Het internationale architectuurdebat over het publiek domein. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
Het internationale architectuurdebat over het publiek domein. Virtuele realiteit of reële virtualiteit ?
Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam Onderwijsinstituut PSCW Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen Opleiding sociologie Specialisatie: stadssociologie Eerste beoordelaar: Léon Deben Tweede beoordelaar: Dos Elshout Thecla Nicolet van Dijk
[email protected] augustus 2006
Copyright © T.N. van Dijk 2006 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, publicatie of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Beeld cover © Andrew van Egmond
Vooraf Een architectonisch vormgever die stadssociologie gaat studeren. Dat klinkt niet als iets heel bijzonders, is het ook op zich ook niet en zou ook niet zo moeten zijn. In de praktijk heb ik echter veel vragende gezichten gezien bij het vertellen over deze combinatie. De logica die deze twee vakgebieden met elkaar verbindt is voor mij altijd zeer evident geweest: als je ontwerpt in de openbare ruimte moet je bestuderen hoe mensen met elkaar samenleven. Hoewel dit laatste voor iedereen zeer duidelijk is, is dat niet het eerste waar mensen aan denken bij het horen van deze combinatie. Niet alleen mensen buiten deze twee disciplines behoefden enige extra uitleg, ook mensen uit de vakwereld zelf zagen niet meteen de logica in. Hun vragen deden mij beseffen dat er een grote discrepantie is tussen beide werelden. Terwijl ze in theorie elkaar perfect aanvullen, zijn er in de praktijk de nodige vooroordelen die een goede interactie verhinderen. In het werkveld van de architectuur kreeg ik, bij het vertellen over mijn studie sociologie, geregeld de vraag of ik dan van plan was om iets heel anders te gaan doen. De keuze voor sociologie behoefde in veel gevallen extra uitleg. Een uitleg over mijn drang naar theoretische verdieping en over de aanvullende kracht van sociologie bij het ontwerpen van de stedelijke leefomgeving. Daarnaast merkte ik een iet wat neerbuigende houding ten opzichte van sociologen. “Die willen alleen maar inspraak voor burgers...” of “die houden zich toch enkel bezig met daklozen en immigranten?”. Ook voelde ik een bepaalde arrogantie, een houding van “wij weten wel hoe de wereld in elkaar steekt”. Reden te meer om te bewijzen dat sociologie wel degelijk een eye-opener kan zijn voor architecten en aanverwanten. Ik heb getracht een verhaal te schrijven dat voor beide disciplines interessant is. Getracht een brug te slaan tussen beide werelden met het schrijven
over de ruimte waar ze het meest met elkaar van doen hebben. Door te schrijven over de ruimte waarin ze elkaar ontmoeten en negeren, waar ze elkaar vinden en weer verliezen en waar ze elkaar raken en weer loslaten: kortom een verhaal over het publiek domein. Het domein dat door architecten wordt omkaderd, waarin zij hun visie op de samenleving geven en dat vervolgens als werkveld voor stadssociologen fungeert. Architecten zijn dan wellicht sceptisch over de discipline sociologie, andersom is het niet veel anders. En dat is wellicht nog wel veel opmerkelijker… Tijdens colleges werd de aversie jegens architecten door
de
docenten
niet
onder
stoelen
op
banken
gestoken.
“Architecten focussen zich alleen op hun eigen gebouw en kijken niet naar de stad” of “Bij architecten gaat esthetiek voor functionaliteit”. Hoewel ik genoeg voorbeelden kan bedenken waarop deze uitspraken van toepassing zijn, zijn er ook veel architecten die wel vanuit de stad redeneren. Deze dualiteit heb ik ook ervaren bij het schrijven van mijn scriptie. Ik heb getracht tendensen die op wereldschaal gaande zijn te concretiseren met situaties die nu waarneembaar zijn in het stedelijk veld. Het gaat daarbij echter om ontwikkelingen die geleidelijk waarneembaar zijn en die sterk verschillen per stedelijk gebied. Tijdens gesprekken met vrienden en collega’s is het dan ook wel voorgekomen dat mijn ‘birdsview’ werd afgedaan met concrete, specifieke stedelijke voorbeelden. Dat heeft me zeer bewust gemaakt van het schaalniveau waarop ik in deze scriptie uitspraken doe. Om als socioloog uitspraken te kunnen doen moet je soms sterk chargeren. Er zijn altijd concrete uitzonderingen te bedenken die een stelling weer onderuit halen. Toch maakt dat het onderzoek niet minder ‘waar’ of relevant. Waar het om gaat is om verschillende stellingen,
Vooraf
visies en meningen tegenover elkaar te zetten en daaruit conclusies te trekken, zonder te bewijzen dat de stellingen op zichzelf juist of onjuist zijn. Mijn dank gaat uit naar alle mensen die belangstelling hebben getoond in mijn studie en vooral in deze scriptie. In het bijzonder: de respondenten die de moeite hebben genomen om mij te woord te staan. Mijn twee begeleiders aan de uva, Léon Deben en Dos Elshout: dank voor de prettige en zeer inspirerende gesprekken, voor het opkoers houden van dit proces en de noodzakelijke bevestiging. Okra landschapsarchitecten voor het ondersteunen van deze studie.
Vooraf
Inhoudsopgave 1
Globalisering: angst of gevaar?
1.1
Science-fictionfilms
11
1.2
Ervaringen uit de praktijk
15
1.3
Discussie in abstracto
19
1.4
Stellingname
1.5
Onderzoeksmethode
22
1.6
Operationalisatie
25
11
20
Tijdschriftenonderzoek
25
Interviews
26
2
De maatschappij op straat.
2.1
Openbare ruimte in Nederland
31
2.2
Publiek domein versus openbare ruimte
37
2.3
Stedelijkheid en publiek domein
44
2.4
Publiek domein in de architectuur
46
2.5
De rol van de architect in de architectuur
50
2.6
Conclusie
53
3
De ommuurde jeu de boulesbaan.
3.1
Concurrentie in de stad
55
3.2
Controle leidt tot homogenisering
56
3.3
Privatisering uit angst
61
3.4
Thematisering als middel
67
3.5
Einde publiek domein?
75
3.6
Conclusie
77
31
55
4
Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
81
4.1
De stad als keuzepakket
81
4.2
Intensivering van wereldwijde betrekkingen
82
4.3
Globalisering in de architectuur
86
4.4
Conclusie
96
5
Het architectuurdebat versus publiek domein
98
Bibliografie
106
6
Bijlage I
Specificaties van de gekozen tijdschriften
110
Bijlage II
Categorie verdeling tijdschriftenonderzoek
112
Bijlage III
Datamatrix tijdschriftenonderzoek Interviews
116
Bijlage IV
Interviews
126
10
hoofdstuk 1
Globalisering: angst of gevaar? De ondertitel van deze scriptie luidt: “virtuele realiteit of reële virtualiteit?” Socioloog Manuel Castells gebruikt deze woorden in 1997 tijdens een interview voor het NRC Handelsblad wanneer hij het heeft over de invloed van massamedia op de maatschappij: “Het is geen virtuele realiteit waarin we leven, maar eerder een reële virtualiteit” 1997)1.
(Oosterbaan 08-11-
Een zin die mij erg heeft gefascineerd. Vooral de science-
fictionachtige klank heeft mij geboeid maar ook beangstigd. Deze zin is de aanleiding geweest om zijn gedachtengoed over de veranderende economische betrekkingen te vergelijken met het stedelijk leven. Ik heb mij afgevraagd hoe de globalisering waar Castells over spreekt de stad beïnvloedt en dan vooral het publiek domein. 1.1
Science-fictionfilms
Eind jaren 80 is er een nieuw begrip opgedoken in de media. Als tendens voor de overgang van een productie- naar een dienstensamenleving is de term globalisering geïntroduceerd. Deze globalisering staat voor het ontstaan van een netwerkeconomie door de toenemende ontwikkeling van communicatiemiddelen en economische betrekkingen op internationale schaal. Volgens experts is dit een algemene tendens die wereldwijd en op alle niveaus invloed heeft op de samenleving en de individuele mensen.
1
Oosterbaan (1997) ‘We hebben een machine gemaakt die door niemand beheerst wordt’. In NRC
Handelsblad, 08-11-97: http://www.transformaties.org/castells/bibliotheek/interviewnrc.htm bezocht op 15-08-06 11
Een voorbeeld van globalisering is het internet. Zonder weinig extra moeite te hoeven doen kun je informatie uitwisselen met bedrijven en/of personen aan de andere kant van de wereld. Via de digitale snelweg is de mentale afstand tussen de verschillende landen kleiner geworden. Mensen komen gemakkelijker in aanraking met het onbekende. Het alledaagse wordt steeds meer doordrongen met deze globale invloeden. Zo bestaat de Hollandse kost allang niet meer uit aardappels en groente. Met een pakje Konimex kun je binnen een hand omdraai de heerlijkste specifieke Oosterse gerechten bereiden. Deze nieuwe invloeden waar wij zowel bewust als vooral ook onbewust mee te maken krijgen beïnvloeden ons beeld van de samenleving. En daarmee verandert ook ons beeld van de stad. De verschillende tendensen beïnvloeden elkaar waardoor er een complex netwerk ontstaat van reactie op reactie. In deze scriptie gaan het hoofdzakelijk over globalisering en architectuur. Globalisering leidt tot nieuwe denkwijzen en inzichten die onder andere vertaald worden naar de architectuur. Globalisering wordt gezien als een niet te stoppen ontwikkeling die uit zichzelf is ontstaan en zich steeds verder uitbreidt en doordringt in de sociale betrekkingen tussen mensen
(Castells 1997).
Het heeft invloed
op zowel de culturele, economische, cognitieve en politieke bindingen tussen mensen. Toonaangevende architecten reageren op deze globaliseringtendens. De nieuwe architectuur die hieruit voortkomt, heeft weer invloed op de sfeer van het publiek domein en op het gebruik ervan. Op zoek naar een nieuwe identiteit ontwerpen architecten grote, anonieme, los in de omgeving geplaatste bouwblokken. Deze megagrote, supermoderne, compacte bouwdozen vormen steeds
12 Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar?
vaker het omhulsel van een eigen interne wereld van verschillende bedrijven, winkels en andere activiteiten. De bijbehorende parkeergarages zijn slechts te bereiken via een doolhof langs achterkanten van gebouwen en desolate expeditiehoven. Een voorbeeld van een dergelijk zelfregulerend gebouw is Villa Arena in Amsterdam. De publieke buitenruimte om dit gebouw is hoofdzakelijk dienstbaar aan het autoverkeer. Voor een voetganger is weinig plaats. De ingang van de parkeergarage vormt tevens de hoofdentree naar de shopping mall. Er is nog wel een soort achter-uitgang richting de boulevard, maar als entree is deze niet erg overtuigend vormgegeven. In tegenstelling tot de meer traditionele bouwvolumes is de shopping mall niet gericht op het publiek domein maar juist volledig georganiseerd vanuit de parkeergarage. Dit heeft ook z’n weergave op het publiek domein zoals we dat vanuit onze historie kennen en zoals wij zijn opgevoed met de opvattingen hierover. Veel critici en voorvechters van het publiek domein benadrukken deze nogal negatieve toon over de moderne architectuur en beschrijven ons de grootste schrikbeelden. Zij verkondigen ons het einde van het publiek domein, met downtown Los Angeles als mogelijk eind resultaat. Een beeld van een stad die alleen met de auto nog veilig toegankelijk is, waar overal camera’s en bewakers zijn en waar voetgangers per definitie als criminelen worden behandeld. Een beeld dat in veel sciencefictionfilms nog eens wordt bevestigd en uiteraard versterkt. Veelal wordt in deze films de aarde onder de voet gelopen door haar eigen creaties; tot machines getransformeerde mensen die geprogrammeerd zijn om de mensheid te vernietigen, zoals in de film The Matrix.
Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 13
14
In de ‘echte’ wereld zou het de globalisering kunnen zijn waartegen ‘wij’, als mensheid, ‘moeten vechten’. ‘Vechten’ tegen een tendens die indirect leidt tot het verdwijnen van onze leefomgeving waarin we kunnen gaan en staan waar we willen; ofwel ‘vechten’ voor de vrijheid van de voetganger! ‘Vechten’ tegen desolate en gevaarlijke ruimtes zoals het publiek domein vaak in films wordt afgeschilderd. Vechten tegen de anonieme
architectuur
met
zijn
uniforme
en
naar
binnen
gekeerde bouwdozen, die de openbare ruimte degraderen tot een
soort
filmbeeld
van dat
transportruimte. misschien
wel
Vechten
tegen
werkelijkheid
een
gaat
virtueel worden?
Of moeten we juist af van het huidige romantische beeld van het publiek domein? Het beeld van een Frans dorpsplein, omzoomt met platanen met in het midden een jeu de boulesbaan. Het beeld van de openbaar toegankelijke parkjes waar de verliefde stelletjes elkaar ’s avonds stiekem ontmoeten. Of het beeld van het publiek domein dat de vrijheid van meningsuiting hoort te faciliteren. Moeten we eigenlijk niet vechten tegen het krampachtige beeld dat het publiek domein voor iedereen toegankelijk moet zijn? In deze scriptie wordt die discussie gevoerd. 1.2
Ervaringen uit de praktijk.
Als architectonisch vormgever houd ik mij dagelijks bezig met het vormgeven van de openbare ruimte. Door intensief contact met architecten, stedenbouwers, overheden en overige betrokken partijen is bij mij een gevoel ontstaan dat de openbare ruimte vaak als een overgebleven ruimte wordt beschouwd. Het is vaak de openbare ruimte die als laatste wordt vormgegeven. De architectonische processen
zijn
dan
vaak
al
in
een
vergevorderd
stadium.
Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 15
Deze rest-ruimte wordt ook wel ‘sloap’ genoemd; space left over after planning
(Brunt en Deben 2001:11).
Dat maakt dat de openbare ruimte
sterkt wordt bepaald door de architectuur. Bij stedenbouwkundige plannen
wordt
eerst
het
aantal
benodigde,
meest
rendabele,
vloeroppervlak weggezet en de ruimte die overblijft na aftrek van verkeer- en expeditieroutes wordt als stedelijke ruimte beschouwd. Deze stedelijke ruimtes krijgen vervolgens een typering als plein of park, waarna de architect met gebouwen de context van de ruimte bepaalt en de landschapsarchitect de (openbare) ruimte kan gaan inrichten. In het plannings- en ontwerpproces ervaar ik vaak een grote discrepantie tussen de planners/ontwerpers en de gebruikers. Herbert Gans heeft dit verschil beschreven aan de hand van de ‘potential environment’ en de ‘effective environment’ (1991: 24-33). Planners en vormgevers houden zich doorgaans bezig met de potentiële ruimte. Zij geven vorm aan een ruimte die eventueel door goed gebruik kan veranderen in effectieve ruimte. Dit gebruik vormt het belangrijkste element voor goed publiek domein. Planners en ontwerpers hebben hierbij vaak hele andere gedachten over een ruimte dan de omwonenden en de betrokkenen. Ze zijn gefocust op de vormgeving en de typering en minder gericht op de sociale context waarin de plannen worden gerealiseerd en wie de gebruikers zijn. In de architectonische vakliteratuur gaat het, als er al over openbare ruimte wordt geschreven, meestal over de architectuur om de ruimte heen, het functioneren van de routing of de concrete inrichting, de materialisering van de ruimte. Er wordt erg weinig geschreven over de essentie van een openbare ruimte, zoals dat over architectuur wel gedaan wordt. In vakbladen wordt veel geschreven over architecten, hun gebouwen, hun visie en hun inspiratie. Er worden veel architectuur16 Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar?
boeken uitgegeven, waarvan de meeste door de architecten zelf over hun eigen werk en filosofie. In de landschapsarchitectuur begint het publiceren van eigen boeken langzaam op te komen. Maar daarbij blijft het, naar mijn idee, sterk beperkt tot een plaatjesboek met een beschrijving van de uiterlijke kenmerken en de mooie details. Over de werkelijke essentie, over de toegevoegde waarde die de publieke ruimte aan de stad geeft, over hoe het plein gebruikt en ervaren wordt, lees ik weinig. Hiermee wil ik niet zeggen dat die diepgang er in het vakgebied niet is, maar wel dat er weinig theoretisering geschiedt over het publiek domein door mensen die zich met de vormgeving daarvan bezighouden. De meeste literatuur over het publiek domein komt uit de sociologische hoek. Mijn mening, gebaseerd op ervaringen vanuit de praktijk, is dat de openbare ruimte zich veelal moet schikken naar de stedenbouw en architectuur. Het is meestal het laatste stukje ruimte dat vormgegeven wordt en waarin ook nog allemaal technische aspecten ten gunste van de omliggende bebouwing moet worden opgelost. Zoals de parkeerproblematiek of de afvalafvoer van de omliggende functies. Architecten spelen hier een belangrijke rol in. Zij scheppen de esthetische condities die als uitgangspunt dienen voor de landschapsarchitect. Ik ben benieuwd naar de visie van architecten op het publiek domein. Hoe bewust of onbewust zij in hun ontwerpen rekening houden met de interactie tussen gebouw en openbare ruimte. Met aan de ene kant de visie van de architecten en aan de andere kant de sociologische theorie over dit onderwerp wordt de discussie over de toekomst van het publiek domein geopend.
Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 17
18
1.3
Discussie in abstracto
Zoals in de inleiding beschreven zijn er verschillende visies over de toekomst van het publiek domein. Enerzijds een groep mensen die roepen dat het publiek domein, zoals we dat nu kennen, verloren gaat. Een waarschuwing die vooral uit de (stads)sociologische hoek komt door onder andere sociologen en antropologen als Jane Jacobs, Lyn Lofland en Marc Augé. Zij baseren zich meer op de traditionele wetenschappelijke theorieën over het publiek domein. Anderzijds zijn er, voornamelijk, architecten die op zoek zijn naar een nieuwe vorm van architectuur die past bij de nieuwe wereldorde zoals die voortkomt uit de globalisering. Zij vinden de traditionele houding ten opzichte van het publiek domein achterhaald en vinden dat er een reëlere visie moet komen. Hierin worden ze ondersteund door sociale wetenschappers als Maarten Hajer en Arnold Reijndorp. Zij beweren juist dat de nieuwe vorm van stedelijke architectuur heel veel nieuwe potenties heeft om publiek domein te ontwikkelen. Na de beschrijving van het onderzoek gaat het volgende hoofdstuk over het meer traditionele beeld van het publiek domein. Tot nu toe zijn de termen openbare ruimte en publiek domein nog door elkaar gebruikt, hier wordt onderscheid tussen gemaakt. Ook krijgen deze termen in dit hoofdstuk meer structuur en helderheid. Hoofdstuk 3 gaat over de visie van Maarten Hajer en Arnold Reijndorp. Hierin wordt de moderne architectuur en de sociologie met elkaar vervlochten. In hoofdstuk 4 beschrijf ik de term globalisering in relatie tot de architectuur, beschreven aan de hand van de socioloog Manuel Castells. In ditzelfde hoofdstuk toon ik, gebaseerd op literatuuronderzoek, de invloed aan van het internationale architectuurdebat op de visie van de architecten. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies van deze discussie over de toekomst van het publiek domein. De resultaten van het veldonderzoek geef ik op relevante plekken weer. Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 19
1.4
Stellingname
Om een discussie te kunnen voeren over de toekomst is het van belang eerst het verleden en het heden te analyseren. Alvorens er een voorspelling gedaan kan worden is het goed om de huidige tendensen onder de loep te nemen. In deze scriptie gebruik ik de term globalisering als ‘motor’ voor een nieuwe architectuurstroming. Zoals in de inleiding is beschreven staat globalisering onder andere voor een wereldwijde tendens van netwerken. Via deze netwerken komen mensen sneller en makkelijker in aanraking met het onbekende. De invloed van dit onbekende inspireert architecten in hun visie op onder meer de bebouwde omgeving. Deze scriptie gaat over de toekomst van het publiek domein. Door bestudering van het internationale architectuurdebat hoop ik inzicht te krijgen in hoe de vormgevers van de maatschappelijke leefwereld denken over publiek domein. Waar het in de inleiding voornamelijk gaat om de discussie over de toekomst van het publiek domein, gaat de kern van het onderzoek dieper in op hoe architecten worden beïnvloed door de internationale tendensen die voortkomen uit de voortgaande globalisering. De globalisering die zijn weerslag heeft op de uiteindelijk bebouwde omgeving en hoe architecten zelf de toekomst in
op
plaats
de
van
het
publiek
verschuiving
gevonden
in
de
die
domein door
perceptie
20 Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar?
zien.
Ook
de
jaren
van
het
ga
ik
nader
heen
heeft
publiek
domein.
De centrale vraag in deze scriptie is: Wat is de invloed van het internationale architectuurdebat op de vormgeving van het publiek domein in Nederland? Deze hoofdvraag komt voort uit een aantal vooronderstellingen. Vanuit mijn professie als architectonisch vormgever had ik vooraf aan dit onderzoek een bepaald beeld over hoe architecten denken over het publiek domein. In dit onderzoek hoop ik hierover, op een
wetenschappelijke
manier,
uitspraken
te
kunnen
doen.
Vooronderstellingen: •
Er is weinig aandacht voor niet kunst- cq ontwerp-gerelateerde
disciplines zoals psychologie, sociologie enz.
•
In het Nederlandse architectuurdebat is weinig aandacht voor
het werk van landschapsarchitecten
•
Veel architecten zijn onbekend met de sociologische betekenis
van begrippen als publiek domein en openbare ruimte
•
Architecten zien openbare ruimte veelal als een overgebleven
ruimte
•
De openbare ruimte staat hoofdzakelijk in dienst van de
bebouwing
•
Veel architecten gaan sterk uit van fysisch deterministische
opvattingen
•
De hedendaagse architectuur ondersteunt privatisering van de
openbare ruimte
Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 21
1.5
Onderzoeksmethode
Het internationale architectuurdebat richt zich op de trends in de samenleving. Net als andere vormen van moderne kunst is architectuur een reflectie op de maatschappij. Het vormt een afspiegeling van de gebeurtenissen of tendensen die op dat moment het leven bepalen. Zoals ik later in deze scriptie beargumenteer heeft globalisering momenteel een grote invloed op hoe architecten omgaan met hun opgaven. De architecten worden beïnvloed door tendensen die op wereldschaal gaande zijn. De toenemende belangrijkheid van netwerken, het vervallen van fysieke grenzen en nieuwe communicatiemiddelen zijn voorbeelden van de verschijnselen die voortkomen uit deze globalisering. Verschijnselen die momenteel sterk de uitstraling van de architectuur bepalen. Deze nieuwe uitstraling heeft, naar mijn idee, ook zijn weerslag op het publieke domein. Het is een wisselwerking tussen autonoom opererende eenheden, die elkaar beïnvloeden en versterken. Reden om in deze scriptie onderzoek te doen naar de invloed van het internationale architectuurdebat op de vormgeving van het publiek domein in Nederland. Om dit operationeel te maken volgt eerst een studie naar het architectuurdebat in een aantal toonaangevende Nederlandse architectuurtijdschriften. Door analyse van schriftelijke bronnen hoop ik inzicht te krijgen in datgene wat architecten inspireert. Op deze manier kan, zonder manipulatie van de onderzoeker, wellicht een trend in de architectuurwereld worden waargenomen. Hierbij moet de onderzoeker zich bewust zijn van de aard en de context waarin de artikelen geschreven zijn. De auteurs geven een eigen interpretatie van, of beschrijven iemands visie op de waargenomen werkelijkheid.
22 Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar?
De gelezen artikelen bevatten in de meeste gevallen informatie uit tweede hand, waarmee ik bedoel dat er altijd een extra vertaalslag aan
wordt
gegeven
door
de
betreffende
auteur.
Er
is
geen
duidelijke scheidingslijn tussen visie en werkelijkheid. In dit geval vormen de artikelen op zichzelf een werkelijkheid omdat het hier gaat over de invloed die deze artikelen hebben op de abonnees. Voor dit onderzoek heb ik gekozen voor de jaargangen 1985, 1995 en 2005 van de tijdschriften Archis en de Architect. Het tijdschrift Archis heeft in de onderzochte jaren telkens een andere naam gehad. Toch is het blad nog steeds het meest bekend onder de naam Archis. Tot 1985 heette het blad Wonen TABK, vanaf 1986 tot en met 2004 heeft het blad bestaan onder de naam Archis en vanaf 2005 is de naam VOLUME. Beide tijdschriften leiden het Nederlandse architectuurdebat en vormen als het ware de schriftelijke spreekbuis voor het debat dat in Nederland gaande is. Met stappen van tien jaar kan een eventuele verschuiving van interesses zichtbaar worden gemaakt. Deze bladen gelden als opinieleiders in de Nederlandse architectuurwereld. De focus in dit onderzoek is gericht op hoe in de architectuurbladen wordt geschreven over invloeden vanuit de globalisering op het publiek domein. Ter illustratie zijn de covers van de geanalyseerde tijdschriften gebruikt. Na bestudering van de wetenschappelijke sociologische theorievorming en de belangrijkste architectuurbladen heb ik voor verdere verdieping een aantal architecten benaderd om hun visie op de onderzoeksvraag te geven.
Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 23
24
1.6
Operationalisatie
Tijdschriftenonderzoek: In dit onderzoek is voor een theoretisch deductieve werkwijze gekozen. Aan de hand van een theoretisch kader heb ik verschillende categorieën
onderscheiden.
Deze
categorieën
dienden
als
leidraad voor het ordenen van een lijst met tekstfragmenten. De
geselecteerde
tekstfragmenten,
die
bestaan
uit
woorden,
uitdrukkingen, zinnen en paragrafen, zijn vervolgens per categorie geteld en geanalyseerd. De teksten worden als onderzoekselementen beschouwd en de kenmerken van deze teksten als variabelen. Het analyseren van teksten met behulp van de computer heeft de laatste decennia een enorme sprong gemaakt. De benodigde apparatuur en programmatuur is dusdanig doorontwikkeld dat computers geschreven tekst kunnen scannen naar de gewenste tekstfragmenten. Hierbij wordt gezocht op afzonderlijke woorden of reeksen van woorden die vervolgens in verhouding tot elkaar kunnen worden uitgedrukt in ratio-getallen. Belangrijk hierbij is dat de lijst van zoekwoorden volledig is. Dat maakt het meteen erg problematisch om computer gestuurd onderzoek te verrichten. Aangezien deze scriptie gaat over de invloed van een bepaalde tendens op de vormgeving van de leefomgeving, was een computergestuurd onderzoek naar mijn idee geen optie. De verschillende methoden zullen nooit de volledige context pakken. Het onderscheiden van invloeden die voortkomen uit de globalisering is dermate afhankelijk van duidelijke steekwoorden dat een niet geautomatiseerde analyse het beste inzicht geeft. Een passage kan namelijk wel degelijk invloeden van globalisering beschrijven zonder dat woord te gebruiken. Daarnaast is een onderdeel van deze scriptie een onderzoek naar welk type gebouw er nu het meest wordt beschreven in de Nederlandse architectuurbladen. Ook hier is het risico groot op uitsluiting van bepaald type bedrijfsHoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 25
of woongebouwen. Het coderen vormt een belangrijk aspect in dit onderzoek. Vooraf is een onderverdeling gemaakt in een aantal verschillende categorieën aan de hand waarvan het onderzoek is uitgevoerd en de tekstfragmenten zijn geselecteerd. Het is algemeen bekend dat wanneer twee codeurs onafhankelijk van elkaar dezelfde teksten coderen, de overeenstemming vaak erg laag is en de interpretatie verschillend. Door een zo scherp en helder mogelijke analyse wordt beoogd het verschil in interpretatie te kunnen verkleinen. De teksten worden hier als onderzoekselementen beschouwd en de kenmerken, de categorieën, van deze teksten als variabelen. Als bijlagen zijn de noodzakelijke tabellen toegevoegd. De eerste bijlage bevat de specificaties van de gekozen tijdschriften. De tweede bijlage bevat de uitleg van de verschillende kenmerken, categorieën en variabelen en de laatste bijlage bevat de datamatrix met de analyse van de tijdschriften. Interviews: In deze scriptie is gekozen voor gestructureerde, open interviews. Het is een exploratief onderzoek geworden met face to face interviews. De interviews zijn gestructureerd aan de hand van voorgeprogrammeerde uitspraken binnen een aantal vooraf bepaalde thema’s. In bijlage IV staan deze interviews uitgewerkt. Deze thema’s zijn hoofdzakelijk gebaseerd op mijn vooronderstellingen. Door het stellen van open vragen zijn de respondenten geïnspireerd hun eigen visie op het thema te geven. Een nadeel van een dergelijke aanpak is dat er een grote aanspraak wordt gedaan op de bereidwilligheid van de respondent. Ook is de moeilijkheidsgraad hoger aangezien het veelal gaat om het verwoorden van niet concrete termen. Voor de interviewer is het van belang om het gesprek goed op de rails te houden en te zorgen dat de kern van deze gedachte naar voren komt, zonder zelf het antwoord te beïnvloeden. Tijdens de interviews ben ik me bewust geweest van het gevaar voor 26 Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar?
27
een interviewerbias, wat de antwoorden zou kunnen vertekenen. Gezien de ervarenheid van mijn respondenten in het geven van interviews is dit bijzonder lastig gebleken. Sommigen maakten zich er gemakkelijk van af door te verwijzen naar anderen of gaven een antwoord specifiek gericht op hun eigen ontwerpen, waardoor het moeilijk na te gaan is of dit hun algemene mening over een specifiek onderwerp is. Als tactiek is ervoor gekozen om het interview meteen te beginnen met een open, brede vraag over het vakgebied in het algemeen en te eindigen met een aantal korte fill-in blanks. Reden hiervoor is om de respondent meteen geïnteresseerd te krijgen voor het interview. Een aantal architecten die benaderd zijn gaf aan te druk te zijn om een interview te geven. Degenen die ik heb kunnen bevragen gaven aan zeer beperkt in hun tijd te zitten en hooguit een half uurtje tot drie kwartier vrij te kunnen maken. De selectie van respondenten is gebaseerd op de architecten die geselecteerd zijn met projecten in de laatste twee jaarboeken Architectuur in Nederland 2003>04 en 2004>05. Deze jaarboeken laten de laatste stand van zaken op architectuurgebied in Nederland zien. Vanwege de strenge selectie die de jaarboekcommissie hanteert, lijkt dit mij een geschikte basis om een selectie van architecten te maken voor dit onderzoek. In eerste instantie is de selectie gemaakt naar aanleiding van het type project dat in het jaarboek wordt beschreven. Daarbij heb ik mij gericht op publieke gebouwen in een binnenstedelijke context. Er is getracht een bepaalde balans te vinden in de verschillende vakbenaderingen van deze architecten. Er is grofweg een balans gezocht tussen architecten die hoofdzakelijk gericht zijn op de architectuur van een object, architecten die meer in een stedenbouwkundige context werken en architecten die veel, binnen of buiten hun eigen bureau, samenwerken met andere disciplines. 28 Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar?
De volgende personen hebben hun medewerking aan deze scriptie verleend: Herman Hertzberger Rijnboutt
(*1939),
(*1932),
Frits van Dongen
Belgische architect Paul Robbrecht
oud-rijksbouwmeester Kees
(*1946)
van de Architekten Cie, de
(*1950),
Roy Bijhouwer van bureau
Quadrat (*1953). Maurice Nio (*1959), partner bij OMA Floris Alkemade (*1961)2,
Eldonk
partner bij Soeters Van Eldonk Ponec architecten Jos van
(*1962),
Paul de Ruiter
(*1962)
en René van Zuuk
(*1962).
Ondanks de drukke werkzaamheden zijn deze architecten bereid geweest om mijn vragen te beantwoorden. Over het algemeen zijn de interviews prettig verlopen. De specifieke vragen leidde in sommige gevallen tot discussies waarbij de geïnterviewde ook zeer geïnteresseerd was in mijn visie. Meestal bleef het echter bij het ‘traditionele’ interviewschema van vraag en antwoord. Bij deze gesprekken was de interactie zeer miniem. Naar mijn idee had dit soms te maken met de onkunde over de term ‘publiek domein’. Sommige respondenten voelden zich zichtbaar ongemakkelijk bij mijn bevraging over deze specifieke term. Het kan zijn dat mijn vragen als kritische noot werden opgevat, hetgeen absoluut niet de bedoeling was. Bij andere architecten speelde de drukke agenda parten bij het houden van een goed interview: lang laten wachten en vervolgens nog maar 20 minuten tijd over hebben, afbellen terwijl ik al bijna voor de deur stond, of via de mail open vragen beantwoorden met ja of nee. Toch hebben de meeste interviews voor mij zeer waardevol materiaal opgeleverd.
2
OMA (Office for Metropolitan Architecture) het bureau dat oorspronkelijk is opgericht door Rem
Koolhaas. Hoofdstuk 1. Globalisering: angst of gevaar? 29
30
hoofdstuk 2
De maatschappij op straat. 2.1
Openbare ruimte in Nederland
“How could anything so bad be worth the attempt to understand it?” Zo begint Jane Jacobs haar boek The Death and Life of Great American Cities dat ze in 1961 schreef. Hiermee schetst ze het beeld dat er op dat moment heerst over het publiek domein; steden als vieze, slechte en gevaarlijke plaatsen. Nu in 2006 heeft de stad behoorlijk aan populariteit gewonnen. Enerzijds is er toename van bedrijven die zich in of nabij de stad willen vestigen, anderzijds zijn er steeds meer mensen die de stad kiezen als leefomgeving. Mede door Richard Florida’s
(2002)
boek The Rise of the Creative Class
zijn steden zich meer dan ooit bewust van hun kansen en mogelijkheden. Deze nieuwe aandacht voor de stad en het stedelijk leven is zeer geleidelijk tot stand gekomen en heeft verschillende aspecten van de stad beïnvloed. Na de jaren 60 die in het teken stonden van de mobiliteitsproblematiek, de jaren 70 waarin huisvesting het speerpunt van beleid was, is vanaf de jaren 80/90 de openbare ruimte in de belangstelling gekomen
(Brunt en Deben 2001:10).
