De Basis
1
Het doel is om een eerste inzicht te geven in de basis van de digitale fotografie. Hoe je het juiste objectief moet kiezen kiezen, op welke wijze je de basisfuncties van je camera optimaal kan instellen. Maar vooral ook een eenvoudige verklaring van een aantal basisbegrippen. Een eerste stap voor je naar de Nikon school komt of om nadien even naar terug te grijpen. K t Kortom gewoon de d basis. b i
2
Inhoud
•Inleiding •Het objectief •De belichting •De sluitertijd •Het diafragma
•De Kleurweergave •De witbalans •Picture controle
•Het cameramenu
3
Het objectief j Via het objectief kies je de beeldhoek . Deze beeldhoek wordt bepaald door de brandpuntsafstand. De brandpuntsafstand wordt uitgedrukt in mm. De brandpuntsafstand is omgekeerd evenredig tov de beeldhoek beeldhoek. Hoe groter het getal dat de brandpuntsafstand weergeeft, hoe groter het onderwerp op je foto zal worden weergegeven en hoe kleiner de beeldhoek zal zijn. Een kleiner getal wijst op een grote beeldhoek en zal er meer van de omgeving getoond worden. Het onderwerp zal dan kleiner worden weergegeven. Zo kan je dus bepalen of je een detail of een landschap wil fotograferen. Een object di ht bij wil dichterbij il halen, h l off juist j i t niet. i t Om O een onderwerp d dichterbij di ht bij te t ffotograferen t f gebruiken b ik we een tele objectief, (groot getal vb 200mm, 300mm,...); terwijl een groothoek (kleine brandpuntsafstand -vb 18mm, 24 mm-) juist het onderwerp zal verkleinen .
24mm groothoek-objectief
400mm tele-objectief
4
Het objectief
Groothoek De beeldhoek
Standaard
groot
Tele klein
Het getal op de zoomring
kleiner
50 (35DX)
groter
Het onderwerp wordt
kleiner
De natuurlijke verhouding wordt behouden
vergroot
Het objectief j Naast de grootte van de weergave van het onderwerp, zal het objectief ook het perspectief in de het beeld bepalen. Een groothoek objectief zal veel perspectief tonen. tonen Een tele objectief zal bij een even grote weergave van het onderwerp, de achtergrond samendrukken en het onderwerp isoleren.
24 mm diafragma f10
200 mm diafragma f10
De belichting g De belichting is de belangrijkste component bij de creatie van een geslaagde foto. Via de belichting bepaalt de camera hoeveel licht er op de sensor komt. komt Dit wordt geregeld via een combinatie van het diafragma en sluitertijd. Je kan dit de camera zonder enig probleem toevertrouwen. Maar soms wil je zelf meer invloed hebben. hebben Bewegende beelden anders vastleggen , de scherpte van de elementen in het landschap beinvloeden. Of enkel de ogen scherp laten zijn bij een portret . Dit kan je eveneens regelen via de belichtingsinstellingen Het diafragma regelt de scherpte belichtingsinstellingen. zone, terwijl de sluitertijd er voor zal zorgen dat bewegende onderwerpen al dan niet scherp op de foto staan.
Bij een portret regelen we met het diafragma de zone die we scherp willen
7
De belichting g De sluitertijd:
Dit is de tijd dat de sluiter in de camera open staat, uitgedrukt in seconde. Met korte tijden kan je een bewegend onderwerp bevriezen. Met langere tijden zal een bewegend onderwerp onscherp worden. Sluitertijden zijn bv: 1sec, ½sec, ¼sec, 1/8sec, 1/15sec, 1/30sec, 1/60sec, 1/125sec, 1/250sec, 1/500sec, 1/1000sec .De camera zal echter enkel de waarden onder het delingsteken weergeven. Bij sluitertijden vanaf 1 seconde of hoger wordt het seconde teken (”) weergegeven. Bij een tragere sluitertijd, zoals hier 1/30 seconde zal de beweging niet bevrozen worden , maar juist onscherp worden weergegeven.Bij hogere sluitertijden, hier 1/2500 seconde wordt de beweging vastgelegd.
