Vibeke Gronfeldt
Het huis van de weduwe
Raes Publications
Copyright Nederlandse ver taling 1997 by Raes Publications
K
arl kwam op het afgesproken tijdstip om zijn geliefde, Kristina, en haar beide zusters te helpen het badmintonnet in de tuin te spannen. Het was zondagmorgen tien uur. Hij was vroeg opgestaan om midden op de dag een paar uur vrij te kunnen hebben.
En hij fietste zo hard dat hij in de schaduw van de koele muur moest blijven staan en steeds weer het zweet afvegen, voor hij op de keukendeur klopte. Het dienstmeisje leek bovennatuurlijk groot, toen ze voor hem opendeed en midden in het licht van het grote raam ging staan. ‘Goedendag.’ ‘Ah, jaa,’ zei een oudere en kleinere vrouw van verder in de kamer. In verhouding tot het dienstmeisje was de weduwe hard en blinkend. Voor het eerst zag Karl iets moois in een oud gezicht. Ze leek op een jong meisje dat tweeduizend jaar in een moeras had gelegen. ‘Ah, ja ja,’ zei ze. ‘Kom verder.’ Ze ging hem voor naar een grote, ovale tafel waar ze alleen zat te eten, hoewel er voor meedere personen was gedekt. ‘Alstublieft.’ Ze verplaatste de schalen en het bestek en zette alles binnen bereik, alsof hij een klein, hulpeloos kind was. En hij at en at. Gestremde melk, kaas, jam, eieren. Zij dronk sterke koffie met room. ‘Ja, ik heb problemen genoeg,’ zei ze plotseling, alsof ze elkaars gelijken waren. De glimlachte snel en breed, voor ze verderging: ‘De geslachtsdrift verspreidt de vermogens, moet je weten. Dat is een feit, ook alzijn er die het tegendeel beweren. En de geslachtsdrift zet het geslacht voort, maar met wat voor nu? Neem nou mijn fmilie in Engeland. Nu is de zoon van mijn neef ook in Palestina gedood. Ze gaan door. Waarom brengen jullie geen vermogen bij elkaar, zeg ik. Jullie verspreiden alles als as.’ ‘Ja, maar,’ zei Karl en liet een lichtrood schijfje meloen liggen omdat hij dieper in huis stappen hoorde. ‘Ja maar, ik ben nergens op uit.’ ‘Nee nee,’ zei ze verbaasd en nam een dunne cigarillo uit een vreemdsoortig doosje. ‘Wat bedoel je?’ Hij hoorde haar dubbelzinnige woorden nog lang daarna. Toen alles achter de rug was, hoorde hij ze nog steeds. Ze sloeg haar zijden kimono dicht en excuseerde zich dat ze hem alleen moest laten. De paar minuten dat hij alleen aan tafel zat, met alles om zich heen, werden de indrukwekkendste en waardevolste minuten die hij in het grote huis zou beleven. Een ogenblik was het huis van hem en hij begreep alles zonder ergens aan te denken. Het zonlicht, lichtkronen, blinkende kasten met oude koopakten, aandelen, obligaties, doopattesten, grafschriften, een honderd jaar oude haarlok van een jong meisje. Hij zou deze minuten - waarin hij de blik kon laten rusten waarop deze maar wilde, op het gestucte plafond, op de groene tuin buiten - zelfs niet voor de lichtende eeuwighied van het paradijs willen ruilen, en hij hoopte dat de meisjes en hun moeder en oom
zeven jaar zouden slapen en zich dan omdraaien om nog eens zeven jaar te slapen, terwijl hij alleen in het huis was. Toen de lichte stappen dichterbij kwamen, hoopte hij in een marmeren Venus. Maar Elisa was niet koud en niet wit, toen ze in haar nachtjapon binnenkwam en hem begroette alsof het vanzelf sprak dat hij aan hun tafel zat te wachten. Ze was bekoorlijk en donker, en had honger. En hij kon zijn ogen niet afhouden van de middelste zuster, terwijl ze vruchtesap dronk en gestremde melk oplepelde. Kristina was volmaakt, maar Elise was meer, veel meer dan volmaakt. ‘Je moet mijn welpjes zien,’ zei ze terwijl ze haar mond met een servet droogde. Ze nam hem bij de hand en gaf hem een kus, zoals kleine meisjes in Amerikaanse films doen. Maar ze was geen klein meisje. Ze was zes jaar ouder dan Karl en rende alsof geen minuut van haar vierentwintig jaar haar had bezwaard. Een ogenblik voelde hij zich een oude man. Maar toen rende hij met haar naar het hokje in de schuur waar de teef met haar vier bruine welpjes lag. Ze tilde er een op en liet hem zijn zachte oren zien. ‘Bloedhonden,’ zei ze. ‘Er zit geen greintje kwaad bij.’ Ze nam de welp van hem over en aaide hem en gaf hem een andere die hij moest aaien, terwijl zij toekeek en hij aan haar lichaam onder de nachtjapon dacht en aan het lichaam van haar zus Kristina, dat hem zo had verpletterd op de dag dat hij de mand met pruimen afgaf. Eindelijk zette Elise de welpen terug bij de teef en keek rond als om te controleren of alle gereedschappen en wagens in de schuur op hun plaats stonden. Toen wees ze naar een geel gestreepte landauer met opgeslagen kap die helemaal achteraan stond, tussen de schaduwen en lichtvlekken die door de verspreid liggende glazen dakpannen in de hoogte en door de spleet van een geteerde deur vielen. Ze zigzagde voor hem naar de wagen, sloeg de ijzeren klaptree uit, stapte erop en gleed neer op een olijfgroene pluchen bank, haar nachtjapon opgetrokken. Hun handen en lichamen lieten schone sporen achter in de stoffige stof die met zowel zijden koorden als franjes was versierd. Hij was opgewonden, ze wijs fijner gebouwd dan Kristina. Haar huid was bruin en het zwarte haar in haar kruis glom van het vocht. Hij rook de sterke geur van de vlier die zich buiten langs de muur achter de wagen uitstrekte en zich met haar geur vermengde, hij staarde in haar opengesperde ogen, terwijl hij haar kuste en nog eens kuste. Elise, de bekoorlijkste van alle meisjes. Ze raakte hem voor altijd aan. Hij verwonderde zich over zijn vreemde geluk bij dit mooie wezen en kon zijn blik niet inhouden. Hij keek en streelde en kuste haar van top tot teen. Alles wat afweek van haar uiterlijk, haar lieve stem en invallen moest wel het gevolg van fouten en gebreken zijn. Alleen al de manier waarop ze
daarna haar nachtjapon in de hals dichtknoopte was betoverend. Ze lachte en schudde aan zijn arm om hem te wekken. ‘Ik zal bloemen voor je plukken,’ zei ze. In de tuin kon hij plotseling de planten en hun geuren van elkaar onderscheiden. Elke dahlia had zijn eigen toon, de verschillende soorten guldenroede evenzo. Allerlei insekten zwermden rond om hun speciale opdrachten uit te voeren. Roodgevlekte en bruingevlekte paarlemoervlinders. Dezelfde dag, dezelfde seconde. Alles kwam om hem heen bij elkaar en stond stil. Gestreepte heester- en tuinslakken kropen onder de meterhoge asters in het blauwe bed. Wat verheugde hij zich erop naast de mooie Kristina te liggen en aan alles terug te denken. Elise plukte en koos, scheurde een steel doormidden en keek uit naar een nieuwe bloem. De ene paste beter bij haar ogen dan de andere, wanneer ze hem hoog hield en in het boeket voor Karl stak. Hij had zich nooit voorgesteld dat iemand hem een boeket bloemen zou aanbieden. Toch had de situatie iets heel natuurlijks. ‘De rode zijdeplant,’ zei ze. ‘Moeder heeft hem meegenomen uit Italië. In Italië, zei H.C. Andersen, ruikt het altijd naar bloemen. Ken je de amandelboom?’ ‘Ze kletst maar raak tegen je,’ zei Birgitte. Ze lag naakt op een kleed achter een gesnoeide heg te lezen. Toen ze zag hoe Karl schrok, lachte ze hard. ‘Trek liever je kleren aan,’ zei Elise. Ze bloosde en week een stukje terug. Karl stapte naar voren, naar Birgittes kleed. Elise wilde hem de bloemen geven voor ze weer naar het huis ging, maar bedacht zich, ze schikte ze anders, begroef haar gezicht erin en nam ze mee naar haar kamer. Birgitte was jonger dan haar zusters en niet veel ouder dan Karl. Ze had de kracht van Kristina en de bekoorlijkheid van Elise. Alleen waren beide bij haar nog uitgesprokener. Uitdagend uitgesproken. Zijn vreugde maakte Karl onbevreesd. Die dag kon hij alles. Hij kwam dichterbij, tot de neuzen van zijn schoenen het kleed raakten, en hij werd niet verlegen toen zij zich oprichtte zo lang als ze was en op haar teentoppen met de armen boven het hoofd tegen elkaar pirouetten maakte, zodat hij haar schoonheid vrijuit kon bewonderen. ‘Dans met me,’ zei ze terwijl ze bleef draaien. ‘Leg een hand op elke borst.’ Hij deed zoals ze zei en huppelde rond met haar, terwijl zij lachte en blij was. Ze stak een hand in zijn broek en haar tong tussen zijn lippen. Hij genoot van zijn begeerte en dacht niet meer aan Birgitte dan aan Kristina en Elise. Hij was trouw en zij gaf hem alles tegelijk, zonder persoonlijke aandacht van hem te verlangen. Ze gaf bovenmenselijk. Toen ze in het gras lagen bleven hun lichamen bij elkaar, terwijl ze erbinnen en erbuiten waren en zo alles dubbel beleefden en zagen. Ze zagen dat ze elkaar niet konden laten gaan. Ze deed daarna geen kleren
aan. Zingend liep ze de postbode tegemoet om de brieven eerder dan haar moeder en zusters in handen te krijgen. ‘Trek maar gewoon je kleren aan,’ zei haar moeder rustig, toen ze op het terras haar deel van de post in ontvangst nam. Kristina herhaalde het toen ze blokjes ijs voor de limonade kwam halen en Karl in het oog kreeg. ‘O ja, het badmintonnet,’ zei ze en keek hem aan met de ogen van het bed. ‘We zouden het vandaag opzetten.’ Birgitte leunde achterover in de ligstoel en legde een ijsklontje op haar buik. ‘Waarom maak je geen reis naar Engeland?’ zei haar moeder. ‘Ik denk er niet aan. Wat moet er hier dan gebeuren? Je familie in Engeland vind ik zo ongeveer het ergste wat er bestaat. Dan ga ik liever op bezoek bij je Duitse neef, Heinz. Een paar jaar geleden zat je steeds bij hem.’ ‘Dat is te veel gezegd... Hij handelde wat zaken voor me af.’ ‘Goed. Ik ga dus niet naar Engeland. En ook niet naar Duitsland. Misschien ga ik wel heel ergens anders heen.’ Karl zat met een glas bier op een traptrede en hoorde de politieke discussies golven, cirkelen, tot stilstand komen en opnieuw beginnen. Op een gegeven moment mondde de bekvechterij uit in een echte ruzie over wie verantwoordelijk was voor de handeltjes van stromannen en het verborgen geld. Karl zette zijn glas neer en vond dat hij te veel had gehoord. Hij wist liever niet wie er achter de handel met hotels en het opkopen van strandpercelen stond die later verkaveld en bebouwd zouden worden. Hij verzamelde zijn krachten, stond vervolgens op en ging weg, zonder dat ze het merkten. Toen hij in de daaropvolgende tijd ‘s avonds in zijn kamertje aan de meisjes in het grote huis lag te denken, kon hij niet een van hen kiezen. Hij koos én Kristina én Elise én Birgitte en zorgde ervoor dat hij geen van de drie ooit terugzag. Het beeld of de aanblik van een wezen - of het nu een mooi meisje was, een cicade of een fraaie, glimmende bosslak - dat hem aan hen herinnerde, maakte hem altijd blij en opgewekt. De klank van een van hun namen of hun auto’s joeg alle sombere gedachten op de vlucht en gaf hem de kracht zijn vader in diens grote verdriet over de tijd en de mensen te troosten en met zijn moeder over geldzaken te spreken. Nee, je moest nooit toenadering zoeken, maar proberen je toevallige en voorbijgaande tijd te begrijpen. Ja, lenen voor een nieuwe David Brown was verantwoord. Nee, geen auto dit jaar. Als de boterprijzen goed bleven, dan volgend jaar misschien. De beslissingen waren zo licht als de dag.