Anne Swärd
Het huis van de parelvisser Vertaald uit het Zweeds door Edith Sybesma
de geus
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van de Zweedse Cultuurraad te Stockholm Het citaat op p. 177 is afkomstig uit Het materiële leven van Marguerite Duras (La vie matérielle, vertaald door Tineke van Dijk en Rosalie Siblesz, Amsterdam, De Woelrat 1988). Het citaat op p. 178 komt uit De glazen stolp van Sylvia Plath (The Bell Jar, vertaald door René Kurpershoek, 1989 (De Bezige Bij 1997)). Oorspronkelijke titel Till sista andetaget, verschenen bij Weyler Förlag Oorspronkelijke tekst © Anne Swärd 2009 Published by arrangement with Nordin Agency, Sweden Nederlandse vertaling © Edith Sybesma en De Geus bv, Breda 2012 Omslagontwerp Berry van Gerwen Omslagillustratie © Corbis/HillCreek isbn 978 90 445 1758 3 nur 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
Zonuren
Elke dag zat ze in een luie stoel op het terras zonuren te tellen, ijswater te drinken en te soezen. Ze probeerde niet aan sigaretten te denken. De zoete geur van verse tabak, de milde smaak van rook, het lieflijke geritsel van een pas geopend pakje Silk Cut en de sensuele warmte in haar mond. Ze leek wel zwanger van een gigantische abrikoos. Haar dikke, gespannen buik was donzig en vertoonde een onwillige zachtheid wanneer de aanstaande vader en zijn broers er met hun vieze vingers aan zaten. Hij rook naar een zonnewarme, oogstrijpe vrucht, ze wilden zo graag een hapje nemen, maar zij hield hen tegen: Nee! Nog niet helemaal rijp. Nog drie weken in de zon. Drie weken? Ze hadden al een hele eeuwigheid geduld gehad, meer van dit wachten konden ze toch nooit aan? Maar ze duwde hem en zijn broers opzij, ze mochten kijken, meer niet. De magische vrucht was nog even alleen van haar. Terwijl ze daar zat, zag ze haar buik donker worden en opzwellen, zich in een hoge boog spannen naar het licht. Ze genoot van de laatste kwistige warmte van de zomer, ze probeerde niet aan sigaretten, aan de toekomst of aan hem te denken. Aan die ander. Want verliefdheid is een folie à deux, had ze ergens gelezen. Nu kon ze daar zelf over meepraten, en het ergste was dat je allebei maar half gek hoefde te worden, dan werd het geheel toch volslagen waanzin. Haar verliefdheid was gegroeid tot er geen zachtheid meer in zat, net als haar buik. Ze bekeek ze allebei alsof ze van ie7
mand anders waren: de maanberg boven haar heupen, en de afgrond van haar ongelukkige verliefdheid, zo diep dat ze de bodem er nog niet van had gezien. Hou je kop erbij, zei ze tegen zichzelf. Hou je kop erbij, hou je kop erbij … niet aan hem denken. Maar steeds als ze probeerde niet aan hem te denken, dacht ze natuurlijk al aan hem. Liefde overkomt je, net zoals koorts of een faillissement, nee, het was een koorts die in haar lichaam woedde, hoe ze ook haar best deed de buitenkant ervan te verkoelen. De liefde kent geen wetten, ze beweegt zich tussen minnaars zoals het haar uitkomt. Ze haatte hem. Had hem lief. Had hem zo lief dat ze hem haatte. Alleen al omdat hij er was, dat was erg genoeg – zo dichtbij dat ze in sommige nachten dacht dat ze gek werd, als ze dat niet al was, dat wist ze niet eens zeker. Het terras werd die zomer haar vaste stek, de rest van het huis was te warm, aan nachten binnenshuis viel niet te denken toen de warmte onder het eternieten dak was gekropen en de bovenverdieping in een droge sauna veranderd had. In de stenen muren zat de hele verzamelde warmte van de zomer, je kreeg geen lucht daar binnen, daarom had David een bed voor hen opgemaakt op de hoek van het terras die ’s ochtends in de schaduw lag. Ze sliepen dicht naast elkaar op een matras bij het geluid van het weinige nachtverkeer op de snelweg in de verte, de ijle geluiden van de boomkikkers bij de overwoekerde vijver achter het huis, af en toe een goederentrein en een eenzame nachtzwaluw boven de velden. Tot in haar droom probeerde ze niet aan hem te denken. Dat lukte niet, hoe stevig David haar ook vasthield. Hoe ze ook geoefend had in zelfoverwinning wanneer ze de koelkelder in ging om limonade te halen terwijl ze een panische angst voor vleermuizen had en wist dat die aan het lage plafond hingen. Dit was zo veel moeilijker, haar wil was niet sterk genoeg om de gedachte aan hem te weerstaan. 8