Veel stedelijke
bestuurders, planologen en ontwerpers zagen deze ruimte als kern van de stedelijke revitaliseringstrategie.3 Om de stadsvernieuwing een extra impuls te geven moesten architecten de openbare ruimte dusdanig vormgeven dat het centrum van de stad weer aantrekkelijk werd voor wonen. Op zoek naar referenties werden er veel studiereizen gepland naar onder andere Barcelona en Parijs om daar de openbare ruimte te bestuderen. Vol inspiratie kwamen ambtenaren en ontwerpers terug om ook hier in Nederland Spaanse stadspleinen te maken en Franse parkjes aan te leggen. Het Mediterrane buitenleven werd naar Nederland gekopieerd. 3 Voor
deze paragraaf is gebruikt gemaakt van Hajer en Reijndorp 2001: hoofdstuk 1 31
Zowel de materialisering, de beplanting (overal werd de plataan aangeplant) als ook de functies werden overgebracht. Heel grijs Nederland werd verwacht, ongeacht het weer, gezamenlijk buiten een spelletje jeu de boules te willen spelen, zoals (men denkt dat) dat in Frankrijk gebruikelijk is. Met het opnieuw vormgeven van de stedelijke ruimte is ook het concurrentie vermogen tussen steden onderling ontdekt. Veel overheden hebben ontdekt winst te kunnen behalen met de openbare ruimte. Door goed te kijken hoe andere Europese steden zijn georganiseerd werd er een nieuwe visie voor Nederland ontwikkeld. Bij het bestuderen van de tijdschriften is dit bevestigd door artikelen waarbij Nederlandse stedenbouwkundige visies en inrichtingsplannen werden bekritiseerd aan de hand van projecten in het buitenland. Zoals bijvoorbeeld in Wonen TABK waarin het Weena en Schouwburgplein in Rotterdam wordt vergeleken met andere West-Europese steden. “…vergelijkingen met West-Europese voorbeelden laten boulevards van verschillende breedte zien. Een opvallende onderlinge gelijkenis is echter de wijze waarop het vaak massale voetgangersverkeer in relatie staat met de rijweg. Brede promenades maken in Parijs en Berlijn verblijfsruimtes mogelijk in het zicht van voorbijgaande auto’s” (Lambert 1985).4
Of
zoals
in
hetzelfde
tijdschrift
en
jaar
is
geschreven:
“…tot de jaren 50 was het gebruikelijk dat stedenbouwkundigen uit de VS een kijkje in Europa kwamen nemen voordat ze begonnen aan stadsvernieuwingsprojecten in hun eigen land. Langzamerhand zijn de rollen echter omgedraaid. Geconfronteerd met de extreem complexe problemen die de ongebreidelde verdichting in een aantal stadscentra opriep, hebben de Amerikaanse stedenbouwkundigen strategieën 4
Lambert, D (1985) ‘Urban design tussen Weena en Schouwburgplein’. in Wonen TABK, 10:20
32 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
ontwikkeld, gestuurd, worden
waarmee zonder
de
alle
samengevat
vormgeving
gebouwen
onder
de
van
zelf term
te
de
stad
ontwerpen,
urban
design”
kan
worden
strategieën (de
Boer
die
1985).5
Niet alleen werd en wordt er met een schuin oog naar andere buitenlandse steden gekeken. In die tijd was het ook erg populair om buitenlandse architecten te vragen voor Nederlandse opgaven. Het tijdschriftenonderzoek6 laat zien dat de interesse in onderwerpen bij Wonen TABK en Archis door de jaren heen is verschoven. In 1995 is de belangstelling voor zowel Nederlandse als buitenlandse architecten en personen bijna is verdubbeld, waarbij het aandeel buitenlandse projecten altijd de overhand heeft gehad. Weer 10 jaar later, in 2005, is VOLUME bijna alleen nog bezig met de theoretisering van architectuur en niet zozeer meer met project- en/of persoonsbeschrijvingen.
Wonen TABK 1985
Archis 1995
VOLUME 2005
artikelen over buitenland (BL), Nederland (NL), theorie (TH) en overig (OV)
Bij het tijdschrift de Architect heeft de nadruk altijd gelegen op de projectbeschrijvingen en dan hoofdzakelijk van Nederlandse projecten. Het tijdschrift is door de jaren heen vrij constant gebleven, zowel in visie als grafiek. 5 6
Boer, M. de (1985) ‘Stedenbouw als strategie; Urban Design in San Francisco’. in Wonen TABK, 15:8 De tabellen van het onderzoek staan in bijlage III en wordt verder beschreven in hoofdstuk 4, paragraaf 4.3. Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 33
de Architect 1985
1995
2005
artikelen over buitenland (BL), Nederland (NL), theorie (TH) en overig (OV)
Over het algemeen is de Architect meer gericht (64%) op het schrijven over ‘zuiver’ architectuur gerelateerde projecten. Wonen TABK, Archis en VOLUME zijn breder georiënteerd. Dit is vooral zichtbaar aan het hoge percentage artikelen die onder de term theorie vallen. Volgens de sociale wetenschappers Maarten Hajer en Arnold Reijndorp7 is de nieuwe aandacht voor de openbare ruimte vooral gericht op “het vergroten van de ‘sociale cohesie’ in de samenleving”
(2001:9).
Deze
nieuwe visie is sterk gericht op kwaliteit. Wat die kwaliteit is, is echter minder sterk te duiden. Het ontbreken van een visie over kwaliteit komt, volgens hen, in eerste instantie door het algemene beeld dat er van de openbare ruimte heerst onder stadsbestuurders en ontwerpers. De nadruk ligt in eerste instantie op het terugdringen van de rommeligheid, op esthetiek en design (Hajer en Reijndorp 2001:9). Daarnaast is beheersing van angst voor geweld een hot-item geworden bij de vormgeving van de openbare ruimte. Dit leidt tot overheidsingrepen door videocamera’s en particuliere bewakingsdiensten. Als derde gaat het over de gezamenlijke aversie tegen ruimtes die gedomineerd worden door verschillende vormen van transport. Deze, door antropoloog Marc Augé 7
Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van Hajer en Reijndorp 2001
34 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
(1995)
als
‘niet-plaatsen’ bestempelde locaties worden hoofdzakelijk gedomineerd door anonieme plaatsen als vliegvelden, snelwegen en supermarkten. In de Architect wordt de visie van Augé beschreven als: “Deze ‘non lieux’, letterlijk vertaald niet-plekken, zijn de knooppunten en de netwerken van een wereld zonder grenzen. Ze missen de eigenschappen die de ‘plekken’ (de centra en de monumenten) in hoge mate wel bezitten. Niet-plekken zijn ruimtes die beantwoorden aan standaards en waarin niets aan het toeval word overgelaten. Mede als gevolg hiervan bieden onze steden volgens Augé in toenemende mate dezelfde stedelijke ervaringen”
(Rodermond 1995).8
De gebruiker is hier passant en geen
bewoner. In deze ruimtes worden geen duurzame relaties aangeknoopt die gevormd zijn door geschiedenis, traditie, cultuur en taal maar heerst een convenant van regels over de rechten en plichten van de bezoeker. De sfeer van deze, door Augé ook wel ‘quasi-machinale doorgangsruimten’ genoemd, verschilt sterk met ruimtes die sociaal en historisch zijn gegroeid. Deze nieuwe ruimten zijn vooral gericht om vanuit een macro-perspectief het publiek zo vloeiend mogelijk te stroomlijnen in plaats van de beleving van het publiek op micro-niveau (Augé 1995: 107-8).
In Op zoek naar nieuw publiek domein wordt naar mijn
mening heel terecht gewezen op het verschil in beoordeling van deze ‘niet plaatsen’(Hajer
en Reijndorp 2001:10).
In onder andere de sociologie heeft
deze term een hele negatieve connotatie, terwijl in de architectonische hoek deze term staat voor de ‘supermoderne’ conditie
(Ibelings 2001).9
Tot nu toe is er nog steeds gesproken over publiek domein en openbare ruimte alsof het synoniemen zijn. Om de discussie over de toekomst van het publiek domein goed te kunnen voeren moet 8 9
eerst
duidelijkheid
ontstaan
over
deze
terminologie.
Rodermond, J. ‘Op zoek naar DE STAD van morgen; De herontdekking van de utopie’. de Architect, 7-8:27 aan Augé 1992 ontleende term door Ibelings 2001 gebruikt als titel van boek Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 35
36
2.2
Publiek domein versus openbare ruimte
Vanuit sociologisch perspectief heeft na Max Weber10, Hans Paul Bahrdt als één van de eersten geschreven over de stad. Het stedelijk leven onderscheidt zich van andere levensvormen door middel van het publieke karakter dat er in steden heerst. Het gaat om de verhoudingen tussen private en openbare ruimte. In het boek Die moderne Großstadt noemt Barhdt
(1961)
dit ‘unvollständige Integration’, wat hij ziet als het
kenmerk van een stedelijke samenleving. De ‘onvolledige integratie’ slaat op de ‘strijd’ tussen deze twee domeinen waarbij er telkens pogingen ondernomen worden om het publieke domein te confisqueren tot privaat domein. Hierdoor ontstaat er een soort overgangsdomein tussen het eigen terrein en het anonieme openbare terrein. Dit overgangsdomein wordt in de sociologie het parochiale domein genoemd. In het verlengde van Bahrdt hebben andere sociologen als Jane Jacobs en later Lyn Lofland hun eigen theorieën over het publiek domein gevormd. In Lofland’s boek The public Realm geeft ze een scherpe definiëring van deze verschillende domeinen die we in een stad kunnen waarnemen. Zo kunnen stedelijke ruimtes automatisch onderscheiden worden in publiek en privaat domein. Het verschil hiertussen heeft hoofdzakelijk te maken met de toegankelijkheid van het gebied. Publiek domein is over het algemeen zowel fysiek als visueel meer toegankelijk dan het private domein. Het woord ‘publiek’ betekent in deze context dan ook letterlijk openbaar, voor iedereen toegankelijk, ‘privaat’ staat voor particulier en ‘domein’ staat voor het gebied waarin iemand het voor het zeggen heeft; het machtsgebied.11 Bij de private ruimte is het meestal duidelijk wie het in het gebied voor het zeggen heeft. 10
Weber: 1962 ‘The City’ was een van de eerste sociologische boeken die over de stad verscheen.
11 Volgens
de Nederlandse Van Dale hedendaags woordenboek. Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 37
Deze grenzen worden meestal duidelijk aangeven, door bijvoorbeeld een entree van een gebouw of het passeren van een poort in een hekwerk. Zoals gezegd worden termen publiek domein en openbare ruimte vaak door elkaar gebruikt. Ook wordt er vaak gesproken over publieke ruimte. Vanuit dit perspectief bekeken is de term ‘publieke ruimte’ een theoretisch niet juiste term. Alleen ‘publiek domein’ en ‘openbare ruimte’ (of een voor het publiek toegankelijke ruimte) zijn sociologisch gezien correcte termen. Openbare ruimte is in feite alle ruimte die niet privaat is. Openbare ruimte is in principe voor iedereen toegankelijk. Ruimte staat voor een plaats om zich uit te breiden, uit te strekken of te bewegen. Ruimte betekent hierbij iets anders dan ‘plaats’. Het woord ‘plaats’ duidt meer op een bepaalde locatie of gebeurtenis. Plaatsen zijn bijvoorbeeld fysieke plekken verbonden aan concrete gebeurtenissen (die daar hebben plaatsgevonden), mythen, geschiedenis en herinneringen. Kortom, in deze scriptie is de term ‘publiek domein’ een domein dat
onderdeel
kan
uitmaken
van
de
openbare
ruimte.
Waar
dit vanaf hangt wordt onder andere door de Amerikaanse Lyn Lofland
beschreven. Zij maakt duidelijk onderscheid tussen de drie
verschillende domeinen die in het stedelijk gebied waarneembaar zijn. “The private realm is the world of the household and friend and kin networks; the parochial realm is the world of the neighbourhood, workplace, or acquaintance networks; the public realm is the world of strangers and the ‘street’” (Lofland 1998:10).12 Volgens Lofland bestaat stedelijkheid uit de mogelijke combinatie van stad 12
deze
drie
verschillende
zich
van
andere
sferen.
Hiermee
samenlevingsvormen,
In deze paragraaf is gebruik gemaakt van Lofland 1998: hoofdstuk 2
38 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
onderscheidt zoals
een
de
dorp.
In een dorp wordt de openbare ruimte hoofdzakelijk gedomineerd door het private en parochiale domein. In de stad zijn deze verschillende sferen allemaal ervaarbaar. Dat betekent niet dat deze drie sferen persé altijd aanwezig moeten zijn. Stedelijkheid is de mogelijkheid tot het ontstaan van publiek domein. Het zijn geen geografische of fysieke grenzen maar sociale grenzen, die constant aan verandering onderhevig zijn. Een park is een voorbeeld waarbij de verschillende grenzen van de domeinen sociaal worden weergegeven en niet fysiek. In het algemeen is een park publiek domein en dus voor iedereen toegankelijk. Dit kan veranderen wanneer er bijvoorbeeld een sportevenement wordt gehouden. Het park wordt dan tijdelijk geparochialiseerd door mensen die allemaal verbonden zijn met die sport. Het park kan een private sfeer krijgen wanneer een groep bevriende jongeren altijd een bepaalde plaats in het park bezetten waardoor anderen het gevoel krijgen er niet welkom te zijn. Het domein wordt dus niet zo zeer bepaald door de fysieke ruimte maar wordt bepaald door de relaties tussen mensen onderling. Of zoals Lofland het beschrijft: “A private realm exists when the dominating relational form found in some physical space is intimate. A parochial realm exists when the dominating relational form found in some physical space is communal. A public realm exists when the dominating relational form found in some physical space is stranger or categorical”
(1998:14).
Dit laatste vormt dan ook het belangrijkste kenmerk van het publiek domein, namelijk het gebied waar men te maken krijgt met onbekenden uit verschillende sociale lagen van de samenleving. Het kenmerk van dit publiek domein ligt in de mogelijkheid tot het ontmoeten van ‘vreemden’. De term ‘vreemden’ betekent hierbij meer dan het niet kennen van de ander. Het publiek domein wordt niet enkel bevolkt door mensen die elkaar nog nooit eerder hebben ontmoet, maar bestaat vooral uit mensen die geen gemeenschappelijke ‘symbolische wereld’ Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 39
delen
(Lofland 1998:8).
Een ander kenmerk ervan is de maatschappelijke
functie die het domein inneemt in de samenleving. Het is een domein waar geen enkel privaat of politiek belang prevaleert boven de sociale belangen van het collectieve gebruik. Het is het domein waar politieke standpunten verkondigd kunnen en mogen worden, binnen bepaalde regels. Het is ook het domein waar gedemonstreerd mag worden. Maatschappelijke en politieke standpunten mogen hier geuit worden. Dit publiek domein heeft haar eigen regels en gedragscodes. William H. Whyte noemt het ‘the great dance’ in zijn boek: City: Rediscovering the Center
(1988:67).
Hiermee doelt hij op het gedrag dat mensen op
straat vertonen om zichzelf zo gemakkelijk mogelijk, zonder problemen door het publiek domein te bewegen. Een stationshal is een goede locatie om deze ‘dans’ te aanschouwen. Om in deze drukte subtiel te kunnen bewegen vertonen mensen een bepaald gedrag dat niet is gekoppeld aan officiële gedragsregels. Of zoals Lofland schrijft: “Patterning in human activity implies both some shared expectations (norms of rules) and cooperation, shared expectations and cooperation imply genuine interaction” (1998:26).
Deze vorm van niet voorgeschreven gestructureerd gedrag
wordt ook wel beschreven als ‘civil inattention’. Deze door Erwin Goffman geïntroduceerde term duidt op het verschijnsel dat mensen elkaar op straat negeren ondanks het feit dat ze elkaar wel opmerken (1963: 83).
Hiermee geeft iemand het signaal af de ander met rust te
laten. Minimale persoonlijke betrokkenheid leidt tot het verschijnsel van de stedelijke anonimiteit (Brunt 1996:120). Excentriek gedrag wordt hierbij genegeerd en daarmee getolereerd. Waarbij deze vorm tolerantie niet per definitie iets positiefs hoeft te zijn. Er bestaat ook negatieve tolerantie wat gebaseerd is op onverschilligheid en onwetendheid (Lofland 1998:238). 40 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
Het publiek domein is het domein dat zichzelf in hoge mate reguleert. Hoewel mensen doen alsof ze elkaar niet zien is het juist die aanwezigheid van elkaar die het domein laat functioneren zoals het zou moeten. Hajer en Reijndorp geven een iets ruimere betekenis aan de term
publiek
domein.
Beiden
zijn
als
sociale
wetenschappers
betrokken bij de Universiteit van Amsterdam. In hun boek Opzoek naar nieuw publiek domein geven zij enige jaren na Lofland hun eigen definitie van publiek domein. Zij definiëren publiek domein als “...die plaatsen waar een uitwisseling tussen verschillende maatschappelijke groepen
kan
plaatsvinden
en
ook
daadwerkelijk
plaatsvindt”
(2001:11).
Naar hun idee hoeft dat niet persé altijd openbare ruimte te zijn. Het kan ook zijn dat privaat beheerde collectieve ruimten toch als publiek domein functioneren. Onder openbare ruimte wordt door hen, net als door Lofland, alle ruimte verstaan die niet privé is en dus voor iedereen vrij toegankelijk. Ook hebben zij een eigen visie op de term parochialisering. Deze overheersing van een bepaalde homogene groep in de openbare ruimte wordt vaak als een gevaar voor het publiek domein gezien. Zij vragen zich echter af of de plekken die aan het criterium van openbare ruimte voldoen, wel echt zo voor iedereen toegankelijk zijn als altijd wordt beweerd. Typerende klassieke voorbeelden uit de sociologie van publiek domein kunnen soms ook gezien worden als parochiaal domein in een sterk gesegregeerde stedelijke samenleving. Vroeger werden er (ook) altijd al bevolkingsgroepen uitgesloten van het publieke domein, zoals bijvoorbeeld bij vrouwen en kinderen het geval was.
Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 41
42
“Wie over de ondergang van de openbare ruimte spreekt, bedoelt dus veelal de ondergang van een bepaald soort openbare ruimte, die bij nader inzien vaak juist weer sterke parochiale trekken vertoont”
(Hajer en Rijndorp 2001:88).
Met het woord ‘ondergang’ typeren Hajer en Reijndorp hierbij de groep sociologen die beweren dat het publiek domein door de veranderingen in de samenleving langzaam aan verdwijnen is. Succesvol publiek domein heeft, volgens hen, vaak een relatief sterke groep nodig, zonder dat de positie van deze groep tot uitsluiting en verdringing leidt. De kracht van het publiek domein ligt in het feit dat deze dominantie gemakkelijk kan worden overgenomen door een andere groep. Het gaat, volgens Hajer en Reijndorp, niet zozeer om het volledig gedeelde gebruik van de openbare ruimte maar juist om de: “onderlinge nabijheid van verschillende sferen.(…) Wanneer een ruimte uit meerdere sferen bestaat, kan een groep een belangrijke plek domineren, terwijl elders de kansen voor andere groepen (of uitingen) worden gegarandeerd. (…) De kern van succesvolle openbare ruimte schuilt daarmee niet zozeer in het gedeelde gebruik van ruimte met anderen, laat staan in de ‘ontmoeting’, maar veeleer in de mogelijkheden die stedelijke nabijheid biedt tot het ‘verspringen’ van het perspectief: door de ervaring van andersheid krijgt de vanzelfsprekende eigen kijk op de werkelijkheid even concurrentie van andere visies en levensstijlen”
(2001:92).
De openbare ruimte kan getypeerd worden als de fysieke ruimte die wordt ingericht door stedenbouwkundigen en architecten. Het publieke domein gaat over de relationele kant van een stedelijke ruimte. In dit domein gaat het om de menselijke interactie en worden normen en waarden getest. Publiek domein vormt het decor van een stedelijke samenleving. Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 43
2.3
Stedelijkheid en publiek domein
Zoals beschreven, is volgens Lofland publiek domein het karakter van stedelijkheid. Publiek domein staat hierbij voor de interactie tussen vreemden. In de interviews ben ik begonnen met de vraag te stellen: Wat is stedelijkheid? Een aantal architecten geeft op deze vraag antwoorden die qua inhoud gelijkwaardig zijn met de typering van Lofland. Er is echter niemand die de term publiek domein gebruikt bij deze vraag. Alleen architect Maurice Nio
(*1959)
verwijst tijdens het interview
regelmatig naar het boek Opzoek naar nieuw publiek domein van Hajer en Reijndorp
(2001).
Hiermee is hij, van de door mij geïnterviewde
architecten, de enige die aangeeft bekend te zijn met sociologische literatuur over publiek domein. Volgens Nio gaat architectuur over het oprekken en creëren van ervaringen. Zijn bureau doet in dit kader regelmatig studies naar onder andere het publiek domein. Voor hem is een kenmerk van stedelijkheid dat er “een soort uitwisseling plaats vindt tussen verschillende groepen uit de maatschappij. Voorwaarde daarvoor is wel dat verschillende groepen uit de samenleving elkaar kunnen ontmoeten en dat interactie ook daadwerkelijk plaatsvindt”. Kees Rijnboutt
(*1939)
noemt anonimiteit als
belangrijk kenmerk van publiek domein. “Je bent niet in het gebied dat op de één of andere manier geprivatiseerd is, zoals je dat in sommige wijken van de stad hebt”. De meeste door mij geïnterviewde architecten houden het bij een meer morfologische beschrijving van steden. Een beschrijving die overeenkomsten heeft met de beschrijving van Louis Wirth 24).
Hij
typeerde
steden
als
omvangrijke,
sociaal
(1938:1-
heterogene
menselijke nederzettingen met een permanent karakter en een grote bevolkingsdichtheid. In disciplines als architectuur en stedenbouwkunde is
het
gebruikelijk
om
theorieën
44 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
en
visies
te
visualiseren.
Bij het bureau Soeters, Eldonk en Ponec speelt de klassieke stad een grote rol. Hun werk wordt doorgaans getypeerd door het teruggrijpen op de klassieke ontwerptraditie. Zo vertelt Jos van Eldonk
(*1962)
dat
zij op het bureau vaak diagrammetjes maken waarbij de bebouwing zwart wordt gekleurd en de ruimte wit blijft. “Op een gegeven moment klapt het om van zwarte vlakjes in de ruimte, wat ik geen stedelijkheid vind, naar intieme binnenruimtes, wat ik wel stedelijkheid vind. Op deze manier heeft stedelijkheid erg met dichtheid te maken. Hierin leggen eigenlijk de witte vlakken de connectie met stedelijkheid”. Vinex is volgens van Eldonk niet stedelijk, ondanks de vele zwarte ruimte van de bebouwing. Het is, naar zijn mening, wel verstedelijkt gebied maar het bezit geen stedelijkheid van zichzelf: “Des te stedelijker het gebied, des te schaarser de openbare ruimte”. Bij minder openbare ruimte moet er meer stedelijk programma gefaciliteerd worden in minder ruimte. Dat maakt dat de beschikbare ruimte dubbel wordt geprogrammeerd, waardoor er een grotere toename van menselijke activiteiten plaats vindt. Bij Soeters, Ponec en Van Eldonk zien ze dat dan ook als stedelijkheid: het dicht bij elkaar brengen van functies waardoor de drukte toeneemt en, zo redeneren zij, het ook ‘sfeervoller’ wordt. Dat stedelijkheid niet alleen met dichtheid te maken heeft wordt beaamd door René van Zuuk
(*1962).
Deze architect en professor
aan de Universiteit van Eindhoven is vooral bekend geworden met zijn ontwerp voor het Arcam (Architectuur Centrum Amsterdam) en zelf woonachtig en werkzaam in Almere. Hoewel Almere theoretisch voldoet aan zijn eigen definitie van stedelijkheid, namelijk een verzameling gebouwen die bij elkaar staan en samen een stad vormen, vind hij Almere geen echte stad. Stedelijkheid is naar zijn idee ook vooral een ‘gevoel’ van stedelijkheid. Historie speelt daarin een belangrijke rol. Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 45
“Almere bestaat nu zo’n jaar of dertig en toch merk je het een soort ziel mist. (…) Er zijn allemaal mensen die hier wonen en werken, maar niet die hier ook hun sociale leven hebben”, aldus van Zuuk. Voor werkelijke stedelijkheid zijn, buiten een hoeveelheid woningen, meer ‘echte’ functies nodig zoals bijvoorbeeld een theater en andere uitgaansgelegenheden. 2.4
Publiek domein in de architectuur
In de sociologie wordt het publiek domein hoofdzakelijk gezien als openbaar toegankelijke buitenruimte waar interactie tussen mensen plaats vindt. Tijdens het interview vertelt Frits van Dongen
(*1946)
van
De Architekten Cie dat men vroeger al ‘rode’ kaarten maakte. Daarbij werd al het publiek domein rood gekleurd zoals de parken, pleinen en boulevards maar ook de publieke gebouwen werden daarbij betrokken. Hiermee maakt hij duidelijk dat de grens van publiek domein niet per definitie bij de entree van een gebouw hoeft te liggen. Deze grens kan in het gebouw liggen, zoals bijvoorbeeld bij overheidsgebouwen waar de grens achter de receptie ligt. Pas na het melden is het mogelijk om het gebouw verder te betreden. In het geval van het paleis van justitie ligt deze grens juist buiten het gebouw. Daar moet je al eerder ‘toestemming’ vragen om door te kunnen. Van Dongen heeft onder meer het Theater de Harmonie in Leeuwarden ontworpen en heeft als supervisor gefungeerd bij verschillende projecten, onder meer bij IJburg in Amsterdam. Volgens Floris Alkemade
(*1961)
van OMA hoeft publiek domein niet
altijd stedelijk te zijn. Hiermee tart hij de basisregels die Lyn Lofland (1998)
heeft opgesteld voor publiek domein. OMA is een bureau dat
zich bezig houdt met hedendaagse architectuur, urbanisme en culturele analyse. Volgens Alkemade is een goede friettent langs de weg in België 46 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
ook publiek domein. Met een dergelijke opmerking anticipeert hij op een verschuiving van de aanleiding tot publiek domein. “Vroeger waren er veel belangrijke symbolische functies zoals een stadhuis of een kerk die het centrum van een plaats vormden. Tegenwoordig zijn het meer de commerciële functies die het centrum van een stad vormen. Het verblijven van toen is veranderd in het bewegen door de ruimte”. Publiek domein is geen stabiel element meer, maar juist een element waar alle bewegingen samenkomen en weer doorgaan. Wat een ruimte interessant maakt is de onvoorspelbaarheid van al deze bewegingen. Een programmering van de randen die maakt dat er extra activiteiten kunnen ontstaan die aan de ruimte gerelateerd zijn. “Enerzijds is er de puur representatieve publieke ruimte waarbij heel erg de vorm en de symbolische werking ervan wezenlijk is en anderzijds de hele pragmatische werking. Dan gaat het over wat er gebeurt en wat voor functies zijn er”. Een stationshal of luchthaven zijn, volgens Alkemade, voorbeelden waarbij dit van toepassing is. Ook andere geïnterviewde architecten noemen deze plekken voorbeelden van publiek domein. Zij zeggen daarmee dat publiek domein ook privaat kan zijn. Het is publiek domein maar niet volledig openbaar; het is gecontroleerd. Hier hebben de (geïnterviewde) architecten een totaal andere visie op deze transport ruimtes dan de antropoloog Marc Augé. In tegenstelling tot Augé zien zij wel mogelijkheden tot publiek domein in deze ruimtes, die Augé kenmerkt als ‘non-places’; plaatsen die gericht zijn op het stroomlijnen van menselijk gedrag en waaraan de beleving en interactie ondergeschikt is
(1992).
Tijdens de gesprekken heb ik ook aan de architecten gevraagd of er een onderscheid is tussen de verschillende termen die in deze scriptie aan bod komen zoals publiek domein, openbare ruimte enzovoort.
Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 47
48
Roy Bijhouwer
(*1953)
van bureau Quadrat zegt hierover: “Publiek
domein kan ook privaat zijn. Het is een schaal die de mate van openbaarheid aangeeft. Het is meer een kwestie van begrippen, woorden…” Ook voor Herman Hertzberger
is er geen onderscheid tussen de
(*1932)
begrippen openbare ruimte of publiek domein. “Deze woorden zijn niet scherp gedefinieerd” is zijn korte schriftelijke reactie op deze vraag. Publiek domein wordt door architecten veelal beschouwd vanuit de
architectuur.
Ook
in
de
tijdschriften
wordt
er
nauwelijks
over publiek domein geschreven. Stedelijke ruimtes als pleinen en Een
parken
worden
typerend
veelal
voorbeeld
beschreven hiervan
vanuit
staat
in
de
architectuur.
Wonen
TABK:
“Er zijn in Nederland pleinen die gedomineerd worden door een belangrijk gebouw, zoals de Dam in Amsterdam door het paleis, of de Markt in Middelburg door het stadhuis” (Boer 1985). Nu gaat dit artikel specifiek over pleinafsluitende gebouwen, maar het geeft, naar mijn mening, wel de toon weer waarop er naar de openbare
ruimte
Zij
het
zien
wordt letterlijk
gekeken als
door
ruimte
architectuurtijdschriften. tussen
de
gebouwen.
Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 49
2.5
De rol van de architect in het publiek domein
Naar mijn mening zijn het de architecten die met hun bebouwing de kaders scheppen voor publiek domein. Hun gebouwen bepalen in belangrijke mate de sfeer van de omgeving. De visie van de architect op de stedelijke leefomgeving speelt voor mij een zeer belangrijke rol. Tijdens de interviews heb ik getracht te onderzoeken hoe architecten zelf tegen die rol aankijken. Mijn vooronderstelling is hierin bevestigd. Veel architecten zien de buitenruimte als ruimte die in dienst staat van hun gebouw. Ze geven vorm aan de ruimte die aansluit op hun gebouw, zodat hun gebouw toegankelijk wordt. Voor de verdere vormgeving wordt verwezen naar een landschapsarchitect. Het meest belangrijke middel om publiek domein te genereren is, volgens de geïnterviewde architecten, via de programmering van de randen. En daar hebben de architecten, naar hun eigen zeggen, geen invloed op. Bij aanvang van het ontwerpproces is veelal de functie van het gebouw al bekend en daar wordt het ontwerp ook aan gerelateerd. Op de vraag of publiek domein maakbaar is, of te wel valt te creëren met visuele middelen, antwoorden de meeste geïnterviewde architecten dat het via programmering inderdaad maakbaar is. Je kunt als vormgever bepaalde condities scheppen voor stedelijkheid, openbaarheid en publiek domein. De ligging in het stedelijk netwerk speelt hierbij een belangrijke rol. Verder kun je het publiek domein organiseren. Door verschillende programma-onderdelen met elkaar te combineren of het organiseren van een evenement ontstaat er een interactie in en met de ruimte. Deze antwoorden neigen sterk naar het fysisch determinisme waarin er vanuit wordt gegaan dat vormgeving menselijk gedrag kan sturen. Vooral architecten denken hierbij dat sociale maar ook andere problemen opgelost kunnen worden met een goed ontwerp en allerlei esthetische middelen 50 Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat
(Brunt en Deben 2001).
Zoals Maurice Nio
(*1959)
zegt: “Je moet regels opstellen waartoe het publiek
domein zich kan verhouden, zodat er iets specifieks ontstaat”. Piazza Navona in Rome, is volgens Kees Rijnboutt (*1939) goed publiek domein. “De grootte van het plein, een kerk, terrassen, de chique en gewone winkeltjes, de ijsman, alles draagt bij aan het gevoel van publiek domein”. Daarnaast moet je er ook nog een beetje veilig zijn, zegt hij. “Veilig, niet alleen voor fysieke aantasting, zoals verkeer of herrie en dergelijke, maar je moet ook het gevoel hebben dat je je er op de een of andere manier veilig kunt bewegen, tussen alle andere mensen”. Hiermee snijdt hij één van de belangrijkste thema’s aan die momenteel het publiek domein beheersen. Het volgende hoofdstuk gaat over de verschillende tendensen die momenteel het huidige stadscentrum doen veranderen. Tendensen die maken dat ook het ‘traditionele’ publiek domein verandert.
Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 51
52
2.6
Conclusie
De ‘klassieke’ typering van het stedelijk leven aan de hand van het publieke-, parochiale- en private domein is door Hajer en Reijndorp (2001)
grondig onder de loep genomen. Naar hun idee heeft het publiek
domein niet zo zeer te maken met de fysieke ontmoetingen tussen ‘vreemden’ maar meer met de mogelijkheden die publiek domein biedt om gebruikt te worden door verschillende groepen. Zij wijzen er naar mijn idee terecht op dat voorheen als publiek domein beschouwde ruimtes lang niet altijd zo publiek waren als ze leken. Waar het bij hen om gaat is dat de stedelijke ruimte door verschillende groeperingen gebruikt kan worden. De nabijheid van deze verschillende groepen tot elkaar levert de culturele bagage op, die noodzakelijk is om in het stedelijk veld met elkaar samen te leven en zelf te overleven. Aan de hand van de verschillende gesprekken met architecten kan ik concluderen dat de terminologie van de sociologie ‘nog’ niet is doorgedrongen in de taal van de architectuur. De termen zijn bekend, inhoudelijk wordt over dezelfde karaktereigenschappen gesproken, hoewel daar uiteraard verschil in opvatting over is, maar het uniforme sociologische begrippen-kader wordt door architecten niet beheerst. De geïnterviewde architecten onderschrijven het belang van publiek domein, maar vinden dat zij daar als ontwerper weinig invloed op kunnen uitoefenen. Het publieke karakter van een ruimte is naar hun idee hoofdzakelijk afhankelijk van de programmering in de gebouwen. En daar kunnen ze, naar eigen zeggen, geen invloed op uitoefenen. Ze beschouwen publiek domein vanuit de architectuur en niet, zoals sociologen doen, vanuit de samenleving. Publiek domein wordt daarmee terug gebracht tot een programma onderdeel op zichzelf en niet als een stedelijke conditie. Een conditie die noodzakelijk en bepalend is voor de stedelijke samenleving. Hoofdstuk 2. De maatschappij op straat 53
54
hoofdstuk 3
De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 3.1
Concurrentie in de stad.
De inrichting van de steden verandert. Stedelijke ruimtes worden tegenwoordig op een andere manier gewaardeerd dan vroeger. Waar centra van steden vroeger als ‘the place to be’ werden beschouwd hebben ze tegenwoordig concurrentie van locaties die ver buiten het centrum liggen. Deze perifere zones, die voorheen vooral als kale, zakelijke plekken werden gezien, krijgen nu een steeds aantrekkelijker karakter. Het trekt zelfs grote commerciële bedrijven weg uit het centrum van de steden. Centraliteit is niet langer het belangrijkste criterium voor het bepalen van een vestigingslocatie. Bereikbaarheid speelt nu een veel belangrijkere rol wat maakt dat bedrijventerreinen aan de snelweg en aan de rand van de steden steeds meer uitdijen. Grote zelfregulerende gebouwencomplexen vangen de bezoekers op en zorgen voor een gemakkelijke routing langs alle bedrijven. Goed vormgegeven binnenruimten moeten de aandacht afleiden van de desolate buitenruimte. De perifere gebieden worden daardoor meer divers en populairder. Uiteraard heeft dit grote gevolgen voor de oorspronkelijke binnensteden. Volgens Hajer en Reijndorp14 proberen stedenbouwkundigen de “vormloosheid van de periferie te bestrijden door deze te ‘verstedelijken’ en nemen ze in hun pogingen om de binnensteden te revitaliseren de organisatieprincipes van de periferie over” (2001:24). Onder organisatieprincipes wordt verstaan thema’s als woonenclave, het office park of de shopping mall. Thema’s die tegenwoordig steeds vaker opduiken in het ruimtelijk beleid. Deze clustering van dezelfde bedrijven of woonvormen leidt in de praktijk vaak tot homogenisering, privatisering en thematisering van de stedelijke ruimte. Aan de hand van deze drie thema’s wordt de invloed van deze transformatie op de binnensteden beschreven. 14
Voor deze paragraaf is gebruikt gemaakt van Hajer en Reijndorp 2001: hoofdstuk 2
55
3.2
Controle leidt tot homogenisering
Deïndustrialisatie en het vertrek van bedrijven naar de rand van de stad maken dat de structuur van de binnenstad is veranderd. Deze ruimtelijke reorganisatie van economische activiteiten maakt dat er gaten ontstaan in de binnenstad. Om dit te vullen moeten steden stevig met elkaar concurreren. Deze concurrentiestrijd leidt tot extra veel aandacht voor de omgeving. Zowel voor de inrichting ervan als ook voor de veiligheid. Bij stedelingen is het gevoel dat de criminaliteit is toegenomen de laatste jaren versterkt. Los van het feit of dit ook werkelijk het geval is, spelen politici hierop in door te schermen met veiligheidsmaatregelingen, die uiteindelijk het vestigingsklimaat voor bedrijven moeten verbeteren en burgers een gevoel van veiligheid moeten geven. Hieronder vallen niet alleen de beveiligingscamera’s maar bijvoorbeeld ook regels tegen het nuttigen van alcohol-houdende dranken in de publieke ruimte. Alles wat eventueel voor overlast zou kunnen zorgen, wordt bij voorbaat al verboden of aan banden gelegd. Over het toepassen van cameragebruik zegt Frits van Dongen (*1946): “Vroeger was dat alleen zo in science-fictionfilms. Nu zie je dat we kennelijk dit soort apparaten nodig hebben”. Verrassend is dat er vanuit de maatschappij bijna geen kritiek is op deze controle van de openbare ruimte. Af en toe verschijnen er artikelen in de krant, maar het commentaar dat door sommigen wordt gegeven, krijgt geen breed maatschappelijk draagvlak. Het lijkt algemeen geaccepteerd dat in het kader van veiligheid, privacy volledig ondergeschikt is. Er is geen balans tussen het ‘recht op beveiligen’ en het ‘recht op privacy’. Veel mensen voelen zich juist goed bij de aanwezigheid van dergelijke camera’s. De impact van camera-toezicht gaat veel verder dan het controleren van publiek domein en het gevoel van veiligheid. Het dient ook als preventief waarschuwingsmiddel. Een belangrijker gevolg 56 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
van camera-toezicht is wellicht dat hetgene dat door de politiek als ‘ongewenst’ gedrag wordt gezien, sneller kan worden opgespoord en verwijderd. Bedelaars zullen sneller worden gespot door de camera waardoor beveiligingsmensen ze kunnen ‘verzoeken’ ergens anders naar toe te gaan. Een groep luidruchtige jongeren komt sneller in het vizier van de beveiliging. Een kritisch geluid van sommige sociologen is dan ook dat deze camera’s het publiek domein aantasten. Het domein waarin iedereen zich kan begeven en waarmee je wordt geconfronteerd met ‘vreemden’ wordt stiekem omgevormd tot een geparochialiseerde ruimte. Het democratische karakter van de ruimte wordt aangetast. De noodzaak tot heterogeniteit in het publiek domein heeft zowel culturele als politieke aspecten; het is de basis van de stedelijke ervaring. De controle die er via camera’s op het publiek domein wordt uitgevoerd werkt echter homogenisering van het publiek in de hand. Of anders gezegd leiden deze camera’s tot segregatie van het publiek domein. Mensen die buiten de gestandardiseerde norm vallen van mensen die daar aanwezig mogen zijn, zullen zich daar niet langer vertonen. Ruimtes worden getypeerd naar doelgroep, wie buiten deze doelgroep valt is niet erg gewenst. Onder andere socioloog Richard Sennett
(1996)
benadrukt de noodzaak tot het contact tussen vreemden. Hij schrijft dat zonder wanorde en verschillen, mensen niet leren om te gaan met conflicten. Wanneer deze conflicten ontstaan is de kans groter dat deze uitlopen op extreem geweld
(Sennet 1996: 131-132).
