28 AUGUSTUS 2012
NUMMER 6
Het mediterrane dieet. Is het echt zo gezond als we denken? Altijd jong. Onderzoekers vinden cellen die voor veroudering ●
zorgen ● Jatwerk. LUMC-werkgroep wil plagiaat onder studenten voorkomen
Cicero is een uitgave van het Leids Universitair Medisch Centrum (lumc). Cicero wordt geproduceerd door het directoraat Communicatie. Overname van artikelen, met bronvermelding, is toegestaan na toestemming van de directeur Communicatie of diens plaatsvervanger. Oplage: 9.000 issn 0920-2900 Redac tie
Mieke van Baarsel Raymon Heemskerk Diana de Veld Christi Waanders eindRedac tie
Diana de Veld A an dit nummer werk ten mee
Jan Hein van Dierendonck Dick Duynhoven Astrid Hageman Ad Kaptein Menno Kröse Maarten Mulder Sandrine van Noort Jos Overbeeke Maaike Roefs Willy van Strien Marije Zomerdijk Fotografie
Marc de Haan Arno Massee Dirk Ketting (omslag) Gert Jan van Rooij (pag. 32) redac tier a ad
Kees Bartlema – div. 1 Jaap Fogteloo – div. 2 Thomas Donker – div. 3 Tom Hammer (voorzitter) – div. 4 Roeland Dirks – div. 5 Ruud Kukenheim – directeuren Eldrid Bringmann – doo Martie van Beuzekom – verpleegkundige adviesraad Sabine Bezstarosti – m.f.l .s. Maaike Roefs – promovendi v o r m g e v i n g e n L ay o u t
Tigges strategie concept & ontwerp, Rijswijk P r e pr e s s e n d r u k
Groen Media, Leiden CONTACT
Directoraat Communicatie, Postbus 9600, 2300 rc Leiden 071-5268005, fax 071-5248134
[email protected] www.lumc.nl/cicero
Abonnementen
Jaarabonnement € 26,50 (studenten € 19,60) Postabonnementen voor medewerkers lumc € 9,55 CICERO NR. 7 VERSCHIJNT OP 2 OKTOBER.
Voedsel voor het hart
Arti Ramkisoensing (Hartziekten), promovenda bij het Hartcentrum Leiden, zoekt naar de heilige graal in het hartonderzoek: het kweken van hartspiercellen uit stamcellen. Met haar behandschoende hand pipetteert ze voedingsmedium, een voor hartcellen weldadig mengsel van voedingsstoffen. “Bepaalde cellen kunnen we hierin tot wel een jaar in leven houden”, aldus de onderzoekster. Het wetenschappelijke onderzoek van het LUMC werd de afgelopen maanden door een externe commissie onder de loep genomen. Wat daar uitkwam leest u op pagina 24. (RH) ■
28 augustus 2012 | nummer 6
foto Arno Massee
Als student verbleef ik een half jaar in Italië. Dat was mijn eerste uitgebreide kennismaking met de mediterrane keuken. Voor mijn vertrek werd me veel succes gewenst door mijn medestudenten. En daarbij doelden ze niet op de studie, maar op de kilo’s. De algemene verwachting was dat ik zwaarder terug zou komen na het eten van al die heerlijke pasta’s. Dat was niet het geval, ik was zelfs tien kilo kwijt. Het geheim? De Italiaan snoept niet, eet zijn hoofdmaaltijd tussen de middag en gebruikt pure ingrediënten. Althans, dat is mijn theorie. Voor deze Cicero mocht ik, niet geheel toevallig natuurlijk, het coververhaal schrijven over het mediterrane dieet. Leuk, nu kon ik checken of mijn theorie ook wetenschappelijk gezien enig hout snijdt. Want wat is er nou precies zo goed aan dat mediterrane dieet? Het toeval wilde dat ik deze zomer niet naar mijn geliefde Italië afreisde, maar naar Noorwegen. De mediterrane keuken heb ik inderdaad gemist, de zekerheid van goed weer ook. Maar daar stonden andere dingen tegenover; de rust en het natuurschoon waren ongekend. Gechoqueerd was ik wel door het overgewicht van de Noren. Ik had in een land vol outdoormogelijkheden veel sportieve, slanke mensen verwacht. Die waren er ook, maar de meerderheid had flink overgewicht. U kent het beeld wel uit Amerika; het is het soort obesitas dat we in Nederland nog niet zoveel zien maar dat wel onze toekomst lijkt. Het eten dat we kochten was dan ook allemaal extra large. Ik heb nog nooit zo’n grote pizza gezien (ook nog nooit zo’n dure overigens) en een softijsje aten we met z’n tweeën. Steeds dacht ik terug aan het interview vlak voor mijn vakantie met Hanno Pijl, hoogleraar Endocrinologie, over de mediterrane keuken. Zijn bezorgdheid over onze voeding had me aan het denken gezet. Het voedingspatroon van de westerse wereld is in de laatste decennia dan ook wel heel snel veranderd. Steeds meer wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat obesitas leidt tot meer diabetes, meer hart- en vaatziekten en een grotere kans op kanker. En toch blijven we maar groeien. In dit nummer leest u waarom het mediterrane dieet inderdaad een goede stap is om de extra kilo’s het hoofd te bieden. Voor wie niet direct een half jaar naar Italië kan afreizen doet de LUMC-kok er een recept bij, zodat u ook thuis vast aan de slag kunt. Buon appetito!
Inhoud
Van de redactie
Zon, zee en mediterraan slank
4
Voeding van de zonnige kant
6
Wisselcolumn De Estafette Prof. Rutger Jan van der Gaag (UMC St Radboud)
8
Vraagstuk: Moeten aiossen zelf bijdragen aan hun opleiding?
10 Studie zonder plagiaat Werkgroep pakt onprofessioneel gedrag aan 12 Gezond tot de dood Speciaal celtype zorgt voor veroudering 14 Botten bij het Baikalmeer Menselijke resten vertellen een verhaal 15 Hoe zit dat: kalende vrouwen 16 Arts & Patiënt: Breekbare botten 19 Toen en nu: ICT’er Patrick van den Brink
10
20 Klaar voor de toekomst Nieuw curriculum linkt theorie meer aan praktijk 22 Veni’s en Vidi’s Over hypofyseaandoeningen, tumorstamcellen en reuma 25 Inferieure implantaten Nieuwe methode ontmaskert slechte kunstheupen
12
26 Geld uit Europa LUMC’ers aan de slag met EU-gelden 28 Niet meer de oude Patiënten met hypofysetumor houden klachten 29 Bedrogen Literaire column
Christi Waanders
26 L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
4
30 Hora est: vaccins tegen baarmoederhalskanker 31 Blijvertje: Hester Happé (Ouderengeneeskunde) 32 Uit de kunst: Ronald Zuurmond Een eigen verhaal
[ 3]
Voeding van de Verandering van spijs doet eten. Waar vroeger de aardappels in de kofferbak mee naar Frankrijk gingen, genieten we nu tijdens onze vakantie volop van de lokale keuken. De mediterrane keuken is al jaren heel populair. Als redactie vroegen we ons af hoe het nou precies zit; is het mediterrane dieet behalve lekker ook goed voor ons? We vragen het de hoogleraar Endocrinologie en de diëtist. door Christi Waanders foto Arno Massee
W
aar denkt u aan bij mediterrane voeding? Pasta natuurlijk. En olijfolie. En tomaten die naar tomaten smaken! Daarbij denkt u waarschijnlijk dat het gezond is. Klopt. Hanno Pijl, hoogleraar Endocrinologie, gespecialiseerd in Diabetologie, bevestigt het. “Ik ben ervan overtuigd dat het goede voeding is. Noten, fruit, groente, vis; dat is ook de basis van oervoeding en het is ontzettend goed om te eten.” Ook diëtist Mariëlle van Veen legt uit dat de basisprincipes van het mediterrane dieet heel goed voor ons zijn. “Dit komt in grote lijnen overeen met wat wij de mensen graag zouden willen laten eten. Meer fruit, veel groente en minder verzadigd vet. In de mediterrane keuken gebruikt men veel olijfolie, men eet meer vis en gevogelte en minder vlees.”
Wilde dieren
Maar wat verstaan we nou precies onder mediterraan dieet? Een beetje surfen op internet leert dat dit gebaseerd is op het voedingspatroon van inwoners rond de Middellandse Zee in het begin van de jaren zestig. Denk daarbij aan zonnige bestemmingen als Kreta, gedeelten van het Griekse vasteland en ZuidItalië. En dan de voeding van toen, want inmiddels eet men ook daar een stuk minder gezond. Het huidige pitabroodje gyros waar
[4]
nog frivool wat patatjes in zijn gestoken, valt hier dus niet onder. Pijl is bevlogen als het op voeding aankomt. In zijn oratie ‘Van bitterbal tot boterkoek’ (na te lezen op www.lumc.nl) zette hij al uiteen waarom we weer moeten gaan eten als de oermens. “Fruit, groenten en noten hebben we het langst gegeten, met daarbij vis en ge-
In mijn lunchbakje? Een 8-granen boterham met biologische paté, noten, kerstomaatjes en een kiwi
28 augustus 2012 | nummer 6
z·nnige kant Van van olijfolie olijfolie kun kun je je nou nou eenmaal eenmaal geen geen jus jus maken maken voor voor bij bij de de sudderlapjes sudderlapjes vetzuren bevat, vlees van gedomesticeerde vetzuren bevat, vlees van gedomesticeerde dieren niet. Dat bevat verzadigde vetten. dieren niet. Dat bevat verzadigde vetten.
Kanker en diabetes diabetes Kanker en En hoe zit het dan met de pasta? “In het me-
En hoe zit het dan met de pasta? “In het mediterrane dieet gebruikt men veel volle graditerrane dieet gebruikt men veel volle granen (dit zijn producten waarin de volledige nen (dit zijn producten waarin de volledige graankorrel is verwerkt, red.). Volgens oerdigraankorrel is verwerkt, red.). Volgens oerdieet-diehards zijn granen slecht, maar dat geeet-diehards zijn granen slecht, maar dat geloof ik niet. De granen zouden de doorlaatloof ik niet. De granen zouden de doorlaatbaarheid van de darmwand vergroten, waarbaarheid van de darmwand vergroten, waardoor er giftige stoffen binnenkomen. Maar door er giftige stoffen binnenkomen. Maar ik ben er niet van overtuigd dat granen ik ben er niet van overtuigd dat granen slecht voor ons zijn”, aldus Pijl. Pasta en rijst slecht voor ons zijn”, aldus Pijl. Pasta en rijst zijn dus prima, maar dan wel de meergrazijn dus prima, maar dan wel de meergranen- of volkorenvariant. Van Veen voegt toe nen- of volkorenvariant. Van Veen voegt toe dat ook zuivel in het mediterrane dieet past. dat ook zuivel in het mediterrane dieet past. “Men drinkt daar minder melk, maar eet wel “Men drinkt daar minder melk, maar eet wel kaas en yoghurt.” kaas en yoghurt.” Hanno Pijl en Mariëlle van Veen zien in hun Hanno Pijl en Mariëlle van Veen zien in hun praktijk veel patiënten met type 2 diabetes, praktijk veel patiënten met type 2 diabetes, het type dat sterk met overgewicht samenhet type dat sterk met overgewicht samenhangt. Beiden zijn bezorgd over de toename hangt. Beiden zijn bezorgd over de toename hiervan in onze maatschappij. Mariëlle van hiervan in onze maatschappij. Mariëlle van Veen vertelt dat uit onderzoek naar voren Veen vertelt dat uit onderzoek naar voren komt dat je meer kans op kanker hebt bij komt dat je meer kans op kanker hebt bij overgewicht. “Dat weten veel mensen niet. overgewicht. “Dat weten veel mensen niet. Ze weten het wel van diabetes en hart- en Ze weten het wel van diabetes en hart- en vaatziekten, maar niet van kanker.” Pijl voegt vaatziekten, maar niet van kanker.” Pijl voegt toe dat in onze westerse wereld een enorme toe dat in onze westerse wereld een enorme epidemie is ontstaan van chronische aandoeepidemie is ontstaan van chronische aandoeningen. “Daarvan zijn kanker, diabetes en ningen. “Daarvan zijn kanker, diabetes en hart- en vaatziekten de allerbelangrijkste. Uit hart- en vaatziekten de allerbelangrijkste. Uit alle wetenschappelijke studies naar voeding alle wetenschappelijke studies naar voeding blijkt dat hoe meer je je conformeert aan een blijkt dat hoe meer je je conformeert aan een mediterraan voedingspatroon, hoe kleiner je mediterraan voedingspatroon, hoe kleiner je kans is op een van die drie aandoeningen.” kans is op een van die drie aandoeningen.”
Handje noten Handje noten Op het bureau van de hoogleraar prijkt een vogelte. Pas sinds de komst van de landbouw vogelte. Pas sinds de komst van de landbouw zijn we meer vlees gaan eten. We waren wel zijn we meer vlees gaan eten. We waren wel jagers, maar joegen met name op vis. We jagers, maar joegen met name op vis. We leefden altijd aan de waterkant en het was leefden altijd aan de waterkant en het was moeilijk om andere dieren te pakken te krijmoeilijk om andere dieren te pakken te krijgen. Om die reden hebben we relatief weinig gen. Om die reden hebben we relatief weinig rood vlees gegeten.” Hij vervolgt dat vlees rood vlees gegeten.” Hij vervolgt dat vlees van wilde dieren voornamelijk onverzadigde van wilde dieren voornamelijk onverzadigde
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Op het bureau van de hoogleraar prijkt een Nederlands broodbakje. Wat heeft hij bij Nederlands broodbakje. Wat heeft hij bij zich voor de lunch? “Dat kan ik je heel prezich voor de lunch? “Dat kan ik je heel precies vertellen. In mijn lunchbakje zitten een cies vertellen. In mijn lunchbakje zitten een 8-granen boterham met biologische paté, 8-granen boterham met biologische paté, een zakje biologische noten, drie kerstomaateen zakje biologische noten, drie kerstomaatjes en een kiwi. Dat eet ik tussen de middag. jes en een kiwi. Dat eet ik tussen de middag. Met de rauwkost varieer ik. Ja, ik ben daar Met de rauwkost varieer ik. Ja, ik ben daar dus heel bewust mee bezig. Ik zorg ervoor dus heel bewust mee bezig. Ik zorg ervoor dat ik een handje noten per dag eet. En ’s dat ik een handje noten per dag eet. En ’s
avonds walnoten. Die zijn heel gezond, want avonds walnoten. Die zijn heel gezond, want die bevatten heel veel onverzadigde vetzuren die bevatten heel veel onverzadigde vetzuren en veel vezels.” Doet het thuisfront daar aan en veel vezels.” Doet het thuisfront daar aan mee? “Mijn vrouw Esther heeft daar meer mee? “Mijn vrouw Esther heeft daar meer moeite mee, dus die doet dat niet, dat handmoeite mee, dus die doet dat niet, dat handje noten en zo. Maar ik kook thuis altijd en je noten en zo. Maar ik kook thuis altijd en ik kook gezond. Meestal verantwoord met kook gezond. Meestal verantwoord met veel veel groentes en vrij vaak vis. We eten relagroentes en vrij vaak vis. We eten relatief tief weinig pasta’s, veel zilvervliesrijst. Je weinig pasta’s, veel zilvervliesrijst. Je kunt kunt dus zeggen dat we redelijk mediterraan dus zeggen dat we redelijk mediterraan eten, eten, met dat vleugje gezond.” met dat vleugje gezond.” Ook Mariëlle van Veen eet bewust. “Ik eet Ook Mariëlle van Veen eet bewust. “Ik eet niet per se mediterraan maar probeer zelf niet per se mediterraan maar probeer zelf wel de Richtlijnen Goede Voeding te volgen. wel de Richtlijnen Goede Voeding te volgen. Dat betekent overigens niet dat ik het heleDat betekent overigens niet dat ik het helemaal perfect doe.” maal perfect doe.”
Voedingsmiddelen verbieden verbieden Voedingsmiddelen Moeten we dus maar allemaal mediterraan
Moeten we dus maar allemaal mediterraan gaan eten? Hanno Pijl raadt het zijn patiëngaan eten? Hanno Pijl raadt het zijn patiënten wel aan, maar zit met een dilemma. ten wel aan, maar zit met een dilemma. “Type 2 diabetes is een duidelijk voedings“Type 2 diabetes is een duidelijk voedingsgerelateerde aandoening. Eigenlijk is het te gerelateerde aandoening. Eigenlijk is het te zot voor woorden dat wij miljarden investezot voor woorden dat wij miljarden investeren in het oplossen van een ziekte, terwijl we ren in het oplossen van een ziekte, terwijl we eigenlijk gewoon weten waar die vandaan eigenlijk gewoon weten waar die vandaan komt. Zeker in de beginfase kun je die ziekte komt. Zeker in de beginfase kun je die ziekte oplossen door anders te eten en meer te beoplossen door anders te eten en meer te bewegen.” Maar hij realiseert zich ook dat het wegen.” Maar hij realiseert zich ook dat het heel moeilijk is om goed te eten. De een kan heel moeilijk is om goed te eten. De een kan dat makkelijker dan de ander en daar speelt dat makkelijker dan de ander en daar speelt ook een genetische factor mee. “Wat moet ik ook een genetische factor mee. “Wat moet ik mensen adviseren? Ik kan zeggen ‘u moet er mensen adviseren? Ik kan zeggen ‘u moet er afblijven’, maar dat helpt meestal niet. Zeker afblijven’, maar dat helpt meestal niet. Zeker niet als je op elke straathoek gemaksvoedsel niet als je op elke straathoek gemaksvoedsel vol foute vetten en geraffineerde suikers vol foute vetten en geraffineerde suikers kunt kopen. Daar worstel ik wel mee in de kunt kopen. Daar worstel ik wel mee in de spreekkamer. Wil je dit probleem echt aanspreekkamer. Wil je dit probleem echt aanpakken dan moet de overheid ingrijpen. pakken dan moet de overheid ingrijpen. Dan moeten wij met z’n allen besluiten om Dan moeten wij met z’n allen besluiten om bepaalde voedingsmiddelen niet meer op de bepaalde voedingsmiddelen niet meer op de markt te brengen.” markt te brengen.” Van Veen krijgt ook niet alle patiënten aan Van Veen krijgt ook niet alle patiënten aan de mediterrane voeding. “We hebben nade mediterrane voeding. “We hebben natuurlijk ook nog met de Nederlandse cultuur tuurlijk ook nog met de Nederlandse cultuur te maken. Daarom geven we altijd een advies te maken. Daarom geven we altijd een advies op maat, dat aansluit bij de eetgewoonten op maat, dat aansluit bij de eetgewoonten van de patiënt. Zo zal de oudere generatie van de patiënt. Zo zal de oudere generatie niet zo snel olijfolie gaan gebruiken. Van niet zo snel olijfolie gaan gebruiken. Van olijfolie kun je nou eenmaal geen jus maken olijfolie kun je nou eenmaal geen jus maken voor bij de sudderlapjes.” ■ voor bij de sudderlapjes.” Speciaal voor dit mediterrane artikel geeft de Speciaal voor dit mediterrane artikel geeft de LUMC-kok een van zijn mediterrane recepten LUMC-kok een van zijn mediterrane recepten prijs. U vindt het op onze website www.lumc.nl/ prijs. U vindt het op onze website www.lumc.nl/ meercicero. meercicero.