’s Nachts was Davids aanwezigheid verzachtend, zijn arm om haar heen belette haar een koude, donkere kosmos in te zweven, met haar buik als een bolle heliumballon. Maar overdag was ze trots en soeverein en wilde alleen maar met rust gelaten worden. Ze joeg hem en zijn broers weg wanneer ze als honden om haar heen scharrelden. Ze had hen niet meer nodig, ze wilde hun beluste blikken, hun nieuwsgierigheid niet. Alsof ze dachten dat zij de drager was van een geheim, terwijl iedereen gewoon kon zien wat er komen zou: een abrikoos, kingsize. Ze was onvoorstelbaar dik aan het worden. Ze raakte dagen en weken over tijd. De volle vrucht werd steeds overrijper. De navel, die eerst nog een bleek knoopje was geweest, ontwikkelde zich tot een roos van dunne huid en werd bruin tot in de kleinste plooi. Haar benen, die ze niet meer kon zien, vulden zich met water, en een rivierdelta van aderen vertakte zich zwellend en kronkelend langs de binnenkant van haar bovenbenen naar beneden. Björn, die de opa van het kind zou worden, gaf haar tijgerbalsem om haar opzwellende enkels mee in te smeren, maar ze kon er niet bij, alle afstanden en proporties waren verschoven en hij moest het voor haar doen. Dat mocht hij van haar, als de daad van tederheid die het was. Ze voelde zich net Farah Diba op haar pauwentroon, ook al roken haar eigen voeten niet echt naar maagdenmelk, ze waren zwart en vol kloven na een hele zomer op blote voeten. Idun, die de oma van het kind zou worden, had stevige, voorgevormde bh’s van het nieuwste model besteld bij postorderbedrijf Swegmark. Zelf had ze zich nooit eerder druk gemaakt om bh’s, maar van de aanstaande grootmoeder kreeg ze te horen dat het nu toch echt wel nodig was. Haar buik was niet het enige wat groeide, dat had ze toch wel gemerkt? ‘Hou je die daarna ook?’ vroeg David met een hoofdknik naar haar nieuwe en totaal andere 9
bekoorlijkheden. ‘Ik mag hopen van niet’, antwoordde ze, want ze had totaal geen zin om daar de rest van haar leven mee rond te zeulen; het handzame formaat dat ze hiervoor hadden gehad beviel haar prima. Ondanks haar nieuwe gewicht had ze genoten van de lange, benauwde zomer, in een merkwaardige toestand verheven boven alle trivialiteiten. Warmte, honger, verveling, rusteloosheid, vliegen, niets van wat haar anders altijd ergerde, kon haar nu deren. Aangezien ze nooit eerder een kind had gekregen, maakte ze zich ook geen zorgen. Het was iets natuurlijks, dacht ze. Dieren doen het min of meer tussen de bedrijven door en ze had zich feitelijk altijd net een dier gevoeld, een vrouwtjesvos, soepel en onbevangen. Ze doen het gewoon en gaan na het werpen meteen weer op jacht – ze stelde zich voor dat het bij haar ook zo zou gaan. Wanneer het zover was, zou ze als het nog kon, als het niet te snel ging, het beeld oproepen van de vrouwtjesvos die haar jongen alleen ter wereld bracht in het koele duister van het hol, zo had ze besloten. Ze besteedde veel tijd aan pogingen niet aan sigaretten te denken. Vooral niet aan Silk Cut, de lichte tabak met de zachte geur van bacon. Als ze geen driehonderd kilo had gewogen en niet die benen als mangrovebomen had gehad, dan had ze zich elk moment van