Het is maar een standaardzaak Hendrik Gommer∗ Inleiding ‘Negentig procent kans dat we gelijk krijgen,’ zei ik nog tegen de radioverslaggever voordat we de rechtszaal inliepen.1 ‘De rechter is onpartijdig genoeg om de fouten van het Openbaar Ministerie op te merken en mee te wegen.’ De overblijvende tien procent hield ik als slag om de arm, want rechtspraak blíjft iets van een kansspel in zich hebben en tunnelvisie is nooit uit te sluiten. Sinds die dag kijk ik toch weer anders tegen de (straf)rechtspraak aan. De vermeende onafhankelijke relatie tussen officier van Justitie en rechter heeft wat mij betreft het voordeel van de twijfel verloren. Wat heeft het nadenken over regels voor zin, als die regels in de praktijk niet werken? Het relaas van een toch nog altijd naïeve docent rechten. Voor de gemiddelde advocaat is onderstaande vermoedelijk geen nieuws meer, des te meer reden om nog maar eens een standaardgeval – de woorden van het OM – te beschrijven vanuit de optiek van een relatieve leek in de strafrechtspraak. Het feitenrelaas Het ging om een kleinigheid. Mijn dochter Minke (16) reisde met haar zusje Renske (15) op 8 januari 2009 met de trein van Zuidhorn naar Leeuwarden. Renske had een kortingkaart van Arriva en een kaartje normaal tarief – een kaartje kost 7,20 euro - omdat het nog geen negen uur was. Minke had een zogenaamd meereiskaartje (waarde ongeveer 15 euro indien gebruikt als dagkaart). Op dat kaartje staat duidelijk op de voorzijde: ‘Reis een dag gratis mee met een Arriva kortingkaart houder.’ Minke en Renske reisden regelmatig op die manier met de trein. Er was ook al eens een conducteur langs geweest, die het kaartje had afgestempeld. Maar op die dag – om 8.50 uur – twijfelde de conductrice en belde met het hoofdkantoor. ‘Mag een meereiskaartje voor 9.00 uur gebruikt worden?’ Blijkbaar was het antwoord nee, want daarna deelde de conductrice een boete uit. Mijn dochters schrokken ervan, want ik had hen nog zo verzekerd dat het kaartje ook voor 9.00 uur geldig moest zijn. Ik had de kortingskaart voor hen gekocht en het systeem van de meereiskaartjes uitgezocht. Omdat ik zeker was van mijn gelijk, zei ik tegen mijn dochters dat we op dezelfde voet door zouden gaan, totdat Arriva de regels duidelijker zou maken. En zo kon het gebeuren dat dezelfde conductrice een week later weer langs kwam. Dit keer was er niets aan de hand. Het kaartje werd afgestempeld en geldig bevonden. De bezwaarschriftprocedure ‘Ik regel de boete wel,’ zei ik tegen mijn dochters en schreef een bezwaarschrift aan Arriva. Arriva vond de formulering, anders dan ik, wél duidelijk genoeg. Vanuit psychologisch oogpunt vanzelfsprekend. De werkelijkheid wordt gekleurd door het eigen belang. ‘De kortingkaart is door de week alleen geldig na 9.00 uur. Dit betekent automatisch dat de meereiskaartjes ook geldig zijn na 9.00 uur.’ Zo was de stelling. Voor Arriva was het vanzelfsprekend, maar voor mij niet. Als jurist heb ik altijd geleerd dat de houder ‘een goed voor zichzelf houdt’ (art. 3:107 lid 1 BW). Renske hield de kortingkaart voor zichzelf en was dus kortingkaart houder. Zij is in het bezit van een kortingkaart, ook voor 9.00 uur. Dat wordt ∗
Dr. Mr. H. Gommer is rechtsbioloog, docent rechtsfilosofie/rechtssociologie aan de UvA en docent Encyclopedie van het recht aan de UvT. Hij geeft ook lezingen voor rechters over onbewuste denkprocessen. 1 RTV Noord deed op 26 maart 2010 in het radioprogramma ‘Standplaats’ live verslag van deze zaak.
