Het online-instructieboekje
Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk: een voor u op maat gemaakte pagina.
Als de rubriek "MyCitroën" niet beschikbaar is op de website van het merk voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen: http://service.citroen.com
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die worden weergegeven met dit pictogram:
Selecteer: de link in het gedeelte voor "Particulieren", de taal, het model van uw auto, de uitgiftedatum die overeenkomt met de datum van deel 1A op het kentekenbewijs van uw auto. U kunt hier uw instructieboekje in dezelfde lay-out bekijken.
Wij maken u attent op het volgende:
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Citroën beschikt wereldwijd over een uitgebreid gamma modellen. Modellen die worden gekenmerkt door een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit. Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto. Achter het stuur van uw nieuwe auto geniet u optimaal als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.
Goede Reis.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
Symbolen veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie
6
IN EEN OOGOPSLAG
336 TREFWOORDENREGISTER
adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu programmeren van een functie via het configuratiemenu verwijzing naar aangegeven pagina
341 ZOEKEN OP AFBEELDING
001 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
002 TOEGANG TOT DE AUTO
003 COMFORT
004 RIJDEN
30 31 40 44 46 46 48
52
74 79 82 83 84 88
100 103 111 112
Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Meters Regelknoppen Datum en tijd instellen Klokje Boordcomputer
61 62 64 66 68 69
Elektronische sleutel afstandsbediening Achterklep Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Cockpit roof Brandstoftank Vulpistoolrestrictie (diesel)
89 90 92 96
Voorstoelen Achterbank Spiegels Stuurwielverstelling Voorzieningen interieur Voorzieningen van de bagageruimte Gevarendriehoek (opbergen) Verwarming en ventilatie Automatische airconditioning met gescheiden regeling Achterruitverwarming
113 114 118 122 125 126 129 131 133 135
Starten - afzetten van de motor Elektrische parkeerrem Hill holder Handgeschakelde versnellingsbak Opschakelindicator Automatische versnellingsbak EGS 6-versnellingsbak Stop & Start Lane Departure Warning System (LDWS) Head-up display Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Parkeerhulp Achteruitrijcamera
005 ZICHT
006 VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
007 VEILIGHEID
008 PRAKTISCHE INFORMATIE
138 141 142 143
158 Kinderzitjes 164 ISOFIX-kinderzitjes 167 Kinderbeveiliging
170 Richtingaanwijzers 171 Urgence-oproep of Assistance-oproep 171 Claxon 172 Bandenspanningscontrolesysteem 173 ESP 176 Veiligheidsgordels 179 Airbags
186 192 199 207 210 213 214 215 216 218 219
146 147 149 151 153 154
Lichtschakelaar Verlichting overdag Automatische verlichting Automatische schakeling grootlicht/dimlicht Koplampen verstellen Meedraaiende koplampen Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers Plafonniers Sfeerverlichting
Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekeringen vervangen 12V-accu Eco-mode Wisserbladen vervangen Slepen van uw auto Trekken van een aanhanger Allesdragers monteren Accessoires
009 ONDERHOUD
010 TECHNISCHE GEGEVENS
011 AUDIO EN DATACOMMUNICATIE
225 226 227 228 229 232
238 239 241 242 244 245
248 Urgence-oproep of Assistance-oproep 251 eMyWay 305 Audio-installatie
Openen van de motorkap Benzinemotoren Dieselmotoren Brandstoftank leeg (Diesel) Niveaus controleren Controles
Benzinemotoren Gewichten (benzine) Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
In één oogopslag In één oogopslag
Buitenzijde
Stop & Start Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. 122
Elektronische sleutel: keyless entry and start Met dit systeem kunt u de auto openen en sluiten en de motor starten zonder dat u de sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel moet zich wel in het detectiegebied bevinden. 53, 100
Dagrijverlichting Deze verlichting, die automatisch gaat branden bij het starten van de motor, zorgt ervoor dat de auto beter gezien kan worden door de overige weggebruikers. 141
Meedraaiende koplampen Deze voorziening geeft u automatisch meer zicht in bochten. 147
Eerste kennismaking
Buitenzijde Automatische schakeling grootlicht/dimlicht Dit systeem zorgt ervoor dat, afhankelijk van de verkeerssituatie, automatisch wordt overgeschakeld van grootlicht naar dimlicht en omgekeerd. Hiertoe bevindt z op de binnenspiegel.
Achteruitrijcamera Deze functie, die alleen beschikbaar is op uitvoeringen met navigatie, wordt automatisch geactiveerd als u de achteruitversnelling inschakelt; het zicht naar achteren wordt vervolgens weergegeven op het kleurenscherm. 135
143
Bandenreparatieset
Parkeerhulp voor- en achter
Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.
Deze voorziening waarschuwt u tijdens parkeermanoeuvres voor obstakels vóór en achter de auto.
186
133
Openen
Keyless entry and start
Brandstoftank
Openen
1. Openen van de brandstoftankklep. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Elektronische sleutel
Houd uw hand, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied A bevindt, achter de buitenportiergreep om de auto te ontgrendelen, trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. A. Ontgrendelen van de auto. B . Vergrendelen van de auto. C. Openen van de koffer en compleet ontgrendelen van de auto.
68
Koffer
52
Sluiten Houd, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied A bevindt, een vinger tegen de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. 53
1.
Openen koffer (druk op de knop tot u de koffer hoort ontgrendelen). 61
11 Eerste kennismaking
Interieur
Audio- en communicatiesystemen Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth-handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifiaudiosysteem, ... eMyWay 251
Head-up display Dit systeem projecteert de informatie over de wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar op een getint scherm in het gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de blik op de weg gericht kan houden. 126
Autoradio 305
Massagefunctie Deze functie masseert uw lendenen gedurende circa 60 minuten. De massage bestaat uit zes cyclussen van tien minuten.
Centraal opbergvak met uitrusting
78
Elektrische parkeerrem Deze parkeerrem wordt automatisch aangetrokken wanneer de motor wordt afgezet, en vrijgezet bij het wegrijden. Het blijft echter mogelijk de parkeerrem handmatig te bedienen.
103
Dit opbergvak, dat diverse compartimenten bevat, is voorzien van verlichting en heeft een koelfunctie. Het bevat verder ruimte voor een halve-literfles en is uitgerust met een USB-box. 84
Schakelaars
Het branden van een verklikkerlampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. Uitschakelen parkeerhulp. 134 Uitschakelen van het CDS-systeem. 175 Uitschakelen van het Stop & Startsysteem. 123 Inschakelen van Automatische schakeling grootlicht/dimlicht. 143
Inschakelen van Lane Departure Warning. 125 Inbraakalarm uitschakelen. 63 Openen van de brandstofvulklep. 68 Openen van de koffer. 61
Keyless starten en afzetten van de motor. 100
Vergrendelen/ontgrendelen van het interieur. 59 Elektrische parkeerrem geactiveerd. 103 Elektrische kinderbeveiliging. 167
13 Eerste kennismaking
Juiste zitpositie Voorstoelen Handmatig verstellen 1. 2. 3. 4. 5.
Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun. Rugleuningverstelling. Hoogteverstelling van de zitting. Verstelling in lengterichting van de stoel. Verstelling van de lendensteun van de bestuurdersstoel. 74
Elektrisch 1. 2. 3. 4.
Hoek- en hoogteverstelling van de zitting en verstelling in lengterichting. Rugleuningverstelling. Verstelling van de lendensteun van de bestuurdersstoel. Handmatig verstellen van de zitting. 75
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Hendel motorkapontgrendeling. Koplampverstelling. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. Ontwaseming van de voorportierruiten. Ontwaseming voorste zijruiten. Head-up display. Voorruitontwaseming. Airbag passagier. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. 12V-aansluiting. Bediening ruiten achter. Middenarmsteun met opbergvakken USB/Jack-aansluiting. Elektrische parkeerrem.
14. Schakelaars ruiten / elektrisch bediende kindersloten / centrale vergrendeling. 15. Bedieningspaneel van eMyWay. 16. Versnellingspook. 17. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning. 18. Autoradio. 19. Alarmknipperlichten. 20. Display. 21. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. 22. Klokje. 23. Starten met START/STOP-knop. 24. Lezer van de elektronische sleutel. 25. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. 26. Bediening van de autoradio vanaf het stuurwiel.
27. Airbag bestuurder. Claxon. 28. Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. 29. Schakelaarpaneel (zie vorige pagina). 30. Afstellen buitenspiegels. 31. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 32. Instrumentenpaneel. 33. Verklikkerlampjes veiligheidsgordels en airbags. 34. Plafonnier. 35. Bediening head-up display. 36. Bediening zonnescherm cockpit roof. 37. Oproep naar Citroën Urgence met lokalisering - Oproep naar Citroën Assistance met lokalisering (per land verschillend).
15 Eerste kennismaking
Juiste zitpositie Verstellen van de hoofdsteun
Stuurwiel verstellen
Druk de nok A in en druk tegelijkerrtijd de hoofdsteun naar beneden om deze lager te zetten. Beweeg om de hoofdsteun hoger te zetten deze omhoog tot de gewenste positie is bereikt. Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren.
1.
77
2. 3.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel. Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
83
Bediening stoelverwarming
0: uit. 1: laag. 2: gemiddeld. 3: hoog.
78
17 Eerste kennismaking
Comfort Buitenspiegels
Binnenspiegel
Veiligheidsgordels vóór
Verstellen 1. 2. 3. 4.
Selecteren van de linker of rechter buitenspiegel. Verstellen van de buitenspiegel. In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar van de buitenspiegel. Inklappen van de buitenspiegel.
1. 2.
Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. Verstellen van de binnenspiegel. 83
82
1. 2.
Vastmaken. Hoogteverstelling. 176
Zicht Verlichting
Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór
Inschakelen van de stand "AUTO"
2. Hoge snelheid. 1. Normale snelheid. Int. Interval. 0. Uit. AUTO Automatische ruitenwissers.
) Beweeg de hendel één keer omlaag.
Uit. Automatische verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht. 139
Ring B Mistlampen vóór en mistachterlicht.
È Een keer wissen: trek de hendel één keer naar u toe. Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en houd de hendel enige tijd in deze stand.
Uitschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel nogmaals één keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). 151
Ring B: ruitenwisser achter Uit.
149
Interval. Ruitensproeier. 140
150
19 Eerste kennismaking
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de '0"-stand. A. Als het contact wordt aangezet, geven de lichtblokjes het resterende brandstofniveau weer. B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan.
Verklikkerlampjes
C. Als het contact wordt aangezet, wordt op het display van het instrumentenpaneel het motorolieniveau weergegeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij. 69, 43
1.
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode waarschuwingslampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 31
Veiligheid voor alle inzittenden Airbag voorpassagier
1. 2. 3.
4.
Open het dashboardkastje. Steek de sleutel (geïntegreerd in de elektronische sleutel) in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. 180
Veiligheidsgordels voor en frontairbag aan passagierszijde
A. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordel linksvoor. B. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordel rechtsvoor. C. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordel rechtsachter. D. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordel middenachter. 177
E. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordel linksachter. F. Verklikkerlampje uitgeschakelde airbag vóór aan passagierszijde. G. Verklikkerlampje ingeschakelde airbag vóór aan passagierszijde.
21 Eerste kennismaking
Veilig rijden Elektronisch bediende parkeerrem Controleer voordat u uitstapt of het parkeerremlampje en het verklikkerlampje P op de bediening A permanent branden. Als u een aanhanger of een caravan trekt en de hellingscondities mogelijk variëren (transport via de boot, vrachtauto, slepen...) trek dan de parkeerrem met de hand maximaal aan - trek de hendel A zo ver mogelijk uit - totdat de auto stilstaat.
Handmatig aantrekken/vrijzetten van de parkeerrem
Automatisch aantrekken/ vrijzetten van de parkeerrem*
Het handmatig aantrekken van de parkeerrem is mogelijk door aan de bediening A te trekken. Wanneer het contact aanstaat, kunt u de parkeerrem handmatig vrijzetten door het rempedaal in te trappen en de hendel A naar u toe te trekken en vervolgens los te laten.
Laat het koppelingspedaal langzaam opkomen terwijl u gasgeeft (handgeschakelde versnellingsbak): de parkeerrem wordt automatisch en geleidelijk vrijgezet terwijl u gasgeeft. Wanneer de auto stilstaat en de motor is afgezet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken.
Wanneer u bij draaiende motor het bestuurdersportier opent en u een geluidssignaal hoort, trek dan handmatig de parkeerrem aan. Laat nooit een kind zonder toezicht in de auto achter wanneer het contact aanstaat; het kind zou de parkeerrem dan kunnen vrijzetten.
Als het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt, is de functie van het automatisch aantrekken/ vrijzetten uitgeschakeld. Trek de parkeerrem dan handmatig aan. * Volgens uitvoering.
103
Rijden Starten - afzetten van de moter
Alvorens u de auto start -
-
Zet de schakelhendel in de vrijstand of in de stand N bij de EGS-versnellingsbak of automaat. Steek de elektronische sleutel in de lezer of leg deze in de auto Keyless entry and start.
Starten bij temperaturen boven nul
Starten bij temperaturen onder nul
-
Wacht tot het voorgloeilampje is gedoofd: Druk zonderr het rempedaal in te trappen kort op de START/STOP-knop. Wacht tot het voorgloeilampje is gedoofd. Druk, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt, kort op de START/STOP-knop.
Houd het rempedaal ingetrapt. Druk de START/STOP -knop kort in (ongeveer 1 seconde).
100
23 Eerste kennismaking
Rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
Weergave op het instrumentenpaneel Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel. 1. 2. 3. 4.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (pause). 5. Weergave van de lijst met opgeslagen snelheden (via het menu van de autoradio). Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor. 129
1. 2.
Selecteren van de snelheidsregelaar. Instellen van een snelheid / Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Instellen van een snelheid / Verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (pause). 5. Weergave van de lijst met geprogrammeerde snelheden (via het menu van de autoradio) Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de 4e versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (2e bij een EGS-versnellingsbak of een automatische transmissie). 131
Schakelindicator
Dit systeem kan u, afhankelijk van de omstandigheden, voorstellen in een hogere versnelling te schakelen. 113
Onder het rijden Stop & Start Overgang naar de STOP-stand van de motor Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in de standby-stand. Trap bij auto's met een EGS-versnellingsbak bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal in of zet de selectiehendel in de stand N. Onder bepaalde omstandigheden is de STOPstand niet beschikbaar; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. 122
Overgang naar de START-stand van de motor
Uit-/inschakelen
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart. Bij auto's met een EGS-versnellingsbak: -
laat het rempedaal los als de selectiehendel in de stand A of M staat, of zet de selectiehendel in de stand A of M als deze in de stand N staat en het rempedaal niet ingetrapt is, of schakel de achteruitversnelling in. Onder bepaalde omstandigheden wordt de START-stand automatisch geactiveerd; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. 123
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u opnieuw start met de START/STOP-knop.
Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het contact af met de START/STOP-knop. 123
25 Eerste kennismaking
Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven. Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak of een EGS-versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: voor een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
27 Eerste kennismaking
001
Controle van de werking
Instrumentenpaneel benzine-diesel
Meters en displays 1.
2. 3. 4. 5.
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). Brandstofniveaumeter. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Snelheidsmeter (km/h of mph). Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer.
Bedieningstoetsen 6.
7.
8.
Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (EGS-versnellingsbak of automatische transmissie). Display van het instrumentenpaneel: dagteller, waarschuwingsmeldingen, meldingen over de status van functies (bijv.: oliedruk, accu, geopend portier, ...), boordcomputer, multimedia, navigatie. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
A. Dimmer dashboardverlichting en verlichting bedieningselementen. B. - Herhaaldelijk kort indrukken: bandenspanningscontrole, opnieuw weergeven onderhoudsinformatie, logboek waarschuwingsmeldingen. - Lang indrukken: resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller).
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bij het aanzetten van het contact
Bijbehorende waarschuwingen
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden.
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Sommige verklikkerlampjes kunnen op twee manieren oplichten: permanent of knipperend.
Sommige verklikkerlampje kunnen op twee manieren oplichten: permanent of knipperend. Aan de manier van oplichten in combinatie met de werkingsfase van de auto valt af te lezen of er sprake is van een normale situatie of een storing. Raadpleeg de onderstaande tabellen voor meer informatie.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje
Status
Oorzaak
Richtingaanwijzer links
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Automatische schakeling grootlicht/ dimlicht
permanent.
U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken en de toets (links van het stuurwiel) is ingedrukt. Het controlelampje van de toets brandt.
De camera op de binnenspiegel geeft al of niet toestemming voor het overschakelen van het grootlicht naar het dimlicht, afhankelijk van de buitenverlichting en de verkeerssituatie. Trek de lichtschakelaar naar u toe om het dimlicht weer in te schakelen.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
Acties / Opmerkingen
33 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
De startknop "START/STOP" is ingedrukt (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische versnellingsbak of EGS-versnellingsbak, of het koppelingspedaal bij een handgeschakelde versnellingsbak. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Elektrisch bediende handrem
permanent.
De elektrisch bediende handrem is aangetrokken.
Zet de elektrisch bediende handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat: trap het rempedaal in en trek aan de hendel van de elektrisch bediende handrem. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrisch bediende handrem.
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu g van de auto of raadpleeg g het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Automatische ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand.
Airbag aan passagierszijde
permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatsen.
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele seconden en gaat dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start".
35 Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.
Elektronisch stabiliteitsprogramma ( CDS/ASR R)
permanent.
De toets linksonder op het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De functie CDS/ASR wordt uitgeschakeld. CDS: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie CDS/ASR in te schakelen. Het verklikkerlampje dooft. De functie CDS/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Na uitschakelen van het systeem, wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een lekke band, een storing met betrekking tot het remsysteem of de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur of een ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige motorschade. Zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Service
brandt tijdelijk.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display, bijvoorbeeld: het sluiten van de portieren, achterklep of motorkap, het motorolieniveau, het niveau van de ruitensproeiervloeistof, de batterij van de afstandsbediening, de bandenspanning, vervuiling van het roetfilter (diesel), ... Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.
Identificeer de storing g met behulp van de melding g op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, enige tijd in combinatie met de melding "Kans op verstopping roetfilter".
Geeft aan dat het roetfilter verstopt begint te raken.
Regenereer het roetfilter, als de verkeersomstandigheden het toelaten, door met een snelheid van minimaal 60 km/h te rijden tot het verklikkerlampje Service dooft.
permanent.
Geeft aan dat het minimumniveau van het additiefreservoir is bereikt.
Laat het reservoir zo snel mogelijk bijvullen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
FAP: roetfilter dieselauto
37 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
+
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Elektrische parkeerrem
knippert.
Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een vlakke, horizonale ondergrond, zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing elektrische parkeerrem
permanent.
Storing in de elektrische parkeerrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De rem kan handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Remsysteem
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bijj met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft j voordoen, laat het systeem y dan controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem (ABS)
permanent.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR)
knippert.
De CDS-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het CDS-/ASR-systeem, tenzij deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
knippert.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent, terwijl de 2 laatste segmenten knipperen.
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 6 literr brandstoff in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: 60 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, omdat anders het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd kunnen raken.
Zelfdiagnose motor
Laag brandstofniveau
39 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Autogordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt
permanent of knippert in combinatie met een geluidssignaal.
Een van de autogordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
knippert.
Er is een storing in de bochtverlichting.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting
Koelvloeistoftemperatuurmeter De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Bij draaiende motor: in zone A , de temperatuur is in orde, in zone B, de temperatuur is te hoog. Het waarschuwingslampje STOP gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir).
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. Het pictogram van de sleutel brandt in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. ) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het contact af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Controle tijdens het rijden
Motorolieniveaumeter De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Storing motorolieniveaumeter
Als het motorolieniveau in orde is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven.
Als de motorolieniveaumeter defect is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. g g Raadpleeg g het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto.
Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
2 merktekens op de peilstok: A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
Kilometerteller
Dagteller
Dimmer dashboardverlichting
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. ) Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.
Verander om aan de plaatselijke regelgeving te kunnen voldoen de eenheid van de afstand (km of mijl) zodat deze overeenkomt met de eenheid die wordt gebruikt in het land waar u zich bevindt. Dit kunt u doen via het configuratiemenu.
Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: ) druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, ) laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.
45 Controle tijdens het rijden
Black-panelfunctie (donker scherm) met eMyWay
Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde displays worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten (uitsluitend in combinatie met eMyWay. Op het instrumentenpaneel blijft de rijsnelheid, de weergave van de gekozen versnelling van de EGS-versnellingsbak en de informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien ingeschakeld) verlicht; dat geldt ook voor de waarschuwing "minimumbrandstofniveau", indien van toepassing. De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld als er een waarschuwingsmelding wordt doorgegeven en bij het wijzigen van functies of instellingen.
Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte eMyWay van de rubriek "Audio en telematica".
Datum en tijd instellen Autoradio / Bluetooth
Selecteer met de pijltjestoetsen " Configuratie display " en bevestig uw keuze. Selecteer met de pijltjestoetsen " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze.
Het analoge klokje is niet voorzien van een instelknop. Raadpleeg voor het op tijd zetten de paragraaf over het configuratiemenu van het display (autoradio). Het klokje wordt gesynchroniseerd met de tijd op het display; zodra de tijd op het display gewijzigd en opgeslagen wordt, verdraaien de wijzers en worden ze telkens na het aanzetten van het contact gesynchroniseerd met de door u ingestelde tijd.
Druk op MENU.
Selecteer de parameter die u wilt wijzigen. Bevestig uw keuze door op de toets OK K te drukken, verander dan de waarde en bevestig dit nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan. Selecteer met de pijltjestoetsen " Persoonlijke instellingen - Configuratie " en bevestig uw keuze.
Stel de parameters één voor één in en bevestig dit steeds door op de toets "OK " te drukken. Selecteer dan de tab "OK" op het display en bevestig uw keuze om het menu " Datum en tijd instellen " te verlaten.
47 Controle tijdens het rijden
eMyWay
Selecteer " Configuratie display " en bevestig uw keuze. Selecteer " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze.
Druk op SETUP voor het menu " Configuratie ".
Selecteer "Minuten synchroniseren via GPS" om de instelling van de minuten automatisch te laten doen door het systeem. Selecteer het item dat u wilt wijzigen. Druk op de toets OK om de selectie te bevestigen, verander de instelling en bevestig de wijziging nogmaals om de nieuwe gegevens op te slaan. Verander de instellingen één voor één. Selecteer vervolgens "OK" op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan.
Het klokje op het dashboard loopt synchroon met de tijd op het display. Bij het instellen van de tijd via het menu " SETUP " en elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt het klokje automatisch gesynchroniseerd.
Boordcomputer Display van het instrumentenpaneel
Weergave van de informatie
) Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaarr om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven.
Traject resetten -
Actuele informatie: ● actieradius, ● actueel brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Startsysteem.
-
Traject "1": ● gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. ● gemiddeld brandstofverbruik.
-
Traject "2": ● gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. ● gemiddeld brandstofverbruik.
-
Radio of mediadrager. Navigatiesysteem.
) Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
49 Controle tijdens het rijden
Boordcomputer, enkele definities... Actieradius
Momenteel verbruik
Gemiddelde snelheid
(km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
(l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
(km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met het Stop & Startsysteem, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de "START/STOP"-knop aanzet, weer op nul gezet.
002
Toegang tot de auto
Elektronische sleutel afstandsbediening Selectief ontgrendelen Deze functie kan via het configuratiemenu worden ingesteld. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd. ) Druk om uitsluitend het bestuurdersportier te ontgrendelen één keer op de toets met het geopende hangslot. U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto Volledig ontgrendelen ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
) Druk nogmaals op de toets met het geopende hangslot om de overige portieren te ontgrendelen en de achterklep te openen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Afhankelijk van de uitvoering worden gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
Openen van de achterklep ) Druk op deze knop tot u hoort dat de achterklep ontgrendeld wordt. De auto is nu geheel ontgrendeld.
Sluiten van de auto ) Druk op de toets met het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. Houd deze toets ingedrukt tot de ruiten volledig gesloten zijn.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.
53 Toegang tot de auto
"Keyless entry and start"-systeem Openen van de auto Volledig ontgrendelen
Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening; zie de rubriek "Sleutel / afstandsbediening".
Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent. Het is raadzaam de sleutel bij u te houden, bijvoorbeeld in uw kleding of tas.
) Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone A, kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Ook uw passagiers kunnen de portieren openen als de elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt.
Selectief ontgrendelen U kunt dit instellen via het configuratiemenu. Standaard staat de auto ingesteld op volledig ontgrendelen. ) Wanneer u de elektronische sleutel op zak hebt en u alleen het bestuurdersportier wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier en trekt u aan de portiergreep om het portier te openen. ) Wanneer u met de elektronische sleutel op zak de volledige auto wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter de portiergreep van een passagiersportier aan de zijde waar zich de elektronische sleutel bevindt en trekt u vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels uitgeklapt. Wanneer het alarm actief is, zal het geluidssignaal dat te horen is tijdens het openen van een van de portieren met de sleutel geïntegreerd in de afstandsbediening stoppen, zodra de motor wordt gestart.
Sluiten van de auto
Lokaliseren van de auto Let erop dat niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
) Druk, als de sleutel zich binnen het gebied A bevindt, met een van uw vingers op een van de portiergrepen (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. Houd uw vinger op de portiergreep tot de ruiten volledig gesloten zijn.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep geopend is of als een van de sleutels van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn. ) Druk op het gesloten hangslot op de afstandsbediening. Hierna zullen gedurende enkele seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel van het Keyless entry and start-systeem mee te nemen. Wees bedacht op diefstal als de sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is. Als de auto lang niet is gebruikt, worden de functies van de sleutel uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Gebruik in dat geval de afstandsbediening van de sleutel om de auto te ontgrendelen.
55 Toegang tot de auto
Contact aan zonder starten van de motor (accessoirestand) Druk, met de elektronische sleutel van het keyless entry and start-systeem in de lezer of in het interieur van de auto, zonder een pedaal in te trappen op de knop "START/STOP" om het contact aan te zetten en zo de verschillende accessoires te activeren.
Supervergrendeling De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met keyless entry and start
Met de afstandsbediening ) Druk op de knop "START/STOP": de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart. ) Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Wanneer u de accessoirestand te lang gebruikt, gaat het systeem automatisch over op de eco-mode om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. Houd het hangslot ingedrukt om de ramen te sluiten. ) Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Zorg ervoor dat het correct sluiten van de ramen niet gehinderd wordt door personen. Let op in de auto aanwezige kinderen wanneer u de ramen sluit.
Via de portieren: ) Druk, als de elektronische sleutel zich in de detectiezone A bevindt, met een vinger op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. ) Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen.
Noodprocedure Noodprocedure voor openen/sluiten met de geïntegreerde sleutel
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld, ... auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. ) Trek aan de knop 1 en wacht tot de geïntegreerde sleutel 2 naar buiten komt.
Volledig ontgrendelen
Volledig vergrendelen
) Verdraai de sleutel naar de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen.
) Verdraai de sleutel naar de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen.
Supervergrendeling ) Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. ) Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
57 Toegang tot de auto
Storing in en resetten van de afstandsbediening
Batterij van de elektronische sleutel vervangen
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden.
) Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen. ) Plaats de elektronische sleutel in de lezer. ) Zet het contact aan door op "START/ STOP" te drukken. De elektronische sleutel werkt nu weer. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.
Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los. ) Verwijder het deksel. ) Verwijder de lege batterij. ) Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder. ) Druk het deksel vast.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
Elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, met het kaartje voorzien van de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.
Elektronische sleutel De radiografische elektronische sleutel is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knoppen van de sleutel te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw elektronische sleutel buiten het bereik en het zicht van uw auto. De sleutel kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De elektronische sleutel kan niet als afstandsbediening functioneren als de sleutel in de lezer zit of als het contact is aangezet.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel van het keyless entry and start-systeem mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen De sleutel van het keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat door het CITROËN-netwerk controleren of er een pairing van uw autosleutels heeft plaatsgevonden, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
59 Toegang tot de auto
Bediening centrale vergrendeling Automatische centrale vergrendeling van de portieren (beveiliging tegen agressie) De portieren en de koffer kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Om deze functie, die standaard op 'actief ' staat, in of uit te schakelen:
) Bedien de knop. Hiermee kunt u de portieren en de koffer vergrendelen en ontgrendelen.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is de knop buiten werking. Gebruik in dat geval de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen of trek aan een van de binnenportiergrepen. Als een van de portieren open staat of niet goed dicht zit, vindt de centrale interieurvergrendeling niet plaats.
) Bedien de knop tot er een bericht op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Noodbediening Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling.
Vergrendelen van het bestuurdersportier ) Steek de sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom. U kunt deze procedure ook bij het andere voorportier uitvoeren.
Ontgrendelen van het bestuurdersportier Vervoer van lange of grote voorwerpen Mocht u met geopende achterklep willen rijden, druk dan op de toets voor de centrale vergrendeling om de portieren te vergrendelen.
) Steek de sleutel in het portierslot en draai deze linksom.
Vergrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren
Ontgrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren
) Open de portieren. ) Controleer of de kinderbeveiliging van de achterportieren niet geactiveerd is (zie het hoofdstuk "Kinderbeveiliging"). ) Verwijder met behulp van de sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van het portier. ) Steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde van het portier. ) Verwijder de sleutel en plaats het kapje terug. ) Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.
) Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
Toegang tot de auto
Achterklep Openen van buitenaf
) Druk, nadat de achterklep of alle portieren van de auto met de elektronische sleutel / afstandsbediening zijn ontgrendeld, op de schakelaar voor het openen van de achterklep en open de achterklep.
Openen vanuit het interieur
Noodbediening
) Druk op deze knop tot u hoort dat de achterklep ontgrendeld wordt.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Sluiten ) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten bij draaiende motorr of rijdende auto (snelheid boven de 10 km/h), verschijnt er gedurende enkele seconden een melding op het display van het instumentenpaneel.
) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. ) Verplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.
Alarm - Wegsleepbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.
- Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.
Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de knop of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm
Het alarmsysteem is geactiveerd: het controlelampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. Nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless entry and start"-systeem vergrendeld is, wordt de uitwendige beveiliging na 5 seconden, de interieurbeveiliging na 45 seconden en de wegsleepbeveiliging na 1 minuut en 30 seconden geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt de uitwendige beveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem.
Inschakelen ) Zet het contact af en verlaat de auto. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem.
OFF
De interieurbeveiliging wordt uitgeschakeld; het controlelampje van de knop gaat uit.
63 Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto met alleen de uitwendige beveiliging ingeschakeld
Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen.
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: een ruit op een kier blijft staan, de auto wordt gewassen, een wiel wordt verwisseld, de auto wordt gesleept, de auto op een boot wordt vervoerd.
) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om alle alarmsystemen in te schakelen.
Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging
OFF
) Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop tot het controlelampje blijft branden. ) Verlaat de auto.
) Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem. Alleen de uitwendige beveiliging wordt ingeschakeld; het controlelampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
OFF
Het controlelampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het controlelampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of OFF met het "Keyless entry and start"systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: ) Ontgrendel de auto met de sleutel (in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier. ) Open het portier; het alarm gaat af. ) Zet het contact aan, het alarm stopt. Het controlelampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen ) Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel (in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.
Storing Als bij het aanzetten van het contact het controlelampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. ) Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt of moet de auto ontgrendeld worden met het "Keyless entry and start"-systeem. * Volgens land van bestemming.
Elektrisch bedienbare ruiten Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
1. 2. 3.
Schakelaar ruitbediening linksvoor. Schakelaar ruitbediening rechtsvoor. Schakelaar ruitbediening rechtsachter.
4. 5.
Schakelaar ruitbediening linksachter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achterr, vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging).
Automatische bediening Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 45 seconden nadat het contact is afgezet, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen.
65 Toegang tot de auto
Antiklemvoorziening Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Ter bevestiging gaat het controlelampje van de knop branden en wordt er een melding weergegeven. Het lampje blijft branden zolang de kinderbeveiliging is ingeschakeld. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Het blijft mogelijk om de portieren van buitenaf te openen en de achterportierruiten via het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen.
Resetten van de ruitbediening Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld: open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. Let op inzittenden en/of personen in de buurt van de auto tijdens het sluiten van de ruiten met de elektronische sleutel of het "keyless entry and start"-systeem.
Cockpit roof Elektrische zonneschermen
U hebt de beschikking over een panoramisch oppervlak van getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. De drie elektrisch bedienbare zonneschermen zorgen voor een beter thermisch comfort. Daarnaast hebben ze een geluidsisolerende werking voor het interieur.
Zowel het openen als het sluiten is op twee manieren mogelijk: ) Duw of trek de schakelaar tot aan het zware punt (naar voren voor het sluiten, naar achteren voor het openen). Wanneer de schakelaar wordt losgelaten, verplaatst het scherm zich nog ongeveer 2 cm, waarna het stopt.
) Duw of trek de schakelaar tot voorbij het zware punt. Bedien de schakelaar één keer om het scherm volledig te openen of te sluiten. Nadat u de schakelaar nogmaals hebt bediend, verplaatst het scherm zich nog ongeveer 2 cm, waarna het stopt.
67 Toegang tot de auto
Klembeveiliging Als het zonnescherm tijdens het automatisch sluiten bijna volledig is gesloten en op een obstakel stuit, stopt het scherm en gaat het gedeeltelijk weer open.
Resetten Wanneer de elektrische voeding van het zonnescherm tijdens de werking ervan onderbroken is geweest, moet u de klembeveiliging resetten: ) bedien de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten, ) houd de schakelaar nog minimaal 3 seconden ingedrukt. Er zal dan een lichte beweging van het scherm waarneembaar zijn, ter bevestiging van het resetten.
Meteen nadat het scherm tijdens het sluiten stopt en weer opengaat: ) bedien de schakelaar tot het scherm volledig is geopend, ) bedien vervolgens de schakelaar tot het scherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de klembeveiliging niet.
Wanneer tijdens het bedienen van het scherm iets bekneld raakt, moet het scherm weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder het scherm bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het scherm verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van het zonnescherm. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van het scherm niet kunnen bezeren.
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Openen
Tanken ) Steek bij een benzine-uitvoering het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in. ) Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden. ) Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien. ) Druk de klep van de tankdop dicht.
) Druk op de toets. Na afzetten van het contact is deze toets nog enkele minuten actief. Zet eventueel opnieuw het contact aan om deze toets weer te activeren.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is geschakeld; zet in dat geval altijd het contact af met "START/STOP"-knop.
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. ) Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto). ) Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien. ) Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine worden getankt. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt.
Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.
69 Toegang tot de auto
Vulpistoolrestrictie (diesel)* Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Onderbreking brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het CITROËN-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
* Volgens land van bestemming.
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië. Alleen auto's die in Rusland worden verkocht, kunnen rijden op loodvrije benzine met een octaangetal van 92 RON.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
DIESEL
71 Toegang tot de auto
003 Comfort
Voorstoelen Handmatig 1.
2.
3.
4.
5.
Hoofdsteun in hoogte verstellen en kantelen Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen. Houd de pal ingedrukt en druk gelijktijdig op de hoofdsteun om de hoofdsteun lager te stellen. Kantelen van de rugleuning Draai aan de draaiknop om de rugleuning in de gewenste hellingshoek te zetten. Instellen van de zithoogte Beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt. Verstellen van de stoel in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Lendensteun bestuurdersstoel verstellen Draai aan de draaiknop om de gewenste mate van steun voor de lendenen in te stellen.
Comfort
Elektrisch 1.
2.
3.
4.
Zitting kantelen en in hoogte en in lengterichting verstellen ) Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om de zitting van de stoel te kantelen. ) Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om de zitting te verhogen of te verlagen. ) Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen. Lendensteun bestuurdersstoel verstellen Druk op de schakelaars om de gewenste mate van steun voor de lendenen in te stellen. Handmatig verstellen van de zitting Trek aan de handgreep om de lengte van de zitting in te stellen. Zet het contact aan of start de motor als de eco-mode is ingeschakeld. Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer 45 seconden worden gebruikt. Ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact en in de ecomode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld. Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld.
Opslaan van zitposities in het geheugen Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2
Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.
) Zet het contact aan. ) Zet uw stoel en de head-up display in de gewenste stand. ) Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie ) Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door een van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk.
Comfort
Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun
) Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. ) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. ) Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. ) Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten. ) Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren.
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Bediening stoelverwarming
Massagefunctie Inschakelen ) Druk op deze knop.
) Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder. De functie werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.
Het controlelampje gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten massage worden gevolgd door 4 minuten rust). Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het controlelampje gaat dan uit.
Uitschakelen U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken.
79 Comfort
Achterbank
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Neerklappen van het zitgedeelte en de rugleuning
) Zet het zitgedeelte 1 via de achterkant rechtop.
) Trek de hendel 3 naar voren om de rugleuning 4 te ontgrendelen. ) Kantel de rugleuning 4.
) Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. ) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder ze. ) Trek de gordel uit de geleider.
) Kantel het zitgedeelte 1 helemaal tegen de voorstoel. ) Houd de gordelgeleider 2 tegen de zijwand van de auto.
Terugplaatsen van de rugleuning en het zitgedeelte
) Houd de gordelgeleider 2 tegen de zijwand om te voorkomen dat de gordel beklemd raakt tijdens het terugplaatsen van het zitgedeelte. ) Zet de rugleuning 4 rechtop, plaats de hoofdsteunen terug en vergrendel de rugleuning. ) Controleer of de rode markering bij de hendel 3 niet meer zichtbaar is.
) Plaats het zitgedeelte 1 terug. ) Laat de geleider van de gordel 2 los. ) Plaats de veiligheidsgordel terug in de geleider.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
81 Comfort
Verwijderen van de zitting
Hoofdsteunen achter
) Verwijder de zitting 1 uit de bevestigingen door de zitting omhoog te trekken.
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: ) ontgrendel de rugleuning met de hendel 1, ) kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren, ) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in.
Terugplaatsen van de zitting ) Plaats de zitting 1 in verticale richting in de bevestigingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Spiegels Buitenspiegels Inklappen -
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Ontwaseming - ontdooiing
Uitklappen -
Automatisch: ontgrendel de auto met de elektronische sleutel. -
Deze functie kunt u inschakelen door op de toets van de achterruitverwarming te drukken. Voor meer informatie, zie de rubriek "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit".
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld.
Verstellen ) Draai de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop A in de vier richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
Automatisch: vergrendel de auto met behulp van de elektronische sleutel. Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar beneden.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar boven.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels met behulp van de elektronische sleutel kan worden gedeactiveerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen.
83 Comfort
Stuurwielverstelling Binnenspiegel
Zicht
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de zon en van koplampverlichting van achteropkomend verkeer ...
Automatisch dimmende binnenspiegel Stel voor een beter zicht naar achteren de binnenspiegel zo af dat onder in de spiegel het onderste deel van de achterruit zichtbaar is.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Voorzieningen interieur 1. 2. 3. 4. 5.
6.
7. 8.
9.
Dashboardkastje Opbergvak Opbergvakken (volgens uitvoering) Kaartenvak (volgens uitvoering) Uitneembare asbak / 12V-aansluiting (120 W) Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om deze te verwijderen. Middenarmsteun vóór met bergruimte Deze is verlicht, gekoeld en voorzien van bergruimte (fles van 1,5 liter, ...). USB-box 12V-aansluiting (120 W) Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen. Bekerhouders in de portierbekleding
85 Comfort
Aansteker / 12V-aansluiting
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
) Druk wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf naar buiten springt. ) Verwijder de aansteker en sluit een geschikte adapter aan als u een 12Vaccessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten. U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten. Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.
