HET JAN DE JONG HUIS ‘EEN HUIS VAN DE CURSUS’ 20 mei 2011, ongecorrigeerd exemplaar te gebruiken voor proefdruk
1
HET JAN DE JONG HUIS ´EEN HUIS VAN DE CURSUS´
STUDIECAHIER UITGAVE VAN DE VAN DER LAANSTICHTING EN DE JAN DE JONGSTICHTING JANUARI 2011
samengesteld door:
dr ir L.J.M. Tummers dr ir J.M. Tummers-Zuurmond
met bijdragen van:
drs Hanne de Jong, ir W. J. Ramselaar,
foto´s:
Jack Chen, Joof Tummers, Leo Tummers
druk:
Sieca Repro, Delft
uitgave van:
de Van der Laan Stchting Secretariaat Kerkplein 14 6578 AN Leutn email:
[email protected]
hoofdstuk 2, p.10-11 hoofdstuk 11, p.85-89 en hoofdstuk 15, p.115-119
de Jan de Jong Stichting Secretariaat Rentmeesterhoef 709 5403 EL Uden email: hanne.de
[email protected] ISBN-nummer 978-90-815167-2-3
Inhoud 1. HET JAN DE JONG HUIS, EEN HUIS VAN DE CURSUS
7
2. BIOGRAFIE VAN JAN DE JONG
10
3. JAN DE JONG EN DE BOSSCHE SCHOOL
13
4. DE THEORIE, DE CURSUS EN HET PLASTISCHE GETAL
18
5. HET GEHELE COMPLEX IN VOGELVLUCHT
26
6. EEN RONDGANG OM EN DOOR HET HUIS
28
7. VAN HET OUDE NAAR HET NIEUWE HUIS
58
8. DE ´BEPALING VAN HET ERF´
60
9. DE VIER HOFRUIMTEN, HUN FUNCTIE EN EXPRESSIE
64
10. DE EERSTE EXPERIMENTEN OP EIGEN TERREIN
75
11. DE MAATVOERING VAN HET HUIS
83
12. DE DISPOSITIE
91
13. DE LAATSTE BOUWRONDE
98
14. ENKELE STIJLKENMERKEN IN HET WERK VAN JAN DE JONG
109
15. HERINNERINGEN AAN DE BOUW VAN HET DE JONG-HUIS
113
5
Binnenhof kloostervan de zusters het Heilig Graf te Maarssen.
De refter van het klooster
1. HET JAN DE JONG HUIS, ´EEN HUIS VAN DE CURSUS´ Het Jan de Jong huis te Schaijk uit 1967 is een heel bijzonder huis. Dit huis is geheel gemaakt naar de architectonische beginselen, zoals die door Dom Hans van der Laan werden onderwezen in de Cursus Kerkelijke Architectuur in ´s Hertogenbosch. Vanaf 1953 behoorde Jan de Jong tot de cursisten, die zich de theorie eigen maakten, die voor het eerst samengevat werd in het boek ´Het Plastische Getal, 16 lessen over de architectonische ordonnantie´ In de cursus werden zowel theoretische lessen gegeven als ontwerpoefeningen. Jan de Jong rondde in 1956 de cursus af met zijn eindproject dat bekroond werd met het ´charter´, de hoogste lof . Tussen 1956 en 1960 bouwde Jan de Jong drie kerken, waarbij hij de beginselen van de cursus in praktijk bracht: de H.Gerardus Majellakerk te Gemert, de St. Benedictuskerk te Rijswijk in 1958 en de kerk van de Heilige Kruisvinding in Odiliapeel in 1959. Als succesvolle architect van de Bossche School werd hij daarna zelf gevraagd als docent. Gelijktijdig met de uitvoering van de bovengenoemde kerken begon de Jong aan het ontwerp voor het klooster in Maarssen. In 1966 werd het klooster ingewijd. Dom Hans van der Laan, zei er in een bijeenkomst op 7 mei 1966 in het Kruithuis het volgende over : ´Geachte Toehoorders, Voor degenen onder U die in de laatste weken in Maarssen zijn geweest zal het begrijpelijk zijn dat ik deze bijeenkomst niet graag zou beginnen zonder iets te zeggen over het klooster van de zusters van het Heilig Graf, dat door Jan de Jong gebouwd is. Ik heb de inwijding mogen meemaken en wil nu voor U allen getuigen dat dit de bekroning geweest is van het werk dat wij 20 jaar lang binnen de muren van het Kruithuis hebben volbracht. ......´ Van der Laan vervolgt: ´Dit is nu duidelijk gebleken. Er is dus een man geweest die het ontdekte terrein in cultuur heeft gebracht en zelf sta ik vol bewondering voor de vruchten die het heeft opgebracht. .......´ In het begin van de zestiger jaren begon Jan de Jong aan de sloop en herbouw van zijn kantoor-woonhuis. In 1949 had de Jong dat kantoor-woonhuis gebouwd in een landhuisstijl die hij zich als architect-medewerker in de praktijk had eigen gemaakt. Het tekent de Jong dat hij in zijn enthousiasme voor de nieuwe fundamentele inzichten in de architectuur het drastische besluit nam om reeds na 11 jaar zijn huis te gaan slopen en er op grond van zijn nieuwe inzichten een nieuw huis voor in de plaats te gaan bouwen. Als velen in zijn tijd was de Jong diep doordrongen van de plicht
Ingangspoort kantoor- woonhuis te Schaijk
tot soberheid en arbeidzaamheid, die geboden waren in de herstelperiode na de oorlog. De Jong behoort tot de sleutelfiguren die deelnamen aan de dynamische wederopbouwperiode in ons land. Om het herbouwavontuur van zijn eigen woonhuis niet te zien als een daad van nodeloze verspilling is er rond die beslissing intensief overleg gepleegd met Van der Laan als leermeester. Door voor deze ingrijpende bouwbeslissing het motto te kiezen ´Een huis van de cursus´, kon hij het voor zichzelf, voor zijn medewerkers en zijn gezin, en voor de buitenwereld verantwoorden om met deze ingrijpende sloop en nieuwbouw een begin te gaan maken. Het motto Huis van de Cursus houdt in, dat het huis bedoeld is als een model op ware grootte, waarin denieuwe inzichten die hij had opgedaan in de cursus tastbaar worden gemaakt. Evenzeer vertelt dit huis veel over de originaliteit en creativiteit van de persoon Jan de Jong. Vanzelfsprekend is het grote aantal gebouwen die in de bouwtijd van het huis in Schayk overal in het land door de Jong werden gerealiseerd weer een inspiratiebron geweest voor de
beslissingen die hij in zijn eigen huis moest nemen. Het huis is als leerzaam object het best te begrijpen door de verschillende disposities in en rond dit huis in verband te zien met zijn andere gebouwen, zoals die elders zijn te zien. Op die manier leert men tegelijkertijd iets over zijn hele oeuvre en over de architectonische beginselen, die in dit huis een tastbare vorm hebben gekregen. Algemene vernieuwingsdrang In dezelfde periode als waarin dit huis werd gebouwd, stond de publieke opinie en het architectuuronderwijs sterk in het teken van een algemene vernieuwingsdrang. Een doorbraak van revolutionaire beginselen in de architectuur, zorgde voor een inhaalslag waarbij pioniers van de moderne architectuur, zoals Le Corbusier en Rietveld na een lange wachttijd vanwege de tweede wereldoorlog nieuwe kansen kregen om moderne ontwerpen uit te voeren. In de Verenigde Staten verwierven architecten als Le Corbusier, Gropius, Mies van der Rohe, helden uit de europese jaren twintig, belangrijke opdrachten. Zo werden in de USA twee extreme voorbeelden gebouwd van een
7
Foto boven: zuidgevel kantoor- woonhuis
Foto beneden: woonvertrek
´glazen huis´ door Johnson en door Mies van der Rohe, tijdgenoten van Jan de Jong. Zo´n confrontatie in de architectuur als die tussen het huis in Schaijk en de moderne glazen huizen van Mies en Johnson is heel leerzaam. Wat in die tijd tegenover elkaar werd gesteld als ouderwets en modern heeft zich immers in de afgelopen veertig jaar precies omgedraaid. Milieubewust en duurzaam zijn als woorden heel diep doorgedrongen in ons moderne jargon. Een utopisch ideaal als een glazen huis leeft nog wel voort maar staat vaak te kijk als een energieverslinder voor kapitaalkrachtige opdrachtgevers. Het utopische aspect wordt in de huidige glasarchitectuur niet langer gevoeld als een statement in het sociaal-politieke vlak. Dat speelde nog wel in de heldhaftige jaren twintig, bij woningen, sanatoria, fabrieken, waar de moderne glasarchitectuur stond voor een ´tintelende taal van een achter alle kwaad verrijzende dageraad´´Het uur U´ van Martinus Nijhoff Authentieke beginselen Van der Laan heeft in zijn delftse jaren als student korte tijd deelgenomen aan de heftige discussies over de moderne bouwkunst zoals die rond 1926 in Delft werden gevoerd. Na zijn drastisch afscheid van de wereld begint voor hem een zoektocht naar de echte authentieke beginselen van de architectuur, die teruggaat naar de oorsprong van onze beschaving. Wat in de Oudheid door de klassieken werd verstaan onder architectuur, heeft hij zo intensief bestudeerd, dat hij erin is geslaagd om -weliswaar dankzij Vitruvius´ teksten- sommige sleutels van die antieke denkbeelden over kunst en architectuur echt te doorzien. Door zijn oorspronkelijke manier van kijken en zijn aanleg voor tellen en meten, was hij in staat om het plastische getal uit te vinden. In een aantal ronden werd die vondst het beginkapitaal van cursussen in architectuur, die voor een aantal generaties van architecten zijn uitgemond in een School, de Bossche school. Van der Laan functioneerde in een cursus met de naam cursus voor kerkelijke architectuur. Maar in de zienswijze van deze cursus is een kerkgebouw niet alleen een huisvestingsmiddel waarbinnen de ceremonies van de eredienst kunnen plaatsvinden, maar is het kerkgebouw op zichzelf, als ´heiligdom der christenen´ zelf het grootste liturgische object. Zoals we een heilige plaats kennen, en een heilige dag, zo is de kerk een ´huis bij uitstek ´een ´huis in optima forma´, een bijzonder huis, dat afgezien van zijn practische verdiensten, winddicht en waterdicht te zijn, in de liturgie vooral fungeert als een expressie van het wonen, van het samenwonen van gelovigen met god. Het zou volgens van der Laan onzinnig zijn om te spreken van specifiek kerkelijke architectuur,
er bestaat alleen architectuur, en die moet ten behoeve van de liturgie optimaal worden vormgegeven. Daarbij gaat het om de meest algemene expressie van de architectuur. Een architectuur die recht doet aan de constitutie van de mens met een hoofdrol voor zijn intellectuele vermogens. ´Verstandelijke architectuur´ moet volgens Van der Laan voldoen aan de algemene regels van de driedimensionale uitgebreidheid. Die regels zijn vastgelegd in een consistente ruimtelijke harmonieleer die door Van der Laan ´het Plastische Getal´ werd genoemd. In het samengaan van functie en expressie in een en dezelfde vorm weerspiegelt zich dan eenzelfde soort van samengaan van het stoffelijk en het geestelijk beginsel zoals dat de constitutie van het menselijk wezen bepaalt. Vandaar het randschrift dat de Jong liet aanbrengen rond de deur van zijn woonhuis met daarin de woorden: ´DISPONERE MOLEM CONDECET STRUCTOREM SAPIENTEM ET ORDINARE SPATIA CORPORI TECTUM MENTI PARARE STRATUM´.
Dispositie houdt zich bezig met de onderlinge verhoudingen tussen de drie dimenties van de elementen op zich, zowel de functionele elementen als de plastische elementen, en hun samenplaatsing. Terwijl hier vooral de kwaliteit in het geding is, is bij de ordonnantie de kwantiteit hoofdzaak. Kwantiteit is hier te verstaan zoals in de muziek, de toonhoogten, intervallen en akkoorden berusten op kwantitatieve bepalingen. Eerst verscheen in 1960 ´ Le Nombre Plastique´ in het frans waarna de nederlandse vertaling, Het Plastische Getal, 15 lessen in de ordonnantie, uitkwam in 1967. ´De Architectonische Ruimte, vijftien lessen over de dispositie van het menselijk verblijf´ werd uitgegeven in 1977. Vernieuwende denkbeelden Jan de Jong, die zoveel plezier had in de virtuoze beheersing van het matenstelsel, liep bij de overstap van de cursus van ordonnantie naar de dispositie voorop met zijn originele disposities. Zijn kolomvrije plastische zaalkerken waren de grote vernieuwende ontwerpen die erin slaagden los te komen van het geijkte basiliektype. Enkele jaren later vormen zijn brede zeer lage kerken met vele steunpunten in Almelo en Uden daarentegen weer een krachtige ommezwaai naar juist heel andere disposities. Met de inbreng van Jan de Jong verrijkt de Bossche School zich met een nieuwe generatie. Bovendien gaat De Jong even drastisch als Van der Laan zelf te werk. Hij markeert in zijn nieuwe werk het grote omslagpunt in architectonische ontwikkeling dat de cursus Kerkelijke Architectuur teweeg kan brengen. De Jong zette er alles voor opzij. Hij experimenteert naar hartelust met dispositie en ordonnantie, maar ook met materiaalkeuze en bouwdetails, alles vanuit het grote beginsel van de architectuur, zoals de ´Cursus´ dat zag.
´Het betaamt een wijze architect de ruimte te ordenen als een dak voor het lichaam en een uitzicht voor de geest´. In deze tekst herkent men snel de woorden disponere als eerste woord en ordinare als zevende woord. De actualisering van dispositie en ordonnantie, hier toegespitst op achtereenvolgens de zorg voor het lichaam en de zorg voor de geest. Dispositie en ordonnantie zijn voor de architect de twee belangrijkste bezigheden in zijn hoedanigheid als ontwerper. De ordonnantie is daarbij de essentie van de architectuur, het evenwichtig samengaan van alle onderlinge betrekkingen, zowel die in het grote geheel als die tussen de onderdelen.
In zijn nieuw gebouwde kantoor/woonhuis, dat gereed kwam in 1967, demonstreert hij zijn kunnen en zijn meesterschap. Tot zijn dood verbleef hij hier, rustte zijn oog op de structuur en de vormen van dit ´huis van de cursus´. Dit huis wilde hij nalaten aan toekomstige generaties die echt geïnteresseerd zijn in de authentieke beginselen van de architectuur . In 1997 noteert hij de zin: ´Onze geest blijft ononderbroken bezig met de dingen welke hij om zichzelfs wil tot stand moet brengen, totdat hij zich in een stoffelijke gestalte heeft gerealiseerd en ons uit het tot stand gekomene als een licht tegenstraalt. Het licht nl. van onze geschapen ziel wat zich voor ons reflecteert in het gemaakte.´ Jan de Jong, 1917 - 2001
9
2. BIOGRAFIE VAN JAN DE JONG Jan de Jong werd in 1917 geboren te Lith, waar hij tot 1948 woonde. Jan moest van de ´bovenmeester´ in Lith eigenlijk muziek gaan doen, zelf wilde hij architect worden. Zijn vader vond dat geen echt vak. Daarom werd hij eerst timmerman en kwam te werken bij het bouwbedrijf van der Pas in Oss, waar hij verschillende rangen heeft doorlopen. Echt vakmanschap bleef bij hem zijn hele leven lang hoog in het vaandel staan. In de avonduren volgde hij cursussen, P.B.N.A. en later het HBO Bouwkunde in Tilburg. Tijdens zijn studie veranderde hij van werk en kwam hij in dienst bij het architectenbureau Schutz te ´s Hertogenbosch. In die jaren, oorlogsjaren, was hij actief in het verzet waarbij het maar weinig scheelde of hij was gesneuveld voor het vuurpeleton. Middels het bureau Schutz kwam hij te werken voor de dienst wederopbouw aan boerderijen in de Peel en Zuid Limburg. Hij deed alles op de fiets vanuit Lith. Er was in die tijd een groot gebrek aan bouwmateriaal. Met trots vertelde Jan over zijn inventieve oplossingen, deurtjes en luiken voor de stallen werden met rubber en leerscharnieren gemaakt, de sluiting werd een houten wervel. Die vindingrijkheid zou later nog vaak van pas komen. Jan werkte vanuit het ouderlijk huis, waar hij ´de beste kamer´ als werkruimte mocht gebruiken. Toen hij zich wilde vestigen als zelfstandig architect werd hem aangeraden door ir Bolsius dat te doen in de driehoek Zeeland-ReekSchaijk. Hanne de Jong de oudste van de vijf kinderen zegt over deze tijd: ´In Brabant dus, gelukkig, want hij was een echte brabander en boven de grote rivieren denk ik niet dat hij had kunnen aarden. Hij trok ook altijd naar het zuiden. Hij is toen rond gaan fietsen en kwam hierbij langs een stuk bos ´waar de nachtegalen floten´. De boer van wie de bosgrond was wilde aanvankelijk niets van verkoop weten, maar toen mijn vader een tweede keer langskwam en onderweg overvallen was door onweer en zodoende kletsnat aankwam, vond de boer dat hij er toch wel veel voor over had en verkocht een stuk bosgrond. Dat was 1948. Er werd een bouwkeet geplaatst en daar werd gestart met het bureau. Ook werd begonnen met de bouw van een huis, type Engels landhuis, materialen op de bon. Een jaar later, najaar 1949, zijn mijn ouders getrouwd. Er was geen electriciteit (petroleum), verwarming was met een
6
potkachel, het water werd zelf opgepompt en als er gebeld moest worden dan kon dat op het postkantoor in Reek of Schayk. Deze zaken zijn al snel veranderd. Alleen water hebben we nog gepompt tot dat het water niet meer de vereiste kwaliteit had.´
Woningbouw in de oude stad Grave aan de Gasthuisstraat en Hoofsestraat en vele huizen voor particulieren door het hele land. Zijn eigen kantoor-woonhuis te Schaijk werd het meest extreme voorbeeld van de Bossche School bouwstijl.
Medewerkers van het eerste uur waren, vanaf 1951, de heer Van den Broek en vanaf 1952 mevrouw van Kessel, de Jongs secretaresse. De Jongs eerste werken waren boerderijen, in Empel en Alem, de restauratie van het kasteel Heeswijk en de bouw van het eigen woonhuis- kantoor. De Jong rondde naast zijn gewone werk zijn studie aan de academie in Tilburg met lof af. Er kwamen opdrachten voor woningen in Schaijk en Grave.
Zijn echtgenote zegt daarover: ´Dit betekende een hele omschakeling in een tijd dat er 5 kleine kinderen rondliepen. Mijn man bouwde kerken, raadhuizen, scholen, woonhuizen, het klooster in Maarssen, deed mee aan een prijsvraag voor een bedevaartcentrum in Syracuse op Sicilie en een stedebouwkundig ontwerp voor de stad Tunis. In de jaren vijftig werden enkele studiereizen gemaakt naar Spanje en Italie, er werden vele opmetingen gedaan. Hij zag er de mozaiekvloeren en heeft toen de grindvloeren bedacht. Daarnaast werd hij docent bij de cursus Kerkelijke Architectuur. Wat ik me nog goed herinner is dat de lezingen van pater van der Laan in het Kruithuis in Den Bosch op een bandrecorder werden opgenomen en bij ons op kantoor werden uitgewerkt door mevrouw van Kessel.`
Van den Broek hierover: ´De Jong wist de saaiheid die vanwege geldkrapte zou kunnen ontstaan op simpele wijze te doorbreken. Middels een simpele omlijsting of timpaan boven de voordeur kregen deze woningen een uitstraling die ze onderscheidden van de andere woningen in de omgeving. Nu, vele jaren later, kan men dit nog zien. De Jong was in staat zaken een eigen gezicht te geven. Waarmee hij bij het bureau wederopbouw en volkshuisvesting als ook bij de welstandscommissie respect afdwong.´ Ook werd er door de Jong een lagere school in Oploo gebouwd. Een markant gebouw dat tot medio 2002 zijn oorspronkelijke bestemming behield. Er volgde woningbouw in Grave, Uden, Nistelrode en Schaijk en particuliere woningen die gerealiseerd werden i.v.m. de herbouwplicht. Ook werd in die tijd o.a. het raadhuis, de landbouwschool met directiewoning en een lagere school te Schaijk gebouwd evenals de lagere school te Uden. In 1953, begon Jan de Jong met de Cursus Kerkelijke Architectuur o.l.v. Dom Hans van der Laan. In 1956 behaalde hij met lof daar het charter. De bouw van een groot aantal bouwwerken volgens de leer van het plastische getal van pater van der Laan volgde. Na de eerste kerk te Gemert werden ook in Odiliapeel, Rijswijk, Eindhoven, Breda, Nuenen kerken met bijbehorende pastorie gebouwd. In Almelo werd een kerk met klooster gebouwd en in Maarsen een klooster. Gemeentehuizen werden er gebouwd in Schaijk, Budel, Drunen, Someren en Zeeland. Bejaardenhuizen in Oss, Oisterwijk, Reek, en Heesch.
Het oude woonhuis voldeed begrijpelijkerwijs niet meer: je moet toch zeker zelf leven in overeenstemming met de ideeen die je uitdraagt. Maar ja, een huis dat met veel moeite gebouwd was in een moeilijke na-oorlogse tijd, breek je niet zomaar af. Eerst werd de voortuin, aan de noordkant, langs de Rijksweg, ommuurd (dan zijn we het geluid voor een gedeelte kwijt) en daartegenaan werd een tuinhuisje gebouwd, ´in de maten´. Daarna werd de zuidkant ´aangepakt´: in 1963 het huisje aan de zuidkant, een prototype, dat mede diende om toekomstige opdrachtgevers te laten zien wat dat nu was, een huis, een ruimte, die gebouwd was in de verhoudingen zoals de Bossche School die uitdroeg. Daarbij hoorde de ommuring met ezelshok, het boomgaardje, de moestuin met schapenhok en kas, en het zogenaamde ´lichtdrukhuisje´. Het begon een kleine nederzetting te lijken waarbij de verschillende bouwsels op elkaar betrokken waren en op de groene ruimten ertussen en eromheen. Het was toen al duidelijk dat het geheel uiteindelijk niet meer op de Rijksweg zou blijven georienteerd. Er werd driftig geexperimenteerd met de te gebruiken steensoort: mijn vader vond het waalformaat wat klein en koos voor de grotere en mooi geelgrijze stenen van Van der Meyden, de MBI stenen. Samen met de fabriek is deze steen in de loop der jaren aangepast en is de toepassing ervan voor buitenmetselwerk verbeterd.
Uiteindelijk moest het oude huis er aan geloven; in 1966-1967, mijn ouders waren toen bijna 50 jaar. Het enige wat bewaard gebleven is van het oude huis is de kleine kelder met de waterpomp, de ingang daarvan bevindt zich naast de voordeur aan de buitenkant. Het nieuwe kantoor- woonhuis werd gebouwd in de vorm van een L. Eerst werd de korte poot gebouwd, het toekomstige kantoor. Dat gedeelte is helemaal onderkelderd. Daarna ging de familie wonen in dat nieuwe kantoorgedeelte, terwijl het kantoor verhuisde naar het huisje en het lichtdrukhuisje. Daarna werd het oude huis gesloopt en op die plaats is het huidige woongedeelte gebouwd, met de rug naar de Rijksweg. Niet bekenden moeten raden naar wat zich achter die muren en achter de grote hoge gevel met slechts kleine raampjes afspeelde. Als er dan ook nog een klokje luidt in een klokkenstoel op de overgang van kantoorgedeelte naar het woonhuisgedeelte, dan ligt de suggestie van een klooster wel voor de hand. De reden van het luiden van een klokje is echter heel prozaïsch: het klokje luidt voor het eten of als iedereen even moet komen. De smoes van ´ik heb niet horen roepen, want ik was..... of in het bos´, was daarmee verleden tijd. De ingang van het kantoor ligt aan de westzijde, aan de kant van de parkeerplaats, maar de hoofdingang van het woonhuis ligt op het zuiden. Het is een monumentale ingang geworden, on-nederlands, met een hardstenen omlijsting waarin een latijnse tekst gebeiteld staat. De vertaling ervan luidt: ´het betaamt een wijs architect de ruimte te ordenen als een dak voor het lichaam en een uitzicht voor de geest´. Daarmee is veel gezegd. Zonder de beperkingen die opdrachtgevers opleggen, kon er een ´Bossche School´- huis gebouwd worden in de meest pure vorm. Er is dan ook geprobeerd tot in detail alles in overeenstemming te brengen met de beginselen: dat betekent dat ook de volgende zaken ´in de maten´ zitten zoals we dat zeggen: alle meubilair, de keuken, de houtkachel, de lampen, de deurklinken, voor zover ze er zijn, de wastafels, het houten tuinmeubilair, de betonnen bank, de fonteintjes en de indeling van de moestuin. Een verrassing was er ook voor het personeel: de tekentafels met contragewichten e.d. werden ´afgeschaft´, het werden tekentafels en uitlegkasten, waar weer met haak en driehoek getekend moest worden.
Ook herinner ik me dat pater van der Laan bezig was met het ontwerpen van kleding. Naast liturgische gewaden betrof dat ook vrouwenkleding. Wij, de kinderen dienden voor pater van der Laan als paspop; hij drapeerde doeken om ons heen, een beetje zoals de Griekse peplos. En dan werd gekeken naar hoe valt iets. Als pubers waren wij natuurlijk niet over te halen om deze kleding te gaan dragen, maar mijn moeder draagt tot op de dag van vandaag de tunieken van pater van der Laan en mijn jongste zus heeft zelf haar bruidsjurk gemaakt: een tuniek van pater van der Laan.´
Voor de kleurstelling van het woonhuis en ook bij al zijn ontwerpen werkte de Jong samen met Wim van Hooff uit Vught. Het meubilair werd gewoonlijk gemaakt door Wagemans uit Roggel, maar voor het meubilair van het woonhuis werd een klein timmerbedrijfje in Reek gezocht, het smeedwerk werd altijd verzorgd door Klefas uit Venray en stoffen werden praktisch altijd betrokken van de Ploeg uit Bergeijk. Er werd kortom altijd samengewerkt met vaklui die elkaar begrepen. Hanne de Jong
11
3. JAN DE JONG EN DE BOSSCHE SCHOOL Jan de Jong behoorde tot de tweede generatie Bossche School architecten. Hij was de geniale leerling van Dom Hans van der Laan (19041991), de grondlegger van het Plastische Getal en de stichter van de Bossche School.
St. Catharinakerk, Heusden 1949/50 Nico van der Laan
St. Martinuskerk te Gennep 1953, Nico van der Laan
H. Johannes Geboorte, Nieuwkuyk, 1955, Nico van der Laan
De leermeester Hans van der Laan kwam uit een architectenfamilie. In 1923 ging hij in Delft bouwkunde studeren. In de zomer van 1926 stopte hij met de bouwkundestudie in Delft en trad in bij de Sint Paulusabdij van Oosterhout. Hij werd op 2 sept. 1934 tot priester gewijd. In het klooster bestudeerde hij klassieke auteurs als Vitruvius en hield hij zich als koster bezig met alle benodigdheden voor de liturgie, waaronder de liturgische kleding en de eisen die men vanuit de architectuur dient te stellen aan kerkgebouwen. In samenwerking met zijn jongere broer Nico bouwde hij in 1938 een nieuw gastenkwartier bij de ingang van de abdij. Hier kreeg hij voor het eerst de gelegenheid zijn nieuwe inzichten in de architectuur te realiseren. De theorie van het Plastische Getal werd daarna onder woorden werd gebracht tijdens een aantal studiebijeenkomsten, die gedurende de oorlogsjaren in Leiden bij zijn oudste broer Jan van de Laan, in aanwezigheid van Moliere, werden georganiseerd. Na de oorlog werd Dom Hans van der Laan door de Bisschop van Breda uitgenodigd om leiding te geven aan een werkgroep van architecten belast met de wederopbouw van de verwoeste kerken van het bisdom. De eerste generatie ´Bossche School´ De Cursus Kerkelijke Architectuur in het Kruithuis in Den Bosch steunde evenals de cursus in Breda op de inzichten van Dom Hans van der Laan en zijn medebroeders van de abdij in Oosterhout. Bouwkundig ingenieurs en architecten met hbo kwamen als cursisten of als toehoorders van de openbare lesdagen. Met het woord Bossche School worden twee dingen aangeduid. Ten eerste betekent school het leerinstituut, maar daarnaast betekent het woord school ook een groep kunstenaars en architecten. De Bossche School als genre in de architectuur weerspiegelt in zijn verschillende fasen de maatschappelijke en artistieke ontwikkelingen van die tijd. De bakstenen basiliekstijl is nauw verbonden met de ideeën van de vroege veertiger en vijftiger jaren. In deze periode ontstonden de eerste kerken van de Bossche School waaronder de Heilig Hartkerk te Bergen op Zoom van Siebers en van Daal, de basiliek te Groesbeek en de Carmelkerk te Nijmegen van Pouderoyen, de kerk te Oostzaan van A.Evers en G.J.M. Sarlemijn. Nico van der Laan bouwde een groot aantal kerken, o.a. te Oeffelt, te Heusden, te Gennep, te Nieuwkuijk.
De Cursus Kerkelijke Architectuur in ‘sHertogenbosch was door de Aartsbisschop van Utrecht ingesteld met het oog op de vele nieuwe na-oorlogse opgaven en het belang van een goed doordacht kerkelijk architectuurbeleid. Na de bevrijding in 1945 komt er op meerdere terreinen een doorbraak onder nederlandse katholieken, een doorbraak, die samenviel met een hang naar moderniteit in bouwstijl en leefstijl. In 1954 probeerden de nederlandse bisschoppen met een Mandement deze ontwikkeling nog bij te sturen. Terwijl de moderne architectuur in deze periode de overhand begon te krijgen, bood de basiliekstijl van de Bossche School nog een aantal jaren tegenwicht tegen de algemene tendens van modernisering in de nederlandse architectuur. Jan de Jong, een geniale leerling In de periode van 1953 tot 1956, waarin de Jong cursist was van de Bossche School was er sprake van toenemende kritiek op de als traditioneel ervaren stijl van bouwen van de Bossche School; de nieuwste kerken zouden niet modern genoeg zijn. In deze fase kwam het optreden van Jan de Jong als geroepen. Hij verdiepte zich intens in de door de jaren heen opgebouwde leerstof van de Bossche School. Hij was een ideale leerling, zeer doorkneed in het ambacht van metselen en timmeren. De Jong ging zich zelfstandig vestigen als architect, juist in de periode dat hij met de Cursus begon. In de Jong´s afstudeerproject van de cursus kerkelijke architectuur in 1956, is de breuk manifest met de voorafgaande periode van de in baksteen gebouwde basilieken. Uitgesproken modern is de overspanning van de kerk in Gemert met zijn zeven betonnen schaaldaken. Dezelfde verfrissende moderniteit zien we in de kort daarna gebouwde andere kerken. De palissade van geprefabriceerde betonelementen van de kerk in Odiliapeel is allerminst traditioneel te noemen. Vooral de verstrakking van de interieurs maakte veel indruk. De vloeren van gewassen grind in cement, de overmaat van de ruimte waardoor de kerkvloer sterk ruimtelijk gaat meespelen, de manier waarop de kerkbanken zijn gemaakt, die ver overkragen vanuit hun bevestiging met stalen poten in de vloer. Modern is ook de verlichting met ingebouwde diepstralers, de detaillering van treden en opstanden in glad afgewerkte beton, de in de vloer geplaatste straatlantaarns in Gemert die beantwoorden aan de grote metafoor van een overdekt plein. Nieuwe wending van de Bossche School De eerste drie kerken van Jan de Jong werden in 1960, vier jaar na zijn afstuderen, gepubliceerd in het Bouwkundig Weekblad, nr 22. Dit zijn kerken in Gemert, in Odiliapeel en in Rijswijk. De redacteur Schelling geeft een voortreffelijk
St. Gerarduskerk te Gemert 1957, Jan de Jong Jan de Jong was de pionier van een nieuw type kerkgebouwen, die drastisch gingen afwijken van het basiliektype dat via het christendom doorging op de romeinse basilica.
doorlopend commentaar op de twee hervormde en drie katholieke kerken in dat nummer. Onder de Jong´s kerken werd een doorlopende polemische tekst afgedrukt van Dom Hans van der Laan, ´Het Heiligdom der Christenen´ terwijl bij de twee protestante kerken de architecten zelf een eigen toelichting geven, iets waarvan de Jong blijkbaar heeft afgezien. Door drie katholieke kerken te publiceren van dezelfde architect, die door de context van de verhandeling van Van der Laan stilzwijgend worden getoond als representatief voor de Bossche School op dat moment, is er zowel een heel markante documentatie ontstaan van de toenmalige nederlandse kerkbouw en een beeld van de stand van zaken in de Bossche School. Vele jaren later wordt door de Jong alsnog een uiterst heldere toelichting gegeven op de architectonische bedoelingen die hij met deze drie kerken heeft willen uitdrukken. Heel bescheiden maar niet minder beslist legt hij in die toelichtingen uit, hoe twee van de drie kerken, Gemert en Rijswijk zijn gebouwd op de metafoor van een overdekt plein, een grote kerk zonder steunpunten, waarbij de orientatie een belangrijke plaats heeft gekregen in de vorm van het grote ciborium en een aantal perifere gebouwen tegen de buitenwanden. Een andere metafoor ligt ten grondslag aan de kerk van Odiliapeel, en ook daar is de basis een sterke metafoor, in dit geval van een kerkerf, waarin enigszins gedraaid de eigenlijke kerk is gebouwd. Hier is de oriëntatie van ruimten binnen en buiten de kerk het belangrijkste motief van dit ontwerp geworden.