bevestigd door het feit dat de kortingkaart ook buiten de trein gebruikt kan worden. Je kunt bijvoorbeeld op vertoon van je kortingkaart een fietsgids krijgen of een communicatiecursus volgen. Er is dan óók geen koppeling aan het tijdstip. Niet dat ik dat aan Arriva kon uitleggen. De brief van Arriva besloot met ‘Nadere correspondentie betreffende deze kwestie wordt door ons niet in behandeling genomen.’ En zo krijgt Minke op 20 februari 2009 een brief van de gerechtsdeurwaarder (anoniem, want zonder naam). Binnen zeven dagen moet de boete betaald worden, plus de incassokosten, bijna 100 euro. Opnieuw schrijf ik een bezwaarschrift. Opnieuw wordt geantwoord (op 2 juni) met wat ik maar de ‘automatisch-stelling’ zal noemen. De gerechtsdeurwaarder mag ik wel antwoorden en dat doe ik. Tegelijkertijd bel ik de klantenservice van Arriva. Ik wil nu met de manager zelf spreken. Die belt mij op 6 juni terug. Hij zal het uitzoeken. Op 8 juni belt hij nog eens en geeft toe dat de formulering in brief en op het kaartje en internet niet helder is. Hij zal de boete intrekken. Drie weken later krijg ik een brief van de gerechtsdeurwaarder, die zegt te reageren op mijn e-mail van 2 juni. De cliënte handhaaft haar vordering. Ik stuur opnieuw een mailtje en laat weten dat de zaak al is opgelost met de manager. Ik verwijs hen derhalve naar de manager van Arriva. Case closed. Ik hoor niets meer van Arriva, noch de deurwaarder. De dagvaarding Blijkbaar heeft de manager de boete echter niet uit het systeem gehaald. Zoveel mensen hebben zich er al mee bezig gehouden, dat de boete vast al drie keer ergens in een computer zat. En zo wordt Minke, die inmiddels psychologie studeert in Groningen, op 18 januari 2010 gedagvaard. Verontwaardigd bel ik het OM en krijg uiteindelijk de secretaris aan de telefoon. De OvJ is niet bereikbaar. ‘Wat zit er in uw dossier?’ vraag ik hem.2 ‘Het procesverbaal van 8 januari 2009’, is zijn antwoord. ‘U hebt dus niet alle correspondentie opgevraagd en u hebt dus niet met dhr. Bangma, manager Arriva gesproken?’ ‘Nee meneer, daar kunnen we niet aan beginnen. Dit is een standaardzaak. Dat zou veel te veel tijd kosten.’ Mijn verontwaardiging neemt toe. ‘Maar u kunt toch wel van Arriva eisen dat zij eventuele correspondentie meezenden met het procesverbaal?’ (Later zou blijken dat het procesverbaal pas in september 2009 naar het OM was gestuurd.) De secretaris mompelt wat en zegt dan dat ik maar een bezwaar moet schrijven. Daar pieker ik niet over. Er liggen al zeker drie bezwaarschriften bij Arriva. De secretaris heeft een alternatief: ‘Stuurt u mij dan een briefje waarin u het OM verzoekt om de informatie bij Arriva op te vragen.’ Ik stuur het briefje. Schrijf dat het OM de correspondentie moet aanvullen omdat de officier anders voor paal staat bij de rechtszitting. Ik voeg daar meteen het verzoek aan toe om de manager als getuige op te roepen als het OM ondanks alles de zaak wil doorzetten. Zoekgeraakt dossier We horen niets meer van het OM. De maandag voor de zitting bel ik het OM of ik de stukken mag inzien en of de getuige zal verschijnen. De stukken zijn al naar de rechtbank en men weet 2
Bij gebrek aan bandopnamen betreft het hier citaten die weliswaar akelig dicht bij de werkelijk uitgesproken woorden liggen, maar wellicht niet helemaal letterlijk op deze manier zijn uitgesproken.