) zet de stoel in de achterste stand, ) plaats de mat, ) maak de bevestigingen vast door er op te drukken.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los; houd daarbij de bevestigingspluggen die op de vloerbedekking zijn gemonteerd vast, ) verwijder de mat.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.
Middenarmsteun
USB-box
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt zich in de armsteun vóór (onder het deksel). Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel.
Opbergvakken ) Toegang tot het grote opbergvak: druk op de knop 1 en til het deksel op. ) Toegang tot het kleine opbergvak (onder de klep van de armsteun): druk op de knop 2 en til de klep op. In deze opbergvakken kunt u draagbare apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden aangesloten. Het grote opbergvak is voorzien van een regelbare ventilatieopening zodat gekoelde lucht het vak in kan stromen.
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en datacommunicatie".
87 Comfort
Middenarmsteun achter Skiluik
) Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.
Openen ) Klap de middenarmsteun omlaag. ) Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. ) Laat het skiluik zakken. ) Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik.
Voorzieningen van de bagageruimte 1.
2. 3. 4.
Hoedenplank Deze kan worden verwijderd zodat grotere voorwerpen vervoerd kunnen worden. Haken (voor tassen) Sjorogen Riemen voor de gevarendriehoek
89 Comfort
Gevarendriehoek (opbergen) Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek ) Plaats de gevarendriehoek achter de auto op de in de onderstaande tabel aangegeven afstand, afhankelijk van het wegtype en de hoeveelheid buitenlicht.
Plaatsingsafstand (in meter) Buiten de bebouwde kom Gebruik de op de binnenbekleding van de achterklep gemonteerde riemen om een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker, op te bergen. Trek voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen uw reflecterende veiligheidsvest aan.
Raadpleeg voor gebruik van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Snelweg Overdag
's Nachts
50 m
80 m
150 m
Deze waarden zijn gebaseerd op internationale richtlijnen. Houd u bij het plaatsen van de gevarendriehoek aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. De gevarendriehoek is leverbaar als accessoire; raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Verwarming en ventilatie De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur.
Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden zich op het paneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling 1. 2. 3. 4.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorste zijruiten en de voorportierruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.
5. 6. 7.
Uitstroomopeningen beenruimte bestuurder en voorpassagier. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
91 Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, luchtroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Om het brandstofverbruik te verminderen kunt u de airconditioning uitschakelen (toets A/C) terwijl de automatische stand ingeschakeld blijft. Als in deze stand de ruiten beginnen te beslaan, kunt u de airconditioning tijdelijk inschakelen om de ruiten te ontwasemen. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. Als u geen concessies wilt doen aan het thermische comfort, start dan de motor of laat deze permanent draaien door op de toets ECO OFF te drukken.
Automatische airconditioning met gescheiden regeling Automatische werking
1. Automatisch programma "comfort" Wij raden aan om een van de drie AUTO-standen te gebruiken: het systeem zorgt voor een aangenaam klimaat in de auto op basis van de door u ingestelde waarde. In alle drie de standen regelt het systeem zelf de comforttemperatuur om zo snel mogelijk het door u gewenste klimaat te verkrijgen.
Het systeem kan in alle jaargetijden effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
) Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO". - één lampje brandt; milde instelling, - twee lampjes branden; gemiddelde instelling, - drie lampjes branden; hoge instelling. Gebruik bij voorkeur de instellingen "gemiddeld" en "hoog" voor het behoud van een aangename temperatuur voor de achterzitplaatsen.
Om bij koude motor te voorkomen dat er koude wind in uw gezicht geblazen wordt, wordt de aanjagersnelheid in dergelijke situaties geleidelijk verhoogd tot het gewenste niveau is bereikt. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert bij gesloten ramen en ongeacht het seizoen automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
93 Comfort
Handmatig verstellen 2-3. Regeling bestuurderpassagier De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. ) Draai de knop 2 of 3 naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
4. Automatisch programma "zicht" Zie "Voorruitontwaseming Ontdooien".
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Als u dat wenst, kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De controlelampjes in de toets "AUTO" gaan uit; de overige functies blijven automatisch geregeld, met uitzondering van de airconditioning. ) Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren.
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. ) Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt.
5. Airconditioning aan/uit ) Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten). ) Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de toets "A/C" gaat branden. Om het interieur sneller te verkoelen kunt u korte tijd de recirculatiestand inschakelen. Schakel vervolgens weer over op de stand "Buitenlucht".
6. Regeling luchtverdeling ) Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit en de zijruiten, - de centrale en zijventilatieroosters, - de beenruimte van de passagiers. U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen wens combineren.
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten: in geval van detectie van vervuiling van de buitenlucht (indien uw auto voorzien is van een luchtkwaliteitssonde). Deze treedt in werking bij activering van de ruitensproeier. De werking stopt wanneer de buitentemperatuur beneden de 5°C komt, om te voorkomen dat de ruiten beslaan. -
7. Regeling luchtopbrengst ) Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te verminderen of naar rechts om deze te verhogen. De lampjes van de luchtopbrengst, tussen de twee propellers, gaan afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk branden.
-
Het branden van het lampje met de "A" duidt erop dat de luchtrecirculatie automatisch wordt geregeld. Het branden van het lampje zonder de "A" duidt erop dat de luchtrecirculatie handmatig in werking is gesteld. Wanneer de lampjes uit zijn, betekent dat dat de luchtrecirculatie automatisch wordt geregeld onafhankelijk van de detectie van luchtvervuiling.
Geen luchtkwaliteitsensor Indien uw auto niet voorzien is van een luchtkwaliteitsensor, druk dan op deze toets om de luchtrecirculatie handmatig in werking te stellen.
95 Comfort
9. "REST"-functie: maximale airconditioning ) Als u de interieurlucht snel wilt koelen, druk dan op deze toets: "LO" wordt weergegeven. Om vorige instellingen te hervatten, drukt u opnieuw op deze toets.
Uitschakelen van het systeem
) Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes uitgaan.
Alle functies van de airconditioning en het ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. ) Wijzig de instellingen (temperatuur, luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk op de toets "AUTO" om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen. Vermijd het te lang rijden met ingeschakelde luchtrecirculatie of een uitgeschakeld systeem, om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
Ontwasemen Ontdooien vóór
Achterruit- en buitenspiegelverwarming
Automatisch programma "Zicht"
Aan ) Druk op deze toets (op het bedieningspaneel van de airconditioning) om de achterruit en de buitenspiegels te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.
) Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. ) Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het controlelampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen.
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
UIT De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.
) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.
97 Comfort
004 Rijden
Starten - afzetten van de motor Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. EGS-versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N. Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N.
Starten met de elektronische sleutel
) Steek de elektronische sleutel in de lezer. ) Houd het rempedaal ingetrapt (auto's met automatische transmissie of EGS-versnellingsbak) of houd het koppelingspedaal volledig ingetrapt (auto's met handgeschakelde versnellingsbak). ) Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt gestart (zie de navolgende waarschuwing, die geldt voor dieseluitvoeringen).
Starten met het keyless entry and start-systeem
) Houd, als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt (u hoeft hem niet in de lezer te steken), het rempedaal ingetrapt bij auto's met automatische of EGS-versnellingsbak of houd het koppelingspedaal volledig ingetrapt bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak. ) Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt gestart (zie de navolgende waarschuwing, die geldt voor dieseluitvoeringen).
Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een melding op de hoogte gebracht. De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem moet zich binnen de detectiezone bevinden. Verlaat om veiligheidsredenen deze zone niet terwijl de motor nog draait.
Bij temperaturen onder 0 graden wordt bij auto's met een dieselmotor de motor pas na het doven van het verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart. Als dit lampje gaat branden nadat u op START/STOP-knop hebt gedrukt, moet u het rem- of koppelingspedaal ingetrapt houden tot dit lampje uitgaat en niet opnieuw op de "START/ STOP-knop drukken, tot de moter is aangeslagen.
101 Rijden
Afzetten met de elektronische sleutel
Diefstalbeveiliging Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
) Zet de auto stil. ) Druk op de knop " START/STOP ". De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld. ) Verwijder de elektronische sleutel uit de lezer.
Als u de elektronische sleutel vergeet Als u de elektronische sleutel in de lezer laat zitten, wordt u bij het openen van het bestuurdersportier gewaarschuwd door een melding.
Afzetten met het keyless entry and start-systeem ) Zet de auto stil. ) Druk terwijl de elektronische sleutel zich in de auto bevindt op de knop " START/STOP ". De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.
Contact aan zonder starten van de motor (accessoirestand) Druk, met de elektronische sleutel van het keyless entry and start-systeem in de lezer of in het interieur van de auto, zonder een pedaal in te trappen op de knop "START/STOP" om het contact aan te zetten en zo de verschillende accessoires te activeren. ) Druk op de knop "START/STOP": de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart. ) Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen. Wanneer u de accessoirestand te lang gebruikt, gaat het systeem automatisch over op de eco-mode om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Elektronische startbeveiliging In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startbeveiliging. Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
Noodprocedure voor het starten met het keyless entry and start-systeem
Noodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend door het keyless entry and start-systeem
In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of wanneer u (op een later moment) de motor wilt afzetten, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt en uw auto niet start als u op de knop "START/STOP" drukt: ) Steek de elektronische sleutel in de lezer. ) Houd bij auto's met automatische of EGSversnellingsbak het rempedaal ingetrapt of houd bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig ingetrapt. ) Druk op de knop "START/STOP". De motor wordt gestart.
) Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de motor niet meer gestart worden).
103 Rijden
Elektrische parkeerrem Programmeren van de automatische werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de parkeerrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de functie weer te activeren.
De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend: Automatisch aantrekken/vrijzetten De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijgezet bij het wegrijden (standaard geactiveerde functies), Handmatig aantrekken/vrijzetten De parkeerrem kan handmatig worden aangetrokken door aan de hendel A te trekken. U kunt de parkeerrem handmatig weer vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te houden en gelijktijdig aan de hendel te trekken en deze vervolgens los te laten. Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.
De functie wordt in dat geval geprogrammeerd via het configuratiemenu. Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem dus handmatig te bedienen. Als dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel, is de automatische functie uitgeschakeld.
Sticker op het portierpaneel
Wij raden u aan de parkeerrem niet te gebruiken bij zeer lage temperaturen (vorst) en bij het trekken van een aanhanger (slepen, caravan, enz.). Zet in dat geval bij aangezet contact de parkeerrem handmatig vrij en voer, voordat u het contact afzet, de volgende handeling uit: ) Handgeschakelde versnellingsbak: schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in. ) EGS-versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand A of R. ) Automatische versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand P of R.
Verlaat de auto nooit zonder dat u zich ervan hebt verzekerd dat de parkeerrem is aangetrokken. Dit verklikkerlampje blijft permanent branden.
Handmatig aantrekken
Handmatig vrijzetten
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A.
Extra stevig aantrekken
De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de melding "Parkeerrem aangetrokken". Wanneer u het bestuurdersportier opent bij draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische transmissie, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat). Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.
Om bij aangezet contact of draaiende motor de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, trekt u aan de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
-
het uitgaan van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de melding "Parkeerrem vrijgezet".
Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en verschijnt een melding op het instrumentenpaneel.
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen, tot de melding "Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: wanneer een caravan of aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd, terwijl u de parkeerrem handmatig bedient, wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen). In het geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen. Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet.
105 Rijden
Automatisch aantrekken, motor afgezet Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
-
het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A , de melding "Parkeerrem aangetrokken".
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Automatisch vrijzetten De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden: ) Handgeschakelde versnellingsbak: trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in; geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen tot de parkeerrem wordt vrijgezet. ) EGS-versnellingsbak: selecteer de stand A , M of R en geef gas. ) Automatische versnellingsbak: selecteer de stand D, M of R en geef gas. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:
Parkeerrem aantrekken, bij draaiende motor Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
-
-
-
het doven van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de melding "Parkeerrem vrijgezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.
het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de melding "parkeerrem aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent om uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische versnellingsbak, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat). Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.
Noodremfunctie Noodontgrendeling
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect". Bij een storing aan het CDS, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten.
Bij een defect aan de elektrische parkeerrem of een lege accu kan de parkeerrem door middel van een mechanische noodontgrendeling worden ontgrendeld. ) Beveilig de auto tegen wegrollen: - door de eerste versnelling in te schakelen (handgeschakelde versnellingsbak), - bij draaiende motor, door het selecteren van de stand P (automatische versnellingsbak) of M of R (EGSversnellingsbak). ) Zet de motor af en zet het contact weer aan. Als de auto niet tegen wegrollen kan worden beveiligd, mag de noodontgrendeling niet worden uitgevoerd en moet zo snel mogelijk contact worden opgenomen met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
) Neem het wielblok en de slinger voor het ontgrendelen van de handrem uit de bagageruimte (onder de vloerbekleding). ) Als de auto op een helling staat, beveilig deze dan tegen wegrollen door wielblokken vóór (auto hellingafwaarts geparkeerd) of achter (auto hellingopwaarts geparkeerd) de voorwielen te plaatsen.
Rijden
Zet de linker voorstoel in de achterste stand. ) Schuif de bestuurdersstoel zo ver mogelijk naar achteren. ) Til het onder de stoel in de vloerbekleding uitgesneden gedeelte B op. ) Maak het deksel C van de opening D open met behulp van de slinger (die zich in de bagageruimte bevindt). ) Plaats de slinger in de opening D. ) Draai de slinger meerdere tientallen omwentelingen met de wijzers van de klok mee. Vanwege de veiligheid moet u zo lang aan de slinger te draaien tot u niet verder kunt. Nu is de handrem ontgrendeld.
) Verwijder de slinger en berg deze op. ) De werking van de handrem wordt weer geactiveerd als u het contact af- en weer aanzet. Als het activeren van de handrem niet mogelijk is, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. ) Het kan de keer erna langer dan normaal duren voor de handrem is aangetrokken.
Neem in verband met de veiligheid na deze handeling altijd en zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk om het deksel te laten vervangen. De auto kan wegrollen nadat de mechanische noodontgrendeling is uitgevoerd. Als dit gereedschap is aangebracht, kan de handrem niet meer worden aangetrokken. De hendel A mag niet worden bediend en de motor mag niet worden uitgezet of gestart als het ontgrendelgereedschap aangebracht is. Houd de opening vrij van stof en vocht. Om de elektrisch bediende handrem weer te activeren (na het oplossen van de storing of als de accu op spanning of vervangen is) dient u de hendel A aangetrokken te houden tot het controlelampje van de handrem op het instrumentenpaneel knippert. Houd de hendel vervolgens nogmaals aangetrokken tot het controlelampje permanent brandt.
Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Situaties
Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De automatische bediening is uitgeschakeld. De hill holder is niet beschikbaar. De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen en aan de hendel te trekken. De hill holder is niet beschikbaar. De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem blijven mogelijk.
-
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De automatische bediening is uitgeschakeld. De hill holder is niet beschikbaar.
109 Rijden
Situaties
en/of
knipperend.
Weergave van de melding " Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
Gevolgen Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: ) parkeer de auto en zet het contact uit, ) trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, ) zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal. Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten: ) zet het contact aan, ) houd de hendel ongeveer 3 seconden aangetrokken en laat de hendel weer los. Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond g en laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. -
Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar. Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en/of
knipperend. Weergave van de melding "Storing accu".
-
-
Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel). Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
Bijzondere omstandigheden Onder bepaalde omstandigheden (starten van de motor...) kan de kracht waarmee de parkeerrem is aangetrokken automatisch worden aangepast. Dit is normaal. Trap wanneer u de auto enkele centimeters wilt verplaatsen zonder de motor te starten bij aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door aan de hendel A te trekken en deze vervolgens weer los te laten. Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, gaan het lampje op de hendel A en het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel uit en wordt de melding "Parkeerrem vrijgezet" weergegeven.
Als de parkeerrem door een storing of bij een ontladen accu niet kan worden vrijgezet, is een noodontgrendeling mogelijk. Om een goede werking en dus uw veiligheid te waarborgen, kan de parkeerrem maximaal acht keer achter elkaar worden aangetrokken en vrijgezet. Bij overmatig gebruik wordt u gewaarschuwd door de melding "Storing parkeerrem" en een knipperend verklikkerlampje.
111 Rijden
Hill holder Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, bij bepaalde hellingcondities, als het bestuurdersportier is gesloten. De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel (elektrische parkeerrem) permanent branden.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld, als bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak de stand A of M is ingeschakeld, als bij de automatische transmissie de stand D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling ) Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling ) Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zorg dat de versnellingshendel altijd in de vrijstand staat.
113 Rijden
Opschakelindicator*
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
-
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling. In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: de eerste versnelling in te schakelen, de achteruitversnelling in te schakelen, terug te schakelen.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
U rijdt in de derde versnelling.
Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
Automatische versnellingsbak Bij de automatische 6-versnellingsbak kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft vier gebruiksmogelijkheden: automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd, programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Selectiehendel
1. 2. 3.
Selectiehendel. Toets "S" (Sport). Toets "7" (Sneeuw).
Schakelpatroon
P. Parkeerstand. Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. Starten van de motor. D. Automatische werking. M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes versnellingen. ) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen. of ) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P Parking (parkeerstand) R Reverse (achteruitversnelling) N Neutral (neutraalstand) D Drive (automatisch schakelen) S Programma Sport 7 Programma Sneeuw 1 t/m 6 Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
115 Rijden
Wegrijden
Automatisch schakelprogramma
) Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N. ) Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Trap bij draaiende motor het rempedaal in. ) Zet de handrem vrij als deze niet in de automatische stand staat. ) Selecteer de stand R, D of M, ) Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Terugkeren naar het automatische programma
Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
Programma Sport "S" ) Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "7" ) Druk op de toets "7" als de motor is gestart. De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
Handmatig schakelen ) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de zes versnellingen. ) Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. ) Trek de selectiehendel naar het symbool om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische versnellingsbak automatisch de 1e versnelling. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
117 Rijden
Storing Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Zet, voordat u de motor afzet, de selectiehendel in de stand P of N om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto te blokkeren (als de handrem niet in de automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. ) Zet de selectiehendel in de stand P; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de versnellingsbak. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet schadelijk voor de versnellingsbak. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken: als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt, als u, indien de accu geen stroom levert, de selectiehendel vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken, de selectiehendel in de stand N en trek de handrem aan, behalve als deze in de automatische stand staat.
EGS 6-versnellingsbak Bij de elektronisch bediende 6-versnellingsbak kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: automatische bediening, waarbij het op- en terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. In beide gevallen kunt u kiezen voor een Sport-stand die uitstekend past bij een meer dynamische rijstijl. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen.
Selectiehendel
Flippers achter het stuurwiel
R. Achteruit. ) Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. ) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. ) Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. Handmatig, sequentieel schakelen. ) Til de selectiehendel op en beweeg deze naar achteren om deze stand te selecteren en schakel vervolgens met behulp van de flippers achter het stuurwiel. S. Sport-stand. ) Druk op de knop om deze stand in of uit te schakelen.
+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). ) Trek de flipper aan de rechterzijde achter het stuurwiel "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). ) Trek de flipper aan de linkerzijde achter het stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug te schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
119 Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto ) Selecteer de stand N. ) Houd het rempedaal ingetrapt. ) Start de motor. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N.
N Neutral (neutraalstand). R Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. AUTO Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. S Sport (Sport-stand). ) Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
Als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat, knippert de aanduiding N op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als bij het starten het rempedaal niet wordt ingetrapt, knippert op het instrumentenpaneel de aanduiding voet op het rempedaal in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Selecteer een versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). R ) Zet de handrem vrij als deze niet automatisch wordt bediend. ) Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1 of R.
Als de motor stationair draait, u niet remt, de parkeerrem is vrijgezet en de stand R, A of M is geselecteerd, rijdt de auto zonder dat u gas hoeft te geven.
Automatische bediening ) Start de auto en selecteer de stand A om de parkeerrem op automatische bediening te zetten. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: de rijstijl, het profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.
