“Het NAP Inclusie als beleidsinstrument” Colloquium van 22 september 2009. Werkgroep “Huisvesting en dakloosheid: naar een gepaste en duurzame huisvesting binnen het bereik van elk gezin” Verslag De werkgroep wordt voorgezeten door Anne Quevit, Directeur van de Studies bij het “Fonds du Logement des familles nombreuses de Wallonie”. Tijdens de voormiddagsessie haalt Daniel Mignolet, opdrachthouder bij “Habitat et Participation”, het onderwerp aan in een uiteenzetting over de nieuwe vormen van huisvesting die opduiken in antwoord op de crisis: intergenerationele of kangoeroehuisvesting, woonvormen op camping, bewoning van woningen die niet ontworpen zijn voor huisvesting, gegroepeerde woonvormen. Gegroepeerde woonvormen van de habitat. Groepswonen van het solidaire type vormt een interessante oplossing voor alleenstaanden die zich geen individuele huisvesting kunnen veroorloven. Maar dit vormt verschillende problemen: wie is verantwoordelijk tegenover de eigenaar? Wat wanneer een van de huurders de woning verlaat? Op welke goederen kan beslag worden gelegd wanneer een van de huurders schulden heeft? Hoe kan een uitkeringsgerechtigde bewijzen dat hij alleenstaande is en niet samenwoont? Daniel Mignolet baseert zich hiervoor op de resultaten van een recent onderzoek gewijd aan het solidair wonen en beveelt de invoering aan van een speciaal statuut verbonden aan het alternatief wonen tot een echte individualisering van de sociale rechten, wat vrij utopisch is in de huidige budgettaire context. Er zou ook een bijzonder statuut moeten worden ingevoerd voor diegenen die ervoor gekozen hebben om op een kampeerterrein te wonen. Zo een statuut zou de rechtszekerheid moeten verhogen van de bezetters die, in vele gevallen, eigenaar zijn van hun chalet zonder dat zij eigenaar zijn van de grond waarop die staat. Door een beperking van het aantal sociale woningen hebben de huidige normen onzekerheid, gebrek aan hygiëne en onveiligheid tot gevolg en verplichten zij de mensen tot het vinden van noodoplossingen. Tegenover deze realiteit zou het goed zijn dat de overheid woningoplossingen ontwikkelt die gebaseerd zijn op initiatieven die de mensen zelf nemen, wanneer zij niet de middelen hebben voor een woning volgens de normen. Waarom zij die dit wensen niet de mogelijkheid geven om te wonen in een kleine openbare woning of woning met een specifieke bestemming van mindere kwaliteit, op voorwaarde natuurlijk dat dit het recht op een sociale woning niet op de helling zet, voor diegenen die hun beurt wensen af te wachten? De administratieve – en dus politieke – hinderpalen uit de weg ruimen die de mobilisering belemmeren van het niet-geëxploiteerde patrimonium, van handelszaken of van binnenterreinen van huizenblokken. De tweede uiteenzetting is die van Mieke Clymans, die een project voorstelt gewijd aan energie, huisvesting en armoede bij de vereniging “Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie vzw”, werkzaam over heel Vlaanderen. Het project, dat functioneert dankzij twee energieconsulenten, een communautaire medewerker gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en vele vrijwillige medewerkers (mensen in armoede), is ontstaan uit de ontmoeting met een familie waar men het gas en de elektriciteit had afgesloten. Het project bestaat reeds 10 jaren. Sindsdien hebben de decreten, goedgekeurd door de Gewesten, naar aanleiding van de vrijmaking van de markten, de energieleveranciers sociale verplichtingen opgelegd. Voorbeelden van deze sociale openbaredienstverplichting zijn: de “beschermde” klanten en de budgetmeters. Het decreet heeft echter bepaalde tegennatuurlijke effecten die de gezinnen in de armoede kunnen storten. Bijvoorbeeld: afsluiten is in bepaalde gevallen nog mogelijk en dit vaak zonder beslissing van de lokale adviescommissie (LAC). Wanneer een gezin, bij gebrek aan voldoende middelen, zijn budgetmeter