De betekenis van het begrip orientatie in de cursus Breda, 1946-‘47 Dit woord orientatie is na de eerste Cursus in het Begijnhof van Breda in 1946 en 1947 nooit meer op die manier aan de orde gesteld door Van der Laan in latere publicaties, lessen of tractaten van Van der Laan. Ongetwijfeld zal de Jong de teksten van die eerste cursus in Breda tijdens zijn cursusjaren van 1953 tot 1956 als aanvulling hebben gekregen op de toen uitgereikte cahiers over ´HET PLASTISCHE GETAL, XVI lessen over de Architectonische Ordonnantie´. In die vroege lessen van Dom van der Laan voor de Werkgroep Kerkelijke Architectuur uit 1946 en 1947 heeft het woord oriëntatie een heel algemene en directe betekenis.
Kijkt iets me aan? Of keert het me de rug toe? Enkele citaten: ´Wij moeten dus duidelijk onderscheid weten te maken tussen oppervlakten waarmee de bouwdelen ons de rug toekeren en andere oppervlakten waarmee wij worden aangekeken. Beter kan ik het niet uitdrukken.´ De werking van een absis in een basiliek is een ander voorbeeld van omgaan met de oriëntatie: “ Bij een verstandelijke vormgeving zullen de delen ons steeds de rug toekeren, maar al die delen zullen toch culmineren en hun rust vinden in de meer gevoelige vormen van delen die ons aanzien. Grote beheersing is nodig om de spanning dier verstandelijke vormgeving op te heffen. Zo zien wij bijvoorbeeld de wanden van een basiliek in hun koele afgekeerde vorm voortgaan tot aan de sluitmuur, waar zij zich eindelijk in de ronde absis tot ons keren.”
13
De kerk te Gemert Het dak van dwarsgeplaatste betonschalen in Gemert geeft de binnenruimte een grote geleding met zeven traveeën. Maar een verdere geleding met zijbeuken en kolommen als in een basiliek vind je in deze grote binnenruimte niet op die vertrouwde manier als gebruikelijk in een basilikale architectuur. In de plaats van galerijen en kolommen worden door de Jong architectonisch gevormde bouwsels tegen de buitenmuur geplaatst. Massief en ruimte worden daar zichtbaar en kenbaar gemaakt als het spel van ´hol en vol´ terwijl de grote kerkruimte, opgevat als een groot plein, ongedeeld kan blijven, Ir H. H.G.J. Schelling in het Bouwkundig Weekblad, nr. 22 jaargang 1960: ´Toen ik het vorig jaar de kerk in Gemert voor het eerst zag heeft die ruimte een diepe indruk op mij gemaakt. Daarna ben ik er nog tweemaal geweest. Ik geloof stellig dat ik nergens een sfeer heb ontmoet als in deze kerk. Wat het precies is weet ik niet. Ik kan die sfeer alleen omschrijven als het gevoel van een volmaakte rust, niet de rust van een doodse stilte, maar een rust die de hoogste menselijke concentratie mogelijk maakt en bevordert, een ontvankelijk worden van de geest voor de ware bezinning. Na een korte beschrijving van de kerk eindigt Schelling met: Men krijgt zeer sterk de indruk dat alles ´op zijn plaats´ is, en dat er geen wijziging mogelijk is. Een uiterste eenvoud is er in de toepassing van de materialen, gewoon schoongewassen beton voor de vloeren, een ruim gebruik van gewapend beton, enkele verzorgde details. Hij eindigt met: Men moet deze ruimte binnengaan om er de wijding, de zuiverheid, de diepe ernst van te ondergaan. Ik houd deze kerk voor de beste die ik in jaren gezien heb´ * De buitenvorm van deze kerk is gehandhaafd, het interieur van het kerkgedeelte is sterk verminderd en op onderdelen aangetast. De toren is ongewijzigd.
De kerk in Odiliapeel Zowel in Odiliapeel als in Rijswijk is er in het interieur een alles overheersende grote architectonische plastiek van het ciborium boven het altaar. Van dezelfde orde van grootte als de binnenruimte zelf en rechtstreeks beeldend als architectuur. Ir H. H.G.J. Schelling in het Bouwkundig Weekblad nr. 22 jaargang 1960: ´In Odiliapeel heeft Jan de Jong op hoogst merkwaardige wijze een palissade om het heiligdom heen gezet. Nagenoeg vierkant. En in dit vierkant plaatste hij, enigszins scheef, een tweede vierkant: de eigenlijke kerkruimte. Achter de palissade werd op die wijze een soort kloostergang geformeerd, die bij het doorschrijden vier maal in breedte verandert en zodoende allerlei afwisselends te zien geeft. Nu eens een doopkapel dan weer een kinderkerkruimte, dan weer kleine zijkapellen. Het licht valt, door zeer smalle ramen tussen de de palissade-achtige betonplaten in, de kloostergang binnen. De kerkruimte, daartussen, ligt een drietal treden lager. Hierin is niets anders als het ciborium en de ernstige bankenblokken. Hier dezelfde zuiverheid, en een soortgelijke materiaalbehandeling als in Gemert.´ * Deze kerk is aangewezen als gemeente monu ment, door sloop van cancelli en een ambo werd het oorspronkelijke interieur helaas aangetast.
15
De kerk te Rijswijk Een nagenoeg vierkante ruimte als die in Rijswijk, heeft -anders dan de kerk in Gemert- geen geleding gekregen van het plafond. Deze kerk vertoont een sterke orientatie van de binnenruimte op de ommuurde eigen buitenruimte van de kerk, het kerkplein. Ook Rijswijk is gebouwd op het thema ´overdekt plein´ met galerij-stellingen en een kleine afgedekte kapel tegen de buitenmuren, de wanden van het plein. Ir H. H.G.J. Schelling in het Bouwkundig Weekblad nr. 22 jaargang 1960: `Van verre ziet men reeds de veel op Gemert gelijkende kerktoren, rustig, beheerst. Zeer goed passend bij de haast grimmige ernst van het grote vierkante kerkmassief met zijn zwaar overluifelde ramen. En hij vervolgt: Vreemd doet het interieur op het eerste gezicht aan. De vele inbouwsels in de vierkante ruimte hinderen enigszins de overzichtelijkheid.Toch heerst hier dezelfde sfeer die de architect in de twee andere kerken mijns inziens volmaakter heeft weten te bereiken. Ik verheug me in het bijzonder over de kerken van Jan de Jong, die voor de Nederlandse bouwkunst mijns inziens zeer waardevol zijn.` * Deze kerk werd helaas gesloopt. Alleen de toren staat nog overeind.
Buitenruimten bij kerken Buitenruimten bij kerken hebben een groot potentieel voor een daarop georienteerde architectuur. Een citaat: “Zo moeten wij ook ons nu voor kunnen stellen dat in een zeer volledig architectonisch geheel niet aan de eigenlijke ruimte, waar het om gaat, de in zich te erkennen verhouding wordt gegeven, maar in tegendeel aan een extra voorruimte die daardoor de eigenlijke woonruimte determineert. Zouden wij hierin niet de reden van bestaan moeten zoeken van het atrium dat aan onze antieke kerken steeds voorafging en dat ook in de oudere architectuur zo’n grote rol gespeeld heeft? De natuurlijke eenheid tussen het primitieve hol en vol breidt zich dus successievelijk uit over het hele gebouw, dank zij de verstandelijke reflexie, die deze materiele tegenstelling weet te verheffen tot een algemene conditie van ons kunstwerk.” Dit was de toon, waarmee Van der Laan in 1946 over architectuur sprak in de Werkgroep Begijnhof in Breda. Het brede begrip van oriëntatie zoals dat uit de citaten naar voren komt, is in de nu volgende citaten van de Jong over de drie kerken gemakkelijk te herkennen. Het is een interpretatie van oriëntatie die het onderscheid tussen architectuur en stedelijke buitenruimten te boven gaat.
In de toelichting van Odiliapeel schrijft de Jong: “Een eerste stap was een eigen kerkerf te vormen, samenhangend en onderscheiden met het trapezoide centrumveld. Samenhangend door een van de richtingen van centrumveld en kerkhof samen te laten vallen. Onderscheiden door hierop opnieuw de divergenties c.q. convergenties van het centrumveld op uit te zetten voor de richting van de kerkzaal. De kerkzaal asymmetrisch binnen het kerkerf geplaatst in overeenstemming met de ligging van het hele complex op het centrumveld. De divergenties van de richtingen tussen kerkerf en kerkzaal hadden tot gevolg dat er tussen de wanden van kerkerf en kerkzaal geen gemeten ruimten konden ontstaan. Dit was bedoeld om galerijvorming t.o.v. de kerkzaal te voorkomen. De ruimten tussen kerkzaal en kerkerfwand vormden dus oriënterende ruimten met daarop oriënterende elementen van de kerkzaal. Naar waarheid een atrium, niet eenzijdig, maar rondom het kerkgebouw met enig accent in de richting van het centrumveld. Alles bijeen een wonderlijk nog niet vertoond effect met een klassieke inslag. Gaan wij de oriëntatie nu verder volgen dan zien wij dat die drievoudig centrisch is en een krachtiger beelding heeft. a. Een naar buiten gerichte oriëntatie van het hele complex op het centrumveld en verdere omgeving middels toren en toegangsportaal. b. Een naar buiten gerichte oriëntatie van de kerkzaal op het kerkerf via de poorten in de kerkwanden op de oriëntering gevende elementen van het kerkerf c. Een eigen oriëntatie van de kerkzaal middels ciborium en absis” Over de kerk in Rijswijk zei Jan de Jong: “Ik meende een dragelijke oplossing gevonden te hebben door de oriëntatie een belangrijke plaats te geven in de vorm van een centraal element, te omgeven door perifere gebouwen welke ook functioneel in de eredienst te betrekken waren. Dom van der Laan was blij met deze vondst. De absoluut noodzakelijke maatvoering kwam nu ten laste van centrum en perifere bouwsels en de oriëntatie zorgde voor de onderlinge betrekking tussen die delen. Zodoende kreeg het geheel in afgeleide zin enigszins het karakter van een pleinruimte. Met dergelijke ideeën werd Jan de Jong een belangrijke exponent van de Bossche School, die de fakkel overnam van de eerste, oudere generatie. In zijn latere eigen werk zien we door de jaren heen een verdere ontwikkeling van inzichten, in een voortdurende dialoog met Van der Laan. De nieuwe kijk op stedebouw zoals die naar voren komt in ´De dispositie van de stad, les XIII van ´De Architectonische Ruimte´ krijgt voor het eerst gestalte bij de omvorming in Schaijk van het kantoor-woonhuis.
Met name het begrip perifere dispositie, wordt door de Jong in de lay-out van het terrein het leitmotiv. Het allerlaatste thema in de theorie van Van der Laan, de Thematismos, lijkt in zijn werk al vroeg tot leven te komen op de manier waarop de Jong een blokvorm voor de kerk combineert met de staafvorm van de toren en de plaatvorm van het kerkplein. Jan de Jong over de Bossche School Jan de Jong beschrijft de Bossche School in een handgeschreven notitie d.d.feb 1997 met als titel: ´ De Bossche School en het bouwen´. Als men met enkele woorden poogt de essentie van de ´Bossche School´ met betrekking tot de kunst in het algemeen en het bouwen in het bijzonder weer te geven dan zou men dit als volgt kunnen doen: Doel van de Bossche School Steunend op authentieke klassieke beginselen beoogt zij de menselijke maaksels op te nemen in een intellectuele orde welke, als orde, door ons verstand gekend kan worden. Het verstand staat hierbij (in hoofdzaak) niet in dienst van onze stoffelijke behoeften, maar in dienst van onze geestelijke behoeften. Het verstand zoekt zichzelf, als verstand, te kennen. Nu kent ons verstand niet de individuele stoffelijke vormen. Het kent alleen de algemene vormen. Deze vormen worden daartoe a.h.w. losgemaakt (geabstraheerd) van de stof. Dit is het werk van de begrijpende substantie (ons verstand) die door haar activiteit de vormen van in potentie, tot in actu begrijpelijk maakt, daadwerkelijk begrijpelijk. Die vormen kunnen nu opgenomen worden in ons bestaan en betekenen daar een vervolmaking van ons bestaan. Het werkproces Volstrekt algemeen in de stoffelijke vormen is dat zij afmetingen hebben. Het huis is een samenspel van plastische en ruimtelijke vormen. Deze vormen kunnen gekend worden door hun afmetingen in drie dimensies. Het gaat dus om het verstandelijk kennen van
die afmetingen welke daarvoor opgenomen moeten worden in een orde van afmetingen, welke alle delen van het huis op een kenbare wijze op elkaar betrekt middels een maatstaf welke door het huis zelf gegeven wordt door het z.g. kleinste kwantum. -De vakkundige verwerking van dit procede laat ik hierbij vanwege zijn omvang achterwege.Deze wijze van vormgeven is volstrekt uniek in onze maatschappij welke zich tevreden stelt met een louter materiele vormgeving (waaronder ook te verstaan de romantische – gevoelsmatige vormgeving) welke uitsluitend in dienst staat van het existentiële bestaan, maar het geestelijke bestaan miskent of althans schromelijk verwaarloost. Daardoor zijn die soort maaksels niet volledig menselijk. Daar komt nog bij dat, eenmaal losgemaakt van zijn geestelijke beginsel, alle dingen overgegeven worden aan een onbeperkte wildgroei. Zozeer zelfs dat zij zich kunnen keren tegen hun existentiële functie waarvoor zij toch bestemd zouden zijn en vervallen daardoor tot ´ volmaakte´ dwaasheid. Omgang met deze vormwereld Het ´omgaan ´ met de beoogde geestelijkstoffelijke vormwereld vraagt een bepaalde discipline en ascese. Het vraagt n.l. het afwijzen en beperken van die vormgevingen welke krachtens hun doelstelling of krachtens hun onvermogen niet geschikt of in staat zijn, om deze stoffelijk-geestelijke vormenwereld tot stand te brengen. Hierdoor zijn zij van geen nut, of zelfs schadelijk voor de verheffing van dat gedeelte van het bestaan, wat aan onszelf toegewezen is. Zijn de beoogde geestelijke kwaliteiten echter wel in onze maaksels aanwezig dan dient men er vanwege hun grote kwetsbaarheid, met de grootste zorg mee om te gaan. Want de hebzucht welke de wil bekoort en de verwarring welke het verstand teistert, zijn wellustige en vraatzuchtige ´wolven´ welke een permanente bedreiging vormen voor het werk wat wij in goedheid en waarheid behoren tot stand te brengen. Schaijk, febr. 1997, J. de Jong
17
4. DE THEORIE, DE CURSUS EN HET PLASTISCHE GETAL Van der Laan’s hoofdwerk ‘De Architectonische Ruimte, vijftien lessen over de dispositie van het menselijk verblijf’ verscheen in 1977. De hoofdgedachten van zijn eerdere boek ´Het Plastische Getal´ uit 1967 werden opgenomen in dit nieuwe boek uit 1977. In ‘de Architectonische Ruimte’ wordt de leerstof van het plastische getal behandeld in het middendeel van het boek. De eerste zes hoofdstukken benaderen de architectonische ruimte vanuit enkele grote duofenomenen en enkele drievoudige fenomenen. De grote binomen zijn natuur en architectuur, binnen en buiten, vol en hol. De drievoudige fenomenen die aan de orde worden gesteld, zijn ruimte-vorm-grootte, lijn-vlak-volume. In die trio´s speelt telkens de middenterm een bemiddelende rol tussen de uitersten van de duofenomenen. Dat wordt verklaard in het afsluitend hoofdstuk met de titel ‘drievoudige functie’ en daarna volgt de stof van het Plastische Getal in hoofdstuk VII, VIII, IX en X. Daarmee is de theorie volledig neergezet en wordt vervolgens de dispositie van de wand, de dispositie van het huis en de dispositie van de stad behandeld. De hoofdstukken XI XII en XIII worden afgerond met een hoofdstuk XIV, getiteld ‘drievoudige expressie.’ Van der Laan besluit het boek met hoofdstuk XV dat als primitief voorbeeld van architectuur het prehistorische monument Stonehenge belicht.
Ontwikkeling van het plastische getal Als het om eendimensionale grootten gaat is het abstracte getal nog steeds het aangewezen stelsel om lengten te meten. Zoals bij het tellen, rekenen we voor het meten van lengtematen met een aan te nemen eenheid van lengte. Op 1 volgt 2, omdat 1 de natuurlijke eenheid is van het abstracte getal. Lengten worden gemeten met lineaire eendimensionale eenheden, centimeters, meters, kilometers, voeten of mijlen.
De hele architectuurtheorie scharniert om die vier midden-hoofdstukken van ´De Architectonische Ruimte´. Eerst wordt in hoofstuk VII de grondverhouding afgeleid. Dan komen in hoofdstuk VIII de matenstelsels aan de orde. Vervolgens wordt dan in hoofdstuk IX en X eerst de symmetrie en dan de eurythmie behandeld aan de hand van de twee bijbehorende ‘leermiddelen.’. Voor de symmetrie is dat de ‘abacus’, leermiddel voor de grootte. Voor de eurythmie werd de morfotheek ontwikkeld als leermiddel voor de vorm. In deze vier hoofdstukken wordt het plastische getal volledig behandeld en zien we hoe de klassieke Vitruviaanse begrippen als symmetrie en eurythmie tot leven worden gebracht. Van der Laan stelt: “Zoals wij door het gewone getal -door te tellen- ons een inzicht verschaffen in de elkaar opvolgende hoeveelheden, zo zou er ook een ‘getal’ moeten zijn dat ons vertrouwd maakt met de elkaar opvolgende hoe-groot-heden. Dit is het zogenaamde Plastische Getal´, dat niet werkt met een getallenstelsel, maar met een matenstelsel. Hiermee kan de architect aan de slag, want hij moet in de eerste plaats maten bepalen.” Uit Architectuur, modellen en meubels 1982
Abacus, leermiddel voor de grootte.(uit 1960)
Bij het zoeken naar een ‘getal’ om met tweedimensionale grootten om te gaan, ligt de zaak uiteraard minder eenvoudig dan met de eendimensionale grootten. Als we ons beperken tot rechthoekige vlakken willen we zowel de lengte als de breedte kennen. Bij het zoeken naar twee duidelijk verschillende oppervlakken, zou een lineaire verdubbeling van beide zijden van het kleine vlak een veel te groot onderscheid opleveren tussen twee elkaar opvolgende twee-dimensionale grootten. Door zijn twee dimensies volstaat een kleinere vergroting om
I: het grote vlak is 2x hoog en 2x zo breed als het kleine vlak
II: opeenvolging van twee vlakken naast elkaar met de grondverhouding 1 : 1,6 van de guldensnede
I: twee volumens met opeenvolgende maten volgens de gulden snede
II: twee volumens met opeenvolgende maten van het plastische getal
I II
I II
Grondverhouding van de lineaire en vlakke grootte ´Architectuur, modellen en meubels´p.28 De gewone telkunde van een en twee etc, op de voorgrond links, de gulden snede rechts.
tot een duidelijk verschil te komen dan door middel van het telkundig tweevoud. Fibonacci ontwikkelde de regels voor het stelsel met de gulden snede, een stelsel dat specifiek past bij de twee-dimensionaliteit. De grondverhouding van dat stelsel beantwoordt aan de reeks waarbij geldt, dat de som van twee termen gelijk is aan de opvolgende derde term. Het bovenstaande model om die reeks te illustreren laat eerst zien hoe simplistisch en overdreven het tweevoud hier zou werken. Daarnaast worden twee vlakken getoond die met de verhouding van de gulden snede zijn gevormd en daarin zien we hoe die opeenvolging van twee vlakken naast elkaar met de grondverhouding 1 : 1,6 er uitziet. De staafjes op de voorgrond van dit model vertonen de drie lineaire grootheden, die gelijk zijn aan de zijden van de twee opeenvolgende
Morfotheek, leermiddel voor de vorm (uit 1960)
-
-
-
Grondverhouding van de volumineuze grootte ´Architectuur, modellen en meubels´p.29 geheel rechts een rij staafjes met opeenvolgende maten van het plastisch getal
vlakken. Beide vlakken hebben een afmeting, de middenevenredige, gemeen. Hier geldt, dat de kleinste grootte vermeerderd met de tweede gelijk is aan de grootste. Van der Laan trekt deze werkwijze door bij zijn zoektocht naar het ´Plastische Getal´, het ´getal´ om met drie-dimensionale- grootheden om te gaan. Bij de twee-dimensionaliteit wordt de grootte bepaald door twee dimensies, de lengte en de breedte. Bij de vergelijking van twee aangrenzende vlakken zijn er slechts drie lineaire grootten in het spel, omdat beide opeenvolgende vlakken een afmeting gemeen hebben, dat is de midden-evenredige tussen de grootste en de kleinste maat. Bij de vergelijking van twee opeenvolgende drie-dimensionale grootheden zouden we in
totaal door twee drietallen van afmetingen naast elkaar te stellen, komen tot een rij van zes lineaire grootten. Maar omdat beide volumes een vlak gemeen hebben, - het naar ons toegekeerde vlak van het kleinste blok is identiek aan het bovenvlak van het grootste blok -, beperkt zich de reeks tot een rij van vier lineaire grootten, die corresponderen met alle zijden van de beide volumes. De twee volumes, de naast elkaar staande blokken, vertonen een ongelijke lengte breedte en hoogte, die zich onderling verhouden volgens een bepaalde factor, de grondverhouding. Het model laat bovendien zien, dat alle overeenkomstige afmetingen, de lengte, breedte en hoogte van beide blokken van elkaar verschillen volgens de grondverhouding Daarnaast een rij staafjes met de vier maten die corresponderen met de zijden van het grootste en kleine blok. In dit model is de positie van het gemeenschapppelijke grensvlak tussen het grootste en kleine blok aangegeven. Het grootste blok vertoont een dun streepje, waarboven zich een blokvorm bevindt die precies gelijk is aan het kleinste blok dat er in het model rechtop naast staat. Het grootste staafje in dit model heeft ook een verkenning, die aangeeft dat deze lengte gelijk is aan de som van de eerste en tweede term aan de linkerzijde. Anders gezegd: de som van de eerste twee termen is gelijk aan de grootste, de vierde term. De grondverhouding is vastgelegd door de vermenigvuldigingsfactor van de meetkundige reeks waarbij telkens van de vier opeenvolgende termen het verschil tussen de grootste en de op een na kleinste gelijk is aan de kleinste, ofwel waarbij de eerste term plus de tweede term gelijk is aan de vierde term. De grondverhouding van het plastische getal werd uit deze formule berekend en bedraagt ongeveer 0,755 etc of 3/4, bij verkleining van de termen. Omgekeerd is de grondverhouding bij vergroting van termen ongeveer 1,325etc of 4/3. Op deze grondverhouding is het plastische getal en het daarbij behorende matenstelsel gebaseerd.
19
Voltallig stelsel van acht maten ‘De architectonische ruimte’ p.87 bij de uitbreiding van de reeks naar 6 termen geldt: a(1ste term) b(2de) c(3de) d(4de) e(5de) f(6de term) a+b=d b+c=e c+d=f d=a+b a+b+c=f b+c=e a+e=f f-e=a d.w.z. van een groep van zes opeenvolgende maten is het verschil der twee grootste maten gelijk aan de kleinste maat
Ontwikkeling van het achtvoudige matenstelsel Bron: ‘Architectuur, modellen en meubels’ p.31
De reeks van het plastische getal is daarmee de reeks bij uitstek wanneer het gaat om het op elkaar betrekken van orthogonale driedimensionale grootheden. Wanneer eenmaal de grondverhouding van de drie-dimensionaliteit is gevonden, wordt de tweede beslissende stap gezet om te komen tot een matenstelsel, waarmee in de architectuur gewerkt kan worden. Ontwikkeling van het achtvoudig matenstelsel De reeks van 4 termen word uitgebreid tot een reeks met zes termen en vervolgens tot acht termen. Hoe dat achttallig stelsel werd afgeleid, formuleert Van der Laan in onderstaand citaat: ‘Van een groep van vier opeenvolgende maten is de som van de twee kleinste maten gelijk aan de grootste maat, en van een groep van zes opeenvolgende maten is het verschil der twee grootste maten gelijk aan de kleinste maat. Deze twee groepen van maten kunnen wij zo samenvoegen in een groep van acht opeenvolgende maten, dat het verschil tussen de zesde en de vijfde maat gelijk is aan de eerste maat en de som van die zelfde twee maten gelijk is aan de achtste maat. Het dubbele van de vijfde maat verschilt dan net zoveel van de achtste maat als de vijfde zelf verschilt van de zesde maat en dat verschil is gelijk aan de eerste maat.’ De ‘Architectonische Ruimte’ p. 86, 87. Op bijgaande afbeeldingen wordt een en ander zichtbaar gemaakt.
bij een uitbreiding van de reeks tot 8 termen a(1ste term) b(2de) c(3de) d(4de) e(5de) f(6de) g(7de) h(8ste term) f-e=a en f+e=h 2 e =? e=f-a en e=h-f 2e=h-a d.w.z. Het dubbele van de vijfde maat verschilt net zoveel van de achtste maat als de vijfde zelf verschilt van de zesde maat en dat verschil is gelijk aan de eerste maat.
Nu met het bepalen van dat octaaf, die orde van grootte, het matenstelsel compleet is, inclusief een stelsel van afgeleide maten die volgens harmonische middens verweven zijn met het eerste authentieke stelsel van maten, krijgen alle acht maten vaste aanduidingen. In woorden, in simpele breuken, of –omgekeerd- in simpele veelvouden van de eenheid. Nog precieser kunnen de acht maten van het stelsel binnen een orde van grootte worden uitgedrukt in getalswaarden. De acht maten twee aan twee benoemd, groot en klein geheel, groot en klein deel, groot en klein stuk en groot en klein element. De grondverhouding benadert zeer dicht de 3/4 en de volgende termen van de reeks benaderen de authentieke reeks : 1/7, 3/16( of 1/5), 1/4, 3/7, 4/7, 3/4, 1 Wanneer in dit stelsel het grote geheel volgens de 3 op 4 verhouding wordt verdeeld, ontstaan uit 1 de beide delen 4/7 en 3/7. Niet alleen is vanzelfsprekend de som van deze twee delen weer 1, maar ook het verschil tussen 4/7 en 3/7 levert 1/7 op en dat is ook weer een term in het matenstelsel, de kleinste term. De opvolgende ordes van grootte beperken zich telkens tussen een grootste term met als kleinste term van de orde de 1/7. De naast-liggende orde van grootte is daarmee ook bij alle termen 1/7 kleiner of omgekeerd 7 maal zo groot. Tussen deze genoemde termen liggen -niet in het telkundig midden maar in het harmonische midden- nog de termen van de afgeleiden: 1/6, 2/9, 2/7, 2/5, 2/4, 2/3, 6/7
1/7 3/16(1/5) 1/4 1/3 3/7 4/7 3/4 1 1 4/3 7/4 7/3 3 4 16/3 7 De acht maten van een stelsel twee aan twee benoemd
Deze termen formeren een parallelle reeks van afgeleide maten. Al deze termen zijn exacte tweevouden van lager gelegen termen en exact 1/7 kleiner dan hun grotere buurman van de oorspronkelijke reeks die wordt aangeduid als de reeks van authentieke maten. Klein kwantum, maatstaf voor de eenheid ‘We weten dat iedere lengte vergroot of verkleind kan worden, zonder dat de grootte er door wordt aangetast; de lengte blijft zogenaamd van dezelfde grootte. Ook weten we dat het kleine kwantum, dat aan iedere maat van een stelsel kan worden toegevoegd of afgenomen, gelijk is aan het verschil van die maat met haar afgeleide en overeenkomt met de overeenkomstige van die maat in het lager gelegen stelsel. Niet alleen elke maat afzonderlijk wordt begeleid door zo’n klein kwantum waarvoor zij nog juist ongevoelig is, maar ook het stelsel als geheel wordt door een lager stelsel begeleid, waarin al deze kleine kwantums als maat voorkomen.’ ´Een grootte kan slechts als maatstaf dienen voor die grotere maten, die ermee in verhouding kunnen treden. Deze laatste mogen dus met de maatstaf uiterlijk in die verhouding staan, waarin de maatstaf zelf staat tot het kleinere kwantum waarvoor hij juist gevoelig begint te worden. Bij het meten van de continue kwantiteit moeten wij daarom niet zozeer de nadruk leggen op de drie kwantums, dan wel op de twee opeenvolgende matenstelsels die door die drie kwantums worden beheerst; het lagere stelsel is als het ware maatstaf voor het hogere. Het meten van de continue kwantiteit voltrekt zich trapsgewijze: maten van een stelsel worden gemeten met maten van een lager stelsel en zijn zelf weer maatstaf voor een hoger stelsel.´ ‘De Architectonische Ruimte’ p.102, p. 103.