[ 5] [ 5]
Wisselcolumn ER
V
D AN
E
A RG
AG
De Estafette
In De Estafette geven mensen hun mening over een maatschappelijk relevant aspect R van de gezondheidszorg. Vervolgens dragen zij het stokje over aan iemand van wie ze wel eens meer willen horen. Deze keer is het woord aan prof. Rutger Jan van der Gaag (UMC St Radboud), voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en vanaf 1 januari 2013 voorzitter van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.
G UT
O tempora, o mores!* Opleiding is een voorrecht voor alle betrokkenen. Het is een permanente prikkel om scherp te blijven en verantwoord te handelen. Niets is vanzelfsprekend. Je wordt niet opgeleid in vakkennis - die is al verouderd als je geregistreerd wordt maar in competenties, professionele zelfkritiek en het vermogen problemen in samenspraak op te lossen. Een nimmer eindigend ontwikkelingsproces. Maar het is met opleiden als met leren fietsen. Je krijgt aanwijzingen, oefent, met een hand in je nek, krijgt rugdekking… en dan laten ze je los. De een fietst vrolijk weg. De ander zwabbert, kan de voet nog net op tijd op de grond zetten. Weer anderen maken een pijnlijke knieval, of - nog erger - gaan op hun bek. Opstaan, troosten en opnieuw proberen. Uiteindelijk zit de kneep ’m in het gevoel van de ‘ouder’, de opleider of supervisor, voor het juiste moment van loslaten… en dat is erg moeilijk te bepalen. Ouders zijn tegenwoordig geneigd hun kinderen groot te brengen door ze klein te houden en rijden ze liever naar school dan dat ze zelf lopend of fietsend de wereld leren kennen! Een neiging die supervisoren niet vreemd is… Nu moet in tijd van crisis krachtig bezuinigd worden. Begrijpelijk en pijnlijk. Maar één ding is zeker: het is onaanvaardbaar om de kosten op de assistenten, onze eigen toekomst, af te wentelen! De assistenten gaan protesteren. Alle geregistreerden zijn assistent geweest, maar lijken het vaak te zijn vergeten. Het is onhoudbaar te stellen dat op de opleidingskosten niet bezuinigd kan worden. Die moeten volledig transparant worden. Opleidingsactiviteiten en productiviteit van aiossen kunnen onderscheiden worden. Daar zit vast nog ruimte. Meer verantwoordelijkheid bij de assistenten. Geen korting op de basisopleiding! Maar misschien kan het geen kwaad om eens te herbezinnen op de duur van de opleiding tot medisch specialist. Dit in het licht van de (kortere) Europese richtlijnen, met misschien enige individuele variatie naar gebleken competentie. Opleiders zullen zeker snel heel krachtig van zich laten horen. En als volwaardige opvoeders zullen ze de toekomst van hun ‘kroost’ naar buiten toe beschermen. Maar in eigen kring moeten ze datzelfde kroost krachtiger stimuleren tot groei naar zelfstandigheid! ■ * O tijden, o zeden! Uitspraak van Marcus Tullius Cicero, 63 voor Christus Rutger van der Gaag geeft het stokje door aan dr. Reyer Ottow van het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda.
REY
[6]
ER
OTT
OW
Meten in de kinder- en jeugdpsychiatrie Wie een patiënt behandelt, wil weten hoe de patiënt vooruitgaat. Zodat die behandeling eventueel aangepast kan worden als het resultaat tegenvalt. Dat geldt natuurlijk ook binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie. Alleen: hoe meet je de effecten van een psychiatrische behandeling? “Vragenlijsten vormen ons gebruikelijke instrument”, zegt kinder- en jeugdpsychiater prof. Robert Vermeiren (Curium-LUMC). “Bij de intake neem je een vragenlijst af, en in de loop van de tijd herhaal je dat regelmatig. Dat noemen we Routine Outcome Monitoring, oftewel ROM.” In Nederland is ROM verplicht binnen de geestelijke gezondheidszorg. De Stichting Benchmark GGZ wil zo de kwaliteit van de aanbieders van psychiatrische zorg vergelijken. Voor de ontwikkeling ervan in de kinder- en jeugdpsychiatrie is ROMCKAP (ROM Consortium Kinderen Adolescentiepsychiatrie, www.ROMCKAP.org) opgericht. “De ingevulde antwoorden op al die vragenlijsten sla je het liefst op in een database”, vertelt prof. Ronald Brand (Medische Statistiek en Bioinformatica). “Dan kun je namelijk wetenschappelijk behandelingen en meetinstrumenten gaan vergelijken. Mits de antwoorden gestandaardiseerd zijn.” Dat is waar ProMISe om de hoek komt: het datamanagementsysteem van Brand en wetenschappelijk programmeur Henk Jan van der Wijk. “ProMISe is er ook op toegerust om gepseudonimiseerd - dat wil zeggen: zonder dat te herleiden valt om welke patiënt het gaat - patiëntgegevens op te slaan voor wetenschappelijk onderzoek”, legt Brand uit. Subsidieverstrekker ZonMw zag de combinatie ROM en ProMISe ook wel zitten. Daarom werd een prestigieuze Middelgroot-subsidie toegekend om een landelijke onderzoeksinfrastructuur te ontwikkelen, waardoor praktijkgericht onderzoek in de kinder- en jeugdpsychiatrie mogelijk wordt. “We hebben met ProMISe al flink wat voorwerk verricht, vooral qua privacy. Zelfs de systeembeheerder moet niet in staat zijn de identiteit van patiënten te achterhalen”, aldus Brand. “De instellingen bij ROMCKAP hebben op hun beurt al stevig geïnvesteerd in de implementatie van ROM. We willen een flexibel systeem; geen keurslijf”, stelt Vermeiren. “Onderzoekers moeten ermee kunnen werken, en binnen de instelling moet het bruikbaar zijn voor patiëntenzorg en voor de aanlevering van gegevens die Stichting Benchmark GGZ eist.” Brand: “We respecteren de eigen keuzes van deelnemende centra, bijvoorbeeld om lokale software en verschillende soorten vragenlijsten te gebruiken. Met een vertaalslag komen de gegevens daarna gestandaardiseerd in ProMISe terecht.” Juridisch en ethisch zijn er ook stappen te nemen. Vermeiren: “Vooral omdat gegevens verzamelen voor patiëntenzorg en wetenschappelijk onderzoek hier zo innig verweven zijn. Een jurist zal bijvoorbeeld verder uitwerken hoe we toestemming van de patiënt verkrijgen en vastleggen.” De opgedane kennis en ervaring kunnen in de toekomst ook gebruikt worden binnen de volwassenenpsychiatrie, andere medische vakgebieden en de jeugdzorg. “Er is zelfs al internationaal interesse getoond”, melden de onderzoekers. (DdV) ■
28 augustus 2012 | nummer 6
studie. kreeg zij voor haar artikel o geschreven door een jonge prijs, bedoeld voor het bes heeft de Mannucci-prijs ge Wendy Zondag (Trombose
Body Myositis (IBM). onderzoek naar de spierzie spierziekten. Cox kreeg de de beste publicatie op het Neuromusculaire ziekten g Fieke Cox (Neurologie) hee
Dr. Joep Dörr (61) is per 1 mei benoemd tot hoogleraar Medische Vervolgopleidingen, in het bijzonder de opleiding van medisch specialisten. Dörr is gynaecoloog in het MCH in Den Haag en voorzitter van de Regionale Opleidingscommissie van de OOR Leiden. “De opleiding tot medisch specialist wordt gemoderniseerd. De afgelopen twee jaar heb ik me daar al mee bezig gehouden vanuit het directoraat Onderwijs en Opleidingen van het LUMC.” Competentiegericht opleiden is nu het adagium. “De kerncompetentie van een arts is natuurlijk het medisch handelen, maar het werk van artsen vraagt tegenwoordig om meer competenties, zoals goede communicatieve vaardigheden en ook samenwerken is een must in de huidige tijd”, aldus Dörr. “We leren aios hun weg te vinden in de enorme hoeveelheid medische informatie en inzicht te krijgen in de hoe de zorg georganiseerd is.” Als hoogleraar gaat Dörr onderzoeken of de nieuwe manier van opleiden effect heeft; of specialisten in spe de beoogde competenties ook daadwerkelijk oppikken. (RH) ■
klussen met juridische aspecten, zoals die altijd wel bestaan binnen UMC’s.” Gedurende de maand augustus is Hoeksema ingewerkt door Houtkooper. Ze heeft vertrouwen in de periode na zijn vertrek. “Ik heb in Groningen al veel ervaring opgedaan in dit soort werk, ik sta niet snel ergens van te kijken. Bovendien beschikken we over een goed ingewerkt secretariaat dat me kan steunen.” (DdV) ■
Na het vertrek van prof. Hans Nortier, die in april dit jaar met emeritaat ging, en de tijdelijke vervanging door prof. Corry Marijnen (Radiotherapie), heeft de afdeling Klinische Oncologie per 1 augustus weer een eigen afdelingshoofd. Prof. dr. ir. Koos van der Hoeven werkte tot voor kort bij het Medisch Centrum Alkmaar. De hoogleraar heeft er zin in om in Leiden aan de slag te gaan. “Ik vind het leuk om nog eens op het hoogste niveau oncologie te bedrijven.” Naast patiëntenzorg krijgt Van der Hoeven meer tijd voor organisatorische taken en onderzoek. “Ik zal me vooral bezighouden met de samenwerking met andere groepen binnen het LUMC en in de Leidse regio.” (DdV) ■
L E I D S U N I V E R S I TA I R M[ PE D B ]I S C H C E N T R U M
foto Marc de Haan
ekte Inclusion e prijs voor haar t gebied van gekregen voor eft de Jaarprijs
Na het vertrek van mr. Huib Houtkooper kent het LUMC per 20 augustus een nieuwe secretaris van de Raad van Bestuur: mr. Annette Hoeksema. Ze is tevens secretaris van de Raad van Toezicht van het LUMC en hoofd Bestuurlijke en juridische zaken, zoals Houtkooper dat eerder ook was. “Mijn meeste tijd zal ik besteden aan het voorbereiden van vergaderingen, verslaggeving van vergaderingen en het uitwerken van besluiten”, vertelt Hoeksema. “Ik ben onder andere aanwezig bij de overleggen met de divisievoorzitters en de divisiebesturen.” Hoeksema werkte tot voor kort bij het Universitair Medisch Centrum Groningen; eerst als secretaris van de Raad van Bestuur, later als secretaris van de Raad van Toezicht en gelijktijdig als hoofd Juridische zaken. Vanwaar de overstap naar Leiden? “Ik ben nu 53 jaar en werkte al zeventien jaar bij het UMCG. Het leek me erg leuk om nog eens een nieuwe organisatie te leren kennen en te onderzoeken of ik hier kan bijdragen aan grote
Dr. Laurens van Meeteren, onderzoeker bij Moleculaire Celbiologie, ontvangt een KWF-beurs om onderzoek te doen naar resistentie van tumoren voor antiangiogenese therapie. ■
Nieuw afdelingshoofd Klinische Oncologie
■ over de Hestiae onderzoeker, ste artikel ewonnen. Deze e en Hemostase)
Nieuwe secretaris Raad van Bestuur
Dr. Martijn Brugman van Immunohematologie en Bloedtransfusie (IHB) heeft een beurs gekregen tijdens het EHA-JSH Fellowship Exchange Program om voor korte tijd onderzoek te doen in Japan.
MICure, een spin-off-bedrijf van het LUMC en het AMC heeft de NGI venture challenge spring 2012 gewonnen. MICure gebruikt de 25.000 euro voor verder onderzoek naar het ontwikkelen van een effectieve methode om huidkanker te genezen. Dr. Remco van Doorn en dr. Nelleke Gruis (Huidziekten) en dr. Nienke van der Stoep (Klinische Genetica} krijgen een subsidie van 500.000 euro van KWF Kankerbestrijding om op zoek te gaan naar genen voor melanoom. Aanbieders van zorg rond de geboorte in de regio noordelijk Zuid-Holland krijgen van ZonMw 500.000 euro voor het verbeteren van deze zorg. Daarbij worden alle ziekenhuizen, verloskundige praktijken en TNO betrokken. Prof. Silvère van der Maarel (Humane Genetica) en dr. Haico van Attikum (Toxicogenetica) krijgen een KWF-subsidie van 540.000 euro. Zij gaan onderzoeken waarom het ICF-syndroom gepaard gaat met een verhoogde kans op kanker.
De Huidmonitor, mede ontwikkeld door het LUMC, heeft de Health app award 2012 gewonnen. Daarnaast ging ook de publieksprijs naar deze app. Dr. Rutger Middelburg van het LUMC Sanquin Jon J. van Rood Centrum voor Klinisch Transfusie Onderzoek ontving tijdens het jaarlijks congres voor epidemiologen de VvE-publicatieprijs Junior Onderzoeker 2012. Emily van ’t Wout van de afdeling Longziekten heeft een grote prijs op het gebied van onderzoek naar longziekten gekregen. De prijs is specifiek bedoeld voor jonge onderzoekers op het gebied van alfa-1-antitrypsine deficiëntie (AATD). Abena Amoah van de afdeling Parasitologie heeft op de European Academy of Allergy and Clinical Immunology (EAACI) in Genève de posterprijs gewonnen. Zij deed onderzoek in Ghana naar de verschillen in het immuunsysteem en de ontwikkeling van allergieën van kinderen opgegroeid in de stad en kinderen op het platteland. Promovendus Firdaus Hamid (Parasitologie) won op hetzelfde congres een prijs voor zijn voordracht. Zijn onderzoeksproject richt zich op het begrijpen van risicofactoren voor het ontwikkelen van allergieën op het platteland in Indonesië. Dr. Stephanie Both (afdeling Psychosomatische Gynaecologie en Seksuologie) won de prijs voor de beste presentatie op het jaarcongres van de International Academy of Sex Research. Twee LUMC-studenten hebben de prestigieuze VSB-beurs gekregen. Nigel Kooreman gaat onderzoek doen bij Stanford University met hulp van deze beurs. Marit de Vos heeft de beurs aangevraagd voor haar wetenschapsstage naar Cambridge. ■
KORT N I EU WS
Nieuwe opleidingshoogleraar
H E T V R A AG S T U K
Specialiseren: zelf betalen? Artsen in opleiding tot medisch specialist - oftewel aiossen - moeten zelf gaan bijdragen aan de kosten van hun opleiding. Op 22 augustus verdedigde minister Schippers dit plan in het LUMC tegenover ruim duizend aiossen. Cicero vroeg een paar betrokkenen om hun mening. door Diana de Veld foto Marc de Haan
Renske Leijten, Tweedekamerlid SP: “Nee. Wij vinden dat iedereen zo drempelvrij mogelijk moet kunnen kiezen welke studies en opleidingen hij wil volgen. Een eigen bijdrage voor de opleiding tot medisch specialist keuren we daarom af. Daar komt nog bij dat de aanname waarop dit plan gebaseerd is - namelijk: de specialist gaat later veel verdienen, dan betaalt hij het toch makkelijk terug - niet klopt. Er zijn ook specialisten die helemaal niet zoveel verdienen, bijvoorbeeld een geriater die in een verpleeghuis werkt. Natuurlijk zijn er ook specialisten die wel heel veel verdienen - maar als je dan wilt bezuinigen, doe dáár dan iets aan. Mijn motie tegen het laten uitwerken van dit plan heeft het niet gered. Het kabinet is nu demissionair, dus er zal momenteel weinig gebeuren, maar helaas ligt het plan dus nog steeds op tafel.”
Wouter Moojen, voorzitter De Jonge Orde en aios Neurochirurgie (LUMC): “Het is duidelijk dat Nederland moet bezuinigen, maar wat ons betreft niet buitenproportioneel veel op het onderwijs. De academische ziekenhuizen moeten 150 miljoen besparen, en daarvan 90 miljoen op het opleidingsfonds! Een aios verdient bruto zo’n 35.000 euro per jaar. De ziekenhuizen ontvangen voor een aios jaarlijks tussen de 115.000 en 150.000 euro. Waar al dat geld naar toe gaat is merendeels onduidelijk - dat moet wat ons betreft veel transparanter. Als een aios na zes jaar in totaal 80.000 euro betaald heeft voor zijn opleiding, moet hij maar hopen dat hij een vaste baan krijgt. De bezuinigingen worden goedgepraat op grond van de hoge inkomsten van de toekomstige medisch specialist, maar of dat juist is met de huidige ontwikkelingen...? Het plan is ook niet zinnig: de totale besparing zal gering zijn. Juist in crisistijden kun
[8]
je beter grote stappen zetten, besparingen doorvoeren die er écht toe doen. Kijk naar de grote lijnen, denk na over de vergrijzing - moeten we beter triëren, efficiënter werken, meer physician assistants inzetten? Strenger zijn op de indicatiestelling voor een behandeling? Nu is hét moment om gedurfde beslissingen te nemen, niet om te beknibbelen op een relatief kleine kostenpost.”
Karin Straus, Tweedekamerlid VVD: “Op het ambtelijk advies heeft minister Schippers nog geen formeel antwoord gegeven. De VVD is warm voorstander van een sociaal leenstelsel, waarbij álle studenten dus niet alleen geneeskundestudenten - onder gunstige voorwaarden geld kunnen lenen om hun studie te bekostigen. Een studie is immers een investering in de eigen toekomst. Zo’n leenstelsel zou in plaats van de huidige studiefinanciering kunnen komen. De langstudeerboete kan dan ook komen te vervallen. Hoe dat bij de opleiding tot me-
disch specialist zou moeten gaan, verdient verdere uitwerking.”