Doordat mensen
zichzelf buitensluiten of door overheidsingrepen uitgesloten worden van de stedelijke ervaring leidt dit uiteindelijk tot adaptatie van geweld. Sennett spreekt over ‘purification of space’. Kevin Robins
(1995)
over
‘fortification of space’. Beiden bedoelen hiermee dat het publieke van de openbare ruimte wordt aangetast en beschouwen dit als gevaar voor de Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 57
tolerantie binnen de maatschappij. Het publiek domein wordt gezien als de publieke arena, waar vrijheid van meningsuiting een vrije kans heeft. Ook de minder geaccepteerde evenementen horen hierbij: “Fear and anxiety are the other side of the stimulation and challenge associated with cosmopolitanism” (Robins 1995:48).
Door de verschijning van vele videocamera’s wordt deze
vrijheid van meningsuiting aangetast. Actiegroepen worden geweerd door de beveiligingsmensen, posters worden verwijderd, graffitispuiters worden gezien en opgepakt. De uiting van alternatieve meningen wordt verdrongen naar plaatsen waar ze niet aan de publieke discussie bijdragen. De meeste geïnterviewde architecten hebben geen problemen met deze vorm van controle. Voor veel respondenten wordt de openbaarheid niet aangetast zolang er niet fysiek om een identiteits- of toegangbewijs wordt gevraagd. Observatie alleen tast, volgens hen, het publiek domein niet aan. Op de vraag of camera’s het publiek domein aantasten antwoord Herman Hertzberger
(*1932):“Theoretisch
wel, maar praktisch nauwelijks – dit
wil zeggen in absolute zin wel, want in de openbare ruimte zou je alles moeten kunnen doen wat je wilt, maar dat wordt overstemd door het beginsel van normaal (sociaal) goed gedrag”. Dit is vergelijkbaar met vrijheid van meningsuiting. Dat is ook alleen toegestaan wanneer het de meningsuiting van anderen niet onmogelijk maakt. Jos van Eldonk
(*1962)
van De Architekten Cie ziet
camera-gebruik als “een hulpmiddel om iets op te lossen wat niet goed is opgelost”. Daarmee beweert hij dat in hun eigen uitgevoerde projecten geen camera’s hangen. Camera’s zijn alleen noodzakelijk in ruimtes waarbij de scheiding tussen openbaar en privé onduidelijk is. Ook hier speelt programmering weer een belangrijke rol. Door de gebouwen met de voorkant aan de straat te situeren en het combineren van commerciële functies en wonen ontstaat er een straat waar altijd ‘ogen’ op gericht 58 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
zijn. Volgens de Belgische architect Paul Robbrecht (*1950) is veiligheid een zeer dwingend thema geworden. Enerzijds is er het verlangen van publieke toegankelijkheid en anderzijds de angst voor ongewenst gedrag. In Brugge heeft hij een dakterras ontworpen bovenop het concertgebouw. Naar zijn eigen zeggen is dat dakterras ten onder gegaan aan het eigen succes. Het panoramabeeld over de historische stad Brugge trok dermate veel toeristen dat het concertgebouw de stroom mensen niet meer aan kon. De bezoekers veroorzaakten teveel overlast voor de oorspronkelijke functie van het gebouw. “De toegankelijkheid van het dakterras is nu niet meer zo vrij als dat het bedoeld is”, vertelt hij met veel spijt in zijn stem.
Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 59
60
3.3
Privatisering uit angst
“Form follows fear“
(Ellin 1996:145).
Een uitspraak die absoluut waar
is, zeker in het geval van publiek domein. In Amerika bepaalt deze drang naar veiligheid inmiddels ook al het woonmilieu. Hoewel het in Nederland tot nu toe in minder extreme mate voorkomt dan in Amerika, zijn er ook bij ons steeds meer voorbeelden van het privatiseren van publiek domein. Mensen zijn bang voor iedereen die ze niet kennen en reageren daarop door zich op te sluiten in ‘gated communities’. Complete buurten worden omheind en zijn alleen bereikbaar via een gezamenlijke poort met een beveiligingsbeambte die iedereen controleert. Visite moet van te voren worden aangemeld en zonder toestemming is het onmogelijk om de wijk te bezoeken. In één van de rijkste wijken van Los Angeles, San Marino genaamd, zijn de parken op zondag gesloten voor Latino’s en Aziatische families. Zij hebben alleen op zaterdag toegang tot de parken, mits ze kunnen aantonen inwoner van de wijk te zijn. Angst is hier een legitimering om oorspronkelijke publieke ruimte te privatiseren. Zonder tegen argument
worden
overal
hekken
om
gezet.
Paspoortcontrole
moet uitmaken of je toegang hebt of niet. Volgens Mike Davis (1992)
is de volgende stap om overal letterlijk muren te bouwen.
Waar eerst vooral de wat rijkere mensen zich lieten beveiligen zie je nu dat ook minder rijke buurten hetzelfde fenomeen overnemen. Projectontwikkelaars
en
huisbazen
laten
compleet
beveiligde
appartementencomplexen bouwen in de mindere buurten. Volgens Davis wordt bij het ontwerpen van deze ‘bunkers’ door de architecten goed gekeken naar ambassades en militaire bouwwerken. Binnen de hekken is een aparte wereld gecreëerd met eigen regels Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 61
en eigen normen en waarden. In de Archis15 staat hierover: “In Irvine, een edge city van honderdduizend inwoners, ontwikkeld en beheerd door een ontwikkelingsmaatschappij, wordt ingespeeld op de kwaliteit van het fort. (…) Binnen de muren van het fort kan een artificiële wereld worden gecreëerd. Deze stimulatie komt tot uitdrukking in de architectuur. De architectuur wordt het icoon van een geïdealiseerde gemeenschap: het Franse dorp, de Italiaanse middeleeuwse stad, het Griekse tempelcomplex”
(Bekkering 1995).
In deze nieuwe beveiligde buurten is het niet de politie die voor veiligheid moet zorgen maar worden private beveiligingsbedrijven ingehuurd. Dit leidt onvermijdelijk tot een machtsprobleem. Private beveiliging hebben veel meer mogelijkheden om de buurt te beveiligen. Ten eerste hebben ze een kleiner gebied onder hun hoede, hebben toegang tot modernere en duurdere beveiligingsmiddelen, terwijl de politie meer afhankelijk is van een politieke strategie, meer aan buurtsurveillance doet. “In de koopgoot heb je private bewakingsdiensten die sommige mensen niet toelaten. Als je met je gitaar op de stoep gaat zitten dan word je verwijderd. Het is heel erg gecontroleerd”, aldus Roy Bijhouwer
(*1953)
Als belangrijkste reden
voor privatisering van het publiek domein geeft socioloog Sharon Zukin het geldgebrek van de overheid
(1995:39).
Dit concludeert zij
naar aanleiding van onderzoek in New York, maar naar mijn mening kan deze stelling ook opgaan voor de Nederlandse situatie. De overheid wil niet de beheerkosten betalen die horen bij goed publiek domein. Het is niet meer zo dat de overheid per definitie het publieke domein bewaakt en beheert. Alleen de goede locaties kunnen rekenen op goed overheidsbeleid. De mindere plekken is de overheid 15
Bekkering, J. (1995) ‘LA: de bandstad van de continue productie’. Archis, 1:68
62 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
het liefste kwijt en voelt zich daar niet erg verantwoordelijk voor. “Wij hebben het gebouw van Rijkswaterstaat opgetild zodat eronder een park zou kunnen ontstaan, dat we konden terug geven aan de stad. Uiteindelijk zet Rijkswaterstaat er een hek omheen, uit angst voor vandalisme. Als architect ben je heel erg bezig om te proberen de stad en je gebouw met elkaar te verweven. Je probeert grenzen weg te halen. En wat je wel ziet is dat opdrachtgevers daar niet toe geneigd zijn”, aldus Paul de Ruiter
(*1962).
De stad van de gecontroleerde ruimten en de videocamera’s is wel Los Angeles. De beveiliging van de luxueuze leventjes is hier vertaald naar een onderdrukking van ruimte en beweging. De obsessie van deze stad voor veiligheid en het architecturale beleid jegens sociale grenzen, is tegelijkertijd ook de ontwerpopgave van de stad geworden. Het oude paradigma over sociale controle, waarin een balans wordt gezocht tussen onderdrukking en hervorming, is vervangen door een ongelijke strijd van de middenklasse richting de daklozen. In een special over Los Angeles schrijft Archis in 1995: “LA is tevens de meest vervuilde stad, met het hoogste percentage daklozen en het kleinste percentage openbare ruimte van de Verenigde Staten”
(Bekkering 1995).16
Het uitsluiten van
‘ongewensten’ is hier een doel op zich geworden en niet meer bepaald door de echte overlast die deze groep veroorzaakt. De criteria tussen gewensten en ongewensten is veelal gebaseerd op inkomen, wat alleen getoetst kan worden door beoordeling van het uiterlijk. De consequentie van deze beveiligingstendens in de stad is de teloorgang van publiek toegankelijke ruimte. Om het contact te vermijden met de ‘untouchables’ is het stedelijk beleid gericht op het degraderen van voetgangersgebieden 16 Bekkering,
J. (1995) ‘LA: de bandstad van de continue productie’ Archis, 1:68 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 63
naar verkeersruimtes. Parken zijn de enige restruimtes in de stad waar daklozen (nog!) kunnen verblijven. Deze stad is hierdoor binnenste buiten gekeerd, of liever, vanuit Europees perspectief gezien, buitenste binnen. In Los Angeles bestaat het hart van de stad uit enorme megastores. Grote, naar binnen gerichte gebouwen waarbij de publieke mobiliteit strikt van elkaar gescheiden wordt en waarbij elke beweging wordt gezien door private beveiligingsorganisaties. Deze privatisering van het publiek domein gaat hand in hand met de parallelle tendens van toename van beveiliging. Bij de drang naar veiligheid en controleerbaarheid wordt ook het straatmeubilair niet vergeten. Er wordt alles aan gedaan om publieke voorzieningen en ruimtes zo onleefbaar mogelijk te maken voor de daklozen. Grote concessies ten opzichte van het zitcomfort zorgen ervoor dat daklozen niet meer op de parkbanken kunnen slapen. Openbare toiletvoorzieningen
verdwijnen
of
worden
opgenomen
in
(goed
beveiligde) bouwblokken. Aan de geïnterviewde architecten is gevraagd of zij denken dat het publiek domein in Nederland vergelijkbaar gaat worden met de situatie in Los Angeles. Volgens Maurice Nio (*1959) is Los Angeles ontstaan door particulieren en ontwikkelaars en niet zoals bij ons door gemeenten. “Wij organiseren elke keer vanuit de politiek het standpunt van de steden. Dat is elke keer weer anders en daardoor hebben wij zo’n zooitje”. Ook hebben wij in Nederland meer verantwoordelijkheidsgevoel jegens daklozen dan de Amerikanen. In Amerika zijn ze minder bekend met de term publiek domein. Zij geloven niet in de positieve tolerantie die kan ontstaan wanneer verschillende maatschappelijke groepen elkaar kunnen ontmoeten. Dat maakt dat hij denkt dat Nederland nooit zo geprivatiseerd gaat worden als Los Angeles.
64 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
Als slotvraag is aan de geïnterviewde architecten gevraagd of wij in Nederland niet veel te overspannen met de term publiek domein omgaan. Hun conclusie is dat wij daar inderdaad erg streng mee omgaan. In Nederland heerst de cultuur dat publiek domein ten alle tijden voor iedereen toegankelijk moet zijn. Terwijl in Parijs en Barcelona - onze grote voorbeelden - de parken ’s nachts gewoon worden afgesloten met hekwerken. Uit de antwoorden van de architecten blijkt dat zij denken dat dit de potentie tot publiek domein kan vergroten. Een dergelijke vorm van beheer verkleint de kans op vandalisme en overlast in de avonduren, waardoor de gebruikswaarde overdag hoger blijft en kan leiden tot intensiever gebruik. Publiek domein is niet alleen publiek domein als het 24 uur per dag toegankelijk is. De ervaring van publiek domein kan juist veel sterker zijn wanneer hier bepalingen aan verbonden zijn.
Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 65
66
3.4
Thematisering als middel
De concurrentie tussen steden onderling is de laatste jaren sterk toegenomen. Elke stad doet tegenwoordig aan citybranding. Alleen een mooi winkelcentrum is daarbij niet meer voldoende. Elke stad wil volledig zelfvoorzienend zijn. Zo wil elke stad een eigen theater hebben, een eigen museum en een eigen kunstcentrum. Daarnaast organiseert elke stad een eigen hardloopmarathon, een eigen muziekevenement en pakt elke stad flink uit op de landelijke feestdagen. Bij veel steden zie je dat het bezoekersaantal terugloopt wanneer de buurstad heeft geïnvesteerd in het centrum of in iets anders spectaculairs. Deze drang van steden om zich te profileren leidt in de praktijk vaak tot kopieergedrag. Verschillende functies en evenementen worden gecombineerd om een zo levendig mogelijk centrum te krijgen en te houden. Andersom willen mensen ook steeds meer vermaakt worden. Zoals Hajer en Reijndorp constateren, zijn steeds meer mensen opzoek naar nieuwe ervaringen
(2001:52).
Steden spelen hier op in door plaatsen duidelijk te typeren waardoor de mogelijke ervaring makkelijker valt aan te prijzen. Thematisering van het publiek domein is hier een gevolg van. De ervaring wordt bijna als een menukaart gepresenteerd: kies hiervoor en je krijgt deze ervaring. Het ultieme voorbeeld van citybranding is de Spaanse stad Bilbao. Zoals architect Paul de Ruiter
(*1962)
vertelt is deze eens onbekende stad
in één keer op de kaart gezet door de komst van een Guggenheim museum, ontworpen door de zeer bekende architect Frank O. Gehry. De gehele stad leeft bijna van dit museum. De bedrijvigheid rondom dit museum profiteert van de massa’s toeristen die jaarlijks komen en geven de stad een geweldige financiële impuls.
Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 67
Met het bestuderen van de tijdschriften heb ik ook gekeken naar
de
beschreven.
verschillende Daarbij
soorten is
gebouwen
onderscheid
die
werden
gemaakt
tussen:
publieke gebouwen met een culturele bestemming zoals bijvoorbeeld theaters, schouwburgen, musea enzovoort, publieke gebouwen met een commerciële functie zoals winkels, warenhuizen en bedrijven, stedelijke ruimtes en als laatste niet publiek toegankelijke gebouwen. De eerste diagram laat de verhouding zien van het aantal beschreven gebouwen in Archis
(1995)
ten opzichte van Wonen TABK
(1985).
In 2005 besteedde
VOLUME geen enkele aandacht meer aan de beschrijving van gebouwen. De visie van het blad is tegenwoordig vooral gericht op theoretisering en onderzoek van tendensen op wereldschaal, nog wel met een sterke link naar architectuur. Vooral Archis is meer aandacht gaan besteden aan publieke gebouwen met een culturele bestemming in hun artikelen. Dit is zichtbaar in de tweede diagram. Dit kan verklaard worden aan het feit dat in die periode Alessandro Mendini’s Groninger Museum is geopend. Beide bladen hebben daar uitgebreid aandacht aan besteed. Het laatste diagram laat de interesse van de Architect in culturele gebouwen zien. Deze aandacht is vooral het laatste jaar sterk toegenomen. Ook is er het laatste jaar meer over private gebouwen geschreven. Daarbij ging de aandacht vooral uit naar het wonen in Vinex-wijken.
links: verhouding tussen het totaal aantal beschreven gebouwen in 1985/1995 rechts: verhouding tussen het aantal beschreven culturele gebouwen in 1985/1995 68 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
de Architect: links: verhouding tussen het totaal aantal beschreven gebouwen in 1985/1995 rechts: verhouding tussen het aantal beschreven culturele gebouwen in 1985/1995
Veel steden hebben de laatste jaren opdracht gegeven voor het bouwen van een museum. Een mogelijke verklaring voor deze speciale aandacht wordt door architect Mario Botta verwoord. Naar aanleiding van zijn nieuwe museum citeerd Archis: “In today’s city the museum plays a role analogous to that of the cathedral of yesterday. A place of common encounter and confrontation. A place we require in order to challenge the hopes and contradictions of our time”
(Bekaert (1995).17
Vooral in de jaren tachtig
kregen musea een belangrijke culturele waarde toegedicht. De wens van elke stad naar een eigen museum kan getypeerd worden als een soort van ‘hype’. De volgende ‘hype’ was de bouw van theaters en schouwburgen. Nu ook deze wens ook bijna volledig verzadigd is, is de vraag wat een volgende ‘hype’ zou kunnen worden. Paul Robbrecht
(*1950)
heeft daar een sterke visie over. In navolging van de
musealiseringstendens denkt hij dat archieven belangrijk gaan worden. “Het is hetzelfde als de musealisering van de binnenstad. Het koesteren en onthullen van het verleden in een soort schatkamer”. Een uiting van de drang om het verleden te conserveren in een wereld die snel aan het veranderen is. 17
Bekaert, G. (1995) ‘SFMOMA; Nieuw museum van Mario Botta’ Archis, 2:7 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 69
In de inleiding is al besproken dat steden ook binnen de eigen grenzen concurrentie hebben. Verschillende gebieden gaan de strijd om de bezoekers met elkaar aan. Veelal is deze strijd gebaseerd op consumptie. Hajer en Reijndorp schrijven hierover: “De pogingen om authenticiteit van de binnenstad in te zetten om de aantrekkingskracht ervan te vergroten, leiden er paradoxaal genoeg toe dat deze juist wordt gethematiseerd, aangepast aan de veronderstelde verwachtingen van consumenten, uitgaanspubliek en toeristen”
(2001:24).
Daarbij is het ontwerp en de ervaring vooral
gericht op het vermijden van wrijving. Ook hierbij speelt veiligheid, of eigenlijk de angst voor het ontmoeten van vreemden, een belangrijke rol. Net als in shopping malls is het doel om frictievrije-ruimtes te creëren, waarin de consument goed kan spenderen. Dat is tevens de reden waarom er geen publiek domein kan ontstaan binnen een shopping mall. De mensen zijn te zeer gericht op het aanschaffen van consumptiegoederen en niet op een sociale ontmoeting. Hajer en Reijndorp zeggen hiermee dat thematisering de ontwikkeling van publiek domein in de weg staat
(2001:100).
Daarnaast zijn deze gebouwen los
van de omgeving gebouwd. De hoofdingang is veelal alleen bereikbaar via de parkeergarage. Er is geen interactie tussen gebouw en omgeving. Voorbeelden van deze grote ‘dozen’ gespecialiseerd in een bepaalde branche zijn Villa Arena in Amsterdam en Alexandrium in Rotterdam. Deze shopping malls zijn gespecialiseerde meubelboulevards. Voldoende parkeergelegenheid, restaurantjes en in sommige gevallen zelfs kinderopvang maken meubels uitzoeken tot een ware attractie. In 1985 beschrijft Wonen TABK al de opkomst van dergelijke gebouwen. In een analyse van ‘Het nieuwe Binnenstadsplan voor Rotterdam’ wordt de Maasboulevard onder de loep genomen: “…de schaal is die van de auto. De Maasboulevard leidt de automobilist langs imposante objecten op grote afstand. Deze objecten zijn niet afgestemd op een voetgangerspromenade” 18
(redactie 1985).18
redactie (1985) ‘Het nieuwe Binnenstadsplan voor Rotterdam’. Wonen TABK, 10:17
70 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
71
Op de vormgeving van deze ‘dozen’ zelf is ook nog wel de nodige kritiek te geven. Veelal zijn de gebouwen in zichzelf gekeerd waarbij de verblijfsruimtes, zoals die normaal in een winkelcentrum aanwezig zijn, nu zijn opgenomen in het totale gebouw. De ruimte om het gebouw staat volledig in dienst van het verkeer van en naar de mall. De buitenruimte heeft naar mijn mening vaak een unheimische en desolate uitstraling. Dit zijn de plaatsen die Marc Augé
(1995)
als ‘non places’ zou typeren. Hiermee bedoelt hij
ruimtes die overgebleven zijn en die gedomineerd worden door transport. De invloed van deze grote shopping malls op het publiek domein is ook besproken met de geïnterviewde architecten. De desolate ruimte om deze shopping malls moet je volgens Maurice Nio
(*1959)
niet zo
negatief zien. Volgens hem zijn dat een soort reserveruimtes in de stad die nog ontwikkeld moeten worden. Hij vindt het helemaal niet schadelijk dat er dergelijke ‘non discripte’ stukken in de stad zitten. Roy Bijhouwer (*1953)
refereert naar Düsseldorf wanneer hij de invloed van deze
superwinkels op de stad beschrijft. “In Düsseldorp zie je dat langzaam maar zeker steeds meer winkels uit het centrum zijn weggetrokken. Waar het in het begin vooral om grote electronica zaken, bouwmarkten en dergelijke ging, zie je nu dat ook grote supermarkten en grote kledingketens wegtrekken naar de periferie. De leegte die in de bestaande stad ontstaat wordt langzaam ingevuld door goedkope ketens die profiteren van de lage huurprijzen”. Met deze verschuiving van functies krijgt de stad een heel andere indeling; het typische van een stadscentrum verdwijnt en ontstaat ergens anders op een meer oppervlakkige manier. Als we naar Nederlandse steden kijken dan denkt Jos van Eldonk (*1962) dat steden erg hun best zullen doen om toch in het bestaande centrum ruimte te creëren voor deze grote functies. Volgens hem blijven we
72 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
in Nederland inzetten op een concentrisch model waarin het centrum het middelpunt van de gemeenschap is. Dit is echter alleen mogelijk door herontwikkeling of door het maken van bijzondere verdiepingen of kelders. De architect zelf speelt een belangrijke rol bij de uitstraling van deze grote shopping malls. Toch zijn de geïnterviewde architecten weinig enthousiast over de uitstraling van deze objecten. Van Eldonk neemt naar aanleiding hiervan de eigen vakopleiding onder de loep. Naar zijn mening is de visie van architecten op architectuur goed zichtbaar in de vormgeving van de gebouwen. Er is, naar zijn zeggen, een groot onderscheid tussen architecten met stedenbouwkundige visie en zonder. Architecten zonder stedenbouwkundig inzicht zijn vooral gericht op het object an sich. Architecten met stedenbouwkundige achtergrond zien de stad meer als een verzameling van openbare ruimtes, in plaats van de stad als verzameling gebouwen. Het gaat daarbij niet zo zeer om elk gebouw zo bijzonder en dynamisch mogelijk te maken maar juist om het functioneren van de verschillende ruimtes tussen de gebouwen onderling. Je zou deze visie op steden en ruimtes, zoals Jos van Eldonk doet, meer traditioneel geschoold kunnen noemen. “De traditionele stedenbouw was ook niet zozeer gebouwen aan het plaatsen, op de grote symbolische gebouwen zoals kerk, raadhuis en kathedraal wellicht na, maar meer met de aaneenschakeling van straten en pleinen.” Met deze opmerking bevestigt hij mijn gevoel dat veel architecten teveel bezig zijn met hun eigen prestige objecten en (te) weinig kijken naar de situering in de stad. Naar mijn idee is er eveneens een groot onderscheid waarneembaar tussen
architecten
met
en
zonder
stedenbouwkundige
inslag.
Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 73
74
3.5
Einde publiek domein?
Zoals Hajer en Reijndorp concluderen is de traditionele typologie van de openbare ruimte in de stad verloren gegaan. Typologieën als straten, parken en pleinen hebben allemaal andere betekenissen gekregen. Nu worden ze aangeduid als “woonerven, groenstroken en ‘huiskamer’ van de buurt. (…) Het publieke verdween in een stelsel van collectieve ruimten, de stedelijke ruimte is veranderd in ‘woonomgeving’”
(Hajer en Reijndorp 2001:112).
Sommige
sociologen zien dit als aanleiding om het einde van het (huidige) publiek domein verkondigen. Zij menen dat factoren als de toename van mobiliteit en massacultuur de samenleving dusdanig hebben veranderd dat de klassieke typologieën niet meer aanslaan. De crux van het (nieuw) publiek domein bevindt zich echter in de grensgebieden van deze nieuwe verschillende werelden. Het gaat niet meer om de plek op zichzelf maar om de mogelijkheden die een plek biedt aan verschillende groepen op verschillende momenten. “Het idee van ‘zuiver’ en plaatsgebonden publiek domein waar alle groepen uit de samenleving gebruik van maken’ moet worden losgelaten. Deze zuivere, politiek-correcte opvatting van publiek domein als ‘ontmoeting’, als Grote Verbroedering in de openbare ruimte, is de grootste hindernis voor het tot stand brengen van publiek domein”(Hajer
en Reijndorp 2001:113-116).
Publiek domein
transformeert daarmee van een plek naar een ervaring. Het nieuwe publiek domein draait om de ervaring van culturele mobiliteit: worden uitgedaagd om jezelf tot anderen te verhouden. Het recht om in deze ruimte te zijn, om de ruimte te gebruiken, om het zelfs af en toe te claimen, gelijk het ook door anderen wordt geclaimd, maakt dat de publieke ruimte constant van sfeer veranderd. Het publiek domein wordt in wezen democratisch en tevens de belangrijkste manier om, zoals socioloog Pierre Bourdieu het noemt, ‘cultureel kapitaal’ te vergaren.
Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 75
Floris Alkemade
(*1961)
van OMA wijst, naar mijn idee, terecht op de
dualiteit die het ‘klassieke‘ publiek domein soms oproept. Enerzijds het verlangen naar een soort gebruik van het publiek domein, anderzijds de stigmatisering van mensen die dat domein gebruiken, deze groepen vallen ineens in de categorie ‘hangjongeren’. Hetzelfde verlangen ligt dicht bij wat mensen niet willen. Mensen moeten het klassieke beeld van een Frans plein met platanen en oudere mensen die jeu de boulen loslaten en open staan voor de realiteit van nu. Het feit dat de auto in de stad is gekomen, maakt dat er op een nieuwe manier naar de ruimte moet worden gekeken. Het nieuwe publiek domein zit ook vooral in het leren omgaan met fundamenteel veranderende omstandigheden. Deze fundamentele veranderingen worden door moderne architecten al verwerkt in hun gebouwen. De shopping mall zou je een gevolg van deze fundamentele veranderingen kunnen noemen. In het volgende hoofdstuk wordt verder ingegaan op de achtergrond van deze nieuwe architectuur.
76 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
3.6
Conclusie
Aan de hand van drie thema’s zijn de verschillende gevaren voor de stedelijke centra beschreven. Als eerste ‘homogenisering’. Het veelvuldig toepassen van camera’s in de binnensteden moet het gevoel van veiligheid bij de bevolking vergroten. Het lijkt alsof er vanuit de samenleving en politiek geen grenzen gesteld worden aan deze nieuwe vorm van controle. Vanuit de sociologie worden er echter wel kritische noten geuit. Hoe publiek en vrij toegankelijk is een ruimte nog als je constant wordt geobserveerd door camera’s? Observatie door camera’s gaat, volgens sommige sociologen en ook naar mijn idee, de vorming van publiek domein tegen. De kern van het publieke domein wordt hiermee in haar wezen aangetast. Wat in het vorige hoofdstuk als crux van het publiek domein is betiteld, namelijk de fysieke nabijheid van verschillende gebruikersgroepen van het publiek domein, wordt hiermee tegengewerkt. Willen jongeren nog wel gebruik maken van het ‘publiek’ domein als ze weten dat ze continue worden gefilmd? Camera toezicht leidt uiteindelijk tot homogenisering van het stedelijk leven. Bepaalde groepen zullen zich niet meer prettig voelen in het publiek domein. Met de organisatie van de bebouwing kunnen architecten, naar mijn mening, veel invloed uitoefenen op de sociale veiligheid van een gebied. Door gebouwen op een dusdanige manier te programmeren waarbij er meestal ‘ogen’ gericht zijn op de openbare ruimte, kan de noodzaak van cameragebruik worden teruggedrongen. Privatisering is een ander gevaar voor het publiek domein. Dit is tevens misschien ook wel het grootste gevaar omdat het de meest ‘makkelijke’ ingreep is. Bij moeilijk beheerbare gebieden waar veel overlast is, is het erg verleidelijk voor de overheid om te tolereren dat bewoners ergens een hek omheen zetten of een bepaalde steeg afsluiten. Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 77
Het privatiseren van de publieke ruimte is vooral zichtbaar in Los Angeles; een stad die wordt beheerd en geregeerd door private ontwikkelaars. Waar mensen uit angst wonen in gated communities. Grote hekken, beveiligingsbeambten en camera’s moeten de veiligheid van de mensen garanderen. De vraag is of wij in Nederland ook die kant op gaan met ons publiek domein. Volgens de geïnterviewde architecten zal in Nederland wel meer ruimte geprivatiseerd worden, maar zal het nooit zo ver komen als in Los Angeles. Het grote cultuurverschil en de meer ontwikkelde verzorgingsstaat maakt dat een dergelijke mate van privatisering hier in Nederland, naar verwachting, niet zo ver door gaat. Het laatste gevaar dat hier beschreven wordt is de thematisering. Ook thematisering vormt een bedreiging voor het publiek domein. Deze thematisering is hoofdzakelijk een gevolg van de ervaringsmarkt; mensen willen op een gemakkelijke manier heel veel verschillende ervaringen opdoen. Steden springen op deze wens in door ruimtes heel
duidelijk
te
programmeren
met
een
bepaalde
mogelijke
ervaring. Een te geprogrammeerde ruimte beperkt de kans dat een dwarsdoorsnede van de bevolking zich daar zal vertonen. Het beperkt de kans dat verschillende groepen de ruimte zullen gaan gebruiken. Een uitwerking van deze drang tot thematiseren zijn de grote shopping malls. Deze grote winkels vertrekken naar de randen van de steden en laten grote gaten achter in de stad. Ook de gebouwen zelf trekken zich erg weinig aan van de stad. Het zijn grote anonieme dozen die los van tijd en plaats in de ruimte worden gezet. De geïnterviewde architecten tonen zich weinig enthousiast over deze type gebouwen. Ze worden toegeschreven aan architecten die erg gefocust zijn op hun eigen object en weinig rekening houden met de stedelijke context. 78 Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’
De angst voor het einde van het publiek domein heeft in eerste instantie veel te maken met de klassieke opvattingen hierover. Deze opvattingen kunnen leiden tot een constatering dat het publiek domein, in de klassieke context, dreigt te verdwijnen. Het is, naar mijn mening, daarom erg belangrijk om de klassieke beelden en de hedendaagse ontwikkelingen met elkaar in verband te brengen, precies zoals Hajer en Reijndorp hebben gedaan. Deze ‘klassieke’ terminologie kan namelijk ook erg verstikkend werken. Zoals Hajer en Reijndorp schrijven is dit de grootste hindernis voor het tot stand brengen van nieuw publiek domein. Dit, zoals zij het noemen, ‘nieuw publiek’ domein draait om de ervaring van culturele mobiliteit. Daarbij staat, net als in de klassieke theorie, het ontmoeten centraal, alleen dan op een minder fysieke en totale manier. Het publiek domein is niet meer zo plaatsgebonden. Het is meer een ervaring geworden waarbij ruimtes telkens wisselen van sfeer.
Hoofdstuk 3. De ommuurde ‘jeu de boulesbaan’ 79
80
hoofdstuk 4
Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 4.1
De stad als keuzepakket
De sfeer van het publiek domein wordt vooral bepaald door opvattingen over de samenleving, het maatschappijbeeld en de angst voor onveiligheid. Onderwerpen die in de voorgaande hoofdstukken geconstateerd zijn als belangrijke factoren die invloed hebben op het publiek domein. In dit hoofdstuk worden deze factoren uitgelegd aan de hand van de globaliseringstendens. Zoals in de voorgaande hoofdstukken is geschreven, hebben Hajer en Reijndorp geconstateerd dat vermaak en ervaring steeds belangrijker worden
(2001:52).
Daarmee typeren ze de
gevolgen die ontstaan zijn vanuit veranderingen in de samenleving. In The rise of the network society schrijft socioloog Manuel Castells
(1996)
ook
over deze nieuwe stedelijke veranderingen. Behalve over de gevolgen gaat zijn boek hoofdzakelijk over de wereldwijde tendensen die deze gevolgen veroorzaken. Deze tendensen zijn niet meer gekoppeld aan de traditionele stad, zoals als wij die nog steeds typeren. In de Architect van 1995 wordt Castells als volgt geparafraseerd: “De groei van de steden wordt tegenwoordig niet langer belemmerd door fysieke grenzen. Ze krijgen de vorm van amorfe vlekken die de immense, mondiale, materiële en immateriële stromen die geen in- en geen exterieur hebben, onderbreken, vormen en sturen”
(Speaks, 1995).19
Om over de
toekomst van het publiek domein te spreken is het, naar mijn mening, van belang om deze tendensen goed te begrijpen. Deze achtergrond vormt een verklaring voor de veranderingen die hiervoor zijn geconstateerd. Volgens Castells maakt de toegenomen mobiliteit dat de fysieke nabijheid van sociale en maatschappelijke voorzieningen minder belangrijk wordt.