1/2500 sec
1/30 sec
8
De belichting g Het diafragma:
Dit is een instelbare opening van het objectief. De grootte van de opening g p g wordt uitgedrukt g in f waarden. Hiermee bepaal p jje hoeveel licht door het objectief doorgelaten wordt. Dit heeft echter geen invloed op het bevriezen van bewegende onderwerpen zoals bij de sluitertijd. Het diafragma heeft wel invloed op de zone die scherp is. Hoe groter het f getal hoe g g groter de scherptezone p of scherptediepte p p zal zijn. j
f 2.8 f4 f 5.6 f8 f 11 f 16
f2 8 f2.8
f16
f 22
9
De belichting g
Auto
Bij de Auto instelling wordt de volledige belichting van het beeld door de camera geregeld. Je moett je j enkel k l maar op de d compositie iti concentreren t om een geslaagde opname te bekomen .
P In Program mode kan je in tegenstelling tot de autoauto
mode, zelf nog je diafragma of sluitertijd bijsturen.
S
Of Sluitertijd voorkeuze. voorkeuze Hier kies je zelf je Sluitertijd. Hiermee kan je bepalen hoe je beweging vastlegt. Het diafragma wordt door de camera ingesteld.
A
Of Diafragma voorkeuze. Je kiest hier je diafragma in functie van je scherptediepte. De sluitertijd wordt door de camera geregeld.
M
staat voor manueel . Hier heeft de fotograaf zelf de volledige controle over de belichting en de eventuele te bereiken effecten. 10
De Kleurweergave g De witbalans, regelt de juiste kleurweergave van het beeld bijj verschillende lichtbronnen. Zonder juiste witbalans heb je afwijkende kleuren. Standaard staat deze op p automatisch. De camera zal dan zelf berekenen welk de juiste instelling is voor de gebruikte lichtbron. Bijj zonlicht is dit daglicht. g
daglicht
Indien we zelf de witbalans instellen, moeten we steeds nakijken of deze wel aangepast is aan de lichtbron. Als we bijvoorbeeld j de instelling voor kunstlicht gebruiken bij daglicht, zal de kleurweergave te blauw zijn. In het omgekeerde geval te geel. Op een camera is de aanduiding voor witbalans WB. De aanduiding van de WB gebeurd door een symbool. Bijvoorbeeld daglicht: g door een zon. kunstlicht
11
Picture controle De kleurweergave is niet enkel de witbalans. Maar de kleuren worden ook bepaald via de picture controle instelling. Terwijll de d witbalans b l d kleuren de kl aanpast aan het h aanwezige licht. l h zall de d Picture contrôle instelling de kleuren weergeven, naar gelang uw smaak. Hou je van fellere kleuren, natuurlijke kleuren, of juist iets zachter? Dit alles kan je kiezen in de ‘Picture Control’ menu. Ook kan je hier zwart-wit instellen.
Levendig
Standaard
Zwart-Wit
12
Weergave menu:
Het Cameramenu
Hier bepaal je hoe en of je beelden na de opname getoond worden. Eveneens kan je hier alle functies selecteren om je beelden later opnieuw via de camera te bekijken
Opname menu: Hier kan je de beeldinstellingen Hi k j d b ldi lli b h beheren. Je bepaald er o.a. de beeldkwaliteit, de witbalans, kLeurinstellingen, contrast ed. Zo kan je de beelden volledig naar je hand zetten.
Persoonlijke instellingen: Is de plek om de hardware volledig af te stellen De regeling van bv. de autofocus en lichtmeting kan je hier terug vinden
Setup Menu: Om de perfecte foto te kunnen maken is het belangrijk dat Om de perfecte foto te kunnen maken is het belangrijk dat je de camera juist instelt. Dit doe je via het cameramenu. Het menu activeer je via de menutoets . Handig om te weten is dat de structuur van het menu bij a d g o te ete s dat de st uctuu a et e u b j alle Nikon DSLR camera’s dezelfde is. Via het menu , het hart van de camera, kan je alles van A tot Z instellen. Waarna je zorgeloos kan fotograferen. j g g
Dit menu gebruik je om de basisopties van je camera aan te passen. Instellingen zoals taal, datum, batterij‐info, gps kan je hier terug vinden.
Retouche menu: Na de opname kan je je beelden bewerken. Hier kan je terecht om je beelden na de opname o.a. naar zwart‐wit i om te zetten, rode ogen d b bewerken, k helderheid aan te passen. Daarnaast blijft de originele foto bewaard.
Mijn menu: Stel je eigen optie‐lijst samen. Zo kan je snel je eigen instellingen terug vinden en eventueel aanpassen . 13
www.nikon‐school.be 14