Norbert Groenewegen, directeur Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ): “Ik vind het op z’n zachtst gezegd heel vreemd dat een IBO-onderzoek dat is uitgevoerd bij de UMC’s leidt tot bezuinigingen elders. Het doel was de doelmatigheid en transparantie van UMC’s te onderzoeken. En nu moeten aiossen en algemene ziekenhuizen daarvoor de rekening betalen, met een eigen bijdrage, minder vergoeding voor de opleiding en een kortere opleidingsduur? De STZ ziet veel meer in verdergaande regionale samenwerking als het gaat om besparen. Niet meer ‘iedereen doet alles’, maar een versnelling in de discussie over concentratie en spreiding. En dan niet alleen binnen de patiëntenzorg, maar ook bij opleidingen en onderzoek. Daar is echt winst te behalen.” ■
28 augustus 2012 | nummer 6
Kunst en wetenschap: het zijn twee gescheiden werelden. Dat was vroeger wel anders. Gregor Mendel, de negentiende-eeuwse vader van de genetica, had ook kunstenaars in zijn team. En de beroemde homo universalis Leonardo da Vinci blonk tijdens de Renaissance uit in kunst én wetenschap. Hoog tijd om kunst en de life sciences weer samen te brengen, vonden de Waag Society, museum Naturalis en het Netherlands Genomic Initiative. “In 2010 was de eerste uitreiking van de Designers & Artists 4 Genomics Award”, vertelt dr. Annette de Deugd-van Kalkeren (Netherlands Consortium for Healthy Ageing, LUMC). “Daarbij worden jonge kunstenaars gekoppeld aan wetenschappers. Het sprak mij erg aan: tenslotte zijn er veel raakvlakken. Voor beide takken van sport moet je experimenteren, creatief zijn en out-of-the-box denken. Vorig jaar schreven wij ons daarom ook in voor de matchmaking.” De LUMC’ers onder leiding van prof. Eline Slagboom, die vooral onderzoek doen naar succesvol ouder worden, werden na een selectieprocedure gekoppeld aan een kunstenaarsduo: Zackery Denfeld (VS) en Catherine Kramer (Noorwe-
Chronische lymfatische leukemie: geen virus of bacterie
factor, die we een antigeen noemen, was de afgelopen vijftien jaar de heilige graal in het onderzoek naar CLL”, aldus Veelken. Onder meer het cytomegalovirus kwam in beeld, maar er werd nooit bewijs voor gevonden. Toch waren veel onderzoekers ervan overtuigd dat er zo’n antigeen moest bestaan. Dat komt doordat CLL bij alle patiënten uitgaat van dezelfde soort B-cellen. En dat is bijzonder, want er zijn miljarden soorten van dit type afweercellen mogelijk. Er circuleren er enorm veel van in ons bloed, die allemaal geprogrammeerd zijn om één specifieke ziekteverwekker uit te schakelen. Komt zo’n B-cel in aanraking met een ziekteverwekker die hij herkent, dan vermeerdert hij zich en trekt het aldus ontstane legertje afweercellen gezamenlijk ten strijde tegen de indringer. Bij CLL loopt het uit de hand en vermenig-
foto Marc de Haan
De gangbare ideeën over de meest voorkomende vorm van leukemie bij volwassenen kunnen de prullenbak in. Chronische lymfatische leukemie (CLL) wordt niet door een bepaalde immunologische prikkel veroorzaakt, zoals veel onderzoekers veronderstellen. De woekering van immuuncellen ontstaat vanuit zichzelf, zo toonden prof. Hendrik Veelken (Hematologie) en onderzoekers van het Max Planck Instituut in Freiburg aan. Het levert ze een publicatie in het prestigieuze vakblad Nature op. “Gedacht werd dat er iets als een virus of bacterie, of misschien ook een immuunreactie tegen iets van het eigen lichaam, verantwoordelijk was voor CLL. Het vinden van zo’n
gen). “Zij houden zich bezig met futuristische duurzame voeding voor de wereldbevolking. Iets heel anders dus, maar we vonden toch een raakvlak.” Het gaat om de Samen Thuis Samen Oud-studie (www. samenoudsamenthuis.nl) onder deelnemers aan de Leiden Lang Leven Studie. “We kijken naar de mensen uit langlevende families en hun ‘gewone’ partners. Allen gaan gedurende drie maanden 12,5 procent minder calorieën eten en 12,5 procent meer bewegen”, legt De Deugd uit. “Gaan de partners qua gezondheid dan meer op hun langlevende partners lijken? En hebben ‘de langlevenden’ er misschien ook nog baat bij?” De kunstenaars interviewden deelnemers aan de studie en vroegen hen elke dag foto’s van hun maaltijd te maken. Verder gingen ze zelf op onderzoek uit. “Dat resulteerde in het kunstproject Eat less, live more... and pray for beans.” De kunstenaars ontwikkelen scenario’s op basis van de onhoudbare huidige vleesconsumptie. Uiteindelijk zal de Nederlander overstappen op vegetarisch eten, met veel bonen. “Ik vertelde ze over Bartje, die niet voor bruine bonen bad - dat kwam in de titel van het kunstproject. De kunstenaars laten Indiase chef-koks met parachutes neerdalen in Nederland, waar ze ons laten
Prof. Hendrik Veelken toont aan dat de receptor zelf de celdeling stimuleert
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
KORT N I EU WS
Biokunst in Naturalis
zien hoe je iets lekkers kunt maken van bonen.” Ook ontwikkelde chef-kok Heather K. Julius van de Special Snowflake Studio voor de kunstenaars een ‘healthy ageing recept’. “Het bevat veel antioxidanten, wat zou beschermen tegen kanker, en is vegetarisch, zodat de schade door antibiotica in de veeteelt beperkt blijft.” Ook ‘Biet met gember en bosbessen crumble’ maken? Kijk op tinyurl.com/receptageing. De expositie in Naturalis is - samen met drie andere uit deze DA4GA-ronde - tot 8 januari te bezoeken. ■
vuldigt de B-cel zich ongecontroleerd. “Omdat de leukemische B-cellen van verschillende patiënten sterk op elkaar lijken - ze dragen meer of minder dezelfde receptor - dachten onderzoekers dat er een bepaald antigeen moest zijn dat de ziekte triggert”, aldus Veelken. Hij en zijn oud-collegaonderzoekers van het Max Planck Instituut tonen nu echter aan dat het anders zit. “We zagen dat deze receptor vanuit zichzelf een signaal geeft dat de celdeling stimuleert.” Mogelijke therapieën op basis van dit nieuwe inzicht zullen nog wel even op zich laten wachten. “Er is ook een aantal genetische veranderingen in CLL-cellen bekend. Daarom zullen we nu moeten uitzoeken wat de exacte rol van de receptor is in relatie tot de genetische veranderingen.” En welke van de twee er het eerst is. Veelken: “We denken nu dat de specifieke B-celreceptor eerst verantwoordelijk is voor de vermenigvuldiging van de cellen. Later komen er dan nog genetische afwijkingen bij, waardoor er echt een ziekte, CLL, ontstaat. We kennen namelijk ook een goedaardige vorm van B-celgroei, monoclonale B lymfocytose, waarbij we vermoeden dat de B-cellen dezelfde receptor dragen, maar misschien minder genetische veranderingen hebben.” De diagnose CLL wordt in Nederland ieder jaar ruim zeshonderd keer gesteld, vooral bij mensen boven de vijftig. Er is nog geen genezende behandeling en ongeveer een derde van de patiënten overlijdt uiteindelijk aan de ziekte, gemiddeld zo’n tien jaar na de diagnose. (RH) ■
[ 9]
Studie zonder “P
doorzien. Maar als een student een oud Nee, natuurlijk mag het niet. lagiaat is zo oud als de weg naar werkstuk inlevert van een vriend die een Rome”, zegt dr. Jaap Fogteloo (AlMaar als je als student in tijdgemene Interne Geneeskunde), paar jaar verder is, zullen ze dat niet altijd nood komt, is het verleidelijk voorzitter van de Centrale Examencommis- herkennen. sie Geneeskunde. “Als een student afkijkt bij Daar zijn softwarepakketten voor plagiaatom het werkstuk van een ou- tentamens en andermans antwoorden over- herkenning nu juist sterk in, vertelt Peter de neemt, pleegt hij bewust plagiaat en dat is Jong, als Blackboardcoördinator verbonden der vriendje over te schrijven fraude. Dat geldt ook als hij andermans tekst aan het Onderwijs Expertise Centrum van en in te leveren. Zit je even inlevert. Maar het gebeurt vaker dat iemand DOO. Docenten kunnen werkstukken door tekstfragmenten in een werkstuk zet zonder zulke programma’s laten scannen. De detecvast tijdens een schriftelijk te beseffen dat het plagiaat is. Het gaat in tiesoftware vergelijkt elk werkstuk met werktentamen, dan word je vanzelf het algemeen om kleine vergrijpen. Niette- stukken die eerder zijn ingelezen. De bedoemin: we moeten studenten in hun eerste jaar ling is dus dat docenten een database van nieuwsgierig naar de antwoor- duidelijk maken dat we geen enkele vorm plagiaat accepteren.” Fogteloo was voorden van je buurman. En is het van zitter van de werkgroep Plagiaat, die onderzocht heeft hoe plagiaat in het onderwijs niet handig om een mooi kan worden tegengegaan. Dat leverde een Als een student stukje tekst van internet te rapport met aanbevelingen op en een handafkijkt bij tentames leiding voor docenten. kopiëren en in je eigen werkstuk te plakken? pleegt hij fraude Tafeltjes ver uit elkaar door Willy van Strien foto Marc de Haan
Om studenten te belemmeren tijdens tentamens te spieken is een Tentamenreglement ontwikkeld, vertelt Ankie Havenaar, hoofd van het Onderwijs Service Centrum van het Directoraat Onderwijs en Opleidingen (DOO). Dat reglement wordt jaarlijks bijgewerkt. Het schrijft bijvoorbeeld voor hoe ver de tafeltjes van elkaar staan en hoeveel surveillanten aanwezig zijn. Van multiple choicetentamens worden vier versies gemaakt met de vragen in verschillende volgorde; die worden zo uitgedeeld dat buren nooit dezelfde versie hebben. Docenten hebben letterlijk minder zicht op hoe studenten hun schriftelijke opdrachten en scripties maken. Toch, vindt Fogteloo, zouden alle docenten eerst moeten nagaan of elk werkstuk dat ze nakijken oorspronkelijk werk is. Pas dan volgt de beoordeling op de inhoud. Oftewel: door een werkstuk te beoordelen geeft een docent aan dat hij het als oorspronkelijk werk beschouwt.
Softwarepakketten
Maar hoe ziet hij of dat het geval is? Fogteloo: “De schrijfstijl moet passen bij het niveau en de kennis die je van een student kunt verwachten. Deftige passages met medisch jargon bijvoorbeeld zijn vreemd voor een eerstejaars; dan moet je op je hoede zijn.” Ook plotselinge veranderingen in stijl wijzen erop dat iets niet in de haak is, en soms verraadt een student zich met een klungelige vertaling van een Engelse tekst. Door daar alert op te zijn kunnen docenten overname uit medische teksten vaak wel
[10]
28 augustus 2012 | nummer 6
plagiaat teksten opbouwen. De software vergelijkt elk werkstuk bovendien met externe teksten die op internet of bij uitgeverijen te vinden zijn, zoals wetenschappelijke artikelen.
Geen uitsluitsel
Er bestaan verschillende pakketten, legt De Jong uit. “Werkstukken vergelijken met eerder ingevoerde teksten doen ze allemaal, dus vriendjesfraude kun je opsporen. Maar de pakketten verschillen van elkaar in de internetbronnen die ze gebruiken.” Het LUMC is aan de slag gegaan met het pakket SafeAssign, dat gratis met Blackboard wordt meegeleverd. Dat beviel niet helemaal, want een aantal recente wetenschappelijke artikelen in het biomedisch veld bleken in het vergelijkingsmateriaal te ontbreken. De Jong: “We testen daarom nu het pakket Ephorus uit.” De software geeft niet altijd uitsluitsel, waarschuwt hij. Een tekst wordt vergeleken met andere teksten en de uitkomst is een getal dat de mate van overeenkomst aangeeft.
“Dat is soms moeilijk te interpreteren. Als een hele tekst is overgenomen, eventueel met wat kleine veranderingen, is de overeenkomst hoog en het plagiaat duidelijk. Maar soms is de score aan de hoge kant terwijl er toch niets mis is. En valt het getal laag uit, dan nog is het niet zeker dat er geen plagiaat gepleegd is. Desondanks kan het rapport dat de software levert de docent helpen bij om plagiaat op te sporen.”
Grijs gebied
Belangrijker dan plagiaat herkennen is plagiaat voorkómen. Frequent en consequent controleren helpt, zegt Fogteloo, en De Jong denkt dat het gebruik van detectiesoftware op zich al een afschrikkend effect heeft. Daarnaast leren zowel studenten Geneeskunde als studenten Biomedische Wetenschappen hoe ze kunnen vermijden om onbewust plagiaat te plegen. Docenten Communication in Science leren studenten wetenschappelijk schrijven en presenteren; correct bronge-
Als LUMC streven we naar een open en eerlijke bedrijfscultuur, waarin plagiaat niet past bruik hoort daarbij. En medewerkers van de Walaeus-bibliotheek, zoals informatiespecialist Jessica Langenhoff, geven onderwijs in informatievaardigheden. “We leren studenten te zien waar gaten in hun kennis zitten; de informatie op te sporen om die lacunes te dichten en op een juiste manier naar de informatiebronnen te verwijzen”, vertelt zij. “Het is best lastig om dat goed te doen.” Een stukje tekst van een ander sluipt er immers gemakkelijk in. Want wie veel informatie verzamelt, weet al gauw niet meer waar hij alles vandaan heeft en schrijft dingen op zonder zijn bronnen netjes te kunnen noemen. De oplossing ligt in goed documenteren. Langenhoff: “Ik laat studenten een echt literatuuronderzoek doen in PubMed; ze leren gericht zoeken en moeten ondertussen alles wat ze tegenkomen systematisch vastleggen. Dan kunnen ze steeds verantwoorden hoe ze aan hun kennis zijn gekomen en dat vermindert de kans dat ze per ongeluk plagiaat plegen. Studenten staan hiervoor open.”
Professioneel gedrag
‘Als een student afkijkt bij tentamens pleegt hij bewust plagiaat en dat is fraude’
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Als studenten bewust de mist ingaan en betrapt worden, moeten ze zich melden bij Fogteloo. De straf varieert; een werkstuk wordt altijd ongeldig verklaard, soms wordt een student gedurende één jaar geschorst. “Ze reageren dan geschokt”, zegt Fogteloo. “Maar ze snappen het wel.” Als ze handelden uit tijdgebrek, raadt hij een cursus timemanagement aan. Bovendien raadt hij ze aan om voortaan met de docent te gaan praten als ze een deadline niet dreigen te halen. “De optie om over uitstel te praten moet aantrekkelijker zijn dan plagiaat plegen.” Hij kan de Commissie Professioneel Gedrag inlichten, maar is daar wat huiverig voor. “Moet je een eerstejaarsstudent die uit tijdnood plagieert meteen van onprofessioneel gedrag beschuldigen? Dat gaat me wat te ver. Studenten moeten wel weten dat naarmate de studie vordert, de normen voor professioneel gedrag strenger worden. En dat we als LUMC een open en eerlijke bedrijfscultuur nastreven, waarin plagiaat niet past.” ■
[11]
Gezond tot de dood Onderzoekers hebben cellen ontdekt die veroudering en de bijbehorende narigheid veroorzaken. Ze kunnen die cellen bij muizen zelfs opruimen. Nu nog kijken of het ook bij mensen zo werkt. door Diana de Veld foto Arno Massee
H
et klinkt bijna te mooi om waar te zijn. Spuit bij een muis een stofje in dat de zogenoemde senescente cellen in alle weefsels opruimt, en zie: de muis blijft jong! Niet dat die muis daarmee onsterfelijk wordt - om precies te zijn gaat hij op dezelfde leeftijd dood als zijn niet-behandelde soortgenootjes. Maar ... de muis zonder senescente cellen blijft fit. Zijn ogen ontwikkelen geen staar, zijn spieren gaan niet achteruit en hij behoudt genoeg conditie om flink rond te rennen in zijn looprad. Oud worden een beproeving? Zo niet!
Uitgelubberd
Reden genoeg dus om ons in die senescente cellen te verdiepen. Dr. Andrea Maier (Ouderengeneeskunde) - zelf 34 jaar jong - is laaiend enthousiast. “Waaróm we verouderen, was altijd een raadsel. Ik wil niet zeggen dat dat nu volledig is opgehelderd, maar met de kennis dat senescente cellen hier een belangrijke rol bij spelen, zijn we wel een flinke stap verder.” Wat zijn dat nou eigenlijk, senescente cellen? “Het zijn letterlijk ‘verouderde cellen’, en we bedoelen ermee: cellen die niet meer kunnen delen”, antwoordt Maier. Ze tekent een veld vol cellen, waarvan er enkele een uitgelubberde indruk maken: de senescente cellen. “Ze bevinden zich tussen onze normale cellen en hoewel ze niet meer delen, zijn ze nog wel biologisch actief: ze scheiden allerlei stoffen uit in hun omgeving.”
Zuurstofradicalen
Waarom stoppen die cellen überhaupt met delen? “Om ons te behoeden voor kanker”, zegt Maier. Ze legt uit hoe we vanaf onze allereerste celdeling, als embryo in de baarmoeder, schade oplopen aan ons DNA. “Dat komt vooral door zuurstofradicalen, die ont-
Telomeren Waarom stoppen cellen met delen: had dat niet iets met telomeren te maken? Dat is inderdaad een theorie. Telomeren zitten aan de uiteinden van onze chromosomen en raken bij elke celdeling een stukje korter. “Na een bepaald aantal delingen, de zogenoemde Hayflick-limiet, heb je geen telomeren meer over en wordt celdeling onmogelijk”, legt Andrea Maier uit. “Maar in praktijk blijk je die Hayflick-limiet in een mensenleven helemaal niet te bereiken. Zelfs cellen van een honderdjarige kun je nog prima laten delen in een petrischaaltje”, zegt Maier, verwijzend naar haar eigen onderzoek. Het lijkt erop dat er dus toch veel andere mechanismen een rol spelen bij cellen die niet meer kunnen delen - bijvoorbeeld dat die mogelijkheid om te delen actief is weggenomen, om het ontstaan van kanker te voorkomen.
[12]
staan ten gevolge van normale stofwisseling. Zuurstofradicalen zijn nodig om processen in de cel aan te zetten - zonder radicalen geen celstofwisseling. Maar de keerzijde is dat die radicalen ons DNA kunnen beschadigen.” Hoe ouder we worden, hoe meer DNA-schade we opstapelen. En dat is gevaarlijk, want als een cel met beschadigd DNA ongecontroleerd gaat delen, ontstaat er kanker. “Vandaar dat het verstandig is om celdeling op een bepaald moment onmogelijk te maken.” Meestal doet het lichaam dat met geprogrammeerde celdood, oftewel apoptose: de cel laat zijn membraan knappen en barst uit elkaar. Andere cellen ruimen vervolgens het restafval op. “Sommige cellen plegen echter geen zelfmoord maar blijven voortbestaan, in de vorm van senescente cellen”, aldus Maier. “Waaróm is niet geheel duidelijk, maar vermoedelijk dienen ze onder andere als een soort opvulling, om te voorkomen dat onze organen krimpen tijdens het verouderingsprococess.”