Getalswaarden van de matenstelsels. De getalsmatig uitgedrukte matenstelsels zijn de meest precieze aanduiding van grootten, zoals die door de reeks op basis van de grondverhouding kunnen worden berekend. Tevens is hierbij op te merken, dat die precisie toeneemt in de richting van het stelsel met de hoogste getalswaarden. Omgekeerd zien we in het laagste stelsel met de laagste getalswaarden, dat die precisie nog maar nauwelijks aanwezig is. Het stelsel met de laagste getalswaarden werkt als hekkensluiter voor de drie orden van grootte die er in het spel zijn. Zoals in iedere orde van grootte, het kleinste element, die 1/7, de drempelwaarde is van de betreffende orde van grootte, zo is dat laagste stelsel het stelsel, waardoor het aantal orden van grootte wordt beperkt. Van der Laan stelt: “Het matenstelsel van het Plastische Getal kent 8 maten. Tot het kleine element als eenheid staan de andere maten in zeven onderscheiden verhoudingen. De grootste maat van het stelsel, het grote geheel, die in een uiterste verhouding staat tot het kleine element als eenheid, kan zelf weer als eenheid fungeren in een hoger stelsel, waarin het dan als klein element optreedt om zeven grotere maten met zich in verhouding te doen treden. We moeten dus de getallen van het tientallig stelsel waarin de maten van het achttallige stelsel zijn uitgedrukt, weten te interpreteren. Het getal 716 bijvoorbeeld, dat ons in relatie met het getal 100 de verhouding van het grote geheel tot het kleine element uitdrukt, lezen wij in het tientallig stelsel als de som van 700, 10 en 6, zeven honderdtallen, een tiental en 6 eenheden. Maar bij het plastische getal toont ons het getal 716 de samenstelling van het grote geheel als wij het beschouwen als een samenvoeging van 700, 14 en 2. Het grote geheel is namelijk het zevenvoud van het kleine element uitgedrukt door het getal 700, vermeerderd met het kleine element uit het stelsel waarin 100 het grote geheel is, uitgedrukt door het getal 14 en bovendien vermeerderd met het kleine element van een nog lager stelsel waarin 14 het grote geheel is, uitgedrukt in het getal 2.” ‘de Architectonische Ruimte’ p.104 en 105 In het ´Plastische Getal´ zijn de grootten geordend volgens zeventallige stelsels, zoals nevenstaande tabellen laten zien. Maar we blijven gewoon gebruik maken van de gangbare decimaal geordende telkunde.
De authentieke maten, met daartussen, de reeks afgeleide maten, dubbele maten, die 1/7 kleiner zijn dan hun authentieke buurman.
Getalswaarden van de matenstelsels I, II, III: drie opeenvolgende authentieke stelsels
Ia, IIa: afgeleide stelsels, alle maten van het authentieke stelsel verminderd met de overeenkomstige maten uit het eenmaal lager gelegen stelsel, dat is 1/7 deel
Iaa: Getalswaarden van het verminderde stelsel. Het afgeleide stelsel wordt door een nieuwe afleiding weliswaar teruggebracht tot het oorspronkelijke authentieke stelsel maar niet precies; alle maten ervan zijn verminderd met een klein kwantum gelijk aan de overeenkomstige maat van een tweemaal lager gelegen stelsel dat is 1/7 van 1/7 deel ‘De Architectonische Ruimte’ p.96, 97, 100
21
stelsels
klein element
0: authentiek getalswaarden: 0a: afgeleid
groot element
1 7.16 6/7
klein stuk
4/3 9.48,5 7/6
groot stuk
7/4 12.56,5 3/2
klein deel
groot deel
klein geheel
groot geheel
3 22.05
4 29.21
16/3 38.69,5
7 51.26
7/3 16.64,5 2
5/2
7/2
9/2
6
getalswaarden: 6.16 8.16 10.81 14.32 18.97 25.13 33.29 44.10 ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ------------------------------------I: authentiek getalswaarden: Ia: afgeleid
1/7 1.00 1/8
1/5 1.32,5 1/6
1/4 1.75,5 2/9
1/3 2.32,5 2/7
3/7 3.08 2/5
4/7 4.08 2/4
3/4 540,5 2/3
1 716 6/7
getalswaarden 86 1.14 1.51 2.00 2.65 3.51 4.61 6.16 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------II: authentiek getalswaarden:
1/49
1/35
1/28
1/21
1/16
1/12
1/9
1/7
14
18,5
24,5
32,5
43
57
75,5
100
IIa: afgeleid 1/42 1/32 1/24 1/18 1/14 1/10 1/8 getalswaarden: 12,5 16 21 28 37 49 65 86 -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------III: authentiek getalswaarden IIIa: afgeleid stelsels
2 1,75 klein element
2,5 2,25 groot element
3,5 3 klein stuk
4,5 4 groot stuk
6 5 klein deel
8
1/49 14
10,5
7
9
groot deel
klein geheel
12,5 groot geheel
In de bovenstaande tabel de authentieke en afgeleide stelsels I, Ia, II, IIa, III, IIIa uitgebreid met een groter stelsel 0 en 0a. Telkens worden de 8 maten van het stelsel benoemd. eerst in breuken uitgedrukt, daaronder staan de getalswaarden.
“Voor een realisatie van de matenstelsels door de lineaire afmetingen van de gekantrechte vormen der architectuur zijn de getallenreeksen die werden afgeleid, over het algemeen voldoende. De kwantitatieve eisen van materiaal, techniek en gebruik laten in de regel genoeg speelruimte toe om ze aan te passen aan de getalwaarde der maten van de drie stelsels met hun authentieke, afgeleide en verminderde maten. Mochten de geschikte getalswaarden toch niet te vinden zijn, dan kunnen de reeksen nog worden uitgebreid met getallen groter dan 716. Met de formule, dat van de vier opeenvolgende maten de grootste gelijk is aan de som van de twee kleinste, zijn die getallen gemakkelijk vast te stellen. In zulke uitgebreide reeksen kunnen altijd wel ergens de matenstelsels gevonden worden, die passen bij de concrete omstandigheden.” ‘De Architectonische Ruimte` p.105 Het begrip marge of speling Afgezien van kleine marges is de authentieke reeks : 1/7, 3/16 (of 1/5), 1/4, 3/7, 4/7, 3/4,1 Als we deze reeks getalsmatig weergeven, worden de marges of spelingen zichtbaar. Zie ´Het spel der marges´ in ´Het Plastische Getal´ 1967 p.73 Een klein element is 1/7 van het groot geheel. Voor stelsel I betekent dit, dat als je 7 maal het kleine element (1/7, getalsmatig100) op het groot geheel (716) uitzet, je een marge van 16, (14 het kleine element uit stelsel II + 2 het kleine element uit stelsel III overhoudt. Op een groot geheel (716) kun je 5 maal een
groot element (1/5 getalsmatig 132,5) uitzetten, de marge is dan groot 53.5 (716- 662,5), 53,5 is te zien als 43, klein deel uit stelsel II + 10,5 klein geheel uit stelsel III Op een groot geheel (716) kun je 4 maal een klein stuk (1/4 getalsmatig 175,5) uitzetten, de marge is dan 14, het kleine element uit stelsel II Op een groot geheel (716) kun je 3 maal een groot stuk (1/3 getalsmatig 232,5) uitzetten, de marge is dan 18,5 (716-697,5), het grote element uit stelsel II De Jong speelde virtuoos met marges, hij liet ze soms duidelijk zien, door middel van steegjes in de lay-out van het domein, bij kolomstellingen voor het plaatsen van vrij staande kolommen. Daardoor komt er lucht in zijn composities. Hierop wordt ingegaan in hoofdstuk 8, De bepaling van het erf, in hoofdstuk 10,
´De eerste ´experimenten op eigen grond´ en in hoofdstuk 11, ´De maatvoering van het huis en hoofdstuk 12 `De dispositie`. In de gestencilde lessen gebruikt in de cursus Kerkelijke Achitectuur 28 nov. 1953 – 3 maart 1956 stelt Dom H. Van der Laan: ´Het Plastische Getal is geen eenduidig getal, maar een stelsel van getallen, het is ´de telkunde van de hoegrootheid´.(parallel met een toonstelsel in de muziek.) Dat stelsel vertolkt de eigenschappen van de architectonische uitgebreidheid, is ontwikkeld voor de bepalingen van grootten in de driedimensionaliteit, het genereert formules en vondsten.´ Jan de Jong heeft zich in het stelsel van het plastische getal heel erg verdiept. Er een vol jaar alles voor opzij gezet. Juist bij hem wordt dat laatste zinnetje waargemaakt: ’het genereert formules en vondsten.’
Enkele formules die voortkomen uit de specifieke eigenschappen van het plastische getal: Een klein deel + een groot deel: 3/7+4/7=1 het groot geheel. Voor stelsel I 308+408=716, voor stelsel II 43+57=100 etc. Van vier opeenvolgende termen is immers de som van de twee kleinste maten gelijk aan de grootste maat. Zo gelden ook de volgende formules: klein stuk + groot deel+groot element: 1/4+4/7+1/5=1 in getallen 24,5+57+18,5= 100 of 175,5+408+132,5=716 klein element + klein geheel + klein geheel van het er onderliggende stelsel: 1/7+3/4+1/9=1 in getallen 14+75,5+10,5=100 of 100+540,5+75,5=100 groot stuk + groot deel + klein geheel van het er onderliggende stelsel: 1/3+4/7+1/9=1 in getallen 32,5+57+10,5=100 of 232,5+408+75,5-716 groot stuk + klein deel + klein stuk: 1/3+3/7+1/4=1 in getallen 32,5+43+24,5= 100 of 232,5+308+175,5=716 Bovengenoemde formules hebben allemaal getalswaarden uit authentieke reeksen. De volgende formules combineren authentieke en afgeleide getalswaarden: 1/9 + 2/3 + 1/4 = 1, in getallen: 10,5+65+24,5=100 of 75,5+465+175,5= 716 1/7 + 2/3 + 2/9 = 1 in getallen: 14+65+21=100 of 100+465+151=716 1/3 + 2/4 + 1/5 = 1 in getallen: 32,5+49+18,5=100 of 232,5+351+132,5=716 2/5 + 2/4 + 1/7 = 1 in getallen: 37+43+14=100 of 265+351+100=716 of 1897+2513+716=5126
Op de laatste formule 2/5 + 2/4 + 1/7 = 1 baseert Jan de Jong veel beslissingen in het ontwerp van zijn kantoor- woonhuis. (zie hoofdstuk 10 `De maatvoering van het huis`) Van der Laan gebruikte deze formule voor de kelk en de hostieschaal die hij in 1968 ontwierp. Bovenstaande tekening van het ontwerp voor de hostieschaal laat op de maatstokken zien, dat het grote geheel, als volgt wordt ingedeeld: in het midden de authentieke maat van 1/7, met daarboven voor de gedeelte van de schaal de afgeleide maat 2/4, en voor het voetstuk onder de 1/7: de afgeleide maat 2/5. Bij deze formule gaat het om een merkwaardige combinatie van twee belangrijke authentieke maten, namelijk het grote geheel, 1, en het kleine element, 1/7, en twee afgeleide –alias dubbele- maten 2/4 en 2/5. Die twee afgeleide maten 2/4 en 2/5 zijn samen gelijk aan 6/7, en dat verschilt 1/7 met 1, het grote geheel. Bij de situering van de Abdij van Roosenberg,
heeft Van der Laan de diepte van het voorplein zo gekozen dat daarmee de eenheid van het gehele terrein wordt aangegeven. ´In de lengte over het totale terrein gemeten van noord naar zuid, is de breedte van het voorplein de kleinste maat en geldt dus in die orde van grootte als eenheid. Het terrein is ongeveer 175m. diep en het voorplein is ongeveer 25m dus 1/7 deel van de diepte.´ In de voordracht die van der Laan in 1975 te Roosenberg hield, stelt hij:´Dit is een verhouding die ook Jan de Jong veel heeft toegepast. Als ik met afgeleide maten wil werken, en ik haal eerst van mijn grote maat 1/7 af, dan kan ik in de rest van 6/7 werken met een juxtapositie van afgeleide maten.´ We zien in deze voorbeelden hoe zo´n formule zich verwerkelijkt in zowel het edelsmeedwerk met zijn kleine schaal als in de terreinmaten van honderden meters. In de architectuur bevinden we ons in het middengebied tussen de grootste en de kleinste maten. Daar wordt alles letterlijk
en figuurlijk opgebouwd vanuit het kleinste kwantum, de dikte van de muur. De dikte van de muur als kleinste kwantum Van der Laan stelt in Het Plastische Getal, hoofdstuk XIV, Stadium van verwerkelijking p. 115-142: ´Van de beide termen der plastische verhouding, te weten: de afscheiding en de afgescheiden ruimte, vertoont alleen de laatste zich in zijn volledige driedimensionaliteit. Wil men de plastische verhouding tussen de beide termen, afscheiding en afgescheiden ruimte, zichtbaar maken, dan is het noodzakelijk de wand te doorbreken. De materiele massiviteit van de wand, die zichtbaar wordt op de plaatsen waar hij doorbroken is, vertoont zich dus nog niet als expressieve massiviteit, omdat één van zijn afmetingen, de dikte, geen waarde heeft t.o.v. de beide anderen, (de lengte en de breedte). Deze massiviteit, de dikte, kan slechts
23
architectonische waarde verkrijgen in een deel van de wand, een element waarvan alle afmetingen wel tot eenzelfde orde van grootte behoren of zelfs van eenzelfde type van grootte zijn. Dit brengt dus mee dat de wand geleed moet worden, om in elk van zijn geledingen tot architectonische expressiviteit te worden gebracht. Een element van de wand, waarvan alle afmetingen van eenzelfde orde van grootte zijn, kan echter niet in relatie treden tot een afgescheiden ruimte, waarvan de grootte bepaald wordt door de afmetingen van het totale oppervlak van de wand. De ruimte zelf zal ook moeten worden geleed. De architectonische dispositie moeten wij dus opvatten als een kunstmatig procede dat er op gericht is de feitelijke relatie tussen de wand en de afgescheiden ruimte tot uitdrukking te brengen in een plastische verhouding tussen hun respectievelijke uitgebreidheden. De volledige serie van termen die voor deze verhoudingen nodig is, moeten wij beschouwen als de gegevens voor het verwerkelijken van het plastische getal. De harmonie die zich aldus manifesteert, zal het objectieve beeld leveren van de verzoening tussen mens en omgeving, door het huis tot stand gebracht. De plastische verhouding is een drievoudige verhouding, welke zich laat herleiden tussen de lengtes, de breedtes en de hoogtes van de beide te vergelijken uitgebreidheden. Om deze lineaire verhoudingen voor ogen te stellen, zijn opnieuw intermediaire elementen nodig, waarin de dispositie van het gebouw zal moeten voorzien.
Kapiteel en ruimte-cel kunnen slechts met elkaar in verhouding treden door middel van de kolom en het intercolumnium. De plastische verhouding wordt hier dus tot stand gebracht door het samengaan van de drie verhoudingen, bestaande tussen de hoogte van het kapiteel en die van de kolom, tussen de breedte van de kolom en de kolomsafstand en tenslotte tussen de dikte en de breedte van de galerij. ´Het Plastische Getal´ p. 126
superpositie
juxtapositie
in superpositie of juxtapositie De maten van een verhoudingen kunnen zich ten opzichte van elkaar in superpositie of in juxtapositie bevinden. Wordt de indeling van schema c beschouwd als een superpositie, dan moeten wij de aaneenschakeling en de verhouding der maten zien als in schema c´. De gemeenschappelijke basis van de op elkaar liggende maten der superpositie bevindt zich in het midden van de gearceerde delen en de maten m en n verhouden zich tot elkaar als maten van eenzelfde stelsel. Gaat men daarentegen de verdeling van schema c beschouwen als een juxtapositie, dan moeten wij de aaneenschakeling en de verhouding van de maten zien als in schema c´´, waarbij p en q zich verhouden als maten ven eenzelfde stelsel. In schema c´ is het gearceerde deel gelijk aan het dubbele van m en beantwoordt dus aan een maat van het afgeleide stelsel. Het witte deel, voor zover zichtbaar, is gelijk aan het verschil tussen n en tweemaal m, een maat die in geen stelsel voorkomt. De verhouding tussen het gearceerde deel (tweemaal m) en het witte deel (n) presenteert zich dus als een verhouding tussen een afgeleide en een authentieke maat en is dus een afgeleide verhouding. ´Het Plastische Getal´ 1967 p. 133, 134 In een cahier als dit, dat geheel gewijd is aan het huis van de cursus, als voorbeeld van verwezenlijking van de architectuurtheorie, waarin het plastische getal zo´n wezenlijk onderdeel is, kan men het verband tussen concrete architectuur en de opbouw van het matenstelsel van het plastische getal met de vinger aanwijzen. ´Instruments de travail´ Opgaven van enige omvang zijn het meest gediend met het vooraf opstellen van de maten in een te kiezen onderling verband zoals boven beschreven. Kenners van het Plastische
Getal kunnen met die materie spelen, zeker naarmate ze zich een goede voorstelling hebben gemaakt van de symmetrische en eurythmische verhoudingen, die het stelsel in zich heeft. Om dat te bereiken heeft Van der Laan van meet af aan ’instruments de travail’ ontwikkeld, zoals de abacus en de morfotheek. Zoals muziekinstrumenten ook worden benut om het gehoor te oefenen, en de toonstelsels te leren, zo zijn die leermiddelen van het plastische getal nodig om mogelijke ordonnanties voor de geest te halen. Het plastisch getal is beslist niet op de eerste plaats bedoeld voor het fatsoeneren van ontwerpschetsen zonder zich verder in de materie te verdiepen. Integendeel, het stelsel maakt de ruimtelijke mogelijkheden voorstelbaar voor de geest, en speelt dus juist een rol vanaf het eerste concept voor een ontwerp. Bij alle bestudering zouden voortdurend een abacus en morfotheek bij de hand moeten zijn, om aan de bedoelingen van de hele theorie te beantwoorden. In de boekuitgave ‘De Architectonische Ruimte’ van 1977, geeft Van der Laan aanwijzigingen en werktekeningen om deze leermiddelen te kunnen maken. Het gebruik van de abacus en van de morfotheek worden in hoofdstuk IX en X, SYMMETRIE en EURYTHMIE van ‘De Architectonische Ruimte’ uitvoerig beschreven. Deze leerstof kan men het best begrijpen door deze twee hoofdstukken met de bijbehorende leermiddelen grondig te bestuderen. Alle bouwstenen van ruimtelijke vormen passeren daarin de revue: de lineaire grootten, de vlakken met hun verdeling in ‘velden’ en ‘stroken’, ´de blokken, staven en platen´. Bijzonder is, dat in de morfotheek een kerngebied van vormen te voorschijn kwam, die het midden houden tussen de drie direct herkenbare vormtypen van blokken, staven
Morfotheek, het leermiddel voor de vorm De morfotheek is een grote blokkendoos, die het gehele gamma van architectonische vormen bevat. Van de blokken, staven en platen zijn er telkens tien verschillende exemplaren. De kerngroep in het midden van het gamma, bestaat uit drie overgangsvormen tussen staaf en plaat, blok en plaat, en tussen blok en staaf met in hun midden nog drie blanke vormen. Dat zijn de eigenlijke blanke vormen, waarvan de typische blanke vorm gecombineerd met het typische blok, typische staaf en typische plaat op de voorgrond bij elkaar zijn gelegd.
en platen. De vormen in het midden van de morfotheek werden benoemd als ‘blanke vormen’. Terwijl we de meer uitgesproken vormtypen veelvuldig zowel in de massieven als in de ruimtelijke onderdelen van gebouwen tegenkomen, lijken juist de blanke vormen voor de architectuur van groot belang. De Jong realiseerde zijn kantoor-woonhuis, na enkele bijgebouwen, in de jaren 1960 tot 1967. De CURSUS van 1953 waaraan hij drie jaren heeft deelgenomen omvatte met name het Plastische Getal of de Architectonische Ordonnantie. In 1967 verscheen in het nederlands het boek Het Plastische Getal, gebaseerd op de handleidingen van de cursus van 1953.
abacus morfotheek
Van der Laan en de Jong hebben zich na 1967 meer kunnen concentreren op de Architectonische Dispositie, dat in het standaardwerk de Architectonische Ruimte van 1977 wordt behandeld. Na die tijd is er zelfs weer een nieuwe morfotheek door Van der Laan ontwikkeld om de Thematismos te bestuderen. Maar het is zonneklaar dat juist de Jong bij de inleidende verkenningen van de dispositie als onderwerp, en bij de dispositie van de stad enorm stimulerende bijdragen heeft geleverd aan Van der Laan´s theorievorming. Vanaf zijn bekroonde cursusproject, waarnaar de kerk van Gemert werd gebouwd, experimenteert de Jong steeds met originele disposities op alle schaalniveaus. Het Huis De Jong geeft hiervan een groot aantal leerzame voorbeelden.
25
5. HET GEHELE COMPLEX IN VOGELVLUCHT
poort boerenland
ingangshof
noordtuin
kapel
bos
bos
boomgaard wei met schapen
moestuin
bos
bos
27
6. EEN RONDGANG OM EN DOOR HET DOMEIN EN HET HUIS
Ingangspoort, de noord-westhoek van het terrein
Westaanzicht in de zomer. Vergelijk het winterbeeld op de omslag van dit cahier
Noord- west punt van het domein
Zuid- oostpunt van het domein
Kapel op de zuid-westpunt van het domein
29
Rijksstraatweg
eerste huisje
poort zandweg ingangshof
noordtuin
woonhuis kantoor atrium
autostalling
het straatje van de Jong
kapel lichtdrukhuisje
weide met schapen, als overtuin
atelier, later woonhuis
moestuin
´Grijs met een poort´, zo beschreef De Jong zijn huis in een brief aan een bezoekster uit het westen.
31
De ingangspoort, de deuren vallen in de dagkant van de poort. Gezicht op het kantoor met de ingangsportiek en het doorlopende fries van ramen
De ingangshof, 10 auto´s vinden ´geruisloos´ een plek. Geheel links markeren de twee grote agaven de toegang tot de noordtuin. De afscheiding tussen noordtuin en voorhof ligt in het verlengde van de kantoorgevel. Op de kop van de hof, de overdekte auto-stalling en het zijaanzicht van de kapel. Rechts de kolomstelling van de houtopslag. Achter het kantoor zet zich de ruimteontwikkelimg voort in het ´straatje van de Jong,
33
Foto vanuit de ingangshof gekeken naar het oosten: de ingang van de noordtuin, de deur van het woonhuis zit rechts om de hoek in de aanbouw.
Noordtuin gekeken naar het westen met de deur naar het woonhuis in de aanbouw
35
De ingang van het kantoor, om de hoek ´het straatje van de Jong´
ingangshof
noordtuin
ingang via noordtuin
kantooringang ingang kapel
hoofdingang dagelijkse ingang
atrium
ingang kapel
het straatje van de Jong overdekte autostalling
kapel
ingang
ingang ingang
lichtdrukhuisje
moestuin weide met schapen atelier
Het ´straatje´ van de Jong. In de verte de buitenportiek van het 2de woonhuis, het verbouwde atelier. Links daarvan de entree van het atrium. Via het atrium wordt de hoofdingang en de dagelijkse ingang van het huis bereikt. Geheel rechts op de foto is nog net de deur van het lichtdrukhuisje te zien.
37
Het ´straatje van de Jong´, het overpad tussen het atrium voor het woonhuis en de weide met schapen. Links het lichtdrukhuisje, rechts de ingang van het atrium
De zuidgevel van het woonhuis. Een half transparante scheiding tussen atrium en overpad. Daarachter de ramen van het woonvertrek op de begane grond. Op de verdieping de loggia, waaraan de slaapkamers zijn gelegen. Boven het dak van de loggia de strook met zolderramen.
39
Boven, het gezicht vanuit de loggia op het atrium en het tot woonhuis verbouwde atelier. Op de kop van het atrium een loggia Op de foto links, gezicht op het atrium, met op de verdieping de loggia waarachter de tekenkamer. Op de begane grond de dagelijkse ingang voor het gezin, naast een kleine loggia, waarin een smal trapje dat toegang geeft tot de loggia op de verdieping.
41
Het woonvertrek, gezicht op de zitkring voor de haard vanuit de eethoek
Het woonvertrek gezicht op keuken en eethoek vanuit de haardkring
43
w.c.
ingang vanuit de noordtuin galerij
koken
kantoor
open
eten
praten
haardkring
ingang
boeken
vaders plek
doorgang
kantoor ingang
garderobe
galerij
ingang
atrium
c.v.
De galerij van het woonvertrek. Op de foto rechtsboven de haardkring, op de foto rechtsbeneden aanzicht keuken met eettafel
45
vergaderruimte
tekenkamer Loggia portiek kantoor
hal kantoor
Kantoor, begane grond
Kantoor, tekenkamer 1ste etage
Vergaderruimte kantoor
Tekenkamer
De hal van het kantoor
Tekentafel
47
zolder woonhuis archief kantoor
Zolder
bad kamer
slaapkamer
slaapkamer
slaapkamer
slaapkamer
slaapkamer
slaapkamer
slaap kamer
loggia
tekenkamer
Verdieping
wc
ingang galerij
kantoor
keuken
eten
ingang
ingang ingang c.v.
Begane grond
haardkring
loggia
loggia
atrium ingang
Noordgevel
Noordgevel
Doorsnede logia en woonhuis, aanzicht oostgevel kantoor en noordingang
Westgevel
Doorsnede over kantoor en terras, aanzicht zuidgevel woonhuis
Zuidgevel
49
Tekenkamer, trap naar de begane grond met vergaderruimte en entree
Overloop slaapetage, met bovenkomst trap vanaf het woonvertrek op de begane grond Rechts achter de kolommen de slaapkamers.
51
Inrichting van een slaapkamer
Elke slaapkamer heeft een dubbele deur naar de loggia
53
Gezicht vanuit de loggia op de verdieping op het atrium
Loggia voor de slaapkamers, elke kinderkamer heeft een eigen schrijftafel in de loggia
55
Gezicht op het dak van de loggia vanaf de zolder
Zolder, naar zuid, berging deel van het kantoorarchief
57
7. VAN HET OUDE NAAR HET NIEUWE HUIS van een vrijstaand kantoor- woonhuis met een centrale dispositie, naar een bebouwd domein met hoven en tuinen, een complex met vele perifere disposities 1. Het in 1947 gebouwde kantoor-woonhuis
2. De noordtuin wordt ommuurd; in de noord-oosthoek wordt een prieeltje (D) gebouwd; in de achtertuin wordt het atelier (E) gebouwd
3. Bouw lichtdrukhuisje (F), autoberging (G) , ommuring en uitbreiding van de zuidtuin met schapenweide en zwembad
D voortuin
ommuurde voortuin
B A G
C
achtertuin
F E
E wei met schapen
zwembad
H
1. Het kantoor-woonhuis werd in 1947 gebouwd als een vrijstaande villa met een tuin op het noorden en een tuin op het zuiden. Aan de oostkant gaat het eigendom verder met een flink stuk bebost terrein. Het woonhuis (A) heeft slaapkamers in de kap en het architectenburo (B), heeft in de kap ruimte voor archief en monsters; (C) garage met berging. Kortom een vrijstaand huis, het ideaal van zeer veel mensen, maar slechts bereikbaar voor weinigen. In de termen van de cursus ligt zo´n huis centraal op zijn grondstuk, heeft het een centrale dispositie.
garage
kantoor-woonhuis
Zuidgevel kantoor- woonhuis uit 1947
2. Begin zestiger jaren werd de voortuin ommuurd en werd, met de door de cursus verworven kennis van het plastisch getal, het eerste ´huisje´ (D) gebouwd. Een tuinprieel bestaande uit enkele gemetselde kolommen met een lessenaarsdakje van eterniet golf-platen gesitueerd in de hoek van de twee loodrecht op elkaar geplaatste tuinmuren. Aan de zuidzijde van het huis wordt een stuk bos gekapt om daar het atelier (E), te bouwen. Hier wilde de Jong aan potentiele opdrachtgevers laten zien wat voor soort architectuur zij van hem kunnen verwachten.
3. Aan de zuidzijde van het huis werd nog een stuk bos gekapt. Binnen een ommuring werd een schapenwei met stal (H) aangelegd en achter het atelier (E) een zwembad, dat door een hoge heg werd afgescheiden van de rest van de tuin. Vervolgens werd een derde huisje gebouwd, het lichtdrukhuisje (F). De garage werd afgebroken en daarvoor in de plaats werden open carports (G) gebouwd. Zo ontstond geleidelijk een complex met ommuurde ruimten waaraan allerlei nieuwe bijgebouwen verrezen. Allemaal perifere disposities. Het oude huis ging in dit groeiende complex van met het plastisch getal gebouwde bouwsels steeds meer uit de toon vallen. De Jong overwoog tenslotte om het oude kantoor-woonhuis te slopen en een nieuw kantoor-woonhuis te gaan bouwen.
4. Nieuwbouw kantoor (K)
5. Nieuwbouw woonhuis (W)
6. Verbouwing van atelier tot woonhuis aanleg ingangshof met poort en kapel aanleg moestuin met bijgebouwen.
poort ingangs¨ hof
K
K
W
K
W
kapel
F
L
W-2 moestuin
4. Het kantoor vond tijdelijk onderdak in zowel het atelier (E) als het lichtdrukhuisje (F). Daarna werd de oude kantoorvleugel gesloopt en verrees op ongeveer dezelfde lokatie het grotere nieuwe kantoor (K). 5. De familie verhuisde tijdelijk naar het nieuwe kantoor (K). Het oude woonhuis werd afgebroken en de nieuwe woonvleugel (W) werd in aanbouw genomen. In het najaar 1967 werd het nieuwe woonhuis betrokken en kon de nieuwe kantoor-vleugel in gebruik worden genomen.
uitbreiding kantoor, niet uitgevoerd
6. In 1975 werd een eerste ontwerptekening ingediend voor de ommuring van de ingangshof met ingangspoort met een van buiten toegankelijk kapelletje aan de zandweg. In 1982 werd de bouwaanvraag goedgekeurd voor de uitbreiding van twee bijgebouwen in de zuidelijke strook. Het atelier werd uitgebreid tot een woonhuis (W-2) door er een verdieping op te zetten. Tevens wordt dan de moestuin aangelegd. De aangevraagde uitbreiding achter de carports (L) ten behoeve van het kantoor werd ontworpen en goedgekeurd maar werd nog niet uitgevoerd.
lichtdrukhuisje
Zoals de bovenstaande weergave van het complex in zijn eindfase laat zien is er dan een ommuurd domein gerealiseerd met vier verschillende hofruimten. Alle bebouwing is volledig georiënteerd op die buitenruimten. Er is geen sprake meer van vrijstaande bebouwing, alle gebouwen gaan nu op in het grote geheel van dit complex. De omvorming van de oorspronkelijke centrale dispositie naar een samenspel van perifere disposities is nu voltooid.
atelier, verbouwd tot woonhuis
Zuidaanzicht van het bebouwde domein, tekening bouwaanvraag 1982 met links de uitbreiding achter de carports in twee bouwlagen, die nog niet werd uitgevoerd. Rechts het tot woonhuis verbouwde atelier.