Handmatig schakelen Handmatig schakelen
Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. ) Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuur. De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, mits de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.
Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.
) Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. ) Bedien de flippers + of -. De aanduiding AUTO verdwijnt en de achtereenvolgens ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen (rempedaal ingetrapt). Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven. In de handbediende stand wordt bij krachtig accelereren de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurder de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.
121 Rijden
Sport-stand
Stilzetten van de auto
Storing
) Druk na het selecteren van de handbediende of de automatische stand op de knop S om de Sport-stand in te schakelen. Deze stand is bij uitstek geschikt voor een meer dynamische rijstijl. Naast de ingeschakelde versnelling wordt de letter S weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. ) Druk nogmaals op de knop S om de stand uit te schakelen. De letter S wordt niet meer weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Als het contact wordt afgezet, wordt de Sportstand uitgeschakeld.
Voordat u de motor afzet, kunt u: de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto volledig stil te zetten (als de handrem niet in de automatische stand staat ingesteld).
Als dit waarschuwingslampje bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken.
Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek de handrem stevig aan om de auto volledig te blokkeren, behalve wanneer de handrem automatisch wordt bediend.
Stop & Start Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar
Overgang naar de STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt automatisch in de STOP-stand gezet: -
als u, bij een EGS-versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet met de knop "START/ STOP", wordt deze teller op 0 gezet.
Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af met de knop "START/STOP".
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, de auto sinds de laatste start met de knop "START/STOP" niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken, de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, de voorruitontwaseming is ingeschakeld, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" een paar seconden, waarna het uitgaat. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.
123 Rijden
Uitschakelen Overgang naar de START-stand Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (EGS-versnellingsbak): ● ●
●
met de selectiehendel in de stand A of M, laat het rempedaal los, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, zet de selectiehendel in de stand A of M, of schakel de achteruit in.
Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand De START-stand wordt automatisch geactiveerd als: het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (EGS-versnellingsbak), de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...).
Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit. Dat onder deze omstandigheden de START-stand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
Inschakelen
Storing
Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet met de knop "START/STOP". Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes gaan branden. Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij verzocht wordt om de schakelhendel in de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal in te trappen. In dat geval moet u het contact uitzetten en opnieuw starten door op de START/STOP-knop te drukken.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten mogen hierbij niet worden omgekeerd. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een servicepunt van het CITROËN-netwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt.
125 Rijden
Lane Departure Warning System (LDWS) Activering ) Druk op de knop: het lampje gaat branden.
Signalering - waarschuwing
Dit systeem signaleert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden van een rijstrookmarkering. Om de actieve veiligheid te verhogen analyseert de camera de beelden en activeert een waarschuwing, wanneer de aandacht van de bestuurder verslapt en de auto de markering overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h). Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en autowegen. Het Lane Departure Warning System is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel: rechts: als de rechter rijstrookmarkering wordt overschreden, links: als de linker rijstrookmarkering wordt overschreden. Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Uitschakelen ) Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat uit. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
Storing In het geval van een storing knippert het lampje van de knop. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Er kunnen storingen in de signalering optreden: als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn, als er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen, als de voorruit vuil is, onder bepaalde extreme weersomstandigheden: mist, zware neerslag, sneeuw, sterke zonnestraling of bij direct zonlicht (zeer laagstaande zon, uitrijden van een tunnel, ...) en schaduw.
Head-up display Informatie op het head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een doorzichtig scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.
1. 2. 3.
Inschakelen/uitschakelen head-up display. Hoogteverstelling weergave. Regeling lichtsterkte. Als de head-up display is ingeschakeld, geeft deze de volgende informatie weer: A. De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/begrenzer. C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering).
Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem de rubriek "Audio en telematica".
127 Rijden
Inschakelen / uitschakelen
Regelen van de lichtsterkte Het is raadzaam de knoppen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het projectiescherm (of op de afdekking) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd wordt.
) Druk bij draaiende motor op de knop 1. De head-up display blijft ingeschakeld/ uitgeschakeld als de motor na het afzetten weer wordt gestart. Het scherm wordt automatisch ongeveer 3 seconden na het uitzetten van de motor ingeklapt, behalve in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Hoogteverstelling ) Stel de head-up display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knop 2: - naar achteren om de head-up display hoger af te stellen, - naar voren om de head-up display lager af te stellen.
) Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van de head-up display in met de knop 3: - naar achteren om de lichtsterkte te verhogen, - naar voren om de lichtsterkte te verlagen.
Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiber doekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, schoonmaak- of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de anti-reflecterende functie beschadigd raakt.
Snelheden opslaan U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
Via de Autoradio
Via de eMyWay
) Ga naar het hoofdmenu door op de toets "MENU" te drukken.
) Ga naar het hoofdmenu door op de toets "SET UP" te drukken.
) Selecteer het menu "Persoonlijke instellingen configuratie" en bevestig uw keuze. ) Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze. ) Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze. ) Selecteer "Geprogrammeerde snelheden" en bevestig uw keuze. ) Wijzig de snelheid. ) Selecteer "OK " en bevestig dit om de wijzigingen op te slaan.
) Selecteer het menu "Configuratie" en bevestig uw keuze. ) Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze. ) Selecteer het item "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze. ) Selecteer het item "Geprogrammeerde snelheden" en bevestig uw keuze. ) Wijzig de snelheid. ) Selecteer "OK " en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat, via het display van de autoradio.
Toegang ) Druk op de toets "MEM" op het stuurwiel om de lijst met opgeslagen snelheden weer te geven.
Selecteren Selecteren van een opgeslagen snelheid: ) Druk op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt; het systeem stopt bij de eerstvolgende opgeslagen snelheid. ) Druk nogmaals op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te selecteren. De ingestelde snelheid en de status van het systeem (aan/uit) worden weergegeven op het instrumentenpaneel.
129 Rijden
Snelheidsbegrenzer
Bediening op het stuur
Weergave op het display
De functies van de snelheidsbegrenzer worden bediend met de toetsen op het stuur. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing. 5. Toets voor weergave van de opgeslagen snelheden. (zie "Snelheden opslaan")
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 6. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT. 7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9. Een eerder opgeslagen snelheid kiezen. (zie "Snelheden opslaan")
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Werking Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets. Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden. Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de ingestelde maximumsnelheid. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".
Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. ) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. ) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. ) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).
) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.
Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij snel accelereren kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
131 Rijden
Snelheidsregelaar
Bediening op het stuur
Weergave op het display
De functies van de snelheidsregelaar worden bediend met de toetsen op het stuur. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar. 2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling. 5. Toets voor een overzicht van de opgeslagen snelheden. (zie paragraaf "Snelheden opslaan")
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 6. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling. 7. Snelheidsregelaar geselecteerd. 8. Ingestelde snelheid. 9. Opgeslagen snelheid selecteren. (zie paragraaf "Snelheden opslaan")
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Werking Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h en in de volgende versnelling rijden: in de vierde versnelling bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak, in de tweede versnelling bij auto's met een EGS-versnellingsbak of een automaat, in stand A bij een EGS-versnellingbak of stand D bij een automaat. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen, door activering van het systeem voor dynamische stabiliteitscontrole. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie voor meer informatie de rubriek "Head-up display".
Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h); de snelheidsregelaar is in werking (ON). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeem stoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor meer informatie. ) Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause). ) Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar wordt niet meer op het display weergegeven.
Storing In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekken van een zware aanhanger kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, leg nooit meerdere matten op elkaar.
133 Rijden
Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden. Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.
Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grafische weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
Parkeerhulp vóór
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Storing
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft. De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
135 Rijden
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat. De beelden van de camera worden in kleur weergegeven op het scherm van het navigatiesysteem.
De groene strepen geven de rijrichting van de auto weer.
De rode strepen geven een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimte komt. De blauwe strepen geven de maximale draaicirkel weer.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een spons of een zachte doek.
005 Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Aanvullende verlichting
Automatische functies
Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, meedraaiende koplampen: voor een optimaal zicht in bochten.
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: mistachterlichten: voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist en voor een optimale verlichting van kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres, dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: follow me home-verlichting, meedraaiende koplampen, instapverlichting, dagrijverlichting, automatische verlichting, "Automatische schakeling grootlicht/ dimlicht".
139 Zicht
Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Mistlampen vóór en mistachterlichten Verdraai de ring: ) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om de mistachterlichten in te schakelen, ) één stand naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
141 Zicht
Vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, gaat de auto over in de ECO-mode om het ontladen van de accu te voorkomen. Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar kunt u de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Verlichting overdag (LED-verlichting)
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming en de plaatselijk geldende wetgeving doet deze verlichting dienst als: verlichting overdag en als parkeerlicht 's nachts (bij de verlichting overdag is de lichtsterkte groter), of als parkeerlichten overdag en 's nachts.
De verlichting overdag kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het configuratiemenu.
Automatische verlichting automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen ) Draai de ring in de stand "AUTO": de automatische verlichting wordt ingeschakeld en er wordt ter bevestiging een melding weergegeven op het display.
Uitschakelen
) Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt, nadat het contact is afgezet, de volgende extra mogelijkheden: instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de instelfuncties in het configuratiemenu van de auto, automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.
143 Zicht
Automatische schakeling grootlicht/dimlicht
Uitschakelen
Inschakelen ) Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO".
) Druk op de toets; het lampje van de toets gaat uit. De status van de koplampen blijft onveranderd.
) Druk op de toets; het lampje van de toets gaat branden.
Activeren Dit systeem schakelt automatisch om tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de omstandigheden en de aanwezigheid van overig verkeer op de weg dat wordt geregistreerd door een camera op de binnenspiegel.
Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer en voor het naleven van de verkeersregels.
Onderbreken ) Geef een lichtsignaal (beweeg de lichtschakelaar tot voorbij het zware punt) zodat wordt omgeschakeld tussen dimlicht en grootlicht. Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om het activeren te bevestigen.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h. Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, schakelt het systeem om naar dimlicht.
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen:
) Geef een lichtsignaal (beweeg de lichtschakelaar tot voorbij het zware punt) om het systeem tijdelijk uit te schakelen, zodat wordt omgeschakeld naar dimlicht. ) Geef opnieuw een lichtsignaal om het systeem weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...), als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden). Het systeem signaleert geen: weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers, weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg), weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
Handbediende follow me home-verlichting
Parkeerlichten
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. ) Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.
Inschakelen ) Geef binnen 1 minuut na het afzetten van het contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd (deze tijd kan worden geprogrammeerd in het configuratiemenu) automatisch uitgeschakeld.
Zicht
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
Inschakelen ) Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening of op de portierhandgreep met het Keyless entry and start-systeem. Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Programmeren
Verlichting buitenspiegels
De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van de auto.
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting. Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier, het oppervlak voor de buitenspiegels en achter de voorportieren.
Inschakelen Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het afzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
De instapverlichting wordt ingeschakeld: bij het ontgrendelen, bij het verwijderen van de elektronische sleutel uit de lezer, bij het openen van een portier, bij het lokaliseren van de auto via de afstandsbediening.
Uitschakelen De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
Halogeen koplampen handmatig verstellen
Automatische koplamphoogteverstelling bij xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand. 1. 5 personen + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading. -. Tussenstand. 3. 5 personen + maximaal toegestane belading in de koffer.
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
Stand "0": basisinstelling.
Raak in het geval van een storing de xenonlampen niet aan. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
147 Zicht
Meedraaiende koplampen Programmeren
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, volgen de lichtbundels van de meedraaiende koplampen de richting van de weg. Deze functie is alleen mogelijk in combinatie met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk beter zicht in bochten.
U kunt deze functie desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display. Standaard is deze functie ingeschakeld. Bij het afzetten van het contact blijven de instellingen gehandhaafd. met meedraaiende koplampen
Storing In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Deze functie werkt niet: bij stilstand of zeer lage snelheden, als de achteruit is ingeschakeld. zonder meedraaiende koplampen
Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).
met statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: bij een geringe stuuruitslag, bij snelheden boven 40 km/h, als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
zonder statische bochtverlichting
U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu van de auto. Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld.
149 Zicht
Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.
Ruitenwissers vóór Wissnelheid: hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, automatisch (omlaag duwen en loslaten),
één keer (de hendel even naar u toe trekken).
Ruitenwisser achter Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
uit,
interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu.
Achteruitversnelling Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu. Deze functie is standaard geactiveerd.
) Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden.
151 Zicht
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.
Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen.
Speciale stand van de ruitenwissers voor Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. ) Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. ) Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de flatblade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
153 Zicht
Plafonniers Plafonnier vóór - achter In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: als de auto wordt ontgrendeld, als de elektronische sleutel uit de lezer wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Kaartleeslampjes vóór achter ) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
-
Permanent uit. Permanent aan. 1. 2. 3. 4.
Plafonnier vóór - achter Kaartleeslampjes vóór Kaartleeslampjes achter Sfeerverlichting
In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: bij afgezett contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonniers.
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld (zo wordt de middenconsole bijvoorbeeld verlicht door een lichtbundel waarvan de lichtbron in de dakconsole is ondergebracht). De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Verlichting beenruimte
Instellen van de lichtsterkte van de plafonnier
Verlichting ingeschakeld: u kunt kiezen uit 7 standen voor de lichtsterkte. De lichtsterkte wordt elke keer dat op de knop wordt gedrukt trapsgewijs verhoogd en keert weer terug naar de laagste stand nadat de hoogste stand is bereikt. Houd de knop ingedrukt om direct de maximale lichtsterkte te verkrijgen. Met deze knop regelt u de lichtsterkte van de plafonnier, de verlichting van de binnenportiergrepen en de verlichting van de portiervakken (volgens uitvoering).
De gedempte verlichting van de beenruimte verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen De werking is gelijk aan die van de plafonniers. De verlichting gaat branden zodra één van de portieren wordt geopend.
155 Zicht
006
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
CITROËN beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
159 Veilig vervoeren van kinderen
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorr wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag ernstig of dodelijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de achterste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet, in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren.
Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de rubriek "Airbags" van het gedeelte "Veiligheid" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag.
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
161 Veilig vervoeren van kinderen
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Comfort Pro" Voor het vervoer van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de beschermband verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) met hoogteverstelling
U (R)
U (R)
U (R)
U (R)
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
Plaats
a: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. b: groep 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. c: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U (R): als U, waarbij de passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
163 Veilig vervoeren van kinderen
Adviezen voor kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: Twee bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.
-
Eén bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.
165 Veilig vervoeren van kinderen
ISOFIX-kinderzitje Aanbevolen door CITROËN en gehomologeerd voor uw auto "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken. Kan met een driepunts veiligheidsgordel met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats worden geplaatst.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (categorie 0) Tot 13 kg (categorie 0+) Tot ca. 1 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje
Reiswieg*
"rug in de rijrichting"
ISOFIX-maat
F
C
G
D
Passagiersstoel voor Buitenste zitplaatsen achter Middelste zitplaats achter
Van 9 tot 18 kg (categorie 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
E
"rug in de rijrichting" C
D
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
Geen Isofix IL-SU**
IL-SU
IL-SU
IUF IL-SU
Geen Isofix
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. * Reiswiegen en babyautostoeltjes kunnen niet op de passagiersstoel vóór worden geplaatst. ** De ISOFIX reiswieg die aan de onderste ringen van een ISOFIX-plaats wordt bevestigd, neemt de totale ruimte van de achterbank in beslag.
167 Veilig vervoeren van kinderen
Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
Inschakelen ) Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen ) Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
007 Veiligheid
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop - afhankelijk van de mate van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
) Links: duw de hendel helemaal omlaag. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.
Functie "snelweg" Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.
Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Veiligheid
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CITROËN-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
) Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen. Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: direct gevaar, inhalen van een fietser of voetganger, naderen van een ooverzichtelijke situatie.
Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Lekke band
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h). Het reservewiel is niet voorzien van een sensor. Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Te lage bandenspanning Er wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven welke band(en) het betreft. ) Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
Dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel die aangeeft welke band(en) het betreft. ) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen. ) Vervang de beschadigde band (lekke band of veel te lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.
Sensor(en) niet gedetecteerd of defect Er wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt of om aan te geven dat er een storing g g in het systeem y zit. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de defecte sensor(en) te vervangen. Deze melding wordt ook weergegeven als één van de wielen niet op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd.
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden. Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren. Het bandenspanningscontrolesysteem kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.
173 Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), de noodremassistentie (AFU), de antislipregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR) De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) De CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Intelligente Tractiecontrole ("Snow motion") Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole. Deze functie signaleert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrole het doorslippen van de voorwielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden.
Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP P, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Veiligheid
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen. ) Druk op de knop.
Als dit verklikkerlampje en het lampje op de knop gaan branden, grijpt het CDS-systeem niet meer in op de werking van de motor.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) Inschakelen Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Opnieuw inschakelen Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. ) Druk nogmaals op de knop om het systeem handmatig weer in te schakelen.
Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het CITROËN-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter).
Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
177 Veiligheid
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de pictogrammen 2 en/of 3 op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Hoogteverstelling vóór ) Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de standen.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt* 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel. Pictogram veiligheidsgordel linksvoor. Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor. Pictogram veiligheidsgordel rechtsachter. Pictogram veiligheidsgordel middenachter. Pictogram veiligheidsgordel linksachter.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert (knipperen) het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter Bij het aanzetten van het contact gaan de desbetreffende pictogrammen 4, 5 en 6 gedurende ongeveer 30 seconden rood branden als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt. Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/h brandt het desbetreffende pictogram 4, 5 of 6 rood, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, als een achterpassagier zijn veiligheidsgordel heeft losgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of verkoopland.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
179 Veiligheid
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Frontairbags
Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De frontairbag wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen
Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: ) steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit waarschuwingslampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje op het display van de waarschuwingslampjes van de autogordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Storing Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit lampje knippert, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
181 Veiligheid
Zijairbags Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Detectiezones voor een aanrijding
De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Activering
Windowairbags
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.
De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de windowairbag niet geactiveerd.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Zijairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk. Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.
183 Veiligheid
008
Praktische informatie
Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Toegang tot de set
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.
Overzicht gereedschap Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto; gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap. 1. 12V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en regelt de bandenspanning. 2. Wielblokken* om de wielen te blokkeren, zodat de auto niet weg kan rollen. 3. Sleutel voor wielboutdoppen *. Voor het verwijderen van de wielboutdoppen op lichtmetalen velgen. 4. Wieldopsleutel. Voor het verwijderen van wieldoppen van lichtmetalen velgen. 5. Afneembaar sleepoog. Zie paragraaf "Slepen van de auto". 6. Gereedschap voor de noodontgrendeling van de elektrische parkeerrem. Zie paragraaf "Elektronisch bediende parkeerrem" vervolgens "Noodontgrendeling van de parkeerrem".
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
187 Praktische informatie
Beschrijving van de set
Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
1. Afdichting van het lek ) Zet het contact af. ) Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". ) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.
189 Praktische informatie
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
Controlesysteem y bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven j branden tot u het systeem y laat resetten door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
2. Op spanning brengen ) Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
191 Praktische informatie
Uitnemen van de flacon
) Berg de zwarte slang op. ) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. ) Houd de compressor rechtop. ) Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËNnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). ) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure*.
Toegang tot het gereedschap Beschikbaar gereedschap*
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer.
Detectie te lage g bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Gereedschap voor het verwijderen van wieldoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de wieldoppen worden verwijderd. 5. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. 6. Wielblokken om wegrollen van de auto te voorkomen. 7. Sleepoog. Zie de rubriek "Slepen van de auto". 8. Verlengstuk van de wielsleutel. Hiermee kunt u de moer van de lierkabel los- of vastdraaien. 9. Noodontgrendeling van de elektronisch bediende parkeerrem. Zie rubriek "Elektronisch bediende parkeerrem" en vervolgens "Noodrem".
Praktische informatie
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het wiel
Het reservewiel wordt met een lier tegen de bodem van de bagageruimte vastgeklemd.
) Til de vloerplaat op om de moer van de lier te kunnen bereiken. ) Draai deze moer kloksgewijs tot de aanslag met de wielsleutel 1 en het verlengstuk 8, om de kabel van de lier los te draaien.