de dag naast de snelweg kunnen posteren om naar de kust te liften, de veerpont over de Sont te nemen, een pakje te kopen en weer terug te liften. Hoe gevaarlijk kon dat zijn? Aanstaande moeders hadden altijd gerookt, voorzover zij wist. Waarom waren er nu opeens zo veel dingen gevaarlijk geworden, die eerst niet gevaarlijk waren? Waarschijnlijk omdat het ene decennium over zou gaan in het volgende, je kon een soort hoopvolle mobilisatie in de lucht waarnemen. Een nieuwe moraal? Ze had in ieder geval geen zin eraan mee te doen. Ze wilde alleen zijn met haar sigaretten 10
en haar gewoontes, net als anders. Pas wanneer iets je ontzegd werd, dacht je er continu aan. De dagen werden heter en droger, totdat ze uiteindelijk overgingen in iets wat op herfst leek. Herfst betekende oogsttijd, het is bijna zover, dacht ze. Hoe langer een abrikoos aan de boom hangt, des te zachter valt hij. Björn, de vader van de aanstaande vader, had drie abrikozenbomen, die tegen een spalier aan de zonkant van het huis klommen, en juist in deze tijd van de nazomer waren de vruchten zo rond, zo zoet, zo rijp en zo af, dat je er maar naar hoefde te kijken of ze raakten al los en vielen in je hand. Dingen gebeuren als de tijd er rijp voor is, je hoefde niet religieus te zijn om dat te geloven. Ze wachtte, terwijl ze genoot van de laatste warmte van het jaar; die verzamelde ze zoals je kracht verzamelt zonder te weten hoe hard je die nodig zult hebben. De bevalling duurde verschrikkelijk lang. Het kind dat uiteindelijk naar buiten kwam, had weinig weg van een roze glinsterende, gouddonzige abrikoos, meer van een eskimo. Het gevoel dat het het waard was – de maanden van wachten, de schokkende verandering van het lichaam, de angst die al bij de eerste wee begon, de waanzinnige rit naar de kraamkliniek in dichte mist, de pijn die onuitsprekelijk was, het gevoel van verlatenheid, dat ze de laatste mens op aarde was en daar moederziel alleen in een vreemde verloskamer in een leeg ziekenhuis zo goed mogelijk lag te bevallen ook al had ze geen idee hoe dat moest, bevallen, en de leugens achteraf toen iedereen beweerde dat ze helemaal niet alleen was geweest, ook al hadden ze er geen idee van hoe eenzaam ze werkelijk geweest was – het gevoel dat het dat waard was, dat was er niet meteen. 11
Toen de zwaardwalvisbaby na bijna drie dagen eindelijk uit zijn moeder was gerold als een veel te grote bal van pijn, staarde ze met glanzende ogen van de schok naar het resultaat. Het had een jongen moeten worden. Iemand die op de vader leek. Door zijn toedoen was er iets ongecontroleerd in haar gaan groeien, en dus zou wat eruit kwam op zijn minst enige overeenkomst moeten vertonen met de oorsprong ervan. Maar nee, in de eerste plaats was het een meisje en in de tweede plaats … had het kind zulk donker haar dat het in een bodemloos meer gedoopt leek. Toen het later de beurt van de nieuwbakken vader was om de oogst te inspecteren, stond ook hij raar te kijken. Het meisje leek op niemand, op hem het minst, maar ook niet op haar moeder. Hij kon geen woord uitbrengen, overweldigd door de ernst of misschien de teleurstelling van het moment. Aan beide kanten van de familie was verder iedereen Scandinavisch blond in verschillende gradaties. De verpleegsters keken pas verbaasd toen ze het kind in de armen van haar vader zagen, maar het was eerder vertoond, met al die nieuwe gastarbeiders in de streek. En soms kwamen er kinderen uit met pikzwart babyhaar dat na een paar weken discreet uitviel. De mens dankte zijn overleven per slot van rekening aan zijn aanpassingsvermogen. De gynaecoloog was ergens op de achtergrond zijn handen aan het wassen en stond er misschien nog even bij stil dat zijn baan meer het grove werk was dan het fijne; vrouwen die schreeuwden, trapten en kotsten alsof ze niets menselijks meer in zich hadden. Zoals deze. ‘Wat een dikke buik voor zo’n kleintje’, zei hij zonder zich om te draaien en duidelijk te maken of hij de moeder of het kind bedoelde, waarschijnlijk allebei. De moeder herstelde, maar het kind had iets weeks. Geen wolk van een baby, wat bleekjes, wat zwakjes, ze werd met 12