Ontsteking
Helaas scheiden de senescente cellen ook schadelijke stoffen uit - dat is althans de theorie die de Amerikaanse celbiologe prof. Judith Campisi bedacht. En die door steeds meer experimenten bevestigd wordt. “Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat de stoffen die senescente cellen uitscheiden, de micro-omgeving negatief beïnvloeden. Ze zorgen voor een permanente lichte ontsteking en lijken de cellen in hun omgeving aan te zetten tot celdeling, wat juist weer de kans op kanker bevórdert”, legt Maier uit. Onderzoekers van de Mayo Clinic namen de proef op de som. Bij genetisch veranderde, snel verouderende muizen injecteerden ze een stofje dat ervoor zorgde dat de senescente cellen zichzelf vernietigden. De gevolgen waren zacht gezegd opmerkelijk. “Jonge muizen die het stofje geïnjecteerd kregen, verouderden nauwelijks meer. Hun spier- en vetmassa bleven behouden, hun gezichtsvermogen bleef goed, ze konden ver lopen”, vertelt Maier. “Kregen ze het stofje pas op oudere leeftijd, dan stopte het verouderingsproces, al werd de reeds ontstane veroudering niet teruggedraaid.” De Mayo Cliniconderzoekers publiceerden vorig jaar over hun jong blijvende muizen in Nature.
Verouderingstempo
Prachtig nieuws. Maar hoe zit het bij gewone mensen? Maier: “Of er bij mensen überhaupt een link is tussen veroudering en se-
28 augustus 2012 | nummer 6
En jawel: mensen uit langlevende families tellen veel minder senescente cellen de ‘gewone’ partners van kinderen uit langlevende families, speurden we naar een verband tussen senescente cellen en medicijngebruik”, zegt Maier. “Of iemand medicijnen gebruikt, is namelijk een maat voor chronische ziekte, waaronder veel verouderingsziekten zoals hoge bloeddruk en diabetes.” Inderdaad bleken de medicijngebruikers gemiddeld meer senescente cellen te bezitten. “Of iemand überhaupt medicijnen gebruikt is natuurlijk een heel grove maat voor veroudering. Des te sterker is het dat we dit verband konden aantonen.” Ook bij mensen zijn senescente cellen dus gerelateerd aan veroudering, concludeert Maier. “Dit is een belangrijke stap voor het begrip van veroudering, én voor het ontwikkelen van interventies daartegen.” ■
Niet verouderen, toch dood?
nescente cellen konden wij mooi onderzoeken met onze Leiden Lang Leven Studie.” In deze studie volgen LUMC’ers mensen met een familiaire aanleg voor een lang leven. Het gaat om broers en zussen van minimaal negentig jaar én hun kinderen van middelbare leeftijd, die naar verwachting hun goede genen hebben geërfd en mogelijk goede (nog niet geheel ontraadselde) leefomstandigheden hebben meegekregen, waardoor ze minder snel zullen verouderen. “Dat verouderingstempo verschilt nu eenmaal enorm. De ene zestigjarige lijkt qua gezondheid en ui-
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
terlijk wel tachtig, de andere eerder veertig.” De partners van de langlevende kinderen dienen als controlegroep. “We keken naar de hoeveelheid senescente cellen in een klein stukje huid van de bovenarm. En jawel: mensen uit langlevende families telden gemiddeld veel minder senescente cellen dan hun partners uit ‘gewone’ families!”
Chronische ziekte
Nog een ander experiment van Maier bevestigde de relatie tussen senescente cellen en veroudering. “Binnen de controlegroep, dus
De muizen die de Mayo Clinic-onderzoekers onderzochten, bleken nauwelijks meer te verouderen als hun senescente cellen werden weggewerkt. Toch werden ze niet ouder dan hun onbehandelde soortgenoten. Hoe zit dat? Andrea Maier: “De behandelde muizen overleden allemaal op een normale leeftijd, vooral aan een hartritmestoornis. De onderzoekers denken dat het stofje om de senescente cellen op te ruimen, het hart niet konden bereiken.” Maar Maier ziet de gelijk gebleven levensduur eerder als een voordeel dan als een nadeel, als het gaat om toekomstige toepassing bij mensen. “Mensen willen niet zozeer oud worden, maar gezónd blijven. Dat is ook waar de maatschappij bij gebaat is.” Vooralsnog hoeven we dus niet bang te zijn voor problemen die zouden ontstaan als de mens onsterfelijk werd.
[13]
Prehistorische botten bij het Baikalmeer De tandarts is je beste vriend. Dat concludeert de Canadese osteo-archeoloog dr. Andrea Waters-Rist na bestudering van gebitten van de prehistorische mensen die leefden rond het Russische Baikalmeer. “Die jager-verzamelaars hadden door hun koolhydraatarme dieet nauwelijks cariës, maar parodontitis leidde al bij jongvolwassenen tot tandenverlies. Wie de vijftig haalde was vrijwel tandeloos.” Op 14 juli hield Waters in het LUMC de zestiende Barge Forum Lezing. Over wat duizenden jaren oude botten en tanden kunnen vertellen over verwantschap, gezondheid en dieet. door Jan Hein van Dierendonck
I
n zijn inleiding schetste mr. Warmolt Lunsingh Tonckens nog eens het kader van deze openbare bijeenkomst. “Barge was dertig jaar hoogleraar Anatomie en tot vlak voor WOII rector magnificus. Beroemd is zijn in 1940 gehouden college over de wetenschappelijk onhoudbare basis van de rassenleer van de nazi’s. Barge droeg bij aan de ethische verantwoording van de fysische antropologie, maar eigenlijk ook aan het universitaire onderwijs in het algemeen.”
Veranderde leefpatronen
De stichting Barge’s Anthropologica (BA), medio 1996 opgericht door de Universiteit Leiden en enkele particulieren, was bedoeld om voor Leiden het voortbestaan van het vak Fysische antropologie te waarborgen. Op initiatief van ‘Barge-hoogleraar’ George Maat (inmiddels met emeritaat, maar nog altijd uiterst actief ) werd BA twee jaar geleden een samenwerkingsverband tussen het LUMC, het AMC en de faculteit Archeologie. Behalve dat BA onderzoek stimuleert, organiseert het jaarlijks een cursus voor technische rechercheurs, een cursus osteologie en grafarcheologie, het skeletpracticum en een breed opgezette zomercursus, steevast afgesloten met het Barge Forum. Andrea Waters, die onlangs voor haar werk de Marie-Curieprijs ontving, geeft sinds vorig jaar college bij de faculteit Archeologie. Haar onderzoeksspecialiteiten zijn de groei en ontwikkeling van menselijke botten, paleovoeding, paleopathologie en de antropologie van gebitten. Voor haar promotieonderzoek concentreerde ze zich in het kader van het Canadees-Russische Baikal Archeology Project op twee bevolkingsgroepen die 9000-3000 jaar geleden rondscharrelden rond het immense Zuid-Siberische Baikalmeer. De mensheid is 95 procent van haar verleden jager-visser-verzamelaar geweest en Waters vraagt zich af hoe leefpatronen veranderden als gevolg van veranderingen in de omgeving. “Deze locatie is uniek omdat zich nabij het meer en de grote rivier waar het meer in uitstroomt veel prehistorische begraafplaatsen bevinden. We kunnen dus veel te weten komen door bestudering van bewaard gebleven menselijke resten.”
Winterstress
Wat deden en aten ze zoal? Met welke ziekten worstelde men? Hoe liepen de verwantschappen? Er leefden twee verschillende bevol-
[14]
Bandpatronen in het tandglazuur verraden perioden van ernstige ondervoeding. Deze tanden behoorden toe aan een jongeman (18-30 jaar) die ongeveer 7000 jaar geleden leefde bij het Baikalmeer. Tussen zijn tweede en zesde levensjaar doorstond hij zes periodes die tot minder glazuur leidden.
kingsgroepen, de vermoedelijk uit Azië afkomstige Kitoi en de recentere, meer Kaukasische ISG-populatie, beide gescheiden door duizend jaar waarin blijkbaar geen enkel graf is gegraven. Waters vergeleek grafstructuren en begrafenisrituelen, maakte reconstructies van klimaat en omgeving en paste technieken toe als de koolstofdateringsmethode en analyse van DNA-sporen. Uit botten en gebitten blijkt men veel te kunnen aflezen: al of niet geheelde botbreuken, ontregeling van de stofwisseling (bijvoorbeeld bloedarmoede en vitamine D- en C-tekorten), effecten van parasitaire infecties, botvliesen beenmerginfecties, erfelijke aandoeningen, tumoren, cariës, paradontale aandoeningen en veranderingen in het tandglazuur. Vooral bij dat laatste werd Waters enthousiast. Bandpatronen in het tandglazuur (‘lineaire glazuurhypoplasie’) verraadden perioden van ernstige ondervoeding en blijkbaar hadden deze ‘oermensen’ een zwaar bestaan. Waters vatte het samen als ‘winterstress’: door de lange koude winters had men voedselgebrek, de mensen inhaleerden rook, kregen een verminderde afweer en last van chronische parasieten. “Op de rivierlocatie waren mensen duidelijk iets gezonder dan die aan het meer. Wellicht had de rivieromgeving gewoon meer te bieden.”
Gevelstenen
Na afloop van de onder voorzitterschap van Maat gehouden presentatie maakte prof. Willie Heijmans (die nog als student bij Barges colleges in 1940 aanwezig was) bekend dat er vergaande plannen zijn voor de plaatsing van Leidse gevelstenen ter nagedachtenis aan Barge. ■
Door de lange koude winters had men voedselgebrek, de mensen kregen een verminderde afweer en last van chronische parasieten 28 augustus 2012 | nummer 6
foto Marc de Haan
L E I DS UN I V E R SI TA I R M E DI SC H CE N T RU M
HO E Z I T DAT ?
foto Marc de Haan
Plaatsnemen in een collegezaal vol eerstejaarsstudenten roept kriebels op. Even voel ik de thrill van toen ik zelf eerstejaarsstudent was, lang geleden. Ik weet weer hoe het was; de nog onbekende geur van de collegezaal, het overweldigende aantal studenten om me heen en de onuitgesproken belofte: hier gaat het gebeuren! Op 14 augustus konden een paar honderd studenten Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen (BW) dit gevoel wél terecht ervaren. Zij bezochten die dag voor het eerst de Burumazaal, als kennismaking tijdens de El Cid-week. Merendeels gekleed in korte broeken en T-shirts werd het jonge publiek ontvangen door M.F.L.S.-voorzitter Nelleke Boelhouwer en assessor Joost Egberts. De LUMC-lipdub diende als kennismaking met het LUMC “op zomaar een dag”. Gezien het gelach in de zaal bij het zien van een dansende prof. Ferry Breedveld (Raad van Bestuur) kenden ze de voorzitter van het LUMC al. De studenten leerden meteen werken met de stemkastjes in de collegezaal toen ze een aantal meerkeuzevragen over zichzelf mochten beantwoorden. Want: wie zijn die nieuwe studenten? Voornamelijk vrouwen, zo werd duidelijk: liefst 64 procent. “Voor elke man twee vrouwen”, concludeerde Joost Egberts vrolijk. Bijna een kwart studeert BW, de rest Geneeskunde. Jong zijn de studenten inderdaad: ongeveer een op de vijf moet nog 18 jaar worden; ouder dan 21 is slechts vier procent. De regionale gebondenheid blijkt zoals gebruikelijk groot: zo’n 76 procent komt uit de westelijke regio. Van de studenten wil 60 procent later specialist worden. Uiteindelijk wordt slechts een op de drie dat, vertelt Joost Egberts ze. Waarom hebben de studenten eigenlijk voor deze studierichting gekozen? Uit interesse, antwoordt bijna de helft. Andere veelgekozen redenen zijn ‘patiënten helpen’ of ‘iets betekenen voor de maatschappij’. Van de mannelijke studenten hoopt zo’n 11 procent vooral veel geld te gaan verdienen; onder vrouwelijke studenten was dat slechts voor 1 procent een doorslaggevende reden. Dat treft, want de statistieken wijzen uit dat zij later waarschijnlijk inderdaad minder zullen gaan verdienen. Na deze kennismakingsquiz volgde een warm welkom door decaan prof. Pancras Hogendoorn (RvB), naar eigen zeggen in zekere zin óók eerstejaars, aangezien hij pas sinds een paar maanden decaan is. Aansluitend volgden de sjaarzen hun allereerste college van dr. Onno Meijer (Endocrinologie), en ten slotte konden ze borrelen en verder kennismaken in de Hepathobar. De nieuwe studenten zullen de eerste lichting zijn die het nieuwe curriculum volgt. U leest er meer over op pagina 20-21 van deze Cicero. (DdV) ■
KORT N I EU WS
Frisse, fruitige studenten
Dunnende begroeiing Rara, wat willen we graag op ons hoofd maar nergens anders aan ons lijf? Natuurlijk: haar. Zowel mannen als vrouwen hebben het liefst een flinke bos bovenop. Maar vrouwen scheren en masse hun benen, oksels en schaamstreek. En vinden mannen borsthaar vaak wel stoer, hun baard scheren ze toch meestal af. Ook de later in het leven steeds hinderlijker verschijnende neus- en oorharen worden ijverig verwijderd. Aan te veel haar op de verkeerde plekken kun je iets doen. Maar wat moet je als je een kaal hoofd krijgt? Ben je een man, dan is dat jammer maar sociaal aanvaard. Kalende vrouwen hebben het moeilijker. De Pim Fortuyn-oplossing, alles afscheren en dat goed bijhouden, past de meeste vrouwen toch niet. Maar wat dan? Haargroeimiddelen gebruiken? Niet voor niets zijn die spreekwoordelijk voor kwakzalversrommel. Haaruitval, kaal worden, hoort bij veroudering. Voor onze geboorte zijn we vrijwel geheel bedekt met kleurloos donshaar. In de babytijd wordt dat op sommige plekken vervangen door zogeheten terminale haren met pigment: bovenop het hoofd en in wenkbrauwen en wimpers. Die haren hebben een levenscyclus van twee tot zes jaar. Een haar valt aan het eind van de cyclus uit en ongeveer drie maanden later ontstaat in datzelfde haarzakje een nieuwe haar. Volgens Wikipedia gebeurt dat maximaal twaalf keer in een mensenleven. Dat zou betekenen dat iedereen die ouder is dan 82 (13x6 jaar + 12x3 maanden + ongeveer 1 jaar babykaalheid aan het begin) geen haar meer op z’n hoofd heeft. Dat klopt niet, maar dat het haar met de jaren dunner wordt, staat vast. Bij sommige mensen begint dat al veel eerder, afhankelijk van aanleg en hormonale invloeden. De haarzakjes verschrompelen en produceren op bepaalde plaatsen geen haar meer. Veel mannen worden eerst kaal boven hun voorhoofd en op hun kruin. Het meest voorkomende type kaalheid bij vrouwen (alopecia androgenetica) lijkt daarop: bovenop het hoofd worden de haren steeds dunner gezaaid. Wat te doen? In de jaren zeventig werd bij toeval ontdekt dat het toen gebruikelijke middel tegen hoge bloeddruk, Minoxidil, ook werkt als haargroeimiddel. Sindsdien is het - als lotion - de meest toegepaste behandeling tegen kaalheid. Een recente metastudie van Esther van Zuuren (Huidziekten LUMC) in de Cochrane Library toont aan dat het voor alopecia androgenetica een effectieve en veilige behandeling is, waarbij de laagste van twee geteste concentraties de minste bijwerkingen geeft. Stoppen met de lotion betekent overigens dat het haar meteen weer begint uit te vallen. Een mooie maar dure oplossing is haartransplantatie. Uit de dikker begroeide ‘krans’ rond het hoofd worden haarzakjes in plukjes of één voor één op de kale plekken geïmplanteerd. Vaak kan het niet bij één behandeling blijven. De schaarse overgebleven haren vallen in de loop van de jaren ook uit en moeten vervangen worden. Dat probleem heb je niet met een pruik of toupet. En ook op dit gebied heeft de techniek niet stilgestaan. Haarwerken worden steeds ingenieuzer en comfortabeler. Met de moderne types kun je zwemmen, douchen en slapen en krijg je het niet overmatig warm. Zeggen de makers. De Cochrane Reviews zwijgen er vooralsnog over. (MvB) ■
[15]
Breekbare botten Op oudere leeftijd kan het je overkomen: osteoporose, ook wel botontkalking genoemd. Medicijnen kunnen de kans op botbreuken verkleinen. door Dick Duynhoven foto’s Arno Massee
Op zoek naar de osteoporosepatiënt In Nederland hebben ruim 800.000 mensen osteoporose. Maar de meesten weten dat niet. En van degenen bij wie het wel bekend is, krijgt slechts een derde de juiste behandeling. Dat moet beter, vinden ze bij het Zorgpad Osteoporose.
“O
steoporose is onderschat, ondergediagnosticeerd en onderbehandeld”, vat dr. Neveen Hamdy (Endocrinologie) het probleem samen. “En niet alleen in ons land, maar wereldwijd.” Hamdy is internist-endocrinoloog en heeft al meer dan twintig jaar ‘de botten’ als specialiteit. Samen met endocrinoloog Natasha Appelman vormt ze het botteam van het Zorgpad Osteoporose. “Osteoporose is met een botdichtheidmeting eenvoudig te ontdekken en er is effectieve en veilige medicatie beschikbaar”, weet Hamdy. “Uit epidemiologisch onderzoek blijkt echter dat vier op de vijf mensen met osteoporose niet weten dat ze het hebben en dus ook geen behandeling krijgen. Wij willen die onbekende patiënten opsporen.”
Botbreuken
Alleen al in Nederland breken ruim 85.000 mensen boven de 55 een pols, arm, heup of andere botten als gevolg van botontkalking. Soms leidt dat ook tot ingezakte wervels, waardoor mensen een kromme houding krij-
gen of ‘inkrimpen’. “Je moet de consequenties van een fractuur, zeker bij oudere mensen, niet onderschatten”, zegt Hamdy. “Zij verliezen hun onafhankelijkheid, worden onzekerder, durven niet meer naar buiten.” Tot nu toe werden op de polikliniek zo’n achthonderd patiënten per jaar behandeld. Meestal gaat het om de gecompliceerde vormen van osteoporose, veroorzaakt door oncologische problemen, longklachten of steroïdengebruik. Het merendeel van de patiënten komt van buiten de regio. Via een nieuwe aanpak wil het botteam achthonderd van de nog niet bekende osteoporosepatiënten bereiken: een verdubbeling van het huidige aantal.
Uitnodiging
Natasha Appelman vertelt hoe het botteam dat ambitieuze doel wil bereiken. “Mensen met een fractuur komen voor acute behandeling doorgaans bij de afdeling Traumatologie of Orthopaedie. Alle mannen en vrouwen boven de vijftig, waarbij de breuk mogelijk het gevolg is van botontkalking, krijgen in samenwerking met deze afdelingen een uit-
nodiging voor het Zorgpad Osteoporose.” Bij het eerste bezoek aan het zorgpad verzamelt een medisch secretaresse informatie over de gezondheid en leefstijl van de patiënt. Ook wordt de botdichtheid gemeten en prikt men bloed voor onderzoek. Bovendien worden er foto’s gemaakt van de wervelkolom om te zien of er misschien ‘stille fracturen’ zijn. Dat zijn breuken die het gevolg zijn van osteoporose, maar waar de patiënt (nog) niet echt last van heeft.