19
Speaks, M. (1995) ‘Artificieel modernisme’ de Architect, 9:35 81
Zoals Hajer en Reijndorp zeggen: “je kunt een stedeling zijn zonder in de stad te wonen. In de nieuwe culturele geografie creëert ieder voor zich zijn eigen stad, als combinatie van de diverse plekken die voor dat individu van belang zijn”
(2001:57).
Elk individu stelt zijn eigen ‘pakket’ van plekken samen waartussen men zich beweegt, als soort van module systeem. Deze plekken kunnen verschillen in heterogeniteit en culturele diversiteit. De één zal voor een veiliger pakket kiezen dat bestaat uit meer homogene, geprivatiseerde plekken terwijl een ander voor de authentieke stedelijke ervaring gaat en voor de meer heterogene, openbare plekken. De keuze van het pakket zal voor een groot deel bestaan uit de angst om in onveilige situaties terecht te komen. Iemand die zich snel onveilig voelt zal deze ervaring uit de weg gaan en zich beperken tot de meer homogene en private gebieden, die gemakkelijk met de auto bereikbaar zijn. Zowel fysieke als sociale mobiliteit zijn de belangrijkste kenmerken van deze nieuwe maatschappelijke tendens, ook wel globalisering genoemd. Zoals gezegd zal de angst voor geweld een belangrijke motivatie zijn voor de samenstelling van het stedelijk pakket. Dit maakt dat sommige locaties in de stad nog meer naar de achtergrond zullen verdwijnen, en er in conditie nog meer op achteruit gaan. Mensen zullen toch vooral voor de bekende en veilige locaties kiezen. De toegenomen bereikbaarheid van de auto maakt dat mensen ook niet meer ‘toevallig’ of onbewust met deze plaatsen in contact komen. Plaatsen komen dichter bij elkaar te liggen ondanks een geografische afstand en tegelijkertijd komen plaatsen die geografisch om de hoek liggen verder weg gelegen. De eerder genoemde shopping malls spelen hier handig op in, zowel qua ligging als qua inrichting. Alles is vormgegeven vanuit de bereikbaarheid met de auto, wat uiteraard grote invloed heeft op het publiek domein dat doorgaans als domein van de voetganger wordt gezien. 82 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
4.2
Intensivering van wereldwijde betrekkingen
Globalisering is een zeer algemene term voor verschillende moderne tendensen die momenteel in de wereld gaande zijn. In principe staat globalisering voor de vermeerdering en intensivering van de wereldwijde economische en sociale betrekkingen, aldus de Duitse socioloog Hartmut Häußermann (1993: 79-91). Economie en politiek krijgen hierdoor nieuwe waarden die op hun beurt weer gevolgen hebben voor de traditionele stad. Er ontstaat een nieuw stadstype dat bestaat uit controle en functionele dienstverlening. Oorzaak hiervan is de opkomst van transport en communicatietechnieken, die de handel tussen de verschillende nationale economieën heeft vereenvoudigd. Globalisering wordt ook wel gezien als een intensivering van globale communicatiemiddelen en economische betrekkingen. Enerzijds is dit de overgang van handel tussen landen naar een meer globaal georganiseerde productie, anderzijds is dit de vestiging van een wereldmarkt door nieuwe communicatietechnieken.
Deze
nieuwe
communicatietechnieken
hebben de overbrengingstijd van informatie teruggebracht tot nul, waarmee de betekenis van de fysieke afstand is afgenomen. Dit maakt dat de traditionele economische traditie veranderd is. De economische relatie wordt uit de sociale- en politieke bindingen gehaald, en wordt gereduceerd tot een economische rationaliteit; een wereld op zichzelf. Deze economische gevolgen van globalisering voor de stad zijn erg ingrijpend omdat de oorspronkelijke betekenis van de stad verloren gaat. De meer globaal georganiseerde productie maakt dat onze economische betrekkingen zijn veranderd en aan het veranderen zijn. Wij zitten in een overgang van een productie- naar een dienstensamenleving en dat heeft grote sociale en ruimtelijke gevolgen. De stad is niet meer persé het centrum van heterogene functies en sociale betrekkingen die voor een innovatief milieu zorgen. Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 83
De komst van nieuwe communicatietechnieken heeft de traditionele samenleving veranderd in een netwerksamenleving, waarbij de fysieke nabijheid steeds minder van belang is geworden. Het hebben van netwerken vormt een belangrijk onderdeel in de hedendaagse samenleving. Wanneer Manuel Castells (1996) over globalisering spreekt, wijst hij er voortdurend op, dat het ontstaan van een netwerkeconomie geenszins gebaseerd is op een plan, maar dat het een autonome kracht is. Een ontwikkeling die zichzelf in gang heeft gezet, zichzelf in leven houdt en waartegen geen mens zich kan weren. Een ontwikkeling die zich niets aan trekt van landsgrenzen, reputaties en tradities. En die constant nieuwe netwerken creëert met bedrijven en instellingen. Nieuwe informatietechnologie creëert de mogelijkheid om deze nieuwe netwerken aan te gaan. Er is een nieuwe technologie ontstaan die wereldwijde netwerken mogelijk maakt waardoor individuen, bedrijven en instellingen met elkaar verbonden zijn en steeds meer worden. Door deze nieuwe verbanden is de ‘traditionele’ economie, die is ontstaan uit de industrialisatie, aan het veranderen tot een meer transnationale economie. Wat ingrijpende gevolgen heeft voor de sociale structuur op wereldschaal. Deze technische ontwikkeling heeft twee belangrijke gevolgen. De eerste is het ontstaan van een globale economie. De massaproductie als uitkomst van de industriële revolutie wordt teruggedraaid naar een steeds meer flexibele productie gebaseerd op gecomputeriseerde gegevens die overal ter wereld te verwerken zijn. Hier tegenover staat als tweede gevolg van de informatietechnologie, de toenemende sociale fragmentarisering. Oude sociale bindingen, zoals de traditionele werkgever - werknemer verhouding, verliezen het van de economische kracht. Thuiswerk en deeltijdbanen drukken op het gezinsleven. 84 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
De overheid krijgt een nieuwe rol in deze nieuwe structuur. Volgens Castells is de hoofdtaak van de politiek niet meer om de samenleving te sturen, maar moeten politici meer gaan fungeren als intermediair tussen de verschillende economische stromingen en de samenleving. Het probleem dat in de toekomst kan ontstaan is een discrepantie tussen, wat Castells (1996:410) noemt, ‘space of flows’, waarbij het gaat om het uitwisselen van informatie, kapitaal en macht, en de ‘space of places’, waarin de sociale interactie en de fysieke nabijheid centraal staat tussen geïnstitutionaliseerde organisaties en de maatschappij. De meest dominante processen zijn georganiseerd in de ‘space of flows’. De menselijke ervaring is echter geconcentreerd in de ‘space of places’. De globalisering maakt dat de dominante processen in de ‘space of flows’ autonoom operen en zich dus weinig aantrekken van de mensen in de ‘space of places’, waarin de sociale mening wordt gevormd en de politieke controle kan worden uitgevoerd. De discrepantie hiertussen kan maken dat beslissingen die in de ‘space of flows’ worden genomen op weerzin stuiten in de ‘space of places’
(Castells 1997:65).
Deze grove scheiding
tussen economische processen en sociale processen heeft z’n weerslag op de ruimtelijke inrichting van steden. Deze tendens werkt de eerder genoemde organisatie principes zoals woonenclave en ‘office park’ in de hand. De stad wordt opnieuw geschikt naar deze verschillende thema’s.
Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 85
86
4.3
Globalisering in de architectuur
Architecten reageren in hun architectuur op de tendensen die gangbaar zijn in de samenleving. Zij reageren op de steeds individualistischer wordende samenleving, op de angst voor criminaliteit en op de nieuwe technologische ontwikkelingen. Door gebouwen in die gedachte te ontwerpen wordt dat proces tevens versterkt. Voor dit onderzoek zijn de tijdschriften Archis
(eerder Wonen TABK en later VOLUME genaamd)
en de
Architect onderzocht. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop deze toonaangevende bladen schrijven over de nieuwe tendens globalisering en de effecten daarvan op het werk van de architecten. Hoewel de term globalisering uiteindelijk maar één keer is voorgekomen, zijn de kernmerken van deze verandering wel opgemerkt en 2005 visie
beschreven. met op
In
architect de
een
interview
Joseph
globalisering
in
Lluís gevraagd
de Mateo en
Architect
van
wordt
zijn
beschreven.
“De enige mogelijke rol voor de architectuur in een globaliserende wereld is te dienen als wrijvingskracht tegenover mondiale en op drift geraakte bewegingen. Een gebouw moet echt zijn en niet virtueel worden. Het doel moet zijn om een specifiek moment van realiteit te bieden. De architectuur moet in zekere zin nieuwe betekenislagen introduceren. Niet veel architecten kunnen dat, want je moet een gevoel voor de eigenheid van plaatsen hebben”
(Tilman 2005).20
De verschijnselen van de globalisering werd tien jaar eerder al wel als volgt beschreven: “De stad wordt doorkliefd door infrastructuren en andere netwerken. Het grondgebied ervan is onderhevig aan onbeheerste en ononderbroken veranderingen. Dit stedelijke landschap wordt gekarakteriseerd door het discontinue en het heterogene, die 20
Tilman, H. (2005) ‘Het materiaal is een deelproduct van ons denken? Interview met Joseph Lluís
Mateo’. de Architect, 7-8:22 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 87
het resultaat zijn van fragmentarische processen. Deze stad vereist een geheel andere benadering dan die van de verovering van nieuwe stedelijke ruimtes, die tot nu toe het stedenbouwkundige denken beheerste. Stedenbouwkundige ingrepen bestaan in deze context in essentie uit een transformatie van het al bestaande. De cultuur van de stedelijke uitbreidingen maakt er langzaam plaats voor de cultuur van de stedelijke transformaties”
(Rodermond 2005).21
Dit nieuwe denken over structuren en netwerken beïnvloedt de architect in zijn denken en doen. De context van de ontwerpen verandert hierdoor mede. De architectuur zelf is ook gevangen in verschillende netwerken waarbinnen het moet functioneren. Enerzijds hebben zij zelf utopische fantasieën over het faciliteren van het nieuwe wonen en werken, anderzijds zijn ze gebonden aan de reële werkelijkheid waarin zij deze ontwerpen willen realiseren. De verschijnselen van de globalisering lijkt veel architecten te inspireren tot ingewikkelde, technische hoogstandjes die rechtstreeks ‘geland’ lijken te zijn uit de science-fictionfilms. Steeds meer architecten ontwerpen gebouwen die los staan van elke stedelijke context. Gebouwen die overal ter wereld kunnen worden neergezet en geen rekening houden met de bestaande structuren. Naar mijn mening gebruiken architecten de invloeden van de globalisering als inspiratie voor hun ontwerpen, bewust of onbewust. Daarbij worden ze mede geïnspireerd door de Nederlandse architectuurtijdschriften. Deze tijdschriften besteden vooral aandacht aan de meest in het oog springende en vernieuwende ontwerpen. Vooral Archis TABK en later VOLUME genaamd)
21
(eerder Wonen
speelt duidelijk in op nieuwe tendensen.
Rodermond, J. (1995) ‘Op zoek naar DE STAD van morgen; De herontdekking van de utopie’. de
Architect, 7-8:22 88 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
89
Naast het voeren van een debat over architectuurtheorie is het tijdschrift ook altijd geïnteresseerd geweest in de ontwikkelingen buiten Nederland en in andere ontwerpdisciplines. Dit in tegenstelling tot de Architect. Over het algemeen is de Architect meer gericht
(64%)
op het schrijven
over ‘zuiver’ architectuur gerelateerde projecten. Archis
(eerder Wonen
TABK en later VOLUME genaamd) is breder georiënteerd. Dit is vooral zichtbaar
aan het hoge percentage artikelen die onder de term theorie vallen. Door de jaren heen is de visie van het blad Archis en later VOLUME genaamd)
(eerder Wonen TABK
meerdere keren drastisch veranderd. Dit is
gepaard gegaan met de nodige naamswisselingen. In 1985, toen het blad nog Wonen TABK heette was het inhoudelijk en esthetisch vergelijkbaar met de Architect. In 1995, onder de naam Archis, kwam de nadruk van de artikelen al meer te liggen op de relatie tussen de
Archis (Wonen TABK/VOLUME)
de Architect 1985/1995/2005
artikelen over buitenlandse architecten (BL ARCH.), Nederlandse architecten (NL ARCH.), buitenlandse personen (BL PERS.), Nederlandse personen (NL PERS.), buitenlandse gebieden (BL GEB.), Nederlandse gebieden (NL GEB.), theorie (TH) en overige artikelen (OV).
90 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
verschillende ontwerpdisciplines. De teksten werden hierbij zowel in het Nederlands als in het Engels geschreven. In 2005 heeft het blad opnieuw een identiteitsverandering ondergaan en dit keer een zeer drastische. Naast de naam, tegenwoordig VOLUME, is het inhoudelijk en esthetisch volledig veranderd. Het blad is onder andere een nauwe samenwerking aangegaan met AMO, het onderzoeksbureau dat gekoppeld is aan OMA Rem Koolhaas
(*1944).
(Office for Metropolitan Architecture)
van
Het blad is hoofdzakelijk een fotoverslag
geworden van de tendensen die nu gaande zijn. Een zeer uitgebreide website staat garant voor de inhoudelijke discussie over het vakgebied en de maatschappij. De fotoverslagen gaan hoofdzakelijk over de thema’s die hiervoor benoemd zijn als een bedreiging van het ‘klassieke’ publiek domein. Foto’s over grote shopping malls of andere bouwblokken in verlaten buitenlandse gebieden, grote stedelijke verkeersnetwerken maar ook over de hang naar beelden uit het verleden in een tijd waarin de nieuwe media hoogtij voert. Naast de onderwerpen die het tijdschrift behandeld is het tijdschrift zelf ook een heel goed voorbeeld van globalisering. Het tijdschrift heeft een internationale uitstraling. VOLUME manifesteert zich tegenwoordig hoofdzakelijk op het internet. Op de website wordt een levendig discussieforum onderhouden. Dit volledig voortbordurend op de nieuwe gedachtegang waarbij gedrukte media het aflegt tegen digitale media. De geïnterviewde architecten echter gaven aan helemaal niet zo actief te zijn op het internet, in de zin van discussieforum of het lezen van vakliteratuur. Geen tijd was de belangrijkste reden. Wel zijn de meeste architecten geabonneerd op één van beide tijdschriften. De hele architectuurwereld is ondanks de grote hoeveelheid architecten, toch erg klein. De geïnterviewde Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 91
architecten komen elkaar toch telkens weer overal tegen. Vaak bij prijsvragen of bij borrels. Frits van Dongen
(*1946)
zegt hierover:
“Niemand heeft nooit geen tijd maar ondertussen is het wel zo dat je elkaar regelmatig tegen komt”. Hij is de enige die wel geabonneerd is op een internetforum. WEL (wel geabonneerd op internetforums) NIET (niet geabonneerd op internetforums) GEEN (geen antwoord)
Bij het analyseren van de tijdschriften is de naam Rem Koolhaas geregeld voorgekomen. Opvallend veel vaker dan andere architecten. Alleen de architect Le Corbusier
(1887-1965)
is vaker genoemd, vooral
tijdens interviews werd hij geregeld als inspirator genoemd. In Archis is de naam Rem Koolhaas tien keer voorgekomen, in het latere VOLUME vier keer. In de Architect is de naam iets vaker genoemd namelijk in totaal 16 keer. In verhouding tot het aantal Nederlandse architecten en de hoeveelheid personen en ontwerpen die elke keer per blad en per jaargang worden beschreven is dit zeer vaak.
Wonen TABK 1985 - Archis 1995
de Architect
92 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
Een
verklaring
voor
Koolhaas’
bekendheid
is
wellicht
zijn
nadrukkelijke aanwezigheid in het architectuurdebat. In de Architect nummer 6 in 2005 wordt zijn bureau OMA beschreven als: “ Aanvankelijk was OMA geen Nederlands bureau, maar een van de eerste mondiale architectuurbedrijven”
(Sewing 2005).22
Hoewel hij pas in 1992 bekendheid
kreeg met zijn ontwerp voor de Kunsthal in Rotterdam, was zijn boek Delirious New York uit 1978 al ver daarvoor standaard kost voor elke ‘moderne’ architect. Via boeken, publicaties en lezingen heeft Koolhaas zijn naam gevestigd in de architectuurwereld. In Koolhaas’ latere boek S,M,L,XL
(1998)
stelt hij de vraag hoe steden eruit zullen zien wanneer
ze meer en meer op een luchthaven gaan lijken. Dit noemt Koolhaas ‘The Generic City’
(1998).Hieronder
volgen een paar korte citaten over
Koolhaas’ visie hierop. Het gaat te ver om in deze scriptie zijn volledige theorie te beschrijven maar aan de hand van deze citaten ontstaat er wel een beeld over de gedachten die hij inbrengt in het architectuurdebat. “Tegenover de identiteit en het karakter van de oude steden heeft de nieuwe stad geen identitet: het is een stad zonder verleden, zonder individualiteit of particulariteit” (De Cauter 2005:11).
“Ze (The Generic City, red.) wordt niet samengehouden
door het publieke domein, de agora, maar door het residu: ‘de straat’ is dood’. De wolkenkrabber vormt de definitieve typologie. Hij heeft de rest al opgeslokt, hij kan overal staan, op zichzelf en geïsoleerd”
(De Cauter 2005:13).
“In de generische
stad is iedereen toerist of wandelaar. ‘The only activitity is shopping’ (Koolhaas (1998:1260).
Kantoorgebouwen worden meer en meer redundant wegens thuiswerk
en omdat hotels zo compleet zijn in hun infrastructuur”
22
(De Cauter 2005:14).
Sewing, W. (2005) ‘Retrodesign of populisme’. de Architect, 6:19 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 93
94
Van de geïnterviewde architecten noemden er vier Rem Koolhaas op de vraag welke Nederlandse architect hen beïnvloedt. Hoewel ze allemaal kritiek hadden op Koolhaas’ benadering, blijft hij een inspiratiebron. Paul Robbrecht (*1950) waardeert Koolhaas meer om zijn persoonlijkheid dan om zijn gebouwen. “Hij gebruikt de gang van dingen en heeft daar geen kritiek op”. Ook volgens Roy Bijhouwer (*1953) draagt Koolhaas niet zozeer een visie uit, maar signaleert hij fenomenen die hij vervolgens uitvergroot in tekst en beeld. De populariteit van Koolhaas maakt dat hij een geliefde stageplaats voor architectuurstudenten is. “Rem Koolhaas krijgt en masse studenten over de hele wereld vandaan. Die gaan onderzoeken, zoals alle grote architecten dat doen. Vooral bij competities valt op dat de verschillen steeds minder groot worden. Dat is ook een uitkomst van globalisering”. Paul de Ruiter
(*1962)
vindt dat de
ontwerpen van de ‘grote’ architecten steeds meer op elkaar gaan lijken.
Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 95
4.4
Conclusie
Om een discussie te kunnen voeren over het publiek domein is het noodzakelijk om de achterliggende tendensen in ogenschouw te nemen. In mijn visie is het de globalisering die zorgt voor tendensen die de stedelijke inrichting drastisch veranderen. Nieuwe communicatie en transportmiddelen hebben de handel tussen de verschillende nationale economieën vereenvoudigd. De twee belangrijkste gevolgen hiervan voor onze samenleving zijn het ontstaan van een globale economie en een toenemende sociale fragmentarisering. Een globale economie leidt tot de overgang van een productie- naar een dienstensamenleving. De economische bindingen tussen mensen veranderen hierdoor. Toegenomen mobiliteit en nieuwe communicatiemiddelen maken dat de fysieke nabijheid minder belangrijk wordt. Afstanden worden gemakkelijker overbrugd en contacten worden via nieuwe media gelegd en onderhouden. Het ‘naar buiten’ gaan krijgt hiermee een andere betekenis waarmee de sociale interactie tussen mensen ook verandert. Netwerken nemen een steeds belangrijkere positie in het (sociale) leven in. Toevallige ontmoetingen nemen af door het vaste netwerk waarin mensen zich begeven. De afhankelijkheid van de auto maakt dat mensen meer behoefte lijken te hebben aan transportruimtes dan aan publiek domein. Deze nieuwe verdeling en verandering van de economische betrekkingen maakt dat steden opnieuw georganiseerd worden. Ze worden gereorganiseerd aan de hand van bestaande thema’s als ‘office park’ en woonenclave. De verschillende clusters leiden uiteindelijk tot segregatie. Dit heeft ook gevolgen voor het ‘klassieke’ publiek domein. Ook de opdrachten die architecten krijgen en de uitwerking daarvan veranderen.
Architectuurtijdschriften
beschrijven
de
nieuwe
ontwikkelingen en inspireren architecten in hun architectuur. Het 96 Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
inspireert hen tot nieuwe vormen en nieuw materiaalgebruik. Alleen de meest in het oog springende ontwerpen worden behandeld. Dit maakt dat er een ontwerpfilosofie ontstaat die meer gefocust is op het gebouw als object dan op het object en de samenleving. Vooral het tijdschrift de Architect blijft sterk hangen bij het beschrijven van architectuurobjecten. Archis heeft daarentegen wel een ontwikkeling doorgemaakt waarbij architectuur ook in een grotere context wordt geplaatst. Zij richt zich onder de naam VOLUME volledig op de theoretisering van architectuur en andere tendensen die op wereldschaal gaande zijn en die de samenleving beïnvloeden. Internet speelt daarin een belangrijke rol. Zij richten zich volledig op de gedachtegang dat papieren media uiteindelijk wordt overgenomen door de digitale media. Voorlopig zijn de geïnterviewde architecten daar nog weinig in geïnteresseerd. Zij blijven meer interesse houden in boeken en gedrukte tijdschriften dan vakinformatie opdoen via een beeldscherm. Hoewel het aantal architecten enorm is, beschouwen de architecten het als een kleine ‘wereld’. Iedereen kent iedereen en komt elkaar overal weer tegen bij prijsvragen en borrels. De
grote
implementator van de globaliserings-invloeden in de
(Nederlandse) architectuurwereld is wel Rem Koolhaas. Zijn naam is opvallend vaak voorgekomen bij zowel het tijdschriftenonderzoek als de interviews. Koolhaas’ werkveld beslaat de gehele wereld, zijn hele architectuurvisie is geënt op nieuwe media en de veranderende economische betrekkingen. Hijzelf en zijn bureau hebben nauwe banden met het tijdschrift
VOLUME.
Zijn
redactionele
aanwezigheid
wordt
zo
nadrukkelijk weergegeven in het blad dat je gerust kunt zeggen dat
Rem
Koolhaas
nu
een
eigen
architectuurtijdschift
heeft
waarin hij zijn visie uitgebreid en zonder censuur kan verkondigen. Hoofdstuk 4. Virtuele realiteit of reële virtualiteit? 97
98
hoofdstuk 5
Het architectuurdebat versus publiek domein. In
deze
scriptie
heb
ik
de
volgende
centrale
vraag
gesteld:
Wat is de invloed van het internationale architectuurdebat op de vormgeving van het publiek domein? Deze vraag is voortgekomen uit een aantal vooronderstellingen. Vanuit
de
misschien heb
ik
praktijk wel
de
zijn
deze
vooroordelen mogelijkheid
vooronderstellingen
ontstaan.
benut
om
Met ze
te
deze
of
scriptie
onderzoeken.
In eerste instantie heb ik de sociologische theorie over dit onderwerp bestudeerd. Ik heb getracht de sociologische terminologie aan te scherpen. Er zijn twee stromingen in de sociologie wat betreft de visie op het publiek domein. Aan de ene kant zijn er sociologen die bang zijn dat het publiek domein gaat verdwijnen. Zij hangen sterk naar het ‘klassieke’ publiek domein waarbij de interactie, totale toegankelijkheid en de aanwezigheid van verschillende categorieën mensen, hoog in het vaandel staan. Naar hun bevindingen gaat dit publiek domein langzaam verloren. Een andere ‘groep’ sociologen is juist van mening dat er nog volop kansen zijn voor het publiek domein. Ook zij beschrijvingen de veranderingen die gaande zijn, maar zien daarbij nog volop kansen. Beide groepen constateren gelijke bedreigingen van publiek domein. Homogenisering, privatisering en thematisering staan garant voor de teloorgang van het ‘klassieke’ publiek domein. Om deze veranderingen te kunnen bevatten vind ik het noodzakelijk te kijken naar de oorzaak van deze veranderingen. In deze scriptie heb ik deze veranderingen gekoppeld aan de globalisering. Globalisering staat voor de vermeerdering en intensivering van de wereldwijde economische en sociale betrekkingen. 99
De ontwikkeling van mobiliteit en communicatiemiddelen leiden tot een netwerksamenleving waarin het leefklimaat van mensen mee verandert, net als de traditionele stad. Mensen gebruiken niet meer de stad als geheel maar bewegen zich slechts van plek naar plek, zonder de rest van de stad te kennen. Waardoor ze geen of minder gebruik meer maken van het traditionele publiek domein. Eerder is een discussie gevoerd over de toekomst van publiek domein. Krijgen de pessimisten of de optimisten gelijk? Naar mijn mening krijgen de optimisten gelijk. Zoals Hajer en Reijndorp
(2001)
beschrijven zijn er nog volop mogelijkheden. Het romantische beeld van het ‘klassieke’ domein wordt door hun gerelativeerd door te kijken naar de daadwerkelijke interactie en niet alleen naar een mogelijke interactie. Ook vroeger werden (delen) van het publiek domein tijdelijk geconfisqueerd. De toekomst van publiek domein ligt in het creëren van ruimtes waar publiek domein zou kunnen ontstaan. Door verschillende plekken naast elkaar te situeren die elk gebruikt kunnen worden door verschillende groepen mensen ontstaat toch de interactie die juist zo belangrijk is voor het stedelijk leven. Het in contact komen met ‘vreemden’ vormt de basis van tolerantie in een stedelijke samenleving. Aan het begin van deze scriptie zijn verschillende vooronderstellingen genoemd.
Hieronder
worden
deze
puntsgewijs
uitgewerkt.
Er is weinig aandacht voor niet kunst- cq ontwerp-gerelateerde disciplines zoals psychologie, sociologie enzovoort Ook al zeggen de architecten geïnteresseerd te zijn in andere disciplines, uit de interviews komt dit niet sterk naar voren. Architecten blijven sterk gericht op de visuele kunsten. Velen hebben een heel netwerk 100 Hoofdstuk 5. Het architectuurdebat versus publiek domein
van kunstenaars en vormgevers om zich heen verzameld waarmee projecten worden uitgevoerd, maar overige disciplines zijn hier meestal niet bij betrokken. Hetzelfde geldt voor de onderzochte tijdschriften. Ook hier wordt bijna niet over niet kunst- cq ontwerp gerelateerde disciplines geschreven. Eén enkele keer is de antropoloog Marc Augé geciteerd. Maar naar mijn mening veel te weinig voor tijdschriften die zich voor een belangrijk deel bezig houden met de theoretisering van het vakgebied. In het Nederlandse architectuurdebat is weinig aandacht voor het werk van landschapsarchitecten De grote afwezigheid van het woord ‘landschapsarchitect’ in deze scriptie maakt duidelijk dat er inderdaad zeer weinig aandacht voor
deze
discipline
is.
Landschapsarchitecten
worden
gezien
als mensen die als laatste hun ‘ding’ mogen doen. Dat wordt toch als een hele andere discipline gezien. In de tijdschriften zijn verschillende personen beschreven met zeer uiteenlopende kunst of vormgeving georiënteerde achtergronden, maar het werk van een landschapsarchitect komt er niet in voor. Dit ondanks dat de aandacht voor de openbare ruimte al sinds de jaren tachtig enorm is toegenomen. Veel architecten zijn onbekend met de sociologische betekenis van begrippen als publiek domein en openbare ruimte Sociologie wordt vooral met de mond beleden maar niet toegepast. Sociologie wordt door de architectuurwereld toch vooral als een theoretische discipline gezien. De sociologische terminologie werd tijdens de interviews afgedaan als een kwestie van begrippen, woorden. Hoewel ze veelal bekend zijn met de termen hechten ze er weinig waarde aan.
Hoofdstuk 5. Het architectuurdebat versus publiek domein 101
Dit zelfs door architecten met een sterke stedenbouwkundige achtergrond. In de tijdschriften is al helemaal geen onderscheidt hiertussen
aangetroffen.
De
termen
kwamen
weinig
voor,
en
als ze voorkwamen werden ze willekeurig door elkaar gebruikt. Architecten zien openbare ruimte veelal als een overgebleven ruimte In principe is dit zo. De meeste architecten redeneren vanuit het gebouw als object. Het inrichten van de openbare ruimte wordt door hen niet erg belangrijk geacht. Het wordt gezien als een rest-ruimte waar iemand anders ’iets’ mee mag doen. Bij architecten met een meer stedenbouwkundige achtergrond is dit anders. Vanuit hun ontwerp houden zij zich bezig met de interactie tussen gebouw en de stad met de openbare ruimten. Architectuurjournalisten
zijn
echter
weinig
geïnteresseerd
in
openbare ruimte. Bij het beschrijven van een plein beperken zij zich hoofdzakelijk tot de architectuur of het
(bestratings)materiaal.
Er wordt weinig geschreven over het functioneren van het plein. De openbare ruimte staat hoofdzakelijk in dienst van bebouwing Ook hier is weer een verschil tussen architecten die vooral op het gebouw op zich gericht zijn en architecten met een stedenbouwkundige achtergrond. Voor de eerste categorie is het inderdaad zo. Zij zien de openbare ruimte als een gebied waar ze geen invloed op hebben. Met mooie gevels wordt deze ruimte een krachtige basis gegeven maar over het functioneren van de openbare ruimte en de mogelijkheden tot publiek domein wordt weinig nagedacht. De tweede categorie is juist bewust bezig een interactie aan te gaan met deze openbare ruimte. Het grote verschil met sociologen is echter dat architecten denken dat publiek domein ook binnen een gebouw kan ontstaan. De 102 Hoofdstuk 5. Het architectuurdebat versus publiek domein
hal van een overheidsgebouw beschouwen zij bijvoorbeeld als publiek domein. Dit terwijl in de sociologie deze term toch hoofdzakelijk behouden is aan de buitenruimte en eventuele passages en atria. Veel architecten gaan sterk uit van fysisch deterministische opvattingen Opmerkelijk is dat deze opvattingen nog steeds gelden. Uiteraard moet je als architect het vertrouwen hebben dat je de wereld positief kunt sturen met je gebouw. Deze conclusie wordt treffend verwoord met het volgende citaat van Paul Robbrecht: “Als architect en stedenbouwer kies je altijd voor het goede dat voor de gemeenschap werkbaar is. Maar daarin kun je ook grandioze vergissingen begaan”. En die fouten worden ook zeker gemaakt. Bij een aantal architecten kreeg ik sterk de indruk dat zij ontwerpen naar (bouw)technisch vermogen in plaats van te ontwerpen vanuit de gebruiker. De gebruiker moet zich in deze ontwerpen aanpassen aan het gebouw. De hedendaagse architectuur ondersteunt privatisering van de openbare ruimte De invloed die ik architecten toedicht wat betreft de werking van de openbare ruimte wordt door de architecten zelf afgeschoven op de opdrachtgever. Zij houden de opdrachtgever verantwoordelijk voor de werking van bepaalde condities omtrent programma, veiligheid en beheer. Ook het feit dat zij vinden dat publiek domein ook binnen in een gebouw kan ontstaan, maakt dat ze gemakkelijk bereid zijn extra openbare ruimte te confisqueren.
Hoofdstuk 5. Het architectuurdebat versus publiek domein 103
Tot slot de hoofdvraag van deze scriptie: Wat is de invloed van het internationale architectuurdebat op de vormgeving van het publiek domein? Deze invloed is groot. Het internationale architectuurdebat wordt gevolgd door de Nederlandse architectuurbladen waarop veel architecten geabonneerd zijn. Architecten willen op de hoogte gehouden worden van hun vakgebied en zien deze bladen als vertegenwoordiger van de actuele stand van zaken. Zij laten zich beïnvloeden door de onderwerpkeuze en de inhoud van deze bladen. Hoewel de term globalisering niet erg vaak naar voren komt, worden de verschijnselen wel uitgebreid besproken. De architecten die ik heb gesproken zijn zich over het algemeen sterk bewust van de stedelijke veranderingen en zien tot op zekere hoogte ook de gevaren daarvan in. Vooral architecten met een meer stedenbouwkundige inslag hebben duidelijk een eigen visie op het stedelijk leven en de gevaren die de stad bedreigen. Ze hebben allemaal hun eigen oplossingen en visies, maar ook excuses. De verantwoordelijkheid jegens het publiek domein wordt maar al te gemakkelijk afgeschoven op de opdrachtgever. In Nederland wordt het architectuurdebat momenteel hoofdzakelijk bepaald door Rem Koolhaas. In de bladen komt hij regelmatig voor en ook door de geïnterviewde architecten wordt hij als inspirator genoemd. Nu hij praktisch zijn eigen architectuurblad heeft wordt deze invloed alleen maar versterkt. Zijn gehele architectuurvisie is geënt op nieuwe media en de veranderende economische invloeden. Een visie waarvan ik heb gezegd dat deze invloeden leiden tot grote anonieme bouwdozen die de leefomgeving van de stad schaden.
104 Hoofdstuk 5. Het architectuurdebat versus publiek domein
Virtuele realiteit of reële virtualiteit?
De
architectonische
tendensen
die nu waarneembaar zijn in de steden lijken te bevestigen dat de beelden zoals in science-finctionfilms wordt beschreven werkelijkheid gaan worden. De geïnterviewde architecten geloven zelf echter niet dat het ook zover gaat komen. Zij hebben veel kritiek op deze bouwdozen en zorgen voor ‘betere’ ontwerpoplossingen in hun eigen gebouwen. De, in mijn ogen extreme, visie van Rem Koolhaas is voor veel architecten heel inspirerend maar tegelijkertijd hebben ze zelf een veel genuanceerdere visie over de toekomst van steden. Voor een leven zoals in Los Angeles hoeven we hier, volgens de geïnterviewde architecten en mijzelf, niet bang te zijn. Maar dat betekent niet dat we ons geen zorgen hoeven te maken en dat alles zomaar kan. Willen we echt goed publiek domein in onze steden overhouden, dan moet de aandacht hiervoor opgepakt worden door politici, planologen, stedenbouwkundigen en architecten. Zij bepalen uiteindelijk de inrichting en de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving en zijn daar ook direct verantwoordelijk voor. Daarnaast moet de (stads)sociologie zelf de komende jaren sterker gaan integreren in de architectuuropleidingen. Tijdens de studie moeten architecten in spé zich bewust worden van de stedelijke context waarin zij werkzaam worden. En dat ze naast een esthetische ook een sociale verantwoordelijkheid naar de samenleving toe hebben. Aan de sociologie de taak deze verantwoordelijkheid duidelijk te maken.
Hoofdstuk 5. Het architectuurdebat versus publiek domein 105
Bibliografie Alexander, Victoria D. (2003) Sociology of the arts. Exploring fine and popular forms. Malden: Blackwell Publishing
Augé, Marc (1995) Non-places: Introduction to an anthropology of supermodernity. London: Verso
Boomkens, René (1998) Een drempelwereld. Moderne ervaring en stedelijke openbaarheid. Rotterdam: NAi Uitgevers
Boyer, Christine (1994) The City of Collective Memory. Cambridge: The MIT Press
Brunt, Lodewijk (1996) Stad. Amsterdam: Boom Brunt, Lodewijk & Léon Deben (2001) De IJle zone. Amsterdam: Nethur/Vrom, DGHC Partnership nr 12
Castells, Manuel (1996) The rise of the Network Society. The Information Age; Economy, Society and Culture. Volume I. Malden: Blackwell Publishers Inc.
