Het Innerlijk Licht
CIP-gegevens ISBN 90-808324-1-3 NUR: 728 Trefwoord: inwijding, spiritualiteit Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze dan ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. © 2003 Stichting "De Phoenix" te Breda
Een verhaal over Inwijding door Juda
“Zijt gij gereed om uw ware ZELF van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen?” Met een hevige schok werd ik wakker. ”Ik heb gedroomd!” riep ik hardop. Wat een ongekend grootse tempel! Wat een magistraal bouwwerk uit een onbekend verleden! De heilige luister van de grote tempelruimte en de enorme grote zuilen daarbinnen van, zo leek het, massief marmer, met archetypische religieuze symbolen erin verankerd, waren overweldigend! En dan de niet te beschrijven heerlijke geur van een soort wierook, die werd gebrand in een aantal grote goudkleurige, metaalachtige schalen, geplaatst op prachtige wit marmeren standaards. Er was een gedempt, zacht licht dat de gehele ruimte vulde, terwijl er nergens lampen, fakkels of ramen aanwezig waren. In het midden van de muur, recht tegenover de grote ingang zonder deur, was een andere ingang met daarachter een kleinere ruimte, vervuld van dezelfde heilige luister als de grote tempelruimte. Ook hier was een vreemd gedempt licht met een weldadige uitstraling. Voor deze ingang hing een prachtige statige voorhang van een ragfijne, goudkleurige, licht doorzichtige stof. Direct daarachter was een trap bestaande uit zeven treden die naar een plateau leidde. Alles, zo leek ook hier, was van massief marmer. Op dit plateau stonden twaalf mannen in een cirkel rond een groene, stenen sarcofaag, waar ik, met gekruiste armen op mijn borst, in lag. De sarcofaag voelde niet koud aan, maar had een aangename temperatuur. Oh mijn God, nimmer in mijn leven of in mijn dromen zag ik een dergelijk soort mensen. Het waren grote mannen met prachtige gewaden aan. Allen hadden een lange baard en zeer lang haar. Twee hadden een opvallend soort muts op hun hoofd, hoog, enigszins vierkant en met een afgeplatte top, ongeveer zoals de oude Perzen droegen. Sommigen hadden stijl haar, anderen lange krullen. Op één na, die donkerblond was, hadden ze al
len donker tot zwart haar en een niet echt donkere huidskleur, maar ook niet blank. Een beetje zoals de huidskleur van Arabieren, behalve de man met het donkerblonde haar, die onmiskenbaar blank was. Eén van hen, met een bijzonder mooi gezicht en diepdoordringende donkere ogen die een niet te beschrijven heiligheid en liefde uitdrukten, keek mij aan vanaf de voet van de sarcofaag. Terwijl zijn ogen strak en doordringend op mij waren gericht, sprak hij met een gezaghebbende en tevens de mooiste stem die ik ooit heb gehoord die bijzondere woorden: “Zijt gij gereed om uw ware ZELF van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen?” Toen werd ik wakker… Melchior bleef nog lang verstild in gedachten zitten en staarde voor zich uit toen hij deze droom aan een van zijn beste vrienden had verteld. Marcus zei niets. Hij had scherp naar zijn boezemvriend geluisterd en was diep onder de indruk. Hoe vaak hadden zij het niet gehad over het oude Egypte en Perzië, over tempels en priesters, over heilige boeken en de ‘steen der wijzen’, het doel van het leven en waar de Waarheid te vinden zou zijn. Ze hadden samen gereisd en waren in Egypte, India, Afghanistan en Jordanië geweest. Altijd hadden ze samen dat verlangen gekend naar ‘willen weten’, naar het antwoord te vinden op de vraag wat betreft het hoe, waarom en vanwaar der dingen en het leven. Ze stelden in diverse varianten deze ene centrale vraag, en kregen op hun weg door hun jonge leven vele antwoorden, maar nooit hét antwoord. Er was altijd een ‘maar’ en er waren twijfels. Zeker, ze hadden vele ‘piekervaringen’ en inzichten gekend, maar er ontbrak iets… Inmiddels waren zij wat ouder geworden. Marcus had voor het eerst in zijn leven een vaste baan. Hij had werk gevon2