Behandelplan
Een week later - of voor mensen die niet zo mobiel zijn: dezelfde dag - volgt een afspraak met de endocrinoloog. Die bespreekt de uitslagen van het onderzoek en stelt bij mensen die inderdaad osteoporose hebben een behandeling voor. Appelman: “Het zorgpad is zodanig georganiseerd dat mensen zo weinig mogelijk afspraken hebben. Bovendien is het heel individueel. Doordat we zoveel informatie hebben verzameld, kunnen we elke patiënt een behandelplan op maat geven. Naast medicatie zit daarin ook een advies over leefstijl: goede voeding en voldoende bewegen. Zo’n advies geven we ook aan mensen met een fractuur die géén osteoporose hebben, maar wel osteopenie. Dat is een voorstadium van osteoporose en daarom in veel gevallen ook een reden om mensen te behandelen.”
Veertig patiënten
De nieuwe aanpak van het zorgpad blijkt goed te werken. In de eerste zes weken meldden zich al veertig nieuwe patiënten. Neveen Hamdy en Natasha Appelman zijn ervan overtuigd dat er nog veel meer zullen volgen. ”En als we dan patiënten in een zo vroeg mogelijk stadium de juiste behandeling geven, kunnen we in veel gevallen een volgende fractuur voorkomen.” ■
Neveen Hamdy en Natasha Appelman vormen het botteam, dat mensen met osteoporose vroeg wil behandelen
[16]
Je moet de consequenties van een fractuur, zeker bij oudere mensen, niet onderschatten 28 augustus 2012 | nummer 6
Arts & Patiënt Ik had nergens last van Een val, een botbreuk, een behandeling - en een week later naar het Zorgpad Osteoporose. De 78-jarige Mathea Haar weet nu dat ze osteoporose heeft. En al heeft ze het niet zo op medicijnen, het risico op wéér een botbreuk is wel kleiner geworden.
H
et gebeurde in februari van dit jaar. Mevrouw Haar loopt met een vriendin door Wassenaar. Hier en daar ligt nog sneeuw en zij heeft niet gezien dat er een paar stoeptegels omhoog steken. “Ik struikelde en viel voorover, keihard op mijn knie.”
Schuifelen
Ondanks de pijn rijdt zij zelf naar huis met het idee dat haar knie flink gekneusd is. Maar ’s nachts wordt de pijn heviger. Zij realiseert zich dat het waarschijnlijk een breuk is. “De volgende dag was het zondag, dus er was geen huisarts. Bij de Eerste-Hulppost van het LUMC bleek inderdaad dat mijn knieschijf was gebroken.” Na een paar uur verlaat zij het ziekenhuis met haar been in het gips. “Nou dat was niet om te juichen hoor. Vanaf mijn enkel tot mijn lies in een koker. Bijna acht weken lang. Ik woon alleen en kan niet goed overweg met krukken, dus ik ben al die tijd heel langzaam door het huis geschuifeld. Van stoel naar stoel. Maar het ging!”
Geen patiënt
Een paar dagen na het ongeval krijgt mevrouw Haar een brief van het LUMC: een uitnodiging voor het Zorgpad Osteoporose. “Eerst begreep ik het niet goed; endocrinologie… osteoporose… Maar ik ben er toch maar heen gegaan. Op die dag kreeg ik een heel uitgebreid vraaggesprek over mijn gezondheid. Er werd van alles gemeten en ik had een gesprek met de arts, mevrouw Appelman. Alles achter elkaar, zonder wachttijd. Dat was echt fantastisch. Uiteindelijk kreeg ik te horen dat ik osteoporose had. En achteraf is dat eigenlijk ook niet zo verwonderlijk, gezien mijn leeftijd.”
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
Mathea Haar: ‘Ik ging er eigenlijk vanuit dat er niks aan de hand was’
Vanaf mijn enkel tot mijn lies in een koker. Bijna acht weken lang Sindsdien het bezoek aan het zorgpad slikt zij elke dag een calciumtablet en één keer per week een pilletje Risedronaat natrium. “Maar noem me geen patiënt, want dat ben ik niet!”
Dilemma
Natuurlijk is ze blij dat er iets tegen te doen is. Maar ze noemt het ook een dilemma. “Het is wonderbaarlijk zoals die medicijnen hun werk doen. Je slikt iets in en dat komt dan vanzelf bij je botten. Er komt een soort filmlaagje over je botten te liggen en dat geeft dan een versteviging. Allemaal heel knap. Maar tegelijkertijd denk ik: wat neem ik nu eigenlijk voor rommel in? Ik heb een paar keer de bijsluiter gelezen. Buikpijn werd
genoemd, dat kreeg ik inderdaad. En in het begin kreeg ik na elk pilletje pijn in mijn botten. Maar ja, nu ik weet dat ik osteoporose heb, is het ook moeilijk om géén medicijnen te nemen. Want stel dat ik mijn heup breek, dan zeggen mijn kinderen tegen me: waarom heb je dan ook die medicijnen niet ingenomen?”
Beter uitkijken
Ook vóór het ongeluk had mevrouw Haar wel gehoord over botontkalking en dat het vooral bij oudere mensen voorkomt. “Een vriendin van me heeft het, zelf had ik nergens last van. Ik wilde wel aan dat onderzoek meedoen, maar ik ging er eigenlijk van uit dat er niks aan de hand was. Het is wel fantastisch dat ze er via dat zorgpad achter zijn gekomen. En die medicijnen zullen best wel helpen. Maar ik kijk nu ook beter uit waar ik loop.” ■
[17]
KORT N I EU WS
Playbackende LUMC’ers Wilt u eens zien hoe LUMC-medewerkers het zouden doen in de Playbackshow, als die nog bestond? Dat kan! Op YouTube te bekijken: een fiks aantal LUMC’ers die hun lipsyncende best doen op een lipdub. Bij dit relatief nieuwe fenomeen maakt een groep mensen - collega’s, vrienden, familie, Amerikaanse militairen in Irak - een alternatieve videoclip bij een bestaand nummer. De camera beweegt meestal door verschillende ruimtes en gangen en toont daarbij toepasselijk uitgedoste, dansende en playbackende mensen. De NCRV bracht in 2011 een tv-serie waarin vrienden en bekenden voor een dierbare
De wervelkolom centraal Hoe voorkom je dat een slachtoffer direct na het ongeluk extra zenuwschade oploopt? Welke afwegingen moet je maken als je een aangeboren afwijking aan de overgang tussen halswervelkolom en schedel wilt opereren? En wat moet een huisarts met een patiënt met rugpijn? Deze en heel veel andere vragen komen sinds 2011 aan bod in het
[18]
zo’n lipdub in elkaar zetten, onder professionele begeleiding. In het kader van het vijftienjarig bestaan van het LUMC kwam nu ook in Leiden een productiebedrijf langs om een lipdub op te nemen. Daarmee beschikt het LUMC als eerste UMC over een eigen lipdub. Die is gebaseerd op het opzwepende dansnummer Without you, van DJ David Guetta en Usher. Volg de reis van een patiënt (met verve gespeeld door Harm Jagerman, senior functioneel applicatiebeheerder bij het LUMC) vanaf zijn binnenkomst per ambulance, via onder andere operatiekamer, collegezaal en verpleegafdeling weer naar buiten door de
hoofdingang. Echt realistisch is het niet: zo staan zingende leden van de Raad van Bestuur de patiënt op te wachten bij de Spoedeisende hulp, amputeren uitbundig dansende artsen en assistenten zijn been in een met slingers versierde operatiekamer, en zwaait een heel cordon medewerkers - onder wie zelfs hoogleraren in toga - de patiënt uit als hij (mét twee benen) het LUMC uiteindelijk weer verlaat. Wilt u zien of uw arts, verpleegkundige of bekende uit het LUMC toevallig meedoet? Gebruik de QR-code bij dit artikel of tik de zoekterm “LUMC lipdub” in bij YouTube. (DdV) ■
keuzeblok Spinale Chirurgie, waar geneeskundestudenten zich in hun tweede of derde jaar voor kunnen inschrijven. Doel is om studenten vanuit verschillende medische disciplines een overzicht te geven van de aanpak van wervelkolom-aandoeningen, vertelt dr. Carmen Vleggeert-Lankamp, neurochirurg en coödinator van het keuzeblok. “De aanpak is aan de ene kant heel praktisch, met operaties die studenten live
kunnen volgen en meeloopmiddagen. Aan de andere kant besteden we ook veel aandacht aan anatomie en complexe pathologie. Tijdens de derde week van het blok zijn studenten soms al aardig in staat om met interessante invalshoeken op lopend onderzoek te komen. Vorig jaar is daar zelfs een promotieonderzoek uit voortgekomen.” Maar ook studenten zonder onderzoeksambities komen goed aan hun trekken. De opzet van de cursus is multidisciplinair en integraal. Zo krijgen studenten niet alleen college van neurochirurgen en orthopeden, maar bijvoorbeeld ook van fysiotherapeuten, huisartsen, traumatologen, anesthesisten, revalidatie-artsen en een ambulancebroeder. Vleggeert-Lankamp: “Spinale aandoeningen zijn eigenlijk in drie categorieën onder te verdelen: slijtage, tumoren en trauma’s. Het mooie van dit onderwijs is dat de specialisten die aandoeningen allemaal op een eigen manier benaderen. De radioloog Mark Kruit vertelt bijvoorbeeld hoe je de plaats van een wervelkolomtrauma op een foto kunt zien. Traumachirurg Kees Bartlema plaatst het wervelkolomtrauma in de behandeling van de totale traumacasus. Met een ambulancebroeder laat hij studenten oefenen hoe je iemand direct na een ongeluk moet behandelen.” Zou niet iedere student basale kennis over wervelkolom-aandoeningen moeten hebben? “In het reguliere onderwijs komt de spinale chirurgie inderdaad nauwelijks aan bod”, beaamt Vleggeert-Lankamp. “De introductie van het keuzeblok is een eerste stap om daar verandering in te brengen. Maar van mij hoeven ze later niet allemaal orthopedisch of neurochirurg te worden. Het belangrijkste doel is dat de studenten enthousiast blijven voor het vak.” (IvdH) ■
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
TOEN Brandweerman NU Coördinator functioneel
beheer zorg
De ideale plek Patrick van den Brink (38) kwam het LUMC binnen als analist. Inmiddels is hij leidinggevende binnen de ICT-afdeling. “Ik wist al snel dat ik niet mijn hele leven in het laboratorium wilde werken.” door Jos Overbeeke foto Arno Massee
Wat wilde je vroeger worden? Tja, mijn vader zat bij de vrijwillige brandweer, dus het antwoord is niet moeilijk te raden. Een wat origineler idee kreeg ik rond mijn twaalfde, toen op de middelbare school een film werd vertoond over een ziekenhuis waarin ook een laboratorium voorkwam. Dat leek me wel wat. Daarom heb ik via de Middelbare de Hogere Laboratorium Opleiding gevolgd. Mijn eerste baan was als microbiologisch analist in het Rijnland Ziekenhuis. En beviel het? Jawel, maar ik wist al snel dat ik dit niet tot mijn pensioen wilde blijven doen. Het punt met de functie van analist is dat doorgroei maar beperkt mogelijk is. Daarnaast speelt voor mij dat als ik in januari al weet wat ik in december moet gaan doen, de lol er snel af is. Dat geldt trouwens voor meer analisten, heb ik bij oud-klasgenoten gemerkt. Velen zijn doorgegroeid naar functies buiten het laboratorium. Wat ben jij gaan doen? In het Rijnland Ziekenhuis kreeg ik de gelegenheid het analysewerk te combineren met de computer, wat altijd een hobby van me is geweest. Op de afdeling mocht ik assisteren bij de invoering van een nieuw informatiesysteem en dat vond ik ontzettend leuk om te doen. Wel jammer was dat we het ingewikkelder maar interessanter analysewerk altijd opstuurden naar het LUMC. Toen ik hoorde dat het LUMC ook dacht aan een project van laboratoriumautomatisering ben ik overgestapt, in de hoop de analistenfunctie daar te kunnen combineren met de computer.
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
Uiteindelijk ben je helemaal gestopt met het laboratoriumwerk. Zo zie ik dat niet. Onze afdeling - Functioneel beheer zorg - is een soort intermediair tussen de zorgafdelingen van het ziekenhuis en de eigenlijke ICT-afdeling. LUMC’ers met vragen over hun computer komen bij ons terecht. En als zij problemen signaleren of veranderingen willen, pakken wij dat op, samen met de andere ICT-afdelingen of de leveranciers. Omgekeerd zijn wij voor de ICT-afdelingen de vertegenwoordigers van de eindgebruikers. Dat is bijvoorbeeld handig bij communicatie rond veranderingen in ICT. Onze afdeling heeft dus met beide partijen te maken en dat is voor mij een ideale plek, daar ben ik op m’n best. Op onze afdeling zitten meer mensen die eerst wat anders hebben gedaan, bijvoorbeeld uit de zorg komen. Die kunnen dus goed schakelen tussen verschillende denkwijzen. Waar hebben jullie in de praktijk ’t meest mee te maken? De overstap een jaar geleden op het nieuwe informatiesysteem EZIS is een megaklus die
nog steeds veel tijd en aandacht vraagt. Ruim 4500 gebruikers moeten ermee leren omgaan, ervaring opdoen, en natuurlijk zijn er kinderziekten. In feite zijn we nog steeds bezig dit proces te begeleiden. Grote informatiseringsprojecten verlopen nogal eens problematisch. Ik denk dat de invoering van EZIS heel goed is gegaan. De gebruikers in het LUMC hebben de belangrijkste stem gehad in deze verandering en dat vind ik mooi. Verder is de geplande opleverdatum gehaald en dat is erg knap. Je doet nu een opleiding bedrijfskunde erbij. Vanuit de ambitie om verder hogerop te klimmen? Onze afdeling Functioneel beheer is in de loop der jaren sterk gegroeid en veranderd. Eerst was ik nog een soort meewerkend voorman, nu ben ik vooral leidinggevende. Daardoor komen andere vragen op mijn bordje dan eerst. Wat ik leer in de opleiding helpt mij in de uitvoering van mijn huidige functie. Kansen voor verdere groei houd ik zeker in de gaten, maar voorlopig heb ik voldoende uitdaging in deze baan. ■
[19]
Leidse opleiding Geneeskunde klaar voor de toekomst Leidse studenten Geneeskunde beginnen dit jaar met een herzien onderwijsprogramma. Een sterkere link tussen theorie en praktijk moet deze artsen van de toekomst beter voorbereiden op hun beroep.
door Marije Zomerdijk foto Marc de Haan
[20]
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
H
oe daag je studenten Geneeskunde uit het beste uit zichzelf te halen? Hoe leid je de artsen van de toekomst op? De eerstejaars studenten Geneeskunde die in september aan de Leidse opleiding beginnen, starten met een herzien curriculum (= onderwijsprogramma). Het doel: nog betere artsen opleiden, met een gedegen wetenschappelijke basis en veel kennis van de praktijk. Integratie is daarbij het Leidse sleutelwoord.
Herhalen van stof
Het huidige curriculum loopt sinds 1999. Tijdens een visitatie in 2008 bleek dat de opleiding op een aantal punten beter kon. Van studenten en docenten kwamen dezelfde signalen. Tijd dus voor een opfrisbeurt. “Integratie van theorie en praktijk staat in het nieuwe curriculum centraal”, vertelt dr. Arnout Jan de Beaufort, opleidingscoördinator en voorzitter van de taskforce curriculumherziening. Samen met onderwijskundige Sylvia Vink vormt hij de kern van het team dat het herziene curriculum helpt ontwikkelen. De Beaufort: “In alle blokken leggen we voortaan heel nadrukkelijk de link met de dagelijkse praktijk in de kliniek. Het vak anatomie bijvoorbeeld koppelen we meteen aan het doen van lichamelijk onderzoek. ‘Wat kun je straks als arts met deze kennis?’, dat is de rode draad.” Het herziene onderwijsprogramma moet het studenten makkelijker maken de opgedane kennis te onthouden. Vink: “Voor een arts is parate kennis zonder meer belangrijk. Bij onze studenten bleek er op dit vlak nog wel wat winst te boeken. Het herhalen van stof door die steeds in een andere context aan te bieden, blijkt goed te werken. En ook als studenten zich in groepjes over uitdagende vraagstukken moeten buigen, onthouden ze de stof beter. Voor beide is in het herziene curriculum volop ruimte.”
Een eigen coach
Die ruimte ontstaat onder andere doordat de blokken langer zijn, wat meer tijd geeft om de diepte in te gaan. Om de integratie van theorie en praktijk vorm te geven, bedacht het team een bijzondere constructie. De Beaufort: “Elk blok wordt vormgegeven door een team geleid door twee blokcoördinatoren; één vanuit een basisvak - bijvoorbeeld een biochemicus - en één vanuit de
Het herziene curriculum zit vol leuke opdrachten, waar de studenten wel hard voor moeten werken
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
klinische praktijk - bijvoorbeeld een neurochirurg. Als je mensen met verschillende achtergronden laat samenwerken, dan dagen ze elkaar uit, prikkelen elkaar en komen zo met mooi en divers onderwijs. Precies wat studenten willen.” Ook de studenten worden meer uitgedaagd, vertelt dr. Jolanda van der Zee, lid van de taskforce en docent in basisvakken als biochemie en genetica. “Het herziene curriculum zit vol leuke opdrachten, waar de studenten wel hard voor moeten werken. De werkgroepen worden bijvoorbeeld minder vrijblijvend. Studenten krijgen straks hun eigen studentcoach; een docent uit de kliniek die werkgroepen begeleidt maar ook een-opeen-gesprekken heeft met zijn of haar studenten. Daarin gaat het over motivatie, studieresultaten en professioneel gedrag.”
Laten leven
“Het is goed dat de opzet en de inhoud van de opleiding Geneeskunde eens goed opgeschud worden”, vindt Van der Zee. “De komende tijd wordt het spannend. Dan gaan we merken of het curriculum ‘studentproof’ is, en hoe de betrokken docenten het gaan ervaren.” Van der Zee merkte in de aanloop naar het nieuwe collegejaar dat er onder hen nog wel wat zorgen zijn. “We vragen meer van de studenten, maar ook van de docenten. Een meer interactieve manier van werkgroepen begeleiden kost meer energie. En het nakijken van de toetsen, die voortaan meer uit open vragen dan uit meerkeuzevragen zullen bestaan, kost extra tijd.” Hoogleraar neurochirurgie en lid van de taskforce Wilco Peul merkt ook dat sommige docenten nog twijfels hebben. In het herziene curriculum staan per blok meerdere vakgebieden centraal. Is het niet beter om je telkens helemaal op één vak te richten, vragen zij zich af. Zelf denkt Peul dat de integratie van vakgebieden en vooral ook van theorie en praktijk juist leidt tot een betere beheersing van de stof. “Een hele dag theoretisch college over bijvoorbeeld de werking van het hart, daarmee houd je de aandacht van de student niet vast. Maar als je zo’n college diezelfde dag laat volgen door een cardioloog die vertelt over voorbeelden uit de praktijk, of door een ontmoeting met een hartpatiënt, dan gaat de stof veel meer leven.”