niet herlaadt, beseft niemand dit. En de gezinnen waarvan de toestand iets gunstiger is om het statuut van beschermde klant te hebben, blijven ver verwijderd van alle beschermingsmaatregelen. Samenlevingsopbouw steunt het algemene gebruik van energiescans uitgevoerd in woningen, maar betreurt dat de scans beperkt blijven tot enkel het energievraagstuk, zonder rekening te houden met isolatievragen en zonder er zich van te vergewissen dat de gezinnen die hier nood aan hebben een geschikte opvolging genieten. De kwaliteitsproblemen van de woning, waarvoor de eigenaar verantwoordelijk is, worden niet opgevolgd. De verslagen van energiescans bieden ook kansen om een aangepast woonbeleid op lokaal en Vlaams niveau te ontwikkelen. Volgens Mieke Clymans zou het Fonds voor de vermindering van de energie-uitgaven een groter aantal gemeenten moeten betrekken en men zou moeten strijden tegen de elektrische verwarming. De samenwerking tussen de Dienst Armoedebestrijding en de verenigingen zou moeten versterkt worden, net als de opvolging van de aanbevelingen die al werden geformuleerd in dit kader, zoals de verdelers verplichten om een klachtendienst te hebben via een groen nummer, de facturen transparanter maken, het sociale tarief garanderen, ofwel het gunstigste tarief, het sociale tarief om de drie maanden aanpassen, in plaats van om de zes maanden, de opvolging verzekeren van de automatisering van de sociale tarieven en de mogelijkheid behouden om “manueel” een sociaal tarief aan te vragen, het statuut beschermde klant en het sociale tarief uitbreiden tot andere categorieën, de individuele tellers verplicht maken. Het (grondwettelijke) recht op energie realiseren. Het garanderen van een (gratis) minimumlevering van gas en elektriciteit. Samenlevingsopbouw wenst trouwens dat haar samenwerking met de interfederale dienst voor een recht op water vlug in de praktijk gebracht wordt. Vervolgens wordt de zaal uitgenodigd om te reageren op deze twee uiteenzettingen. Wat het solidair wonen betreft en het voorstel om een statuut in te voeren gekoppeld aan de plaats merkt iemand op dat er niet minder dan 17 categorieën van uitkeringsgerechtigden bestaan (werkloosheid, OCMW, personen met een handicap, gepensioneerden,…) en dat een harmonisering aanzienlijke inspanningen zou vragen. Er is een wettelijke bepaling nodig die duidelijk opnieuw bevestigt dat, het samenwonen, ongeacht het statuut, een verdeling van de inkomsten veronderstelt. De personen die een woning delen, zonder dat zij hun inkomsten bijeenbrengen zouden niet meer mogen worden beschouwd als samenwonend. Een andere formule van solidair wonen, bestaat erin zijn woning aan te passen om er een familielid te ontvangen en ervoor te zorgen dat dit een zekere zelfstandigheid kan genieten. Het “Fonds du Logement des familles nombreuses de Wallonie” kent leningen toe voor werkzaamheden die in dit kader gebeuren, terwijl de Gewesten in middelen voorzien voor de begeleiding van oudere personen die door hun kinderen worden opgevangen (project Kangoeroe). Wat de energie betreft, toont de bespreking verschillen aan tussen de Gewesten. Zo moet men in Brussel, wanneer men elektriciteit afsluit van iemand die niet betaald heeft, 4 ampère ter beschikking laten. In Vlaanderen bestaat eveneens een gewaarborgd minimum, vastgelegd op 10 ampères, maar het probleem is dat de budgetmeters eveneens kunnen worden afgesloten, en dat indien alleen het minimum overblijft. In het Waalse Gewest wordt het minimum eveneens vastgelegd op 10 ampères, maar enkel voor de gezinnen met het statuut van beschermde klant, een