Castells, Manuel (1997) The Power of Identity. The Information Age; Economy, Society and Culture. Volume II. Malden: Blackwell Publishers Inc.
Castells, Manuel (2000) End of Millennium. The Information Age; Economy, Society and Culture. Volume III. Malden: Blackwell Publishers Inc.
Cauter, Lieven de (2005) De capsulaire beschaving. Rotterdam: NAi uitgevers
Davis, Mike (1992) ‘Fortress Los Angeles. The militarization of urban space’. In M. Sorkin, Variations on a Theme Park: The New American City and the End of Public Space. New York: Hill and Wang,
Dear, Michael J. (2002) From Chicago to L.A. Making Sense of Urban Theory. California: Sage Publications, Inc. 106
Deben, Léon, W. Heinemeijer & D. van der Vaart (2000) Understanding Amsterdam. Essays on economic vitality, city life and urban form. Amsterdam: Het Spinhuis
Ellin, Nan (1996) Postmodern Urbansim. Oxford: Blackwell Florida, Richard (2002) The Rise of the Creative Class and how it’s transforming Work, Leisure, Community & Everyday Life. New York: Basis Books
Fyfe, N. R. (1998) Images of the Street; Images, Identity and Control in Public Space. New York: Routledge
Gans, Herbert J. (1991) People, Plans and Policies. Essays on Poverty, Racism and Other National Urban Problems. New York: Columbia University Press
Giddens, Anthony (1997) Sociology. Oxfort: Blackwell Publishers Ltd. Goffman, Erving (1963) Behavior in Public Places: Noteson the Social Organization of Gatherings. New York: The Free Press
Hajer, Maarten & Arnold Reijndorp (2000) Op zoek naar nieuw publiek domein. Analyse en Strategie. Rotterdam: NAi
Hajer, Maarten (1989) De stad als publiek domein. Z.p: Wiardi Beckman Stichting
Hannerz, Ulf (1992) Cultural Complexity. Studies in the Social Organization of Meaning. New York: Columbia University Press
Hanningan, John (1998) Fantasy City. Pleasure and profit in the postmodern metropolis. London: Routledge
Häußermann, Hartmunt (1992) Stadt und Raum: soziologische Analysen. Pfaffenweiler: Centaurus Verl.-Ges
Häußermann, Hartmunt (1993) Festivalisierung der Stadtpolitik; Stadtentwicklung durch große Projekte. Opladen: Westdeutscher Verlag GmbH
107
Ibelings, Hans (2002) Supermodernisme, architectuur in het tijdperk van globalisering. Rotterdam: NAi Uitgevers
Jacobs, Jane (1961) The Death and Life of Great American Cities. New York: Vintage
Kasinitz, Philip (1995) Metropolis. Center and symbol of our times. London: Macmillan Press LTD
Koolhaas, Rem & Bruce Mau (1998) S,M,L,XL. The Monacelli Press Lofland, Lyn H. (1998) The Public Realm. Exploring the city’s quintessential social territory. New York: Aldine de Gruyter
Metz, Tracy (2002) Pret! Leisure en landschap. Rotterdam: NAi Müller, Thaddeus (2002) De warme stad; betrokkenheid bij het publieke domein. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel
NAi Uitgevers (2004) Jaarboek 2003 >04. NAi uitgevers: Rotterdam NAi Uitgevers (2005) Jaarboek 2004 >05. NAi uitgevers: Rotterdam Oc, Taner. (1997) Safer city centres: reviving the public realm. London: Chapman
Reijndorp, Arnold (2004) Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam: NAi uitgevers
Robins, Kevin (1995) ‘Collective emotion and urban culture’, in Healey P., Cameron S. and Davoudi S. eds. The new urban context. London: John Wiley: 45–62.
Sassen, Saskia (2001) The global city: New York, London, Tokyo. Princeton: Princeton University Press
Sassen, Saskia (2002) Global networks, linkes cities. New York: Rouledge
Sassen, Saskia, René. Boomkens & F. van Zetten (1999) Globalisering: over mobiliteit van geld, mensen en informatie. Amsterdam: Van Gennep 108
Segers, Jo (1999) Methoden voor de maatschappijwetenschappen. Assen: Van Gorcum & Comp bv.
Sennett, Richard (1996) The Uses of Disorder: Personal Identity and City Life. London: Faber and Faber
Sorkin, Michael (1992) Variations on a theme park: the new American city and the end of public space. New York: Hill and Wang
Swaan, Abram de (2005) Herman Hertzberger. Oeuvreprijs 2004. Amsterdam: Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst.
Weber, Max (1962) The City. New York: Collier Books Whyte, William H. (1988) City; Rediscovering the center. New York: Doubleday
Wirth, Louis (1938) Urbanism as a Way of Life. American Journal of Sociology.
Wilterdink, Nico & Bart van Heerikhuizen (2001) Samenlevingen. Een verkenning van het terrein van de sociologie. Groningen: WoltersNoordhoff bv.
Zukin, Sharon (1991) Landscapes of Power: From Detroit to Disney World. Oxford: University of California Press
Zukin, Sharon (1995) The cultures of cities. Cambridge: Blackwell Publishers Ltd.
109
Bijlage I
Specificaties van de gekozen tijdschriften
naam tijdschrift Wonen TABK onder titel jaargangen uitgaven/jaar uitgever
1985 24 Uitgeverij Van Loghum Slaterus, Deventer
verkrijgbaar
abonnementen en specialistische boekhandels
113 gulden per jaar kosten hoofdredacteur Hans van Dijk Nederlands taal professie rubrieken
doelstelling
Archis
1995 12 Nederlands Architectuurinstituut i.s.m. uitgeversmaatschappij C. Misset bv. te Doetinchem abonnementen en specialistische boekhandels 213 gulden per jaar Geert Bekaert Nederlands en Engels hoofdzakelijk architecten
Artikelen Boeken Recent Agenda Probeert de balans te Volgt binnen en buiten de bewaren tussen wat er is, grenzen van bestaande wat er was en vooral wat er geografische eenheden de gaaat komen. Kijkt verder tijdslijnen in architectuur, dan het modieuze stedenbouw en beeldende kunst.
VOLUME independent bimonthly for architecture to go beyond intself 2005 6 Archis Foundation, The Netherlands
abonnementen en specialistische boekhandels 83 euro per jaar Ole Bouman Engels architecten OMA/ onderzoekers AMO/redactie Archis
Boeken Agenda Ingezonden
Het enige architectuurtijdschrift dat de relatie legt tussen deze verschillende disciplines. Daarmee plaatst het de uitwisseling van denkwijzen, richtingen en ontwikkelingen in de architectuur in een breder verband.
lezersdoelgroep architecten, stedenbouwers architecten, stedenbouwers architecten, stedenbouwers en beeldend kunstenaars en beeldend kunstenaars en beeldend kunstenaars marktpositie advertenties grafische stijl
website samenwerking bijlagen
110
toonaangevend opinieblad zeer weinig, weinig vacatures en oproepen zwart/wit 4nummers/jaar in kleur
toonaangevend opinieblad zeer weinig, weinig vacatures en oproepen hoofdzakelijk tekst met illustratief beeldmateriaal
toonaangevend opinieblad zeer weinig, weinig vacatures en oproepen full-colour - bijproducten als cd-rom, kaarten, folders veel full-colour foto's niet verhaal gerelateerd www.archis.org archis / AMO / C-lab AMO bulletin / C-lab volume
naam tijdschrift jaargangen uitgaven/jaar uitgever
de Architect 1985 12 Ten Hagen bv.
de Architect 2005 10 2005: Sdu Uitgevers; Ronald Elward abonnementen en de abonnementen en de verkrijgbaar grotere boekhandels grotere boekhandels 141.50 gulden per jaar 184 euro per jaar kosten Harm Tilman hoofdredacteur Frans Oremus Nederlands Nederlands met summary in taal Engels gespecialiseerde journalisten gespecialiseerde journalisten gespecialiseerde journalisten professie Thema's
Thema Project Techniek Design&interieur Overhoeks Actualiteiten Actualiteiten Reactie Productinformatie Podium Boeken Media Interview Beeldraportage Studentenproject Segmenten Media Techniek in perspectief Productinformatie Proberen de actuele stand Proberen de actuele stand Proberen de actuele stand van zaken in de architectuur van zaken in de architectuur van zaken in de architectuur en interieur wereld te en interieur wereld te en interieur wereld te beschrijven en te verbeelden beschrijven en te verbeelden beschrijven en te verbeelden
rubrieken
doelstelling
lezersdoelgroep architecten en interieurarchitecten vakblad marktpositie zeer veel advertenties productadvertenties zwart/wit met af en toe grafische stijl kleurenfoto website bijlagen
de Architect 1995 12 1995: ten Hagen & Stam; E. Breeuwma abonnementen en de grotere boekhandels 200 gulden Janny Rodermond Nederlands
architecten en interieurarchitecten vakblad zeer veel productadvertenties veel kleur
4x per jaar 'de Architectthema' als speciale uitgave
architecten en interieurarchitecten vakblad zeer veel productadvertenties hoofdzakelijk tekst met illustratief beeldmateriaal + veel advertenties www.dearchitect.nl 3x per jaar 'de Architect Interieur' en 'de Architect Detail' als speciale uitgave
111
Bijlage II Categorie verdeling tijdschriftenonderzoek Onderwerp De artikelen van het tijdschriften onderzoek zij beoordeeld op inhoud. Daarbij eerst een grove onderverdeling gemaakt tussen artikelen over Nederlandse architecten en niet Nederlandse architecten, Nederlandse personen en niet Nederlandse personen, Nederlandse gebieden, niet Nederlandse gebieden, en toekomstige gebieden. De hierna nog overgebleven artikelen heb ik onderverdeeld in artikelen over de theoretisering van architectuur en een categorie rest. De categorieën Nederlandse architect en niet Nederlandse architect zijn vervolgens nog te specificeren in algemene artikelen over (niet) Nederlandse architecten, (niet) Nederlandse architecten waarvan een gebouw in het buitenland werd beschreven en (niet) Nederlandse architecten waarvan een gebouw in Nederland werd beschreven. Elk artikel kan maar onder één categorie vallen. Hierbij heb ik gekeken naar het hoofdonderwerp van het artikel. Wanneer er bij architecten meer dan één ontwerp werd besproken dan turfde ik dat artikel aan als algemeen. Wanneer een artikel duidelijk over één gebouw van de architect ging en er ter aanvulling nog een paar andere werken werden genoemd dan past het artikel in een categorie specifiek over een gebouw.
112
Beschrijving van de categorieën: BL (niet Nederlandse architect) -
algemeen artikel over niet Nederlandse architect
-
artikel over gebouw van niet Nederlandse architect in het
buitenland
-
artikel over gebouw van niet Nederlandse architect in
Nederland
NL (Nederlandse architect) -
algemeen artikel over Nederlandse architect
-
artikel over gebouw van Nederlandse architect in het
buitenland
-
artikel over gebouw van Nederlandse architect in Nederland
BL PER (niet Nederlandse persoon)
artikelen over bijvoorbeeld kunstenaars, fotografen, kunst- en
architectuurhistorici enz. zonder Nederlandse nationaliteit
NL PER (Nederlandse personen)
artikelen over bijvoorbeeld kunstenaars, fotografen, kunst- en
architectuurhistorici enz. met een Nederlandse nationaliteit
BL GEB (niet Nederlandse gebieden)
artikelen over gebieden in buiten Nederland. Zoals bijvoorbeeld
een artikel over Los Angeles.
NL GEB (Nederlandse gebieden)
artikelen over gebieden in Nederland. Hiertoe behoren
bijvoorbeeld beschrijvingen van Vinex-locaties, wijken
die worden geherstructureerd enz.
113
THE (Theorie)
deze artikelen gaan over verdieping van het vakgebied.
Hiertoe behoren artikelen over bijvoorbeeld een bepaalde
kunststroming. In deze categorie heb ik ook artikelen over
prijsvragen gerekend. Bij de beoordeling van prijsvragen wordt
vaak op impliciete wijze aan theoretisering gedaan.
Rest: Dit is de categorie waar de overige artikelen onder vallen.
Hiertoe heb ik artikelen over bijvoorbeeld nieuwe
bouwconstructies gerekend.
GEBOUWEN Naast een analyse per nationaliteit en beroep is er ook een analyse gemaakt per type bebouwing of gebouwen die in de artikelen is beschreven. Publiek cultuur:
hiertoe vallen gebouwen die publiek
toegankelijk zijn met een culturele functie, zoals
museum, theater, stadsschouwburg enz.
Publiek overig:
zijn gebouwen die een publieke functie
vervullen zoals, winkels,
overheidsgebouwen, detailhandelsbedrijven enz.
Stedelijke ruimtes:
hierbij gaat het over niet gebouwde ruimtes
zoals pleinen, parken enz.
Private ruimtes:
deze categorie bevat kantoorgebouwen,
woningen enz; gebouwen die niet publiek
toegankelijk zijn.
114
Opmerking tabel: De blauwe percentages zijn de verhoudingen van de verschillende artikelencategorieën per jaargang (horizontale vergelijking). De rode percentages zijn de verhoudingen tussen de verschillende artikelencategorieën in relatie tot alle drie de jaargangen (vertikale vergelijking). De groene percentages geven de verhoudingen van alle totalen (drie jaargangen) van de verschillende artikelencategorieën in relatie tot elkaar weer (horizontale vergelijking van het totaal van het betreffende tijdschrift).
115
116
-
-
1
2
1
1
2
-
1
-
1
2
2
-
-
85/4
85/5
85/6-7
85/8
85/9
85/10
-
1
-
2
-
-
-
15
2
85/16-17 1
1
85/15
85/19-20 1
85/21-22 1 85/23-24 3
TOTAAL 24
1
1
3
3
3
2
4 3
95/4
95/5
95/6
1
5
2
3
-
-
1
-
1
1 -
1
2
2
1
2
3 -
-
-
-
-
-
3
-
3
1 -
4
-
95/3
1
95/2
0
-
-
-
-
-
2
12
2
1
-
1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
7
11
6 1
2
-
1
1
3
-
1
1
1
-
-
-
1
-
1
95/1
1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1985
6
2
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
15% 9% 4% 1% 7% 8% 0% 35% 29% 26% 20% 33% 43% 0%
85/18
-
-
85/14
-
1
85/11-12 3 85/13
-
-
-
1
-
1
-
2
6
85/2-3
1
2
1
85/1
25
1 5
2
2
2
1
1
2
2
-
-
-
1
-
2
1
3
-
-
-
-
1
-
-
3
-
-
1
-
-
-
-
1
159 6
17
11
12
10
11
6
6
9
10
3
7
10
15
5
6
11
10
5
-
1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
1
1
1
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
7
3
7
4 -
2
1 2
2
2
-
1
17
15
17
17
17
14
3
1
2 -
5 -
-
1
-
-
2 -
-
-
-
-
-
-
21
1
3
2
0
0
1
1
0
3
0
0
1
2
1
2
1
3
#2
1 -
3
6
3
-
3
3
3
8
3
7
48% 100 29% 30%
10
3 1
1
-
-
-
1
-
-
-
-
-
2
-
1
-
1
PRI B4
B3
B1
B2
GEBOUWEN PUB PUB STE CUL COM RUI
41% 16% 100 29% 24% 0% 46% 58% 41% 29% 38% 0%
65
3 4
5
7
4
2
2
3
6
2
4
7
10
2
1
2
1
ONDERWERP BL NL BL NL TOE BL NL PER PER GEB GEB GEB THE REST ARCHIS A1a A2c A3 A4 A5 A6 A7 Z1 Z2 #1
1
2 -
1
3 -
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
D1
RK
-
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
D2
GLO
OVERIGE
Bijlage III Datamatrix tijdschriftenonderzoek Interviews
Wonen TABK 1985 / Archis 1995 / VOLUME 2005
117
3
3
3 3
4
2
2 2
95/8
95/9
95/10
95/11
2
-
2 -
2
2
-
-
1
-
-
-
1
2
-
-
05/1
05/2
05/3
05/4
05/5
2%
51
4%
TOTAAL 69
9%
2%
9%
16
1
1
-
3 1
2
1
2
3 -
1%
5
0%
0%
0
-
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
8%
33 7%
28
15% 0%
11% 0%
5
-
3 -
2
-
159 6
5
0
-
0%
0
0%
0%
0
-
-
-
-
2
-
21
7
50
5
5
2
4
4
3
3
3
3
8
3
50% 100
25
3
3
3 -
2
1
1 -
3
6
3
-
48% 100 29% 30%
10
0
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
-
391 21
11% 0%
100 0%
44
1
1
1
13
7
21
36% 11% 100 0%
141 43
26% 0%
84% 0%
37
1
1
1
8
5
21
0%
13
0%
0%
0
-
-
-
-
-
0%
35
0%
0%
0
-
-
-
-
-
100
71
0%
100
0
0
0
0
0
0
0
100 100 100
0%
2
0%
0%
0
-
-
-
-
-
28% 42% 48% 71% 62% 100 71% 70%
8
1 2
-
-
2 -
1
-
-
-
-
-
-
-
1
-
1
-
-
2 -
21% 10% 100 30% 16% 4%
1 -
2
-
1 -
3
1
2 -
5 -
188 15
16
14
13
14
19
15
17
15
17
17
17
14
0%
18
1
4
1
1 1
2
1 2
2
2
-
1
39
5
3
2
2
2
2
7
3
7
4 -
2
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
25
41% 16% 100 29% 24% 0% 46% 58% 41% 29% 38% 0%
65
100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
ARCHIS 18% 13% 6%
23
0%
0
0%
1
2%
-
-
-
-
-
TOTAAL 3 7% 2005
05/6
17
1
5 1
2 1
2
1 -
1
2
4
1
-
1 -
-
-
-
1
-
61% 69% 74% 80% 52% 57% 0%
TOTAAL 42 35 17 22% 19% 9% 1995
95/12
3
5
95/7
1
1
4
95/6
1
3
1
3
95/5
3
2
4 3
95/4
2
-
-
5
2
-
3
1
1 -
95/3
3
-
3
1
2
0
4
12
7
11
95/2
1
95/1
6
15% 9% 4% 1% 7% 8% 0% 35% 29% 26% 20% 33% 43% 0%
15
1985
TOTAAL 24
4
-
-
2 -
2
10
1 -
2 -
-
1 -
2 -
1
3 -
0
17
1 -
1
3
12 -
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
0
118
2 3%
50% 63% 27% 0%
-
2
2
16% 32% 0%
5
1
-
3
-
2
3
1
3 4
2 -
10 32 0 13% 41% 0%
-
1
3
-
6
2
-
4
-
2
3
-
20
85/6
85/7-8
85/10
85/11
TOTAAL
95/1
95/2
95/3
95/4
95/5
95/6
95/7-8
95/9
95/10
95/11
TOTAAL
95/12
1985
85/12
85/9
4
85/5
22
2
-
3
3
-
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
-
-
-
-
-
-
1
-
-
1 -
-
3
1 2
-
-
-
1
-
-
-
-
-
4
2 1
2
-
-
1
1
-
-
-
-
-
-
5 6%
3 1
-
-
-
-
-
-
-
9
1 -
1
-
3
1
2
1
-
-
-
4 5%
1
1
1
-
1
-
-
-
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
0 0%
-
-
-
-
-
-
-
-
-
85/4
-
-
-
4
1
-
-
-
85/3
-
-
3
-
1
-
85/2
-
2
-
85/1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
18
1 4
3
-
2
-
4
1
1
2
-
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
45% 0%
26 0 33% 0%
3
1
2
3 3
3
1
4
2
1
3
7
1 -
1 -
2 -
1
1
-
1
-
12
1 2
2
1
1
-
2
1
-
2
-
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
GEBOUWEN PUB PUB STE CUL COM RUI B1 B2 B3
72
8
5
8
6
8
5
9
5
8
7
3
2
-
1 9
-
-
-
2
-
-
-
-
-
1
2
-
2
-
-
1
2
3
1
-
1
-
-
-
-
-
-
-
-
31% 23% 32% 0%
100 18% 32% 0%
79
7
8
7
9
7
7
7
10
6
6
5
ONDERWERP NL- BL NL BL NL GEB BL NL PER PER GEB GEB TOE THE REST ARCHITECT A1 A2 A3 A4 A5 A6 A7 Z1 Z2 #1
38
3
3
3
6
3
3
5
5
3
4
0
#2
9
-
2
-
-
-
4
-
2
1
-
21
0
1
4
2
0
4
4
0
3
3
3
32% 28%
50% 100
19
1
1
1
4
2
1
2
3
3
1
-
PRI B4
5
1
-
2 -
2
-
-
-
-
-
-
2
1 -
1
-
-
-
-
-
-
-
C1
RK
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
C2
GLO
OVERIGE
De Architect 1985 / 1995 / 2005
119
25% 25% 60% 0%
3 4
-
20 22 0 28% 31% 0%
31% 22% 0%
95/11
TOTAAL
4
2
6
2
3
1
4
8
05/3
05/4
05/5
05/6
05/7-8
05/9
64
101 0
2%
4 3%
8
1%
1
6%
15
2%
2
0%
0
0%
0
-
-
-
-
-
-
8
1 -
1
1 -
3 -
2 -
2
-
1 9
-
-
-
2
1
2
-
2
1
-
1
-
-
-
1 1
4 -
3
3
2 -
1
-
23
1 2
-
3
1 5
4
2
2
3
21
0
1
4
2
0
4
43% 100
9
-
2
-
-
-
7
7
-
-
-
-
-
-
-
76
10
9
6
11
9
6
10
6
4
5
41% 100
31
7 -
6
4
1
2
2 6
1
2
13% 15% 16% -
100 20% 30% 9%
107 15
12
10
12
14
10
9
11
12
11
6
28% 29% 5%
100 43% 10% 5%
72
8
5
8
6
8
5
8
22% 3%
58
37
8
100 23% 27% 6%
258 31
-
2
1
-
-
-
1 -
-
-
-
-
5
1
-
2 -
2
135 9 44% 100
59
24% 100 41% 48% 62% 88% 53% 56%
13% 7%
14
2
1
5
1
-
-
2 -
3 -
31% 0%
18 0 25% 0%
1 4
3
-
2
100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
ARCHITECT 25% 39% 0%
TOTAAL
1%
25% 13% 13% 0%
-
32% 44% 0%
1
-
53% 47% 0%
0
-
2005
47
7
7
34
-
-
TOTAAL
-
-
-
3
-
-
-
-
-
-
-
-
-
05/12
-
-
-
-
-
1
1 -
-
4
-
-
-
-
-
-
9 0 13% 0%
1 -
1
-
2
1 -
-
-
-
1
-
2 3%
-
-
1
05/10
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
05/11
6
6
7
5
3
1
05/1-2
1995
5
1 1%
1
95/12
3
-
3
3
1
2
1
-
95/10
-
-
95/9
-
2
-
95/7-8
-
-
4
95/6
-
0
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
0
-
-
-
-
120
121
122
123
124
125
Bijlage IV Interviews De volgende vragen zijn aan de geïnterviewde architecten gesteld. De vragen zijn te verdelen in verschillende thema’s. Algemene visie op steden: Wat is stedelijkheid? Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Visie op publiek domein: Wat is ‘publiek domein’? Is er een onderscheid tussen openbare ruimte en publiek domein? Wat zijn de kenmerken van ‘publiek domein’? Is ‘publiek domein’ maakbaar? Aantasting van publiek domein: Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Wordt het publiek domein in Nederland vergelijkbaar met de situatie in Los Angeles? Is het einde van het ‘publiek domein’ nabij? Invloed specifieke gebouwen op publiek domein: Hoe verhoudt de aandacht voor cultuurgebouwen zich tot de architectuurbranche? Wat zou de volgende hype kunnen zijn in citybranding? Wat vind u van de tendens dat er steeds meer grote shoppings malls worden ontworpen?
126
Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Persoonlijke netwerken: In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u?
Inhoudsopgave interviews: Herman Hertzberger Architectuurstudio Herman Hertzberger
128
Kees Rijnboutt
Rijnboutt van der Vossen Rijnboutt
129
Frits van Dongen
de Architekten Cie
134
Paul Robbrecht
Robbrecht en Daem architecten
136
Roy Bijhouwer
Quadrat
140
Maurice Nio
Nio architecten
146
Floris Alkemade
OMA – Office for Metropolitan Architecture 149
Jos van Eldonk
Soeters Van Eldonk Ponec architecten
155
Paul de Ruiter
Architectenbureau Paul de Ruiter
164
René van Zuuk
René van Zuuk architekten
168
127
Herman Hertzberger (1932) Heeft gestudeerd aan de Technische Universiteit Delft. Is vooral bekend geworden met het ontwerp voor het Muziekcentrum Vredenburg (1979). Momenteel werkzaam aan een nieuw ontwerp voor ditzelfde gebouw. Kenmerkend voor hem is het gebruik van en zichtbaar laten van beton zoals bij het kantoorgebouw van Centraal Beheer. Ontmoeten is een belangrijk thema in zijn werk. In zijn eerdere werk strenge aanhanger van het structuralisme. www.hertzberger.nl Wat is stedelijkheid? De meeste activiteiten en keuze denkbaar op één plek. Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Neen. Wat is ‘publiek domein’? Te allen tijde voor ieder opengesteld. Is er een onderscheid tussen openbare ruimte en publiek domein? Neen, deze woorden zijn niet scherp gedefinieerd. Is ‘publiek domein’ maakbaar? Niet als ding; er valt aan te ontwerpen. Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Theoretisch wel, maar praktisch nauwelijks – dit wil zeggen in absolute zin wel, want in de openbare ruimte zou je alles moeten kunnen doen wat je wilt, maar dat wordt overstemd door het beginsel van normaal (sociaal) goed gedrag. (Vergelijk vrije meningsuiting zover als dat niet de meningsuiting van anderen onmogelijk maakt.) Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Ja, maar niet overdreven. In onze ontwerpen gaan wij daar zo minimaal mogelijk en zo onopvallend/impliciet mogelijk mee om. Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Neen. Wat vind u van de tendens dat er steeds meer grote shoppings malls worden ontworpen? Gevaarlijk, want wat je binnen doet wordt onttrokken aan buiten (de maximale hoeveelheid mogelijke activiteiten is constant). 128 interview Herman Hertzberger
Kees Rijnboutt (1939) Heeft gestudeerd aan de Technische Hogeschool in Delft. Is tot 1990 hoogleraar bij de TU Delft, afdeling bouwkunde geweest. Heeft tot 1995 de functie van Rijksbouwmeester bekleed. Is vervolgens stadsstedenbouwer in Den Haag geweest en heeft momenteel de functie van supervisor van de Zuidelijke IJ-oevers en is voorzitter van het supervisieteam IJburg. Heeft een eigen bureau genaamd bureau Rijnboutt van der Vossen Rijnboutt. www.rvrbv.nl Wat is stedelijkheid? Dat er rijkdom is aan voorzieningen, aan mogelijkheden, aan mensen en aan culturen en dat alles op een betrekkelijk klein gebied. Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Neen. Zelfs de Randstad nauwelijks. Dat groeit misschien wel uit tot een stedelijk milieu, omdat de reistijden gedurig korter worden. Dat speelt daar toch een belangrijke rol in. Het gaat er wel steeds meer op lijken. En als ik naar mijn eigen leven kijk dan is het nog net niet zo dat wanneer ik naar Den Haag ga, dat ik door een andere wijk van de stad ga. Maar binnenkort zal dat gevoel er misschien wel zijn. De compactheid en met name de superpositie van allerlei faciliteiten, bestemmingen en mogelijkheden om daarvan gebruik te maken is voor mij stedelijkheid. Een verregaande veelzijdigheid. In de zin van: als ik denk aan optimale stedelijkheid dan is er een veelheid van commerciële en culturele dingen die zo gestapeld zijn dat je ze allemaal binnen handbereik hebt, dat is voor mij veelzijdigheid. En dan is Amsterdam wel een stad. In ieder geval in vergelijking met het provinciale niveau van Nederland, is Amsterdam wel het meest stedelijk. Tenminste, als ik het vergelijk met andere Europese steden. En dan denk ik niet eens aan de grootste steden als Londen en Parijs, maar bijvoorbeeld aan Barcelona of Wenen die toch veel kleiner zijn. Barcelona heeft 3 miljoen inwoners en niet tien. Dan is Amsterdam wel heel aardig, maar toch bescheiden. Wat is ‘publiek domein’? Publiek domein is wat het in letterlijke zin is. Het gebied waarin je je in publieke zin mag bevinden. Maar dat wel erg profiteert van al die bijdragen van de gebouwen die daar in de omgeving staan. De woestijn is ook een publiek domein, maar daar hebben we het nu niet over. Het publiek domein in die steden wordt gekenmerkt door een zekere anonimiteit. Je mag je er dus bevinden. Je bent niet in het gebied dat op de één of andere manier geprivatiseerd is, zoals je dat in sommige wijken van de stad hebt. Waar je interview Kees Rijnboutt 129
doorloopt en dat je eigenlijk denkt van nou ik ben hier toch te gast. Ik voel me hier niet helemaal op mijn gemak. Ik heb dat wel eens in Geleen, waar ik werk. In Geleen heb je een aantal wijken uit de tijd van de mijnen waar smalle straatjes zijn en waar de mensen heel erg op straat leven in de zomer. Als je daar doorheen loopt dan voel je je eigenlijk, ofschoon het publiek is, helemaal niet in een publiek areaal. En dat heb je natuurlijk in Noord Afrika heel erg. Ik heb dat in ieder geval: ik ben hier toch wel heel erg te gast in iemand anders gebied. Terwijl ik hier op de Dam, op de Ramblas of op de Champs-Elysées voel dat ik in publiek domein ben. Is er een onderscheid tussen openbare ruimte en publiek domein? Openbare ruimte is voor mij een bijna vakmatig begrip. Publiek domein duidt veel meer op hoe gebruik je het. Ik ben geen neerlandicus, maar in mijn perceptie is daar wel verschil tussen. We hebben die openbare ruimte eigenlijk weer een beetje ontdekt in de jaren 80, naar mijn gevoel, als een kwaliteit. Want daaraan voorafgaand was er natuurlijk ook een periode dat die zo danig geknuffeld werd dat die, bij wijze van spreken, zijn openbare karakter aan het verliezen was. Wat zijn de kenmerken van ‘publiek domein’? Voor mij heeft het publiek domein, ten principaal, een positieve, aangename connotatie, is dus niet neutraal. Dat domein heeft toch iets waardoor je er op de een of andere manier aangenaam kunt verblijven. Ik zal niet zeggen je er thuis voelen, dat zit daar natuurlijk wel etymologisch in. Misschien ook wel een beetje. Dat prettig verblijven zit meer in de functies. Is ‘publiek domein’ maakbaar? Absoluut. Het is allemaal maakbaar. Alles op deze aarde is maakbaar. De Piazza Navona in Rome is een goed voorbeeld. De grootte van het plein, een kerk, terrassen, de chique en gewone winkeltjes, de ijsman, alles draagt bij aan het gevoel van publiek domein. Dat vind ik een heel aangename openbare ruimte en een heel prettig publiek domein, laat ik het maar zo zeggen. Je moet er ook een beetje veilig zijn, dat speelt er ook een rol in. Veilig, niet alleen voor fysieke aantasting, zoals verkeer of herrie en dergelijke, maar je moet ook het gevoel hebben dat je er op de één of andere manier veilig kunt bewegen, tussen alle andere mensen. Dat is natuurlijk ook subjectief. Want er zijn natuurlijk mensen die zich altijd veilig voelen en er zijn mensen die altijd onveilig voelen. Maar goed, voor een middle of the road-type, zoals ik, moet dat toch lukken.