niet of de getuige is opgeroepen. Ik bel de rechtbank. De administratrice kan de stukken niet vinden, ook niet op het bureau van de rechter. ‘Maar ik heb als verdediging recht op inzage.’ Ik word me ervan bewust dat verbijstering zich in verschillende stadia kan voordoen. ‘Dat kan wel zijn, maar het dossier is onvindbaar, dus dat zal niet gaan.’ ‘Kunt u dan wel nagaan of de getuige is opgeroepen?’ Het antwoord is: ‘Nee, dat kan ik dus ook niet.’ ‘Heeft het zin om naar de rechtbank te komen?’ ‘Nee, want dan kan ik de stukken nog steeds niet vinden.’ The day before… Donderdagmorgen sta ik om 6.10 uur op station Zuidhorn te wachten op de trein. Dan wordt er omgeroepen dat de trein niet rijdt. Ik kom een half uur te laat op mijn werk in Tilburg, maar Arriva vergoedt – in tegenstelling tot de NS – geen vertragingen. Ik besef dat ik geen beroep kan doen op het OM om de vertragingskosten te incasseren. In Tilburg aangekomen meld ik dat ik morgen veldonderzoek ga doen in Groningen. De zitting De zitting vindt plaats op vrijdag 26 maart 2010 om 9.15 uur. We mogen stipt om 9.15 uur naar binnen. De bóde houdt zich dus netjes aan de regels. Hij heeft de aankondiging al op de radio gehoord. Minke en ik gaan zitten en de officier begint met de tenlastelegging. De tenlastelegging is een standaardformule: ‘zij gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer zonder in het bezit te zijn van een hiervoor geldig vervoerbewijs’. Dan vraagt de kantonrechter aan Minke of dat zo is. Ik probeer tussen beide te komen. Volgens mij is eerst aan de orde dat er een belangrijke getuige niet aanwezig is. De rechter snoert mij de mond: ‘Straks krijgt u alle tijd.’ Minke moet uitgebreid vertellen wat er gebeurd is. De rechter bekijkt het meereiskaartje en geeft het aan de officier. Het kaartje is voor zowel officier als voor rechter nieuwe informatie. Minke doet het relaas over de gang van zaken in de trein. Daarna krijg ik het woord. Ik vraag de rechter om mij te vertellen wanneer het procesverbaal bij het OM is binnengekomen omdat ik de processtukken niet heb kunnen inzien. De rechter maakt haar excuses. Had niet mogen gebeuren. De rechter zoekt in de brief van Arriva, maar kan de datum niet vinden. ‘Ik ben niet zo goed in dit soort dingen.’ De griffier weet de datum wel te vinden. Het procesverbaal is in september 2009 binnengekomen. Daarop meld ik dat ik schriftelijk gevraagd heb om een getuige, terwijl die getuige niet aanwezig is. Mijn brief zit in het dossier, zo blijkt. ‘Ja, ik wist niet wat ik met die brief moest,’ zegt de rechter, ‘ik dacht dus, dat zie ik op de zitting dan wel.’ ‘Dat begrijp ik,’ zeg ik. ‘De brief was aan het OM gericht. Het OM heeft blijkbaar niets met de brief gedaan en dus ontbreekt nu een essentiële getuige. De manager kan immers bevestigen dat de zaak al op 8 juni de wereld uit was.’ De officier kan geen verklaring geven. ‘Moeten we de getuige dan gaan oproepen?’ vraagt de rechter aan de officier. Opnieuw blijft de officier het antwoord schuldig. Voordat ik het door heb, begint de officier met haar requisitoir. ‘Ik moet hier even over nadenken.’ Vijf seconden later komt ze tot haar eis. De verdachte heeft geen brief kunnen overleggen van de manager, waardoor bewijs (voor haar onschuld, HG) ontbreekt. ‘De kortingregeling is dezelfde als bij de NS en is dus duidelijk.’ Er wordt een schuldigverklaring geëist zonder oplegging van een boete.