statuut dat niet op veel gezinnen wordt toegepast. In Brussel, echter, kan met het statuut van beschermde klant krijgen door een beslissing van het OCMW. Twee recente punten van vooruitgang worden bijzonder gewaardeerd op Brussels niveau. Dat is, enerzijds, de huisvestingscode en de bepalingen betreffende de strijd tegen onbewoonbare woningen, die voor de bewoners in de mogelijkheid voorziet om zich tegen de eigenaar te keren om een schadevergoeding te krijgen enerzijds en anderzijds de sociale coördinatie, per thema georganiseerd op gemeentelijk vlak. In Vlaanderen hebben recente maatregelen, in de sociale huisvesting, tot doel een kleinere woning voor te stellen aan de families waarvan de kinderen het huis verlaten hebben, maar een getuige bevestigt dat dit niet altijd werkt, aangezien, nadat zij zelf een aanvraag had gedaan voor een kleinere woning zij als antwoord kreeg dat dit te ingewikkeld was! Iemand komt terug op de definitie van de samenwonende op het niveau van het leefloon en van de equivalente maatschappelijke hulp en merkt op dat dit een punt is waarover de OCMW’s het onderling
niet eens zijn en dat de federale administratie van maatschappelijke integratie hierover een overleg zou moeten organiseren en dit opnieuw zou moeten definiëren door zich te baseren op de jurisprudentie. In Brussel, en waarschijnlijk ook in andere steden, bestaan talrijke opvangtehuizen, meer of minder verzorgd, die niet erkend zijn en dus niet gecontroleerd worden. Het is een sector waarin nog orde zou moeten gebracht worden… Marie-Thérèse Casman van de Universiteit van Luik, onderscheidt drie niveaus in het beleid van de strijd tegen de dakloosheid: de korte termijn (nachtopvang, douches, …), de middellange termijn (transitwoningen, referteadres) en de lange termijn (het vinden van een nieuwe woning, structureel huisvestingsbeleid). Maar daarnaast is er de preventie. Op dit niveau stelt men vast dat de verplichting van de vredegerechten om de OCMW’s te verwittigen vóór elke uitzetting helemaal niet systematisch wordt nageleefd. Het is nodig om de sociale kosten van de uitzettingen te evalueren: een preventief beleid is zeker minder duur. Wat de lange termijn betreft, moet men niet enkel nadenken in termen van doelgroep, maar moet er globaal gehandeld worden. Men moet, meer bepaald, rekening houden met het feit dat de stijging van het aantal gezinnen, de vraag naar woningen en de prijzen doet stijgen. De piste van het plafonneren van de huurprijzen in functie van de huisvestingscategorie geniet helemaal niet de voorkeur. De huurtoelagen (HS, ADEL et ADIL) zouden permanent moeten worden: een schuldbemiddelaar stelt vast dat de efficiëntie van zijn werk in gevaar gebracht wordt door het te grote deel van de huur in de gezinsuitgaven. Freya Versluys en Marilène De Mol werden door de Dienst Armoedebestrijding verzocht om een overleg op te zetten over het thema van de dakloosheid, met een eerste vergadering op 1 oktober. Zij zullen er voor 2010 concrete aanbevelingen uithalen die zullen worden bezorgd aan de bevoegde overheden. Marjorie Lelubre is 1 van de 6 onderzoekers die de Waalse Gewestminister van sociale actie geplaatst heeft in de sociale contactpunten, op basis van een onderzoeker per stad, om de daklozenbevolking te bestuderen. In Charleroi heeft de studie een duizendtal daklozen geïnventariseerd. Slechts 190 onder hen heeft een aanvraag tot sociale huisvesting ingediend. Waarom? Omdat de stap te complex is voor personen in grote sociale wanhoop en ook omdat deze personen weten dat zij mogelijk niet welkom zijn in de verenigingen die niet over het nodige personeel beschikken om hun een correcte begeleiding te waarborgen. Tenzij er partnerschappen worden aangegaan met de sociale