Is het studeerbaar?
De zorgstage, waarbij de student een aantal weken meeloopt op een verpleegafdeling, is in het nieuwe rooster naar het begin van het jaar verplaatst. Peul vindt dat een goede zaak. “De studenten zijn nog maar net bekomen van hun introductiefeestjes en dan gooien we ze in het diepe. Ze worden meteen helemaal ondergedompeld in de zorg, en komen er al snel achter of ze zich daar
Het herhalen van stof door die steeds in een andere context aan te bieden, blijkt goed te werken wel in thuis voelen.” Met het herziene curriculum wil Leiden nog betere artsen gaan afleveren. Maar wat is eigenlijk een goede arts? Peul heeft daar wel ideeën over: “Een goede arts stelt altijd de patiënt centraal. Hij of zij is maatschappelijk bewust en denkt niet in hokjes, blijft altijd zijn algemene kennis bijspijkeren en is op de hoogte van het laatste wetenschappelijke onderzoek. Zulke artsen willen wij in Leiden opleiden.” Vierdejaarsstudenten Joost Egberts en Mark Boonstra zijn al aardig op weg naar de begeerde dokterstitel. Als studentleden van de taskforce houden zij de belangen van de aankomende studenten scherp in de gaten. “Is het studieprogramma leuk en interessant, maar vooral ook: is het studeerbaar? Dat vinden studenten belangrijk”, zegt Boonstra. “Docenten komen soms heel enthousiast met interessante opdrachten die een onrealistisch hoge studiebelasting blijken te hebben. Wij trekken dan aan de bel: het onderwijs moet uitdagend zijn, maar het moet niet zijn doel voorbij schieten.”
Hogere lat
De studenten hebben zich ook hard gemaakt voor tentamens met meer open vragen. Boonstra: “Een tentamen met meerkeuzevragen daagt niet uit om je de stof echt eigen te maken. En als je dan in de kliniek staat, blijkt je kennis tekort te schieten; de overgang is veel te groot.” De opleiding mag best meer van haar studenten vragen, vindt Egberts. “De lat mag hoger! Nu noemen veel studenten hun opleiding tijdens de eerste jaren gekscherend een ‘hbo-opleiding’; het is veel kennis stampen, en niet uitdagend en wetenschappelijk genoeg. Ook vinden ze dat ze pas laat in de studie met echte patiënten in aanraking komen. Als dat eerder kan, zie je eerder waar je het allemaal voor doet.” De twee zijn enthousiast over het nieuwe curriculum. Egberts: “Maar we moeten wel kritisch volgen hoe het verder gaat. Straks lopen er twee processen naast elkaar: het ontwikkelen van het tweede en derde jaar en het uitvoeren van het eerste jaar. De komende eerstejaars zijn wel een beetje proefpersoon. Het wordt belangrijk om goed te communiceren en evalueren. Ik wil benadrukken dat ook wij een prima opleiding volgen. Maar de groep die nu begint... daar ben ik best jaloers op!” ■
[21]
Twee Veni’s . . . Voor vele jonge onderzoekers is het elk jaar een spannend moment: de uitreiking van de Veni-subsidies. Deze beurzen zijn bedoeld voor onlangs gepromoveerde onderzoekers, om hun ingediende voorstel in de komende drie jaar te kunnen realiseren. Binnen het LUMC mogen we twee onderzoekers met interessante onderzoeksprojecten feliciteren. door Maarten Mulder foto’s Marc de Haan
Slaapritme en cholesterol Endocrinoloog dr. Nienke Biermasz heeft een lange historie van onderzoek naar hypofyseaandoeningen. Daarbij legde ze een verband met een ontregeling van de hypothalamus. In de hypothalamus ligt de biologische klok, die ons dag- en nachtritme reguleert. Verstoring daarvan heeft gevolgen voor de stofwisseling en kan leiden tot metabool syndroom. “Bij proefdieren leidt een verstoord dag- en nachtritme tot een grotere gewichtstoename dan een vetdieet.” Biermasz wil weten waarom dit zo is. Ze is niet de enige. “Dit onderzoeksveld is ‘hot’. Er bestaat al veel onderzoek naar diabetes, maar weinig op het gebied van cholesterolmetabolisme en aderverkalking.” Niet alleen daarom besloot Biermasz haar Veni-voorstel daarop te richten. “Het LUMC is optimaal ingericht voor cholesterolonderzoek. In Leiden hebben we hiervoor een uniek diermodel, en bovendien de mogelijkheid om samen te werken met experts als prof. Joke Meijer, prof. Patrick Rensen en prof. Louis Havekes.” Biermasz zal voor haar onderzoek op verschillende manieren te werk gaan. Met behulp van de zogeheten NEO-studie, met gegevens van 6000 mensen met obesitas die de afgelopen jaren in het LUMC verzameld zijn, kan ze de relatie tussen slaapritme en verstoord vetmetabolisme bestuderen. In het lab gaat ze kijken naar de effecten van ritmeverstoring in diermodellen. En bij patiënten gaat Biermasz het dag-nachtritme proberen te verbeteren. Naast aandacht voor de patiënt hoopt Biermasz ook meer algemene bewustwording te creëren voor de gevolgen van een slecht slaapritme. Die worden momenteel onderschat, vindt ze. “In de huidige maatschappij bepaalt de natuur niet meer het dag- en nachtritme. Het lijkt erop dat dingen als kunstlicht, jetlags en nachtdiensten negatieve effecten op de gezondheid kunnen hebben. Gewichtstoename en een verhoogd cholesterol komen niet alleen door ongezond eten en weinig beweging. Een verstoord dag- en nachtritme speelt ook een belangrijke rol. Maar dat zie je nog niet op tv.” ■
Dr. Nienke Biermasz: “De gevolgen van een slecht slaapritme op gewicht en cholesterol worden onderschat”
[22]
Dr. Jeroen Buijs: “De hamvraag is: hoe kun je die tumorstamcellen gevoeliger maken voor therapie?”
Tumorstamcellen Dr. Jeroen Buijs doet onderzoek naar uitzaaiingen in het bot door onder andere prostaattumoren, in de groep van dr. Gabri van der Pluijm (Urologie). “De tumorwereld staat op zijn kop. Vroeger dacht men dat alle tumorcellen dezelfde eigenschappen bezaten. Maar sinds enkele jaren is duidelijk geworden dat in solide tumoren maar een klein gedeelte van de cellen zorgt voor langdurige groei en de vorming van uitzaaiingen: de tumorstamcellen.” Na een opeenstapeling van bewijzen is intussen zelfs de sceptische oncoloog overtuigd van het bestaan van deze cellen. Onderzoek op muizen liet zien dat wanneer men bij het transplanteren van kankercellen slechts de tumorstamcellen verplaatste, er een nieuwe tumor ontstond, terwijl bij het transplanteren van ‘gewone’ tumorcellen er niets gebeurde. Deze kennis opent nieuwe mogelijkheden. Om kanker te behandelen, zou de focus vooral moeten liggen op het opruimen van deze stamcellen. Maar dat is niet bepaald eenvoudig. “Het blijkt dat de tumorstamcellen relatief ongevoelig zijn voor conventionele therapie, straling en chemokuren. Zo’n kuur heeft wel een effect van weken of maanden, maar daarna kan de kanker weer terugkomen. Waarschijnlijk door die stamcellen.” De hamvraag is: hoe kun je die tumorstamcellen gevoeliger maken voor gewone therapie? En hoe zorg je ervoor dat de aanpak geen bijwerkingen heeft voor gewone stamcellen? Buijs heeft in het verleden onderzoek gedaan naar tumorremmende groeifactoren, zogeheten bone morphogenetic proteins (BMP’s), die juist de stamcellen aanpakken. “Ik wil weten hoe en via welke route die BMP’s precies werken.” Dat gaat Buijs in vitro en in muismodellen bestuderen. “Het uiteindelijke idee is een combinatietherapie te ontwikkelen waarbij eerst de BMP’s gericht de tumorstamcellen afzwakken, waarna we met de conventionele therapie álle tumorcellen kunnen opruimen.” ■
28 augustus 2012 | nummer 6
. . . en twee Vidi’s In juli deelde NWO de jaarlijkse Vidi-subsidies uit aan talentvolle onderzoekers. Zij kunnen daarmee een eigen onderzoekslijn ontwikkelen. In het LUMC zagen twee reuma-onderzoekers hun voorstellen gehonoreerd.
door Raymon Heemskerk foto’s Arno Massee
Chronische reuma voorkomen Reumatoïde artritis - kortweg reuma - begint met een ontsteking in één gewricht. Pas als er meerdere gewrichten zijn aangedaan en ook andere kenmerken aanwezig, zoals ochtendstijfheid of bepaalde bloedafwijkingen, spreken we van reuma. Toch ontwikkelt niet iedereen met een gewrichtsontsteking reuma. “Soms gaat het gewoon over. We willen begrijpen waar die verschillen vandaan komen, om te snappen wat de ziekte chronisch maakt”, vertelt internist-reumatoloog dr. Annette van der Helm (38). Patiënten met pijnlijke gewrichten melden zich eerst bij hun huisarts. Die stuurt ze steeds vaker direct door naar de reumatoloog. “Dat is goed; vroeg ingrijpen loont, weten we inmiddels. Mensen die binnen twaalf weken reumamedicatie krijgen hebben een veel betere uitkomst. Ze hebben de helft minder gewrichtsschade en het gaat ook vaker over”, aldus Van der Helm. “Maar de vraag is nu: hoe vroeg moet je zijn? Wanneer begint reuma? En helpt het om risicopatiënten nog eerder medicatie te geven?” Patiënten die op de Early Arthritis Recognition Clinic in het LUMC komen worden nu pas behandeld als ze ook daadwerkelijk ontstoken gewrichten hebben. Van der Helm denkt dat daar mogelijk een fase aan voorafgaat. “Het lijkt erop dat de ziekte al eerder begint. Bij bloeddonoren is bijvoorbeeld aangetoond dat er al jaren voordat iemand reuma krijgt antistoffen in het bloed kunnen voorkomen die bij reuma horen.” Van der Helm gaat daarom onderzoek doen bij mensen die wel pijnklachten hebben, maar nog geen zichtbare ontsteking. Samen met de afdeling Radiologie gaat ze bij deze mensen hand- en voet-MRI’s maken om te zien of er toch een ontsteking zit die aan de buitenkant niet te zien is. De volgende vraag is dan natuurlijk: welke factoren bepalen of zo’n ontsteking blijft bestaan? Van der Helm hoopt een deel van het antwoord te vinden in DNA-methylatie, een regelmechanisme dat bepaalt of genen aan of uit staan. “We hopen uiteindelijk zo vroeg te kunnen ingrijpen dat we voorkomen dat de ziekte chronisch wordt”, aldus de reumatoloog. ■
Dr. Annette van der Helm: “We willen weten welke factoren bepalen of de ziekte chronisch wordt”
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Dr. Leendert Trouw: “Waarom heeft de ene patiënt bepaalde antilichamen wel en de andere niet? Dat willen we begrijpen”
Dr. Leendert Trouw (37) sleepte vijf jaar geleden al een Veni-beurs in de wacht. Nu zet hij zijn reumaonderzoek voort met een nog prestigieuzere Vidi. Anders dan zijn collega Annette van der Helm is hij geen arts, maar bioloog van opleiding. Hij zoomt in op het moleculaire proces dat aan het ontstaan van reuma ten grondslag ligt. Een belangrijke rol daarbij spelen antilichamen, stoffen die het afweersysteem normaal gesproken aanmaakt tegen indringers, zoals virussen of bacteriën. Per ongeluk kunnen deze antilichamen gericht zijn tegen het eigen lichaam, zoals bij reuma het geval is. Het worden dan auto-antilichamen genoemd, vertelt Trouw. “Veel reumapatiënten hebben auto-antilichamen in het bloed tegen eiwitten die een moleculaire verandering hebben ondergaan, de zogenaamde gecitrullineerde eiwitten.” Bij het testen of iemand reuma heeft wordt er vaak ook naar deze antilichamen gekeken. Toch is ongeveer 40 procent van de reumapatiënten ‘ACPA-negatief ’, wat inhoudt dat ze geen antilichamen (anti-citrullinated protein antibodies (ACPA)) tegen deze eiwitten hebben. “Inmiddels hebben we nog een andere groep antilichamen ontdekt, de zogenaamde anti-CarP-antilichamen, die gericht zijn tegen gecarbamyleerde eiwitten. Ongeveer 20 procent van de reumapatiënten die ACPA-negatief is, heeft wel deze anti-CarP-antilichamen”, aldus Trouw. “We willen nu gaan uitzoeken hoe het komt dat de ene patiënt deze antilichamen wel heeft en de andere niet. En: wat voor gevolgen heeft de aanwezigheid ervan, en kun je er wat tegen doen? We willen begrijpen hoe reuma ontstaat en we denken dat deze antilichamen daar inzicht in kunnen geven.” Dankzij contacten met verschillende internationale onderzoeksgroepen hoopt Trouw een grote groep reumapatiënten te kunnen onderzoeken. Hij is, evenals Van der Helm, erg te spreken over de hulp die er in het LUMC is voor onderzoekers die een beurs willen aanvragen. “Het is handig als er iemand van buiten langskomt die je voorstel bekijkt, want zelf heb je altijd last van tunnelvisie. Als je door bent naar de laatste ronde krijg je de kans om je praatje te oefenen voor een aantal hoogleraren. Aan de feedback die je dan krijgt heb ik veel gehad.” ■
[23]
“Ik ben geen moleculair bioloog of bio-informaticus en dit verhaal heeft een hoog abstractieniveau”, waarschuwt dr. Mariet Feltkamp, klinisch viroloog bij de afdeling Medische Microbiologie. Ze is een van de 52 auteurs boven een uiterst compact geschreven artikel in het prestigieuze wetenschapsblad Nature. Waar het over gaat? “Je kunt op moleculair niveau verschillende typen tumorcellen vergelijken met cellen die zijn geïnfecteerd met verschillende typen virussen, waarvan je weet dat ze soms tumoren veroorzaken. Je kijkt dan naar duizenden genen en interacties tussen de eiwitproducten van die genen, zeg maar naar netwerken. En in die tumorcellen en de geïnfecteerde cellen zijn dan vergelijkbare patronen te herkennen. We weten al dat tumoren vaak verschillende genetische afwijkingen bevatten, maar die zijn lang niet allemaal essentieel voor hun ontstaan. De gedachte is dat je met kanker-veroorzakende virussen als gids de moleculaire veranderingen op het spoor kunt komen die cruciaal zijn voor het ontstaan van bepaalde typen kanker. Op zichzelf geen nieuw idee, maar hier is dat op een onge-
Goed tot excellent Dit voorjaar deed het LUMC examen. Twee weken lang werd al het wetenschappelijk onderzoek beoordeeld door een visitatiecommissie. Die was van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat bezig met het bekijken van onderzoeksprogramma’s en zelfevaluaties, en vooral met het voeren van heel veel gesprekken. Met de uitslag mag het LUMC tevreden zijn: het overgrote deel van het onderzoek wordt minimaal als ‘goed’ beoordeeld. Er zijn zelfs vakgebieden die over de hele linie excellent presteren. De visitatiecommissie was samengesteld uit
[24]
foto Marc de Haan
KORT N I EU WS
Virussen als gidsen in routes naar kanker
kend grote schaal uiterst systematisch onderzocht. Dat levert een enorme berg aan gegevens op.” De auteurs blijken vrijwel allemaal te werken rondom Harvard Medical School in Boston. Wat doet Feltkamp daartussen? “Er is gewerkt met vier virusfamilies die verband houden met kanker: humaan papillomavirus, Epstein-Barr virus, adenovirus en polyomavirus. Iedere familie bestaat weer uit vele soorten en ik heb een van de polyomavirusbiomedische toppers uit binnen- en buitenland - onder meer Frankrijk, Zweden, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten. “Ze mochten geen band hebben met onderzoekers van hier en niet betrokken zijn bij LUMC-onderzoek”, legt directeur Onderzoek Ruud Kukenheim uit. “Zo konden we de kwaliteit en de onafhankelijkheid van hun oordeel waarborgen.” De laatste visitatie dateert van zes jaar geleden. De gemiddelde kwaliteit is in de tussentijd omhoog gegaan. Er werden meer vijfjes (op een schaal van 1 tot 5) en minder tweetjes gescoord. De meeste afdelingen maken meer werk van het aantrekken van jonge ta-
sen aangeleverd: het trichodysplasia spinulosa-geassocieerde virus (TSV), dat wij twee jaar geleden in het LUMC hebben ontdekt. Toen ik daar op een congres voor het eerst over vertelde werd ik door een van de hoofdonderzoekers aangeklampt die het onmiddellijk wilde hebben voor deze analyses, nog vóór het virusgenoom gepubliceerd was.” Feltkamp heeft ook jarenlang gewerkt aan bepaalde papillomavirussen. “Die kennen we vooral als oorzaak van baarmoederhalskanker, maar ze zitten ook op de huid, vooral bij patiënten met een slechte afweer, die veel plaveiselcelkankers van de huid krijgen. Alleen troffen we het virus in dit type kankercellen in veel te lage aantallen aan om aannemelijk te kunnen maken dat ze de kanker ook echt hadden veroorzaakt. De in dit nieuwe onderzoek beschreven genetische profielen laten echter zien dat deze papillomavirussen wel degelijk specifiek ingrijpen in de moleculaire machinerie van cellen. Dat kan echt geen toeval zijn en het geeft mij als viroloog interessante nieuwe moleculaire aanknopingspunten. Uiteindelijk is het mooi als je hard kunt maken dat een virus bij het kankerproces betrokken is. Het kan je een handvat geven voor diagnostiek en preventie.” (JHvD) ■ lenten. Verschillende LUMC-fellowships en een stimuleringsprogramma hebben de afgelopen jaren daarin verbetering gebracht. Een zeer goede indruk maakte ook de keuze om afdelingsoverstijgende profileringsgebieden in te stellen, samen met zogenaamde technology focus areas, zoals het Leiden Genome Technology Center en het Stamcelcentrum. Uiteraard valt er ook wel wat te verbeteren. Zo zou hier en daar het onderzoek wat meer focus mogen hebben. Kukenheim: “De profileringsgebieden zullen daar goed bij gaan helpen.” Onderzoeksgroepen zouden soms wat strategischer kunnen publiceren, in belangrijke tijdschriften die veel geciteerd worden. Een ander punt van aandacht is de communicatie naar de buitenwereld. “Met voortreffelijk onderzoek alleen ben je er niet, je moet het ook goed registreren en zichtbaar maken.” Het directoraat Onderzoek werkt daaraan, met een researchinformatiesysteem (Converis) dat nu geïmplementeerd wordt. Was Kukenheim verrast door de uitslag? “Niet heel erg. Natuurlijk weten we in het algemeen wel hoe het met ons onderzoek gaat en waar het misschien nog beter kan. Maar ik vind het heel goed dat ons een spiegel wordt voorgehouden door onafhankelijke experts. We staan open voor kritiek en verbeteringen. Daar kunnen we de komende jaren mee verder.” Bovendien: “Het proces was voor iedereen zeer intensief en tijdrovend, dus ik ben tevreden dat het is afgerond.” (MvB) ■
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
De ene kunstheup is de andere niet Wie een kunstheup krijgt hoort daar op z’n minst tien jaar plezier van te hebben, vinden orthopeden. Helaas zijn er typen op de markt die vaak al veel eerder voor problemen zorgen. LUMC’ers denken dat uitgebreider testen dit leed kan voorkomen. door Raymon Heemskerk foto Arno Massee
“I
k ben vóór innovatie”, benadrukt Rob Nelissen, hoogleraar Orthopedie in het LUMC. “Maar nieuwe producten moeten wel goed zijn.” Helaas blijkt soms pas na jaren dat nieuwe kunstgewrichten voor problemen zorgen. Zoals recent met de metaal-op-metaal-prothese (MoM), waarvan de nadelen eind mei werden belicht door tv-programma KRO reporter en het artsenblad Medisch Contact.