59
8. DE ´BEPALING VAN HET ERF´
Stap 1
Stap 2 Rijksstraatweg
Het ommuurde woondomein van de Jong is afgenomen van het totale perceel van ongeveer 4 ha bebost terrein. Zo verschijnt het architectonisch gevormde complex tegen de achtergrond van het overblijvende beboste terrein. Zie de foto op de omslag van dit cahier. Deze grote tegenstelling architectuur-natuur staat voorop in les I van het boek ´De Architectonische Ruimte´. Met de ligging en situering van het kantoor-woonhuis kon de Jong profiteren van de gunstige netto-brutoverhouding tussen zijn bouwterrein en het gedeelte dat hij ging ommuren en bebouwen. Het ´Huis van de Cursus´ in Schaijk geeft een demonstratie van het Plastische Getal, waarbij ook alle afgebakende buitenruimten rond het kantoorwoonhuis en de vele bijgebouwen beantwoorden aan de regels van de architectuur, zowel in hun dispositie als hun ordonnantie, hun ligging en karakter en hun maatvoering. De bepaling van het erf wordt vastgemaakt aan de ruimtelijke omgeving, in casu de erfgrenzen en de omliggende wegen. Door verdere geleding van het ommuurde domein komen successievelijk hoven en tuinen te voorschijn en worden de gebouwen vastgemaakt aan de terreinindeling. Van der Laan omschrijft in Plan 1972 de samenhang tussen ordonnantie en dispositie aldus: ´De theorie van het Plastische getal geeft ons de regels van de vergelijkbaarheid en door middel van het gamma van verhoudingen dat op deze regels gebaseerd is, kunnen alle maten van een gebouw in een grote ordonnantie op elkaar betrokken worden. De eenheid die in het gebouw is nagestreefd, berust op een met elkaar stroken van die betrekkingen tussen de dingen met de verhoudingen tussen de maten, op een aan elkaar beantwoorden dus van de dispositie en de ordonnantie´. De Jong´s domein wordt allereerst bepaald vanuit de reeks ´figuren´ van het Plastische Getal. Uitgaande van het vierkant laat hij door delingen een aantal authentieke stroken en authentieke velden en afgeleide velden ontstaan. Een vierkant, (van 1 bij 1) wordt verdeeld in een authentieke strook van 1 op 3 en een afgeleid veld van 2 op 3. In oude culturen zoals Syrie, Han-China, Egypte, liet men de terreinmuren vaak doorlopen in de bouwmuren. Dat doet Jan de Jong ook. Soms laat hij door het toepassen van de marges, die voortkomen uit het plastische getal daarentegen het gebouw zich losmaken van een tuinmuur, zoals dat gebeurt bij de oostgevel van het atelier en van het woonhuis.
1/3 breedte 16.64m. gemeten vanuit de westzijde.
prieel
ingangspoort
2/3 breedte 51.26-16.64=34,62 een vermeerderde maat 34,62 is 33,29 + 1.33m (marge)
51,26
44,96 6/7 vermeerderd
noordelijk deel, overschot geen maten van het stelsel 34, 62 bij 27,32, 3 bij 4
zandweg
vierkant van 51, 26m. gemeten vanuit de noord en de oostzijde
bos
westelijk deel 1/3 van het vierkant, dus een strook van 1 bij 3.
----------
52,26 vermeerderd
noordelijke muur kantoor-woonhuis
7,16
kantoor westelijke muur 3op7, kantoor- - - - - - 7,16 bij woonhuis 16,64
16,64, 2/5 van 44,96 de vermeerderde afgeleide van 51,26 het grote geheel
=------------kapel
7.30, 1/7 vermeerderd
lichtdruk-
=-------------
atelier
De bepaling van het erf in vijf stappen: Stap 1 Het spel van de dispositie van het grote geheel wordt op gang gebracht door de bepaling van het eerste vierkant. Door te kiezen voor een vierkant met zijden van 51.26 meter wordt vanaf de muur aan de noordgrens langs de Rijksweg vervolgens dezelfde maat uitgezet in noord-zuidrichting. Zo verschijnt het eerste vierkant. De tekening hierboven laat zien, dat de zuidmuur van het lichtdrukhuisje precies correspondeert met de richting van de noordgrens en ook met de maat van 51.26 als zijde van het vierkant. Ook ziet men dat er een marginale hoek verdraaiing in het spel is gebracht die correspondeert met de kleine hoek die de zandweg maakt met de rijksweg. De westmuur raakt het vierkant even bij de kapel en bij de naar voren springende muur bij de ingangspoort. In termen van de Cursus bepalen de grenslijnen het vlak, in dit geval een vierkant, de eerste figuur waarmee de reeks figuren van het plastische getal, zoals hieronder afgebeeld, begint.
Stap 2 Van het vierkant wordt een derde deel afgenomen, een strook van 16.64 breed en 51.26 diep. Zo ontstaat een strook van 1 bij 3. Van het vierkant blijft dan over een veld van 2 bij 3 met een breedte van 34.62; de vermeerderde maat van 33.29. waaraan de marge van het drievoud, 1.33 is toegevoegd. Deze eerste indeling van het vierkant is bepalend voor de rooilijn waarin het nieuwe kantoor-woonhuis zal komen te staan. De breedte van het kantoor is 7.16, dat is 1/7 van 51.26. Voor de plattegrond van het kantoor is gekozen voor een grondvlak van 3 bij 7: met de maten 7.16 bij 16.64. Vanuit de zuidelijke grens van het vierkant wordt 7.30, uitgezet, een vermeerderde maat. Op de resterende 6/7 (van het vermeerderde geheel van 51.26) wordt 2/5, 16.64 uitgezet. Op deze lijn wordt de noordelijke muur van het kantoor-woonhuis gebouwd. Voor de noordtuin resteert een veld van ongeveer 3 bij 4.
Acht vlakken met authentieke verhoudingen
2:5(=3:8
Zeven vlakken met afgeleide verhoudingen
Stap 3
Stap 4
Stap 5 8,16 diepte poort noordtuin, een veld van 3bij4. De afmetingen zijn restmaten, dus geen maten uit het stelsel.
(1/2) ingangshof: restfiguur, 3bij7 geen maten uit het stelsel
7,16 16,32 kantoor 16,64
16,32 noord grens, zuidelijk vierkant
7.30, vermeerderde 1/7 vanuit de zuidgrens noordelijk vierkant
overlapgebied, het´straatje´ waaraan de ingangen zijn gelegen
7.30, vermeerderde 1/7 vanuit de noordgrens zuidelijk vierkant
zuidgrens, noordelijk vierkant
het zuidelijk vierkant, even groot, maar gespiegeld en gedraaid t.o.v het noordelijke vierkant,
rooilijn met de richting van zuidelijk vierkant oostgevel atelier
breedte zuidelijk vierkant 51,26 gemeten vanuit het midden van de kantoorvleugel
-----------breedte van het veld is 34,62=33,29 + 1.33m (marge) 2/3
breedte strook 16,64m.
afstand tussen atelier en lichtdrukhuisje 2 maal 1/4 + marge
Het midden van het noordelijke vierkant in de as van het ingangsportaal.
lengte woonvleugel 25,13
2,33, steegje 8,16 breedte
veld waarop kantoor-woonhuis woonhuis wordt ontwikkeld, 16,64 bij 34,62, ongeveer een 1bij2
kantoor, 3 op 7 7,16 bij 16,64,
lichtdrukhuisje 6.16 bij 8,16, 3 op 4
7,16
1/3
atelier, 8,16 bij 10,81 3 op 4
rooilijn met de richting van noordelijk vierkant
- - steegje breed 1,32
tussen de oostgevel atelier en de muur van de moestuin
marge 2 strook van 5,30 voor de carports
De zuidgevel van het kantoor, die doorloopt in de afscheiding van 7,30 het atrium, is de noordgrens van het zuidelijk vierkant, loopt dus niet evenwijdig met de andere gevels van het kantoor-woonhuis oostelijke bouwmuur kantoor 16,64 westgevel 16,32
muur moestuin staat los van 1/3 het atelier breedte, resterend veld 1bij2: atelier1/4 van het veld van 2bij3 van het veld werd een strook van van 2bij3 1bij4 afgenomen moestuin een strook van 1bij3, lengte en breedte 1/3 verkleind t.o.v. de ingangshof
1/3
Stap 3: Een even groot vierkant wordt vervolgens uitgezet, iets overlappend met het eerste noordelijke vierkant: het zuidelijke vierkant. De zijden van dit vierkant lopen niet evenwijdig met de Rijksstraatweg, maar evenwijdig aan de zandweg, waardoor deze figuur iets gedraaid is. Door de introductie van de schuine lijn wordt de maat van het kantoor aan de westzijde verminderd tot 16.32 ten opzichte van de maat van 16.64 die aan oostzijde is af te lezen. Het noordwestelijke hoekpunt van dit gedraaide zuidelijke vierkant wordt bepaald door het punt in het midden van de zuidmuur van het kantoor. Ook dit zuidelijke vierkant is verdeeld in een veld van 2 bij 3 en een strook van 1 bij 3. De positie van het veld en van de strook liggen gespiegeld t.o.v. het veld en de strook van het eerste noordelijke vierkant. Het veld heeft een breedte van 34.62 (33.29+1.33). De oostgevel van het atelier ligt op de grenslijn tussen veld en strook. De overgebleven strook is 16.64 breed. De beide vierkanten hebben in noordzuidrichting een strook van 7.30m breed, gemeen. Aan dit overlappingsgebied, waarin ´het straatje van de Jong´ is gelegen, werden meerdere ingangen gesitueerd. De iets gedraaide lijn, op 7.30 vanuit de noordzijde van het zuidelijke vierkant strookt met de bouwmuur van de kapel en de carports.
Stap 4: Daarop volgt de plaatsbepaling van het lichtdrukhuisje en het atelier. Het atelier wordt met zijn oostgevel gesitueerd op de lijn die het zuidelijk vierkant verdeelt in een veld van 2 bij 3 en een strook van 1 bij 3. Het atelier en het lichtdrukhuisje beslaan beiden 1/4 deel van de breedte van het veld, 8.16m. De tussenruimte is dan 2 x 8.16 + de marge. De strook van 1 bij 4 aan de oostzijde van het veld wordt in noord-zuidrichting verdeeld in 3 delen. De zuidgrens van het noordelijk gelegen 1/3 deel is de zuidgevel van het atelier, met een grondvlak van 3 bij 4: 8.16 bij10.31. De westgevel van het lichtdrukhuisje ligt op de westgrens van het zuidelijke vierkant. De zuidgevel van het lichtdrukhuisje ligt op de zuidgrens van het noordelijke vierkant. Nu kan ook het lichtdrukhuisje worden uitgezet; het is evenals het atelier ontworpen als een 3 bij 4, met een breedte van 6,16m. en een lengte van 8,16m. Van het veld van 2 bij 3 blijft, nadat er een strook van 1 bij 4 is afgehaald een veld over van 1 bij 2. De moestuin werd aangelegd in de strook van 1 bij 3, de lengte en breedte werden iets verkleind t.o.v. de ingangshof. Zoals gezegd ligt tussen de westelijke muur van de moestuin en de oostelijke buitenmuur van het atelier een smalle strook, van 1.32m. Door de latere uitbreiding van het atelier werd deze strook in het woonhuis opgenomen.
Stap 5: Het vlak waarop het kantoor- woonhuis met atrium wordt ontwikkeld is een vlak van ongeveer 1 bij 2. Aan de westzijde ligt het kantoor, 3 bij 7: 7,16 bij 16.64. De noordmuur van de woonvleugel krijgt een lengte van 25.13m. 2/4 van 51.26, de zijde van het vierkant. Tussen de oostelijke kopgevel van het woonhuis en de oostelijke tuinmuur resteert een overdekte doorloop van 2.33m. De zuidgrens van het vlak van 1 bij 2 wordt gevormd door de noordgrens van het zuidelijke vierkant. De kopgevel van het kantoor en de begrenzing van het atrium beantwoorden daardoor aan de iets gedraaide richting, loodrecht op de zandweg. Daardoor wordt het atrium van west naar oost iets breder, wat een groot ruimtelijk effect heeft. In de laatste fase van de ommuring van het erf wordt de ingangspoort gerealiseerd. Van de strook van 1 bij 3 van het noordelijk vierkant wordt dan aan de noordzijde 8.16 afgenomen voor de bouw van de poort, aan de zuidkant werd 5.30m afgenomen voor de carports. Blijft over een afgeschuinde restfiguur van 3 bij 7, eenzelfde figuur als het kantoor, dat ook een plattegrond van 3 bij 7 heeft. Tussen de zuidwest hoek van het kantoor en de carportstrook ligt een marge van 2.00m, ´het straatje´ waaraan de toegang van het lichtdrukhuisje is gelegen. Meer oostelijk ligt de toegang tot het woonhuis via het atrium. Verderop de buitenportiek met de toegang van het atelier. .
61
18,97
7,16
25,13
2/5
1/7
2/4
51,26 1/3 16,64
1/3
1/3 52,25 (1+)
1/7 7,16
poort
einde vooruitstekende lage -----------------------------i muur aan poortgebouw 8,16
2/4 25,13
51,26
7,16 25,13
16,64 (2/5van 6/7+)
16,64 2x8,32
16,32
2/5
18,97
7,30 (1/7+)
einde vooruitstekende ------------------------------i lage muurtjes deur kapel ------------------------------i
1/7+ 7,30
kapel lichtdrukhuisje 6,16 bij 8,16 3 bij 4
1/3 16,64
atelier, 3 bij 4 8,16 bij 10,81
De gehele terreinaanleg met de belangrijkste delingen en bepalingen
tot woonhuis verbouwd atelier, 10,81 bij 12,56 1,32
51,26
1/4 8,16
1/4 8,16
1/3 16,64
51,26
Vermeerderde en verminderde maten
Het afgeleide grote geheel ligt in het harmonische midden van het authentiek grote en het authentieke kleine geheel. Het kleine geheel ligt in het telkundig midden van het afgeleide grote en kleine geheel. De tweemaal afgeleide maat, de verminderde of vermeerderde maat, van het grote geheel ligt in het harmonische midden van het afgeleide grote en kleine geheel (zie de tekst op de volgende pagina).
De belangrijkste delingen van de terreinaanleg
Op tekening links de gehele terreinaanleg op een grotere schaal. Aan de zijkant van de tekening zijn de belangrijkste delingen van het terrein aangegeven. Bij het werken met het Plastische getal gaat het niet in de eerste plaats om de ´maatjes´. Het gaat om de onderlinge verhoudingen; die vertellen het verhaal van het ontwerp. Duidelijk zijn op de maatstokken naast de delingen de marges te zien. Zoals gezegd, bij de terreinaanleg gaat het om twee vierkanten van 51.26 bij 51,26, de maat die in de grootste orde van grootte van dit matenstelsel staat voor het grote geheel. Van het noordelijk vierkant, wordt de lengte van de noordgrens zichtbaar gemaakt bij de ingang van het domein op het eind van het lage muurtje dat de ingangspoort begeleidt. Beide vierkanten liggen verschoven en wat verdraaid. Beide vierkanten overlappen elkaar met een strook van 1/7, van de lengte van 51.26. In deze overlappingsstrook is ´het Straatje van de Jong´ gelegen. In deze strook liggen de kapel, de carports en het lichtdrukhuisje, evenals de bijgebouwen voor de moestuin; aan het straatje liggen de ingangen van de kapel, het lichtdrukhuisje, het woonhuis en het atelier. Ook de breedte van het kantoor beantwoordt aan de maat van 7,16, dat is 1/7 van de totale breedte van de vierkanten. De Jong koos voor het grondvlak van het kantoor een figuur van 3op7 ofwel 7.16 bij 16.64. Deze lengtemaat van het kantoor is het dubbele van 8.32, de vermeerde maat van 8.16, de maat die de breedte is van het woonhuis. De plaats van de noordgevel van het kantoor-woonhuis werd bepaald zoals op de matentekening hiernaast is te zien. Vanuit de zuidgrens van het noordelijk vierkant wordt een vermeerderde 1/7: te weten 7.30 uitgezet, bepalend voor de doorgaande muur langs het atrium. De resterende 6/7 wordt verdeeld in 2/5 en 3/5. Op 2 maal 8.32, 16.64, dus op 2/5 van die 6/7 wordt de noordgrens bepaald van het vlak waarop het kantoor-woonhuis en het atrium werden gebouwd. Het matenstelsel Op bijgaande lijst de maten van het matenstelsel van het plastische getal, in breuken en in getallen Nu niet op horizontale regels naast elkaar, maar onder elkaar, verticaal weergegeven. Zijn kantoor en zijn leerlingen waren blij met deze door de Jong geintroduceerde verticale lijsten. Weliswaar hebben wij hierbij telkens de orden van grootten verzelfstandigd door de 1/7 twee maal, weer te geven, zoals Van der Laan dat -maar dan horizontaal- ook doet zoals weergegeven in het studiecahier abdijkerk Vaals. De authentieke maten in de cirkels, de afgeleide maten in de rechthoekjes. Boven de vetgedrukte authentieke en afgeleide maten staan de vermeerderde maten en eronder de verminderde. Bovendien zijn -kleingedrukt- bij iedere maat de getalswaarden van de vermeerdering of de vermindering (+/-) aangegeven. `Iedere afgeleide maat staat in een vaste verhouding met de authentieke maat waarvan zij is afgeleid, en deze verhouding is gemakkelijk telkundig uit te drukken. Het verschil tussen het grote geheel en zijn afgeleide is gelijk aan het kleine element en dit kleine element is tevens het grote geheel van het onderliggende stelsel. Het grote geheel is dus zijn overeenkomstige maat uit het onderliggende stelsel groter dan zijn afgeleide, en dit geldt voor alle maten. Omdat de maten van een stelsel allemaal zevenmaal zo groot zijn als hun overeenkomstige maat uit het lager stelsel, is dus iedere afgeleide maat 6/7 van haar authentieke maat. Ook weten wij dat iedere afgeleide maat het zuivere tweevoud is van een lagere authentieke maat, want telkens is van vier opeenvolgende maten het dubbele van de kleinste maat gelijk aan de afgeleide van de grootste maat. Door deze twee betrekkingen tussen afgeleide en authentieke maten kunnen alle andere afgeleide verhoudingen worden vastgesteld`. p. 97 MATENSTELSELS, ´De Architectonische Ruimte´
Het verschil tussen 51.26 (het grote geheel in bovenstaande tabel) en zijn afgeleide, 44.10 is gelijk aan 7.16, het kleine element dat tevens het grote geheel is voor het eronder liggende stelsel van 7.16 tot 100. En iedere afgeleide maat, bv, 44.10 is het zuivere tweevoud van de lagere authentieke maat 22,05
52.26
51.26
+/-100
50.26
+/-14
44.96
44.10 39.45
43.24
+/-75,5 38.69,5
37.94
33.29 +/-57
29.78
25.13 +/-43
22.48
24.64
18.97 16.97
18.60
16.32
14.32 12.81
14.04
10.81 +/-18,5
9.67
10.60
9.30
8.16 +/-14
7.30
7.16
7.02
8.00
3.44
2.37
2.70
1.79
1.96
1.72
1.54
1.35
1.48
1.30
44 42
32
+/- 2
1.02
6 38 36
28,5 27,5
24,5 21
+/-3
18,5
De afgeleide maten worden in het gebouw gerealiseerd, doordat de maten, vooral de breedtematen, zich dikwijls voordoen als dubbele maten, die van het midden uit naar de beide kanten worden gemeten. Deze maten zijn dan afgeleid ten opzichte van maten die slechts in een richting worden gemeten. Op zichzelf beschouwd kan een maat noch authentiek noch afgeleid genoemd worden, zij is dat altijd ten opzichte van een andere maat. Het kan daarom voorkomen, en in de architectonische ordonnantie komt het feitelijk voortdurend voor, dat maten van een afgeleid stelsel op hun beurt als authentiek beschouwd worden ten opzichte van maten die weer van henzelf afgeleid zijn. Hierdoor ontstaan dubbel afgeleide maten, waarvan eveneens de grootte kan worden vastgesteld en uitgedrukt in het abstracte getal. p. 98 MATENSTELSELS, ´De Architectonische Ruimte´ Het afgeleide grote geheel ligt in het harmonische midden van het authentieke grote geheel en kleine geheel, maar het kleine geheel ligt in het telkundig midden van het afgeleide grote en kleine geheel . Het verschil tussen het afgeleide grote geheel en het authentieke kleine geheel is dus gelijk aan het verschil tussen dit authentieke kleine geheel en zijn afgeleide en van dit laatste verschil weten we dat het gelijk is aan het kleine geheel van het onderliggende stelsel. p. 99 MATENSTELSELS, ´De Architectonische Ruimte´
44,10 ligt in het harmonische midden van 51.26 en 38.96,5 maar 38.69,5 ligt in het telkundig midden van 44.10 en 33.29
3 2,5
16
1.12
98
4
+/-0,5
3,5
24
1.16
1.00
5
+/-1
4,5 28
25
7
+/-1
32,5
1.14 +/-2
+/-16
48
37 33
9 8
50
43
+/-4
1.32,5
+/-1
64
49
+/-0,5
1.51
56
+/-5
1.75,5
66
57
+/- 0,5
2.04
58
12,5
+/-1,5
10,5 65
+/-7
2.32,5 2.28
74
+/-1
2.60
84,5
75,5
+/-9
3.08 4.00
86
+/-1
3.58
14 87,5
77
4.56
2.00
+/- 2,5
8.32
3.14
+/-21
9.48,5
4.74
2.65
+/- 3,5
11.62
4.00
98
+/-12
4.08
+/-28
+/-24,5 12.56,5
12.32
4.16
1.02
1.00
+/-1,5
3.51
+/-4,5
14.60
5.30
+/-37
+/-32,5 16.64,5
6.04
4.65
+/-6
19.34
6.28
5.40,5
+/-49
22.05 21.62
5.51
+/-65
+/-8
25.62
+/-2
6.16
32.64
29.21 28.64
7.02
+/-86 +/-10,5
33.94
7.30
7.16
14
2 2
Hetzelfde geldt voor alle andere maten van een stelsel. Het afgeleide stelsel wordt door een nieuwe afleiding weliswaar teruggebracht tot het oorspronkelijke authentieke stelsel maar niet precies; alle maten ervan zijn verminderd met een klein kwantum gelijk aan de overeenkomstige maat van een tweemaal lager gelegen stelsel. Bij het eenmaal afleiden van een stelsel worden alle maten van dat stelsel verminderd met de overeenkomstige maten uit het eenmaal lager gelegen stelsel, dat is met 1/7 deel. Bij het tweemaal afleiden worden de maten verminderd met de overeenkomstige maten uit het tweemaal lager gelegen stelsel, dat is 1/7 van 1/7 deel. p.100 MATENSTELSELS, ´De Architectonische Ruimte´
In bovenstaande tabel staan boven elke maat van het matenstelsel de vermeerderde maat en onder elke maat de verminderde maat. De vermeerderde maat van 51.26 is 51.26+100= 52.26 De verminderde maat van 51.26 is 51.26-100= 50.26 De formule 2/4+1/7+2/5=1 Deze formule (zie hfdst.11, ´De maatvoering van het huis´) is ook bij de bepaling van het erf aan te wijzen: 25.13 (2/4)+7.16(1/7)+18.97(2/5) = 51.26. 25.13 is de lengte van het woonhuis, 7.16 de breedte van het kantoor en aan de westkant wordt de maat van 18.97 gemarkeerd door twee loodrecht op de westmuur staande lage muurtjes die de stoep voor de deur van de kapel begeleiden. Juist zoals dergelijke lage muurtjes bij de ingangspoort daar ook lijken te zijn gebouwd om de maat vol maken
De tweemaal afgeleide maat van het grote geheel ligt in het harmonische midden van het afgeleide grote en kleine geheel (zie figuur p.64) en niet in het telkundig midden van die twee maten zoals het authentieke kleine geheel. Het verschil van het afgeleide en het tweemaal afgeleide grote geheel is gelijk aan het afgeleide grote geheel van het onderliggende stelsel. Omdat dit kleine geheel in het telkundig midden ligt van de beide omringende afgeleide maten, is het genoemde verschil gelijk aan het verschil tussen het kleine geheel en zijn afgeleide, en van dat verschil weten we dat het gelijk is aan het kleine geheel van het tweemaal lagere stelsel. Het kleine kwantum waarmee het kleine geheel verminderd wordt door het tweemaal afleiden van het grote geheel is dus gelijk aan de overeenkomstige maat, het kleine geheel, uit het tweemaal lagere stelsel.
63
De noordtuin, een hofruimte met EEN cella
De stenen ingangshof, links de ingangspoort, rechts´het Straatje´ van de Jong
De weide met schapen, gezien vanuit de loggia op de etage
De moestuin
9. VIER HOFRUIMTEN, hun functie en expressie
ingangshof
De vier sterke buitenruimten binnen het domein van de Jong zijn klassieke hoven met een of meerdere cella´s tegen de wand. De ingangshof is in functionele zin de enige plek waar auto´s kunnen doordringen. In het straatje kan dat niet. De terzijde gelegen noordtuin is een ware ´hortus conclusus´, een echte besloten tuin, rustig door zijn ommuring, zijn westelijke afbakening is half open. Echt verlevendigd door het ´eerste huisje´ dat door zijn ligging een maximaal uitzicht heeft gekregen. In deze tuin een groene vloer, een waterbekken erin, een rustige gesloten huismuur, en maar enkele bovenramen die erop uitzien. Heel duidelijk van een ander karakter dan de ingangshof die ernaast is gelegen. Het straatje is in deze vertolking van de stedebouw, de verbinding met een gedifferentieerde wereld. Als men de zuidelijke overtuin voorbij is gegaan, kan men een hoek omslaan en het atrium doorgaan naar de monumentale deur van het woonhuis. De loggia´s aan het atrium en het waterbekken maken samen met de ramen van het woonhuis dit atrium tot een tweede woonvertrek waarin vele lijnen samenkomen en je vanuit de loggia op dit alles uitkijkt. Vanuit het woonhuis heeft men uitzicht op de overtuin van het huis, de grootste en meest ontspannen buitenruimte van het gehele complex. De toonzetting van deze ruimte binnen de hele dispositie is er een, waarin een ezel, enkele schapen, enkele fruitbomen de gevarieerde landelijke sfeer uitademen, die tegelijk ontspannen en sober te noemen is. Het atelier met zijn zuidelijke uitloop, terras en klein zwembad ligt geheel terzijde achter een haag en heeft alleen ramen in oost- en zuidgevel. Voor bloeiende planten en kleinere gewassen ligt naast deze tuin de moestuin. Hier is het laatste rustpunt van het domein gelegen, diagonaal antwoord op de ingangspoort van het hele domein. De moestuin heeft het meeste contact met het bos als de grote achtergrond van het hele domein. Naar functie zorgen de autobereikbaarheid en de verhardingsgraad van de vier verschillende hofruimten binnen het domein voor een sterke afwisseling, voor het oproepen van verschillende werelden. Maar ook de bezonning en afscherming van geluidshinder zorgen ervoor dat er binnen het grote geheel van het domein een rijm- of echo-werking is ontstaan. Dat betreft de sterke oriëntatie op zuid en op geluidsrust die de Jong heeft bewerkstelligd door de noordelijk erfmuur, door de gesloten noordwand van het woonvertrek, en door de zuidoriëntatie van het atelier. We ervaren door dit alles een sterke vertolking van de stedebouw in de zin van Van der Laan ´Dezelfde wand die de cella doet ontstaan, roept nu door die cella de binnenhof in leven, en door die binnenhof het plein. Een dergelijke superieure dispositie van de architectonische ruimte is eigen aan de stad, waar ten bate van een maximaal aantal personen één enkele, drievoudig gelede architectonische ruimte de ervaringsruimte van handelen, lopen en uitzicht tot een veilig binnen maakt´. De Architectonische Ruimte p. 34
noordtuin
weide met schapen moestuin
De vier hofruimten
3:4 3:7
noordtuin 1:3
2:3
ingangshof
overtuin weide met schapen
moestuin
65
De noordtuin als ´hortus conclusus´
Het ´eerste huisje´ gebouwd tegen muren waarmee de Jong begon met de ommuring van zijn domein .
67
De ingangshof, met zicht op de ingangspoort
De ingangshof, gezien naar het zuiden
69
De zuidelijke hofruimte met fruitbomen en schapen
71
De moestuin
73
5/2
Eerste huisje van buiten
7/3 2 7/4 3/2 4/3 7/6 Matenschema Jan de Jong
authentieke maten binnen de cirkels, afgeleide maten in de rechthoeken, telkens in het midden de maten uit het stelsel, met daarboven de vermeerderde, daaronder de verminderde maten De weergave van de matenstelsels van het plastische getal werden in de loop van de tijd op verschillende manieren gedaan. Zie hoofdstuk 4 voor de weergave van Van der Laan in zijn boeken. Van der Laan geeft van ieder stelsel (=orde van grootte) alle acht termen. Bovenstaande weergave door Wim Ramselaar van 4 matenstelsels laat in iedere orde van grootte de kleinste term niet tweemaal zien, zodat de reeks breuken met hun getalswaarden continu doorloopt. Analoog aan de benaming van de rij figuren (vlakken en stroken) in hfst. 5 is in bovenstaande matentabel een onderbreking gemaakt na de eerste vier maten van ieder stelsel, 1, 3/4, 4/7, en 3/7. Deze vier termen komen voort uit de eerste afleiding van het plastische getal, waarbij de 4 termen 2 dubbeltypen bepalen, die een enkel type van grootte gemeen hebben.
Eerste huisje van binnen
10. DE EERSTE EXPERIMENTEN OP EIGEN TERREIN HET EERSTE HUISJE Jan de Jong ommuurde eind vijftiger jaren zijn voortuin, en bouwde daarin het ´eerste huisje´, een ´ruimte-cel´ in de woorden van de cursus. De celruimte is de maatstaf voor grotere ruimten die daarmee meetbaar worden gemaakt, en de cel staat zelf in een directe verhouding tot het massief, de dikte van de muur. Meestal worden cellen op een rij gebouwd voor het vormen van een galerij. Maar strikt genomen is een ruimtecel voldoende om een grotere ruimte te geleden. Zo deed de Jong dat in zijn eindproject van de Cursus en dat effect van een enkele cel in een grotere ruimte zien we hier. De breedte van het eerste huisje is een zevende van de breedte van de voortuin. Onderstaande tekening van de gehele voortuin laat zien hoe deze indeling in zeven delen werd gedaan, en tevens hoe vrij de Jong om is gegaan met het leggen van de bijbehoren marges van delingen. Een grotere marge, 132,5 behoort bij de indeling van de grote maat van 51,26 in een derde en een tweederde deel. De marge van het zevenvoud, groot 74, 1/7 van het onderliggende stelsel vermeerderd met 1/7 van het daar onder liggende stelsel (65+9) is verwerkt in de breedte van dit eerste huisje. In hoofdstuk 11, ´De maatvoering van het huis´ wordt uitgelegd hoe vrij en creatief de Jong op meerdere plaatsen in zijn eigen huis is omgegaan met marges. Lengte en breedte van dit eerste huisje zijn 4.65 bij 2.65, de verhouding tussen lengte en breedte is 7 bij 4. Aan de lengte van 4.65 heeft hij de marge van de indeling in 7 delen van de noordtuin, groot 74, toegevoegd. De sluitmuur van het vooraanzicht van de kolomstelling tot aan de oostelijke tuinmuur laat dit zien. De vier kolommen staan op een afstand van 2.00 hart op hart. De kolommen worden afgedekt met een dikke trottoirtegel van 30 bij 30, dik 8 cm.
2.00
5.40 465 (1/7)
2.00
1.40
74 1/3 108
65
24
3/4 151
2.65
2/3 2.00
2.00
2.00 1/4 49
2.00
2.00
65
74
3/7
3/7
1/7 65+9
De hoogte van de kolom, 1.51 is 3/4 van de totale hoogte van kolom + borstwering, 200. Deze totale hoogte, 2.00, is op haar beurt 2/3 van de hoogte 3.08, van de opgetrokken achtermuur die het dakje ondersteunt.
resulteert in een kolomafstand van 2.00, met een sluitmaat van 65, hetgeen ook om de hoek wordt voortgezet. Deze 65 is 1/7 van de lengte en 1/4 van de breedte. De borstweringhoogte is een kwart van de hoogtemaat die ook 2.00 is. De kolomdikte is met zijn 24 cm daarvan weer de helft. In de verhoudingen die zijn gekozen voor de massieven, de traveeën, de kolommen borstweringsmuurtjes doet de keuze voor vierkante modulen en voor de reeks van het tweevoud, 1/1, 1/2, 1/4 en 1/8 heel verfrissend aan.