de dag minder energiek, de bloedwaarden waren te laag, een duidelijk geval van bloedarmoede. Tegen het zwarte haar en de donker glanzende ogen lichtte haar huidje bleekblauw op, de kinderarts vond een bloedtransfusie noodzakelijk. Maar de moeder wilde hem geen naalden en slangen in het kleintje laten steken en hij gaf het kind schoorvoetend een paar weken de tijd om erbovenop te komen. Geelzucht in de vrouwenkliniek en een bezoekverbod. De twee families stonden in het ziekenhuispark te zwaaien, toen de moeder haar dochter optilde op het zeembalkon. Een bleek kind met een donker koppie, dat was alles wat ze van die afstand konden zien. Alles in miniatuur behalve de ogen, of creëerde alleen de kleur, donker zeewatergroen, de illusie dat het meisje zulke grote ogen had? Misschien was het geen wonder, maar zo voelde het wel – de waarden werden beter. Ook al was het geboortecertificaat maar een stukje papier, het bewees dat haar dochter bestond, dat bleekneusje dat onder de ziekenhuisdeken naar het verblindend witte septemberlicht lag te kijken. Angela Rafaela zou ze heten. ‘Huh?’ zei de nieuwbakken vader weifelend. Maar het besluit was al genomen, zodra de gedachte opkwam, viel die al niet meer terug te nemen. Dat zou ongeluk betekend hebben. Angela Rafaela, naar de engel Rafael met zijn genezende krachten, want hier lag een kind dat zichzelf had genezen en je mocht ervan uitgaan dat een hogere macht een vinger in de pap had gehad. Misschien maar het puntje van een vleugel, maar dat had alles uitgemaakt. ‘Ze moet ook een naam hebben die je kunt uitspreken’, vond de nieuwbakken oma. ‘Oké … Lo’, zei de moeder geïrriteerd. Was dat eenvoudig genoeg? Die naam lag gewoon voor het grijpen toen ze
13
snel iets moest zeggen. ‘Angela Rafaela Lo Mård*? Dat klinkt nergens naar’, protesteerde de vader. Dat ze alleen Lo Mård genoemd zou worden, maakte het er niet echt beter op. Hoe kon iemand denken dat hij het recht had zich te bemoeien met hoe haar kind moest heten – ze was niet van plan de naam terug te nemen die ze zojuist had gegeven, dat was het noodlot tarten, dan was het net alsof ze het leven weer uit de piepkleine neusgaten zoog. ‘David, het is al besloten,’ zei ze, ‘de volgende bevalling mag jij doen en dan mag je ook de naam uitkiezen.’ Terwijl ze de hele zomer in de zonnestoel een kind zat te telen, had ze de erotische herinneringen van Anaïs Nin gelezen, en haar volle naam, Angela Anaïs Juana Antolina Rosa Edelmira Nin Culmell, was schaamteloos lang. Met de roepnaam Lo was oma in ieder geval tevreden. Die was gemakkelijk te onthouden en dat was toch het belangrijkste aan een naam.
* Ik ben gedoopt op de dag van de beschermengelen in oktober 1969, een jaar waarin er hoop met een vleugje zelfoverschatting in de lucht hing. De maan was niet meer zo ver weg; het licht dat hij verspreidde, was nog even troosteloos, maar aangeraakt door mensen leek hij minder ver verwijderd in het planetaire duister. Het jaar van de maanlanding was volgens oma het laatste jaar waarin de mens zichzelf in iets anders dan domheid kon overtreffen. Mijn eerste herinnering is een fel schijnsel dat recht op mij gericht was. De zon, heb ik altijd gedacht, maar het moet de lamp aan het plafond geweest zijn, van onderaf gezien, terwijl
* Lo, lodjur of lokatt betekent ‘lynx’. Mård betekent ‘marter’.
14