diensten van de eerste lijn… Wanneer men weet dat bepaalde centra voor globale sociale actie, nochtans eerstelijnsactoren, weigeren om bepaalde personen toe te laten omwille van hun voorkomen of hun gedrag, moet men goed beseffen dat intrekken in een woning, zelfs een sociale, voor deze personen een pure utopie wordt. Voor deze personen zouden inschakelingstrajecten naar huisvesting moeten worden ingevoerd. Trouwens, het feit dat het Waalse Gewest aan elk van haar gemeenten een quotum van 10 % sociale woningen heeft opgelegd als negatief gevolg heeft dat de sociale huisvestingsmaatschappijen van de gemeenten waar de 10 % al is bereikt, hun park niet meer kunnen uitbreiden, bij gebrek aan subsidies. Bij de invoering van het NAP heeft de voorzitter van de POD Maatschappelijke Integratie duidelijk laten verstaan dat de doelstellingen op het vlak van het aantal sociale woningen ten aanzien van het aantal gezinnen niet zou worden bereikt. In Vlaanderen, bijvoorbeeld, worden ongeveer 1.600 sociale woningen per jaar gebouwd, terwijl er 75.000 nodig zijn om aan de vraag te voldoen. In deze context vindt het Belgisch Netwerk het absoluut noodzakelijk om een beroep te kunnen doen op privépatrimonium met een sociaal doel, evenals op niet-sociaal openbaar patrimonium. De gemeenten en de OCMW’s bezitter immers verschillende woningen die te huur worden gesteld aan voorwaarden die dicht bij die van de private markt liggen. Het Netwerk beveelt trouwens de oprichting aan van een centraal fonds waarin de zwakke huurders anoniem kunnen worden geregistreerd en een huurwaarborg kunnen genieten. Merk op dat de nieuwe bepalingen op het vlak van de huurwaarborg binnenkort zullen geëvalueerd worden. Tot slot moet, op het gebied van energie, de hinderpaal van de isolatie weggewerkt worden, gekoppeld aan het feit dat de eigenaar die investeringen doet er niet dadelijk voordeel uit haalt.
Namiddag leidt Nicolas Bernard, van de universitaire faculteiten Saint-Louis, de werkzaamheden in met, zoals gevraagd, een overzicht van de vooruitgang die hij sinds 1/1/2008 gemerkt heeft en met de bedenkingen die hij ondervindt. Wat de vooruitgang betreft, onthouden we de volgende elementen: -
Fiscale stimuli die de eigenaars genieten die aanvaarden om hun goed toe te vertrouwen aan een sociaal verhuurkantoor en de opwaardering van de huur die deze eigenaars mogen ontvangen (te Brussel);
-
Het ontwerp van huurtoelagen in Vlaanderen voor de personen die meer dan 5 jaar wachten op een sociale woning en de huurcheques in bepaalde Waalse gemeenten (de duurste enerzijds, de meest achtergestelde anderzijds);
-
De strijd tegen leegstaande woningen in Brussel (of het feit dat er geen taksen betaald worden kan leiden tot de inbeslagname en de verkoop van het goed, en waar de verenigingen de rechter kunnen vragen om dringend te handelen opdat er een einde gesteld wordt aan de leegstand);
-
De verplichting / stimulans bestaat voor de gemeenten om een bepaald quotum aan sociale woningen te bereiken (9 % in Vlaanderen, 10 % in Wallonië), zelfs al dreigt het moeilijk te worden om deze puur lineaire eis te verzoenen met de beschikbare grond die extreem kan verschillen van de ene tot de andere gemeente, hun aantal vacatures, de reikwijdte van hun openbaar vervoer, de omvang van de gemeenschappelijke voorzieningen, enz. (het gaat er m.a.w. niet om stedelijke spreiding te bewerkstelligen, noch om getto’s met kansarmen ver van alles te creëren);
-
De verplichting tot klaarheid in het beheer en de toekenning van het openbare niet-sociale vastgoedpark in Brussel, met als principe, in hoofdzaak, de regel van “wie eerst komt, eerst maalt” en de mogelijkheid tot afwijkingen, al houdt deze nieuwe maatregel niet in dat de huur verminderd wordt.