) Verwijder het reservewiel via de achterzijde van de auto. ) Haal de haak en het verbindingsstuk eruit om het reservewiel uit de houder te nemen, zoals aangegeven in de afbeelding. ) Verwijder het wiel.
Terugplaatsen van het wiel
) Plaats de haak en het verbindingsstuk in het wiel, zoals op de afbeelding.
) Monteer het wiel onder de auto door de moer van de lier tegen de wijzers van de klok in te draaien met de wielsleutel 1 en het verlengstuk 8.
) Draai de bout tot de aanslag en controleer of het wiel goed vlak tegen de bodem aan ligt.
195 Praktische informatie
Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het controlelampje P op de parkeerremhendel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
* Stand R van de EGS-versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.
Werkwijze ) Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering) of verwijder de naafdop met behulp van gereedschap 4. ) Bevestig de dop 5 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). ) Draai de overige wielbouten niet meer dan een kwartslag los met alleen de wielsleutel 1.
) Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.
) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. ) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
197 Praktische informatie
Monteren van het wiel Bevestiging g g van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen (niet in de opbergruimte van het reservewiel). Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Procedure ) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 5 enigszins vast. ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
) Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
) Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 5. ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). ) Berg het gereedschap op in de houder.
199 Praktische informatie
Een lamp vervangen Verlichting vóór Uitvoering met xenonlampen 1. 2. 3. 4. 5.
Grootlicht (H1-35W). Dimlicht/bochtverlichting (D1S-35W). Verlichting overdag/parkeerlicht (LED's). Richtingaanwijzers (HY21-21W). Mistlampen en bochtverlichting (H11).
Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D1S-35W) moet worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Uitvoering met halogeenlampen 1. 2. 3. 4. 5.
Grootlicht (H1-55W). Dimlicht (H7-55W). Verlichting overdag/parkeerlichten (LED). Richtingaanwijzers (HY21-21W). Mistlampen, meedraaiende koplampen (H11).
Let er bij het monteren van onder andere H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen, ) raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
xenonlampen) ) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Verwijder de stekker met de lamp door op de pal aan de onderkant te drukken. ) Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Dimlicht (uitvoering met xenonlampen) Het vervangen van D1S-xenonlampen dient vanwege elektrocutiegevaar te worden uitgevoerd door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het is raadzaam om beide D1S-lampen gelijktijdig te laten vervangen als één ervan defect is.
Praktische informatie
Grootlicht (uitvoering met halogeenlampen)
Dimlicht (uitvoering met halogeenlampen)
) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Verwijder de stekker met de lamp door op de pal aan de onderkant te drukken. ) Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen.
) Duw op de bovenzijde van de stekker en kantel het geheel vervolgens omlaag. ) Verwijder de stekker met de lamp. ) Trek aan de lamp om deze te vervangen. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde, maar begin bij het aanbrengen bij het onderste deel van de lamp.
Verlichting overdag / parkeerlicht Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s en lichtgeleiders contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's een vervangingsset leveren.
Richtingaanwijzers Als een controlelampje (rechts of links) van de richtingaanwijzers sneller knippert, is een van de lampen aan de desbetreffende zijde defect. De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich onder de koplamp. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling links- of rechtsom en verwijder deze. ) Vervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit. U kunt voor het vervangen van deze lampen ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Praktische informatie
Instapverlichting in de buitenspiegels
Geïntegreerde zijknipperlichten
Mistlampen
Voor het vervangen van de LED dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
Voor het vervangen van deze lampen dient u het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
) Verwijder de spatplaat aan de onderzijde van de carrosserie. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Achterlichten
1. 2. 3. 4. 5.
Parkeerlichten (LED). Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Achteruitrijlichten (P21W). Remlichten (P21W). Mistachterlichten (P21W).
LED's vervangen Neem voor het vervangen van LED's contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Richtingaanwijzers en remlichten (op de schermen) ) Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Draai de twee bevestigingsmoeren van de lamp los.
) Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. De bevestigingsklemmen gaan automatisch los. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie
Achteruitrijlichten (achterklep)
Mistlamp
) Open de achterklep. ) Maak de achterlichtlijst los. ) Verwijder het deksel en draai de bevestigingsmoer van de lamp los.
De mistlamp is vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. ) Draai de fitting een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
) Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. De bevestigingsklemmen worden automatisch losgemaakt. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Derde remlicht (LED's)
Kentekenplaatverlichting
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
) Steek een kleine schroevendraaier in de spleet van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
207 Praktische informatie
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Vervangen van een zekering Montage g van elektrische accessoires
Goed
De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt aan de binnenzijde van de klep van het zekeringkastje in het dashboard. Toegang: ) verwijder de klep, ) trek de tang los.
Defect
Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. ) U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is. ) Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. ) Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. ) Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en de navolgende tabellen.
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die door CITROËN noch aanbevolen noch geleverd worden en die bovendien niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
Zekeringen dashboard De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) Trek de klep los.
Zekering nr.
Ampère (A)
F6 A of B
15
Autoradio.
F8
3
Inbraakalarm.
F13
10
Aansteker vóór, 12V-aansluiting vóór.
F14
10
12V-aansluiting achter.
F16
3
Kaartleeslampen achter.
F17
3
Make-upspiegel.
F28 A of B
15
Autoradio.
F30
20
Ruitenwisser achter.
F32
10
Audioversterker.
Functies
209 Praktische informatie
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
Zekering N°
Ampère (A)
F20
15
Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21
20
Pomp koplampsproeiers.
F22
15
Claxon.
F23
15
Grootlicht rechts.
F24
15
Grootlicht links.
F27
5
Afschermklep koplamp links.
F28
5
Afschermklep koplamp rechts.
Functies
12V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Toegang tot de accu
Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Loskoppelen van de pluspool (+) De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap via de hendel in het interieur en gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, ) verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool, ) maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te kunnen verwijderen.
) Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de pluspool (+) ) Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. ) Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. ) Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.
211 Praktische informatie
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Laden met behulp van een acculader
Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels.
Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden. ) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. ) Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun). ) Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.
) Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los.
Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken.
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
Bescherm u ogen en gezicht voordat u de accu hanteert. Verricht uitsluitend ingrepen aan de accu in een goed geventileerde ruimte, uit de buurt van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Probeer niet een bevroren accu op te laden: de acci moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Als deze bevroren is, laat hem dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het netwerk van CITROËN of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren voor u of de inwendige componenten soms zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken. Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volts accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Was uw handen als u klaar bent met deze ingreep. Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een EGSversnellingsbak of een automatische versnellingsbak niet toegestaan.
Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van de elektronische systemen (afhankelijk van de uitvoering): de sleutel met afstandsbediening, het elektrische zonnescherm / de elektrische zonneschermen, ...
213 Praktische informatie
Spaarfase
Eco-mode
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de ecomode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.
Uitschakelen van de eco-mode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. ) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, - meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken. Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de paragraaf "Accu").
Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het contact aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
215 Praktische informatie
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in.
) Trek het klepje in de achterbumper aan de linkerkant los via de punt van de ring. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: ) open de achterklep, ) pak het sleepoog uit de gereedschapsset.
) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de EGSversnellingsbak of automatische transmissie). Het niet opvolgen van deze bijzonderheid kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
Gebruik voor het slepen van een auto met de vier wielen op de grond altijd een sleepstang. Laat het takelen van de auto (met twee wielen op de grond) uitsluitend uitvoeren door een professioneel takelbedrijf. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Trekken van een aanhanger
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Ga wanneer geen aanhanger is aangekoppeld niet rijden zonder dat de afneembare kogel is verwijderd, omdat deze anders voor het mistachterlicht zit.
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
217 Praktische informatie
Adviezen Gewichtsverdeling
Koeling
Remmen
) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.
Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, P stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Banden ) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.
Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats:
) Verwijder de dop met behulp van een inbussleutel. ) Zet de dwarsdragers in de juiste stand en draai de bevestigingsbouten vast.
Gebruik door CITROËN goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
op allesdrager, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): 70 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
219 Praktische informatie
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
"Comfort":
"Styling":
"Bescherming":
windgeleiders, rolgordijnen zijruiten, rolgordijn achter, koelbox, kleerhanger aan hoofdsteun, leeslamp, caravanspiegels, parkeerhulp, enz.
pookknop, aluminium voetensteun, lichtmetalen velgen, verchroomde spiegelhuizen, verchroomde portierlijsten, enz.
vloermatten*, stoelhoezen, dorpellijsten, spatlappen, stootstrips op portieren, stootstrips op de bumpers, beschermhoes voor de auto, enz. De carosseriedelen van de achterzijde van de auto zijn zo ontworpen dat het opspatten van water of steenslag zo veel mogelijk wordt voorkomen.
"Transportmiddelen":
"Veiligheid":
mat bagageruimte, bagagebak, bagagenet, stutten, allesdrager, fietsendrager, skidrager, dakkoffer, trekhaak, trekhaakbedrading, enz. Bij montage van een trekhaak en bedrading door een andere dan een dealer van het CITROËN-netwerk, moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd en moet de bedrading aangesloten worden op de daarvoor bestemde aansluitingen van de auto.
alarminstallatie, anti-takelmodule, car tracking system, zitverhogingen en kinderzitjes, alcoholtester, verbanddoos, brandblusser, gevarendriehoek, veiligheidsvest, wielbouten met slot, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, enz.
*
Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - let erop dat vloermatten op de juiste plaats liggen en goed zijn vastgemaakt, - leg nooit meerdere matten op elkaar.
"Multimedia": audio-installaties, stuurkolombediening voor de autoradio, luidsprekers, HiFi-module, Bluetooth handsfree set, portable navigatiesystemen met houder, radarverklikkers, USB-box, achteruitrijcamera, portable videoscherm met steun, 230V/50Hz-aansluiting, adapter 230 V/12 V, Wifi, enz.
Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het CITROËN-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
In het CITROËN-netwerk kunt u ook reinigingsen onderhoudsproducten kopen (interieur en buitenkant) - waaronder milieuvriendelijke producten uit de serie "TECHNATURE" bijvulmiddelen (ruitensproeiervloeistof...), stiften en spuitbussen voor het bijwerken van lakschades in de exacte kleur van de carrosserie van uw auto, vulpatronen voor bandenreparatieset, enz.
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger g g van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
221 Praktische informatie
009 Controles
TOTAL & CITROËN
225 Onderhoud
Openen van de motorkap Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
Openen ) In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe.
) Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op. Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog.
Sluiten ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen.
THP 155 Automaat 6 THP 200 Handgeschakeld 6
227 Onderhoud
Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen. Handopvoerpomp*. Ontluchtnippel*.
* Volgens motoruitvoering.
e-HDi 110 EGS 6
HDiF 160 HANDGESCHAKELD 6 / HDiF 160 AUTOMAAT 6
Brandstoftank leeg (Diesel) een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.
1.6 HDi-motor
2.0 HDi-motor
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. ) Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). ) Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Plaats de sierkap terug en klem deze vast. ) Sluit de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Verwijder indien nodig de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp. ) Draai de ontluchtingsnippel los. ) Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. ) Draai de ontluchtingsnippel vast. ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, wacht dan vijftien seconden alvorens opnieuw te starten). ) Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Breng de afdekkap van de motor aan en controleer vervolgens of deze goed vastzit. ) Sluit de motorkap.
229 Onderhoud
Niveaus controleren Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul deze niveaus indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. CITROËN adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.
Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij auto's met een roetfilter kan de koelventilator ook nog werken nadat de motor is afgezet, zelfs bij koude motor.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
231 Onderhoud
Niveau vloeistof ruitensproeiers/ koplampsproeiers
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten Als uw auto voozien is van koplampsproeiers en u wilt het niveau controleren of bijvullen, parkeert u de auto en zet u de motor af. ) Controleer of de motor geheel is afgezet voordat u de motorkap opent. ) Verwijder de dop van het ruitensproeiervloeistofreservoir.
) Knijp de pipet af om te voorkomen dat er lucht inkomt. ) Verwijder de pipet uit het reservoir en lees via de doorzichtige buitenkant het niveau af. ) Vul indien nodig het niveau bij. ) Plaats de dop terug op het reservoir en sluit de motorkap.
Gegevens van de vloeistof Voor een optimale reiniging en om bevriezing te voorkomen, mag nimmer water worden gebruikt voor het verversen of bijvullen van de vloeistof.
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
233 Onderhoud
Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Roetfilter (diesel) Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Elektrische parkeerrem - § Storingen".
Staat van remschijven Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
235 Onderhoud
010
Technische gegevens
Motoren en versnellingsbakken benzine-uitvoeringen Benzinemotoren
THP 155 BVA6
THP 200 BVM6
Versnellingsbak
Automaat (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
5FV
5FU
1 598
1 598
77 x 85,8
77 x 85,8
115
147
6 000
5 800
240
275
1 400
1 700
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
-
-
Type Variant Uitvoering Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min) Brandstof Katalysator Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter)
239 Technische gegevens
Gewichten (in kg) benzine-uitvoeringen Benzinemotoren
THP 155 BVA6
THP 200 BVM6
Versnellingsbak
Automaat (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
5FV
5FU
-
-
Type Variant Uitvoering -
Ledig gewicht
-
Gewicht rijklaar*
1 495
1 505
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
2 035
2 050
-
Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 335
2 800
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
-
-
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 500
1 050
-
Aanhanger ongeremd
745
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten (in kg) benzine-uitvoeringen - N1-uitvoeringen Benzinemotoren
THP 155 BVA6
THP 200 BVM6
Versnellingsbak
Automaat (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
5FV
5FU
-
-
Type Variant Uitvoering -
Ledig gewicht
-
Gewicht rijklaar*
1 495
1 505
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
2 170
2 195
-
Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 320
2 795
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 150
600
-
Aanhanger ongeremd
745
600
-
Aanbevolen kogeldruk
75
75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 90 km/h (of de plaatselijk geldende limiet als deze lager is). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
241 Technische gegevens
Motoren en versnellingsbakken dieseluitvoeringen Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm)
e-HDi 110/115 BMP6
HDiF 160 BVM6
HDiF 160 BVA6
EGS (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
9HR/9HD
RHH
1 560
1 997
75 x 88,3
85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
82/84
Toerental bij max. vermogen (t/min)
3 600
3 750
270
340
1 750
2 000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof
120
Diesel
Katalysator Roetfilter
110
Ja -
Ja
Inhoud carter (in liter) Motor (met vervangen filter)
-
-
-
Gewichten (in kg) dieseluitvoeringen - N1-uitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering
e-HDi 110/115 BMP6
HDiF 160 BVM6
HDiF 160 BVA6
EGS (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
9HR/9HD
RHH
-
Ledig gewicht
-
-
-
-
Gewicht rijklaar*
1 495
1 605
1 615
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 020
2 130
2 125
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 120
3 330
3 325
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
-
-
-
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 400
1 500
1 500
-
Aanhanger ongeremd
-
Aanbevolen kogeldruk
745
750 75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
243 Technische gegevens
Gewichten (in kg) dieseluitvoeringen - N1-uitvoeringen Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering -
Ledig gewicht
-
e-HDi 110 BMP6
HDiF 160 BVM6
HDiF 160 BVA6
EGS (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
9HR
RHH
-
-
-
Gewicht rijklaar*
1 495
1 605
1 615
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2 150
2 265
2 255
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3 150
3 315
3 305
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1 000
1 050
1 050
-
Aanhanger ongeremd
-
Aanbevolen kogeldruk
745
750 75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 90 km/h (of de plaatselijk geldende limiet als deze lager is). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Afmetingen (in mm)
245 Technische gegevens
Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
En bevat de volgende informatie: bandenspanning zonder en met volle belading, bandenmaat, door de constructeur aanbevolen bandenmerken, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak.
A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun.
C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de portiersponning, aan passagierszijde.
B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd,
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. De achterste zijruit is van polycarbonaat en kan daardoor niet worden gegraveerd.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
011
Audio en telematica
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
249
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP CITROËN OPROEP NAAR URGENCE MET LOKALISERING Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale CITROËN-Urgence is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Deze oproep wordt beheerd door de CITROËN-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyCITROEN op de CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com. * Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
CITROËN OPROEP NAAR ASSISTANCE MET LOKALISERING Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
251
eMyWay GPS-NAVIGATIE MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTHTELEFOON INHOUD
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12
Basisfunctie - Bedieningspaneel Stuurkolomschakelaars Werking Navigatie Verkeersinformatie Telefoneren Index - ADDR BOOK Radio Multimediaspelers Audio-instellingen Configuratie Menustructuur
Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
252 254 255 257 270 273 281 284 287 293 294 296 299
01 BASISFUNCTIES
Draaien: volumeregeling (voor elke geluidsbron afzonderlijk, inclusief de TA-meldingen en navigatie-aanwijzingen).
Kort indrukken: selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: de radiozender waar u op dat moment naar luistert opslaan als voorkeuzezender.
Weergave van de lijst met ontvangen radiozenders, nummers of CD/MP3/Apple®-speellijsten. Lang indrukken: beheer van de structuur van de MP3/WMA-bestanden/bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders.
Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit. Ingedrukt houden: resetten van het systeem.
Aan/uit.
Kiezen van de golfbanden AM / FM / DAB*.
Display uitschakelen.
Toegang tot de " Audioinstellingen ": klankkleur, bassen, hoge tonen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, balans voor/achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.
Toets MODE: selecteren van het type permanente weergave. Annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: terug naar de permanente weergave. Selecteren: automatisch zoeken naar radiozenders in aflopende/ oplopende volgorde. van het vorige/volgende nummer op de CD, MP3-bestand of mediabestand. De kaart naar links/naar rechts verplaatsen in de stand " De kaart verplaatsen ". * Afhankelijk van het model.
Selecteren van de geluidsbron: CD, USB, AUX, Apple®-speler, Bluetooth Streaming, Radio. Kort indrukken: onderbreken/herstellen van het geluid.
Selecteren: van het vorige/volgende item in een lijst of in een menu. van de vorige/volgende afspeellijst van de mediadrager. stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een hogere/lagere frequentie. van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. De kaart omhoog/omlaag verplaatsen, met de functie " De kaart verplaatsen ".
253
01 BASISFUNCTIES Toegang tot het menu "Telefoon" en weergave van de laatste gesprekken of aannemen van een inkomend gesprek.
Annuleren van de bewerking, omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: terug naar de permanente weergave. Weigeren van een inkomend gesprek of gesprek beëindigen.
Toegang tot het menu " Navigatie " en weergave van de laatst gekozen bestemmingen.
Toegang tot het menu " Verkeersinformatie TMC " en weergave van de actuele verkeersinformatie.
Met de radio als geluidsbron, toegang tot het menu " RADIO " en weergave van de lijst met ontvangen radiozenders.
Media als geluidsbron, toegang tot het menu " MEDIA " en weergave van de tracklist.
Toegang tot het menu " Configuratie ". Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus.
Draaiknopje voor selecteren en bevestigen: Selecteer een item op het display en bevestig uw keuze door het knopje kort in te drukken. Druk als er geen menu of lijst wordt weergegeven het knopje kort in om een contextmenu op te vragen, afhankelijk van de weergave op het scherm. Draaien bij weergave van de kaart: in-/ uitzoomen op de kaart.
Weergave van de lijst met contacten / Toegang tot het menu " Contacten ".
02 -
-
-
Geluidsbron wijzigen. Toets TEL (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie. Toets TEL (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om: toegang tot het menu Telefoon (nummer kiezen, contacten, lijst met gesprekken, voice mail).
-
Volume verhogen. Volume verlagen.
-
Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist.
-
SRC
+
Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/ volgende zender. Media: volgende/vorige track. Drukken en draaien: naar 6 opgeslagen voorkeurzenders.
-
255
03 ALGEMENE WERKING Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
"RADIO"
"KAART OP VOLLEDIG SCHERM"
"TELEFOON" (tijdens communicatie)
"KAART OP VERKLEIND SCHERM" (tijdens navigatie)
SETUP : INSTELLINGEN: datum en tijd, configuratie weergave, geluid.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
Geluidsbron veranderen: RADIO : RADIO als geluidsbron. MUSIC: MUSIC als geluidsbron.
Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
Door de draaiknop in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
1
1
RADIO: 1
TA in-/uitschakelen
DTMF-tonen Ophangen
MULTIMEDIASPELERS, CD OF USB (afhankelijk van media):
Bestemming kiezen
1
2
2
2
RDS in-/uitschakelen
Afspeelwijze:
2
2
Opties 1
Veranderen van frequentieband 1
In-/uitschakelen verkeersinformatie (TA)
1
Normaal 2
Willekeurig 2
Willekeurig op elk medium 2
TELEFOON (tijdens communicatie): 1
1
Privémodus In de wacht zetten
1
Herhalen 2
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG OF VERKLEIND SCHERM: 1
Navigatie stoppen/hervatten
GPS-coördinaten
Kaart verplaatsen
1 1
Adresboek
Alternatieve route
1 1
Adres invoeren
2
1
Info plaats Als bestemming kiezen Als etappe kiezen Deze plaats opslaan (contacten) Kaartmodus verlaten Navigatiecriteria
257
04 NAVIGATIE Naar het menu "NAVIGATIE" "N Navigatie ig tii "
Raadpleeg p g het CITROËN-netwerk om updates voor de kaartgegevens te verkrijgen.
Druk op NAV.
Druk kort op het uiteinde van de lichtschakelaar om de laatste gesproken instructie te herhalen.
Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens " Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en bevestig uw keuze. Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN
Selecteer een plaats uit de lijst en bevestig uw keuze. U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen door een paar letters op te geven en dit te bevestigen met "Lijst".
EEN NIEUWE BESTEMMING KIEZEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Een bestemming kiezen" en bevestig uw keuze, selecteer dan "Adres invoeren" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Land" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Plaats" en bevestig uw keuze om de plaats van bestemming op te slaan.
Selecteer één voor één de letters van de plaats en bevestig elke letter steeds met het draaiknopje.
Draai aan de draaiknop en selecteer OK om uw keuze te bevestigen.
Vul de gegevens zoals "Weg" en "Nummer/Kruising" op dezelfde manier in.
Selecteer "Opslaan" om de adreskaart op te slaan. U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.
Bevestig met "OK" om het navigeren te starten.
Selecteer een navigatiecriterium: "Snelste route", "Kortste route" of beste route "Afstand/Tijd", en selecteer indien gewenst, aanvullende criteria zoals: "Met tolwegen", "Met veerpont", of "Verkeersinformatie" en bevestig uw keuze met "OK".
259
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze om het navigeren te starten.
NAAR EEN CONTACT UIT HET ADRESBOEK
Navigeren naar een uit het adresboek van de telefoon geïmporteerd adres is alleen mogelijk als het adresbestand compatibel is met het systeem.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer en bevestig "Bestemming kiezen", selecteer vervolgens "Adresboek" en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze met "OK" om het navigeren te starten.
04 NAVIGATIE GPS-COÖRDINATEN ALS BESTEMMING INVOEREN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer en bevestig "Bestemming kiezen", selecteer "GPS-coördinaten" en bevestig uw keuze.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig uw invoer met "OK" om het navigeren te starten.
NAAR EEN PUNT OP DE KAART
Druk, als de kaart op het scherm wordt weergegeven, op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer dan "Kaart verplaatsen" en bevestig uw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm met de navigatietoets om een bestemmingspunt te kiezen.
Druk op OK voor het contextmenu van de functie "Kaart verplaatsen".
Selecteer "Als bestemming kiezen" of "Als tussenstop kiezen" en bevestig uw keuze.
261
04 NAVIGATIE NAAR POINTS OF INTEREST (POI)
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Een bestemming kiezen" en bevestig dit, selecteer vervolgens "Een adres invoeren" en bevestig dit.
Selecteer en bevestig "POI" en selecteer en bevestig dan "Rondom huidige plaats" om een POI in de buurt te zoeken. Selecteer en bevestig "POI" om een POI in een etappe op te nemen, selecteer vervolgens "Op de route" en bevestig uw keuze. Om een POI als bestemming op te geven moet u eerst het land en de plaats opgeven (zie "Naar nieuwe bestemming"), vervolgens "POI" selecteren en bevestigen en dan "Dichtbij" selecteren en bevestigen.
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
Selecteer "Zoeken op Naam" om POI's op naam in plaats van op afstand te zoeken.
Zoek een POI in één van de rubrieken op de volgende pagina's.
Selecteer de gewenste POI en bevestig uw keuze met "OK" om het navigeren te starten.
04 NAVIGATIE
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram g in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
POI-LIJST
De exacte procedure voor het updaten van POI's is beschikbaar op de website "http://citroen.navigation.com".
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
263
04 NAVIGATIE INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN RISICOGEBIEDEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze; selecteer vervolgens " Risicogebieden instellen " en bevestig uw keuze.
U kunt nu kiezen uit: "Zichtbare meldingen" "Meldingen met geluidssignalen" "Alleen meldingen weergeven bij het navigeren" "Alleen meldingen g geven bij een te hoge snelheid". U kunt de tijd j tussen het moment van de waarschuwing g voor een Risicogebied g en het passeren van het risicogebied instellen. Selecteer "OK" om de instellingen te bevestigen.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicogebieden is beschikbaar op de website www.citroen.com.
04 NAVIGATIE EEN ETAPPE TOEVOEGEN
ETAPPES BEHEREN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Herhaal de handelingen 1 en 2, selecteer "Etappes Ordenen/Wissen" en bevestig uw keuzes om etappes te beheren.
Selecteer "Etappes en routes" en bevestig uw keuze.
Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.
Selecteer "Etappe toevoegen" en bevestig uw keuze. Het adres van de etappe geeft u als bestemming op via "Adres invoeren", een kaart uit het "Adresboek", of uit "Laatste bestemmingen".
Selecteer en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
Selecteer "Verwijderen" om een etappe te verwijderen. Selecteer "Dichtbij" om in de buurt van de etappe te komen of "Strikt" om de etappe heel precies te rijden. Bevestig met "OK" om het navigeren te starten en globaal de richting aan te geven.
265
04 NAVIGATIEOPTIES CRITERIA VOOR DE BEREKENING
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Rekencriteria definiëren" en bevestig uw keuze. Met deze functie kunt u de verschillende criteria voor het berekenen van de route instellen: de soort route ("Snelste route", "Kortste route", "Afstand/Tijd"), aanvullende criteria zoals ("Met tolwegen" of "Met veerpont"), al of niet rekening houden met de verkeersinformatie ("Verkeersinformatie"). Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze om de instellingen op te slaan.
04 NAVIGATIE KAARTEN BEHEREN POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Kaartbeheer" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Gegevens van de kaart" en bevestig uw keuze.
Selecteer één of meer categorieën die u op het scherm wilt zien.
Selecteer "Standaard" om alleen "Tankstations, garages" en "Risicogebieden" (indien gedownload) weer te geven op de kaart.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze, selecteer nogmaals "OK" en bevestig dit opnieuw om de instellingen op te slaan.
267
04 NAVIGATIE ORIËNTERING VAN DE KAART
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer: "Op auto georiënteerd" om de kaart op de auto te richten, "Op noorden georiënteerd" om de kaart altijd naar het noorden te richten, "Perspectief" om de kaart in perspectief te zien.
Selecteer "Kaartbeheer" en bevestig uw keuze.
In het menu "SETUP" kunt u de kleur van de kaart veranderen door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.
Selecteer "Oriëntering van de kaart" en bevestig uw keuze.
De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner.
04 NAVIGATIE GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN INSTELLEN VOLUMEREGELING/UITSCHAKELEN
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu "SETUP" / "Spraaksynthese".
Selecteer de volumeweergave en bevestig uw keuze.
Stel het gewenste volume in en bevestig uw keuze.
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Uitschakelen" om de gesproken instructies uit te schakelen.
Selecteer "Instellen gesproken berichten" en bevestig uw keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze.
269
04 MANNENSTEM/VROUWENSTEM
Druk op SETUP voor het configuratiemenu.
Selecteer "Spraaksynthese" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Mannenstem kiezen" of "Vrouwenstem kiezen" en bevestig uw keuze met "Ja". Het systeem wordt vervolgens opnieuw opgestart.
05 VERKEERSINFORMATIE Naar het menu "VERKEERSINFORMATIE" "V Verkeersinformatie e kee si fo attie TMC C"
Druk op "TRAFFIC".
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
271
05 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Druk op TRAFFIC voor weergave van het menu "Verkeersinformatie TMC".
Selecteer de functie "Geografisch filter" en bevestig uw keuze.
Wij adviseren: een filter op de route en een filter rondom de auto van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg.
Het systeem biedt de keuze: "Bewaar alle berichten :", of "Bewaar de berichten :" ● "Rondom de auto", (bevestig de opgegeven kilometers om dit te wijzigen en de afstand te kiezen), ● "Op de route".
Bevestig met "OK" om de wijzigingen op te slaan.
05 VERKEERSINFORMATIE BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op RADIO om het menu "FM / AM-band" weer te geven. Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.
Selecteer " TA in-/uitschakelen " en bevestig uw keuze.
Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen tijdens de weergave van een dergelijk bericht. U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door op de toets te drukken. Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u het bericht wilt onderbreken.
273
06 TELEFONEREN Naar het menu "TELEFOON"
"T Telefoon l f "
In de bovenbalk wordt steeds aangegeven Geen verbinding met een telefoon.
Druk op deze toets.
Verbinding met een telefoon. Binnenkomend gesprek. Uitgaand gesprek. Bezig met synchroniseren van adresboek. Communicatie met telefoon bezig. Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met "OK" om een gesprek te starten.
Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
06 TELEFONEREN BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN EERSTE KOPPELING Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.citroen.nl.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
Selecteer "Randapparatuur zoeken" en bevestig uw keuze. Er verschijnt een overzicht van de apparatuur die waargenomen is. Wacht tot de knop "Verbinden" verschijnt.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt. Selecteer het gewenste apparaat in de lijst, kies dan "Verbinden" en bevestig uw keuze.
Druk op deze toets.
Selecteer "Bluetooth-functies" en bevestig uw keuze.
Het systeem stelt voor: het profiel "Handsfree functie" (alleen telefoon), het profiel "Audio" (streaming: lezen van muziekbestanden van de telefoon), of beide profielen "Alle". Selecteer met "OK" en bevestig uw keuze.
275
06 TELEFONEREN De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Kies het profiel "Handsfree functie" als u geen muziek wilt beluisteren.
Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt allebei de profielen als standaardinstelling kiezen.
Kies een code voor de verbinding en bevestig uw invoer met "OK".
Voer dezelfde pincode als die van de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.
Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.
Bijj terugkomst g in de auto wordt de verbinding g met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht (Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar"). Om het profiel van de automatische verbinding g te veranderen, moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de telefoon daarna met het nieuwe profiel opnieuw koppelen.
06 TELEFONEREN BELLEN
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de toetsen op het stuur.
EEN NIEUW NUMMER BELLEN
EEN CONTACT BELLEN
Druk op deze toets.
Druk op deze toets of houd TEL/SRC op het stuurwiel ingedrukt. SRC
Selecteer "Contacten" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.
Toets het nummer in op het virtuele toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen. Bevestig met "OK" om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.
Selecteer het nummer en bevestig uw keuze om het bellen te starten.
277
06 TELEFONEREN EEN GESPREK BEËINDIGEN LAATSTE NUMMERS BELLEN
Druk op GESPREK BEËINDIGEN. of
Druk op deze toets of houd TEL/SRC ingedrukt, selecteer "Gesprekkenlijst" en bevestig uw keuze. SRC
Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze.
Druk op PHONE, selecteer "Telefoonopties" en bevestig uw keuze, en selecteer vervolgens "De gesprekkenlijst wissen" als u de lijst met gesprekken wilt wissen, en bevestig uw keuze.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.
SRC
Houd de toets TEL/SRC op het stuurwiel even ingedrukt.
06 TELEFONEREN EEN GESPREK AANNEMEN Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm.
Standaard is het systeem ingesteld op "Ja" om het gesprek aan te nemen. Druk op "OK" om het gesprek aan te nemen. Selecteer "Nee" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren.
Druk deze toets of TEL/SRC even in om een gesprek aan te nemen. SRC
SRC
Houd deze toets of TEL/SRC langer ingedrukt of druk op OPHANGEN om een gesprek te weigeren.
279
06 OPTIES TIJDENS EEN GESPREK* Selecteer " DTMF-tonen " om het numerieke toetsenbord te kunnen gebruiken voor het kiezen van eventuele opties die u in een gesprek worden aangegeven.
Druk tijdens het gesprek een paar keer op de toets MODE om het telefoonmenu te selecteren en druk vervolgens op "OK" om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer " Verbreken " om het gesprek te beëindigen. SRC
Of druk deze toets even in.
Selecteer " Privé-modus " en bevestig uw keuze om het gesprek rechtstreeks via de telefoon te voeren. Of selecteer " Hands-freefunctie " en bevestig uw keuze om het gesprek via de luidsprekers van de audio-installatie weer te geven.
SRC
U kunt ook een conference-call met 3 deelnemers houden. Start daarvoor eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en selecteer dan "Conference" in het contextmenu dat verschijnt als u deze toets indrukt.
Selecteer en bevestig " In de wacht zetten " om het gesprek in de wacht te zetten. Of selecteer " Gesprek hervatten " en bevestig uw keuze om een gesprek dat in de wacht is gezet, voort te zetten. * Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.
06 TELEFONEREN BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN
Druk op deze toets.
BELTONEN INSTELLEN
Druk op deze toets.
Selecteer "Telefoonopties" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bluetooth-functies".
Selecteer "Opties beltonen" en bevestig uw keuze. Selecteer "Lijst met gekoppelde randapparatuur" en bevestig uw keuze. U kunt nu: verbinding maken met de geselecteerde telefoon via "Verbinden" of de verbinding "Verbreken", de koppeling met de geselecteerde telefoon verbreken. U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.
U kunt het volume en het type beltoon instellen.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
281
07 INDEX - ADDR BOOK Toegang tot het menu "CONTACTEN"
"C Contacten t t "
Druk op ADDR BOOK.
"C Co ttacte Contacten t weergeven ee ge g e " (O (" " "I "I t "
De manier waarop de contactenlijst geordend is, hangt af van de gebruikte telefoon.
Bestemming: g afkomstig van de contacten die in de mobiele telefoon en op de SIM-kaart zijn opgeslagen (afhankelijk van de synchronisatie-opties y p van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon), opgeslagen in het systeem.
Telefooncontacten: van de mobiele telefoon en de SIM-kaart (afhankelijk van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon), opgeslagen in het systeem.
Selecteer een contact en bevestig uw keuze. Selecteer vervolgens "Navigeren naar" en bevestig uw keuze.
Selecteer een telefooncontact en bevestig uw keuze om het desbetreffende nummer te bellen.
07 INDEX - ADDR BOOK ADRESBOEK / SYNCHRONISEREN CONTACTEN
Druk twee keer op ADDR BOOK en selecteer vervolgens "Nieuw contact" om een nieuw contact op te slaan.
Druk twee keer op ADDR BOOK , selecteer vervolgens "Configuratie" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Alle contacten wissen" om de opgeslagen contacten uit het geheugen te verwijderen.
Selecteer "Alles importeren" om alle contacten van de telefoon te importeren en op te slaan.
Selecteer "Synchronisatie-opties" en bevestig uw keuze: Geen synchronisatie: alleen de in het geheugen van het systeem opgeslagen contacten (altijd aanwezig). Contacten van telefoon weergeven: alleen de contacten die in het geheugen van de telefoon zijn opgeslagen. Contacten van SIM-kaart weergeven: alleen de contacten die op de SIMkaart van de telefoon zijn opgeslagen. Alle contacten weergeven: de contacten die in het geheugen van de telefoon én op de SIM-kaart zijn opgeslagen. Druk twee keer op ADDR BOOK en selecteer vervolgens "Status van contactengeheugen" als u wilt weten hoeveel contacten er in het geheugen zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog over is.
283
07 INDEX - ADDR BOOK CONTACTEN BEHEREN
Druk twee keer op ADDR BOOK , selecteer vervolgens " Contacten weergeven " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Importeren " om één contact naar het systeem te kopiëren.
Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.
Selecteer " Verwijderen " om een opgeslagen contact uit het systeem te verwijderen.
Selecteer " Openen " om een extern contact weer te geven of een opgeslagen contact te wijzigen.
Selecteer OK of
Een extern contact moet altijd eerst geïmporteerd worden voordat u het kunt wijzigen. Het contact wordt in het geheugen van het systeem opgeslagen. Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth-verbinding.
druk op deze toets om dit menu te verlaten.
08 RADIO Naar het menu "RADIO"
" FM / AM AM-band band b d / DAB DAB""
Druk op RADIO.
Houd LIST even ingedrukt om het overzicht van zenders te verversen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts). Druk op of of gebruik het draaiknopje om de vorige of volgende zender van de lijst te kiezen. of
Dit overzicht verschijnt ook als u de toets LIST op het stuurwiel indrukt.
285
08 RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER
EEN ZENDER OPSLAAN
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door het aantal actieve golven in dit symbool.
Alfabetisch Druk op RADIO of LIST, kies de gewenste zender en bevestig uw keuze.
Automatisch zoeken Druk op off om automatisch naar lagere of hogere frequenties te zoeken. Of draai het knopje van de bediening op het stuur.
Handmatig zoeken of om stapsgewijs naar Druk op een andere frequentie te zoeken.
Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een van de toetsen van het numerieke toetsenbord gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender op te slaan in het geheugen. Er klinkt een piepje ter bevestiging.
Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen zender op te vragen. Of druk en draai aan het knopje op het stuur.
08 RADIO RDS INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN
DAB* (Digital Audio Broadcasting) DIGITALE RADIO
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de geselecteerde radiozender, wanneer u "Videomodus" hebt geselecteerd onder "Voorkeursinstellingen radio". Via de verschillende kanalen hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Druk op RADIO.
Druk op " RADIO ".
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Golfbereik wijzigen" en bevestig.
Selecteer "RDS inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze.
Selecteer "DAB" en bevestig.
Druk, als de radiogegevens worden weergegeven op "OK" om het contextmenu op te vragen. Selecteer "RDS inschakelen/uitschakelen".
Het Volgsysteem digitale zender/FM biedt de mogelijkheid om bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te schakelen op de analoge radio zodat u naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren. Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio automatisch weer over op digitale ontvangst. * In de loop van het jaar.
287
09 Naar het menu "MUZIEK-MEDIA" "MEDIA MEDIA""
Druk op MEDIA.
Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).
Deze lijst verschijnt ook als u op toets LIST van de bediening op het stuur drukt. of
09 MULTIMEDIASPELERS CD, MP3-CD, USB-SPELER INFORMATIE EN ADVIEZEN De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers (USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd). Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de eerste partitie herkend. U kunt deze apparatuur bedienen via de audioinstallatie van de auto. Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van 2000, 999 tracks per map. Als het stroomverbruik op de USB-poort boven de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de beschermmodus geschakeld en uitgezet. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten. Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.
Als tegelijkertijd een Apple®-speler en een USB-stick zijn aangesloten, werkt het systeem niet.
Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple® USB-kabels.
289
09 AUDIOBRONNEN
Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
GELUIDSBRON KIEZEN Via de toets SOURCE of SRC op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. "CD/CD MP3"
"RADIO"
SRC
"STREAMING"
/
"USB, iPod"
"AUX"
Druk op MEDIA voor weergave van het menu " MEDIA ".
Selecteer "Andere Media" en bevestig uw keuze.
09 MULTIMEDIASPELERS EEN TRACK SELECTEREN
Vorige track.
/
Volgende track.
/
LIST: Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD
Omhoog en omlaag in de lijst.
/
Bevestigen, verder in de menustructuur.
/
/
Vorige afspeellijst.