Dit eerste gebouwtje vertoont een heel ranke en frisse dispositie, met een simpel en dun dakje waaronder drie slanke kolommen staan. De breedtemaat staat in de klassieke 1/7 verhouding tot de breedte van de noordtuin. De geleding in traveeëen van 3/7, 3/7 en 1/7 51.26
5
1/3
16.64,5
5
132,5 132,5
1/7 4.65
2.65
1/3
1/3
16.64,5
16.64,5
1/7 marge 132,51/7 4.65 stelsel 1 4.65
1/7 4.65
1/7 4.65
132,5
1/7 4.65
1/7 marge stelsel2+ marge stelsel3 65+9 4.65 65 (1/7) + 9 (1/7 x1/7) = 74 74
noordelijke tuinmuur
-- -- eerste huisje
ingangs poort
Hierop zijn de platte balken met een hoogte van van 12 cm opgelegd met een klos van 4 cm. De kolommen staan ze op een borstwering van 49 cm. Ze worden daardoor 1.51 hoog bij 24 cm breed, een verhouding van 1 bij 6.
ingangshof
voorhof
oostelijke tuinmuur
kantoor- woonhuis
75
Interieur van het atelier met gallerij De buitenportiek met ingangsdeur en noordraam.
De zuidgevel van het atelier
HET TWEEDE HUISJE Begin jaren zestig bouwt Jan de Jong een tweede huisje. Maar nu achter zijn huis, aan de zuidkant. Het werd een atelier, een ruimte waar opdrachtgevers werden ontvangen en vertrouwd konden worden gemaakt met zijn nieuwe architectuuropvattingen volgens het plastische getal. In hoofdstuk 7: ´Van het oude naar het nieuwe huis´, is te zien hoe groot het atelier was in vergelijking met de oude woning van de familie de Jong. Voor de bouw moest een kavel uit het bos worden vrijgemaakt.
10.81
8.16
stap 1
2.28 2/7
Pas later, toen de Jong het nieuwe kantoorwoonhuis van 32.29 bij 16.64 bouwde, leek het atelier van 8.40 bij 10.16, weer relatief klein. Het atelier werd gesitueerd in het tweede zuidelijke vierkant van 51.26. Dit vierkant ligt evenwijdig met de zandweg en ligt daardoor iets gekanteld t.o.v. het noordelijke vierkant. Voor een nadere beschrijving van de situering zie hoofdstuk 8, ´De bepaling van het erf´.
8.16
stap 2
2.00
De dispositie in 6 stappen: Stap 1: Vanuit de oostgrens van het grote deel van het zuidelijke vierkant, op tweederde van de zuidgrens daarvan, wordt een rechthoek bepaald van 8.16 bij 10.81, en dus van 3 bij 4, . Stap 2: Van deze rechthoek wordt aan de lange zijde een strook afgenomen in superpositie op de breedte van het geheel. De binnengalerij die zo ontstaat is gesuperponeerd op de totaalmaat van 8.16 en krijgt een diepte van 2.28, een 2/7 deel van 8.16. Stap 3: Tegenover deze galerij wordt de ruimte op een andere manier geleed. Op een kwart van de korte zijde van de oorspronkelijke rechthoek wordt een strook van 2 meter uitgezet. Deze zone van 2.00 wordt voortgezet buiten de oorspronkelijke rechthoek langs de noordelijke kopgevel. In de L-vormige zone die zo ontstaat behoort een deel daarvan tot de binnenruimte en valt een deel in de L-vormige ruimtestrook van de buitenportiek. De kolommenrij van de buitenportiek gaat de hoek om, zoals dat eerder gebeurde in het tuinprieeltje, ´het eerste huisje´ in de noordtuin. De lichte eternietafdekking op de buitenportiek gaat in verstek, de orientatie die de buitenportiek naar de noordkant oproept wordt hierdoor op het midden van het gehele woondomein gericht.
2.00 stap 3
2.65 noord
zuid
1.12
2.65
De om de hoek gaande buitenportiek van het atelier
Stap 5: De opbouw van de buitenportiek is als volgt: de breedte van de buitenportiek is 8.16, de diepte is 2.00, een figuur van 1 bij 4. De breedte van de buitenportiek van 8.16 is verdeeld in 3 traveeën; twee daarvan zijn 2.65 (1/3) breed; de middelste travee is vermeerderd met de marge van het drievoud, 21cm, en is 2.86. Het hoogste punt van de aankapping van de buitenportiek ligt op 2.65 en is dus gelijk aan de breedte van de travee. De kolommen zijn 32 bij 32 cm, verminderde authentieke maten, omdat ze 1/8 deel zijn van de afgeleide maat 2.65. De kolommen zijn 2.00 hoog tot onderkant kapiteel en dus 1 bij 6; het kapiteel is 28 cm hoog, 1/7 van 200. De breedte van het kapiteel is 24 cm, 3/4 van 32, dus 8 cm smaller dan de kolom, daardoor ontstaat een ´negatief kapiteel´.
stap 4
2.65 1/4
3.51 1/3
10.81
4.65 3/7
Stap 4: De strook van 2.00 wordt in de binnenruimte afgebakend door een half open wand, die begint met de penant van 2.65 als gesloten wanddeel, dan een verdere geleding met 3.51, en 4.65 tot het hart van de zuidelijke buitenmuur. Een muurschijf van 1.12m. staat met zijn midden op deze indeling. Het grote geheel van 10.81 is dus verdeeld in 2.65(1/4)+3.51(1/3)+4.65(3/7)=10.81(1). Drie opeenvolgende maten in het matenstelsel vormen altijd weer een grotere maat uit het stelsel. De muurschijf zelf is gesuperponeerd op deze wand-indeling en heeft een breedte van 1.12 (2x56). Achter de muurschijf staat, tegen de buitenmuur, de schoorsteen.
Een ´negatief kapiteel´
77
-351
1
3.51
-
2.65(3/4van 3.51) 37(1/7van 2.65) 86 2.28(6/7van 2.65)
1
351
86 (1/4 van 3.51)
43
1081
- 351
-265
114 - 237
28 (1/7van
----
MUURSCHIJVEN EN TRANSPARANTIE Dit ateliergebouwtje dat bedoeld is als een voorbeeld van de Jong´s architectuuropvattingen na de grote omslag die de Cursus bij hem heeft teweeggebracht vertoont een aantal interessante principes en formules die we zullen tegenkomen bij de analyse van het grote kantoorwoonhuis, dat hij toen op zijn tekenplank had liggen. Het ontwerp begint met een sterke hoofdvorm, de eerste euritmische bepaling van de lengte breedte en hoogte in onderling verband. Eerst wordt de galerij gesuperponeerd op de breedte, daarmee wordt het spel van dispositie en ordonnantie op gang gebracht. De diepte van de galerij wordt bepaald op 2/7 van de breedte.
2.00
2.00
222
56
32 265
56
56
265
265
265
In het kantoor en in het woonhuis vinden we dezelfde basis-dispositie terug, maar dan met een galerij tegen een blinde achtermuur, alles iets royaler, 2/5 van de breedte in plaats van de 2/7 in het atelier. Na die eerste grote superpositie wordt in het atelier tegenover die sterke eerste bepaling een ander thema ingevoerd in de tegenovergelegen wand.
132,5 86
86
86
265 32/32
265
32/56
351 265
265
265
816
286 265 112
29
265
200
265
200 265
196
Stap 6: De galerij binnen in het atelier heeft een diepte van 2.28 en een hoogte van 2.37, de kolommen van deze galerij staan op een onderlinge afstand van 2.65 h.o.h. en hebben afmetingen van 32 bij 56. De uiterste kolommen van deze galerij zijn aan beide zijden tegen de muur aan gemetseld. Iets dat Jan de Jong later in zijn woonhuis met zijn veel grotere maten niet meer op die eenvoudige manier doet. Daar worden bij alle kolomstellingen de kolommen los van de muur gehouden waardoor in de dispositie van de wand het onderscheid tussen een gesloten wand met een rij doorbrekingen en een open wand met een rij kolommen principieel tot uitdrukking wordt gebracht.
351
465 1081
De zuidgevel van het atelier heeft een dubbele opening en een smalle deur in de galerij. In het gesloten muurdeel van 351 is een deur geplaatst, dan volgen de ramen met een gezamenlijke breedte van 265 en een muurdam van 200. De westgevel aan de grote overtuin is geheel gesloten. In de oostgevel zijn vier bovenlichten aangebracht, de muurdammen staan h.o.h op 265; de breedte van iedere muurdam is 86. Er loopt een steegje van 132,5 breed tussen de oostgevel en de westmuur van de moestuin. Deze 132,5 is de marge die ontstaat bij de deling van 5126 in 1/3 deel en 2/3 deel: 1645 en 2/3, 3229. (zie hfst.8 ´De bepaling van het erf´)
In de crypte van Vaals, gebouwd in 1961, gebruikt de Bossche School voor het eerst het woord muurschijven, wand-delen die in hun lengterichting wel in het matenstelsel figureren maar voor wat hun dikte betreft niet meespelen in de richting loodrecht erop. Dan wordt daarbij ook het woord transparant gebruikt, die schijven zijn als het ware transparant. Dat beginsel was voor die zeer brede en lage crypteruimte heel geëigend, en de werking ervan is heel orgineel en ook vandaag nog leerzaam. De Jong die in die ontwerp-periode heel nauw met Van der Laan samenwerkte, deed met die nieuwe uitvinding van de zogenaamde muurschijven, in zijn eigen werk heel originele dingen. In het atelier, gebouwd in 1962 is er maar één zo´n muurschijf toegepast, maar wel heel effectief. Die muurschijf met centraal erachter de schoorsteen, is hier de inleiding van een zone van twee meter diep, die zich voortzet om de hoek van het atelier. Deze omgaande strook geeft tegenspel tegenover het sterke en klassieke motief van de galerij en straalt een ander, tegenovergesteld principe uit. Het beginsel van transparantie en een zekere losheid en afwisseling.
pijlers links, muurschijven rechts
pijlers links, muurschijven rechts
Crypte te Vaals.
Willibrordkerk te Almelo
Woonhuis Jan van de Jong muurschijven links, rechts de kolomstelling
In de Willibrordkerk te Almelo, gebouwd in 1965, zien we sterke overeenkomsten met de dispositie van de crypte in Vaals. Ook hier een platte ruimte met een geringe hoogte in vergelijking tot zijn lengte en breedtematen. Als in Vaals vormen de twee galerijen met hun dikke penanten de ruimtelijke bepalingen vanaf de buitenwanden, terwijl in het iets verhoogde schip van de kerk twee doorgaande stellingen van muurschijven de ruimte op een andere, een transparante manier geleden. In het woonhuis van de Jong, dat in 1967 gereed komt, is er -anders dan in de crypte en de kerkmaar één galerij, die tegenover een strook met muurschijven staat.
De muurschijven noemde men ´als het ware transparant´. Dit in tegenstelling tot de kolommen van een galerij die als massieven tussenruimten oproepen. In het woonhuis van de Jong komt daar nog een meer letterlijke vorm van transparantie aan te pas. Hier staan de schijven bij dag in het gefilterde tegenlicht van de zuidwand van het woonvertrek. Zij begrenzen een rij woonnissen die onderling door houten binnenwanden van elkaar zijn gescheiden. Zo ontstaat een dubbele wand, de echte buitenmuur met openingen met daarvoor een half open wand van muurschijven die het woonvertrek zowel functioneel als architectonisch afbakent.
De woon-nissen zijn geen klassieke cellen, zoals die zich in een galerij aaneen voegen, maar een soort erkers. Met deze erkers of woon-nissen wordt vrij en gevarieerd door de architect omgegaan. Met dit beginsel, van een bepalende galerij tegenover een losse muurschijvenzone, waarvan het principe werd uitgeprobeerd in het atelier, zien we hoe de Jong het kantoor-woonhuis heeft benaderd. Dankzij deze proefneming komen van zowel het atelier als van het grote kantoorwoonhuis de beginselen in een veel helderder licht te staan. Het cyclische beginsel van de Bossche School, dat we door te bouwen de architectuur moeten leren, is ook hier werkzaam geweest; de architect experimenteerde ermee van klein naar groot.
79
De vier muuropeningen in de zuidgevel vormen dankzij het doorvallende daglicht een transparante tegenlichtzone voor het woonvertrek. In de rij woon-nissen vind je boekenkasten, een afbeelding, een ikoon, een zijtafeltje. Allemaal dingen, waarvoor de ontwerper met deze originele dispositie een geschikte plaats heeft gemaakt.
´Zo kan ik mij voorstellen, dat, als wij bij het bouwen van een gewoon huis zuinig zijn met details, met verfijnde materialen en gecompliceerde technieken, maar ons verlaten op de echte architectonische procede´s , het mogelijk moet wezen met de minste middelen briljante interieurs te maken´. Vaals, 27 juli 1968, p. Hans van der Laan.
81
11. DE MAATVOERING VAN HET HUIS Een maatanalyse van Jan de Jong zelf is helaas niet aanwezig, zodat ik niet met zekerheid kan zeggen dat mijn analyse juist is. Het is dus een reconstructie op basis van het huis zoals het gebouwd is en mijn kennis van de toenmalige opvattingen van Dom Hans van der Laan. Ik heb het huis geanalyseerd zoals elke Bossche School architect een gebouw zou analyseren dat daarvoor in aanmerking komt, met het voordeel dat ik het ontwerpproces van dichtbij heb kunnen volgen. In het hoofdstuk 15 van dit cahier, ´Herinneringen aan de bouw van het Jan de Jong-huis´ schrijf ik onder andere: ´De architecten van de Bossche School hadden in die tijd (zestiger jaren) een bepaalde manier van maatgeven ontwikkeld in overeenstemming met de theorie van het Plastische Getal. Men hield zich aan bepaalde regels en er werd onderscheid gemaakt tussen authentieke en afgeleide maten, tussen juxtaposities en superposities, tussen echte maten en restmaten. Voor een buitenstaander al behoorlijk ingewikkeld maar voor Jan de Jong was dit nog niet genoeg. Er zat naar zijn mening nog te veel willekeur in de keuze van de maatverhoudingen. In dit verband is het opmerkelijk dat Dom van der Laan met zijn ontwerp voor de kloosterkerk in Vaals eveneens bezig was om in de maatvoering een grotere eenheid te bewerkstelligen. Anders dan Jan de Jong ging hij uit van een beperkt aantal plastische vormen waarmee het gebouw gemaakt zou kunnen worden.Voor het geheel koos hij een zogenaamde “blanke” vorm en voor de staven, blokken en platen koos hij vormen die in elke afzonderlijke groep van de “morphotheek” een vergelijkbare positie innemen. In Vaals waren dat vormen die min of meer in het midden van elke groep lagen en als zodanig typerend zijn voor deze groep. Een typisch blok, een typische staaf enz. Van der Laan maakt onderscheid tussen twee soorten verhoudingen. Enerzijds de maatverhoudingen binnen de elementen zelf, bijvoorbeeld de lengte ten opzichte van de breedte, anderzijds de verhouding van de maten van het ene element ten opzichte van de maten van een ander element, bijvoorbeeld de breedte van een kolom ten opzichte van de kolomafstand. Naar Vitruvius noemt hij de eerste eurythmie en de tweede symmetrie, waarbij het begrip symmetrie een ruimere betekenis heeft dan de gebruikelijke.
Waar Van der Laan de nadruk legt op de eurythmie van de toegepaste maten gaat Jan de Jong uit van de symmetrische maatverhoudingen. De Jong zoekt de eenheid van de maten niet in de verwantschap van de vormen maar in een beperkt aantal maatbetrekkingen tussen de vormen die als gevolg van de wetmatigheden van het plastisch getal een bepaalde eenheid vormen. Hij maakt gebruik van formules die enigszins te vergelijken zijn met het harmonisch samengaan van drie of meerdere tonen in een muzikaal akkoord. Het interessante van deze formules is het samengaan van “authentieke” en “afgeleide” maten, wat normaal gesproken niet mogelijk is omdat er in dat geval restmaten ontstaan die buiten het stelsel vallen. Incidenteel had Jan de Jong wel eens gebruik gemaakt van deze formules, maar in zijn huis heeft hij een van deze formules verheven tot een architectonisch “leidmotief”, zoals componisten een eenvoudig motief weten uit te bouwen tot een complete symfonie. Alle maten van het huis zijn op de een of andere manier vastgesteld met behulp van deze formule. Dat vergt een grote behendigheid en souplesse in de omgang met de maten van het plastisch getal en een fantasievolle interpretatie van het programma van eisen. Hij vertelde ons dat de formule aanleiding gaf om het plan in een bepaalde richting te wijzigen of nieuwe elementen te bedenken om de formule compleet te maken. Aan de buitenkant van het huis is de formule o.a. af te lezen aan de klokkenstoel op het dak.´ Zoals ik in mijn `Herinneringen aan de bouw van het Jan de Jong-huis´ al aangaf zijn de belangrijkste maten van het huis op de een of andere manier vastgesteld met behulp van een formule die als volgt kan worden afgeleid:
het geheel verdeeld in authentieke maten
1 1/7
3/7
3/7
formule: 1/7 2/5 2/4 het samengaan van een authentieke maat (1/7) + 2 afgeleide maten, 2/5 en 2/4. Het merkwaardige van deze formule: 2/5+1/7+2/4=1 is, dat twee ´afgeleide maten´ en een ´authentieke maat´ samen een groot geheel vormen. Het is een ´juxtapositie´ van ongelijksoortige maten, die sluitend is, d.w.z.
(3/7+3/7=6/7) (2/5+2/4= 6/7
geen marges of maten buiten het stelsel oplevert. Dat is wel het geval zodra de eerste twee of de laatste twee maten uit deze formule bij elkaar worden opgeteld.
83
In dit huis bijvoorbeeld is de breedte van het woongedeelte gelijk aan de optelsom van 1/7=235,5cm plus 2/4=816cm, samen 1048,5cm. De maat 1048,5 is geen maat uit het stelsel waarvan 232,5 en 816 deel uitmaken. De totale lengte van het huis –de breedte van het kantoor plus de lengte van de woonzaal, 716+2513=3229cm. maakt evenmin deel uit van het stelsel. Een dergelijke combinatie van maten zou erg willekeurig overkomen, als zij niet optrad in het kader van de formule 2/5+1/7+2/4=1.
Beganegrond
Deze formule 2/5+1/7+2/4=1 volgt uit de struktuur van het plastisch getal. De afgeleide maat van een geheel 6/7, kan namelijk opgebouwd worden uit twee gelijke authentieke maten 2x 3/7 of uit twee ongelijke, elkaar opvolgende afgeleide maten namelijk 2/5 en 2/4. De totale breedte van het complex is 1664,5 cm. Deze maat wordt onderverdeeld in 2/5=616 cm voor de patio, 1/7=232,5 voor de woonnissen en 2/4= 816 voor het resterende deel van de woonruimte, inclusief de galerij. In de totale lengterichting zou de formule ook kunnen worden toegepast als de totaalmaat van 5126 cm, die loopt van het hart van de weg naar het bos, over het voorplein tot aan de oostzijde van het huis. De breedte van het kantoor 1/7=716 cm, de lengte van de woonruimte 2/4=2513 cm en de afstand van het hart van de kopgevel van het kantoor tot aan het hart van de zandweg 1897 cm. (=1662 (1/3van 5125) + de marge 233) Hierbij moet worden aangetekend dat de situering van de verschillende gebouwen en bouwsels op het terrein hoogst waarschijnlijk te maken heeft met de bijzondere stedebouwkundige opvattingen van Jan de Jong, waarvan helaas geen analyse van hemzelf aanwezig is. (in hoofdstuk 8 van dit studiecahier: ´De bepaling van het erf ´, is de lay-out van het hele domein geanalyseerd.)
Matenschema beganegrond
Het 2/5 deel uit de formule 2/5+1/7+2/4=1 is zowel in het kantoorgedeelte als in de woonruimte gekozen voor het bepalen van de breedte van de galerijen. Zoals gezegd is de formule een voorbeeld van een ´juxta-positie´ van maten, d.w.z. het naast elkaar plaatsen van maten. De 2/5 maat voor de galerijen is een “superpositie” van maten. (zie ´De Architectonische Ruimte´). In dit geval liggen de maten niet naast elkaar maar op elkaar.
Verdieping
Galerij woonvertrek
Woonvertrek
Matenschema verdieping
Kantoor
85
In het kantoorgedeelte gaat de maat 265 een relatie aan met de totale breedte van het kantoor (=716). Kenmerkend voor deze manier van werken is het feit dat de restmaat van 716 minus 265 gelijk is aan 451 en dat is geen maat uit het stelsel. In de woonruimte gaat het om de maten 302 t.o.v. 816. De formule 2/5+1/7+2/4=1 is ook gebruikt voor het bepalen van een aantal hoogtematen (zie maatschets doorsnede) De hoogte van de loggia´s van onderkant dak tot bovenkant balustrade is 1/7 (135 cm) van de totale hoogte van het huis (967 cm). Het 2/4 deel van de hoogte (474) is met behulp van de formule opnieuw ingedeeld. Zo werden voor de begane grond de hoogte van deuren bepaald en de onderkant van het dak van de loggia op het atrium. Een nadere indeling van het 2/5 deel (358) levert de hoogtemaat op van de zolderramen, 1/7 (50 cm.) De formule is niet gebruikt om de vloerhoogtes te bepalen. De bovenkant van de zoldervloer ligt, van boven af gemeten, op 1/3 (314 cm) van de totale hoogte (967 cm). De onderkant ligt, van onderen gemeten, op 2/3 (628) van deze hoogte. De speling tussen deze maten is de dikte van de vloer. Het 2/3 deel van de hoogte,
door de volgende bewerking van de formule: Lengte woonruimte 2513 de formule: 1/7(351)+2/5(930)+2/4(1232) = 2513 1/7(351)+2/5(930)+ 2/5(930)+2/16(302) = 2513 woonnissen: 1/7(351)+4x 1/5(465)+ 2/16(302)= 2513 Het bijzondere van deze verdeling is het ontbreken van een marge. Normaal levert een deling met het plastische getal een marge op. Bijvoorbeeld: 5 maal 465 is 2325 in plaats van 2513. (zie matenschema begane grond). Een variant op de formule van de woonnissen is gebruikt voor de kolommen van de loggia: 1/9(265)+1/28(86)+8x1/10(232,5)+2/16(302)= 2513.
628 cm. is opgedeeld in twee opeenvolgende maten 2/5+2/7 ofwel 358+270. De bovenkant van de verdiepingsvloer komt dus niet in het exacte midden maar in het ´harmonische midden´ van 628 te liggen. In de klokkenstoel is als een zichtbaar symbool voor het hele huis, nog een keer de formule te zien. De maten uit de formule kunnen zodanig worden opgedeeld dat hieruit de maatreeksen zijn af te leiden die Jan de Jong heeft gebruikt voor de verdere uitwerking van de basisopzet. De maten van de woonnissen, aan de zuidzijde van de woonruimte en bij gevolg de plaats van de ramen in het woongedeelte, worden bepaald lengte woonruimte formule
woonnissen loggia
2513 1/7= 351
2/5=930
1/7
2/5
1/7=351 1/9=265 1/28=86
2/4=1232 2/5=930
2/16=302
4x1/5=4x465
2/16=302
8x1/10=8x232,5
2/16=302
Kolommen loggia
302 228 135
56 Kolommen:
42 begane grond
56
42
verdieping
De kolomstellingen in het kantoor en in het woongedeelte zijn losgehouden van de wanden. Het beginpunt van de reeks kolomafstanden ligt dus niet in de wand maar op 1/7 van de lengte. Aan de andere zijde blijft een marge over die in het kantoor groot genoeg is om de kolom los te kunnen situeren van de wand. In de woonruimte zou deze marge te klein worden voor een vrije plaatsing van de kolom. Om die reden is de 1/7 maat van 351 verkleind naar 2/16 =302 en de marge vergroot van 42 naar 86 cm. In de woonruimte en in het kantoor is de dikte van de kolommen, geheel volgens de theorie, 1/7 van de hart op hart afstand van de kolom tot
37
32,5
Kolommen kantoor
loggia
de buitenmuur, dat is 1/7 maal 302 is 42cm. De kolombreedte is 2/9 van de kolomafstand, dat is 2/9 maal 265 is 56 cm. In de slaapvleugel en in het kantoor op de verdieping zijn de dikte en de breedte van de kolommen gelijk aan die van de begane grond. In de loggia is de kolomdikte 1/7 van de hart op hart afstand kolom binnengevel ofwel 1/7 maal 232,5 is 32,5 cm. De kolombreedte is 2/12 van de kolomafstand, dus 2/12 maal 232,5 is 37 cm. De hoogte van deze kolommen was al bekend, deze is 1/7 van de totale hoogte is 135 cm. De muurdammen tussen de ramen op de verdieping van het kantoor, hebben dezelfde afmetingen als
Kolommen woonvertrek
de kolommen van de loggia, maar zij staan iets dichter bij elkaar namelijk op 228 cm in plaats van 232,5 cm. Deze z.g.´verminderde maat´ is het gevolg van de afschuining van het huis aan de zuidzijde. De hoogte van de kolommen in het kantoor en in het woongedeelte is ontstaan door een superpositie van maten, respectievelijk 2/12 op 358 en 2/12 op 270 (zie maatschema doorsnede) Ir W.J. Ramselaar bi, april 2008
87
Doorsnede over het woonhuis, gekeken in de richting van het kantoor In de doorsnede zijn van groot naar klein, acht voorbeelden gegeven van de formule 2/4 – 1/7 – 2/5, die bij de Jong zo geliefd was. Zo´n formule is te vergelijken met akkoorden en thema´s in het werk van een componist. Overduidelijk gaat het hier om de Jongs fascinatie voor de rijke mogelijkheden van de ordonnantie, zoals die in het plastisch getal tot bloei kunnen komen. Die formule met zijn 1/7 deel op een cruciale plaats tussen de 2/4 en 2/5 in, bepaalt de ordonnantie tot in alle hoeken van het huis. In de hooggeplaatste muurschijf met de luiklok, zit de de ruimte voor de klok tussen de wanddelen van 2/4 en 2/5. In de verticale geleding van de dakopbouw, neemt het stuk muur met zolderramen als 1/7 deel van het totaal de middenpositie in tussen de dakvlakken. De echte hoofdgeleding in verticale zin wordt bepaald door de kijkstrook in de bovenloggia met zijn 1/7 tussen de 2/4 van de gevel eronder en de 2/5 van het totale dak. In het horizontale vlak van de doorsnede nemen de woon-nissen met hun 1/7 de positie in tussen het interieur (2/4) en het atrium (2/5). Altijd is die 1/7 betrokken op een element dat in de dispositie een bepalende rol speelt. Telkens zijn de elementen, waarin iets markants gebeurt, geplaatst in die kleine zone tussen het afgeleide grote deel en het afgeleide kleine deel.
Een anatomisch experiment De doorsnede maakt in een oogopslag duidelijk welk een belangrijke positie de zone met de woonnissen en de erboven gelegen loggia inneemt in de ruimtelijke opbouw van het huis, zowel horizontaal als verticaal. De doorsnede laat echter ook zien, dat het eigenlijke woonhuis achter die zone staat. Het is verhelderend om een klein anatomisch experiment uit te voeren. Door alle toevoegingen aan de hoofdvorm, de woon-nissen, portalen en de bovenloggia even weg te denken komt de hoofd-opzet van het L-vormige gebouw pas naar voren. Op de pagina rechts wordt zichtbaar hoe op het tweede plan achter de loggia-wand de lange zuidgevel van het woonhuis eruit zal hebben gezien in een tussenfase van de bouw. Drie verschillende reeksen van openingen en massieven boven elkaar geven een heel spontaan en functioneel beeld van wat er op de verschillende bouwlagen allemaal gebeurt. Op de zolder, een ongedeelde grote ruimte, zeven liggende openingen. Daaronder op de slaapetage zeven gelijke puien met openslaande deuren, elk 1.72 breed. Op de begane grond met de woon-nissen toont het matenschema van de plattegrond een verdeling in vijf delen van 4.65. Vier delen van de vijf delen zijn uitgezet vanuit het midden. De dispositie van de wand begint met een gesloten deel waarin een kleine opening is geplaatst voor de doorloop naar de keuken en de woonkamer. Daarna vier muurschijven van elk
1.72 breed, die staan op het hart van de scheidingswanden van de woon-nissen. De plaatsing van een L-vormige toevoeging aan het L-vormige hoofdgebouw heeft het effect dat het alleen maar zakelijke en functionele op de achtergrond komt te staan. Er komt voor de toegevoegde zone een lagere nieuwe gevel te staan met op de begane grond de monumentale ingang en drie brede ramen aan het atrium. Deze zone krijgt een eigen dak. Daardoor wordt de schaal van dit grote woonhuis teruggebracht tot een gemakkelijk te bevatten stukje laagbouw dat het accent legt op de woonlaag op de begane grond. Erboven nog het tintelende ritme van de kolomstelling op de borstwering van de overdekte galerij, met zijn kolomstelling met 9 openingen. De architectuur van de kolomstelling van de galerij is zo geslaagd omdat daardoor het grote geheel van het huis in verticale en horizontale zijn eigen expressie heeft gekregen. De nuchtere repetitie van zeven gelijke traveën gaat zich relateren aan de fijn schaliger maatstaf van de kolomstelling. Tafels en werkplekken bij iedere kamer, zie foto op pagina 55, laten zien hoe binnen en buiten de individualiteit van iedere bewoner van dit huis samengaat met de gezamenlijke beleving van het grote geheel: de architectonische ruimtelijkheid van het hele huis.
2/5
3.58
1/7
1.35
2/4
4.74
Hoofdvorm kantoor-woonhuis De L-vorm komt naar voren, door alle toevoegingen aan de hoofdvorm, de L- vormige lagere aanbouw even weg te denken
98
98
98
1.72
1.72
1.72 1.72
98
98
98
1.72 1.72
1.72
1.72 1.72
98
zolderramen
1.72 puien slaapkamers 1.72 muurschijven woonkamer
1. Het anatomisch experiment: de lange zuidgevel van het woonhuis, zoals die in een tussenfase van de bouw zichtbaar was. Op de begane grond is de half open wand te zien van het woonvertrek, met zijn regelmatig ritme van de zg. ´muurschijven´. Er boven de zeven openingen die de slaapkamers toegang geven tot de loggiagalerij.De rij van zeven zolderramen onder het dak tonen hetzelfde ritme. 2. De voorgeplaatste L- vormige aanbouw Voor de lange nuchtere zuidgevel als hierboven weergegeven, plaatst de Jong een lagere nieuwe L-vormige aanbouw met op de begane grond de monumentale ingang en brede ramen. Deze gevel wordt bekroond door de kolomstelling van de loggia-wand. Op de tekening is te zien hoe de nieuwe lagere gevel voor de eigenlijke woonhuisgevel is komen te staan. Door weglaten van een klein gedeelte rechts zien we de aanzetten van de wandopbouw van de eigenlijke woonhuisgevel erachter.
De zuidgevel
2/5 1.32,5 1/7
2/5
3.58
2/5 3.58
1/7
1.35
1/7 1.35
2/4
4.74
2/4 4.74
50
2/4 1.75,5
kolommen loggia ramen, deur bg.