Bij het hoofdstuk bedenkingen stelt Nicolas Bernard een minstens zo lange lijst op: -
het feit dat de huurtoelagen in Brussels voorbehouden zijn enkel voor het openbare nietsociale vastgoedpark, terwijl het privépark 85 % van het huuraanbod dekt. Bovendien, in Brussel-stad bijvoorbeeld, heeft de maatregel betrekking op slechts een deel van de woningen. Eindelijk, en nog steeds in die gemeente, wordt de toelage enkel toegekend aan de huurders die de woningen betrokken hebben vanaf 2007 en is zij inderdaad niet cumuleerbaar met de toelage voor grote gezinnen;
-
het feit dat de ervaring van de Paritaire Huurcommissies niet duurzaam werd gemaakt;
-
het feit dat de wettelijke bepalingen van 2007 over de terugbetaalbare bankwaarborg niet worden toegepast, omdat de banken weigeren om het spel mee te spelen;
-
het feit dat de federale overheid de huurwet verwaarloost, sinds men weet dat ze zal geregionaliseerd worden;
-
het feit dat de participatie van de huurders van sociale woningen daalt (in Brussels heeft slechts 10 % van de sociale huurders gestemd tijdens de vorige verkiezingen van de adviesraden van de huurders, tegenover 18 % de vorige keer);
-
het feit dat, in het Waalse Gewest, de personen die sinds 3 jaar in de gemeente wonen 5 voorkeurrechten genieten en zo bepaalde personen dreigen voorbij te steken die in nog grotere sociale wanhoop leven, in het bijzonder de nieuwkomers.
Het is ten slotte één van die maatregelen, waarvan enkel de toekomst kan zeggen of ze weldoend of, in tegendeel, nefast zullen blijken. Zo is er de beperking in de tijd (9 jaar van hier af) van de sociale huurcontracten in het Waalse gewest. Het mechanisme zal slechts positief kunnen gecrediteerd worden vanaf de verlenging gegarandeerd is van het huurcontract waarvan de huurder nog steeds aan de toelatingsvoorwaarden van het begin moet beantwoorden.
De tussenkomsten van Mieke Clymans en van Marie-Thérèse Casman worden hier niet weergegeven, omdat zij niet fundamenteel afwijken van wat in de voormiddag werd voorgesteld. Vervolgens krijgt de zaal het woord. Verschillende actoren op het terrein pleiten ervoor om het recht te erkennen van iedereen om te kiezen voor de woonvorm die bij hem/haar past. Indien de normen op het vlak van de hygiëne en de veiligheid, de normen betreffende de grootte en de indeling van de woningen zouden minder dwingend moeten zijn, omdat zij in de praktijk tot gevolg hebben dat bepaalde personen in situaties van onzekerheid of van het feit dat zij er geen recht op hebben terechtkomen. Als één van de opmerkelijke punten van vooruitgang in het Brussels Gewest de voorbije twee jaren is Nicolas Bernard terugkomen over de mogelijkheid aangehaald voor verenigingen om in kort geding de ingebrekestelling te verkrijgen van een eigenaar om onmiddellijk een einde te stellen aan de leegstand van een woning, op straffe van boetes. In welke mate is deze bepaling van toepassing? Is de voorafgaande oprichting van een regionale dienst belast met de identificatie van leegstaande woningen niet noodzakelijk? Nicolas Bernard ontkent dit en verduidelijkt dat de ordonnantie van toepassing zal zijn vanaf het ogenblik dat de gewestelijke regering de lijst van de verenigingen die ervan gebruik mogen maken zal hebben vastgelegd. Het “Front Commun des Sans-Abri” raadt openbare steun aan van de precaire bewoning en brengt trouwens de verschillen aan het licht tussen de gewestelijke wooncodes. Zo kan, in Vlaanderen, wanneer een besluit tot ongezondheid een woning treft, de eigenaar theoretisch veroordeeld worden tot een schadevergoeding aan zijn uitgedreven huurders die gelijk is aan het verschil tussen de huur van de verlaten woning en de huur van de nieuwe woning, verhoogd met de verhuiskosten. Het zou goed zijn dat het Brussels en Waals Gewest een vergelijkbare bepaling goedkeuren. Maar niet iedereen is gelukkig met de nieuwe Vlaamse wooncode. Volgens een andere deelnemer is het sociale gedeelte van deze code niet