130 interview Kees Rijnboutt
Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Dat is geloof ik niet zo in Amsterdam, toch? Ik heb ze dus nog nooit gezien in Amsterdam. Blijkbaar wil ik ze dus niet zien. In Maastricht ken ik ze wel. Ik heb in Maastricht de Bijenkorf gemaakt, en daar hangen een paar van die camera’s aan. Vanwege de stad hoor, dus niet vanwege de Bijenkorf. Ik vind dat wel een beetje gek maar het doet me eigenlijk verder helemaal niks. Daar komt bij dat ik me in deze stad, maar dat komt denk ik omdat ik hier nu ongeveer zo’n jaar of 40 leef en werk enzovoort, er geen plek is waar ik me hier onveilig voel. Nu ken ik ook niet alle plekken hoor. Ik moet wel zeggen dat dat misschien niet voor de volle 24 uur van het etmaal geldt, want ik heb in de Bijlmer ooit gewerkt en ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat ik me daar niet altijd veilig voelde en ook wel eens gedacht heb: vind ik mijn auto nog wel met wielen terug. Ofschoon die dan niet in de openbare ruimte stond maar in een parkeergarage of zo iets dergelijks. Een eigenschap van publiek domein zou toch wel moeten zijn dat je je op de een of andere manier toch op je gemak voelt. Die connotatie heeft het althans in mijn hoofd. Hekken, camera’s ed. tasten dat natuurlijk erg aan. En dan maak je natuurlijk van de openbare ruimte eigenlijk een geprivatiseerde ruimte. Omdat het op die manier onderworpen wordt aan allerlei maatregelen, die je nu noemt. Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Ja, dat is zeker zo. Maar dat speelt zich niet altijd zich af op het niveau van de openbare ruimte of het publieke domein. Ik heb dus een aantal grote winkels gemaakt, drie Bijenkorven gemaakt in Enschede, Maastricht en Amsterdam, daar speelt veiligheid, althans datgene wat zij derving noemen, een grote rol. Als je niet oppast dan verdwijnt er van de goederen die daar verkocht worden 30% die niet betaald wordt. Dus zij willen wel heel graag dat daar maatregelen genomen worden, en dus wordt daar dan met mij ook over gesproken. En ik heb natuurlijk ook wel eens te maken met politiekeurmerk enzovoort maar dat komt dan niet vanuit de opdrachtgever. Het is wel zo dat, je hebt wel opdrachtgevers die zeggen het moet voldoen aan politiekeurmerk en dan laten ze het verder aan de politie en mij over om dat op orde te brengen. Maar uit mijzelf kijk ik er wel een beetje naar. Maar dan meer in de fysieke zin. Ik heb het vreselijk gevonden dat, toen ik nog niet zo lang hier werkte, de gevaarlijkste kruising van Amsterdam was tussen de Boelelaan en de Buitenveldertselaan voor het verkeer. En dat was een wijk die toen net klaar was. Ik praat nu over eind jaren 60, begin jaren 70. Dat was meer restruimte dan publiek domein, zal ik maar zeggen, erg gevaarlijk. Maar dan in de zin van de voetganger wordt aangereden, de fietser wordt aangereden enzovoort dat is wel een aspect daarvan natuurlijk.
interview Kees Rijnboutt 131
Wordt het publiek domein in Nederland vergelijkbaar met de situatie in Los Angeles is? Ik ben wel eens in LA geweest, maar dat is een stad van 200km lang dus daar kun je zo niet over spreken. Maar als je in het centrum bent dan heb je toch wel een aantal behoorlijke straten zo rondom dat gebouw van Gery, dat concertgebouw. Daar is toch wel een andere orde van min of meer publiek domein, dat is dan geen openbare ruimte maar wel in enige mate geprivatiseerd. Het is heel erg gemaakt, maar je kunt het wel afsluiten. Het is natuurlijk ook een beetje zo geweest in de Nederlandse samenleving dat wij dachten dat met het, dat is een apart chapiter, dat met het gezonder worden van de samenleving, licht, lucht enzovoort in de 19e eeuw, het ook automatisch emabeler werd en dat de mens, wat natuurlijk het idee was van velen in die tijd, er toch niet veel beter van werd. En wij hebben toen parken en zo gemaakt en ze opengesteld en dat waren publieke ruimten. Maar veilig werden ze natuurlijk niet. En je ziet in allerlei andere landen om ons heen dat ze nooit zo ver zijn gegaan. De boel gaat gewoon ’s nachts dicht. En alle parken in Madrid en Barcelona gaan gewoon ’s nachts dicht. Dat zouden we hier ook gewoon moeten doen. Hoeft niet allemaal maar als je het een beetje op orde wilt houden. De invloed van architecten en het idee dat ze natuurlijk in hoge mate hadden, was dat architectuur mensen beter zou kunnen maken, in de zin van minder kwaadaardig. Ik geloof ook niet dat gebouwen mensen slechter maken. Ik heb wel eens het gevoel dat gebouwen mensen een beetje kleineren door overpowerend groot en machtig te doen, maar of ze daar ook slechter van worden. Ik voel me er wel ongelukkig hoor. Ik denk het wel helaas. Ik was gisteren in Almere. Ik moest daar naar de welstand. Vroeger liep ik zo het stadhuis in en dan liep ik naar boven, naar mijn vriendjes die daar werkten in de jaren 80. Nu moet je je melden bij de balie beneden en word je begeleid door iemand naar boven. Datzelfde geldt voor alle departementen hier. Als je bij VROM naar binnen wilt in Den Haag, dan moet je je eerst melden, dan wordt je gescreend, krijg je een pasje en ga je door een poortje heen en het is nog net niet zo dat je gefouilleerd wordt. Wat op sommige scholen wel het geval is en wat op onze vliegvelden het geval is. Ik beschouw die gated-communities een beetje als het verlengde daarvan. Ik ben nooit in Brazilië geweest, mijn collega’s hier wel en de mannen en misschien ook wel vrouwen die daar voor de deur staan met een groot pistool… als je zegt denk je dat dat hier komt… Wat ik merk is dat een heleboel mensen dat toch niet willen maar het is wel denkbaar. Ik ben wel eens bij een villa in Brussel geweest omdat ik heel graag dat gebouw van dichtbij wilde zien, toen werden de honden op mij afgestuurd. 132 interview Kees Rijnboutt
En hier in Blaricum, daar zijn ook allerlei huizen waar gewoon maar een familie woont. Die zijn toch zo danig gebarricadeerd dat je er ook echt niet naar binnen kunt. Ook niet als je dat zou willen. En ook veel woongebouwen, daar kun je niet meer in. Is het einde van het ‘publiek domein’ nabij? Nee, want zo’n woongebouw is geen publiek domein, bij lange na niet. Het is een soort maximale privatisering van privaat eigendom. De binnenplaats van de Tweede Kamer, het Binnenhof, ik vond het altijd heel fantastisch dat Wim Kok daar op zijn fietsje en ook anderen te voet of ook te fiets, door de stad rijdend naar toe gingen. Er zijn natuurlijk momenten in het recente verleden geweest dat dat niet kon. En dat men vond dat dat niet kon. En dat ook dat Binnenhof daar afgesloten was, maar het is nu toch weer open. Nee, ik denk dat ik wel zo realistisch moet zijn dat zo nu en dan hier wel eens wat afgesloten zou zijn. Maar het einde van het publieke domein is het niet. En vergis je niet. In de late jaren 30 toen van Eesteren, toenmalig directeur van stedenbouw, Landlust maakte zaten daar natuurlijk binnenterreinen in die afgesloten waren door hekken. En waar je ook niet op mocht. Dat had er mee te maken dat er privacy was enzovoort maar dat was toch een vorm van privatisering van een min of meer publiek gebied. Dus het gaat toch ook al veel langer. En wat ik net zei over samenlevingen buiten onze cultuur, daar vind je dat heel vaak. De tuin van de vorst is natuurlijk ook langzaam maar zeker geprivatiseerd domein geworden. Het heeft ongetwijfeld ook wel te maken met dichtheid. Toen ik geboren werd woonden er in Nederland 8,5 miljoen mensen en nu ongeveer het dubbele. Dat maakt de spelregels een beetje anders. Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Ik vind de bijdrage van die gebouwen aan de openbare ruimte marginaal. Dit door de manier waarop ze daar in kwalitatieve zin een bijdrage aan geven met de uitstraling van hun bestemmingen. De conditionering in climatologische zin van de openbare ruimte door die gebouwen, vind ik eigenlijk marginaal. Er is daar wel sprake van openbare ruimte, maar de kwaliteit, om er te verblijven al was het een publiek domein, vind ik heel erg gering. Of het ooit iets wordt…. Als je het nu hebt over dat stuk van Zuid-Oost dan twijfel ik daar wel een beetje aan.
interview Kees Rijnboutt 133
Frits van Dongen (1946) Gestudeerd aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Oprichter van architectenbureau ‘de Architekten Cie’ samen met onder andere Pi de Bruijn. Hij heeft onder andere het Theater de Harmonie in Leeuwarden ontworpen (1999). Daarnaast ook veel woongebouwen ontworpen. Bekleedt verschillende supervisorplaatsen onder meer bij de IJburg in Amsterdam. Heeft verschillende gastcolleges gegeven aan de Universiteit van Konstanz Duitsland, TU Delft en Academie van Bouwkunst Amsterdam. www.cie.nl Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Ik denk dat dat te maken heeft met schaalverhoudingen. Het heeft te maken met hoe je het definieert. Als je Nederland ziet op de schaal van Nederland. Nederland bestaat natuurlijk allemaal uit kleine dorpjes en kleine onderdelen. Als je dat in Europees verband ziet is het ineens de Deltametropool. Dat is dan Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. Over steden praten we over veel mensen bij elkaar. Dan praten we over China. Wat is ‘publiek domein’? Er zijn ‘rode’ kaarten gemaakt. Dat zijn allerlei kaarten bijvoorbeeld van het oude Rome, ook uit die tijd. Daarvan hebben ze een kaart gemaakt van het publieke domein, van de parken, boulevards en pleinen etcetera. Maar dat publieke domein strekt zich uit tot in de publieke gebouwen. Dus, als je dat naar deze tijd zou transformeren dan zijn al die publieke gebouwen die publiek toegankelijk zijn, dat zijn bestuursgebouwen maar dat zijn ook cultuurgebouwen, dat is eigenlijk ook het publieke domein. Dat is iets anders dan de openbare ruimte. Wat zijn de kenmerken van ‘publiek domein’? Het publieke domein strekt zich verder uit dan de openbare ruimte, die meestal wel publiek is en publieke voorzieningen in zich herbergt zoals regeringsgebouwen die ook toegankelijk zijn. Je hebt ook gebouwen die niet toegankelijk zijn. Daar zitten wel verschillen in. Zoals het Tweede kamer gebouw in Den Haag. Dat is oorspronkelijk ontworpen als twee gebouwen met een plein daartussen, zodat je van het ene gebouw over het plein naar het andere gebouw kon lopen. Vroeger kon dat ook en werd dat ook gedaan. Tegenwoordig is het het zwaarst beveiligste gebouw van Nederland en is alles afgesloten met hekwerken. Nu is het gewoon een private ruimte.
134 interview Frits van Dongen
Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Vroeger was dat alleen zo in science-fictionfilms. Nu zie je dat we kennelijk dit soort apparaten nodig hebben. Zwervers kunnen wel overal naar binnen lopen. Als je bijvoorbeeld Hoog Catherijne neemt daar kunnen zwervers net als jij en ik rondlopen. Alleen ze kunnen niet met hun bivamuts op rondlopen. Als het avond wordt mogen ze daar niet slapen. Ik denk niet dat je dat kunt zeggen camera’s groepen jongeren buitensluiten. Wij zijn vrije inwoners in dit land, we kunnen gaan en staan waar we willen. Zolang wij geen constructieve bedreiging vormen voor anderen kunnen we niet tegen gehouden worden. We hebben geen samenscholingverbod in gebouwen. Tenzij die door de gemeente of de politie als gevolg van wangedrag is uitgevaardigd. Is het einde van het ‘publiek domein’ nabij? Veiligheid wordt steeds een belangrijker issue waardoor gebouwen steeds vaker streng beveiligd worden en minder publiek toegankelijk. In de zin van de veiligheid is er inderdaad een afname van het publieke domein. Wat wel interessant is dat als je bijvoorbeeld kijkt naar het oude Rome dan zie je dat daar veel meer publieke gebouwen zijn en ook, net als in veel andere steden, veel atria die het ene gebouw met het andere gebouw verbind. Die zijn publiek toegankelijk. Dat is ook de nieuwe trend. Vanwege bezonningsregels zijn die ruimtes ontstaan, door het onbebouwd laten is er toch publiek domein ontstaan. Wat vind u van de tendens dat er steeds meer grote shoppings malls worden ontworpen? Je ziet inderdaad dat er steeds meer shopping malls gebouwd worden. Dat is een vervelende ontwikkeling. Het gaat om publieke gebouwen met ruimtes die publiek toegankelijk zijn waardoor er een interactie ontstaat tussen gebouwen en gebouwen met mensen en met gebouwen die niet publiek toegankelijk zijn. Dat bereik je niet door grote aaneengesloten blokken. Ik ben het er mee eens dat dat heel erg fout is. Het zijn openbare ruimten en daarmee is het publieke domein. Dat is wel het gene waar het in de maatschappij om draait. Formele of informele omgang met elkaar. Zo gaan wij ook met onze gebouwen om. Alles zo publiek toegankelijk houden. Er zijn allemaal ontwikkelingen. Vroeger van die kleine grossiers die later werden overgenomen door grote supermarkt ketens. Die supermarkten werden weer groter. De Bijenkorf is eigenlijk een grote organisatie met allemaal kleine eigen winkeltjes erin, gesitueerd rond een binnen plein. interview Frits van Dongen 135
Wat zou de volgende hype kunnen zijn in citybranding? Die trend komt door de vraag vanuit de maatschappij waarin bijna alles gestuurd wordt. De politiek is daar ook verantwoordelijk voor. In de noordelijke provincies is het verdeeld tussen Groningen en Leeuwarden. Groningen kreeg het museum en de cultuur, opleidingen, conservatorium, academies en Leeuwarden kreeg het muziekgebouw. Dat is politiek besloten. Leeuwarden heeft in ruil daarvoor het theater gekregen, dat valt onder het cultuurbeleid. Hier wordt cultuur door de overheid gestuurd. Wij hebben niet van die particuliere investeerders die een groot museum laten bouwen voor hun kunstcollectie zoals de Gugenheim familie. In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? De wereld is zo klein dat je elkaar regelmatig ontmoet. Iedereen heeft nooit geen tijd maar ondertussen is het wel zo dat je elkaar regelmatig tegen komt. Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Klein beetje. Ik ben ook geabonneerd op internet forums. Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Berlage en Koolhaas
Paul Robbrecht (1950) is een Vlaamse architect, die samen met zijn echtgenote Hilde Daem het architectenbureau Robbrecht & Daem in Gent (België) vormt. Zij ontwierpen onder meer de Aue Paviljoenen (1992) voor Documenta IX in Kassel (Duitsland), de uitbreiding van Museum Boijmans van Beuningen (2003) in Rotterdam en het Concertgebouw in Brugge (2000). Paul Robbrecht is verschillende malen gastdocent geweest bij het Architectuurinstituut te Gent, Academie van Bouwkunst Amsterdam en Architectural Association in Londen. www.robbrechtendaem.com Wat is ‘stedelijkheid’? De stedelijkheid die ik ervaar is eigenlijk geen stedelijkheid, maar meer een grote suburb. Echte grote steden kun je wel dromen, maar zijn er niet in Vlaanderen. Brussel is een beetje een echte grote metropool, vooral vanwege de aanwezigheid van heel veel verschillende nationaliteiten. Maar de rest waarin wij actief zijn is een enorme vaagheid; een grote suburb. Steden hebben geen grenzen meer in de zin van hier is stad en hier is land. Er is geen platteland meer. Het totaal is een soort sprawl. Wij hebben de neiging om daar een soort vastheid en duidelijkheid in te gaan ontwerpen. Er is een 136 interview Frits van Dongen
wens om een soort concentratie te gaan maken. Ik ben actief in Londen, VS en New York. Stedelijkheid zoals in die steden hebben we niet in Vlaanderen. Tenminste niet in mijn directe ervaring. Hier is het meer een suburbaan gevoel van auto’s en heel veel individuele huizen die verspreidt staan door heel Vlaanderen. Een groot kenmerk van stedelijkheid is de aanwezigheid van verschillende nationaliteiten. Geen New Yorker of Londenaar meer maar een totale vermenging van allerlei verschillende afkomsten. Dat ook de teloorgang van de eigen taal tot gevolg heeft. Ik kom hier in Amsterdam en iedereen spreekt mij in het Engels aan. Wat is ‘publiek domein’? Het publieke domein is het domein waarin ik zelf het liefst opereer. Ondanks het feit dat ik een Belgisch architect ben. Er is (in België red.) heel weinig aandacht voor het publieke domein. Het is het private domein dat in België dominant is, althans in mijn architectuuropdrachten. Het spreekt mij meer aan om in het publieke domein actief te zijn, omdat je een groter publiek bereikt. Met architectonisch en stedenbouwkundig werk kun je een wezenlijke bijdrage leveren aan de omgeving. In België is het zo dat er heel veel huisjes en villa’s worden gebouwd voor familie en wijdere kring en dat het publieke domein pas sinds een tiental jaren ontdekt is. Dat maakt dat wij heel veel pleinen in historische steden aangepakt hebben. De confrontatie tussen geschiedenis en publiek domein geeft de stad een bijzondere meerwaarde. Wat zijn de kenmerken van het publieke domein? Een kenmerk van ontwerpen aan het publieke domein is het gevoel van het anonieme publiek, dat niet meer zomaar een publiek is maar gepersonaliseerd wordt. Het gaat over de menigte waar je ineens voor actief bent. Het dwingt je om je activiteit te gaan beredeneren en te gaan theoretiseren, om greep te krijgen op hoe je het publiek, de menigte gaat benaderen. Is publiek domein maakbaar? Het publiek domein is maakbaar. Het is maakbaar met heel veel tekortkomingen wel eens waar. Als architect en stedenbouwer kies je altijd voor het goede dat voor de gemeenschap werkbaar is. Maar daarin kun je ook grandioze vergissingen begaan.
interview Paul Robbrecht 137
Tasten camera’s het publieke domein aan? Ik durf nog niet zo direct te zeggen dat het allemaal met camera’s en hekken omringt wordt. Ik weet het niet. Het gebeurt wellicht. Ik denk het niet zo. Ik ben daar niet zo zeker van. Ik weet dat politie niet van parken houdt. Het moet allemaal open en overzichtelijk zijn. De situaties zijn niet altijd even scherp. Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Veiligheid is een heel dwingende factor geworden. Een ingang en een uitgang die gecontroleerd zijn; het wordt een thema dat dwingend is. Ik zie dat de openbaarheid in sommige gebouwen terug gedraaid wordt. De enorme toegankelijkheid die je er als architect in gelegd hebt, wordt in de loop van de jaren ingeperkt. Jammer genoeg. Dat heb ik inderdaad wel meegemaakt. Dat is wel tragisch. Ik heb een concertgebouw gemaakt waar mensen naar het dak konden gaan. Dat was een groot succes. Dat ging zelfs gebukt onder het succes. Er kwamen busladingen mensen om naar de historische stad Brugge te gaan kijken. Maar naderhand heeft men de openbaarheid meer teruggeschroefd door middel van kaartjes, toegangsbewijzen enzovoort. De toiletten in het concertgebouw werden misbruikt. Ik dacht ik maak zo’n kamer boven in de stad waar iedereen kan vertoeven. De toegankelijkheid van het dakterras is nu niet meer zo vrij als dat het bedoeld is. Is het einde van het publieke domein nabij? Ik denk dat mijn werk bewijst dat publiek domein nog altijd bestaat. Uiteraard verdwijnt ontzettend veel binnen kamers, in shopping malls en dergelijke. Ik zie het verdwijnen ook in Nederland. Het zijn dan vooral historische contexten die verdwijnen. Maar onze praktijk bewijst toch ook het tegendeel. Deze contexten bestaan nog steeds en maken nog steeds deel uit van ons bewustzijn van de stad. Daar is veel werk aan. Er worden tegenwoordig heel veel stedenbouwkundige plannen gemaakt waarin onder andere weer veel parken opnieuw worden gemaakt. Hoe verhoudt de aandacht voor cultuurgebouwen zich tot de architectuurbranche? Deze trend gaat in golfjes. Het heeft zijn aanvang al vanaf de jaren 50. Het heeft zich pas vanaf de jaren 60 gematerialiseerd. Elke stad moet een museum voor moderne kunst hebben. Het gevoel van wij moeten modern zijn. Wij moeten een museum hebben waar wij de moderne ideeën kunnen beleven. In die musea loop je helemaal alleen. Het is een eenzame ervaring. De tweede golf is het hebben van theaters. Men is opzoek naar identiteit en gemeenschap. Al is het maar om twee uur bij elkaar te zitten om naar een muziekstuk te luisteren. 138 interview Paul Robbrecht
Wat zou de volgende hype kunnen zijn in citybranding? De herwaardering van de binnenstad is in de jaren 70 al geweest. Musealisering is ook al geweest. Brugge is bijvoorbeeld al een totaal Unesco beschermd monument, onveranderlijk. Er heerst ook een tendens dat je vroeger nog eens een modern gebouw kon neerzetten, maar dat wordt steeds moeilijker. Conservatie is wel een thema. Een nieuwe hype zou het conserveren van archieven bijvoorbeeld kunnen zijn. Dat is nu heel erg in trek. Vroeger hadden de steden allemaal archieven. Daar moeten nu aparte belangrijke gebouwen voor komen. Het compacte van het verleden. Het is hetzelfde als de musealisering van de binnenstad. Het koesteren en onthullen van het verleden in een soort schatkamer. Ook de toegankelijkheid is belangrijk. Maar het symbolisch tonen van de stukken krijgt een steeds prominentere plek. Musea krijgen ook iets van een archief. Al die archieven zijn weer met elkaar verbonden. Je krijgt toch een soort van verheerlijking. Dit ervaar ik zo in mijn werkzaamheden. Hier is echt veel geld voor. Men is echt bang voor teloorgang. Het wordt één groot archief dat aan elkaar vast hangt. Het wordt ook gesymboliseerd. In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Ik werk in het netwerk van de kunsten. Ik werk voor cultuur- en kunstgebouwen in New York, Londen, Vlaanderen en Nederland. Dat is een heel klein mondiaal netwerk, verspreidt over de wereld waar iedereen, iedereen erg goed kent. Dat is een kleine familie eigenlijk. Dat gaat de wereldbol rond. Kenmerkend daarvan is dat op al die plekken nooit autochtone mensen zitten. Die zwerven binnen het netwerk de wereld rond. Ze duiken weer op in een andere stad. Het netwerk van cultuur en kunsten is een zeer klein netwerk. Architecten zijn er heel veel. Ik heb niet echt veel contact met vakgenoten. Ik heb meer contact met kunstenaars. Dat is voor mij veel inspirerender. Ik heb meer met een samenwerking met kunstenaars. Ik weet wat er aan de hand is. Dat weten zij van mij ook. Ik ga eerst in een boekwinkel naar de kunstafdeling dan pas naar de architectuur. Ik ben lid van een paar buitenlandse tijdschriften. Ik koop bepaalde tijdschriften, maar niet op geabonneerd. Ik informeer mij wel op die manier. Niet extensief. Ik gebruik de architectuur voor mijn liefhebberij voor moderne kunst en muziek. Daar krijg je met de architectuur heel makkelijk toegang tot. Ik ben maar matig in de architectuur geïnteresseerd.
interview Paul Robbrecht 139
Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Raar dat mensen ‘out of the blue’ met jou communiceren. Ik ben mij steeds meer met de natuur gaan bezighouden. Niet als afkeer van de media, maar omdat mij dat echt aan het hart gaat. Ik maak een krabbel en op het buro werken ze het uit in de computer. Ik kan geen email versturen. Het enige wat ik doe is dat ik op het internet muziek koop en zet het op mijn i-pod. Ik kan sms-en. Het is niet zo dat ik het niet zou willen kunnen. Het is meer een tijd probleem. Ik leer het en ik vergeet het gelijk weer. Het is een goede zelfbescherming. Ik ben al overvraagd, men belt mij al te veel. Ik lees ook niet meer. Alleen nog maar romans. Ik lees geen enkele zakelijke brief meer. Ik vraag mijn medewerkers om het mij kort en bondig samen te vatten. Ik begin elke avond of ochtend met een kunstwerk. Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Aldo van Eyck Rem Koolhaas: meer om zijn persoonlijkheid dan om zijn gebouwen. Hij gebruikt de gang van dingen en heeft daar geen kritiek op. Maar het is wel boeiend. Gerrit Rietveld. Hij heeft een bescheiden oeuvre maar wel heel precies. Ik heb bewondering voor zijn individuen.
Roy Bijhouwer (1953) Stedenbouwkunde gestudeerd aan de Technische Universiteit Delft. Partner bij Quadrat, atelier voor stedenbouw, landschap en architectuur. Belangrijkste invalshoek van hun werk is de openbare ruimte in samenhang met architectuur en stedenbouw. Het bureau is betrokken geweest bij het nieuwe stadshart van Amstelveen, het centrum van Hoofddorp en kreeg samen met Koen van Velsen de opdracht voor de vernieuwing van het stationsgebied van Breda. Hij zat in de redactie van het tijdschrift Forum, was docent aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam en aan de Technische Universiteit Delft. Daarnaast vervulde hij vele gastdocentschappen aan de verschillende onderwijsinstellingen in Europa, Verenigde Staten en Canada. Wat is stedelijkheid? Stedelijkheid heeft te maken met openbaarheid. Als het echt openbaar is betekent dat, dat het ook openbaar toegankelijk is. Dat het niet voor een doelgroep is maar dat er ook uitwisseling kan plaats vinden. Uitwisseling tussen doelgroepen en uitwisseling tussen mensen. Dat is één van de belangrijkste elementen van stedelijkheid. Samenkomst van mensen en niet alleen maar een bepaalde doelgroep zoals bijvoorbeeld ouderen of jongeren of skaters maar juist een soort menging. Daarvoor is de uitwisseling juist 140 interview Paul Robbrecht
belangrijk. Vroeger werd gezegd: stadslucht maakt vrij. Dat betekent juist die verhoogde uitwisseling, dat is een fenomeen van een stad. En wat een stad anders maakt dan een dorp. En stedelijkheid is daarbij de uitwisseling. Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Nee, Nederland is geen grote stad, dat vind ik absoluut niet. Zelfs op het niveau van de stad kan je zien dat er bepaalde plekken zijn die wel stedelijk zijn. Die voldoen aan deze definitie van stedelijkheid: uitwisselingen en mogelijkheden tot uitwisseling. En andere plekken die daar dus helemaal niet aan voldoen. Zelfs op het niveau van de stad zijn er plekken die heel erg lokaal zijn, zoals kleinere steden. Waar bijvoorbeeld maar één doelgroep is. We hebben een poosje geleden in het kader van de ‘Winds of air’ manifestatie, Rotterdam verkend en gekeken welke plekken in de stad kun je onderscheiden en wat zijn de garanties dat een plek openbaar is en waardoor er stedelijkheid kan ontstaan. Je ziet dat het heeft te maken met de positie in de structuur. Als het op een kruispunt ligt heeft het de grootste mogelijkheid op openbaarheid, ofwel stedelijkheid. Terwijl als het in de structuur ligt, wordt het al meer ingeperkt. Je kunt zeggen: dit kan een stedelijk plein zijn en dat andere een meer buurtpleintje. Dat is een aspect van de ligging in de structuur. Een ander aspect dat wij onderscheiden is dat als het verhoogt of verdiept ligt, het ook al meer privaat wordt. Bijvoorbeeld de koopgoot is eigenlijk een privaat domein. Je kunt zelfs stellen dat bijvoorbeeld het schouwburgplein, omdat het verhoogd ligt of het skatepark of de Blaak, dat is eigenlijk een tuin is geworden. Ze worden privater en verliest daarmee z’n openbaarheid als het verhoogd gebied wordt of als de rand wordt afgezet. Als je het zou vergelijken met het begrip tuin. Het Nederlandse woord tuin komt van het Duitse woord Zaun dat bekent omheining. De oude tuin daar was eigenlijk altijd iemand eigenaar van dus eigenlijk privaat domein. Als je de vergelijking maakt tussen geclaimde stedelijke ruimtes die een afnemende mate van stedelijkheid hebben, die worden ook geclaimd door een doelgroep. En daarmee heeft het een aantal vergelijkbare, een aantal parallellen met de tuin. Je kunt zeggen de tuin als een geclaimd domein. Bjivoorbeeld het skatepark, daar zit een heg omheen. Daar zit echt een doelgroep, wel eens waar ligt het op een hele openbare plek in de structuur. Maar in zijn inrichting is het heel erg naar binnen gekeerd. Er is eigenlijk een hek omheen gezet. De koopgoot is er eentje. De stationshal eigenlijk ook. Dat is meer overkapte ruimte. Als je praat over openbare ruimtes dan is de taak van de stedenbouw om die openbare, toch echt stedelijke ruimtes, te waarborgen. Ik ben supervisor in Overtoomse Veld. Dat is een heel complex gebied. Daar heb je enorm veel Marokkanen waar ongelooflijke veel problemen mee zijn. Daar heb je bijvoorbeeld een plein met supermarkt en winkels dat al jarenlang wordt interview Roy Bijhouwer 141
geterroriseerd door jongeren. Dat was ook omdat het helemaal naar binnen gekeerd was. Het werd pas veiliger en daarmee openbaarder toen er bedacht is dat er maar gewoon geparkeerd moest worden op het plein. De Architekten Cie, ik ben de supervisor en maak een soort raamwerk voor de openbare ruimte, hadden een vernieuwingsplan gemaakt voor dat plein. Daar hadden ze hele besloten ruimtes gemaakt, een soort van kamers. Als je nu iets niet moet doen op die plek dan is het dat wel dat. Zij maakten een heel groot blok waarvan de pleinen door middel van hele smalle stegen verbonden waren met het netwerk. En je moet met pleinen juist zorgen dat het doorlaatbaar is, of je moet ze juist aan die hoofdstructuur leggen om te voorkomen dat het eigenlijk privaat wordt. In dit geval was het ook een directe noodzaak omdat de opgave van de openbare ruimte veiligheid en controle was. En niet controle doordat er allemaal bewakingsdiensten rondlopen als in een winkelcentrum, maar juist doordat het in de openbaarheid is. Dat vind ik een belangrijke denkrichting in de positie van openbare ruimte in het stedelijk weefsel. Dat kun je definiëren op het niveau van het stedelijk plein, maar je kunt het ook definiëren als een echt park. Je hebt type parken dat echt een tuin is, zoals de Franse parken met een hek eromheen, dat is eigenlijk ook een tuin. De Engelse greens zijn natuurlijk ook de tuinen van de woningen die eromheen staan. Het is een thematiek waar je als bureau tegenaan loopt. Ook in het geval van Overtoomse Veld. In de westelijke tuinsteden heb je een groenstructuur die heel erg verbindend is. Je hebt ook een reststructuur, bijvoorbeeld langs spoordijken. En op het moment dat je die echt openbaar wilt maken of een openbaar toegankelijk park dan zou je dus eigenlijk net als met het stadsplein zorgen dat het aan de hoofdstructuur ligt, dat het zichtbaar is. Je hebt de collectieve tuin waar mensen doorheen lopen en die kan ’s nachts dicht zijn en overdag open zijn. Dat zie je natuurlijk ook in heel veel complexen zoals de Mariaplaats in Utrecht. Overdag kan ik daar door de hof-achtige ruimte lopen en ’s avonds gaat dat gewoon dicht. Dat hoort bij het domein van het wonen. Als het echt een soort buurtpark is, echt een soort openbare tuin is, als het voor meerdere mensen een doel moet hebben, dan moet het ook meer van die openbaarheid hebben. En echte openbaarheid gaat heel erg over de plaatsing in de structuur. Dat is in ieder geval bij Overtoomse Veld ook zo. Er is een soort glijdende schaal van privaat naar openbaar. Dat heeft heel erg te maken met de ligging in de structuur en de mate van hoogte en diepte. Dat bleek daar dus heel erg behulpzaam te zijn in gesprek met de architecten. Is er een onderscheid tussen openbare ruimte en publiek domein? Publiek domein kan ook privaat zijn. Het is een schaal die de mate van openbaarheid aangeeft. Het is meer een kwestie van begrippen woorden… De stationshal is publiek domein en is in feite niet openbaar. Het is meer
142 interview Roy Bijhouwer
gecontroleerd. Publiek domein heeft niet echt een openbaarheid. Maar je kunt zeggen: is het nu collectief domein of is het publiek domein of is het privaat domein… Is ‘publiek domein’ maakbaar? Er zijn bepaalde condities. Naast de ligging aan het stedelijk netwerk en het hoog of verdiept liggen…je kunt condities maken voor stedelijkheid en openbaarheid. Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Wat je ziet bij stationshallen en shopping malls, die zijn volstrekt publiek maar niet openbaar. Dat is een heel erg gecontroleerde omgeving. Die zijn daarin ook volstrekt beheerst. Zwervers worden daar niet toegelaten. Dat speelt een grote rol in de totale discussie over waar kansarmen wel en niet mogen wonen. Dat gaat dus bijna om hele wijken. De binnenplekken in de wat slechtere wijken werken alleen als ze chique zijn vormgegeven. Je ziet anders al snel dat het een soort rotte plek wordt in de stad. Echte openbaarheid is dat iedereen er mag komen. In de koopgoot het je private bewakingsdiensten die sommige mensen niet toelaten. Als je met je gitaar op de stoep gaat zitten dan word je verwijderd. Het is heel erg gecontroleerd. Om een shopping mall zijn natuurlijk altijd hele geprogrammeerde ruimtes, parkeerplaatsen of iets dergelijks. Als stedelijkheid betekent ontmoeting dan moet dat ook gefaciliteerd worden. In de zin van stedelijkheid is het een plek waar iedereen kan komen, net als op de maasvlakte maar het is geen ontmoetingsplek. Het is een soort ‘wasteland’. Ik vind het eerder dodelijk voor de stad zelf. In Dusseldorf heb je zo’n groot shopping mall centrum: Centrum O. In Dusseldorf zie je dat langzaam maar zeker steeds meer winkels uit het centrum zijn weggetrokken. Waar het in het begin vooral om grote elektronica zaken, bouwmarkten en dergelijke ging, zie je nu dat ook grote supermarkten en grote kledingketens wegtrekken naar de periferie. De leegte die in de bestaande stad ontstaat wordt langzaam ingevuld door goedkope ketens die profiteren van de lage huurprijzen. Met deze verschuiving van functies krijgt de stad een heel andere indeling; het typische van een stadscentrum verdwijnt en ontstaat ergens anders op een meer oppervlakkige manier. Van de bestaande stad blijft niets meer over. Je ziet nu wel een soort tegenbeweging dat juist met name hele goedkope ketens interview Roy Bijhouwer 143
proberen weer voet aan de grond te krijgen in de steden en dat kan omdat de huurprijzen ongelooflijk dalen. Al die eigenaren van die panden denken als we maar iemand hebben die erin wil zitten dus die prijsdaling kan een injectie geven aan de stad. Maar op dit moment is het nog een tendens dat die steden helemaal worden leeggezogen. Dit vormt een soort bedreiging voor de stad. De vraag wordt hoe lees je nu de stad. Nu zie je nog dat de steden ontzettend levendig zijn. Dat komt door een aantal injecties zoals de mega bioscopen. Vooral aan het Schouwburgplein. Anders zou dit vertrekken naar Capelle samen met de grote evenementen en zou de stad leeg achterblijven. Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Dat vind ik niet schadelijk in de zin van zolang iedereen in de Amsterdamse binnenstad kan komen en je niet een poort hebt waar je je pasje moet laten zien, dan is het nog een soort controle die misschien nuttig is om te veel ongein te voorkomen. Maar ik vind het geen inbreuk op het openbare karakter of de openbare toegankelijkheid. Het Rokin is altijd openbaarder dan de Kalverstraat. Waarschijnlijk omdat er auto’s rijden. De Kalverstraat is meer een interieur. In de jaren ‘50 zijn er veel winkelcentra gebouwd in Nederland door Van der Broek en Bakema en in de jaren ‘70 zijn die toen allemaal overkapt. Dat kon gewoon gedaan worden. De Kalverstraat zou je ook kunnen overkappen. Straten worden interessanter als er een tram overloopt. De Kalverstraat is een hele interieure ruimte omdat er alleen maar voetgangers lopen en is daarmee beperkt openbaar. Het wonen en de auto verdwijnt eruit waardoor het heel eenzijdig. Dat lijkt erop dat een bepaalde ruimte geclaimd kan worden. Het profiel wordt smaller, eenzijdig, niet in maat maar in gebruik. De 19e eeuwse openbaarheid van boulevard waar geflaneerd werd waar mensen elkaar ontmoetten en waar auto’s doorheen reden. In de jaren ’70 werd er door de auto’s zoveel chaos in de stad gebracht. En daarom heeft het Rokin een grotere openbaarheid en grotere stedelijkheid dan de Kalverstraat. Wordt het publiek domein in Nederland vergelijkbaar met de situatie in Los Angeles? Wij hebben wel de unieke structuur dat we nog steden hebben met pitten, kernen. En ik hoop niet, zoals in LA, dat het straks helemaal dicht gebouwd wordt. Of als je naar Tokio kijkt. Zoals ik nu de stad gebruik, ik ben graag in Amsterdam, woon in Den Haag en het bureau is in Rotterdam, dus ik gebruik veel steden maar wel vaak de binnensteden en de periferie. Ik vind het een groot goed dat er parken tussen zitten, het is wel prettig dat er open ruimtes tussen zitten. 144 interview Roy Bijhouwer
Nederland wordt steeds tuttiger. Peter Hall: hoe groter de mate van internationalisering hoe meer je de behoefte krijgt aan het intieme, het eigen terrein, de identiteit. Dat is met internet misschien ook wel zo. Een poosje geleden werd ook gezegd dat het stadspark in de binnenstad niet meer aan de orde is, dat hoeft niet meer. Als ik op een zondag in het Westergasfabriek park kom, in Amsterdam, dan zit daar de halve wereld om elkaar te ontmoeten. Het publiek domein als ontmoetingsplek. De binnenstad van Rotterdam is waanzinnig. Je kunt daar alles kopen. Dat is heel erg dynamisch en een echte ontmoetingsplek. Als je het vergelijkt met een stad als Tokio. Omdat je daar een enorme mat met woningen hebt, met hele kleine buurtjes die allemaal hun eigen tempeltje en eigen parkje hebben en enorm veel gespecialiseerde centra. Die zijn zich allemaal gaan specialiseren. De ene op mode, de andere op elektrotechniek. Daar heb je een enorme differentiatie. Onze steden proberen altijd nog een eigen stad te zijn met eigen stadscentrum. Daar zal je een ontwikkeling in krijgen. Berlijn is ook zo’n stad die vroeger bestond uit allemaal dorpjes. Londen heeft dat ook een beetje. Hoe verhoudt de aandacht voor cultuurgebouwen zich tot de architectuurbranche? Dat gaat om de eigen identiteit. Het gaat natuurlijk heel erg om de strijd tussen Den Haag en Rotterdam, omdat die zo dicht bij elkaar zitten. Net als Leeuwarden en Groningen. Het gaat erom de binnenstad aantrekkelijk te maken. Cultuur is dan een soort motor om de stad een impuls te geven. En dat is ook wel doeltreffend. Dat een stad meer zou zijn dan winkels en elkaar bevruchten met cultuur. Een aantal steden zijn ook heel erg mager daarin. Rotterdam was natuurlijk een hele proletarische stad. In de jaren ’80 zijn ze bewust heel veel schouwburgen gaan bouwen. Heel veel impulsen. Een manifestatie stad. Een snijbloemen stad, dat wat elders groeit wordt in Rotterdam in de vaas gezet. En als het na een week weer verlept is, dan moet er wat nieuws komen. Dat was een voortvloeisel van de bombardementen waardoor het mogelijk en noodzakelijk was om de stad injecties te geven. Dat ligt in handen van de Rotterdamse kunstsecties, muziek, beeldende kunst, eerst natuurlijk die schouwburgen bouwen, maar ook continue die stad programmeren. Wat zou de volgende hype kunnen zijn in citybranding? Het wonen eigenlijk. Wat een stad leuk maakt is dat er gewoond wordt. Dat is het aantrekkelijke aan steden als Londen. Dat je naar een schouwburg kunt gaan, dat je prettig kan wonen en dat je veilig kan wonen. En dat het ook een zekere menging heeft van wonen. Ik was een poosje geleden in het Ruhrgebied. Ik schrok me echt te barsten. De steden zijn volstrekt gaar. Daar interview Roy Bijhouwer 145
wonen alleen nog maar de kansarmen. Alle rijken er volstrekt uitgetrokken. Het leuke van het Ruhrgebied is dat het enorm verstedelijkt gebied is, nog veel meer dan de Randstad. Maar dat het niet vlak is maar allemaal kuilen zijn. En dat in die valleien en op die bergentoppen de rijken wonen in heel veel villadorpen en andere prachtige plekken. Maar die steden zijn dus volstrekt levenloos. Niemand is er meer ’s avonds. Iedereen stapt in zijn auto. Je hebt winkelerven daar en je hebt verkeerswegen waar iedereen in parkeergarages zijn auto zet. Om vervolgens in zijn mercedes en porsches naar zijn villa in het groen rijdt. In de binnenstad is dus helemaal niks. En dat vind ik de grote bedreiging van de stad. In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Al mijn vrienden zijn vakgenoten. Eén van de grootste tekortkomingen van de vakgroep is dat de vakgroep zelf niet meer schrijft. De schrijvende historici schrijven meer over de stad maar de vakgroep zelf niet meer. Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Geen grote rol, meer via tijdschriften. Ik zit in de reactie van het jaarboek en daarin zoeken we naar wat relevant is. Ik vind internet niet zo prettig. Ik lees liever een tijdschrift. Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Cornelis van Eesteren. Hij was in staat om op het schaalniveau van de stad te denken. Hans Warnau vind ik als landschapsarchitect interessant omdat hij werkt me grote structuren. Dudok vind ik heel inspirerend omdat die zich ook bezig hielt met de stadsvorm. Hij is gaan ontwerpen op het grote schaal niveau. Rem Koolhaas heeft ook een visie op de stad. Hij draagt alleen niet echt een visie uit, maar toont dat wel. Hij signaleert fenomenen en vergroot deze uit.