7.16
37
37 2.28
37
37 2.28
25.13
37
37 2.28
37
37 2.28
37
37
3. De zuidgevel aan het atrium Het architectonische motief van een atrium als eigen buitenruimte behorend bij een binnenruimte was de Jong als kerkenbouwer zeer vertrouwd. De rol die deze atriumruimte hier speelt is tweeledig. Het is bij goed weer een tweede woonvertrek en het is voor de ruimtelijke werking van het huis een buitenruimte met de schaal van het wonen. Het hogere deel van het woonhuis zoals de totale gevel dat weergeeft is vanaf het atrium niet te zien, waardoor de kleinere schaal goed tot zijn recht komt. Wat op het atrium sterk voelbaar is het warmere microklimaat, dat ontstaat door de beschutting rondom, de warmtereflexie door de bestrating. Ook het architectonisch vormenspel van de twee open paviljoens op het atrium geven deze ruimte een soortgelijke kwaliteit als de woonruimte binnen en de sfeer op de loggia galerij. Al deze ruimten zijn gevat in een belevingswereld die over de twee woonlagen doorgaat. Een eigen trap naar boven en de diagonale zichtlijnen horen erbij. Hier is de buitenruimte in de volle zin een orienterend element. 4. Het aanzicht van het geheel De half-open afscheiding van het atrium aan het straatje van de Jong zorgt ervoor dat men binnen het atrium de gevel van de begane grond alleen van tamelijk dichtbij kan zien. Maar op grotere afstand werkt de open loggia op de verdieping daarom des te sterker. De open loggia´s op het atrium spreken dezelfde taal van open ruimtelijkheid, die het hele domein kenmerkt.
89
Het matenstelsel Het matenstelsel van de grootste maten in de indeling van het domein begint met de orde van grootte die loopt van 5126 tot 716 cm. Hierin bevinden zich de maten die we aantreffen bij de indeling van het erf, de ingangshof, de noordtuin, het zuidelijke boomgaardveld met daarachter de moestuin. Ook de lengte- breedte- en hoogtematen van het grote geheel van het kantoor-woonhuis-gebouw zitten in deze orde van grootte. 2513 x 816 voor de plattegrond van het woongedeelte, 1662,5 x 716 voor het kantoor, beiden onder een dak met een nokhoogte van 967.
5/2
7/3 2
7/4 3/2
4/3 7/6
Matentafel zoals die op het architectenbureau van Jan de Jong werd gebruikt. De middelste drie orden van grootte werden gebruikt in de architectuur; links daarvan een aanzet van een daarbovenuitgaande orde van grootte en rechts de spelingen die men terugvindt bij de vermeerde en verminderde maten in de middelste tabel van de orde van grootte, en die tevens een rol spelen bij het uitdrukken van de marges van veelvoudsmaten binnen het stelsel, bijvoorbeeld 716 = 7x100 + 14 +2
Dan is er de orde van grootte van de geledingen van de architectuur, de hoogten en breedten van de galerijen, zowel in de buitenruimten als in het woonhuis en in het kantoorgedeelte. Deze orde van grootte loopt van 716 tot 100. Hoogte van de beganegrond is 308, van de verdieping 228. De kolommen van de galerijen in kantoor en woonvertrek staan 265 hart op hart. De galerij in het kantoor is 265 diep, in het woonvertrek 308. De afmetingen van de massieven: muurdikten en afmetingen van pijlers en muurdammen gaan door tot de onderliggende orde van grootte, 100 tot 14. De kolommen van de begane grond zijn 43 x 37 (308 hoog). De kolommen op de verdieping zijn 43x37 (232,5 hoog). De kolommen van de loggia zijn 32,5 x 37 (135 hoog) en de penanten tussen de ramen van de kantoorgevel zijn 37 x 37 (135 hoog). Marginaal in deze ordonnantie zijn de afmetingen van treden, delen van de dakopbouw, zowel in het hoofdgebouw als de bijgebouwen, en sommige details in het metselwerk. 14 tot 2 cm. Het gehele complex, het beboste domein, heeft afmetingen die zich bevinden in een orde van grootte die de grootste van het kantoor-woonhuis te boven gaat.
12. DE DISPOSITIE Het boek ´Het Plastische Getal´ van Dom Hans van der Laan kwam in 1967 uit in het nederlands. In datzelfde jaar betrokken werknemers en bewoners het nieuwe kantoor-woonhuis in Schaijk. De driejarige cursus over ´Het Plastische Getal of De Architectonische Ordonnantie´ had de Jong gevolgd in het Kruithuis van 1953 tot 1956. In Les XIV van de Cursus, mei 1955 stelt van der Laan ondermeer het volgende: ´Zonder de techniek en de bruikbaarheid van het huis te verraden zal dus de vorm zich naar de eischen van het Plastische Getal moeten plooien. De schoonheid van het huis zal juist gelegen zijn in het harmonisch samengaan van de lichamelijke en de verstandelijke functie van het huis. Als volwaardig menschelijk product dient het huis dan tegelijkertijd geest en lichaam, zoals wij zelf geest en lichaam zijn in een wezen´. Van 1960 tot 1962 volgde een eerste serie lessen over de dispositie. In de boekuitgave van ´Het Plastische Getal´ uit 1967 wordt aan de dispositie les XIII gewijd. Wanneer we het Plastische Getal in een ontwerp gaan verwerkelijken komen we heel concreet voor de vraag te staan waar het taakgebied van de dispositie nu eigenlijk om draait. Van der Laan zegt op p.115 daarover: ´Welke uitgebreidheden biedt ons het huis om het Plastische Getal te verwezenlijken? De leer van de architectonische dispositie moet hierop een antwoord geven. De dispositie is volgens Vitruvius de geschikte samenplaatsing van de dingen´. In 1977 verscheen ´De Architectonische Ruimte, 15 lessen over de architectonische dispositie´. Het woord dispositie komt in dit boek niet als zodanig aan bod in een apart hoofdstuk; we vinden de nodige informatie over dat begrip verspreid in het boek, met name in het hoofdstuk over eurythmie en in de drie hoofdstukken dispositie van de wand, van het huis, van de stad. Van een centrale naar een perifere dispositie Wat is van groot naar klein de dispositie van het huis van Jan de Jong? In tegenstelling tot het eerdere kantoor- woonhuis uit 1947, dat we kunnen typeren als een vrijstaand huis in een bosrijke omgeving, is het bestaande huis de Jong, een kantoor-woonhuis dat zich bevindt in een ommuurd domein met een poort. Een domein dat door afscheidingen van verschillende aard is onderverdeeld in een aantal hoven, waaraan de afzonderlijke bouwwerken zijn gelegen. Was er bij het vrijstaande huis duidelijk sprake van een centrale dispositie van het huis op het erf, het huidige huis de Jong dat in de plaats kwam van zijn oude huis, behoort duidelijk tot het type van de perifere dispositie. Weliswaar ligt het huis dan nog steeds tamelijk centraal op het ommuurde
centrale juxtapositie van 4 cella´s
centrale juxtapositie uitgebreid tot 9 cella´s de hof ernstig aangetast
domein, maar de geleding van het domein in hoven en tuinen, maakt dat dit complex, dit stadje de Jong, met het straatje van de Jong, rijk is aan perifere disposities. Alle bouwsels, groot en klein, zijn immers zorgvuldig gesitueerd aan een aantal kwalitatief verschillende buitenruimten. In 1960 bij het begin van het transformatie-proces van het kantoor-woonhuis tot ´een huis van de cursus´ (zie hoofdstuk 7 ´Van het oude naar het nieuwe huis´) werden langs de Rijksweg en loodrecht daarop de eerste tuinmuren gebouwd en in de hoek die deze twee tuinmuren met elkaar maken verscheen het eerste huisje, een eerste eerbetoon aan de perifere dispositie. De ruimte van die cella oriënteert zich volledig op de hof. Daarbij is de muur van de cella tegelijk de muur van de hof.. Van der Laan in ´De Architectonische Ruimte´, p34, ´binnen en buiten´, legt die relatie tussen cella, hof en domein als volgt uit: ´Dezelfde wand die de cella doet ontstaan, roept nu door die cella de binnenhof in het leven, en door die binnenhof het plein. Een dergelijke superieure dispositie van de architectonische ruimte is eigen aan de stad, waar ten bate van een maximaal aantal personen één enkele, drievoudig gelede architectonische ruimte de ervaringsruimte van handelen, lopen en uitzicht tot een veilig binnen maakt´. Dat is nu precies hetgeen ook in het huis de Jong met zijn hoven en cella’s aan de orde wordt gesteld. Zo maakt het kantoor-woonhuis deel uit van een ommuurd domein, dat verdeeld is in stroken en velden, behorende tot het type ´hovenstad´.
perifere juxtapositie van 4 cella´s
perifere juxtapositie uitgebreid tot 12 cella´s: de hof niet aangetast
´De beide disposities, die mogelijk zijn voor een cella binnen de hof en voor een hof binnen het domein, de centrale en de perifere dispositie, geven aanleiding tot twee volkomen onderscheiden juxtaposities, zowel voor de cella´s als voor de hoven. Het valt hierbij op, dat bij een centrale juxtapositie de beschikbare ruimte veel eerder is uitgeput dan bij de perifere juxtapositie. Indien bijvoorbeeld de hof een lengte en breedte zou hebben die viermaal zo groot zijn als die van de cella, dan zou door een centrale juxtapositie van twee cella´s in de beide richtingen de hof reeds ernstig worden aangetast en bij een drie-voudige juxtapositie zelfs bijna volgebouwd zijn. Een perifere juxtapositie van vier cella´s laat echter de hof volkomen intact en kan zich zelfs, zonder de hof aan te tasten, tot een twaalfvoudige juxtapositie uitbreiden´. Met dat beginsel voor ogen heeft de Jong zijn domein ingedeeld en verder vorm gegeven. Alle gebouwen, het hoofdgebouw en de talrijke bijgebouwen zijn gesitueerd in de randen van de hoven en tuinen. Jan de Jong’s huis is een toonbeeld van de kracht van de superieure perifere dispositie.
De ´stratenstad´
centrale juxtapositie van cellen. Bij uitbreiding tot het hele domein, totaal 144 cellen
´De twee lange wanden bestaan uit wandstukken die ieder hun vorm als plaat behouden en die zich door de geleding van een der wanden in open en dichte delen als zodanig tonen. De perifere dispositie van ieder wandstuk met peilers en latei is hiervoor de aangewezen weg, zodat de staafvormige ruimte zich voordoet als galerij´. ´De Architectonische Ruimte´. p.156 De dispositie van het huis
De ´hovenstad´
perifere juxtapositie van cellen en hoven. Ook hier totaal 144 cellen!
uit Modellen en meubels 1982
De hovenstad is als perifere dispositie het alternatief voor de stratenstad, die ontstaat als men zich baseert op de centrale dispositie. Het inzicht in de werking van dit beginsel waarbij door perifere dispositie een domein wordt opgebouwd door cella´s en hoven op een zodanige manier dat de hovenstad ontstaat, bouwt voort op de beschouwingen zoals Van der Laan die in ´De Architectonische Ruimte´´ uit 1977 op p. 31 onder woorden heeft gebracht:
De galerij in het woonvertrek van Jan de Jong
Het grote woonvertrek is met zijn galerij de belangrijkste architectonische ruimte van het huis. Een klassiek voorbeeld van de dispositie van het huis, zoals dat wordt geillustreerd in het boek van 1977 ´De Architectonische Ruimte´
91
Rijksstraatweg
Rijksstraatweg
cella
Het ommuurde terrein, een diabolo-figuur van twee ingedeelde vierkanten
3 bij 4
zandweg
ingangshof
3 bij 7 ingangshof
ingang kantoor
zandweg 2 bij 3
1 bij 3
1. De bepaling en indeling van het ommuurde domein In de uiterste noordwesthoek van het hele domein van 4 ha werd eerst een vierkant bepaald van ongeveer 50 bij 50m, ongeveer een kwart hectare groot. (zie hfdst 8. ´De bepaling van het erf´) Vanuit dit begin komt de dispositie van het hele ommuurde domein tot stand, doordat dit eerste vierkant waarin naast elkaar een strook en een veld zijn onderscheiden, in zuidelijke richting wordt beantwoord door zo´n zelfde vierkant. Dit zuidelijke vierkant wordt in oostelijke richting verschoven, terwijl ook nog eens de indeling in strook en veld in dit zuidelijke vierkant omgekeerd gebeurt, eerst een veld en daarachter een strook. Er ontstaat zo een diabolo-figuur van twee ingedeelde vierkanten. Deze dispositie doet recht aan twee belangrijke bedoelingen van de ontwerper: het veld in het noordelijk vierkant en dat in het zuidelijk vierkant komen op die manier ongeveer tegenover elkaar te liggen. Er ontstaat een grote diagonale beweging in de hele lay-out. De ingangspoort in de uiterste noordwestpunt staat diagonaal tegenover het eindpunt van gehele figuratie van twee vierkanten: de zuidoostelijke punt van de moestuin. Het dynamische ingangspunt tegenover het landelijke eindmotief. De toegang tot het bemeten domein, tegenover de ongemeten natuurlijke ruimte van het bos. Daar komt nog bij dat de relatie tussen deze gespiegelde en verschoven vierkanten wordt geïntensiveerd doordat er tussen beide een overlappingsgebied wordt gevormd. In dit overlappingsgebied voert het ´straatje van de Jong´ naar de stoep van het woonhuis.
het ´straatje van de Jong overpad
kapel lichtdruk huisje
domein van 4 ha bos
2. Onderverdeling in al dan niet te bebouwen grondstukken De ingangshof is in eerste instantie een strook van 1 bij 3, die door het afnemen van stroken aan de noordkant en de zuidkant is gereduceerd tot een veld van 3 bij 7. Ernaast ligt een veld van 2 bij 3. Van dit veld werd de noordelijke helft van 3 bij 4 vrijgehouden als een open groene tuin. Totzover gaat het om de dispositie van de open groene ruimten binnen het domein. In architectonisch opzicht gaat het nu om de dispositie van de te bebouwen grondstukken. Zo werkt het eerste huisje in de noordoosthoek werkt in deze tuin als een perifeer gelegen cella in een hof. (zie hfdst. 10: ´De eerste experimenten op eigen terrein´) De zuidelijke helft van het veld van 2 bij 3 is het voornaamste kavel voor bebouwing in de Jong´s dispositie, daar werd namelijk het kantoor-woonhuis gebouwd. In het zuidelijke vierkant, eveneens verdeeld in een strook en een veld, liggen aan de noordkant ervan een aantal ondergeschikte perifere bouwplaatsen voor overigens heel interessante bijgebouwen, het atelier en het lichtdrukhuisje. De strook aan de oostkant die tot moestuin is bestemd vormt het rustige eindpunt van de aaneenschakeling van alle hoven en tuinen in dit domein. Deze moestuin heeft een enkele ´minimale cella´, twee kolommen met een schuin dakje, voor berging van gereedschap.
toegang woonhuis
overtuin
atelier
moestuin
3. Een straatje dat de hoven verbindt Aan de zuidkant van de ingangshof zijn zoals gezegd enkele traveeën voor overdekte autostalling gebouwd. De bebouwingslijn waaraan die carports zijn gesitueerd, vormt de inzet van ´het straatje’ waaraan meerdere ingangen zijn gelegen. Iets verderop manifesteert zich de belangrijkste de toegang tot het woonhuis als een ronde stoep met twee potten met agaven. Het woonhuis is zoals het aangrenzende kantoor drie treden boven het peil van het onbebouwde terrein gelegen, waardoor men van verre deze ronde stoep naar het ingangsbordes kan zien. Nog iets verder oostwaarts loopt het straatje dood tegen de muur van de moestuin. De buitenportiek van het atelier, die tevens doorgang verleent naar de moestuin vormt het oostelijk eindmotief van het straatje. Atelier en lichtdrukhuisje liggen aan de zuidkant van het ´straatje´. Deze twee bouwlichamen flankeren het grote zuidelijke veld. Dit veld heeft een landelijk karakter dat sterk verschilt van de andere buitenruimten. Zo formeert dat veld door de weloverwogen dispositie van het geheel een uitzicht met grazend kleinvee, enkele fruitbomen en een achterwand van bos. Het werkt als een overtuin voor het huis met tussen huis en tuin het ´straatje´als een beproefd ruimtelijk motief dat in de geschiedenis veelvuldig is aan te wijzen in de ´groene stedebouw´. In de moderne tijd herleefde de groene stedebouw en ook het motief van het woonpad. Tussen de overdekte autostalling en het lichtdrukhuisje kent het straatje een onderbreking voor een zijsteegje naar de wilde overhoek tussen de overtuin en de zandweg. In termen van ruimtelijke dispositie gaat het hier om twee typische motieven. Het grote veld is een overtuin voor het woonhuis en het straatje is een overpad tussen huis en tuin.
Rijksweg ingangs poort zandweg vanuit dit
1:3
3:7
PUNT wordt gemeten
kantoor, veld 3 bij 7 : woonhuis, strook van 7.16 bij 16.64 1 bij 3: 8.16 bij 25.13
rooilijn
L-vormig gebouw
3:4 7.16
rooilijn L-vormig gebouw
8.32 16. 64 8.32
9.67 3:8 25.13
6:7 8.16
noordelijk vierkant, zie hoofdstuk 8, ´De bepaling van het erf ´
De situering van het kantoor-woonhuis.
4. Nadere situering van het kantoor-woonhuis De plaats van de Jong’s huis is in oost-west richting bepaald door de plaatsing van de kantoorgevel in de rooilijn van de lange oostgrens van de ingangshof. In noord-zuidrichting is een tweede rooilijn bepaald vanuit de zuidzijde van het eerste vierkant. In deze rooilijn ligt de noordgevel van het woonhuis. Eerst is de fguur van de plattegrond van het kantoor uitgezet vanuit de noordkant en de westkant. Aansluitend aan de oostkant van het kantoor komt dan de figuur van het woonhuis te liggen. 5. Lengte, breedte en hoogte van het kantoor en van het woonhuis Voor de plattegronden van woonhuis en kantoor zijn typische figuren gekozen uit het octaaf van het plastische getal. Op basis van die figuren worden vervolgens de hoofdvormen van kantoor en woonhuis bepaald met de hoogte van de nok als derde dimensie. Zo komen we voor het kantoor tot een blok van 1664 bij 716 met een nokhoogte van 967 en het woonhuis krijgt zo een afgeleide korte staafvorm van 2513 bij 816 eveneens met een nokhoogte van 967. Die twee vormen zijn koud aan elkaar gelegd: eerst wordt het kantoorgedeelte gebouwd en daarna aansluitend het woonhuis tegen de noordelijke helft van de lange oostwand van het kantoor en zo ontstaat een L-vorm. De scheidingswand tussen kantoor en woonhuis is met zijn spaarzame kleine doorbrekingen, eerst gebouwd als een tijdelijke be-eindiging van de nieuwbouw van het kantoor, benadrukt de eigenstandigheid van kantoor en woonhuis. Wanneer we deze opzet vergelijken met een ander kantoor-woonhuis dat ongeveer tien jaar eerder werd gebouwd door Nico van der Laan, met zijn broer Hans van der Laan, zien we dat het hoofdthema, namelijk een doorgaande Lvormige bouwmassa onder een doorgaand dak zonder variatie in nokhoogte vrijwel zeker als inspiratiebron voor de Jong zal hebben gediend. In dit voorbeeld van het kantoor-woonhuis van Van der Laan vormen kantoor en woongedeelte samen één groot geheel, waar de binnenruimten vloeiend in elkaar overgaan.
De hoofdvormen van kantoor en woonhuis.
In het grotere complex dat de Jong heeft gebouwd is dat uitdrukkelijk anders gedaan. De oriëntatie van beide elementen, het kantoor en het woonhuis in deze dispositie benadrukt nog eens de zelfstandigheid van beiden. Het kantoor oriënteert zich geheel op de ingangshof, en het woonhuis heeft een oriëntatie loodrecht daarop en oriënteert zich vooral op de zuidkant. Noord en zuid, voorkant en achterkant hebben een zeer vaste plaats in de dispositie van dit geheel gekregen. We kunnen zijn huis zien als een voorbeeld van een zeer milieubewust huis, dat zich volledig richt op de zonzijde en een gesloten rugmuur heeft. Ruimtelijk en milieutechnisch heeft deze dispositie grote voordelen: het woonhuis staat open voor de passieve zonenergie, en heeft beschutting aan de andere drie zijden. 6. De interne dispositie van huis en kantoor, Binnen de L-figuur van de hoofdvorm wordt de dispositie van het huis inwendig bepaald door aan de rugmuur van beide samenstellende delen van het kantoor-woonhuis een galerij te plaatsen, die ook op de verdieping wordt voortgezet. Binnen de figuren van de plattegronden van het kantoor -3 bij 7- en van het woonhuis -1 bij 3wordt de galerij gesuperponeerd op 2/5 van de diepte (zie hfdst. 11 `De maatvoering van het huis`). Aangezien het kantoor een breedtemaat heeft van 716 en het woonhuis iets ruimer is met 816 en in beide gevallen de galerijbreedte 2/5 beslaat van de diepte van het grote geheel,
Kantoor-woonhuis, Nico van der Laan
2/5
2/5
In de plattegronden van kantoor en woonhuis worden galerijen gesuperponeerd op 2/5 van de diepte.
waarop die is bepaald, vinden we in het kantoor dienovereenkomstig een iets smallere galerij van 265, in vergelijking met de galerij in het woongedeelte die 302 breed is. Door in het kantoor dezelfde kolomdikte namelijk 42 cm te gebruiken als in het woonhuis terwijl de afstand tot de muur hier kleiner is, doen de kolommen in het kantoor wat dikker aan. In de toelichting op het ontwerp van het klooster in Maarssen stelt Jan de Jong, dat hij daar van het beginsel was uitgegaan om in de dwarsdoorsnede van ruimten superpositie toe te passen en in de langsrichting juxtapositie. Dit beginsel zien we in zijn eigen huis terug komen, en hier wordt bovendien heel zichtbaar hoe de ordonnantie van waaruit is geredeneerd de bijzondere dispositie heeft geinspireerd. Door de variatie-vrijheid die zo specifiek is voor de juxtapositie, bereikt de Jong dat de rij kolommen niet langer middels een halve kolom of een liseen aan de muur is vastgebouwd. Op alle bouwlagen staan dan ook zowel de eerste als de laatste kolom vrij van de muur. De plaats van die laatste losse kolom laat zien dat er, zoals al eerder gezegd vanuit de noordkant en vanuit de westkant werd gemeten. Ook is -in termen van dispositie, de dispositie van de wand- hier het beginsel gedemonstreerd dat muren met openingen fundamenteel verschillen van open wanden met rijen kolommen. Dit verrassende effect van een vrijstaande eerste kolom dicht bij de muur zien we zowel in het woonhuis als in de twee loggia’s op het atrium, alsmede in het huisje in de hoek van de noordtuin. Men mag het een kenmerkende vondst noemen. In een vroege tekst van de Cursus spreekt Van der Laan ergens van ‘zuiver architectonische redenen.’ Die losse plaatsing van de eindkolommen zou je onder deze noemer van zuiver architectonische redenen kunnen onderbrengen.
93
7. Portieken, loggia´s en woon-nissen Aan de L-vormige hoofdmassa wordt aan de zuidzijde een smallere L-vormige strook toegevoegd. Voor het woonhuis langs komt een zone van 232,5 waarin woon-nissen met daarboven een doorgaande overdekte loggia. Aan de oostwand van het kantoor zet deze zone zich voort met op de verdieping de korte zijde van de loggia en op de begane grond een ingangsportaal en de c.v.-ruimte. Bij de analyse van het atelier zagen we dat de Jong daar ook al eerder heeft gekozen voor het toevoegen van een L-vormige buitenportiek aan de gevormde plattegrond van het atelier. (zie hfdst.10. ´De eerste experimenten op eigen terrein´) Ook laat het voorbeeld van het atelier een ander belangrijk dispositie-thema zien. Dat thema betreft het tegenover elkaar stellen van twee zeer verschillende wand-disposities van tegenover elkaar gelegen wanden. Aan de ene kant de galerij en daartegenover een open rythme van wand-delen, de zogenaamde muurschijven, waarachter een doorgaande zone ontstaat tussen die schijven en de buitenmuur. Tussen die muurschijven en de ramen zijn een aantal woon-nissen gesitueerd, waar men enigszins afzonderlijk en in goed licht naaiwerk kan doen, de krant of een boek kan lezen. We kennen die aanvulling op het woonprogramma in alle huizen waaraan erkers gebouwd zijn. Ook op de verdieping en zelfs daarboven zet zich deze L-vormige toegevoegde zone door. In het onderbroken dakvlak dat zich uitstrekt over
3.02
816
8.16
woonvertrek kantoor
2.65
716
5. de interne dispositie van huis en kantoor, een galerij is bepalend en de kolommen staan vrij van de muren
woonvertrek open loggia met ingang
atrium
open loggia
open loggia
6. portieken, loggia´s, woon-nissen ingang
water
licht
vuur
ingang ingang
atrium
7. meubilering in de woonruimte; ingang keukenplek en haardplek: water en vuur; de lichtkroon en het open midden.
rij woon-nissen met op de verdieping een open loggiagalerij
het eigenlijke huis en de toegevoegde zone bereikt de huismuur zijn hoogste punt en is een rij zolderramen opgenomen. In de L-vormige loggia daaronder bevindt zich een aantrekkelijke uitloop voor zowel de slaapkamers als voor het kantoor. Door het huis uit te breiden met deze aangebouwde zone worden twee dingen bereikt. Alle bouwlagen krijgen heel aantrekkelijke toevoegingen en het gehele huis opent zich naar de zonkant. De ruimtewerking van het geheel wordt er ineens veel royaler door. De lengte van het hele L-vormige gebouw kantoor en woonhuis samen, bestaat uit 716, (de diepte van het kantoorgedeelte), met daarbij opgeteld 2513, (de lengte van het woonhuis). Dit is geen maat van het stelsel. Hetzelfde geldt voor de optelling van de toegevoegde zone van erkers en loggia’s ten opzichte van de breedte van kantoor en woonhuis. 716 + 302 is geen maat van het stelsel en zo ook is de som van 816 en 232 van het woonvertrek en de woonnissen geen maat. Voor wat de dispositie betreft lijkt het erop dat de architect gewild heeft dat kantoor en woonhuis in hun aaneenschakeling toch aparte eenheden blijven en dat de architect dienovereenkomstig heeft gewild, dat in de breedte-opbouw van het woonhuis en van het kantoor het onderscheid gemaakt blijft worden tussen de breedte van het eigenlijke huis en het eigenlijke kantoor en de breedte van de toegevoegde zone.
8. Meubilering in de woonruimte; keukenplek en haardkring: water en vuur; de lichtkroon en het open midden. In Architectuur, modellen en meubels van 1982 wordt gesteld: “ we hebben tegenwoordig allemaal huizen waar het wezen van de ruimte duister blijft: je ziet wel meubels maar je ervaart geen ruimte. Door (van) de wanden hun dikte te laten zien -en daardoor hun vormkun je in die huizen weer ruimte brengen; voor een goed huis is dat onontbeerlijk.” Zowel in al de kerkgebouwen van de Jong met hun royale verdeling tussen het vrije vloervlak en de kerkbanken, als in zijn woonhuis, houdt de ruimtewerking volledig overwicht op de meubilering. De ruimte is royaal bemeten en daartegenover is het meubilair stevig in de hand gehouden. De keuken heeft de benodigde ruimte gekregen maar werd achter een kastenwand geplaatst, en de haardkring is op zich royaal, maar zeker niet te groot voor de ruimte
in het woonvertrek. In de galerij en in de woon-nissen is zorgvuldig omgegaan met de schaal van het meubilair. Een heel strikte maatvoering zorgt ervoor dat de dieptematen van de galerij, met zijn 302 cm en van de woon-nissen met hun 232 cm niet overtroefd worden. Overal een perfecte balans tussen de maatvoering van de ruimte en die van de meubels. De architect heeft hier overduidelijk de regie stevig in handen gehouden door de weloverwogen dispositie van alle elementen in het woonvertrek: lichtkroon, haard en keukenplek. Op die manier heeft de Jong in Schaijk een woonruimte tot stand gebracht waar alle ruimte is gegeven aan de werking van de architectuur. De beheersing van het daglicht in deze ruimte is zodanig dat door de lichtval in het huis deze tamelijk lange ruimte zich lijkt samen te trekken in het midden. In die zin is de ervaring van de ruimte veel gezelliger in de
werkelijkheid, dan men op tekening ervan verwacht. Het lange stoa-effect krijgt door de impliciete tweedeling die het gevolg is van de plaatsing van de deur en van de lichtkroon een open midden. Om architectonische redenen is aanvankelijk afgezien van dingen als geplooide gordijnen. De ramen hebben luiken van buiten, en nachtgordijnen werden wanneer niet in gebruik, aan de rugwand van de galerij vlak opgehangen, waar ze overdag die ruimte een ietwat gestoffeerd aanzien geven. Dit zien we ook in de tekenkamer. Omdat de dispositie wordt gedefinieerd als de geschikte samenplaatsing der dingen, is in de woonruimte daarvan een heel interessant voorbeeld te zien, maar dan gaat het om de ´impliciete symbolen´, waarover Moliere wel eens heeft gesproken. Een deur, een fontein en een haardvuur, een zetel en een lichtkroon vallen daaronder en veel bekende architecten weten die elementen in hun creaties naar waarde te schatten om er hun interieur mee op te bouwen.
95
9. de dispositie van de wand. Van der Laan stelt in ´De Architectonische ruimte´, p. 151, hoofdstuk XII, over de dispositie van de wand: De geleding van de wand in open en dichte delen heeft een drievoudige reden. In de eerste plaats is het gedeeltelijk openen van de wand nodig om de ruimte die hij afscheidt,te kunnen betreden en daardoor te ervaren. Ook moet de wand doorbroken worden om zijn dikte aan het licht te brengen, waardoor de wand als vorm zichtbaar wordt. Tenslotte is de geleding van de wand noodzakelijk om zijn kwantiteit te kennen. De vorm van de wand als geheel kan door die geleding in relatie worden gebracht met de vorm van kleinere delen en via deze
uiteindelijk met een elementair deel dat als eenheid van grootte optreedt. Het is aan deze relatie dat de maat van de wand kan worden afgelezen. Dit is daarom zo belangrijk, omdat door deze aanpassing van het gebouw aan ons kenvermogen, de vorm van de wand onder invloed kan komen van de kwantitatieve orde van het plastische getal. In deze dienstbaarheid aan de ordonnantie moeten wij de diepste reden zoeken voor de dispositie van de wand. Daarom wordt de voorkeur gegeven aan een perifere dispositie, waarbij dichte delen, in de vorm van pijlers en lateien, aan de rand liggen van een stuk wand dat als geheel optreedt; daardoor kunnen die delen immers direct als maatstaf dienen.