Slijtagedeeltjes
Het idee achter deze MoM-heup, ook wel sportheup genoemd, was goed, vindt Nelissen. “Die prothese was bedoeld voor relatief jonge mensen. Omdat zij meestal veel meer bewegen dan ouderen is er een verhoogd risico dat de heup uit de kom schiet. De sportheup heeft een grotere kop, waardoor de kans op uit de kom schieten kleiner is.”
Ook is het materiaal slijtvaster dan het polyethyleen of keramiek dat in conventionele kunstheupen gebruikt wordt. Maar tegenover deze voordelen staan ook nadelen. De MoM-prothesen kunnen minuscule slijtagedeeltjes afgeven die het omringende weefsel irriteren. Resultaat: pijn en een loszittende heup, wat vroegtijdige vervanging noodzakelijk maakt. “Bij een goede heupprothese zit na tien jaar minimaal 90 procent er nog in. Bij deze sportheup is dat naar schatting maar 60 procent”, aldus Nelissen.
Te soepele regels
In Nederland zijn ongeveer tienduizend van dit omstreden type heupen geplaatst, geen hiervan overigens in het LUMC. De orthopeed merkt wel dat patiënten vaker naar bepaalde producten vragen, dankzij direct-to-patient-marketing van zowel industrie als bepaalde klinieken. “Als de patiënten dan niet krijgen wat ze willen gaan ze soms ergens anders heen. Een aantal Nederlandse patiënten heeft deze sportheup bijvoorbeeld in België gekregen.” Het effect van deze op de patiënt gerichte reclame is in de Verenigde Staten nog veel sterker, weet onderzoeker Marc Nieuwenhuijse. “Neem bijvoorbeeld geslachtsspecifieke knieprothesen. Er zijn geen aanwijzingen dat ze beter zijn, maar vrouwen vragen er soms wel om, omdat ze erover gehoord hebben.” Nieuwenhuijse is promovendus van Nelissen en onderzoekt momenteel hoe de toelating van orthopedische implantaten tot de markt verloopt. Hiervoor verblijft hij een aantal maanden in New York bij de Food and Drug Administration (FDA), die over toelating van producten op de Amerikaanse markt gaat. “Medicijnen gaan door allerlei klinische trials, die jaren duren, voor ze aan grote groepen patiënten worden gegeven. De regels voor implantaten, zoals heup- en knieprothesen, maar ook defibrillatoren, zijn veel minder streng”, merkt Nieuwenhuijse op. Of die regels nu gaan veranderen kan hij niet zeggen. “Er gaan door deze zaak natuurlijk wel stemmen op om de regels strenger te maken, maar dat is een omvangrijke operatie waarmee veel belangen gemoeid zijn.”
Problemen voorkomen
Ook de Europese Unie, die beslist over toelating tot de Europese markt, hanteert minder strenge regels voor medische hulpmiddelen dan voor medicijnen. “De regels voor heup-, knie- en schouderprothesen zijn in 2007 wel aangescherpt, maar de nieuwe eisen garanderen nog geen kwalitatief hoogwaardig product”, meent Nelissen. De testen waaraan nieuwe prothesen worden onderworpen vindt hij te beperkt. Na toelating op de markt vond tot voor kort ook in Nederland geen monitoring meer plaats. In 2002 nam Nelissen het initiatief voor een regionale registratie van heup- en knieprothesen, dat inmiddels landelijk is overgenomen. “Door grote aantallen te analyseren moeten problemen eerder worden opgemerkt”, aldus Nelissen. Problemen voorkomen is natuurlijk nog beter. Nelissen en Nieuwenhuijse pleiten er daarom voor nieuwe prothesen eerst te testen bij een kleine groep, zoals ook met medicijnen gebeurt. “De recent ontwikkelde röntgentechniek RSA, waarmee behandelaars in een vroeg stadium kunnen voorspellen of een prothese los gaat laten, kan daar een rol in spelen”, aldus Nelissen. Met deze methode, die is ontwikkeld binnen Medical Delta, het samenwerkingsverband tussen Leiden, Delft en Rotterdam, wordt direct na het plaatsen een 3D-röntgenfoto van de exacte positie van de prothese in het bot gemaakt. Met een tweede foto na een aantal maanden kan de orthopeed tot op de tiende millimeter zien of de prothese verschoven is. Op deze manier kunnen patiënten bij wie er iets mis is eerder worden herkend. Ook kan men eerder signaleren of een bepaald type prothese vaak voor problemen zorgt. “Wij gebruiken bij nieuwe protheses altijd RSA. Hopelijk wordt dit soort testen de standaard ”, aldus Nelissen. ■
90 procent van de goede kunstheupen zit er na tien jaar nog in
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
De regels voor implantaten zijn veel minder streng dan die voor medicijnen [25]
Geld uit Europa De Europese Unie verstrekt subsidies aan individuele onderzoekers en consortia. Een flink aantal LUMC’ers kreeg deze zomer te horen dat zij zich mogen storten op onderzoek dat met EU-geld gefinancierd wordt. door Raymon Heemskerk
Nederland doet het goed
Littekenweefsel tegengaan
Steeds minder geld vloeit rechtstreeks naar onderzoeksinstellingen. Daarom is een goede strategie om subsidies te werven een must voor de huidige generatie onderzoekers, aldus Jacqueline Ton, adviseur onderzoekssubsidies in het LUMC. Of iemand zich daarvoor het beste kan wenden tot een Nederlandse subsidieverstrekker, zoals NWO of ZonMw, of beter een EU-subsidie kan proberen te verkrijgen, hangt af van het soort onderzoek. “De eisen voor elke subsidie zijn anders. Voor EU People- en EU Health-subsidies moeten bijvoorbeeld grote consortia van Europese onderzoeksinstellingen en bedrijven gevormd zijn”, aldus Ton. Zij merkt wel dat de belangstelling voor Europese subsidies toeneemt. “Wetenschappers zien dat het in Nederland lastiger wordt om geld voor onderzoek te krijgen, terwijl het Europese onderzoeksbudget nog groeit.” Het huidige Europese financieringsprogramma FP-7 verdeelt ruim 50 miljard euro in zeven jaar. Voor de opvolger, Horizon 2020, dat in 2014 van start gaat, bedraagt het budget naar verwachting maar liefst 80 miljard euro. Nederland doet het relatief goed bij het verkrijgen van dit geld. “Agentschap NL heeft berekend dat wij ongeveer 6 procent aan het totale budget bijdragen, en dat er 7 procent naar Nederland terugvloeit”, aldus Ton.
Prof. Ton Rabelink van de afdeling Nierziekten krijgt een EU Health-subsidie (STELLAR) van 6 miljoen om te kijken of chronische nierschade te remmen is met een nieuw type stamcel uit de nier. “Wij hebben deze soort onlangs uit menselijk weefsel geïsoleerd. Hij lijkt in muizen nierschade te kunnen tegengaan”, vertelt Rabelink. Bij aandoeningen als suikerziekte, hogebloeddruk en auto-immuunziekten ontstaat vaak littekenweefsel in de nieren. “Als zulke fibrose eenmaal optreedt gaan de nieren steeds verder achteruit. We willen uitzoeken of we dat met deze cellen tegen kunnen gaan.” Samenwerkingspartners zijn onder andere de Universiteit Twente en een vooraanstaande stamcelonderzoeksgroep in Australië die deze cellen ook heeft ontdekt, maar dan in muizen.
Zenuwen aankleuren
Stabiliteit van het genoom
Dr. Fijs van Leeuwen van de afdeling Radiologie, sectie Interventional Molecular Imaging, krijgt een ERC Starting Grant van 1,5 miljoen euro. Met deze persoonlijke subsidie gaat hij op zoek naar een stof om zenuwen aan te kleuren. “Bij sommige chirurgische ingrepen, zoals een operatie aan de tong of de prostaat, is er een grote kans op zenuwschade met allerlei vervelende gevolgen. Door een contrastmiddel te ontwikkelen dat ervoor zorgt dat een chirurg voor en tijdens operatie kan zien waar de zenuwen lopen hopen we in de toekomst zenuwschade te kunnen vermijden”, aldus Van Leeuwen.
Dr. Alfred Vertegaal (Moleculaire Celbiologie) ontvangt een ERC Starting Grant van 1,5 miljoen euro voor onderzoek naar zogenoemde SUMO-eiwitten. Deze Small Ubiquitin-like Modifiers kunnen zich hechten op heel specifieke plaatsen op eiwitten in de cel, en veranderen daarmee de functie van die eiwitten. “SUMOylering blijkt belangrijk voor de stabiliteit van het genoom, en staat op die manier in verband met kanker en neurodegeneratieve ziekten”, vertelt Vertegaal. Met zijn groep heeft hij al veel voorwerk verricht. “We zijn bezig om SUMOylering van eiwitten grootschalig in kaart te brengen”, legt Vertegaal uit. “Ons voorwerk is cruciaal geweest om deze subsidie te bemachtigen: daarom is deze subsidie een mooie erkenning voor onze hele onderzoeksgroep. Het aanvraagtraject was heel competitief. Des te blijer ben ik dat het gelukt is.” (DdV)
[26]
28 augustus 2012 | nummer 6
Niercystes voorkomen
Minder afstoting
Dr. Dorien Peters van de afdeling Humane Genetica ontvangt een Marie Curie Research Training Grant van 3 miljoen euro voor onderzoek naar cystenieren. Hiermee kan zij twee promovendi en een postdoc aanstellen voor het project ‘Trancyst’, dat cystenieren onderzoekt, een aandoening die relatief veel voorkomt. “Een op de duizend mensen heeft er een genetische aanleg voor”, aldus Peters. Wanneer zij rond de twintig zijn verschijnen de eerste cystes in de nieren en als vijftiger is nierdialyse vaak noodzakelijk. “We kennen de verantwoordelijke genen, maar we zoeken nog naar therapeutische aangrijpingspunten om de groei van de cystes te remmen.” Een van de voorwaarden voor de nog aan te stellen promovendi is dat zij uit het buitenland afkomstig zijn. “Zo ontstaat er een Europees netwerk op het gebied van cystenieren.”
Prof. Frans Claas van de afdeling Immunohematologie en Bloedtransfusie krijgt een EU Health-subsidie van 3 miljoen euro om de transplantatiemogelijkheden uit te breiden voor nierpatiënten met veel HLA-antilichamen. “Voor 30 tot 40 procent van deze patiënten is het moeilijk een donororgaan te vinden binnen het gebied van Eurotransplant”, vertelt Claas. Bij transplantaties moeten de HLA-antigenen van donor en ontvanger zoveel mogelijk overeenkomen om de kans op afstoting klein te houden. “De ruim 5000 HLA-antigenen die we nu kennen blijken echter niet allemaal even belangrijk. Sommige HLA-verschillen worden wel getolereerd.” Samen met stichting Eurotransplant en partners in acht Europese landen onderzoekt Claas dit verder. Daarnaast gaat hij HLA-verschillen tussen landen in kaart brengen en hoopt hij de uitwisseling van donororganen voor deze groep van moeilijk te transplanteren patiënten in Europa te stimuleren.
Datasets combineren
Vaccinologen opleiden
Prof. Jeanine Houwing-Duistermaat van de afdeling Medische Statistiek krijgt een subsidie van 6 miljoen euro uit het Europese onderzoeksprogramma Health. In het door haar gecoördineerde MIMOmics-consortium gaan onder meer bio-informatici en epidemiologen uit acht landen methoden ontwikkelen om biomarkerprofielen gebaseerd op meerdere datasets, zoals genomics (genen), metabolomics (onder andere aminozuren en adrenaline), glycomics (suikergroepen) te detecteren. “We willen bijvoorbeeld kijken waarom sommige mensen met veel overgewicht niet ziek worden. Wat is er bij hen anders? Nu wordt er bij dit soort onderzoek vaak naar één ding gekeken. Wij willen de informatie van verschillende datasets met elkaar combineren en kijken of we dan méér vinden”, aldus Houwing. De in verschillende Europese landen verkregen datasets worden in een zogenaamde meta-analyse gecombineerd, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen landen en meettechnieken. “Zo ontstaat een unieke Europese samenwerking die de methodologie voor ‘ big data’ in life sciences op een hoger niveau kan brengen.”
Prof. Ben van der Zeijst van de afdeling Medische Microbiologie is coördinator van ‘Vactrain’, dat een Marie Curie Research Training Grant van 3 miljoen euro ontvangt. Elf Europese partners werken in dit project samen om een postdoctorale opleiding tot vaccinoloog op te zetten. “Zo’n opleiding is er op dit moment niet, terwijl het belang van vaccins voor de wereldgezondheidszorg niet kan worden overschat”, aldus Van der Zeijst. “Het ontwikkelen van vaccins is een voornamelijk Europese aangelegenheid. Met het trainingsprogramma investeren we in de toekomstige generatie vaccinologen.” De twaalf Europese partners uit acht landen die aan dit project meedoen kunnen in totaal elf promovendi aanstellen die hun promotieonderzoek combineren met het volgen van cursussen aan verschillende instellingen in Europa.
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Invasie remmen Dr. Sjef Verbeek (Humane Genetica) krijgt een Marie Curie Research Training Grant van ruim 3,5 miljoen euro. Hiermee gaat hij de interactie tussen het afweersysteem en groeiende tumoren bestuderen. “Bij tumoren treedt altijd een invasie van afweercellen op. Soms remmen die de groei van de tumor, maar in andere gevallen stimuleren ze de groei juist. We willen beter begrijpen waar dat verschil mee te maken heeft, zodat we dat beter kunnen proberen te sturen”, licht Verbeek toe. Aan het project werken zeven academische centra en twee bedrijven mee. De twee promovendi die het LUMC aanstelt gaan zich richten op de werking van therapeutische antilichamen, waarvan het werkingsmechanisme ook nog niet goed is opgehelderd.
[27]
Niet meer helemaal de oude Patiënten hebben verschillende klachten als de hypofysetumor genezen is door Willy van Strien foto Arno Massee
“G
efeliciteerd, u bent genezen”, krijgen veel mensen met een hypofyseaandoening een keer te horen. “Maar klopt het, voelt u zich goed?” vroeg neuropsychologe Cornelie Andela (Endocrinologie) woensdagavond 4 juli aan een groot aantal hypofysepatiënten en ex-patiënten in de Burumazaal. Niet helemaal, zo bleek: veel mensen houden lichamelijke en psychische klachten, ook als de behandeling al jaren geleden is afgerond. De volgende dag zou het Centrum voor Endocriene Tumoren Leiden worden geopend, waar het Hypofysecentrum onder valt. Ter gelegenheid daarvan was deze informatieavond voor hypofysepatiënten georganiseerd. Een belangrijke vraag in het onderzoek, vertelde endocrinoloog dr. Alberto Pereira, is hoe het de genezen patiënten op de lange termijn vergaat.
Onomkeerbare verandering
De hypofyse is een kleine klier in de hersenen die verschillende hormonen maakt. De meest voorkomende hypofyseaandoening is een goedaardig gezwel (adenoom). Hoe hinderlijk zo’n tumor is, hangt af van de plaats waar hij zit. Betreft dat het gebied dat het hormoon ACTH maakt - het hormoon dat de bijnierschors aanzet om op zijn beurt het stresshormoon cortisol te maken - dan veroorzaakt het gezwel een overmatige cortisolproductie met verschillende gevolgen: het syndroom van Cushing. Zit het gezwel in het gebied dat groeihor-
moon produceert, dan ontstaat door een teveel aan groeihormoon de ziekte acromegalie. Een niet-hormoonproducerend gezwel kan tegen de oogzenuw drukken en het gezichtsvermogen verminderen. Artsen halen het gezwel in de hypofyse weg met een operatie of bestraling. Soms ontstaat vervolgens een tekort aan een hormoon. Meestal lukt het om de hormoonspiegels met medicijnen weer goed te krijgen en dan is de aandoening verholpen. Maar hoewel patiënten tevreden zijn over de behandeling, voelen velen zich daarna toch niet helemaal de oude. Mensen die zijn genezen van het syndroom van Cushing blijken psychisch kwetsbaar te zijn, zei Pereira. Ze hebben over het algemeen een hogere bloeddruk dan anderen en bij een stresstest blijkt die ook nog eens sterker omhoog te gaan; dat is kenmerkend voor een verminderde stressbestendigheid. Kennelijk heeft het soms jarenlange overschot aan cortisol onomkeerbare gevolgen gehad. Mensen die zijn genezen van acromegalie komen nogal eens terug met gewrichtsklachten, vertelde Kim Claessen (Endocrinologie): pijn en stijfheid. Ze blijken veel vaker dan andere mensen te lijden onder gewrichtsslijtage; er gaat kraakbeen verloren en er ontstaan botuitgroeiseltjes. Ook hier lijkt een overmaat aan hormoon een onomkeerbare verandering in gang te hebben gezet.
Achteruitgang
Zowel na het syndroom van Cushing als na acromegalie kunnen later psychische klachten spelen, voegde Andela eraan toe. Ex-patiënten hebben vaak een wat slechter geheugen dan anderen en doen bepaalde hersentaken minder goed. Ze kunnen meer gevoelens van angst en depressie hebben, zijn emotioneel minder stabiel en wat gesloten. Het is allemaal te weinig om te spreken van een regelrechte stoornis, maar de ex-patiënten ervaren het als achteruitgang. Mensen die aan een niet-hormoonproducerend adenoom van de hypofyse zijn geopereerd kunnen later met slaapproblemen tobben, vertelde Sjoerd Joustra ten slotte. Hij vraagt zich af of de tumor wellicht niet alleen op de oogzenuw heeft gedrukt, maar ook op de hypothalamus daarboven. Daar zetelt namelijk de biologische klok die het dagen nachtritme stuurt. Ex-patiënten blijken een minder duidelijk dagen nachtritme te hebben en slechter te slapen: ze liggen meer wakker, en hebben meer oppervlakkige slaap en minder droomslaap dan normaal. Overdag zijn ze dan ook vaak moe.