Voor mij gaat dit allemaal wat te snel. Ik was nog bezig met mijn verhaal. De rechter vraagt of ik daar nog iets op heb te zeggen. ‘Natuurlijk, een heleboel,’ antwoord ik. ‘De officier dendert als een trein door, zonder dat op onze argumenten wordt ingegaan.’ Volledigheidshalve merk ik op dat de NS geen meereiskaartjes heeft. Ik geef verder aan dat uit het feit dat de kaartjes op andere dagen wel gewoon gestempeld zijn, blijkt dat de regel niet eenduidig is. Het antwoord van de rechter is: ‘Dat had u die keren gewoon mazzel. Ik vind dat niet overtuigend.’ ‘En het feit dat de zaak al de wereld uit was?’ vraag ik nog. ‘Tja, ik kan u niet geloven op uw blauwe ogen.’ Ik voer nog aan dat Minke minderjarig was. Dat ik de kortingkaart en de meereiskaartje had gekocht en aan mijn dochters had meegegeven. Dat ik Minke verboden heb om de boete te betalen. ‘Krijgt Minke dan de straf opgelegd?’ ‘Ja, ú bent niet gedagvaard.’ Opnieuw voordat ik het door heb, gaat de rechter over tot haar uitspraak. ‘U hebt mij niet overtuigd. Ik acht Minke schuldig ten aanzien van het tenlastegelegde. Aangezien ik de indruk krijg dat het voor u een principiële zaak is, leg ik een boete op van 75 euro, bij niet voldoening te vervangen door 1 dag hechtenis. U kunt in hoger beroep gaan.’ ‘Ongelofelijk!’ roept Minke uit. Ik bedank de rechter en de griffier zo correct als ik kan. Op mijn vraag of de rechter het dossier nog wil aanvullen met mijn documenten is het antwoord ontkennend. Minke en ik stappen samen in ultieme verbijstering de rechtszaal uit. (Ik vermoed althans dat dit de hoogste graad is, omdat ik niet eerder een dergelijke intensieve vorm van verbijstering heb meegemaakt.) Ik denk aan het verhaal van Lothario en Barbertje, waarin Lothario schuldig bevonden wordt van de moord op Barbertje, zelfs nadat Barbertje in levende lijve voor de rechter verschijnt.3 In hoger beroep Hoewel Minke onmiddellijk kiest voor een dag zitten – het lijkt haar wel een interessante ervaring -, vragen we op mijn aandringen ’s middags hoger beroep aan. Naar mijn stellige overtuiging is het recht op een eerlijk proces met voeten getreden. Ik heb de stukken niet kunnen inzien. Een belangrijke getuige is niet opgeroepen. De officier heeft geen nader onderzoek ingesteld. De verdachte moest haar onschuld bewijzen, moest de rechter overtuigen, terwijl het toch de taak van de officier is om de schuld te bewijzen. Tijdens het betoog van de verdediging overlegde de rechter met de griffier. De rechter leek niet het verschil te kennen tussen de kaart op zichzelf en de houder van een kaart. Het leek alsof de rechter doelgericht op een veroordeling aanwerkte en de officier niet wilde afvallen. Officier op schoot bij de rechter Maanden daarvoor had ik een zaak tegen de belastingdienst voor een meervoudige kamer. Daar ging het er heel anders aan toe. De rechters ondervroegen mij net zo scherp als ze dat deden bij de belastingdienst. Daar was duidelijk sprake van een gelijkwaardige strijd – equality of arms. Tijdens de hele strafzaak bij de kantonrechter heeft de rechter niet één (!) kritische vraag aan de officier gesteld. Dit tesamen genomen met het feit dat de officier aan dezelfde tafel zit (met 2 cm tussenruimte), rechter en officier al vóór de aanvang van de 3
Multatuli, Max Havelaar, proloog.