2/5
3.58
1/ 1/7
1.35
175,5 2/5
2/4 232 2/4 66 1/7
2.28 De
16.32
7.02
De westgevel
28 18+18,5 18
1/7 2.28
28 37
1/7 2.28
1.72
28 37
1/7 2.28
7.02
37
28
37
1/7 2.28
37
28 37
1/7 2.28
2.28 1.72
28 37
1/7 2.28
28 37
1/7 2.28
18,5+18 18
4.74
Galerijen met kolomstellingen zijn de superieure wanddisposities bij uitstek en die heeft de Jong in volle glorie op meerdere plaatsen in zijn huis gebouwd. We zagen al hoe de Jong erin is geslaagd om muren met gaten los te houden van de open wanden met kolomstellingen. Daarmee geeft hij een illustratie van het verschil tussen de twee soorten wand-disposities. De ingang van het kantoor heeft van de dispositie van de wand iets bijzonders gemaakt. De grote opening waardoor men binnengaat is scherp uit het muurvlak gesneden en toont daarmee de dikte van de wand, het zogenaamde kleine kwantum van de ordonnantie in de terminologie van de Bossche School. De tussenkolommen versterken het plastische karakter van de wand. Een houten wand met glasopeningen formeert achter die open wand een ingangsnis, een portiek. De maatvoering van de kantoorgevel laat zien hoe verticaal de 2/5, 1/7 en 2/4 formule bepalend is. De raamreeks bevindt zich in de open zone van de verticale opbouw. De totale breedte wordt vanuit het midden verdeeld in 7 traveeën, waarbij de marges van het zevenvoud door de vermindering van de totaalmaat (1632 ipv 16.64) wegvallen in de muurdammen aan het eind. De ingangspartij beslaat in de breedte 3/7 deel van de gehele breedte van het netto kantoorblok. De tussenkolommen in de opening staan op 1/4 vanuit de zijkanten.
Rijksweg
ingangspoort
ingang via noordtuin
ingang kantoor
ingang woonvertrek dagelijkse ingang woning
ingang
atrium ingang atelier
Kantoor- woonhuis Jan de Jong, de westgevel aan de ingangshof. Een fries van 7 ramen bekroont de gevel, de ingangsportiek voor het kantoor heeft een soortgelijke opbouw als in de gevel van Van der Laan
Kantoor- woonhuis Nico van der Laan, de westgevel aan de tuin. Een fries van 8 ramen bekroont de gevel, het brede raam op de begane grond is ingedeeld.
Een opbouw met een fries van ramen direct onder het dak met op de begane grond gesloten wanden met enkele openingen voor ramen en deuren werd een stijlkenmerk van de Bossche School. Vandaar de evidente parallellen tussen de wand-disposities in het huis van Nico van der Laan en die in het huis van Jan de Jong. De behandeling van de overige gevels van het huis van Van der Laan vertoont niet die sterke verschillen zoals die tussen de verschillende gevels van het huis de Jong. Het huis de Jong heeft een oostgevel en een noordgevel, die nagenoeg geheel gesloten zijn, terwijl de zuidgevel op een rijke manier varieert op het schema hierboven, waarvan de kantoorgevel aan het prototype beantwoordt.
De fuga van het binnen en buiten Alle thema´s van het boek ´De Architectonische Ruimte´ komen in het Huis van de Cursus aan bod. Vanaf de oertegenstelling tussen natuur en architectuur tot aan de dispositie van de stad. De tegenstelling tussen het ommuurde terrein waar de architectuur allesbepalend is en het overige beboste terrein waar de natuur het voor het zeggen heeft, is voor dit huis de oerdispositie. Ruimte vorm en grootte, binnen en buiten, vol en hol, lijn vlak volumen zijn de thema´s uit ´De Architectonische Ruimte´, waarmee alle aspecten van de architectuur zijn verstrengeld. De samenhang tussen ruimte, vorm en grootte wordt in het hiernaast afgedrukte lange citaat uit dit boek door Van der Laan verwoord. Het lange traject dat de Jong heeft gevolgd voor ´de bepaling van het erf´ staat voor de ontwikkeling van het bebouwde domein vanuit de indeling in vlakken, lijnen en volumens. Het vol en hol wordt aan de orde gesteld in de talrijke kolomstellingen en wanddisposities in dit huis. Met het thema van het binnen en het buiten, dat Van der Laan ontwikkelde vanuit de relativiteit van het binnen en buiten, zoals dat tot uiting komt in de trias cel, hof en domein, en zoals dat correspondeert met het menselijke belevingspatroon op drie schaalgebieden, ging de Jong vanouds heel vrij en creatief om. Met de bepaling van de ruimte tussen wanden ontstaat de binnen-buiten tegenstelling. Deze binnen-buiten tegenstelling geldt op meerdere schalen, die van de cel, van de hof en van het domein. De binnens en buitens zijn relatief, je kunt binnen de hof zijn maar buiten de cel en omgekeerd. Op de drempel tussen binnen en buiten gebeurt telkens de omslag tussen de twee ruimte-ervaringen, die van het binnen zijn en van het buiten zijn. Daarin zit het basisgegeven waarmee de architectuur en ook de stedebouw werkt. De Jong maakt echte binnens, maar er worden veelvuldig intermediairen zoals buitenportieken gebouwd. Zo zien we een grote rijkdom aan binnenruimten, buitenruimten en tussenruimten binnen het domein. Zoals bij de oriëntatie doordringt het thema van het binnen en buiten bij de Jong zowel de stedebouw als de architectuur. Hij durfde het aan om een groot kerkinterieur te zien als een overdekte buitenruimte, en om een ciborium te zien als een orienterend element. De drempel tussen binnen en buiten en de drempel tussen architectuur en stedebouw wordt door hem heel beeldend ge-exploiteerd. Dat zien we heel concreet bij alle overgangen tussen het binnen en buiten of dat nu de domeinstedebouw betreft of de architectuur.Het schetsje dat hierbij gaat spreekt voor zichzelf.
Zicht op het domein van Jan de Jong vanuit het westen
In ieder geval is het nergens zo dat je ´zomaar met de deur in huis´ kunt vallen. De ´rites d´entrée´, dat wil zeggen de zorgvuldig ontworpen routes die men moet volgen om ergens binnen te komen, spreken in dit huis boekdelen. In ´De Architectonische Ruimte´stelt Van der Laan op p.139: Ruimte, vorm en grootte, waarmee wij in het huis worden geconfronteerd, kunnen niet van elkaar worden geïsoleerd, want de architectonische ruimte ontstaat tussen gevormde wanden en deze wanden bezitten noodzakelijk een grootte. De functie van het huis is daarom eerst dan compleet, als de volledige architectonische ruimte, vanaf de cella tot aan het domein, onder invloed staat van de architectonische vorm en zowel de ruimte als de vorm beheerst wordt door de architectonische ordening van de kwantiteit. Deze kwantitatieve orde is zelf onderworpen aan de regels van het plastische getal. Hierdoor komt het dat dit getal zich tevens doet gelden in de disposities van vorm en ruimte. Het inzicht in de architectonische kwantiteit dat dit getal ons verschaft, strekt zich daarom uit tot de architectonische vorm en zelfs tot de architectonische ruimte. Zodra de consequenties van het plastische getal in alle disposities van vorm en ruimte tot gelding komen, deelt de gehele architectuur in de helderheid van dat getal. De zuivere materiële motivering van de maten van vorm en ruimte door de eisen van materiaal, techniek en gebruik, wordt dan begeleid en als het ware bezield door de hogere motivering, die niet het lichamelijk welzijn beoogt, maar een voldoening van intellectuele aard.
Het domein van Jan de Jong:´grijs met een poort´(zie p. 31)
97
13. DE LAATSTE BOUWRONDE
De situatie. I de uitbreiding van het atelier II de uitbreiding achter de autostalling
De goedgekeurde nog niet gebouwde nieuwbouw achter de autostalling
Lichtdrukhuisje
Uitgevoerde verbouwing van het
GOEDGEKEURDE BOUWAANVRAAG VAN 1982 In 1982, ongeveer 20 jaar na de bouw van het atelier, dient de Jong een bouwaanvraag in voor twee uitbreidingen van bestaande bijgebouwen. Hierdoor zou het gehele complex een wat meer verstedelijkt karakter gaan krijgen. De uitbreiding van het atelier werd uitgevoerd terwijl een gelijksoortige uitbreiding tussen de kapel en het lichtdrukhuisje nog wacht op uitvoering. Op de tekening van de bouwaanvraag zien we een weergave van de bestaande situatie
waarin de scheve hoeken rechtgetrokken zijn. De Jong geeft hiermee een stylering van de werkelijkheid, die een andere blik werpt op de grote structuur en een relativering inhoudt van de scheve hoek tussen de richtingen van beide vierkanten. Maar vooral de prachtige bovenstaandeweergave van het gehele complex vanuit het zuiden laat zien hoezeer die dubbele uitbreiding een verdere verbetering zal opleveren van zowel de ruimtelijke structuur als de bruikbaarheid.
Het bestaande uitgebreide atelier is inmiddels in gebruik als woonhuis, een functie die uitstekend van pas kan komen wanneer het eigenlijke woonhuis een andere bestemming zou krijgen. Wanneer het gehele complex een monument zou worden is de nog niet uitgevoerde uitbreiding bij de kapel zeer geschikt om te gebruiken als bezoekerscentrum. Aan de ingangshof komt dan de nieuwe bouwhoogte van 540 in het zicht, boven de huidige noklijn van de open autostalling op 351, die in hoofdzaak wordt gehandhaafd
tuinmuur
tuinmuur zuidgevel
moestuin
zuidgevel
moestuin
buitenportiek
buitenportiek
Atelier, oude toestand
Verbouwing 1982, begane grond
Atelier, noordgevel, oude toestand
Noordgevel na verbouwing 1982
Doorsnede
Oostgevel na verbouwing 1982
Zuidgevel verbouwing 1982
Het atelier De uitbreiding orienteert zich zowel op de begane grond als de verdieping vooral op de moestuin waarvan het uitbreidingsdeel 3 m occupeert. Door die oriëntatie op oost en op de moestuin blijft de oorspronkelijke afzijdige ligging van het atelier ten opzichte van de overtuin in stand. De foto´s laten zien hoe de westgevel de oorspronkelijke noord-zuidoriëntatie blijft ondersteunen. Daarin stemt het atelier nog steeds overeen met het woonhuis, namelijk de sterke ligging op het zuiden van het woonvertrek.
Verbouwing 1982, 1ste etage
99
Zuidgevel van het tot woonhuis verbouwde atelier
Zitkamer, met dubbele deuren naar het terras op het zuiden
101
De moestuin, met doorzicht naar het bos
De moestuin met de oostgevel van het tot woonhuis verbouwde atelier
103
De begin jaren zestig gebouwde autostalling
De
Begane grond van de achter de autostalling geprojecteerde uitbreiding van het kantoor zuidgevel
____ 3/7
5.30
4.00
4.00
4/7
De niet uitgevoerde nieuwbouw achter de zuidwand van de ingangshof Zowel de ingangshof, als de plattegrond van het kantoor, als de autostalling die de zuidwand van de ingangshof afsluit, hebben een eigen lengtebreedteverhouding van 3 bij 7. De boven elkaar gelegen langwerpige ruim-ten in de uitbreiding, de werkkamer en de tekenkamer hebben de afgeleide verhouding 3 bij 8. Twee mooie ruimten boven elkaar, die met lange half open wanden op het zuiden aan een tuin zijn gelegen. Deze ruimten worden benaderd vanuit de korte oostelijke wand, hetgeen de ruimtelijke dispositie extra ondersteunt.
Deze uitbreiding heeft ook een sterke noord-zuid-orientatie gekregen die overeenkomt met de noord-zuid-orientatie van het woonvertrek in het kantoor-woonhuis. Het is duidelijk dat de overwegend gesloten noordwand met een enkele opening en een schoorsteen die vanaf de ingangshof te zien zal zijn na het realiseren van de uitbreiding de ingangshof als entreeruimte op een waardige wijze tot voltooiing zal brengen. Alle kleine wijzigingen en toevoegingen die deze uitbreiding met zich meebrengt, werken samen om het stedelijke karakter van het complex te versterken en te verrijken.
De eerste etage van de achter de autostalling geprojecteerde uitbreiding van het kantoor
___ 4.00
Zuidgevel
Noordgevel, nieuw
4.00 ___
0
Noordgevel, bestaand
105
Zuid aanzicht kantoor-woonhuis, lichtdrukhuisje links
Ingang atrium woonhuis tussen de potten met agaven, rechts de buitenportiek van het ´tweede huisje´
107
14. ENKELE STIJLKENMERKEN IN HET WERK VAN JAN DE JONG Met zijn eigen kantoor-woonhuis laat Jan de Jong zich kennen als een kerkenbouwer, vertrouwd als hij was met het omgaan met grotere ruimten, grotere maten en stoere details. De grote deuren in de ingangspoort hebben iets klassieks en lijken op echte kerkdeuren. Terwijl hij heel royaal overkomt met de maten waarmee alles, buitenruimten en afzonderlijke gebouwen in het domein, is gerealiseerd, is hij toch ook de man van een uiterste soberheid en beknoptheid. Materiaalkeuze, afwerking, en detaillering laten zien, hoe hij bekend stond om zijn kostenbewustheid, waardoor hij zijn gebouwen tegen zeer concurrerende prijzen kon aanbieden. Het geheim van zijn werkwijze schuilt in een trefzekere ascese, waardoor alles moest worden vermeden dat zowel materieel als financieel zweemde naar luxe. Daarmee vertoont hij grote verwantschap met enkele moderne architecten zoals Rietveld, exponent van de Stijlbeweging, voor wie Van der Laan veel sympathie voelde. Men denke daarbij aan de verwantschap tussen de vroege stoelen van Rietveld die uit losse planken waren samengesteld, en de meubels van Van der Laan, die dezelfde soberheid nastreefde, maar dan terwille van de architectuur van het plastische getal. Dezelfde sobere gezindheid spreekt uit het kleurengamma van Jan de Jong, waarmee hij in zijn kantoor-woonhuis materialen en de waarden van kleurhelderheid op elkaar weet af te stemmen. Dat resulteerde in een lichtgrijs palet, waarmee hij de tuinmuren, de gevels en het interieur behandelt. Als sparring partner van Van der Laan heeft de Jong zijn leermeester -meer dan andere leden van de Bossche School- kunnen stimuleren tot een verdergaande versobering van de vormgeving, en tot vernieuwende vondsten op het gebied van de architectuur. . Vernieuwend Hij werd geschoold door de ´basiliekgeneratie´ van de Bossche School, maar deze iets oudere generatie gaf hem toch volop de ruimte om zijn eigen weg te gaan juist betreffende de stijlkenmerken in de architectuur. De Jong vertegenwoordigde de aantredende nieuwe generatie met zijn bekroonde eindproject van de Cursus. Met zijn kolomloze zaalkerk kwam hij los van de basiliek, het bouwtype dat zo´n centrale rol voor de christelijke kerkbouw had gespeeld. Zo’n stap laat zijn originaliteit en dadendrang zien. Zijn inventiviteit strekt zich over alle architectonische elementen uit. Niet alleen was de grote opzet van de gebouwen verfrissend nieuw, hij kwam ook los van ingesleten gewoonten in de vormgeving van kleinere elementen, een wijwatervat, een doopkapel, de slanke
toren, alle bij een kerkgebouw behorende ontwerp-opgaven worden door de Jong stuk voor stuk met nieuwe ogen bekeken en op een pakkende manier tot uitbeelding gebracht. Van toren tot dakvorm tot ingangsportaal, alles origineel en sterk bepaald vanuit een nieuwe totaliteit. Ruimtelijke verhoudingen, niet de vormen, zijn het meest belangrijk In de cursus, die de Jong vanaf 1953 ging volgen vinden we in de twaalfde les van 19 februari 1955 een goed voorbeeld van de denkstijl die de cursus wilde aanleren bij zijn cursisten. Hier illustreert Van der Laan zijn stelling betreffende het eigen karakter van ieder der drie verhoudingen die tussen de vier termen van de kern van het plastische getal optreden. Dat doet hij door achtereenvolgens Vitruvius en Choisy aan te halen, waar deze grote voorgangers zich bezighouden met de vraag waarin het grote verschil is gelegen tussen de drie klassieke bouwstijlen, de dorische, ionische en corinthische stijl. Daar laat hij zien hoe de uiteindelijke typering van die drie ruimtelijke formules sporen met de drie verschillende combinatiemogelijkheden van grondverhouding van het Plastische Getal. Het is een opwekking aan de cursisten om zich primair de karakterverschillen van de verschillende verhoudingen binnen het plastische getal eigen te maken. Omdat daarmee uiteindelijk de typische verschillen tussen verschillende gebouwen en tussen verschillende stijlen in laatste instantie worden bepaald. Ook de associatie van de drie stijlen met
de drie menselijke typeringen van dorisch, ionisch en corinthisch als mannelijk, vrouwelijk en jeugdig, speelde voor Choisy en voor Van der Laan een grote rol. Een typering van de ruimtelijke kenmerken van verschillende stijlen heeft dus met name betrekking op de ruimtelijke verhoudingen, op de ontwerpkeuzen in dispositie en ordonnantie van groot naar klein. Daar zit de kern van de denkstijl binnen de cursus. Stylistisch is het natuurlijk uniek hoe de Jong eenzelfde ruimtelijke drieklank 2/4-1/7-2/5 op wel 9 manieren laat terugkeren in zijn woonhuis. Alle verschillende vormen van ruimten en massieven die we in dit huis te zien krijgen, zijn primair bepaald vanuit het belang van hun betekenis voor de opbouw van het architectonische geheel. Daarmee wordt architectuur een ander spel dan het toepassen van moderne of traditionele vormen. Vernieuwing materiaalgebruik De Jong stak zijn energie in de dispositie en ordonnantie en kwam niet alleen los van een conventioneel gebouwtype als de basiliek, de villa, de bungalow, maar had alle aandacht voor de vernieuwing van het materiaalgebruik. Hij was de man van de uitgewassen grintvloer en het daarbij passende palet van materialen, de lichte muren van pora-blocs, het gebeitste hout in
109
de plafonds. Dat werd de stijl die de hele groep van architecten van het plastische getal zijn gaan kenmerken. Het materiaalgebruik was al door de voorgaande generatie van architecten, een Cuypers en een Berlage, ontdaan van veel stuc en plamuur, maar de Bossche School gaf daar weer een nieuwe wending aan, door alle manifestaties van de baksteen en het ongeverfde hout te gaan temperen en af te stemmen op de architectuur als spel van vormen en maten. Van slank naar stevig De Jong voelt zich aangetrokken tot rechthoekigheid en eenvoud. Hij zoekt vooral in zijn vroege werken naar slanke en dunne massieven. Een voorbeeld hiervan zijn de lichte met golfplaten afgedekte kloosterhoven van Maarssen en Almelo. In Schaijk ziet men het prototype daarvan in het ´eerste huisje´ op de noordoostpunt van het ommuurde domein. Als in de loop van de jaren het hele domein in Schaijk tot voltooiing wordt gebracht, wordt zichtbaar hoe Jan de Jong als ontwerper zich ten aanzien van het gamma van kolomstellingen heeft ontwikkeld. Zijn eerste tuinprieel is exemplarisch voor zijn voorkeur voor de wijde stelling met dunne kolommen. In de loggia´s op het atrium van het woonhuis kiest hij voor een minder wijde stelling met naar verhouding minder slanke kolommen en voor pannengedekte daken erop in overeenstemming met het grote kantoor-woonhuis.
Als laatste afronding van de entreehof werd de ingangspoort gebouwd met twee overdekte stallingsplaatsen ernaast. Daar zie je een uitgesproken stevige kolomstelling. Alleen maar ´lang, breed en hoog´ In het ´eerste huisje´ is er nog een soort kapiteel, met sierblok aan de draagbalk ter plaatse van de kolom. In de buitenportiek van het atelier is er een teruggehouden kapiteel te zien dat de rankheid van de golfplaatafdekking mooi ondersteunt. Eerst is er nog de traditionele dispositie van kapitelen die als bij de klassieken breder zijn dan de kolom zelf, daarna de kapitelen die slanker zijn dan de kolom en tenslotte vervalt de dispositie van een apart kapiteel helemaal. Kolommen met kapitelen en muurdammen met afdeklijsten ruimen het veld voor muurdammen, pijlers, muurschijven. Dat zien we in de galerij van het woonhuis beneden en speciaal in de loggia boven. De houten lateien krijgen daar een breedtemaat gelijk aan de diepte van de kolom. In dezelfde periode zien we deze ontwikkeling tot uiting komen bij Van der Laan, die galerijen met pijlers zonder kapitelen laat zien in Vaals. In 1956 typeerde Van der Laan bij de opdracht voor Vaals zijn visie op die opdracht met het motto: ´alleen maar lang, breed en hoog´.
Uiterste beperking in de detaillering Bij de detaillering veroorzaakten de beginselen van het plastische getal eenzelfde zoektocht naar het vooropstellen van de ´zuiver architectonische redenen´. De architectonische detaillering van een huis zit vol met overgeleverde, traditionele details. Ook die van het meubel trouwens. De zoektocht van de Jong is er een om af te komen van die geijkte oplossingen met hun kleine maatjes. Plinten en aftimmerlatten zijn dan taboe. Onder het al genoemde adagium “alleen maar lang, breed en hoog” wordt de waarde van het samenspel van de grotere samenstellende delen onderstreept door alles te beperken wat daarvan zou afleiden. Hier zit zijn originaliteit en hier zien we zijn van de grond af opgebouwde ambachtelijke bekwaamheid, waardoor hij het detail diepgaand kan vernieuwen. Bij de vele verschillende muurafdekkingen van de terreinmuren in Schaijk zien we hoe de Jong volop moet experimenteren om te vinden waar hij naar zoekt. Muurafdekkingen die allerlei mogelijkheden verkennen in materiaal en vorm, worden door hem uitgeprobeerd. Er zijn muren die vlak gedekt zijn zonder overstek, maar ook ezelsruggen en uitstekende dekplaten of rijen pannen in de specie. Eenzelfde variatie zien we in de dakvormen. We zien open bouwsels aan de ingangshof met plat dak, autoboxen met een flauw hellend dak en de ingangspoort krijgt evenals de loggia’s op het atrium van het woonhuis een steil pannendak.
Bij onderdorpels en kozijnen, ook die evolutie naar uiterste beperking. De architectonische betekenis van de muurdikte wordt vooropgesteld en daartoe worden de maten en detaillering van kozijnhout en raamhout op een originele manier gedetailleerd terwille van de architectonische werking van het betreffende deurgat of raamopening. De enkelvoudige taal van het grote hellende dak op het kantoor-woonhuis vroeg om een royaal overstek zonder goten en regenpijpen. Om een fors dakoverstek te realiseren dat alleen maar spreekt van architectuur en ruimtelijke verhoudingen heeft de Jong heel inventief metalen strippen op de daksporen onder de pannen aangebracht. Zo rekent hij af met de ballast van alle gegroeide bouwkundige gewoonten op het gebied van de hemelwaterafvoer, met de gebruikelijke gootklossen, aftimmerlatten, goot-beugels: hij laat simpelweg de dakgoten helemaal weg. Discipline en ascese, afleesbaar in de meubilering Uit : Negen brieven van de architect over de bouw van het klooster Roosenberg, laatste brief, Pater H. van der Laan, aug. 1975 Evenals in het gewone leven een te grote zorg voor het lichaam de zorg voor de geest kan verdringen, zo kan in de architectuur een veel aan lichamelijk comfort de uitdrukkingskracht van ruimte en vorm te kort doen. Een gezonde ascese weet het lichaam het zijne te geven. ´Sic transeamus per bona temporalia ut non amittamus aeterna.´ ......... Langzamerhand zijn wij zover in de mogelijkheden van de expressiviteit doorgedrongen dat wij met een zeker gemak de beide aspecten van het gebouw tot hun recht kunnen laten komen. .......... Voor de meubels die rechtstreeks met het lichaam in aanraking komen en waarbij comfort, vooral tegenwoordig zo´n grote rol speelt is het uiterst moeilijk ze bij een architectuur aan te passen, waarbij de geestelijke waarde zo op de voorgrond treedt. Noodzakelijk zal het gewone gebruik van tafels en vooral van stoelen enig geweld moeten worden aangedaan om te bereiken dat ook die meubels door hun geleding en proporties de taal spreken van de architectuur. .......... Ik reken dan op de goede wil om lagere belangen prijs te geven voor hogere, zoals dat ook in het geestelijke leven zo dikwijls moet gebeuren. En dat hoger belang is dan vooral de grote eenheid van meubels en ruimte, en de rust die daardoor aan de geest wordt verschaft. Dit soort meubels hebben we steeds in relatie gezien met de ruimte waarin zij staan en die zij voltooien en wel zo dat wij hun kleur steeds met die van de ruimte hebben laten stroken. De heer van Hooff kleurde die meubels als het ware met de schaduwtinten van de wanden, ......... Het zijn de verhoudingen tussen de kleuren en niet de kleuren zelf, die de meubels aan de architectuur vastmaken.
We noemden hierboven de Jong de “sparring partner” van Van der Laan, waarmee hij in leeftijd maar 13 jaar verschilde. Daarmee worden natuurlijk heel veel stijlkenmerken in het werk van beide architecten verklaard. Met bovenstaande aanhaling van de brieven waarmee Van der Laan in 1975 ten opzichte van de overste van Roosenberg in Waasmunster zijn planbedoelingen uitvoerig heeft toegelicht vinden we tevens verwoord hoe we tegen de stijlkenmerken en hun diepere achtergronden in het werk van Jan de Jong moeten aankijken. Merk daarbij wel op hoe bij de Jong de maatvoering en de kleurbepaling van de meubels in het woonhuis een heel subtiele variatie inhouden op het in Roosenberg ingebrachte meubilair. Dat heeft alles te maken met het verschil tussen een kantoor-woonhuis en een klooster-conferentieoord. Maar ook met de persoonlijkheid van de ontwerper. Stedebouw en de lay-out van het eigen domein in Schaijk Over stedebouwkundige onderwerpen heeft de Jong zich in zijn werk schriftelijk expliciet uitgelaten. Zo is er een analyse van de stad Grave, van de situering van de kerk in Odiliapeel, en van de de kern van Someren. Zijn ambitie om voor de Bossche School de stedebouw een beter theoretisch fundament te geven is bij aanzetten gebleven. Een woord dat heel kenmerkend is voor zijn denkwijze over dit onderwerp is oriëntatie. Dat gebouwen in stedelijk verband op elkaar zijn georiënteerd, en dat hij over stedelijke ruimten spreekt als ´georiënteerde ruimten´, illustreert het belang van dit woord ´oriëntatie´ voor de Jong in dit verband. Kenmerkend voor de eigen stijl van de Jong is zijn natuurlijke aanleg om in zijn werk de stedebouw een belangrijke plaats te geven, anders dan andere architecten deden. Men zag het ook in de invulling van zijn docentschap van de Cursus. En het is een bijzonder stijlkenmerk van zijn ontwerpen dat hij het begrip oriëntatie niet beperkt tot het stedebouwkundig aspect, maar het evenzeer hanteert in het inwendige van de architectuur, zoals in de toelichting van het ontwerp Odiliapeel naar voren komt.
Tenslotte Bij de Jong is van toepassing wat bij de grote modernen van de twintigste eeuw de musicus Strawinsky en de dichter Eliot naar voren kwam en door Eliot werd verwoord in “Tradition and the individual talent”: geciteerd door Strawinsky in Chicago: “I am using the word tradition in the sense that Eliot has given it. To be in a tradition one must possess a historical sense, perceive the presence of the past and the simultaneity of the entire universal intellectual inheritance. Only with this sense can a creative artist become aware of his place in the contemporary world.” Door in het bezit te komen van de erfenis van de “authentieke klassieke beginselen” (woorden van de Jong) wordt de kunstenaar helemaal vrij om dingen te scheppen, die ver staan van iedere stijlnavolging. Juist als bij het woord school, is er hier sprake van een dubbele betekenis. Plaats van kennisoverdracht is de meest voorkomende betekenis. Maar het plaatsen van bepaalde kunstenaars in een ´school´is het constateren van een grote samenhang tussen hun werk, een samenhang die vanuit het werk op zich en vanuit de achterliggende beginselen is voortgekomen. Wie mee kan voelen hoe de muziek van Strawinsky in al zijn moderniteit tegelijk zijn kennis en eerbied vertoont voor de grote tradities van de muziek, en hoe een dichter als Eliot een overeenkomstige diepgang ten opzichte van het heden en verleden tot uitdrukking heeft gebracht, zal weinig moeite hebben om het tijdloze, het klassiek-moderne van de architectuur van het plastische getal te herkennen. Het tekent de Jong hoezeer bij hem levensstijl en het ruimtelijke stijlgevoel een grote eenheid vormden. Met zijn kantoor-woonhuis op een intrigerende plek tussen Oss en Grave heeft hij zichzelf op de kaart gezet. Met het Huis van de Cursus heeft hij een aantal lessen aanschouwelijk willen maken, die toekomstige generaties niet kunnen missen.
111
15. HERINNERINGEN AAN DE BOUW VAN HET DE JONG-HUIS Het begin, de toestand in augustus 1961
In de zomer van 1961 kwam ik voor de eerste keer bij Jan de Jong thuis en zag ik het huis dat hij in 1949 had laten bouwen. Ik kende hem van de Cursus kerkelijke architectuur in Den Bosch waar hij les gaf aan een kleine groep studenten uit Delft, waartoe ook ik behoorde. Na mijn afstuderen schreef ik de Jong een brief met de vraag of hij een ingenieur kon gebruiken. Dit bleek gelukkig het geval te zijn want hij had onlangs een grote opdracht gekregen.Wij maakten een afspraak en samen met mijn toekomstige echtgenote ging ik naar hem toe. Wij werden ontvangen in de tuin, voorgesteld aan zijn vrouw en zijn kinderen en wij namen plaats in een soort prieel, of zoals hij zelf zei, ´een huisje aan de straatkant van het perceel tegenover het eigenlijke huis´. Ik liet het geheel rustig tot mij doordringen. De klassieke eenvoud van het tuinplan, de door Pompeï geïnspireerde tuinbanken en de architectonische kwaliteiten van ´het huisje´ dat uit niet veel meer bestond dan enkele gemetselde kolommen voor de tuinmuur en een afdakje van eterniet golfplaten. Net zoals de kleine bouwsels in zijn eerste kerken gaf het vorm aan de ruimte van de ommuurde tuin. Ik had het gevoel in een paradijs te zijn binnen getreden. Alles werkte mee, de zon, de stemmen van de kinderen, de levendige witheid van de tuinmuren, de uitbundige pracht van de vele witte en blauwe petunia’s in grote hoge potten die op strategische plekken in de tuin stonden opgesteld en verder het idee dat dit mijn toekomstige werkplek zou worden. Het woonhuis, een eigen ontwerp uit zijn begintijd als architect, beviel hem niet meer. Het voldeed op geen enkele manier aan de inzichten die hij op de Cursus in den Bosch had verworven. Het was een romantische villa, die in het vooroorlogse Laren of Bussum niet zou hebben misstaan, met grote schilddaken en getoogde ramen en deuren. Alle daken, ook de daken van de dakkapellen, waren afgedekt met chique, dure leipannen. Het architectenbureau bevond zich in een zijvleugel van het huis en had een eigen ingang. Het bestond uit twee kamers van ongelijke grootte die in elkaar overgingen. In de grootste was net genoeg ruimte voor vier tekenmachines. In de andere stond het bureau van de secretaresse en een werk-, uitleg- en vergadertafel met stoelen waar de Jong zat te werken als hij thuis was. De eerste stappen om zijn woonomgeving in overeenstemming te brengen met zijn ontwikkeling als architect waren de tuinmuren en het prieel. Hiermee kon hij tevens een aantal zaken proefondervindelijk onderzoeken. Hoe groot moet dit prieel worden in verhouding tot de maten van de tuin? Hoe slank kunnen
kolommen zijn? Op welke afstand moeten zij komen? Hoe dik moeten de voegen zijn? Dit alles uitgedrukt in de maten van het plastisch getal. In deze tuin was iets ontstaan dat uitsteeg boven het eenvoudige gegeven. Een architectonische kwaliteit die ik in de meeste nieuwbouw uit die tijd pijnlijk miste. Het had te maken met de toegepaste verhoudingen maar ook met de keuze en de afwerking van het materiaal. Handvorm ijsselsteentjes met een zeer dikke voeg voor de kolommen en een goedkoop soort baksteen voor de tuinmuren. De tuinmuren waren behandeld met een mengsel van schelpkalk, zand en lijnolie zodat de vorm van de steen niet meer zo goed zichtbaar was. Deze enigszins ruwe afwerking was beredeneerd.Volgens de theorie tellen immers maatafwijkingen kleiner dan twee procent voor onze perceptie niet meer mee. Er is dus een grens aan de na te streven gladheid of perfectie. De architectuur van de Bossche School is rationeel in de betekenis die Aldo Rossi gebruikte maar dan zonder de kille perfectie van zijn werk. Die zelfde middag nog heeft Jan de Jong mij duidelijk gemaakt dat de Bossche visie niet beperkt bleef tot de architectuur. Het was een manier van denken die invloed had op alle aspecten van het leven. Een zoektocht naar de essentie van de Grieks-Romeinse en vroegchristelijke beschaving. Het opnieuw uitvinden van een christelijke levenshouding met als consequentie een grote afstand tot de actuele geïndustrialiseerde wereld. Dit in tegenstelling tot de Modernen die deze afstand juist kleiner wilden maken. Leven en werk waren voor Jan de Jong onafscheidelijk. Hij was bereid om zeer ver te gaan in de verwezenlijking van zijn idealen. Toen hij inzag dat de verwerking van Dom van der Laan’s architectuurvisie zijn volle inzet zou vragen heeft hij zijn bureau drie jaar lang vrijwel stilgelegd om in alle rust te kunnen werken aan een nieuw architectuuridioom. Met als tastbaar resultaat de St. Gerarduskerk te Gemert. Daarna kreeg hij het erg druk en in de jaren dat ik bij hem werkte was dat nog steeds zo maar hij greep elke adempauze tussen de opeenvolgende projecten aan om los van opdrachtgevers studieplannen te maken. Zo herinner ik mij dat ik enige tijd bezig geweest ben met het uitwerken van schetsen voor een nieuw type pastorie. Ik heb verschillende varianten voor hem uitgetekend maar de pastoriestudies hebben niet direct geleid tot een uitgevoerd ontwerp. Het is echter wel de aanzet geweest om op een totaal andere wijze te gaan denken over de woning in het algemeen: los van het type, kamers aan de gang of hal, en meer in overeenstemming met de lessen van de cursus.