den bij een verzekeringsmaatschappij en had het erg naar zijn zin. Intussen had hij een vriendin waarmee hij samenwoonde. De scherpe kantjes van ‘the search for the truth’ waren er een beetje af. De dagelijkse gang van zaken nam Marcus steeds meer in beslag. Als Melchior en hij elkaar zo nu en dan weer zagen, had Marcus eigenlijk geen zin om over hun oude ideaal te praten, en sprak liever over muziek, politiek en de gewone dagelijkse dingen. Melchior daarentegen had daar geen behoefte aan. In hem gloeide nog immer het oude ideaal om de Waarheid te vinden, het leven te doorgronden, alleen kon hij dat met zijn gewezen makker niet meer delen. Ook Melchior had inmiddels een vaste baan. Hij werkte voor een organisatie die zich inzet voor het maatschappelijk welzijn van mensen in achterstandswijken. Hij verdiende niet veel, maar het schonk hem wel voldoening. Melchior had geen relatie. Hij woonde alleen, las veel, dacht veel, en hield zich nog steeds met dezelfde vragen bezig als vroeger…
wrikbare discipline. Hij had ingezien dat de waarheid altijd in het midden ligt en nooit is te vinden in uitersten. Wijsheid, zo zag hij het, was te vinden in de spiegeling van jezelf aan je omgeving, aan mensen en aan situaties, om je moreel te kunnen toetsen en te zien wie je werkelijk bent door je reacties op deze spiegelingen. Daardoor kon hij zien wie hij werkelijk was: zijn lager zelf of een afspiegeling van zijn Hoger Zelf. Ken Uzelve, daar kwam het op aan! Hij onderging steeds meer een diepe vrede met zijn omgeving en zichzelf. Hij zag nauwelijks meer verschil tussen jullie, hij, zij en ik, maar eerder alles in een transcendent geheel, een eenheid in verscheidenheid. Alle neigingen in de richting van jaloezie, boosheid, achterklap, ijdelheid en egoisme waren vreemd voor hem geworden. Hij putte uit de ethische voorschriften van de grote wereldleraren en paste ze in de stilte van zijn hart toe in alle situaties van het dagelijks leven. Zijn levenskracht, vrede en menslievendheid werden door anderen gevoeld, maar hij stelde zich onopvallend op. Hij had op een vanzelfsprekende en natuurlijke wijze geleerd te leven voor het welzijn van anderen en niet voor zichzelf …
Meerdere jaren waren voorbij gegaan. Melchior was inmiddels 42 jaar geworden. Marcus had hij al heel lang niet meer gezien en gesproken. Op zijn zoektocht door het leven was Melchior op een paar punten wijzer geworden. Hij was er achter gekomen dat het antwoord op zijn levensvragen niet buiten, maar in hemzelf gevonden moest worden. Dit inzicht had hem gestimuleerd een proces te starten om al zijn mentaal opgeslagen kennis te transformeren tot een levende werkelijkheid. Hij was gaan inzien dat al zijn kennis en inzichten doorleefd moesten worden aan de hand van ethische beginselen om deze tot wijsheid te kunnen transformeren. Hij had geleerd dat wijsheid op straat ligt, in de gewone dingen van alledag, in het beoefenen van deugden, zowel kleine als grote, door middel van een strakke en on
Wederom waren meerdere jaren voorbij gegaan. Hij dacht met regelmaat terug aan die vreemde droom uit zijn jeugd in de tempel. Het was tegen Kerstmis dat hij op een avond in zijn studeerkamer zat na te denken over de geboorte van Jezus, het Christusschap en de esoterische betekenis van dit verhaal. Diep was hij verzonken in deze wonderschone allegorie en hij ervoer een wonderbaarlijke stroom van allesomvattende liefde. Hij ervoer dat de geboorte van Jezus de geboorte van de Christus in onszelf is. Wij zijn Christus, Hij leeft in ons, Hij is ons ware Zelf! Dit diepe inzicht stortte hem in een onuitsprekelijke gelukservaring. Hij zag in niets 3
of niemand meer een tegendeel, maar zag dat Christus in iedereen en alles aanwezig is. In die bewustzijnservaring voelde hij dat hij als het ware een andere wereld binnenging. Hij sloot zijn ogen en hij ‘zag’ dat hij baadde in een groot Licht. Toen hij zijn ogen weer open deed, zat hij niet op de grond van zijn studeerkamer, maar lag hij, precies zoals in de droom uit zijn jeugd, in dezelfde sarcofaag in dezelfde tempel met hetzelfde tafereel om zich heen. De indrukwekkende Hiërofant stond weer voor hem en herhaalde de laatste zin uit zijn bijzondere droom als jongeman: “Zijt gij gereed om uw ware ZELF van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen?” Met