Volgende afspeellijst.
Snel vooruit.
Even ingedrukt houden
Snel achteruit.
Even ingedrukt houden
Pauze: twee keer indrukken van de toets Vol+/Vol- op het stuurwiel of Mute op het bedieningspaneel.
+
/ -
/
+
/
Terug in de menustructuur.
/
291
09 MULTIMEDIASPELERS APPLE®-SPELER AANSLUITEN Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch.
STREAMING AUDIO
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. De modus "Shuffle tracks" bij de iPod® correspondeert met de modus "Random" bij de autoradio. De modus "Shuffle album" bij de iPod® correspondeert met de modus "Random all" bij de autoradio. De modus "Shuffle tracks" wordt standaard weergegeven bij aansluiten van het apparaat.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple®-speler. De lijst j van compatibele p uitrusting g en een update voor de software zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk "TELEFONEREN". Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" voor Bluetooth-apparatuur in te schakelen.
09 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN Audio-kabel niet meegeleverd
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting.
Druk op MEDIA voor weergave van het menu "MEDIA".
Selecteer "AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de audio-installatie in de auto.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
293
10 AUDIO-INSTELLINGEN Deze zijn op te vragen met de toets MUSIC op het bedieningspaneel of door de toets RADIO of MEDIA (afhankelijk van de geluidsbron) even ingedrukt te houden.
-
" Klankkleurr " (6 verschillende opties) " Bassen " " Hoge tonen " " Loudness " (In-/uitschakelen) " Verdeling " (" Bestuurderr ", " Alle passagiers ") " Balans " (Links/Rechts) " Faderr " (Voor/Achter) " Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid (In-/uitschakelen)
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden. De (Klankkleur, Bassen, Hoge tonen en Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys©. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
11 CONFIGURATIE WEERGAVE INSTELLEN
Druk op SETUP voor het menu " Configuratie ".
Selecteer " Kies de kleurr " en bevestig uw keuze om de weergave van de kleuren en de kaart op het scherm in te stellen: stand "Dag", stand "Nacht", automatische dag/nacht-stand, op basis van het branden van de verlichting.
Selecteer " Configuratie weergave " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Lichtsterkte instellen " en bevestig uw keuze om de lichtsterkte in te stellen. Druk op "OK" om de wijzigingen op te slaan. De instellingen voor dag en nacht zijn onafhankelijk van elkaar.
295
11 CONFIGURATIE CONFIGURATIE VAN DE AUTO Druk op SETUP voor het menu "Configuratie".
MENU "SETUP" Parameters auto
1
Hulp bij het rijden
2
3
3
Selecteer "Parameters auto" en bevestig uw keuze.
3
Opgeslagen snelheden Toegang auto
2
Verander de instellingen één voor één. Selecteer vervolgens "OK" op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan.
Inschakelen ruitenwisser achter bij inschakelen achteruitversnelling Automatische parkeerrem
3
Selectiviteit van de opengaande delen Rijverlichting
2
3
3
Verlichting overdag Meedraaiende koplampen Comfortverlichting
2
3
3
Instapverlichting Follow me home-verlichting
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY BASISFUNCTIE 1
2
2
1
3
2
KEUZE A keuze A1
2
keuze A2
2
KEUZE B...
1
2
MENU "Navigatie"
2
2
Een bestemming kiezen
1
2
2
2
Adres invoeren
2
1
Adresboek
2
GPS-coördinaten (Opslaan)
2
Etappes en route
1
2
3
3
2
Een etappe toevoegen
2
Adres invoeren Adresboek
2
1
Laatste bestemmingen
MENU "TRAFFIC"
Etappes Ordenen / Wissen Alternatieve route
Geografisch filter
1
Gekozen bestemming
2
Opties
2
Bewaar alle berichten : Bewaar de berichten :
Definiëren rekencriteria
3
Instellen gesproken berichten
3
Laatste bestemmingen wissen
2
Kaartbeheer
2
Oriëntering van de kaart
2
De kaart verplaatsen / "Volgen auto" Cartografie en update Beschrijving van bestand met risicogebieden Navigatie stoppen / hervatten
1
Op de route
TMC-zender kiezen
1
Risicozones instellen
Gegevens van de kaart
Rondom de auto
TMC automatisch volgen TMC handmatig volgen Lijst van TMC-zenders Verkeersinformatie aan / uit
297
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY MENU "Telefoon" Bellen
1
MENU "Contacten"
Contacten
1
2
Bluetooth-functies Lijst met gekoppelde randapparatuur
2
3
3
3
3
2
2
Nieuw contact
1
Configuratie
1
Verbinden
Alle contacten wissen
2
Verbreken
Alles importeren
2
Wissen
Synchronisatie-opties
2
Alles wis.
3
Randapparatuur zoeken
3
Naam van radiotelefoon wijzigen
3
3
1
Geen synchronisatie Contacten van telefoon weergeven Contacten van SIM-kaart weergeven Alle contacten weergeven Staat van de contacten
Opties (radio)
1
2
Wissen
2
Volgende band
1
Importeren
2
Opties beltonen
1
Openen
2
Telefoonopties
1
Contacten weergeven
1
MENU "RADIO"
2
TA inschakelen / uitschakelen RDS inschakelen / uitschakelen Audio-instellingen
1
2
Omgeving 3
3
3
3
3
3
Geen Klassiek Jazz Rock Techno Spraak
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY Lage tonen
2
Hoge tonen
2
Volume
2
Verdeling
2
3
3
2
2
2
1
MENU "MEDIA"
2
2
Balans L-R
2
Balans V-A
Radiolijst updaten
2
1
1
Kies de kleur
2
Afspeelmodus
1
Alle passagiers
Configuratie display
1
USB-medium uitwerpen
1
Bestuurder
Autom. volume
Volgende medium
1
MENU "SETUP"
Harmonie
3
Normaal
Cartografie
3
Willekeurig
4
Willekeurig op hele medium
4
Herhalen
4
Audio-instellingen (idem RADIO)
2
AUX-ingang inschakelen / uitschakelen
2
Nachtstand Dag/Nacht auto
Lichtsterkte instellen Datum en tijd instellen Spraaksynthese
1
2
2
1
Dagstand
Volume van de instructies Mannenstem kiezen / Vrouwenstem kiezen n Parameters auto De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van uw auto (zie hoofdstuk "Configuratie").
299
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De route wordt niet berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\ "Opties"\"Rekencriteria definiëren".
De POI's worden niet aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd.
Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
De POI's zijn niet gedownload.
Download de POI's van de website: "http://citroen.navigation.com ".
Het geluidssignaal van de Risicogebieden functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd.
Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding van een Risicogebied dat niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle Risicogebieden die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook Risicogebieden gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.
Zoom in op p de kaart om de exacte positie p van het Risicogebied g te kunnen bepalen. p Selecteer "Op p de route" om de waarschuwingen g buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur j tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG Sommige files op de route worden niet direct gemeld.
De hoogte wordt niet weergegeven.
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld.
Verander de instellingen via "Geografisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.
Een overzicht van compatibele Bluetoothtelefoons is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
301
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler p geplaatst, g p kan niet worden gelezen, g bevat geen g audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
-
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.
-
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler p van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige g zelfgebrande g CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.
De namen van de nummers en de speelduur p verschijnen j niet op p het scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
303
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.
ANTWOORD
OPLOSSING
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd.
Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).
305
AUDIO-INSTALLATIE/BLUETOOTH
INHOUD Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto werkt.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
blz.
306
02 Bediening op het stuurwiel
blz.
307
03 Hoofdmenu
blz.
308
04 Audio
blz.
309
05 Telefoon
blz.
319
06 Audio-instellingen
blz.
327
07 Menustructuur display
blz.
328
Veelgestelde vragen
blz.
330
01 BASISFUNCTIES
Aan/uit.
Volumeregeling.
Instellen van de audio-opties: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, voor/ achter, snelheidsafhankelijke volumeregeling.
Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.
Weergave van de lijst met ontvangen radiozenders, nummers of CD/MP3speellijsten. Lang indrukken: ordenen van MP3-/ WMA-bestanden / bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders.
Selecteren van de weergave op het display: Volledig scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is)/ Verkleind scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is) - Tijd of Boordcomputer. Lang indrukken: scherm uit (DARK).
Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit. Lang indrukken: toegang tot de soort informatie.
Kiezen van de golfbanden AM / FM / DAB*.
Annuleren van de bewerking. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst).
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD, USB, Streaming audio. Navigeren in een lijst.
Toegang tot het hoofdmenu.
Stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende map/ muziekstijl/artiest/playlist van het USBapparaat. Navigeren in een lijst.
Bevestigen of weergave van het snelmenu.
Selecteren van de geluidsbron: Radio, CD, AUX, USB, Streaming. Aannemen van een inkomende oproep. * Afhankelijk van het model.
307
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS -
-
-
-
SRC
+
Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. Drukken en draaien: naar 6 opgeslagen voorkeurzenders. Geluidsbron wijzigen. Toets TEL (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie. Toets TEL (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om: toegang tot het menu Telefoon (nummer kiezen, contacten, lijst met gesprekken, voice mail).
-
Volume verhogen. Volume verlagen.
-
Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist.
-
03 HOOFDMENU > DISPLAY C " Multimedia ": Parameters media, Radio-instellingen.
" Telefoon ": Bellen, Beheer adresboek, Beheer telefoon, Ophangen
" Bluetooth-verbinding ": Verbindingen beheren, Extern apparaat zoeken.
"Persoonlijke instellingen - Configuratie": Parameters van auto definiëren, Taalkeuze, Configuratie display, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek "Menustructuur display".
309
04 RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde.
Druk een paar keer achter elkaar op SOURCE of SRC om de radiofunctie te selecteren.
Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op OK te drukken.
Druk op BAND om het golfbereik te selecteren.
Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...).
Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.
04 AUDIO RDS
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer "RDS" of " Volgsysteem digitale zender/FM " en bevestig uw keuze. Op het scherm verschijnt "RDS" of "DAB/FM".
DIGITALE RADIO - VOLGSYSTEEM DIGITALE ZENDER/FM Het Volgsysteem digitale zender/FM biedt de mogelijkheid om bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te schakelen op de analoge radio zodat u naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren. Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio automatisch weer over op digitale ontvangst.
Druk op TA INFO om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.
DIGITALE RADIO - BERICHTEN BELUISTEREN De functie INFO geeft voorrang aan de verkeersinformatie. Om te kunnen functioneren moet er op een zender die dit soort informatie meestuurt, afgestemd zijn en moet het signaal sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht verschijnt, wordt de weergave van de geluidsbron (Radio, CD, USB ...) automatisch onderbroken om het bericht weer te geven. Na afloop van het bericht wordt de geluidsweergave weer hervat. Houd de toets TA INFO even ingedrukt voor een overzicht van categorieën. Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan om de ontvangst van de desbetreffende berichten in- of uit te schakelen.
311
04 AUDIO TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd.
DISPLAY C
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer "RadioText (TXT)" en bevestig uw keuze met OK.
04 AUDIO AUDIO-CD EEN CD AFSPELEN
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE of SRC en selecteer "CD".
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
313
04 AUDIO CD, USB INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of "wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot 320 Kbps.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en gebruik geen speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn. Het maximum aantal bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveau's te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken.
04 AUDIO CD, USB EEN PLAYLIST AFSPELEN
Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USB-aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden.
Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SOURCE of SRC en kies dan "CD" of "USB".
Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen.
Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven.
315
04 AUDIO USB-STICK - AFSPEELLIJSTEN INDELEN Selecteer een regel uit de lijst.
Druk even op LIST of op MENU, selecteer "Multimedia", dan "Parameters media" en ten slotte "Indeling afspeellijst kiezen" om de indelingen weer te geven.
Selecteer een nummer of een bestand.
Omhoog in de menustructuur.
Naar het volgende/vorige muziekstuk.
Druk na het kiezen van de indeling ("Per map"/"Per artiest "/"Per genre"/"Per playlist" op OK. Druk vervolgens nogmaals op OK om de wijzigingen op te slaan. Per map : alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. Per artiest : alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. Per genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. Per playlist : zoals weergegeven in de playlist.
04 AUDIO APPLE®-SPELERS of MASS STORAGE DEVICE
U kunt bestanden op een Mass Storage Device* via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan te sluiten.
Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple®-speler om zeker te zijn van een goede verbinding.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audioinstallatie in de auto.
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple®-speler.
Als de speler bij het aansluiten op de USB-poort niet wordt herkend, sluit deze dan aan op de JACK-aansluiting.
De Apple®-speler moet er een van de vijfde generatie of een recentere versie zijn.
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw speler.
317
04 AUDIO AUX-INGANG (AUX) JACK-AANSLUITING
De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass Storage) apparaat of een Apple®-speler aan te sluiten als die niet via de USB-poort herkend wordt.
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-aansluiting en de Jack-aansluiting.
Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan.
Druk een paar keer op SOURCE of SRC en selecteer "AUX".
Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in.
Stel dan het geluidsvolume van de autoradio van de auto in.
De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat.
04 AUDIO STREAMING-AUDIO VIA BLUETOOTH Afhankelijk van de technische specificaties van de telefoon
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/ AVRCP) ondersteunen.
De telefoon koppelen: zie het hoofdstuk TELEFOON.
AFSPEELMETHODE Er zijn verschillende afspeelmethodes: Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. Shuffle: de tracks van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Shuffle uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map worden afgespeeld. Druk op OK om naar het contextmenu te gaan. of Druk op MENU. Selecteer " Multimedia " en bevestig uw keuze.
Kies "streaming-audio" g als geluidsbron door op de toets SOURCE of SRC te drukken. Via de toetsen van de radio kunt u op de g gebruikelijke j wijze j de muziekstukken aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden. De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
Selecteer " Parameters media " en bevestig uw keuze. Selecteer " Afspeelmodus " en bevestig uw keuze. Kies de gewenste afspeelmethode en bevestig uw keuze met OK om de instellingen op te slaan.
319
05 TELEFONEREN EEN TELEFOON KOPPELEN EERSTE KOPPELING De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Blutooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.citroen.nl.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of uw telefoon "voor elk apparaat zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
Druk op MENU.
Selecteer "Bluetooth-verbinding" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Extern apparaat zoeken".
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken…".
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon en bevestig uw keuze. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
05 TELEFONEREN Soms verschijnt de referentie van de telefoon of het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon.
Accepteer de koppeling op de telefoon.
Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling. Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met OK.
Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth apparatuur te zoeken.
Het adresboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.
STREAMING - AUDIO VIA BLUETOOTH Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
De telefoon koppelen en vervolgens muziekbestanden afspelen: zie het hoofdstuk AUDIO.
321
05 TELEFONEREN VERBINDINGEN BEHEREN De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en Streaming audio. De mogelijkheid van het systeem om één profiel te koppelen hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profielen worden gekoppeld.
Geeft aan dat een apparaat is verbonden. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming audio is. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is.
Druk op MENU. Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze.
Selecteer " Bluetooth-verbinding " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Verbindingen beheren " en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een overzichtje van de gekoppelde telefoons.
Vervolgens selecteert en bevestigt u: " Aansluiten telefoon "/" Telefoon afsluiten ": voor het maken of verbreken van de verbinding g met een telefoon of de handsfree set. " Aansluiten mediaspelerr "/ " Mediaspeler afsluiten ": voor het maken of verbreken van een verbinding voor Streaming audio. " Aansluiten telefoon en mediaspelerr "/" Telefoon + mediaspeler afsluiten ": voor het maken of verbreken van de verbinding g met de telefoon én Streaming audio. "Verbinding g verwijderen" j : de koppeling met de telefoon verbreken.
05 TELEFONEREN BELLEN - NUMMER KIEZEN
BELLEN - LAATST GEKOZEN NUMMERS*
Naar het menu "TELEFOON": Houd SOURCE of SRC even ingedrukt. Of druk op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer en bevestig "Telefoon", selecteer dan "Bellen" en bevestig uw keuze.
Om het menu "TELEFOON" weer te geven: Houd SRC/TEL lang ingedrukt. Of druk op de rolknop om het snelmenu weer te geven. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer " Telefoon " en bevestig uw keuze. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.
Selecteer "Nummer kiezen" en bevestig uw keuze om een nummer op te kunnen geven.
Selecteer " Gesprekkenlijst " en bevestig uw keuze.
Selecteer de cijfers één voor één met behulp van de toetsen en en bevestig uw invoer. Als u een fout maakt, kunt u de nummers één voor één wissen.
Selecteer OK en bevestig uw keuze om het bellen te starten.
Selecteer het gewenste nummer en bevestig dit om het bellen te starten.
In de gesprekkenlijst zijn de nummers van alle binnenkomende en uitgaande gesprekken opgeslagen sinds de laatste keer dat de auto met de desbetreffende telefoon werd verbonden. U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen. Zet in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto stil. * Afhankelijk van de specificaties van de telefoon.
323
05 TELEFONEREN BELLEN - VANUIT HET ADRESBOEK Om het menu "TELEFOON" weer te geven: Houd SRC/TEL lang ingedrukt. Of druk op de rolknop om het snelmenu weer te geven. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer " Telefoon " en bevestig uw keuze. Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.
EEN GESPREK AANNEMEN
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display van het instrumentenpaneel.
Standaard is het systeem ingesteld op "JA" om het gesprek aan te nemen. Druk op OK om het gesprek aan te nemen. Selecteer "NEE" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren. of Druk op een van deze toetsen om het gesprek aan te nemen.
Selecteer " Adresboek " en bevestig uw keuze.
Selecteer een adres en bevestig uw keuze. Thuis Werk GSM (afhankelijk van de beschikbare gegevens in het geheugen van de telefoon).
Selecteer het nummer en bevestig uw keuze.
U kunt een gesprek ook weigeren door ESC, TEL, SOURCE of SRC even ingedrukt te houden. SRC
05 TELEFONEREN GESPREKKEN BEHEREN
Druk tijdens het gesprek op OK om naar het contextmenu te gaan.
In het contextmenu: vink "Micro OFF" aan om de microfoon uit te schakelen. vink "Micro OFF" uit om de microfoon weer in te schakelen. Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken)
Ophangen
Selecteer in het contextmenu "Gespr. beëindigen" om het gesprek te beëindigen.
U kunt ook een van deze toetsen even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen. SRC
Privé-gesprek (de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
In het contextmenu: vink "Doorschakelfunctie" aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. vink "Doorschakelfunctie" uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt (afhankelijk van de specificaties van de telefoon).
325
05 TELEFONEREN Spraakserver
Selecteer in het contextmenu "DTMF-tonen" en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen.
Wisselgesprek
Selecteer in het contextmenu "Wisselgesprek" en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek weer voort te zetten.
05 TELEFONEREN CONTACTENLIJST De contactenlijst van de telefoon wordt, als de telefoon compatibel is, naar de audio-installatie in de auto gestuurd. De contactenlijst is tijdelijk en de kwaliteit is afhankelijk van de Bleutooth-verbinding.
Alle contacten die van de telefoon zijn geïmporteerd, worden in een permanent, vrij toegankelijk geheugen opgeslagen, ongeacht welke telefoon er is aangesloten.
Houd SOURCE of SRC even ingedrukt om de contactenlijst op te vragen. of druk op OK, selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Contacten" voor een overzicht van alle contacten.
Druk op MENU als u gegevens van contacten wilt veranderen, selecteer dan "Telefoon" en bevestig uw keuze. Selecteer "Beheer contacten" en bevestig uw keuze. U kunt kiezen uit: "Item raadplegen", "Item verwijderen", "Alle items verwijderen".
327
06 AUDIO-INSTELLINGEN DISPLAY C De verdeling (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©systeem) van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto.
De audio-instellingen Klankkleur, Hoge tonen en Bass zijn andere instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten. Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: Klankkleur, Bass, Hoge tonen, Loudness, Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, Balans, Fader, Autom. volumeregeling -
Selecteer en bevestig " Overige instellingen… " voor nog meer instellingen.