Het huisje
Op een dag liet Jan de Jong ons schetsen zien van een ´huisje´, niet van een open prieel maar deze keer van een echt huisje dat echter sterk afweek van een normale doorzonwoning. Het was een bijzonder interessant en opvallend gaaf plan. In een klein bestek bracht hij alle elementen bij elkaar waar hij in deze periode mee bezig was: ruimtes die ´bepaald´ worden door galerijen, een buitengalerij die de hoek omgaat en zich dan als het ware binnenste buiten keert om binnen, ruimtelijk, een asymmetrisch tegenwicht te vormen voor een binnengalerij. Drie verschillende soorten kolommen, die elk een specifieke rol spelen en afhankelijk van deze rol meer of minder slank of plaatachtig worden. Alle maten en maatverhoudingen op overzichtelijke en intelligente wijze geregeld door het ´plastisch getal´. De Jong liet zien wat er op basis van een betrekkelijk normale muurdikte van 33 cm en de leer van de ´dispositie´, begin 60-er jaren het nieuwe thema van de Cursus in Den Bosch, gemaakt kon worden. Theoretisch klopt alles al zijn de traveematen noodzakelijkerwijs erg klein en balanceert het geheel voortdurend op de grenzen van het volgens de leer toelaatbare. Ook praktisch zit hij op een grens. In de hoogtemaat tussen de bovenkant van de kolommen en het platte dak is precies plaats voor twee zeer flauwe dakhellingen die nog net met eterniet golfplaten gerealiseerd kunnen worden. De asymmetrische opzet voorkomt dat het huisje een klein model kerkje wordt. Het gebouwtje roept herinneringen op aan de klassieke architectuur maar de manier waarop bijvoorbeeld de buitengalerij de hoek omgaat en zich vervolgens transformeert tot een binnenruimte is zeker niet klassiek. Het ´huisje´ is zoiets als het Barcelona paviljoen van Mies van der Rohe of het Rietveld paviljoen in de tuin van het Kröller-Müller museum, een prototype, een ideaalbeeld, niet om echt in te wonen, maar om een manier van denken te laten zien. De gedachte dat de omgeving waarin hij woonde in tegenspraak was met zijn ideeën ging hem steeds meer storen. Het prieel aan de voorzijde van het huis was het begin geweest van een ander soort architectuur maar dat was niet genoeg: het studieplan voor een huisje moest ook uitgevoerd worden en niet in de vorm van een maquette. Maquettes liet hij alleen maken voor een stedenbouwkundig plan of voor de stedenbouwkundige situatie van een gebouw. Hij liet mij wel eens een perspectief construeren als dat nodig was om een opdrachtgever te overtuigen. Dat was alles; in het vervolg zou hij zijn opdrachtgevers het huisje laten zien als voorbeeld van hetgeen hen te wachten stond. Geen tekening, geen maquette, geen abstractie maar de onvervangbare, tastbare werkelijkheid van een stuk architectuur.
113
In het voorjaar van 1963 werd het bos achter het huis gerooid door de broers van ´meneer van Benthem´, een van de medewerkers van het bureau; twee magere maar oersterke boerenzoons die met behulp van een trekker de bomen eenvoudigweg uit de grond trokken. Zij hadden ieder een grote koektrommel bij zich met onuitputtelijke hoeveelheden brood met pannenkoek. De gerooide bomen werden ‘s avonds door de gebroeders mee naar huis genomen. In een paar dagen was het gebeurd en kon het graafwerk beginnen. Daarna de bouw die wij van dag tot dag konden volgen. Een aannemer kwam er niet aan te pas. Het werk werd uitgevoerd door een metselaar en een timmerman die elk een eigen bedrijfje hadden maar voor deze gelegenheid samenwerkten. Stenen kwamen rechtstreeks van de fabriek, andere bouwmaterialen en diverse hulpmiddelen werden aangevoerd in een ´bakje´ achter de auto. Een bouwkraan of een steiger werd niet gebruikt. De voornaamste hulpmiddelen waren een paar schragen met planken en een betonmolen. Een keer, om een zware houten balk op zijn plaats te tillen, werd een beroep gedaan op de gezamenlijke spierkracht van het bureau. De Jong genoot van de eenvoud van dit bouwproces.Weinig verschillende soorten materialen, ongecompliceerde handelingen en een direct zichtbaar resultaat. Dit had ook te maken met de keuze van de materialen en met de detaillering. Zij maakten deel uit van het experiment. Het ´huisje´ werd zowel binnen als buiten uitgevoerd in betonsteen. Een materiaal dat later erg populair is geworden bij architecten o.a. bij Herman Hertzberger. In 1963 was het echter nog zeer ongewoon om deze steen als gevelsteen te gebruiken. De Jong was gecharmeerd van de kleur, toen nog een warm gelig grijs en hij vond het formaat erg aantrekkelijk; iets dikker dan het gebruikelijke ´waalformaat´ van de baksteen. Hetzelfde gold voor het gebruik van golfplaten en grindvloeren. Hij zag eterniet golfplaten als een goedkoop maar acceptabel alternatief voor keramische pannen met als extra voordeel de flauwe dakhellingen die met dit materiaal mogelijk waren. Zijn bijzondere manier om houten kozijnen te detailleren, in overeenstemming met de theorie, is in dit ´huisje´ begonnen. Na de bouw werd het ´huisje´ voor allerlei doeleinden gebruikt. Er werden opdrachtgevers ontvangen, vergaderingen belegd en de kinderen maakten er hun huiswerk. Dank zij een grote, zwarte, cilindervormige oliekachel konden deze activiteiten ook ‘s winters plaatsvinden. Voor de Jong was het voornaamste dat hij voortaan kon laten zien hoe hij wenste te bouwen.
Diverse bouwactiviteiten Het bleef niet bij een ´huisje´. Het ´huisje´ was het begin of het vervolg, als het prieel en de tuinmuren die voor mijn tijd tot stand kwamen worden meegerekend, van een reeks bouwactiviteiten die met een zekere regelmaat werden ondernomen in de jaren dat ik bij hem werkte. Men zou kunnen zeggen dat hij voor zijn ontwikkeling als architect proefmodellen liet maken op ware grootte. Het bos achter het huis werd nog iets verder gerooid om plaats te maken voor een wei met schapen en een ezel. Deze dieren hadden een stal nodig en die kwam er dus ook. Het ´huisje´ kreeg een groot terras met een vijver/zwembad, afgescheiden van de rest van de tuin door een heg. Rondom het geheel, de wei, de stal en het ´huisje´ werd een tuinmuur gebouwd. Tegenover het ´huisje´ verscheen een tweede huisje bestemd voor de lichtdrukmachine en door de medewerkers van het bureau gebruikt als schaftlokaal. Het was iets kleiner dan het eerste huisje maar in zijn eenvoud geraffineerd van opzet. Een betrekkelijk hoge ruimte werd in de lengterichting ruimtelijk in tweeën gedeeld door twee vrijstaande kolommen met daarboven een draagbalk voor het dak. Dwars op de richting van de kolommen was aan een van de korte zijden van de ruimte een insteekverdieping aangebracht die dienst deed als archief met daaronder de lichtdrukmachine. Bij het raam stond een tafel waar royaal 4 personen konden plaatsnemen; in die tijd de maximale bezetting van de tekenkamer. Daarna werd de bestaande garage afgebroken en vervangen door een carport voor drie auto’s in de vorm van een galerij met gemetselde kolommen. Zo langzamerhand ontstond er een complete nederzetting en een nieuw architectuurbeeld waarin het woonhuis uit 1949 steeds meer ging detoneren. Verkopen was voor hem geen optie, al zouden er voor dit huis genoeg liefhebbers zijn geweest. Daarvoor was hij te zeer gehecht aan het grote stuk grond dat hij in 1948 voor weinig geld had kunnen kopen. Trouwens een reëel alternatief was 15 jaar later voor die prijs niet meer voorhanden. Steeds vaker sprak hij over afbraak en nieuwbouw als enige mogelijkheid om de storende factor in zijn woonomgeving kwijt te raken. Het was geen eenvoudige beslissing, hij stond voor een moreel dilemma: pure kapitaalvernietiging of levenslange ergernis. De reactie van Dom van der Laan had de doorslag gegeven. ´Vind je het in het belang van de architectuur?´ had hij gezegd, ´zo ja, dan moet je het doen´.
Plannen voor afbraak en nieuwbouw van het woonhuis uit 1949 In de eerste plannen doet hij nog pogingen om delen van de bestaande villa op te nemen in het ontwerp. Een dergelijk plan heeft hij zelfs bij de gemeente ingediend, maar uiteindelijk beviel het hem niet.Tegen de tijd dat de goedkeuring afkwam had hij waarschijnlijk de beslissing al genomen. Alleen volledige afbraak zou een bevredigend plan kunnen opleveren.Toen de ambtenaar van bouw- en woningtoezicht later een keer kwam kijken heeft hij moeten constateren dat het bestaande woonhuis op de kelder na volledig was afgebroken en dat de nieuwbouw veel groter werd dan op de tekeningen van het goedgekeurde plan stond aangegeven. Het werd nooit helemaal duidelijk hoe hij iedere keer aan de vereiste vergunningen kwam. Het was een kleine gemeente waar hij iedereen kende en waar hij als bekend architect met respect werd behandeld. Hij kon zich het een en ander permitteren, vroeg pas iets aan als de fundering er al in zat of wijzigde het goedgekeurde plan zonder overleg. Wat hij deed was in zijn ogen geen willekeur of het nastreven van een puur individueel en artistiek ideaal. Met deze bouwwerken diende hij een hoger doel: de architectuur zoals deze in Den Bosch werd onderwezen. Iedereen die met hem te maken had probeerde hij gevraagd en ongevraagd te overtuigen van het grote algemene belang van de Bossche school. Het gemeentebestuur van Schayk heeft zich laten overtuigen of het was chauvinistisch genoeg om iemand, die ook buiten de provincie naam gemaakt had, enigszins tegemoet te komen. Het werd ook niet duidelijk hoe hij alles wist te financieren. Zijn manier van bouwen was erg goedkoop maar het moet bij elkaar toch een hele investering geweest zijn.Voorzover ik weet gingen alle reserves en de winst van het bureau rechtstreeks naar het huis. Het huis was zijn enige bezit en hij had er gewoon zeer veel voor over. Op dit moment, met de huidige regelgeving en onder het regiem van professioneel opererende diensten van grote samengevoegde gemeentes, zou wat Jan de Jong tot stand bracht niet meer mogelijk zijn. Het nieuwe kantoor zou langer en breder worden dan het oude en in twee lagen worden uitgevoerd. Zowel beneden als boven voorzag het plan in een grote open ruimte met een kolomstelling. De begane grond functioneerde als ontvangst- en vergaderruimte, de verdieping als werkruimte voor iedereen, dus geen aparte ruimtes voor hem of de secretaresse. Dit had
niets te maken met het idee van de kantoortuin dat enige jaren later opgang zou maken. Jan de Jong had als kind van zijn tijd een oprechte hekel aan afgesloten ´hokken´, zoals hij het noemde, die in zijn ogen een woning nodeloos gecompliceerd maakten en een belemmering vormden voor het beleven van de ruimte. Ook het woongedeelte zou een grote open ruimte worden met aan een zijde dezelfde kolomstelling als in het kantoorgedeelte en aan de andere zijde, bij wijze van asymmetrisch evenwicht een aantal kleinere ruimtes waar tevens het enige licht van buiten naar binnen zou vallen. In termen van de Bossche school kan men zeggen: de woonruimte wordt door twee wanden geleed, een wand is teruggebracht tot een rij kolommen, de andere wand is voorzien van grote ´gaten´. De openheid is zeer ver doorgevoerd. Met uitzondering van de sanitaire ruimtes komen er in het hele gebouw geen binnendeuren voor. De geluidshinder van het verkeer over de Rijksweg was in de loop van de jaren onaangenaam toegenomen. De tuinmuren hielpen wel iets maar niet genoeg. Daarom besloot de Jong om de gevel aan de straatzijde, op enkele ramen boven na, vrijwel geheel gesloten te houden.Van binnen uit gezien vond hij dit geen bezwaar want de achterwand van een galerij moest volgens hem zoveel mogelijk dicht zijn. Deze opzet heeft echter tot gevolg dat de ingang van de woonvleugel ten opzichte van de Rijksweg aan de achterzijde van het hele complex komt te liggen. Deze ingang heeft in de verdere uitwerking van het plan het karakter gekregen van een monumentale hoofdingang die als zodanig enigszins in conflict komt met het privé karakter van de smalle binnenhof waaraan deze ingang is gesitueerd. Naast deze formele hoofdingang heeft het woonhuis een ingang voor dagelijks gebruik gelegen aan de voortuin. Het nieuwe architectenbureau kreeg een eigen ingang die ongeveer op de zelfde plaats zou komen te liggen als die van het bestaande bureau. Dat het huis zo groot zou worden heb ik mij pas later gerealiseerd tijdens de bouw, toen ik eens naging hoe vaak het volume van mijn eigen huis erin kon opgaan: meer dan vier maal! Voor die tijd was ik vooral nieuwsgierig naar de ontwikkeling van het plan. In het bijzonder zijn manier van meten met het plastisch getal. De architecten van de Bossche school hadden in die tijd een bepaalde manier van maatgeven ontwikkeld in overeenstemming met de theorie. Men hield zich aan bepaalde regels en er werd onderscheid gemaakt tussen authentieke en afgeleide maten, tussen
juxtaposities en superposities, tussen echte maten en restmaten.Voor een buitenstaander al behoorlijk ingewikkeld maar, voor Jan de Jong was dit nog niet genoeg. Er zat naar zijn mening nog te veel willekeur in de keuze van de maatverhoudingen. In dit verband is het opmerkelijk dat Dom van der Laan met zijn ontwerp voor de kloosterkerk in Vaals eveneens bezig was om in de maatvoering een grotere eenheid te bewerkstelligen. Anders dan Jan de Jong ging hij uit van een beperkt aantal plastische vormen waarmee het gebouw gemaakt zou kunnen worden.Voor het geheel koos hij een zogenaamde ´blanke´ vorm en voor de staven, blokken en platen koos hij vormen die in elke afzonderlijke groep van de ´morphotheek´ een vergelijkbare positie innemen. In Vaals waren dat vormen die min of meer in het midden van elke groep lagen en als zodanig typerend zijn voor deze groep. Een typisch blok, een typische staaf enz. Van der Laan maakt onderscheid tussen twee soorten verhoudingen. Enerzijds de maatverhoudingen binnen de elementen zelf, bijvoorbeeld de lengte ten opzichte van de breedte, anderzijds de verhouding van de maten van het ene element ten opzichte van de maten van een ander element, bijvoorbeeld de breedte van een kolom ten opzichte van de kolomafstand. Naar Vitruvius noemt hij de eerste eurythmie en de tweede symmetrie, waarbij het begrip symmetrie een ruimere betekenis heeft dan de gebruikelijke. Waar van der Laan de nadruk legt op de eurythmie van de toegepaste maten gaat Jan de Jong uit van de symmetrische maatverhoudingen. De Jong zoekt de eenheid van de maten niet in de verwantschap van de vormen maar in een beperkt aantal maatbetrekkingen tussen de vormen die als gevolg van de wetmatigheden van het plastisch getal een bepaalde eenheid vormen. Hij maakt gebruik van formules die enigszins te vergelijken zijn met het harmonisch samengaan van drie of meerdere tonen in een muzikaal akkoord. Het interessante van deze formules is het samengaan van ´authentieke´ en ´afgeleide´ maten, wat normaal gesproken niet mogelijk is omdat er in dat geval restmaten ontstaan die buiten het stelsel vallen. Incidenteel had Jan de Jong wel eens gebruik gemaakt van deze formules, maar in zijn huis heeft hij een van deze formules verheven tot een architectonisch “leidmotief”, zoals componisten een eenvoudig motief weten uit te bouwen tot een complete symfonie. Alle maten van het huis zijn op de een of andere manier vastgesteld met behulp van deze
formule. Dat vergt een grote behendigheid en souplesse in de omgang met de maten van het plastisch getal en een fantasievolle interpretatie van het programma van eisen. Hij vertelde ons dat de formule aanleiding gaf om het plan in een bepaalde richting te wijzigen of nieuwe elementen te bedenken om de formule compleet te maken. Aan de buitenkant van het huis is de formule o.a. af te lezen aan de klokkenstoel op het dak. De formules bewijzen hun nut in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld om een aantal ramen op ongelijke afstanden te plaatsen. Over de noodzaak om er een dwingend motief van te maken kan men van mening verschillen.Van der Laan legt de nadruk op de verwantschap van de zichtbare vormen en dat lijkt mij een gezond uitgangspunt.Wat de Jong in zijn huis heeft gedaan is bijzonder knap maar ook enigszins abstract. Daarnaast is er nog een ander aspect. Hij heeft wel eens gezegd dat een opdracht wat hem betreft niet moeilijk genoeg kon zijn. Dat dwong hem om te zoeken naar een onvermoede maar interessante oplossing. Architecten vinden het vaak vervelend voor zich zelf te bouwen. Zij missen dan het kritische geluid en de stimulerende invloed van een opdrachtgever die hen prikkelt tot bijzondere dingen. In dit geval bracht de formule uitkomst. De bouw van het nieuwe huis met kantoor De bouw werd uitgevoerd in twee etappes en deze keer door een echte aannemer. De tekenkamer verhuisde tijdelijk naar het huisje met lichtdrukmachine. Het kantoorgedeelte van het oude huis werd afgebroken om plaats te maken voor het nieuwe kantoor. Daarna verhuisde de familie de Jong naar het nieuwe kantoor en kon begonnen worden aan het woongedeelte, allereerst met de sloop van het woonhuis uit 1949. Dat deze sloop geen eenvoudige beslissing is geweest blijkt uit hetgeen ik op 4 oktober 1967 genoteerd heb. Jammer genoeg hield ik in die periode geen dagboek bij maar zo nu en dan schreef ik wel iets op. Het begint met de vraag wat er met het sloophout moet gebeuren. Sloophout was in die jaren nog wat waard en Van de Broek, medewerker van het eerste uur, was van mening dat de Jong het niet zomaar had mogen weggeven aan ´de slopers´. ´Die kerels moeten hard werken´, zei de Jong, ´en met ƒ120,-- per week kunnen zij er maar net van rondkomen, terwijl ik zo’n groot huis laat bouwen´. Dan volgen een aantal uitspraken waarin hij de bouw in het perspectief van zijn hele leven plaatst. *´Ik heb altijd het bijna onmogelijke gedaan en
115
als ik alles van te voren had bedacht dan was ik nergens toe gekomen´. *´Al heel jong wilde ik architect worden maar thuis vonden zij dat ik met mijn handen de kost moest verdienen´. *´Als timmerman spaarde ik en kon dan net de cursussen (PBNA) betalen. Steeds was het zo: als ik tekort kwam kreeg ik opslag´. *´Toen ik mij aanmeldde bij het VBO was het eerste jaar vol geschreven. Een jaar later waren er te weinig leerlingen.Weer een jaar later ging ik er naar toe met tekeningen die ik bij Schütz (een architectenbureau in Den Bosch) gemaakt had en ik zei; ik wil toegelaten worden tot het derde jaar en als ik niet bij de eerste drie hoor dan gooi me er maar uit. Zij namen mij niet aan maar later toen Granpré Molière het werk had gezien werd ik onmiddellijk aangenomen´. *´Zo is het steeds gegaan. Ik had hier nachtegalen horen zingen. Wie denkt nu dat je die grond kan kopen voor ƒ500,--? Meer had ik niet te besteden. Toch ging ik naar de eigenaar van de grond met de vraag of deze te koop was. Die boer wilde er de eerste keer niet van horen. De tweede keer brak onderweg een zwaar onweer los en ik kwam drijfnat bij die boer aan. Och arm menneke, zei hij, wat ziede er uit, ik zal schoon sokken voor oe zoeken en een jas´. Het eindigde er mee dat hij zei: ´Vooruit ge hebt er zoveel voor over´. *´De premieregeling 1948 was zeer gunstig. Het huis kostte me ƒ28000.De schuld werd in tien jaar afgelost´. *´Aan pater van der Laan heb ik gevraagd of ik het voor mijn geweten kon verantwoorden om in een tijd van woningnood zo’n groot huis te bouwen. Het is een huis van de Cursus, zei hij en daarom moet je het gewoon doen´. *´Ik heb een bedrag opgestuurd voor de abdij van Vaals.Vader abt schreef terug bedankt voor het plengoffer´. *´Als ik geld genoeg had zou er geen lol meer aan zijn´. *´Als ik die kerels(bouwvakkers) maar kan laten zien dat het huis sober wordt, anders voel ik me…..´. ´Een patser´ vulde ik aan.
De inwijding van het huis
Het droomhuis van Jan de Jong naderde zijn voltooiing. Het werd zijn meesterwerk, kolossaal groot maar ook zeer bijzonder. Een huis van ongewone allure, waarin het beste dat hij als Bossche School architect te bieden had, was verwezenlijkt. Pater van der Laan had tegen hem gezegd: ´Zo moet Nico(van der Laan) zijn kerk maken´ (de nieuwe St. Lucas in Den Bosch). Het werd een huis met grote monumentale ruimtes die in overeenstemming met de regels van de ´dispositie´ bepaald worden door galerijen. Om de ruimtelijke relaties niet te verstoren waren er, zoals hij in de
toelichting op zijn plannen al had aangekondigd, nergens binnendeuren aangebracht. Zelfs niet bij de slaapkamers of bij de trap naar de kelder of tussen het woongedeelte en het bureau. Door de grote afmetingen van de ruimtes waren er volgens hem geen privacy problemen. Dit is een voorbeeld van de radicale stellingname waarvan dit huis in al zijn aspecten getuigenis af legt. Zover is de oudere generatie van Bossche School architecten nooit gegaan. Het is de vraag of de in elkaar overlopende ruimtes van dit huis het gevolg zijn van de zelfde behoefte aan openheid die de pioniers van het Moderne bouwen bezielde. Dit was misschien deels het geval. Hij was geen historiserende architect die om principiële redenen nieuwigheden afwijst. De modernisering van de Bossche School was voor een groot deel zijn werk, zeker op het gebied van de materiaaltoepassing. De openheid in het huis van Jan de Jong is echter van een totaal andere orde dan die van de Modernen. Het open zijn van dit huis beperkt zich in feite tot het interieur. Naar buiten toe worden alle ruimtes omsloten door stevige muren. Het is een architectuur van duidelijk zichtbare wanden, wanden met meer of minder grote openingen of wanden in de vorm van kolomstellingen. Eerder klassiek dan modern maar ver verwijderd van de burgerlijkheid van de gemiddelde doorzonwoning en tegelijk onmiskenbaar hedendaags. Het huis is sober gebouwd; buiten: betonsteen; binnen: gesausd schoon metselwerk, grindvloeren en plafonds van transparant geschilderde vurenhouten delen. Ramen en deuren met een detaillering die hij al voor het ´huisje´ in de tuin had ontwikkeld. De enige echte luxe is gelegen in de royale afmetingen van alle ruimtes en in het toevoegen van een buitengalerij aan de slaapkamers. Een element dat hij eerder had gebruikt in het klooster voor de kanunnikessen van het H.Graf te Maarssen. In vergelijking met het ´huisje´ is het nieuwe woonhuis/kantoor veel degelijker gebouwd. Pannen in plaats van golfplaten en hier en daar hardsteen in plaats van beton. Het type lekdorpel, dat hij al jaren lang op de bouwplaats liet maken van beton met een stalen strip, was hier vervangen door een dunne plaat hardsteen met groef waarin een koperen strip was vastgelijmd. Een eenvoudig en elegant detail. De hardstenen banden in de grindvloeren en de hardstenen omlijsting van de formele hoofdtoegangsdeur aan de binnenplaats wijzen onmiskenbaar op een behoefte aan decoratieve elementen. In de zestiger jaren waren dit soort vormen in feite volledig uit de tijd geraakt en ook Dom van der Laan was in die zelfde periode
tot de slotsom gekomen dat de architectuur zich zou moeten beperken tot het gebruik van eenvoudige, ongedecoreerde, rechthoekige vormen. De Jong daarentegen was geneigd om Granpré Molière gelijk te geven; dat een architectuur zonder decoratieve vormen incompleet is. Daarmee gaf hij degene die gezorgd had dat hij architect kon worden een onuitgesproken eerbewijs.
De inrichting van het huis
Het was geen verrassing dat zowel het huis als het kantoor wordt ingericht met meubels van van der Laan of met zelf ontworpen varianten daarvan. Nieuw waren het sanitair en de keuken. Wij hadden dikwijls gesproken over de onaangepaste vormgeving van allerlei producten De industrie houdt geen rekening met een kleine markt als de Bossche School. Hij zag zich daarom genoodzaakt om voor de wastafels met bijbehorende spiegels, voor de keuken, voor de verlichting en zelfs voor de deurkrukken een eigen oplossing te bedenken.Voor de wastafels en de aanrechtbladen heeft hij het begrip ´gootsteen´ een nieuwe en realistische betekenis gegeven. Zij bestaan uit zware, massieve hardsteenplaten met daarin uitgefreest een holte voor het water. Een enigszins archaïsch aandoende, monumentale oplossing. Zeer consequent en gedurfd, maar tegelijkertijd had ik het gevoel dat hij nu toch wel erg ver ging. Hoe ver hij ging bleek toen het nieuwe kantoor op 11 juni 1968 in gebruik genomen werd. De hal van het kantoor op de begane grond is tamelijk donker. Het schaarse licht in deze ruimte komt binnen door enkele kleine raampjes in het portaal. Het contrast met de tekenkamer boven valt daarom des te meer op. Van alle ruimtes in het gehele complex ontvangt juist deze ruimte het meeste licht. Wij kregen een prachtige werkruimte, dat hadden wij ook verwacht, maar de inrichting was een complete verrassing. Alle tekenmachines waren verdwenen evenals de uitlegtafels waaraan wij zoveel jaren hadden gewerkt. In het huisje met lichtdrukmachine, de ruimte waar wij tijdens de verbouwing hadden gebivakkeerd, had hij een tekenmachine achtergehouden voor eventuele noodgevallen. Onze nieuwe werkplek bestond uit een op zijn kant gezette Bossche school tafel met daarop een ouderwetse tekenplank met haak en driehoeken. Een grote doos op stalen poten diende als uitlegtafel en tekeningenkast. Alles nieuw en in stijl. In deze prachtige ruimte pasten geen moderne tekenmachines met dat ingewikkelde staketsel van meetlatten, geleidingsarmen en contragewichten. Dat begreep ik zeer goed maar het viel mij zwaar om voor mijn gevoel in één keer terug te gaan naar het begin van deze eeuw of recenter
naar de eerstejaars tekenzaal in Delft. Dit ondanks de wetenschap dat men buiten Nederland bijna overal met een tekenhaak of met het iets minder primitieve systeem van een tekenlat met parallelgeleiding werkte. Het was bekend dat F.L.Wright een principieel voorstander was van het gebruik van haak en driehoeken, Deze bewuste keuze voor een primitieve of zo men wil elementaire manier van tekenen deed mij beseffen dat zijn idealisme veel groter en radicaler was dan ik zelf ooit zou kunnen opbrengen.Voor mij was de Bossche School in de eerste plaats een architectuuropvatting, voor Jan de Jong was het een manier van leven. Zijn huis samen met de ommuurde tuinen en een reeks kleinere gebouwen en bouwsels was het begin van een andere en betere wereld. Zijn aversie tegen het moderne leven was groot en oprecht.Van een bezoek aan een grote stad kon hij soms kokhalzend terugkomen. Een dergelijke hartgrondige hekel kon ik slecht navoelen. In 1961 bij de sollicitatie had hij gezegd niets te voelen voor een bureau met meerdere samenwerkende architecten.Wij hadden daarom afgesproken dat ik na een jaar of drie mijn eigen weg zou gaan. Die periode was intussen ruimschoots overschreden. Ik had bij hem het vak geleerd, meer nog dan in Delft en nog belangrijker, ik had kennisgemaakt met de manier waarop hij de ideeën van de Bossche school in de praktijk bracht. Deze leertijd was nu voltooid. Omdat hij bovendien liet weten niet meer zoveel werk voor mij te hebben was het tijd om te gaan. Na de ingebruikname van het nieuwe kantoor heb ik nog drie maanden met haak en driehoeken getekend tot ik op 17 september 1968 in Eindhoven kon beginnen als wetenschappelijk medewerker aan de pas opgerichte faculteit Bouwkunde van wat nu Technische Universiteit Eindhoven wordt genoemd. Na mijn vertrek is er aan het huis zelf niet veel meer veranderd. Er is een ommuurde voorhof gekomen met een soort poortgebouw en het “huisje”, het eerste voorbeeld van wat hem voor ogen stond, is uitgebreid tot een woning voor zijn dochter. Wim Ramselaar
117