zijn hart zei hij, zonder zijn lippen te bewegen: “Mijn Driewerf Heilige Meester, ik ben gereed”. De Hiërofant antwoordde daarop: “Ga dan, mijn chela, en aanschouw uw ware ZELF in volle glorie. Wij zullen over uw aardse tempel waken en op u wachten tot gij als ziel bent teruggekeerd, bewust van uw stralend ware ZELF, als een Zoon van de ZON, om met u als een van ons de Keten van Hermes te verstevigen ter meerdere glorie van het ontwaken van de Ziel der gehele mensheid. Ga, mijn chela, en vertrouw op uw ware ZELF dat gij in werkelijkheid zijt. Twijfel geen seconde aan uw vertrouwen in uw innerlijke God, want dan zullen de Machten der Duisternis het opgaan in uw Vader op een vreselijke manier trachten te verhinderen. Onze Kracht is met u. Maak uw Inwijding tot een zegen voor alle levende wezens.” Na deze laatste woorden van de Hiërofant was de ruimte plots gehuld in een diepe duisternis. Een onuitsprekelijke gelukzaligheid maakte zich echter van Melchior meester. In diepe devotie naar de Hiërofant die hem had toegesproken en de andere Hiërofanten, werd hij zich als ziel gewaar die opsteeg in een duizelingwekkende stroom van kracht en liefde in een extatische ervaring bij het binnengaan van diverse sferen. Ieder besef van tijd, plaats
en ruimte verdween. Hij was als ziel op weg naar het Huis van de Vader: de alomtegenwoordige bewustwording van de Allerhoogste Geest. Ongekende tegenkrachten, wonderbaarlijk machtig, in wisselende gedaanten van verleidelijke schoonheid of vreselijk demonisch - de Wachter op de Drempel - probeerde haar de gang naar Huis te verhinderen. Zij zag zich geplaatst voor een afgrond van inktzwarte duisternis en absolute leegte, maar zij wist dat dit de laatste Hal der Beproeving zou zijn. In een oceaan van toewijding en oneindige liefde richtte zij zich op de Vader. Op dat moment ervoer zij een enorm Licht, dat op geen enkele wijze met woorden valt te beschrijven. De inktzwarte duisternis en leegte waren op slag verdwenen. Er was niets meer, alleen dat Licht. Maar juist op het moment dat zij dit Licht wilde binnengaan, ging er een schok door haar heen en werd zij zich weer gewaar als Melchior, zittend op de vloer van zijn studeerkamer. Melchior opende zijn ogen en keek als in een diepe trance om zich heen. De klok op zijn bureau wees 02.30 uur aan. Hij had zeker een aantal uren op de studeerkamervloer doorgebracht. Wat was dit? Wederom een droom? Dit was zo mysterieus geweest, zo onbeschrijfelijk mooi, dat hij het nauwelijks kon geloven. Lang dacht hij over dit alles na, totdat hij de eerste vogels buiten hoorde fluiten… Het was inmiddels Kerstmis. Melchior had een aantal geestverwanten op eerste Kerstdag bij hem thuis uitgenodigd om met hen te filosoferen over de betekenis van het Kerstfeest en om gezamenlijk ’s avonds de maaltijd te gebruiken in die voor hem bijzondere en dierbare kerstsfeer. Hij had een kerstboom opgetuigd, altijd weer een bron van inspiratie vanwege de bijzondere symboliek. Zijn filosofische vrienden legde er stilletjes bij hun binnenkomst een klein cadeautje 4
onder en mooie kaarten met hun beste wensen. Hij sprak met hen niet over zijn bijzondere droom en ervaring. ’s Avonds laat, na vele inspirerende gesprekken en een goede gezamenlijke maaltijd, vertrokken zijn gasten een voor een. Hij bleef alleen achter en staarde naar de kerstboom met daaronder de cadeautjes en kaarten. Een voor een begon hij ze uit te pakken en de kaarten te lezen. Zij verwarmden zijn hart vanwege de liefde en de vriendschap die eruit sprak. In diepe dankbaarheid en met genegenheid dacht hij aan zijn dierbare vrienden. Opeens werd zijn aandacht getrokken door een groen-blauwe envelop die achter de kerstboom stond en die hij kennelijk niet had opgemerkt vanwege de kleur. Hij opende de envelop en haalde er een kaart uit van dezelfde kleur met daarop een afbeelding van een Priester uit de oudheid, die met gespreide armen voor een goudkleurig voorhang in een tempel stond. Eronder stond in groene letters het volgende geschreven:
ZIJT GIJ GEREED OM UW WARE ZELF VAN AANGEZICHT TOT AANGEZICHT TE AANSCHOUWEN?
5