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys©. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
07 MENUSTRUCTUUR DISPLAY DISPLAY C BASISFUNCTIE KEUZE A
1
2
2
3
Keuze A1
3
Keuze A2
3
KEUZE B
1
Multimedia Parameters media
1
2
3
3
3
3
2
Afspeelmodus kiezen
3
1
2
Per genre
2
Per playlist Radio-instellingen
Bellen
1
Shuffle
2
Indeling afspeellijst kiezen
Per artiest
2
2
2
1
Item raadplegen Item verwijderen Alle items verwijderen Beheer telefoon
1
Telefoon
2
Herhaling
Beheer contactenlijst
1
2
Normaal
Shuffle uitgebreid
Per map
Telefoonstatus Gesprek beëindigen
Nummer kiezen Contacten Gesprekkenlijst Voicemail
Bluetooth-verbinding 1
1
Beheer aansluitingen Extern apparaat zoeken
329
07 MENUSTRUCTUUR DISPLAY Persoonlijke instellingen Configuratie Parameters van auto definiëren
1
2
3
3
3
2
3
3
3
2
3
3
Toegang tot de auto
3
Afstandsbed. Instel. bestuurdersplaats
Comfortverlichting
2
3
1
Instapverlichting
2
Follow me home-verlichting
2
Taalkeuze
2
Alleen a.klep ontgrendelen Hulp bij het rijden Autom wissen achter in acheruit. Automatische parkeerrem Opgeslagen snelheden Verlichting Dagrijverlichting Bochtverlichting
Configuratie beeldscherm
1
2
1
Keuze van eenheden Datum en tijd instellen Instellingen display Lichtsterkte Geluidkeuze
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.
Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.
331
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
ANTWOORD
OPLOSSING
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND om het golfbereik te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
ANTWOORD De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
OPLOSSING -
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw (FAT 32).
333
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.
De Apple®-speler wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend.
De Apple® -speler is niet compatibel met de USB-aansluiting.
Sluit de Apple®-speler met een geschikte kabel (niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.
De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).
Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio.
Bij het lezen tijdens "Shuffle uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen.
De "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
Index
Trefwoordenregister- Zoeken via afbeeldingen
A
Aanhanger..................................................... r 216 Aanhangergewichten ............................239, 242 Aansluiting 12V .........................................84, 85 Aanstekerr ........................................................ 85 ABS ............................................................... 173 Accessoires..................................... 55, 101, 219 Accessoirestand ..................................... 55, 101 Accu ...............................................210-212, 232 Accu laden .............................................211, 212 Achterbank ................................................ 79, 81 Achterruitverwarming ...............................82, 96 Achteruitrijcamera......................................... 135 Achteruitrijlicht ..............................................204 Afmetingen .................................................... 244 Afstandsbediening .............................. 52-54, 58 Afstandsbediening, batterij ....................... 57, 58 Afstandsbediening synchroniseren ................ 57 Airbags ............................................................ 39 Airbags vóór.......................................... r 179, 182 Airconditioning ................................................ 25 Airconditioning (handbediend)........................ 91 Airconditioning, automatische .................. 91, 92 Alarmknipperlichten ................................ 89, 170 Alarmsysteem ................................................. 62 Algemeen menu............................................308 Allesdragers .................................................. 218 Antiblokkeersysteem (ABS) .......................... 173 Antislipregeling .................................35, 38, 173 Armleuning...................................................... 84 Armleuning achter........................................... r 87 Armleuning vóór.............................................. r 86 Asbak (uitneembaar)....................................... 84
ASR ............................................................... 173 Audio-aansluitingen ........................ 86, 315, 317 Automatische ruitenwissers.................. 149, 151 Automatische schakeling grootlicht/dimlicht.................................. 32, 143 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten .................................... 170 Automatisch inschakelen verlichting .... 139, 142 Autoradio.......................................................305 Autoradio, bedieningen aan stuurkolom ..........................................254, 307 Aux-ingang .................................................... 317
B
Bagageruimte.................................................. 61 Bagageruimte, indeling ................................... 88 Bagageruimte openen ........................52, 53, 61 Banden ............................................................ 25 Banden, noodreparatie ................................. 186 Bandenreparatieset ...................................... 186 Bandenspanning ............................. 25, 187, 245 Bandenspanning, detectie ............................ 172 Bandenspanningscontrole (met set)............. 186 Bandenspanning te laag (detectie) ............... 172 Bekerhouder.................................................... 84 Beladen ................................................... 25, 218 Benzinemotor.................................. r 70, 226, 238 Bestuurdersplaats (instellingen) ..................... 76 Binnenspiegel ................................................. 83
Black panel...................................................... 45 Bluetooth (handsfree set) ..................... 274, 319 Bluetooth (telefoon)....................................... 274 Bochtverlichting ............................ 147, 148, 199 Boordcomputerr ......................................... 48, 49 Brake Assist System (BAS) .......................... 173 Brandstof................................................... f 25, 70 Brandstofaddititiefniveau .............................. 231 Brandstofniveau .............................................. 68 Brandstofniveaumeter..................................... r 68 Brandstofsysteem ontluchten ....................... 228 Brandstoftank............................................68, 69 Brandstoftank (inhoud) ................................... 68 Brandstoftankdop............................................ 68 Brandstof tanken........................................68-70 Brandstoftankklep .....................................68, 69 Brandstoftank leeg (diesel)........................... 228 Brandstofverbruik............................................ 25 Buitenspiegels................................................. 82
C
CD ................................................................. 312 CD-/MP3-speler.................................. r 313, 314 Centrale vergrendeling .............................52, 54 Claxon ........................................................... 171 Contact.................................................... 55, 101 Controlelampjes .................................. 31, 35, 36 Controlelampjes (status)........................... 33, 37 Controles ................................226, 227, 232-234
337 Trefwoordenregister
D
Dagrijverlichting .................... 141, 199, 202, 203 Dagteller.......................................................... r 44 Dashboardverlichting...................................... 44 Datum instellen ................................. 46, 47, 295 Derde remlicht...............................................206 Diesel .............................................................. 33 Dieselmotor............................. r 70, 227, 228, 241 Dimlicht ...................................32, 138, 199, 200 Display instrumentenpaneel ................... 48, 113 Dynamische noodrem...................103, 106, 108
E
Eco-modus.................................................... 213 Eco-rijden (adviezen)...................................... 25 Electronic Brake Force Distribution (EBD) .... 173 Electronic Stability Program (ESC) ...................................... 35, 38, 173, 175 Elektronische remdrukregelaar (REF) ......... 173 Elektronische sleutel ........................... 52-54, 56 eMyWay .................................................. 45, 251 ESP uitschakelen.......................................... 175
F
Follow-me-home-verlichting ................. 142, 144 Functie snelweg (richtingaanwijzers)..................................... 170
I
Geheugen instellingen bestuurderr ................. 76 Gereedschap ................................................ 192 Gevarendriehoek ............................................ 89 Gewichten .............................................239, 242 Gordelverstelling ........................................... 177 GPS...............................................................260 Grootlicht......................... 32, 138, 199-201, 203
Identificatie (stickers) .................................... 245 Identificatie auto............................................ 245 Identificatieplaatjes constructeur.................. 245 Instapverlichting............................................ 145 Instrumentenpanelen ...................................... 30 Intelligente tractiecontrole ............................ 174 Interieurfilter.................................................. r 233 Interieurindeling .............................................. 84 Interieur ontgrendelen..................................... 59 Interieurverlichting ................................ 153, 154 ISOFIX........................................................... 165 ISOFIX (bevestigingen)................................. 164 ISOFIX kinderzitjes................................164-166
H
J
G
Halogeenlampen........................................... 199 Handrem .......................................................234 Handrem, elektrisch bediend........103, 106, 108 Handsfree set ........................................ 274, 319 Head-up display ............................ 126, 129, 131 Hill holder...................... ............................... 111 Hill Start Assist...............................................111 Hoofdsteunen achterr ...................................... 81 Hoofdsteunen verstellen ........................... 74, 77 Hoofdsteunen vóór.................................... r 74, 77 Hulpoproep............................................ 171, 249 Hulpoproep gelokaliseerd............................. 249
JACK-aansluiting .................................... 86, 317
K
Kaartleeslampjes .......................................... 153 Kentekenplaatverlichting ..............................206 Keyless entry and start .............................53, 58 Kilometerteller................................................. r 44 Kinderbeveiliging .................................. 162, 167 Kinderen........................................162, 165, 166 Kinderen (veiligheidsvoorzieningen) ... 158, 159, 162, 164-166, 179 Kinderzitjes ........................... 158, 159, 161, 163 Kinderzitjes (conventioneel) ................. 161, 162
Klembeveiliging............................................... 66 Kleurcode lak ................................................ 245 Kleurendisplay met kaartweergave DT ........ 255 Klokje (instellen)................................ 46, 47, 295 Koelvloeistofniveau.................................40, 230 Koelvloeistoftemperatuur................................ r 40 Kofferdeksel sluiten ........................................ 61 Koplampsproeiers................................. 150, 231 Koplampsproeiervloeistofniveau .................. 231 Koplampverstelling........................................ 146 Krik ................................................................ 192
Milieubewust rijden ......................................... 25 Mistachterlicht.......................................140, 204 Mistlampen.................................................... 199 Mistlampen vóór............ r 140, 148, 199, 203, 205 Monochroom display.............................308, 328 Motoren ................................................. 238, 241 Motorenoverzicht .................................. 238, 241 Motorolieniveau, controle ............................... 43 Motorolieniveaumeterr ............................. 43, 229 Motorruimte...........................................226, 227 MP3 (CD) .............................................. 313, 314 Multifunctioneel display (met autoradio) .......308 Multimediaspelers......................................... 287
L
N
Lampen (vervangen).....................199, 204, 206 Lane Departure Warning System (LDWS) ... 125 Lange voorwerpen vervoeren......................... 87 Lekke band.................................................... 186 Lichtschakelaarr ..................................... 138, 144 Lokaliseren van de auto.................................. 54 Luchtfilter (vervangen) .................................. 233
M
Massagefunctie............................................... 78 Matten ............................................................. 85 Mat verwijderen .............................................. 85 Menustructuren display ................296, 328, 329 Milieu ......................................................... 25, 57
Navigatiesysteem.......................... 257, 258, 265 Niveaus en controles ............ 226, 227, 229-231 Noodbediening achterklep .............................. 61 Noodbediening portieren ................................ 59 Noodoproep gelokaliseerd ........................... 249 Noodprocedure starten ................................. 211 Noodremassistentie ...................................... 173
O
Oliefilter (vervangen) .................................... 233 Olieniveau ...............................................43, 229 Oliepeilstok .............................................43, 229 Onderhoudscontroles ..................................... 25 Onderhoudsintervalindicatorr .......................... 41 Onderhoudsintervalindicator resetten ............ 42
Ontdooien..................................................82, 96 Ontgrendelen ............................................52, 53 Ontwasemen................................................... 96 Opbergvakken..................................... 84, 86-88 Opschakelindicatorr ....................................... 113
P
Parkeerhulp achter........................................ r 133 Parkeerhulp vóór........................................... r 134 Parkeerlichten ........138, 141, 144, 199, 201-204 Passagiersairbag uitschakelen..................... 179 Plafonniers .................................................... 153 Portieren ontgrendelen ................................... 59 Portieren openen ......................................52, 53 Portieren sluiten ........................................52, 54 Portieren vergrendelen ................................... 59
R
Radio ............................................ 284, 285, 309 Regelmatig onderhoud ................................... 25 Regeneratie roetfilterr .................................... 233 Remblokken ..................................................234 Remlichten ....................................................204 Remmen........................................................234 Remschijven..................................................234 Remvloeistofniveau.......................................230 Reservewiel .................................................. 192 Richtingaanwijzers........144, 170, 199, 202, 204 Riem ................................................................ 88 Risicozones (update) .................................... 262
339 Trefwoordenregister
Roetfilter........................................ r 230, 231, 233 Ruitbediening .................................................. 64 Ruitensproeier achterr ................................... 150 Ruitensproeiers............................................. 231 Ruitensproeiers vóór..................................... r 150 Ruitensproeiervloeistofniveau ...................... 231 Ruitenwisser achterr ...................................... 150 Ruitenwisserbladen (vervangen) .......... 152, 214 Ruitenwissers.................................. 34, 149, 151 Ruitenwisserschakelaar......................... r 149-151
S Schakelen automatische versnellingsbak .... 114 Schakelen EGS-versnellingsbak ..........112, 118 Serienummer auto ........................................ 245 Sfeerverlichting ............................................. 154 Sjorogen .......................................................... 88 Skiluik.............................................................. 87 Slepen van een auto ..................................... 215 Sleutel ............................................52-54, 57, 58 Sleutel met afstandsbediening ..................... 101 Snelheidsbegrenzer.............................. r 128, 129 Snelheidsregelaar................................. r 128, 131 Snelmenu's.................................................... 256 Spaarfase...................................................... 213 Spraaksynthese ............................................268 Startblokkering, elektronische ................ 58, 101 Starten........................................................... 211 Starten van de auto................100, 102, 114, 118 Stilzetten van de auto ............100, 102, 114, 118
Stoelen verstellen ..................................... 74, 75 Stoelverwarming ............................................. 78 Stop & Start......................... 49, 68, 93, 96, 122, 210, 225, 232 Streaming audio Bluetooth ........... 291, 318, 320 Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau ............. 230 Stuurslot ........................................................ 101 Stuurverstelling ............................................... 83 Supervergrendeling ..................................55, 56 Synchroniseren afstandsbediening ................ 57
T
Tankbeveiliging ............................................... 69 Technische gegevens ........... 238, 239, 241, 242 Telefoon................................................. 274, 276 Tijd instellen ...................................... 46, 47, 295 TMC (verkeersinformatie) ............................. 271 Trekhaak........................................................ 216
U
Updaten risicozones ..................................... 262 Urgence-oproep.................................... 171, 249 USB-aansluiting ...................................... 86, 315 USB-box .......................................................... 86
V
Veiligheidsgordels.......................... 161, 176-178 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ..............158, 159, 165, 166, 179 Ventilatie..............................................25, 90, 91 Ventilatieroosters ............................................ 90 Vergrendeling van binnenuit ........................... 59 Verkeersinformatie (TA) ................272, 286, 310 Verkeersinformatie (TMC) .................... 271, 272 Verklikkerlampjes.......................... 31, 33, 35, 37 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel)............. 33 Verlichting ..................................................... 154 Versnellingsbak, automatische ..... 114, 212, 234 Versnellingsbak, elektronisch bediend ............................... 118, 122, 212, 234 Versnellingsbak, handgeschakeld ................. 112, 113, 122, 234 Versnellingshendel.......................................... 25 Verwarming ..................................................... 25 Voorstoelen ................................................ 74-76
W
Waarschuwingslampjes ......................33, 36, 37 Waarschuwing vergeten verlichting.............. 140 Wiel demonteren ........................................... 195 Wiel monteren ............................................... 195 Wiel verwisselen ........................................... 192 Window-airbags .................................... 181, 182
X
Xenonlampen ................................................ 199
Z Zekeringen .................................................... 207 Zekeringentabel ............................................ 207 Zekeringen vervangen .................................. 207 Zekeringkast dashboard ............................... 207 Zekeringkast motorruimte ............................. 207 Zicht.................................................................96 Zij-airbags ............................................. 181, 182 Zijknipperlicht................................................ 203 Zijspots..................................................145, 203 Zijverlichting .................................................. 145 Zuinig rijden .................................................... 25
341 Zoeken op afbeelding
Exterieur Instapverlichting Dynamische bochtverlichting Statische bochtverlichting Koplampverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten
Buitenspiegels Verlichting buitenspiegels
145 147 148 146 199-203
Cockpit roof Allesdragers Accessoires
66-67 218 219-220
52, 60
Brandstoftank, tankbeveiliging
68-70
Ruitenwissers 149-152 Ruitenwisserbladen vervangen 152, 214
Bagageruimte - openen / sluiten - noodbediening
82 145
Portieren - Keyless entry and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem
Elektronische sleutel/Keyless entry and start 52-58, 100-101 - openen / sluiten - diefstalbeveiliging - batterij - starten
62-63 ESC: ABS, BAS, ASR, CDS 173-175 Detectie te lage bandenspanning 172 Bandenspanning 245 Wiel verwisselen 192-198 - gereedschap - demonteren/monteren Bandenreparatieset 186-191
52, 61
Lampen vervangen - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlichten
204-206
Parkeerhulp Slepen Trekhaak
133-134 215 216-217
Cockpit
Buitenspiegels
Zekeringen dashboard
Motorkapontgrendeling
Handgeschakelde zesversnellingsbak Schakelindicator Automatische versnellingsbak EGS-versnellingsbak Hill Holder
Plafonniers 153 Pictogrammendisplay veiligheidsgordels / airbag aan passagierszijde 177, 180 Binnenspiegel 83 Cockpit roof 66-67 Bediening head-up display 126-127 Urgence- of Assistance-oproep 171, 249 82
eMyWay Datum/tijd instellen
251-304 47
Autoradio/Bluetooh Datum/tijd instellen
305-333 46
207-208 Verwarming, ventilatie 90-91 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 92-95 Ontwasemen / ontdooien 96
225
Ruitbediening, blokkering
112 113 114-117 118-121 111 Ruitbediening achter Accessoire-aansluiting 12-volts
64-65 84, 85
USB-box / Jack-aansluiting
64-65
86, 288-292, 313-317
343 Zoeken op afbeelding
Cockpit (vervolg) Instrumentenpaneel 30, 40-45 - check/onderhoudsindicator/ dagteller - dimmer dashboardverlichting / black panel Verklikkerlampjes 31-39 Meters 40-43 Opschakelindicator 113
Head-up display
126-127
Kleurendisplay Display C
Lichtschakelaar 138-144 Automatische schakeling grootlicht/ dimlicht 143 Richtingaanwijzers 144, 170
Alarmknipperlichten
Rijen drukschakelaars, knoppen 12 Openen van de brandstoftankklep 68 Openen van de achterklep 61 Alarm 62-63 Eco OFF (Stop & Start) 122-124 Koplampverstelling 146 Opslaan van snelheden Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar
Stuurwiel verstellen Claxon
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer
Bediening van de autoradio
128 129-130 131-132
83 171
START/STOP, contact, motor starten/afzetten Stop & Start Accessoirestand Klokje
Elektrische parkeerrem
103-110
Bediening van de eMyWay
100-102 122-124 101 46
255, 296-298 308, 327-329
170
149-152 48-49
254, 307
253
Interieur Voorstoelen - hoofdsteunen - stoelverwarming - handmatig verstelbaar - elektrisch verstelbaar - massage
Indeling bagageruimte Gevarendriehoek
74-78
Matten Airbags
85 179-182
88 89 Indeling interieur 84 Aansteker / accessoire-aansluiting 85 Uitschakeling passagiersairbag 160-180
Achterzitplaatsen ISOFIX-kinderzitjes
79-81 164-166
Veiligheidsgordels Middenarmsteun achter Skiluik
87 87 Conventionele kinderzitjes Elektrische kinderbeveiliging
158-163 167
176-178
345 Zoeken op afbeelding
Onderhoud - Gegevens Niveaus controleren 229-231 - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof Controle van onderdelen 232-234 - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven
Brandstoftank leeg (diesel)
Lampen vervangen - voor - achter
12V-accu Spaarfase accu, eco-mode Zekeringen motorruimte
210-212 213 207, 209
Onder de motorkap (benzine) Onder de motorkap (diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren
226 227 238 241
228
Afmetingen Identificatie
199-206
Motorkapontgrendeling
225
Gewichten (benzine) Gewichten (diesel)
244 245 239-240 242-243
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen. Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht. Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
Gedrukt in de EU Néerlandais 04-12
4Dconcept Diadeis Edipro
Néerlandais