meer of minder dan een ontkenning van de rechten van de armsten, door de vastlegging mogelijk te maken van een minimumhuur in de sociale huisvesting. Bovendien stijgt de huur eveneens, wanneer het inkomen stijgt. In Brussel betreurt men het cruciale gebrek van sociale woningen aangepast aan grote gezinnen. In de drie Gewesten zou er voordeel bij halen om de quota van sociale woningen aan te passen in functie van de lokale omstandigheden. Het is abnormaal dat men de woningen in een stad die verder wil gaan dan de quota weigert te subsidiëren. Het systeem van voorkeurrechten voor de toegang tot de sociale huisvesting krijgt eveneens commentaren, meer bepaald over de vrijheidsmarge die terzake aan de Waalse huisvestingsmaatschappijen wordt gelaten. Het blijkt dat de maatschappijen die de Waalse huisvestingsmaatschappij een zogenaamde ‘specifieke’ reglement hebben laten goedkeuren dat afwijkt van de gewestelijke criteria dit vooral gedaan hebben, als niet vanuit de gedachte van rendabiliteit, dan ten minste met de bedoeling om het veeleer kansarme publiek te mengen met meer welgestelde mensen. Wat er ook van zij, het is duidelijk dat de sociale huisvesting niet volstaat en dat er ook maatregelen nodig zijn op het vlak van de privéhuisvesting. De toekenning van een huurwaarborg aan diegenen die al verschillende jaren wachten op een sociale woning is een zeer goede zaak, maar men moet tot een toestand komen waar de mensen echt de keuze hebben tussen een sociale woning en een geconventioneerde privéwoning. In de praktijk blijft niet alleen het park beheerd door de sociale verhuurkantoren kwantitatief marginaal, maar is bovendien globaal nog in slechte staat. Dit is, bijvoorbeeld, duidelijk het geval in Namen. Een deelnemer verwijst naar een recente studie en bevestigt dat de individualisering van de rechten de maatschappij bijna niets zal kosten, voor zover zij tot doel heeft een groter aantal woningen vrij te maken die momenteel bezet worden door personen die weigeren te gaan samenwonen om hun uitkeringen op een aanvaardbaar niveau te houden. Ten slotte blijken bepaalde groepen het toegangsbeleid tot een geschikte woning te vergeten. Dit is het geval bij bepaalde arme werknemers, bij eigenaars met een laag inkomen die niet de middelen hebben om hun goed te renoveren, of nog, in Brussel in ieder geval, bij verslaafden van een bepaalde leeftijd.
Als besluit onthouden we dat het uiterst belangrijk is om in te gaan op het aanbod, zowel privé als sociaal, evenals op de kwaliteit van de woningen. De prijs (inclusief lasten) moet noodzakelijk gekoppeld worden aan kwaliteitsnormen en moet een globale vermindering beogen van de energiefactuur. De solvabiliteit van de gezinnen moet verbeterd worden en het ontstaan van alternatieve woonformules moet worden aangemoedigd. Op het vlak van de middelen die moeten worden gebruikt, denken we hoofdzakelijk aan de ontwikkeling van het transversale karakter tussen de sectoren en de mobilisering van de beschikbare wetgevingen en fiscale instrumenten. Wat betreft energie moet een gewaarborgde minimale levering ingevoerd voor iedereen, alsook maatregelen gericht op diegenen die er het meest nood aan hebben. Het NAP Inclusie heeft de verdienste om de actoren van de verschillende entiteiten rond dezelfde tafel te verzamelen en hun goede praktijken te benadrukken. Dit zou als vertrekpunt moeten dienen voor een nivellering naar boven van het beleid van de drie Gewesten. Anne Quevit onderscheidt 2 krachtlijnen, één gebaseerd op het recht op huisvesting, op energie en op water, een as waarop men de middelen kan plaatsen die te maken hebben met enerzijds het aanbod en anderzijds de verhoging van de solvabiliteit, en de andere gebaseerd op het recht op wonen en van nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit en water), met alle maatregelen in verband met het transversale karakter, met het inschakelingstraject, met de aanpassing van de huisvesting door de personen.