Ermee leren omgaan
Door deze lichamelijke en psychische klachten houden veel patiënten die van een hypofysetumor zijn genezen toch een lagere kwaliteit van leven. Om hun welbevinden te verbeteren, zal in januari 2013 het Patiënt Educatie Programma Hypofysetumoren voor patiënten en partners van start gaan. In acht sessies leren de deelnemers om beter om te gaan met de ziekte. Noëlle Kamminga (Neurologie), die zo’n programma heeft ontwikkeld voor mensen met de ziekte van Parkinson, past dit nu samen met Andela aan voor mensen met een hypofyseaandoening. De bezoekers van de informatieavond konden zich er meteen voor opgeven. ■
Een hypofysetumor in het gebied dat groeihormoon produceert leidt tot reuzengroei
[28]
Ex-patiënten hebben vaak een wat slechter geheugen dan anderen en doen bepaalde hersentaken minder goed 28 augustus 2012 | nummer 6
KO H OR E TZ N I TI EDUAW T ?S
Literatuur en Gene eskunde - LitMed - geeft inzicht in de beleving va n ziek-zijn. Dat ka n de zorg verbeter Voor iedere Cicero en. verdiept prof. Ad Kaptein (Medische Psychologie) zich in een boek waarin ziekte een rol spee lt.
Gehoorcampagne voor de jeugd ingeluid
Bedrogen Zij is een weduwe met een dochter en een zoon. Nu ze een halve eeuw vrouw is, observeert ze het verval: “te veel en te grote vlekken op mijn huid, iets waartegen nog geen medicijn is ontdekt.” Erger vindt Rosalie het “erlöschen ihrer physischen Weiblichkeit”: angst, emotionele onrust, hoofdpijn, irritatie en somberte vervangen die vrouwelijkheid. “De natuurlijke maandelijkse pijn van vrouwen zou ik graag weer ervaren, nu ben ik niet langer vrouw, ik ben niets dan afval.” Van afval naar verjonging: haar zoon Eduard initieert de omslag zonder het te beseffen. Hij krijgt op school geen Engels. Reden genoeg om een Amerikaan privéleraar Engels te maken. Ken (29) snijdt zijn vlees bij de maaltijden met het gezin op zijn Amerikaans; het accent waarmee hij Duits spreekt vertedert Rosalie - en ook kennissen als Frau Pfingsten en Frau Lützenkirchen, dames uit de betere klasse in het interbellum. Gespierde bovenarmen, brede schouders en smalle heupen: Ken beneemt de Duitse vrouwen de adem. Voor Rosalie is hij de fontein van de eeuwige jeugd. Ze krijgt weer kleur op de wangen, de post-menopauzale matriarch maakt plaats voor de dartele vrouw die ze twintig jaar eerder was. “Het was het werk van zijn jeugd, (…) de natuur bewerkstelligt wonderen in mijn ziel.” Dochter Anna hoort als eerste het nieuws van haar moeder: “Een wonder, victorie! Het is terug. De natuur beloont me, (…) de ziel is baas over het lichaam. Ik ben weer vrouw.” Rosalie geeft haar passie voor Ken de vrije teugel. Een vriendschappelijk boottochtje op de Rijn eindigt in hun dwalen door verborgen zalen in een kasteel aan de oever. De bedompte ruimten roepen lust op maar de geur van dood doet beiden walgen. In de slotgracht drijven zwarte zwanen, statig en alert. Rosalie voert de dieren het brood dat door Ken warm is gehouden onder zijn jas. De symboliek is haast te zwaar: de sierlijke, vrouwelijke lijven van de zwanen, de stevige halzen als fallussen, het gesis uit de rode zwanenbekken voor ze het brood verslinden. Rosalie laat de teugels los: “Vanavond of morgen kom ik naar je kamer”, belooft ze Ken. Die nacht verandert het wonder van de verjonging in een ramp. De krampende pijn in haar onderlichaam is ondragelijk. Het is niet de door Rosalie zo verwelkomde maandelijkse pijn. De volgende ochtend al wordt de diagnose gesteld: uitgezaaid ovariumcarcinoom. Van liefde en passie komt niets. Nobelprijswinnaar Thomas Mann (1875 - 1955) stierf aan longkanker. Hij ontkende die ziekte zo ongeveer tot aan zijn overlijden. Met zijn geest wilde hij het lichaam overwinnen - maar hij verloor. Zijn Die Betrogene (1953) doet medisch geschoolde lezers discussieren over de precieze diagnose, en over of de tumor hormonen produceert die de passie bij Rosalie induceren. Het omslag van het boek toont gestileerde ovaria in de kleur van geronnen bloed. Tumoren en hormonen verklaren geen liefde, ook al weerhoudt passie het lichaam niet van een vrije val. Ook Rosalies passie stopt de ziekte niet: “Rosalie stierf een milde dood, betreurd door allen die haar kenden.” ■
L E I DS UN I V E R SI TA I R M E DI SC H CE N T RU M
Dat de jeugd maar moeilijk luistert, daar kan menig ouder en grootouder over meepraten. Het daadwerkelijk fysiek slechter kunnen horen van die leeftijdsgroep is een recentere ontwikkeling. Jongeren stellen hun trommelvliezen steeds vaker bloot aan harde geluiden, bij een concertbezoek of via een koptelefoon, met het risico ze onherstelbaar te beschadigen. De Nederlandse KNO-vereniging vond het daarom hoog tijd de werkgroep preVENT op te richten en een tweejarige campagne te starten. Het tegengaan van gehoorschade op jonge leeftijd is het doel. De aftrap van de campagne vond op vrijdag 13 juli plaats in de Heineken Music Hall, op het Frisss XXL feest, een evenement speciaal voor twaalf- tot vijftienjarigen. Daar was een team van KNO-artsen aanwezig om de jongeren voor te lichten en oordoppen uit te delen. “Het was een succes”, meent audioloog dr. Jan De Laat (KNO), die deelneemt aan deze werkgroep. “Van de drieduizend aanwezige jongeren hebben we er zeker duizend bereikt, en er zevenhonderd bereid gevonden oordoppen te dragen en een vragenlijst in te vullen.” De Laat heeft zelf onderzoek gedaan naar gehoorbeschadiging bij jongeren door muziek. “Jongeren die vaak zijn blootgesteld aan harde muziek hebben moeite spraak te kunnen verstaan in een rumoerige omgeving. Vaker nog hebben ze last van, soms blijvende, pieptonen.” Uit de antwoorden van de vragenlijst bleek dat meer dan tien procent van de ondervraagden een blijvende pieptoon ervaart. Verder bleek slechts een derde van de respondenten er iets voor te voelen aan gehoorbescherming te doen. “Dat is beter dan een paar jaar geleden”, zegt De Laat. “Het is ook niet makkelijk ze te bereiken. De boodschap moet ‘cool’ zijn. Deze doelgroep zal niet snel luisteren naar ons. Daarom hebben we bijvoorbeeld de provinciale missen ingezet om ons te helpen. Zij zijn een rolmodel voor jonge meisjes.” Naast het verder uitdelen van oordoppen zal preVENT, in samenwerking met de Nationale Hoorstichting, ook aan de slag gaan met Nickelodeon, om zoveel mogelijk bewustzijn te kweken onder jongeren. Meer informatie is te vinden op de website, www.kno.nl/prevent en op www.oorcheck.nl. (MM) ■
[29]
HOR A EST
Veilig en effectief Therapeutisch vaccineren tegen baarmoederhalskanker, dat heeft volgens Koen Oosterhuis de toekomst. Voor zijn promotieonderzoek ontwikkelde hij betere DNA-vaccins tegen deze ziekte. door Maaike Roefs
H
et humaan papillomavirus (HPV) is een veelvoorkomend seksueel overdraagbaar virus. Meestal richt het virus geen blijvende schade aan, maar in sommige gevallen blijven virusdeeltjes langdurig aanwezig en kan onder andere baarmoederhalskanker ontstaan. De huidige behandeling van deze ziekte is gericht op het vroegtijdig opsporen van afwijkingen met een uitstrijkje en het chirurgisch verwijderen van verdacht weefsel. Sinds een paar jaar zijn er vaccins beschikbaar tegen de meest voorkomende subtypes van het virus. Deze vaccins werken preventief: ze verhinderen het binnendringen van het virus in de cellen, maar hebben geen zin als iemand al besmet is. “In de praktijk houdt dat in dat alle meisjes die nog niet seksueel actief zijn deze vaccins moeten krijgen, terwijl maar een heel klein percentage baarmoederhalskanker zal ontwikkelen. De kosteneffectiviteit is daarom laag en voor ontwikkelingslanden zijn deze vaccins dan ook te duur. En daar vallen juist de meeste slachtoffers”, merkt Oosterhuis op.
Virus nabootsen
Een therapeutisch vaccin hoeft alleen maar aan diegenen gegeven te worden die ook daadwerkelijk ziek zijn en is daarom in potentie veel kosteneffectiever. “Omdat baarmoederhalskanker een virale oorsprong heeft, zijn er in de kankercellen lichaamsvreemde eiwitten van het virus te vinden. Daarom moet het mogelijk zijn om de kankercellen heel gericht op te ruimen met behulp van het eigen immuunsysteem, zonder
Stelling Een protocol is als een lantaarnpaal: het biedt licht in de duisternis, maar alleen een dronkeman houdt zich eraan staande Remco Zoethout
[ 30]
daarbij gezond weefsel aan te tasten. Dat is precies waar we ons met onze therapeutische DNA-vaccins op richten.” Bij DNA-vaccinatie worden er stukjes DNA in cellen gebracht. De cel maakt op basis van het DNA het gewenste eiwit, antigeen genoemd, en presenteert dit vervolgens op het celoppervlak. Dit proces bootst precies een virale infectie na. Cellen van het immuunsysteem, de zogenaamde T-cellen, kunnen het antigeen herkennen en doden vervolgens alle cellen in het lichaam die hetzelfde antigeen bezitten. In principe dus ook de kankercellen. “Voorwaarde is wel dat het DNA-vaccin een zeer krachtige reactie van de T-cellen opwekt, omdat kankercellen vaak al enigszins ongevoelig zijn geworden voor aanvallen van het immuunsysteem. Daarnaast moet het vaccin zelf natuurlijk veilig zijn in gebruik. De combinatie krachtig en veilig, dát was de focus van mijn onderzoek”, aldus Oosterhuis. “Ja, de inleiding is altijd vrij lang...”, voegt hij daar lachend aan toe.
In de cleanrooms
De onderzoeker, die zijn promotieonderzoek uitvoerde in het NKI-AVL maar promoveerde bij het LUMC, bracht veranderingen aan in de volgorde van het virale DNA. “Door het DNA te ‘shuffelen’ konden we uitsluiten dat op de plek van injectie een tumor zou ontstaan. De reactie van de T-cellen nam
hierdoor ook af, maar daar hebben we een oplossing voor gevonden. Wanneer er aan het antigeen ook specifieke stukjes eiwit afkomstig van bacteriën worden toegevoegd, reageren de T-cellen veel beter en is het vaccin veel effectiever.” Het ontwikkelde vaccin testte Oosterhuis vervolgens uitvoerig op gekweekte cellen en in muizen, waarna het vaccin veilig en effectief bevonden werd. “Het idee was dat ik tijdens mijn promotietraject een vaccin voor humaan gebruik zou ontwikkelen, produceren en testen in de kliniek. Hoewel er in mijn proefschrift weinig aandacht voor is, heb ik voor het maken van het vaccin veel tijd doorgebracht in de cleanrooms in de apotheek van het Slotervaartziekenhuis en Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis in Amsterdam. Het is natuurlijk een unieke mogelijkheid om als apotheker je zelfontwikkelde vaccin te produceren voor gebruik in de kliniek. We zijn nu bijna klaar voor een klinische trial, waarin we het vaccin voor het eerst gaan testen in mensen. Helaas ben ik daar zelf niet meer direct bij betrokken.” ■ Koen Oosterhuis promoveerde 27 juni 2012 op zijn proefschrift getiteld Preclinical development of DNA vaccine candidates for the treatment of HPV16 induced malignancies bij prof. John Haanen (LUMC/Oncologie en NKI-AVL). Sinds september 2011 is hij werkzaam als scientist vaccine generation bij Crucell in Leiden.
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
Op haar LinkedIn-pagina windt ze er geen doekjes om. “I am a scientist ‘to the bone’, I am amazed by how nature works almost every day and enjoy making people enthusiastic about science.” Geen wonder dat dr. Hester Happé (30) ook nu ze gepromoveerd is graag onderzoek blijft doen. door Diana de Veld foto Arno Massee In de rubriek ‘Blijvertje’ portretteren we een promovendus die na zijn promotie in het LUMC blijft werken Je werkt nu bij Ouderengeneeskunde, maar zat eerst bij Humane Genetica. Ja, ik deed daar onderzoek naar erfelijke cystenieren. Dat is een aandoening waarbij mensen in de loop van hun leven cysten - met vocht gevulde blaasjes - in hun nieren ontwikkelen. Die cysten maken het gezonde nierweefsel stuk, waardoor de patiënten uiteindelijk aangewezen zijn op nierdialyse.
Hoe zie je je toekomst? Ik zou het liefst in het wetenschappelijk onderzoek willen blijven werken. Maar ik weet ook dat er meer gegadigden zijn dan beschikbare plaatsen. Mijn postdoc-aanstelling biedt mogelijkheden en met deze positie is de eerste stap gezet. ■
Wat heb je onderzocht? De afdeling had al eerder met een consortium bepaald welk genen voor erfelijke cystenieren zorgen, maar hoe dat zich vertaalt naar de vorming van cysten was nog onbekend. Ik heb daar met een muismodel naar gekeken. En? Het is nog steeds niet helemaal duidelijk, maar we zijn wel een stapje verder. Bij mensen ontstaan de eerste cysten vaak rond hun twintigste, zonder dat dat klachten geeft. Tegen de tijd dat ze vijftig, zestig zijn, moeten ze gaan dialyseren. Het lijkt erop dat de enige werkzame kopie van het gen tijdens de jeugd nog voldoende eiwit levert om de vorming van cysten te voorkomen. Maar daarna lukt dat niet meer. Als er dan celdeling optreedt - en dat gebeurt als er schade aan weefsel is gaat het mis en ontstaan er cysten. Die verdrukken ander weefsel, dat daardoor ook schade oploopt. Zo ontstaan er nog meer cysten: het sneeuwbaleffect. Geen minpunten aan het onderzoek kunnen bespeuren? Nou, het papierwerk vind ik minder. Verder maakte ik in het begin van mijn promotie erg lange dagen, maar daar ben ik mee gestopt - anders houd je het niet vol. Ik ben toen meer gaan dansen en hardlopen. En wat onderzoek je nu bij Ouderengeneeskunde? We weten dat mensen uit langlevende families minder snel verouderen, en dat geldt ook voor hun huid (zie ook pg. 12-13, red.). Ik ga onderzoeken of de functie van de mitochondrieën, de energiefabrieken van de cel, bij langlevende mensen anders is dan bij ‘normale’ mensen. Dat doe ik bij cellen in de huid, zogenoemde fibroblasten.
Verder promoveerden Alexander Mohseny, 27 juni: Osteosarcoma Models: Understanding Complex Disease. Promotor: prof. Pancras Hoogendoorn (Raad van Bestuur, voorheen Pathologie). Over het osteosarcoom, een zeldzame, agressieve vorm van botkanker. Remco Zoethout, 27 juni: Applications of alcohol clamping in early drug development. Promotoren: prof. Joop van Gerven (Neurologie) en prof. Adam Cohen (Nierziekten).
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
Over een nieuwe procedure om stabiele alcoholconcentraties in het bloed te bewerkstelligen voor alcohol- en geneesmiddelenonderzoek.
Hester Happé, 27 juni: Cyst initiation, cyst expansion and progression in ADPKD. Promotor: prof. Martijn Breuning (Klinische Genetica). Zie hierboven.
Sanne Claessens, 27 juni: Programming the Brain: towards intervention strategies. Promotor: em. prof. Ron de Kloet (Medische Farmacologie). Over het effect van vroege levenservaringen op het ontstaan van stressgerelateerde aandoeningen later in het leven.
Avital Amir, 28 juni: Biology and clinical relevance of T-cell allo-HLA reactivity. Promotor: prof. Fred Falkenburg (Hematologie). Over hoe een afweerreactie ontstaat na het geven van een stamceltransplantatie om bijvoorbeeld leukemie te behandelen.
[ 31]
BLI J V ERT JE
Onderzoeken, dansen en hardlopen
Een eigen verhaal Toeval is zijn leidraad bij het schilderen. Want wat het schilderij zal voorstellen weet Ronald Zuurmond (1964) van tevoren niet. De verf, de structuur van het doek wijzen hem de weg. Ieder schilderij heeft volgens Ronald Zuurmond een eigen verhaal, dat zich zal prijsgeven als je er voor openstaat. “De dingen in het schilderij zijn er al. Ik hoef ze alleen maar te zien”, aldus Zuurmond. Hij laat zich inspireren door voorwerpen die hij in zijn atelier om zich heen verzamelt. Een tijd lang was de vingerplant, die hij in potten had staan, onderwerp van zijn schilderijen. Later liet hij zich inspireren door uitgedroogde bananenschillen die hij op de vensterbank had uitgestald. Geïnspireerd door de grillige vormen van de krom getrokken schillen en de kleuren van geel naar diepzwart, maakte hij abstracte composities.
Kenmerkend voor de schilderijen van Ronald Zuurmond is de manier waarop hij de verf in dikke lagen aanbrengt. Hij schildert zelden met de kwast, maar schraapt de verf met een paletmes van het doek of gebruikt een lat waarmee hij de verf stuurt. Zijn schilderijen balanceren op de rand van figuratie en abstractie. Dat is ook goed te zien op het hier afgebeelde schilderij, een stilleven van een vaasje met verdroogde takken. De zwarte contouren van het vaasje en de takken lossen op in de witte pasteuze ondergrond. Wat overblijft zijn ijle contouren, vage herinneringen aan wat ooit een vaas was. De bessen daarentegen, van dieprode gekrakeleerde verf, lijken levensecht. Ze liggen als propjes verf verhoogd op het doek en brengen de voorstelling ■ in evenwicht. (SvN) Ronald Zuurmond, Zonder titel, olieverf op doek, 60 x 60 cm, 2011.
De kunstwerken in deze rubriek zijn altijd onderdeel van de collectie van het LUMC.