zitting (en ook daarna) in dezelfde ruimte zitten en elkaar vervolgens nog vele malen tegenkomen, maakt het hoogst onwaarschijnlijk dat er geen loyaliteit zou bestaan tussen rechter en officier van Justitie. De officier maakt immers deel uit van de in-group, in tegenstelling tot de verdachte. In 2007 constateerde ik al dat rechters door gebrek aan tijd de neiging hebben essentiële stappen in het rechtsvindingproces over te slaan.4 De rechter laat zich dan gemakkelijk leiden door cirkelredeneringen, verdachtegeleid onderzoek, acceptatiedrang en het toekennen van te groot gewicht aan bewijsmateriaal. Ik noemde in het artikel het geval van Lucia de B. die toen nog in de gevangenis zat. De rechters hadden in haar geval op zijn minst moeten concluderen dat er ‘teveel onzekere factoren zijn om tot een schuldigverklaring te komen’. Ik noemde de valkuil van de ‘confirmation bias’ waarbij de rechtszitting tot een verificatiezitting wordt en met te weinig bewijs genoegen wordt genomen. De rechter kan niet ontkomen aan vooringenomenheid, zéker niet als er ook nog sprake is van een loyaliteitsprobleem. Van Koppen en De Keijser constateerden al dat de positie van de officier aanmerkelijk beter is dan die van de advocaat.5 In mijn proefschrift citeerde ik een rechter: ‘Je kunt je niet alles permitteren: als je als rechter al te zeer inhakt op het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld, dan zal dat wel consequenties hebben.’6 Bovendien is gebleken dat rechters vaak lunchen met officieren van Justitie.7 In de zaak Savannah spreekt de rechter in zijn vonnis zelfs zijn grote waardering uit voor de officier van Justitie, waar hij met geen woord rept over de advocaat.8 Ongelovigen Het zijn maar wat constateringen naar aanleiding van een standaardzaak. Het probleem is vooral dat je pas beseft hoe schrijnend de situatie is, als je het zelf meemaakt. De verontwaardiging en verbijstering doen je voelen hoezeer de huidige situatie waarin de officier van Justitie bijna bij de rechter op schoot zit niet deugt. Uit psychologisch oogpunt kun je er dan praktisch niet meer om heen te concluderen dat de straf- en kantonrechter, zeker als hij alleen is en onder tijdsdruk tot een vonnis moet komen, niet belangeloos, niet onafhankelijk is en zelfs de schijn van partijdigheid tegen zich heeft. Het is dan geen wonder dat je dochter, die psychologie studeert, in de rechtzaal het woord ‘ongelofelijk’ in haar mond neemt. De meeste juristen geloven het inderdaad nog niet, want anders was de situatie allang veranderd. Misschien moeten de ongelovigen onder ons maar eens met zo’n meereiskaartje op stap gaan om de bijbehorende emotie te ervaren. In het belang van de onpartijdige rechtspraak. 2500 woorden
4
H. Gommer, ‘Onbewuste denkprocessen maken motivering tot noodzaak’, Trema 2007, p.127-134. P.J. van Koppen & J.W. de Keijser, ‘Beslissende rechters’, in: P.J. van Koppen e.a. (red.), De rechter van binnen, Deventer: Kluwer 2002. 6 H. Gommer, Onder de rechter, Nijmegen: Wolff Legal Publishers 2008, p. 26. 7 L.E. De Groot-van Leeuwen, De rechterlijke macht in Nederland, Arnhem: Gouda Quint 1991. 8 Rechtbank Den Haag 21-06-2005, LJN AT7856. 5