Maurice Nio (1959) Gestudeerd aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Volgens hem gaat architectuur over het oprekken en creëren van ervaringen. Omdat de meeste opdrachten niet ver genoeg reiken, doet zijn bureau zelfstandig studies, ondermeer naar het publieke domein. Zijn vormgeving wordt gekenmerkt door een benadering vanuit de techniek. Verder heeft hij onder andere een afvalfabriek in Hengelo ontworpen (1997) en het busstation ‘Fluid Vehicle’ aan de Zuidtagnent (2002). Hij gaf vele lezingen in binnenen buitenland, was docent op meerdere Kunstscholen en Academies van 146 interview Roy Bijhouwer
Bouwkunst, was redacteur van Mediamatic, lid van de sectie Architectuur van de Rotterdamse Kunststichting (RKS), gaf boeken vorm, maakte vele videoproducties en publiceerde meer dan 70 artikelen over eigen en andermans werk. www.nio.nl Wat is stedelijkheid? Dat er een soort uitwisseling plaats vindt tussen verschillende groepen uit de maatschappij. Voorwaarde daarvoor is wel dat verschillende groepen uit de samenleving elkaar kunnen ontmoeten en dat interactie ook daadwerkelijk plaatsvindt. Er moeten situaties mogelijk zijn. Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Ja, vind ik wel. Asielzoekerscentra e.d. is ook een vorm van stedelijkheid. Ik begrijp dat het wel wat kort door de bocht is. Het zijn wel interessante gebieden die onderzocht moeten worden. Wat is ‘publiek domein’? Wij vinden publiek domein vanuit onze praktijk altijd heel belangrijk. Wij werken altijd met private terreinen maar proberen wel invloed uit te oefenen op de publieke ruimte. Maar eigenlijk hebben wij daar geen invloed op. Wij definiëren publiek domein zoals Hajer en Reijndorp dat doen in ‘Opzoek naar nieuw publiek domein’. We definiëren dat als die plaatsen waar uitwisseling tussen verschillende maatschappelijke groepen kan plaatsvinden, dan wel werkelijk plaatsvindt. Dat zinnetje hebben wij opgepakt om een onderzoek te doen over de relatie naar voedsel en publiek domein. Wij hebben eigenlijk geen invloed op publiek domein, wel effect maar geen invloed. Het programma kunnen wij niet beheersen. Wat zijn de kenmerken van ‘publiek domein’? Publiek domein ontstaat pas als verschillende groepen iets met elkaar doen op een bepaald moment. Markten zijn niet publiek domein omdat het aanbod van diensten zo beperkt is. Het aanbod is elke keer maar heel mager. Je kunt er niet zitten. Je kunt de dingen die je koopt niet bereiden. Je kunt niet eten op die plek. Je komt er alleen maar om te snel kopen. Het is geen ruimte, het is gewoon een winkel. Publiek domein heeft naast inrichting ook met programma te maken. Bijvoorbeeld meer restaurants, meer horeca en toiletten maken. Is ‘publiek domein’ maakbaar? Je kunt publiek domein organiseren. Je kunt situaties organiseren en daarmee publiek domein, door bijvoorbeeld een evenement of bepaalde interview Maurice Nio 147
programma onderdelen met elkaar te combineren. Je moet regels opstellen waartoe het publiek domein zich kan verhouden, zodat er iets specifieks ontstaat. Materialisering draagt daar niet toe bij. Het gaat vooral om de programmering. Het is ook afhankelijk wat van soort gebouw je maakt. Als je een commercieel gebouw niet enkelvoudig oplost door er een heel solitair blok van te maken, kan het veel meer mensen aantrekken. Niet alleen maar winkelend publiek maar ook andere mensen. Daarmee maak je publiek domein. Naast programma is het uiterlijk ook belangrijk. De openbare ruimte is heel generiek. De meeste mensen staan daar heel onverschillig tegenover. Omdat het niets uitstraalt, het heeft niets, het genereert niets. Dan is het geen publiek domein meer maar vervalt het tot een soort transport zone, een soort woestijn. Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Zoals Hajer en Reijndorp dat beschrijven, zijn er nog vele nieuwe mogelijkheden. Soms worden die blokken heel verschillend ingevuld. Soms komen er heel veel verschillende mensen in, soms heel zwart, of geel of groen publiek. Dat kun je niet van te voren ensceneren. Hajer en Reijndorp geven geen ontwerp oplossingen. Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Bij de meeste opdrachtgevers is dat een groot issue. Hoe hou je dat blok onder controle. Wat vind u van de tendens dat er steeds meer grote shoppings malls worden ontworpen? Ik denk niet dat dat heel schadelijk is. Ik denk dat je daar niet zo zwaar aan moeten tillen. Ik denk dat als je, de buitenruimte om deze gebouwen positief zou moeten inschatten, het een soort reserveruimte is, die nog ontwikkeld moeten worden. Je moet niet alles tegelijkertijd willen doen. Ik vind het helemaal niet schadelijk dat er zulke stukken zitten in de stad, dergelijke nondiscripte stukken. Wordt het publiek domein in Nederland vergelijkbaar met de situatie in Los Angeles? Wij zijn hier te netjes. LA is ontstaan door particulieren en ontwikkelaars, niet door gemeenten. Wij organiseren elke keer vanuit de politiek het standpunt van de steden. Dat is elke keer weer anders en daardoor hebben wij zo’n zooitje. Dan weer in de natuur, dan weer rond te kernen. Ze zijn niet zo tolerant tegenover eigen minder bedeelden er is geen systeem voor opvang. Ze zitten in de parken en die worden weer ontwikkeld tot mooie 148 interview Maurice Nio
projecten. Ze zijn niet zo zorgzaam zoals wij dat zijn. Ze hebben geluk dat ze het strand hebben. Ze hebben geen publiek domein. Ze kennen die term publiek domein ook helemaal niet. Ze kennen die term niet zoals Hajer en Reijndorp die typeren. Dat is wel een kritisch punt. Als je het niet noodzakelijk vindt dat verschillende maatschappelijke groepen elkaar ontmoeten, wat van cultuur ben je dan nog. Dat kun je je afvragen. Vanuit mijn oogpunt gaan we niet te overspannen met de term publiek domein om, vanuit Amerikaans oogpunt zullen ze dat wel vinden. Ik denk wel dat dat belangrijk is. In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Ik heb wel contacten met industrieel ontwerpers en ingenieurs, maar niet zozeer met architecten. Ik vind het leuker om met kunstenaars om te gaan. Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Niet veel. Je kunt de hele dag achter internet zitten, daar is alleen geen tijd voor. Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Neutelings en Rietdijk
Floris Alkemade (1961) Gestudeerd aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Partner bij OMA (Office for Metropolitan Architecture) van Rem Koolhaas. OMA houdt zich bezig met hedendaagse architectuur, urbanisme en culturele analyse. OMA heeft kantoren in Europa (OMA Rotterdam), Noord-Amerika (OMA New York) en Azië (OMA Beijing). Hij heeft persoonlijk gewerkt aan het masterplan voor het centrum van Almere (1994) en andere projecten in Europa en Azië. Regelmatig verzorgt hij lezingen over het werk van OMA. OMA heeft een eigen onderzoeksafdeling genaamd AMO, waarin stedenbouwkundige en maatschappelijke vraagstukken worden onderzocht. www.oma.nl Wat is stedelijkheid? In Almere hebben we geprobeerd om een domein te maken dat veel geconcentreerder is. Je ziet dat steden nu gebruikt worden. Daarbij spelen auto’s natuurlijk een heel dominante rol. Alle functies worden hierbij naast elkaar gezet; een weg, een parkeergarage, een laad en loshof, de winkel en een winkelstraat. En om een winkelstraat te animeren heb je publieke ruimte nodig. Het is een soort pakket dat zich opbouwt, waarbij je steeds grotere stukken stad moet consumeren. Puur vanwege de logistieke functies. Wat we in Almere in essentie gedaan hebben is om niet alles naast elkaar interview Maurice Nio 149
te leggen maar over elkaar heen te vouwen, waardoor de interacties veel groter worden. Daardoor krijg je een winkelgebied waar het laden, lossen en parkeren van onderen gebeurd. Hierbij zakken de winkels ook naar onderen waardoor ze rechtstreeks aansluiten op de garages. In Almere hebben gekeken hoe we een parkeergarage ook als een soort volwaardige publieke ruimte kunnen vormgeven. Waar ook winkels gewoon in zijn opgenomen. Waardoor het niet meer een ruimte is van je parkeert je auto en je maakt dat je weg komt. Maar juist dat het in de stad als volwaardige ruimte wordt meegenomen. Niet als bij een soort Calvinisme waarbij de auto slecht is. We willen het niet dus wordt het tweederangs behandeld. Het is dus nooit meer enkel een garage, er zijn overal functies. Op de hogere niveau’s heb je een winkelgebied waarbij iedere gevel een voorgevel is. Je hebt niet die achterkant voor laden en lossen. Daardoor krijg je veel meer activiteit per vierkante meter. Een veel grotere samenballing van alle functies. Het is een soort hoge drukpan; je brengt heel veel dingen heel direct bij elkaar waardoor de interactie ook veel groter kan worden. Ik denk dat dat een belangrijk punt is. En daarbij proberen we ook te kijken naar hoe je commerciële functies meer open kunt krijgen. In bij de bioscoop die we zelf gebouwd hebben, hebben we ook heel nadrukkelijk een hele grote foyertrap gemaakt. Deze trap zie je vanaf buiten en ook van binnen kijk je vanaf de trap op het plein. Als je in Almere 2500 mensen bij elkaar hebt, zoveel als het aantal stoelen die erin zitten, dan is het jammer als die mensen via een deur naar binnengaan en uit het zicht verdwijnen. Ook daar hebben we gekeken hoe we in een gebouw dat puur commercieel is, als het ware een publieke ruimte kunnen uithollen. Zodat het gebouw toch publiek domein blijft. Een operatie die geënt is op het gebruiken van commerciële functies om publieke ruimtes heel zorgvuldig te orchestreren en te doseren. Wat is ‘publiek domein’? De tendens is dat de ruimte steeds meer gevormd wordt door programma’s, vooral in stadscentra, die vooral commercieel zijn. Waarbij er voortdurend een afweging is tussen wat is privaatterrein en wat is publiekterrein. En als het publiek is, hoe publiek is het dan uiteindelijk. Er komen steeds meer manieren om de publieke ruimte te controleren die bepaald worden door de commercie. Dat is een ontwikkeling waarbij vooral de programmering van het publieke domein afhankelijk wordt van niet publieke factoren. In stadcentra zie je dat natuurlijk het beste.
150 interview Floris Alkemade
Het is niet zo dat een plein alleen als publieke ruimte gedefinieerd kan worden. Publieke ruimte zou je kunnen definiëren als de ruimte waar het publiek is. In die zin heb je daar ook andere vormen en methodes voor. In Almere heb ik geprobeerd om ruimtes zo te maken dat ook al ga je een gevel door, dat het niet zo is dat het geen publieke ruimte meer is. Maar meer een soort andere vorm van hetzelfde, wat juist door de interactie meer mogelijkheden maakt. Voor een gedeelte is dat visueel maar aan de andere kant is de essentie van de publieke ruimte misschien wel de visuele connecties die je maakt tussen verschillend gebruik. Dat is zeker iets dat meespeelt in de ambitie. Wat zijn de kenmerken van ‘publiek domein’? Dat het een soort niet gebouwd programma of functie is. Dat het activiteiten mogelijk maakt die aan die ruimte gerelateerd zijn en daardoor ook een soort plek gaan krijgen. Je kunt het publieke domein definiëren als alle open ruimte tussen de gebouwen, dat is meer openbare ruimte. Het gaat om het moment die ruimte een soort extra betekenis en extra mogelijkheden krijgt. Dat heeft voor een groot gedeelte te maken met hoe de randen geprogrammeerd zijn. Wat van interactie daar is. Enerzijds is er de puur representatieve publieke ruimte waarbij heel erg de vorm en de symbolische werking ervan wezenlijk is en anderzijds de hele pragmatische werking. Dan gaat het over wat er gebeurt en wat voor functies zijn er. Bijvoorbeeld de stationshal, heel pragmatisch maar ook hele duidelijke publieke ruimte Publiek domein is niet per definitie stedelijk. Een goede friettent langs de weg in België kan ook publiek domein zijn. Op een hele andere manier natuurlijk. Maar het trekt toch bepaald gebruik aan. De klassieke vormen zijn natuurlijk wel gebaseerd op stedelijk gebruik. Daar gaat de representatie een rol spelen. Vroeger waren er veel belangrijke symbolische functies zoals een stadhuis of een kerk die het centrum van een plaats vormden. Tegenwoordig zijn het meer de commerciële functies die het centrum van een stad vormen. Het verblijven van toen is veranderd in het bewegen door de ruimte. Je kunt snelwegen natuurlijk publiek domein noemen. Er zijn ook veel denkers en schrijvers die luchthavens genoemd hebben, als een andere vorm van publiek domein. Niet als een stabiel element maar juist als een element waar alle bewegingen samenkomen. Je moet je niet vergissen in hoezeer ook een stadplein een selectie heeft. In de stad is de menging vanzelfsprekender. De voorspelbaarheid is daar ook geringer geworden. Het is juist de niet voorspelbare interactie dat een plein interessant maakt. Als er dingen gebeuren die je niet plant en ook niet voorziet. Dat is zeker een ding dat speelt.
interview Floris Alkemade 151
Ik herninner me dat in Hong Kong en Singapore bijna iedereen een Filippijnse huishoudster heeft. Die worden op zondag allemaal het huis uitgestuurd omdat dan de familie thuis is. Dan zit de hele stad opeens vol met Filippijnse meisjes die daar aan het picknicken zijn. Dit is een fenomeen dat er in de Westerse ogen heel goed en gezellig uit ziet. Maar de mensen in Singapore willen dat eigenlijk niet zien. Dat is ook weer zoiets vreemd. Er zijn daar ook pleinen, openbare ruimtes waarvan ik me afvroeg waarom doe je daar niets mee. Waarom staan daar geen banken, waarom kun je dat op geen enkele manier gebruiken. Iedereen omzeilde het antwoord totdat een paar jongeren antwoordden dat dan die Filippijnse meisjes daar gaan zitten. Dat wordt dan als iets negatiefs gezien dat ze niet willen associëren met die omgeving. Een soort menging versus segregatie speelt altijd een rol. En ook daarin is de vraag hoe je dat beïnvloedt. Is ‘publiek domein’ maakbaar? Ja, ja zeker. Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Ja, dat is nog wel publiek terrein. Ik denk niet dat je de scheiding kunt trekken dat wanneer je een deur doorgaat dat het geen publiek terrein meer is. Het is natuurlijk wel volledig bepaald door de commercie. Tegelijkertijd is het een soort gebied dat zich niet meer eenduidig laat definiëren omdat je niet echt meer een deur doorgaat. Zoals bijvoorbeeld bij de koopgoot, dat is nog steeds publiek domein waar tegelijkertijd de controle groter is. In Nederland is dat misschien niet zo, maar in Amerika en Azië je die controle wel voortdurend. Waarbij de condities op steeds meer lagen en gebieden gecontroleerd zijn. De ontwikkeling is met name dat de volledige vrijheid steeds meer aan het verminderen is. Naar mate het publiek dat de ruimte gebruikt geselecteerd is en er een specifieke groep is, hoe minder je het als een echte publieke ruimte kunt definiëren. Dat is een andere vorm ervan. Ik denk dat het belangrijk is om in de publieke ruimte een soort moralisme los te laten. We hebben natuurlijk allemaal een beeld van hoe publiek domein vroeger was en wat van soort gebruik er was, maar dat is veranderd. Is het einde van het ‘publiek domein’ nabij? Het is vreemd dat iedereen verlangt naar een soort gebruik van publieke ruimte. Maar tegelijkertijd kunnen mensen die dat doen ook ineens in de categorie van hangjongeren vallen. Datzelfde verlangen wordt dan ineens een beeld van dat willen we niet. Dus hoe beoordeel je het, hoe stuur je het. Het is irrelevant of het goed of slecht is. Het gaat meer over wat gebeurt er en 152 interview Floris Alkemade
in wat van manier heb je daar invloed op. In welke richting wil je en kun je het sturen. Wat voor invloed heb je uiteindelijk? Als mensen ervoor kiezen om ’s avonds voor de televisie te gaan zitten, dat kun je goed of slecht vinden, maar het gebeurt gewoon. Datzelfde geldt voor het publieke domein. Er is nu ook zoveel angst dat mee speelt, dat door de camera’s er een nieuwe laag aan wordt toegevoegd. Het einde van het publiek domein heeft veel met moralisme te maken. We hebben allemaal een beeld van een gezellig Frans plein met platanen en oudere mensen die jeu de boules spelen. Een soort vriendelijkheid etc. Maar dat zie je misschien nog af en toe. Tegelijkertijd ligt de essentie in de vraag van wat verandert er en hoe ga je daar mee om. Mensen zijn nu anders dan mensen honderd jaar geleden. Het feit dat de auto de stad is ingekomen betekent natuurlijk heel veel voor het publieke terrein. Hoe gaat dat samen. Tot nu toe is het een soort haat/liefde verhouding. Iedereen wil een auto en gebruikt een auto, maar iedereen haat al het verkeer in de stad. Het is een soort onvolkomenheid. En als je voortdurend blijft refereren aan beelden van vroeger die op de een of andere manier verstoort zijn en die je niet meer kunt reconstrueren, dan is het een vrij hopeloos verhaal. Wij proberen altijd te onderzoeken van wat kan de volgende generatie van de publieke ruimte zijn. Wat is een andere interpretatie, een ander gebruik. En het goede daarbij is dat de bestaande beelden langzaam maar zeker hun betekenis aan het verliezen zijn. Waardoor je gedwongen wordt om er op een andere manier over na te gaan denken. Maar dat is vaak niet makkelijk. Je kunt de referenties niet meer aanbieden. Al het moderne wordt toch vaak gezien als ongewenst. Omdat het klassieke beeld van de openbare ruimte zo’n aantrekkelijkheid heeft, is er een grote angst om dat los te laten. Terwijl er gelijkertijd de realiteit is dat dat klassieke beeld allang niet meer bestaat. Waardoor er een continue schizofrenie opdoemt tussen wat mensen hebben en willen. Een soort onvermogen om om te gaan met wat er aan de hand is uiteindelijk. Het nieuwe publieke domein zit vooral in het leren omgaan met fundamenteel veranderende omstandigheden. Het lijkt op een soort continue poging om een model te reconstrueren dat in feite niet meer kan bestaan met de condities zoals ze veranderd zijn. Het resultaat is een soort treurnis van verloren kwaliteiten, van verloren gemoedelijkheid en van verloren gezelligheid. Het is juist die sequentie van onmogelijkheden die de discussie vaak verlamd. Het gaat niet zo zeer om wat is verloren maar wat zijn de nieuwe mogelijkheden. Uiteindelijk schuilt daar een soort waarachtigheid in die volgens mij ook de essentie van de publieke ruimte zou moeten uitmaken.
interview Floris Alkemade 153
Niet een soort travestie waarin je het werkelijke karakter verbergt, maar juist een soort omgang daarmee. Waardoor het werkelijke karakter wordt uitgebuit en ook aantrekkelijk wordt gemaakt. Het klinkt ineens heel hoogdravend. Maar hier gaat het uiteindelijk wel om. Dat je werkt met de ware natuur van de ontwikkelingen. Wordt het publiek domein in Nederland vergelijkbaar met de situatie in Los Angeles? Bijvoorbeeld bij Universal Studios. Dat begon met een treintje langs de studio’s. Dat werd steeds verder uitgebouwd, met onder andere een pretpark en winkels in verschillende lagen. Er kwam een hele stroom voetgangers opgang. Dit werd steeds verder uitgebouwd. Zonder dat ze het zelf wisten hadden ze de straat opnieuw uitgevonden. En dat in Los Angeles waar uiteindelijk niemand meer loopt. Het werd één van de weinige plekken waar mensen ineens weer over straat durfde te lopen. Dan zie je dat er gelijk een confrontatie is en dat mensen een prijs moeten betalen voor de veiligheid. Ze zijn erg bang voor de ‘gangs’ die binnenkomen. De eerste regel is ‘pay on entrance’. Dat schrikt al mensen af. Ze merkten toch vaak dat gangs met z’n zessen in een auto, allemaal lapten en dan toch binnen kwamen. Er werden steeds meer bewakers in gezet. Ik heb daar een discussie meegemaakt dat er steeds meer bewakers bij moesten. Maar dan ziet het er ook net uit als een politiestaat. Dus werden er allemaal verschillende kleuren uniformen ontworpen voor de bewakers, zodat je het niet zou herkennen. Dan zie je gelijk een discussie spelen die dan meteen ook gerelateerd is aan een soort cultuur, aan een veiligheidsgevoel. Ze zijn ook bezig een nieuwe metrolijn aan te leggen die ook Universal Studio’s bedienen. Wij, vanuit een Europese blik hadden zoiets van geweldig, je brengt meer mensen naar binnen en je hebt minder auto’s nodig etc. Maar voor de mensen in LA is de metro volledig geassocieerd met misdaad. Dan kan iedereen in onze buurt komen en dan hebben we helemaal geen rem meer. Dan zie je dat hetzelfde mechanisme dat in Europa als oplossing werd gezien in die context als een probleem getoond werd. Daarin merk je dat de mate van controle een grote rol speelt. Dat is ook een ontwikkeling die vanaf de andere kant gebeurt. Dat winkels, in die centra, zich steeds verder proberen te openen. De poging is altijd om mensen en koopwaar bij elkaar te brengen. Op het moment dat je door een gevel, een deur gaat, dan belemmert dat al. Je ziet dat veel tussengevels verdwijnen, waardoor je een grote ruimte krijgt. Via electronica wordt gecontroleerd of je uiteindelijk afrekent. Je ziet dat er een vermenging plaats gaat vinden, maar dat die ontwikkeling een pure commerciële ontwikkeling is, geënt op kopen en winkelen. En dat andere functies langzaam aan het verdwijnen zijn.
154 interview Floris Alkemade
In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Wij doen heel veel aan prijsvragen mee. Dus we komen elkaar voortdurend op verschillende plekken ter wereld tegen als we projecten moeten presenteren en in overleg zijn. Er is ook contact via lezingen en debatten. Ik doe veel stedenbouwkundig werk waarin architecten dan verschillende delen van het plan uitwerken. Dus in die zin is er ook een heel direct contact. Soms lijkt het wel of er maar honderd bureaus op de wereld bestaan. Je komt voortdurend dezelfde mensen in dezelfde context tegen, lijkt het wel. Het veld waarin wij operen is een soort wereldwijd circus waarin je toch voortdurend dezelfde namen tegenkomt. Vreemd genoeg hebben wij meer contact met Amerikaanse en Japanse bureaus dan met Nederlands bureaus. Een soort omgekeerde nabijheid. Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Nee. We gebruiken internet voortdurend en heel veel maar niet als discussieforums. Het is wel een gebied waar we heel nadrukkelijk mee bezig zijn. Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Maaskant en Koen van Velsen.
Jos van Eldonk (1962) Gestudeerd aan de Technische Universiteit van Eindhoven. Sinds 1997 partner bij architect Sjoerd Soeters van het bureau Soeters, Eldonk en Ponec. Een bureau met een stevige stedenbouwkundige visie. De ‘klassieke stad’ speelt hierin een grote rol. Hij heeft ondermeer het masterplan voor Mariënburg in Nijmegen gemaakt, tevens in dezelfde plaats het gemeentearchief en de bibliotheek. www.soetersvaneldonkponec.nl Wat is stedelijkheid? We maken altijd een soort diagrammetjes waarin we eigenlijk een soort morfologische tekeningen maken. In zwart tekenen we dan de gebouwen op een wit vel. Wit is dan openbaar gebied. Op een gegeven moment klapt het om van zwarte vlakjes in de ruimte, wat ik geen stedelijkheid vind, naar intieme binnenruimtes, wat ik wel stedelijkheid vind. Op deze manier heeft stedelijkheid erg met dichtheid te maken. Hierin leggen eigenlijk de witte vlakken de connectie met stedelijkheid. Het benoemen van ruimtes. Het gevoel hebben dat je tussen ruimtes loopt. Dat vind ik wel stedelijkheid. Des te stedelijker het gebied, des te schaarser de openbare ruimte.
interview Floris Alkemade 155
Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? In Nederland is een onderscheid tussen stedelijkheid en niet stedelijkheid. Zelfs in de architectuurstromingen heb je onderscheid. Vinex vind ik niet stedelijk. Dat is wel verstedelijkt gebied, maar vind ik niet stedelijk. Het centrum van een Vinexwijk heeft wel iets stedelijks. Als je naar Amsterdam kijkt is het in principe zo, des te verder naar buiten des te losser staan de gebouwen in het groen. Dat heeft ook met een soort stedenbouwkundige filosofie te maken en gevoel van ruimte. In de Amsterdamse steegjes is die natuurlijk het aller grootst. Bij de meest smalle, enge en nauwe verhoudingen tussen de breedte en de hoogte van het gebouw is die stedelijkheid het hoogst. Maar die stedelijkheid is natuurlijk ook hoog aan de Zuid-as. Waar je natuurlijk ook hoge dichtheden hebt. Maar het alleen maar maken van hoge dichtheden vind ik nog niet genoeg. Want je kunt in een hele hoge dichtheid losse kantoorgebouwen in het groen zetten. Dan kun je hele hoge dichtheden halen en dan heb je toch nog steeds geen stedelijkheid bereikt. Dus je moet wel het gevoel hebben dat je ergens in, tussen ruimtes zit, vind ik, dat is bijna een soort 19e eeuws begrip van stedelijkheid, wil je dat gevoel hebben. Een heel ander belangrijk begrip bij stedelijkheid is de functies die je hebt. Bij stedelijkheid hoort ook dat het per definitie niet monofunctioneel is. Monofunctionele gebieden zijn eigenlijk ook nooit stedelijk. Alleen maar wonen is niet zo gauw stedelijk. Alleen maar scholen is niet zo stedelijk. Stedelijkheid heeft ook een soort maximum. Maar menging van functies brengt het met zich mee. Waarbij wonen, winkels, uitgaan en noem maar op des te sterker is bij de stedelijkheid. Dat vind ik belangrijke dingen. Wat is ‘publiek domein’? Des te stedelijker het gebied is, des te minder openbaar gebied heb je dus over in relatie tot het bebouwde gebied. Des te stedelijker het gebied is, des te schaarser de openbare ruimte. En het leuke daarvan is dat het dus ook des te drukker wordt. Want je moet met veel meer programma veel minder openbare ruimte delen. Dat maakt dus dat het heel vol wordt. Want iedereen moet wel door die openbare ruimte van de ene naar de andere functie gaan. En dat maakt dat het ook steeds sfeervoller wordt. Dat is ook iets dat wij aan stedelijkheid koppelen. Het wordt ook nooit stedelijk wanneer je grote groene vlaktes hebt. Dan heb je nooit het gevoel van stedelijkheid. Dus het leuke daarvan is ook weer dat het er veiliger van wordt. Er gaat natuurlijk ook wel eens wat mis, en het mooie is dat het publieke domein ook, als je het goed doet tenminste, in die meer stedelijke gebieden ook veel overzichtelijker, veel duidelijker gedefinieerd zijn, het heeft vorm gekregen. In dat lager gebied van dichtheid is het vooral overgebleven ruimte. Want je was losse blokjes aan het plaatsen. Er is ruimte en een deel daarvan privatiseer je misschien nog wel, maar de rest is toch gewoon overgebleven. 156 interview Jos van Eldonk
Is er een onderscheid tussen openbare ruimte en publiek domein? Wij hebben het altijd over openbare ruimte. Andere architecten vinden de openbare ruimten in gebouwen ook bij het publiek domein horen. Kunnen dat ook heel erg verheerlijken. Kunnen heel erg gaan filosoferen over het maken van een stad in een gebouw of een groot openbaar feest in een gebouw. En dat is natuurlijk voor dat gebouw wel heel aantrekkelijk. Je zou in het algemeen kunnen zeggen dat dat voor het publieke domein heel aantrekkelijk is. Maar het is ook op heel veel plekken niet aantrekkelijk, omdat je heel veel leven en activiteiten weghaalt uit de openbare ruimte. Wij pleiten in onze stedenbouw maximaal voor het publiek domein en openbaar gebied samen te laten vallen. Dus zo weinig mogelijk de verschillende functies die je normaal via het openbaar gebied zou doen te verplaatsen naar binnenkanten van gebouwen, omdat je daarmee heel veel leven uit het openbaar gebied haalt. Als je het concreter maakt: dat gebeurt natuurlijk niet in Nederland, maar je zou een heel groot gebouw kunnen maken waarin een bibliotheek zit en een het stadhuis en er zitten nog allerlei vvv en informatiecentra in. Dat is een heel log-achtig ding, wat ze tekenen met een programma. Dat ding heeft een deurtje aan de openbare ruimte, dat is de voordeur. Als je die doorkomt is het een groot feest, want daar kun je heel mooi die functies met elkaar laten mengen, maar als je weer buiten komt is het geen feest meer. Want er gaan wel heel veel mensen dat ene deurtje in, maar het hele gebouw heel een enorme gevel buitenom waar helemaal niets mee gebeurt. Dat maakt de hele openbare ruimte die daar omheen zat die, zou je kunnen zeggen, op de traditionele manier gevuld was met veel meer voordeuren (dus die een verzameling was van het deurtje van de bibliotheek, het deurtje van het stadhuis, het deurtje van de vvv en nog een deurtje van een woonhuis ertussen) die daarmee ook heel levendig werd en een stuk sociale controle met zich meebrengt, breng je daarmee eigenlijk omzeep. Wij pleiten toch altijd voor om zoveel mogelijk interactie tussen functies in de openbare ruimte te laten plaatsvinden. Echt in de buiten lucht. Want dat is toch het beeld van de stad. Dat vinden wij. Wat in onze ogen ook het meest publieke is, waar je ook heel zuinig op moet zijn, wat ook maakt dat een gebied leefbaar blijft. Dus alles wat je daaruit weg haalt gaat ten koste van de leefbaarheid, van dat gebied. Dat moet je eigenlijk niet hebben. Je moet niet een soort wereld maken, vinden we, waarin je het in gebouwen heel leuk maakt, maar waar je niet meer naar buiten durft, bij wijze van spreken. Vanuit die filosofie werken we. Is het einde van het ‘publiek domein’ nabij? Ja, veel sociologen vinden dat. De hippe architecten ook. En toch denk ik niet dat we tegen wil en dank alles van ons laten afbrokkelen. Wij staan voor het omgekeerde. Maar wel met mate. Je kunt niet elk plekje op de wereld interview Jos van Eldonk 157
stedelijk maken en gezellig en dynamisch. Je hebt toch maar één keer een bibliotheek te vergeven en één of twee keer een theater in een kleine stad. Zorg nu dat je die op een hele goede manier bij elkaar brengt en dat je daar dan dat gevoel van dynamiek en stedelijkheid en veelkleurigheid, levendigheid concentreert. Dat is jouw stedelijke domein. Ga dan met een soort andere stedenbouw de rest maken en ga dat niet allemaal verspreiden. Probeer het niet overal leuk te maken, want dan wordt het nergens leuk. Dus ik kan me wel voorstellen dat het niet overal stedelijk kan worden en heel goed publiek domein, er zijn een aantal plekken waar dat gaat. En voor andere gebieden heb je andere middelen nodig. Maar een teloorgang geloof ik niet. Dat mensen minder naar buiten zullen gaan geloof ik ook helemaal niet in. Waar is dat op gebaseerd? Als het een dag mooi weer is, dan is de stad helemaal vol. Maar ook als het regent is de stad helemaal vol. De verwachting dat mensen alleen maar internetten en tv kijken valt volgens mij wel mee. Dat is toch redelijk theoretisch. We kunnen overal naar toe vliegen, maar wie vliegt er nu meer dan twee keer per jaar ergens heen of zo. We zijn heel erg van het alledaagse. We vinden altijd dat er 300 dagen zijn waarin al die dingen niet zo gelden. Dat je gewoon toch naar je werk rijdt of fietst, loopt en boodschappen doet. Wij verheerlijken die nieuwe ontwikkelingen ook helemaal niet. Natuurlijk kun je dat heel ééndimensionaal doorvertellen. Maar als dan weer blijkt dat de grootste hoeveelheid it-bedrijven een paar jaar geleden in de Amsterdamse binnenstad in de grachtenhuizen zaten, dan denk ik altijd: ach er verandert niks. Mensen vinden dat gewoon het mooiste stukje stad. Dat publieke domein daar is levendig. Die jongens zijn net zoveel buiten als wie dan ook. Wij kijken nooit zo op dat abstractie niveau naar stedenbouwkundigheid. Ik vind het ook niet spannend om het in zijn extremen door te trekken. Wij zijn ook nooit opzoek naar het hele unieke, hele bijzondere. Wij proberen het altijd met het alledaagse te doen. Daar zit het misschien ook wel in. Wat vind u van de tendens dat er steeds meer grote shoppings malls worden ontworpen? Als je geschoold bent in de moderne architectuur, ben je als architect opgeleid in het maken van dingen en objecten. En als je geschoold bent in het maken van objecten en dingen en dat ook het belangrijkste vind, dan ben je heel erg bezig met hoe dat ding eruit ziet en ook hoe je het in dat ding zo leuk mogelijk kunt krijgen. Dat is waar je mee bezig bent en dan vind je vooral die interne ruimtes maken en die dynamiek vind je heel erg spannend. Als je nu als architect meer traditioneel geschoold bent en ook als architect heel veel stedenbouwkundige plannen maakt dan kom je, tenminste dat hebben wij, tot de conclusie dat je, en dat is een soort eye-opener van dat hé, die stad is helemaal geen verzameling van gebouwen, die stad is een verzameling 158 interview Jos van Eldonk
openbare ruimtes. Zo gauw je de stad niet meer ziet als een verzameling gebouwen die allemaal zichzelf zijn en allemaal leuk en bijzonder en dynamisch, maar ziet als een verzameling openbare ruimtes waar je heel zuinig op moet zijn dan kom je ineens tot de conclusie dat je moet zorgen dat dat dus die heldere vormen zijn. Dat die herkenbaar zijn, dat die overzichtelijk zijn, dat die compact zijn en dat die alle kwaliteit moet hebben, wil je de stad een soort goede dynamiek meegeven. De traditionele stedenbouw was ook niet zozeer gebouwen aan het plaatsen, op de grote symbolische gebouwen zoals kerk, raadhuis en kathedraal wellicht na, maar meer met de aaneenschakeling van straten en pleinen. Dus dat ze heel erg ruimtes aan het maken waren. En omdat je meer traditioneel die stad waardeert en stedenbouwkundige plannen maakt, kijk je daar anders naar. Tenminste zo verklaar ik het dan maar. …Zoals Hoog Catharijne. In Nederland worden we daar heel ongelukkig van. Daar zie je precies wat in de meest extreme vorm wat we altijd bedoelen. Wat is er buiten gebleven? Buiten is gebleven de achterkant van de parkeergarages, naargeestige busstations, expeditiehoven van winkels. Er is geen voordeur meer in het openbaar gebied. En alles heeft zich naar binnen geïmplodeerd. Zie wat er buiten gebeurt! Een permanent drama daar. Dat los je ook niet zomaar op als je voor een deel niet anders doet. Wij pleiten daar dus behoorlijk tegen. Ik denk niet dat dat een trend is. Toen wij halverwege jaren 90 of zo met een aantal winkelgebieden aan de gang gingen, toen zeiden die opdrachtgevers: Ja nu gaan we natuurlijk een overdekt winkelcentrum maken. Toen zeiden wij: maar waarom eigenlijk? Waarom gaan we niet gewoon een stuk stad maken. We merken nu dat we eigenlijk helemaal geen overdekte winkelcentra meer maken. Elke gemeente en ook elke ontwikkelaar is heel erg bezig met het bepleiten van het naar de openbaarheid halen van dat soort functies. Er komt nog wel eens in het centrum een shopping malletje, maar als fundamentele richting is er heel erg veel aandacht voor het openbaar gebied. En het juist buiten houden en het goed mengen van functies en monotone gebieden ontwikkelen is op zijn retour. Er is een groot pleidooi om het zo multifunctioneel mogelijk te maken. Dat wint ook wel terrein. Andersom gebeurt het ook wel, maar wij merken juist dat het de kant op gaat die wij willen.
Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Wij maken stedenbouwkundige plannen waarbij geen camera’s gebruikt hoeven worden. In geen enkele van onze plannen hangen camera’s, omdat ik altijd denk, de camera is een hulpmiddel. Net als een naar hek zal ik maar zeggen, dat is een hulpmiddel om iets op te lossen wat niet goed is opgelost. interview Jos van Eldonk 159
En er zijn heel veel situaties waarin je als noodgreep naar de camera gaat grijpen omdat het niet goed opgelost is. Omdat er geen heldere scheiding is tussen openbaar en privé. Heel veel, dat heet dan openbare ruimte, maar er zijn heel veel rest stukken in steden waar nooit iemand zou willen lopen. Dus als iemand er loopt de kans groot is dat je beroofd wordt, verkracht, weet ik veel wat. Dat heeft helemaal te maken met, daar zijn wij van overtuigd, het feit dat er niet goed nagedacht is over welke structuur het openbaar gebied zou moeten hebben. Als je dat veel overzichtelijker maakt en veel helderder en veel compacter, dan heb je die camera niet nodig. Want dan is de mens heel erg goed in staat, omdat de mens in groepsverband goed op elkaar let, om te voorkomen dat er echt ellende gebeurt. Dus dat gebeurt nu allemaal wel. Maar ik zou altijd eerst een pleidooi houden om te voorkomen dat je zover moet gaan. Ik weet niet wat ik ervan vind dat de hele Amsterdamse binnenstad vol hangt met camera’s. Persoonlijk vind ik het geen aantasting. Het moet wel helpen op een preventieve manier. Als niets bewijst dat het helpt, dan moet je er ook gewoon weer mee stoppen. Maar zolang het helpt…. Het staat eigenlijk buiten onze opgave, dus dat weet ik niet. Wij weten het altijd te voorkomen in de plannen die wij maken. Wij maken geen winkelcentra met een dak erop. Wij maken eigenlijk winkelsteden of -gebieden. Je zou kunnen zeggen je hebt de shopping mall: het Amerikaanse model van het winkelcentrum. Een doos die dus helemaal binnen het publieke domein gemaakt is en de openbare ruimte daar om heen volstrekt genegeerd heeft, want daar mag je alleen nog maar parkeren. Dus die heeft eigenlijk alleen maar achterkanten en maar één deur en binnen een mooi publiek domein. En dat gaan ze ook allemaal op slot doen, en zo. Maar zo’n winkelcentrum maken wij nooit. Wij draaien het helemaal binnenste buiten. Je hebt heel veel nare functies bij een winkelcentrum: je hebt parkeren en expeditie, dat zijn de echte achterkanten. Maak nou een heel klein deurtje waar die allemaal naar binnen gaan maar stop dat ergens diep onder de grond of ergens diep in het midden waardoor je het helemaal niet ziet. Je zorgt dat het programma helemaal buitenom gewoon een voorkant heeft en dus in het openbaar gebied staat. En dus voor iedereen is, en die zwerver loopt door die straat en die winkelende bezoeker loopt ook door die straat. Die discussie hoeven wij dus niet te voeren in ons project, zal ik maar zeggen. Of de winkelier moet de zwerver binnen laten maar dat is op het niveau van de winkel. Wij hebben een publiek domein gemaakt wat je half wil afschermen.
160 interview Jos van Eldonk
Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Ik vind, je kunt als architect zeggen dat er is een boze buitenwereld en wie ben ik om de wereld op te voeden. Ik doe gewoon mijn ding. Wij kunnen natuurlijk ook helemaal de wereld niet opvoeden maar we geloven nog wel in een maakbaar stukje stad. Misschien ook wel door plezier of door een eigen ervaring, dat je denkt jeetje: het werkt ook wel echt wat we bedacht hebben. Ik geloof wel echt dat het niet verkeerd gaat in deze wereld. We maken wel blije plannen, zal ik maar zeggen. Omdat we ook denken dat dat moet kunnen. Wordt het publiek domein in Nederland vergelijkbaar met de situatie in Los Angeles? Dat is natuurlijk een Amerikaans grid-model. Dat is natuurlijk heel fascinerend om de Europese traditionele stad ook met New York te vergelijken. Waar in de Europese stad alle lijnen naar het centrum lopen en het centrum ook het hoogst is en het belangrijkste was in zijn functies en concentrisch uitbreidt. Dat is natuurlijk heel fascinerend dat die grid-stad van New York het letterlijke omgekeerde is. Het is niet radiaal. Niemand zit dichtbij het centrum. Het centrum heeft geen betekenis want het is leeg zelfs. Het hart van New York is leeg, dat is het central park geworden. En daarmee is alles nog duidelijker, belangrijker geworden. Het is een heel neutraal grid en laat maar gebeuren. Elke plek, maakt niet uit. En LA is in de laagbouw daarin nog veel extremer. Hoe verhoudt de aandacht voor cultuurgebouwen zich tot de architectuurbranche? Museum was een beetje jaren 80. Ik denk dat op het moment de wereld globaliseert en dat Europa één wordt, dat de lijnen niet meer lopen zoals ze liepen maar dat er allerlei nieuwe verbanden ontstaan. En ook iedereen ziet dat de markt groter wordt en de wereld groter wordt, daarin is dat begrip citybranding ontstaan. Elke stad, misschien hebben we ook wel te veel winkels in Nederland dat is ook wel geanalyseerd en misschien ook wel te veel cultuur en musea in Nederland, maar elke stad moet dus weer op het moment dat de bezoekersaantallen terug lijken te lopen, omdat veel winkels sluiten omdat de buurstad weer geïnvesteerd heeft in het centrum of iets spectaculairs gemaakt heeft, moet natuurlijk in de vaart der volkeren weer mee doen. En moet ook weer iets bijzonders stoppen. En het leuke is wel dat we eerst altijd dachten dat een stad het vooral moest hebben van goede en vooral veel winkels in de binnenstad. En dat we, dat hebben we zelf ook ondervonden in Nijmegen Mariënburg dat we gedaan hebben, dat het juist veel spannender is om een centrum te maken waar dan ook nog een theater zit, waar ook nog een bibliotheek zit en winkels en wonen. Omdat ineens blijkt dat als je dat ook nog weet te mixen, dat die mensen veel langer blijven. Die gaan dan niet tussen 9 en 5 boodschappen doen en gauw naar huis, maar die blijven ook interview Jos van Eldonk 161
langer. Die combineren dat en vinden dat veel interessanter en spannender en er is ook meer te doen. En dat hoort ook bij die pretentie van die binnenstad weer sterker maken. Dat je die rijkdom van aanbod, winkelen-plus, heet dat dan, dat je dan ook heel veel cultuur een plek geeft, musea, bibliotheek. Een bibliotheek heeft zoveel bezoekers, zoveel potentie om die bezoekers te mengen, commercieel gezien. We zeggen niet dat er niet geleefd mag worden in een gebouw, dus als je een grote bibliotheek maakt is er binnen die bibliotheek natuurlijk ook heel veel publiek domein. Voor plekken waar je eerder samenkomst van mensen mogelijk zult maken dan op andere plekken. Maar dat brengt het programma natuurlijk vanzelf al mee. Men heeft de ontmoetingsplek al. Wij doen minder dan Hertzbergers eerdere traditie dat we heel erg alle gebouwen bij wijze van spreken als verzameling van dat soort gesprekken maken. En dan eindeloos als een soort centraal beheer daar over contact hebben. Dat doen we minder denk ik. Maar al die gebouwen hebben toch ook zo’n plek. Wat zou de volgende hype kunnen zijn in citybranding? Je ziet de klap die binnensteden nu al krijgen van de grote jongens. Van de mega-fitness die eigenlijk niet in het centrum past, die gaat er buiten zitten. De grote electronica winkels. De groot schalige formules, die niet in het centrum zitten, zitten er nu allemaal buiten. Dus dat zit in Zuid-Oost. Je ziet steden heel erg proberen ruimte te zoeken in hun bestaande structuren. Of ze niet heel dramatisch in blokken units van 4 / 5000 meter gemaakt kunnen worden. Wat nergens kan in de historische binnensteden maar wat je misschien wel net in een herontwikkelingsfase, of door het maken van kelders of bijzondere verdiepingen nog wel net kunt doen. Om te kijken of ze dat ook nog in het centrum terug kunnen krijgen. Omdat we wel in Nederland, en dat vind ik ook erg goed, in blijven zetten op een concentrisch model waarin het centrum van een plaats gewoon het centrum zou moeten zijn van die gemeenschap. Daar moet het ook het leukst blijven. Je moet niet nog, in hele grote plaatsen kan dat natuurlijk wel, maar je moet niet die grote stroom mensen gaan verspreiden. Dat geeft alleen maar een negatief effect op de andere centra. Dus dat die allemaal weer terug komen, gekunsteld of met hangen en wurgen, dat geloof ik wel. Datzelfde geldt misschien ook wel voor de bioscopen. Dat die mega bioscopen ook weer een plek proberen te krijgen juist in die centra. Daar moet veel energie in gestopt worden. We zijn geen echte antiglobalisten, maar we zijn wel, en dat heeft natuurlijk ook te maken met citybranding maar ook met gewoon een houding, dat we vinden dat je een plan moet maken dat op de plek waar het komt het unieke plan is. Dat hoort bij die opdrachtgever die jij op dat moment hebt, 162 interview Jos van Eldonk
de inspiratie die je uit die plek haalt, de genius logi, de geest die op die plek rondwaart, hoe je dat ook zou moeten definiëren. Dat zit misschien ook in de typologie van gebouwen. De typologie van verkavelingen, architectuurstijl. Daar kun je wel mee spelen, dat zijn geen harde wetenschappen. En daar haal je je inspiratie uit. Je haalt het ook weer uit het alledaagse concrete van die situatie. Dus niet abstract buiten die situatie. Maar je verplaatst je heel erg als een soort kameleon, als een soort bri-coleur in de opgave. De opgave stelt zoveel vragen. We geven geen antwoorden, we willen juist nog meer vragen stellen om te weten waarom dat zo specifiek is en wat die opgave is. En dan ontstaat er iets wat daar hoort. Dus het komt van binnen uit. De opgave inspireert zelf. Daarom zien ook al onze plannen er anders uit en ook onze gebouwen zien er anders uit. De ene keer zijn ze toch abstract, de andere keer zijn ze heel warm, maar dat hoort omdat het een ander gebouw is. Een crematorium moet er niet uitzien als een fabriek en dat moet er niet uitzien als een woonhuis. In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Wij komen natuurlijk wel heel veel architecten tegen. Omdat we in heel veel stedenbouwkundige plannen die we doen, heel bewust met meerdere architecten aan het werk zijn. En we vinden ook dat je samen een plan moet maken. Maar dan ben je wel met architecten bezig waarmee je op één golflengte zit om zo’n plan te maken. Je moet wel echt een dialoog hebben met elkaar. Je komt natuurlijk ook architecten tegen die dat niet hebben. Wij hebben ook wel clubjes waarmee je daar over filosofeert. Maar we zijn ook geen clubjes architecten. Dat wordt al gauw een beetje te sektarisch. We willen ook wel heel graag ongrijpbaar blijven, denk ik. Dus we maken een gebouw en dan denkt iedereen oh die gaan nu neo-traditionele architectuur maken. Dan denken ze ok we hebben ze nu te pakken en dan het volgende gebouw: nee het is nu een modern gebouw, wat hebben ze nu weer. Dat ongrijpbare is niet onze intentie, maar komt doordat elke opgave opnieuw vraagt wat van soort gebouw het moet worden. Welke rol speelt nieuwe media in uw beroepsleven? Wij hebben gewoon veel te weinig tijd. Ik lees wel de Architect en de Archis. Eerder bladen dan nieuwsbrieven. Het is niet alleen informatie verzamelen maar het is toch ook wel als een boek lezen. Ik koop ook nog steeds architectuurboeken, omdat ik vind dat dat een fijn boek is om te hebben, lezen en zien. Dat kan ook best digitaal maar dat is toch anders. De roman is ook nog steeds niet digitaal. Dat heeft met meer te maken dan alleen maar kennis uitwisselen.
interview Jos van Eldonk 163
Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Vader en zoon Zalm, 19e eeuwse Amsterdamse architecten. Zijn altijd een beetje verguist. Dat zijn eclectici. Dat hoort natuurlijk bij de 19e eeuw. Maar die zijn ook wel een soort voorbeeld voor de manier waarop wij bezig zijn. In de 19e eeuw was het heel normaal om niet in een stijl te bouwen. Dat ging dan wel over een stijldiscussie. Maar die waren heel erg per opgave bezig om een ander gebouw te maken. En ze deden dat met zoveel virtuositeit. Dat vind ik wel een heel mooi voorbeeld van hoe je in de wereld kunt staan. Daar voel ik me wel mee verwant. Ik heb toch ook wel bewondering voor architecten die heel anders zijn dan wij. Die heel erg vanuit een soort eigen manier van denken, hele eigen pure fascinaties hebben en maar door blijven gaan van ontwerp naar ontwerp. Zoals René van Zuuk, vind ik. Het lijkt alsof die jongen helemaal niet in de wereld staat. Hij is zo bezig met het maken van hele bijzonder poëtische constructies van gebouwen. En die laat die wereld, waar wij ons helemaal op de golven van de wereld storten en eindeloos andere dingen maken, houdt hij juist keihard koers, komt tot hele andere dingen natuurlijk maar dat heeft daarmee ook wel heel veel kwaliteit. Dat zouden wij niet kunnen, denk ik. Dat doen wij ook niet. Maar je kunt het wel waarderen.
Paul de Ruiter (1962) Gestudeerd aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. De benadering vanuit de technologie bepaalt in belangrijke mate het architectonische karakter van zijn ontwerpen. Hij houdt zich vooral bezig met energiezuinigheid en duurzaamheid. Hij heeft onder andere het Mercator verzamelgebouw ontworpen voor de Katholieke Universiteit Nijmegen (1999) en hoofdkantoor voor Rijkswaterstaat Directie Zeeland (2005). Paul de Ruiter is gastdocent geweest aan de TU-Delft en de Academie van Bouwkunst Amsterdam. www.paulderuiter.nl Wat is stedelijkheid? Stedelijkheid is daar waar mensen dicht op elkaar wonen. Waar mensen wonen en werken op dichte afstand van elkaar. Amsterdam Zuid-Oost vind ik bijvoorbeeld geen stedelijkheid. Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Randstad is een mooie naam, maar ik vind het geen grote stad. Er zit nog steeds veel groen tussen. Wat is ‘publiek domein’? Ik kan hier niet zomaar antwoord op geven. Ik krijg deze vraag niet zo 164 interview Jos van Eldonk
vaak. Wij hebben een opdracht gedaan voor Rijkswaterstaat. In principe zijn overheidsgebouwen toegankelijk voor de burger. Er is altijd een mogelijkheid om zo’n gebouw binnen te komen. In eerste instantie is er geen beveiliging. Vervolgens kom je bij de receptie terecht en daarna pas bij de beveiligingsschil. Dan word je doorgewezen naar een persoon of moet je het gebouw uit. Het publieke domein is dus tot en met de beveiligingsschil. En die beveiligingschil is soms heel erg open. Je kunt gewoon naar binnen, net als bij een gemeentehuis. Bij een andere opgave voor het Paleis van Justitie in Amsterdam ligt die grens voor het gebouw. De gevel is niet de definitie voor waar het publieke domein ophoudt. Zolang iemand je niet om identificatie vraagt en je vrij kunt rondlopen is het publiek domein. Pas als je door een beveiligingspoortje loopt wordt je vrijheid beperkt. Dan wordt je gecontroleerd en is het dus geen publiek domein. Is er een onderscheid tussen openbare ruimte en publiek domein? Wij houden ons met openbare ruimte bezig. Dat wordt niet gedefinieerd als publiek domein. Je maakt de openbare ruimte en die sluit je aan op je gebouw. Er is een grens. Dan krijg je een landschapsarchitect die zich daar mee bezig houdt. Met echte pleinen hebben we eigenlijk niet te maken. In het geval van het Paleis van Justitie merk je dat de openbare ruimte een beveiligde ruimte wordt. En geen publiek domein meer. De ruimte wordt daar geconfisqueerd. Wij hebben met de gebouwen wel invloed op de kwaliteit van de buitenruimte. In belangrijke mate zelfs. Wij houden ons bezig met de uitstraling van een gebouw op de omgeving. Een goed voorbeeld van openbare ruimte is het Vondelpark. Je kunt er goed komen, maar het is wel afsluitbaar. Wat zijn de kenmerken van ‘publiek domein’? Publiek domein heeft erg veel te maken met mobiliteit, zoals bij het centraal station bijvoorbeeld. Kunnen patio’s, atria’s en andere binnenruimtes nog als publiek domein beschouwd worden? Ja, dat is nog wel overdekt openbaar gebied. Ik heb me nooit gerealiseerd dat ik daar gefilmd wordt. Parkeergarages worden beveiligd door bewakers. Dat is dan voor de veiligheid van de persoon van de persoon die daar rondloopt. Dat is nog wel sympathiek. Als je door een beveiligingszone heen gaat en als je dan gefilmd wordt, dan heb je de keuze om naar binnen te gaan of niet. Dan kom je in iemands gebouw en heb je je te houden aan de regels die daar gelden. Stiekem gefilmd vind ik eigenlijk niet kunnen. Dat is een te grote schending van je privacy. interview Paul de Ruiter 165
Er is zo ie zo globalisering in ideeën. Er komen veel stagiaires uit heel de wereld. Onder andere uit China. De vorm is wel beïnvloed door globalisering. Wij hebben een gebouw van Rijkswaterstaat opgetild zodat eronder een park zou kunnen ontstaan, dat we konden terug geven aan de stad. Uiteindelijk zet Rijkswaterstaat er een hek omheen, uit angst voor vandalisme. Als architect ben je heel erg bezig om te proberen de stad en je gebouw met elkaar te verweven. Je probeert grenzen weg te halen. En wat je wel ziet is dat opdrachtgevers daar niet toe geneigd zijn. Dat dat soort initiatieven voor shopping malls ontstaan. Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Dat heeft met veiligheid te maken. Dat is heel virtueel. Met camera’s wordt je geobserveerd. Dat is iets anders, volgens mij. Je blijft vrij in je doen en laten. Je kunt naar binnen lopen en weer weg gaan. Je kunt er anoniem blijven. Als je in het gebouw bent en je wordt gefilmd zou ik ogischer vinden en acceptabeler dan dat je in de buitenruimte rondloopt. Omdat je dan toch een barrière doorgaat. Dit heeft niet met openlucht te maken. Het heeft wel te maken met hoe je binnenkomt. Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? De overheid heeft een grote angst voor geweld. Dat ga je steeds meer krijgen. We merken dat beveiliging een steeds belangrijke issue wordt. Dat komt door de polarisering van de samenleving. Dat is wel een nieuwe tendens. Dat heeft niet zo zeer met globalisering te maken. Dat heeft meer met polarisering van geloofsrichtingen te maken, dat er grote verschillen ontstaan. Dat het publieke domein zoals dat oorspronkelijke gedefinieerd wordt, te niet wordt gedaan. Zoals in de gated-communities in Amerika. Wij zijn met een woonzorgcomplex voor ouderen bezig. Die voelen zich heel onveilig. Je kunt ze niets liever doen dan met gelijke soortgenoten in een groot hok te stoppen met een gemeenschappelijke ruimte, met goede beveiliging. Daar geven ze heel veel geld aan uit. Omdat ze bang zijn. Bang voor de interactie. Er wordt een soort mini perfecte wereld gecreëerd. Angst voor gekleurde mensen kan groter worden omdat ze er niet mee in aanraking komen. Als ik een glazen gebouw maak, zegt de beheerder dat kan niet want dan worden mijn ramen in gegooid. Dan moeten we dus opzoek naar een alternatief. Als architect wordt je heel veel geconfronteerd met vandalisme, graffiti enz.
166 interview Paul de Ruiter
Is het einde van het ‘publiek domein’ nabij? Het publieke domein transformeert. Voor de kansloze mensen wordt het wel steeds moeilijker. Ik zit al tien jaar in de Leidsestraat en ken de zwervers die hier rondzwerven. Die horen erbij en worden door de restaurants in leven gehouden. Wanneer je de ruimte gaat transformeren tot een hof, dan moeten deze mensen verdwijnen. Hoe verhoudt de aandacht voor cultuurgebouwen zich tot de architectuurbranche? City-marketing. Dat was mij ook al opgevallen. Bilbao is natuurlijk een het grootste voorbeeld. Begonnen met Centre Pompidou. De identiteit van steden wordt vaak gemaakt en daar worden ook bureaus voor ingehuurd. Het wordt vaak als identiteit gebruikt. Wij hebben de grachtengordel. Bilbao had niets, dus bouwen ze zo’n gebouw. Ik denk dat het positief is dat het nu ook op de kaart staat. Ik denk dat het de interactie tussen mensen bevorderd. Plaatsen waar iedereen naar toe gaan is goede city marketing. Wat zou de volgende hype kunnen zijn in citybranding? Bibliotheken. In wat voor netwerken begeeft u zichzelf? Veel lesgeven en lezingen. Schrijven van artikelen. Ik ben aan het promoveren op energie zuinig bouwen aan de TU-Delft. Over globalisering gesproken. Rem Koolhaas krijgt en masse studenten over de hele wereld vandaan. Die gaan onderzoeken, zoals alle grote architecten dat doen. Vooral bij competities valt op dat de verschillen steeds minder groot worden. Dat is ook een uitkomst van globalisering. Welke 3 Nederlandse architecten inspireren u? Rem Koolhaas – al is hij geen echte Nederlandse architect Wiel Arets MVRDV – ook geen echt Nederlandse architectuurstudio
interview Paul de Ruiter 167
René van Zuuk (1962) Gestudeerd aan de Technische Universiteit van Eindhoven. Onder andere bekend geworden met het ontwerp voor Arcam, Architectuur Centrum Amsterdam, Brug in Amere centrum en blok 16, appartementen complex tevens in Almere centrum. De projecten van het bureau vallen op door bijzondere vormen als blobs en dubbel gekromde vlakken. Professor aan de Technische Universiteit Eindhoven. www.renevanzuuk.nl Wat is stedelijkheid? Stedelijkheid is een verzameling van gebouwen die bij elkaar staan die samen een stad vormen. Als je Almere bekijkt dan is dat niet echt een stad. Stedelijkheid heeft ook met gevoel van stedelijkheid te maken. Wat is het gevoel van een stad en wat is niet een gevoel van een stad. Almere is eigenlijk een gigantische Vinex-locatie. Waar nu eigenlijk pas een stedelijkheid ontstaat in die zin dat het de vorm van een stad krijgt. Voor stedelijkheid heb je toch een soort historie nodig om echt een stad te maken. Almere bestaat nu zo’n jaar of 30 en toch merk je dat het een soort ziel mist. Ze zijn begonnen met woningen, daarmee krijg je al wat volume, maar je hebt extra functies nodig om een stad echt een stad te maken. Bijvoorbeeld een theater. Er zijn allemaal mensen die hier wonen en werken, maar niet die hier ook hun sociale leven hebben. Dat gebeurt hier hoofdzakelijk binnenshuis. Niet zoals in Amsterdam dat je nog naar het café gaat, of dat soort dingen. Er zijn relatief weinig cafés, relatief weinig uitgaansmogelijkheden. Dat maakt het gevoel van een stad minder een gevoel van een stad. Het gebogen maaiveld in het stadscentrum. Wij bouwen daar ook een ding. Daarmee begint Almere een eerste identiteit te krijgen, van stedelijkheid. Want Rem Koolhaas of eigenlijk de gemeente is eigenlijk heel slim. Ze zijn begonnen met heel veel huizen. Almere bestaat uit meerdere kernen. Ze hebben ongeveer 5 kernen waar alles rond geregeld is. Almere-haven is eigenlijk een dorpje op zich. Daar zijn de echte pioniers gekomen. Daar is de stad mee begonnen. Wat ze in Almere heel slim gedaan hebben is dat ze het centrum open hebben gehouden. Ze hebben een groot gat in het centrum gehouden. Eigenlijk hebben ze de huizen daar om heen gebouwd. In 1995 toen ze voldoende mensen hadden om de stad te supporten. Toen zijn ze pas begonnen met de prijsvraag voor een nieuw stadscentrum. Ik denk dat op het moment dat het stadscentrum er staat met alle functies die erin zitten dat je echt kan zeggen dat het nu stedelijkheid begint te krijgen.
168 interview René van Zuuk
Het probleem van een stad als Almere is dat je pas een stad kunt maken als je voldoende mensen hebt als je voldoende om de stad te supporten. Er kan geen enkele chique modezaak komen als je een dorp hebt van 5000 mensen. Die kan niet overleven. Dus je hebt een bepaald volume van mensen nodig om zeg maar genoeg draagkracht te hebben om een echt stadscentrum te dragen. Ondertussen hebben ze 180.000 mensen. Dat is zo’n massa dat daarmee bijna elke functie kan overleven omdat je altijd voldoende klanten of mensen hebt die zo’n functie zullen bevolken. Het nieuwe stadscentrum zal het nieuwe icoon worden van de stad. Er is hier drie keer een bouwrai geweest. De stad is bezig met zichzelf op de kaart aan het zetten. Tonen dat het nog iets wordt. Over tien jaar zullen mensen langzaam trots kunnen worden op waar ze wonen. Dan heeft de stad een eigen identiteit. Omdat op het gebied van architectuur is het één van de weinige plekken waar ze zoveel internationaal bekende architecten bij elkaar kregen. Waar het ook mogelijk was omdat je daar nog het gat had. Het grappige is dat ze zo heel slim zijn geweest om dat gat open te laten om erin te kunnen bouwen. Stel dat ze het zo als een dorp hadden opgebouwd, eerst een kerk daar komen wat winkels omheen, daar komen wat huizen omheen en die worden langzaam omgevormd tot winkels. Als ze dat gedaan hadden dan was het centrum nooit verder gekomen dan een dorp. Nu kunnen ze toch een groot gebaar neer zetten. Kunnen we Nederland beschouwen als één grote stad? Als je het in het landschap bekijkt, dus als je een vlak landschap hebt en je begint daar gebouwen in te krijgen, dan neemt stedelijkheid stukken land af. Wat op dit moment steeds meer gebeurt. Nederland is eigenlijk een verstedelijkt gebied. Er zijn geen of weinig plekken in Nederland waar je 360 graden kunt kijken en waar je geen huis ziet. De verstedelijking begint hier op grote schaal rond te komen. Wat is ‘publiek domein’? Publiek domein is alles wat niet openbaar, privé is, natuurlijk. Dat is eigenlijk de openbare ruimte. Je krijgt een groot tapijt van chinees granieten vloer door het hele centrum. Dat het bindende middel van dat het nieuwe centrum zal zijn. Het wordt toch een modernistische stad. Dat betekent dat je een vlak hebt waar losstaande panden boven op staan, niet echt het straatmodel zoals je in oude binnensteden hebt. Het publieke domein of de openbare ruimte is eigenlijk een rest ruimte tussen de gebouwen. Het risico is, zoals je vaak in Brazilië ziet, gebouwen heel ver uit elkaar staan. Met als gevolg dat je het interview René van Zuuk 169
nooit bevolkt krijgt. Voor gezelligheid in de stad heb je toch mensen nodig. Als het niet gezellig druk is, maar heel rustig, dat er af en toe iemand loopt, dan krijg je niet een bepaalde sfeer waar mensen het idee krijgen dat er is wat te doen. Het moet ook weer niet te druk zijn. Door het dubbele maaiveld, krijg je twee keer zoveel mensen bij elkaar, op een oppervlakte. Dat geeft een bepaalde drukte, gezelligheid binnen de stad. Terwijl de blokken die er nu gemaakt worden, vrij modernistisch en vrij koud zijn. Maar ik denk dat dat opgeheven wordt door de massa. Wat vind u van de tendens dat er steeds meer grote shoppings malls worden ontworpen? De bouwblokken hebben een soort wereld in zich zelf. Dat het gecontroleerd wordt is een tendens die er überhaupt is. Als op dit moment iemand een overval pleegt dan blijken er overal wel camera’s te hangen die hem gezien hebben. Je kunt heel Londen niet meer doorlopen zonder dat je ergens geregistreerd wordt. Het zijn eigenlijk georganiseerde ontmoetingplaatsen, maar dat is bij heel veel binnen steden het geval. Omdat de grondprijzen relatief hoog zijn wordt alles al georganiseerd. De gemeenten proberen alles te organiseren en te reguleren. Dat is wat ze in Almere wel proberen. De ‘fantasie’ was eigenlijk een soort vrijstaatje, een gebiedje waar mensen zelf mochten experimenteren met hun huis. Op dit moment is het gewoon een woonwijk geworden. Ze willen wel een soort Ruigoord, zoals je ook in Amsterdam hebt, waar mensen zelf kunnen claimen wat ze willen. In een binnenstad als Almere heb je die gebieden toch minder. Het is allemaal gereguleerd. En wij zijn heel netjes in Nederland. En we willen alles regelen. Ik denk niet dat je veel van die plekken hebt waar je echt, zoals in de jaren 70 het structuralisme en met Hertzberger, dat je plekken creëert waar van alles kan gebeuren. Maar de grap van die plek is dat het daar nooit gebeurt. Niet alleen te gecontroleerd maar ook te ontworpen. Te bepaald. Als mensen iets claimen dan ontstaat er vanzelf iets. Zoals de bejaarden in Almere die de Mac Donalds claimen. Dat is eigenlijk een ontmoetingsplaats waar je bij elkaar komt. Zij claimen die ruimte als zijnde hun plek. Maar zelfs dat is niet georganiseerd. Het is wel geordend. In vergelijking met al Amerika is dat hier nog vrij weinig. In dat opzicht is de binnenstad van Almere toch allemaal functies op zich. Het is niet zo als in Eindhoven, dat ze een binnenpassage creëren met een wereld op zich vol glamour en glitter. Dat zul je bij de blokken hier niet zoveel hebben. Ik weet niet hoe het precies zit met de grootste blokken, maar de meeste zijn toch op zich zelf staande elementen. Die eigenlijk allemaal een eigen aantrekkingskracht hebben maar toch boven op het dek, los staande blokken zijn, met een functie erin zonder aparte binnenruimtes. Wat je bij heel veel 170 interview René van Zuuk
warenhuizen of galeries hebt waar je binnen kunt lopen maar waar een stukje buitenruimte naar binnen is getrokken. Waar je zeg maar heel veel ziet in die Amerikaanse wolkenkrabbers, omdat die blokken 100x100 meter zijn, moet je wel omdat je niet zulke grote winkels hebt. Meestal kunnen ze dat niet aan en krijg je de boel niet verhuurd. In principe is dat nog publiek domein. In wezen kan iedereen erin. Je hoeft niet van te voren een kaartje te kopen. Je mag als zwerver toch niet overal zitten. Maar dat heb je ook op straat waar ze niet willen dat er een bepaalde mate van onrust is. Tasten camera’s het ‘publiek domein’ aan? Ik denk dat in de binnenstad van Almere nog veel vrijheid is. Dat je niet echt gecontroleerd wordt, maar goed, je wordt altijd gecontroleerd in Nederland. Speelt het begrip veiligheid een grote rol in de projecten? Ik heb het nooit als knellend ervaren. Ik heb het nooit als probleem ervaren. De problemen bij een grote stad zijn altijd anders dan bij een kleine stad. Dat is een van de dingen waar je altijd rekening mee moet houden. Almere heeft in dat opzicht niet de extremen. De stad heeft niet hele arme mensen, want de huizen zijn relatief duur, niet zoals in de Amsterdamse binnenstad waar je huizen kunt huren voor een hele lage prijzen. Almere heeft ook niet hele rijke mensen. We hebben geen grachtengordel maar ook geen sloppenwijken.
interview René van Zuuk 171