Het Belgisch wetenschappelijk onderzoek naar het onderzoeksdomein van de immigratie en integratie. Een algemeen overzicht (1989-2002) Dirk Jacobs, Ilke Adam, Eric Florence en Tinne Van der Straeten De drie onderzoekteams (Ulg, ULB en KULeuven) hebben in het kader van het project een database geconstrueerd dat een exhaustief overzicht nastreeft van alle Belgische academische (of academisch ondersteunde) onderzoeken op het vlak van migratie en integratie van migranten of mensen van buitenlandse afkomst, tijdens de periode 1989 tot 2002. Als startpunt namen we het jaar 1989 omdat de Belgische overheid toen met de oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM) een eerste belangrijke poging onderneemt om het integratiebeleid te stroomlijnen en onderzoek daarbij door de Koninklijk Commissaris een belangrijke rol wordt toegedicht. Voor de dataverzameling werd gebruik gemaakt van bestaande overzichtswerken aangaande onderzoek op het terrein (Vranken et alii, 2001), werden algemene gegevensbronnen omtrent wetenschappelijke projecten geraadpleegd en werden relevante actoren, mede via een sneeuwbalmethode, gecontacteerd. Met het oog op constructie van de databank werd met de volgende instellingen telefonisch of schriftelijk contact opgenomen: de federale instellingen, gewest- en gemeenschapsinstellingen, steden en provincies, Belgische universiteiten en onderzoekseenheden, FNRS en FWO, internationale instellingen die onderzoek rond migratie besteld zouden kunnen hebben (EU, Unesco, IAO, IOM, OECD, etc.), verschillende stichtingen, documentatiecentra (CBAI, CGKR, CEDOCA, VMC, ICCM), het relevante middenveld en de vakbonden. In de databank archiveerden we de volgende elementen van informatie: titel onderzoek, onderzoeker(s), verantwoordelijke (promotor), onderzoeksgroep(en) , instelling (universiteit), begindatum en einddatum, beginjaar en eindjaar, financierend organisme, kostprijs, soort publicatie(s), thematiek en discipline. Over de kostprijs was er jammer genoeg echter een groot probleem van non-respons vanuit onze informanten. Voor de gehele periode 1989-2002 vonden we in totaal 420 onderzoeken op het vlak van migratie en integratie van personen van buitenlandse origine terug. Bij de verwerking van de resultaten maakten we een opdeling in een Nederlandstalig en een Franstalig databestand, waarbij in het geval van gemengde projecten de indeling gebeurde volgens de taal van de leidende onderzoeksinstelling. Zo waren er 239 onderzoeken aan Nederlandstalige kant (57%) te tellen en 181 onderzoeken aan Franstalige kant (43%) terug te vinden, wat overigens ongeveer overeenstemt met de verhoudingen tussen het aantal Nederlandstaligen en het aantal Franstaligen in de Belgische bevolking. Figuur 1. Aantal aangevatte onderzoeken naar immigratie/integratie in België per startjaar (periode 1989-2002)
In onze database wensten we na te gaan of er patronen in de tijd vast te stellen zijn, met bijvoorbeeld specifieke piekmomenten qua aantal gestarte onderzoeken die te wijten zouden kunnen zijn aan bepaalde focusing events of aan coalitiewissels. Opvallend in figuur één, die de evolutie van het aantal gestarte onderzoeken in heel België weergeeft, is de scherpe piek in het jaar 1991. Dat jaar bevindt het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM) zich op kruissnelheid en wordt op aangeven van het KCM de nationaliteitswetgeving verder geliberaliseerd. Een belangrijk gegeven is verder dat er dat jaar te Brussel in mei een reeks rellen met jongeren van vreemde origine plaatsvinden, wat als dramatische gebeurtenis een directe aanleiding vormt voor het opstarten van een reeks nieuwe beleidsinitiatieven zoals de federale Impulsfondsen (Rea, 2001). We kunnen echter niet stellen dat ook het relatief grote aantal opgestarte onderzoek daarmee verband houdt, gezien een hele boel onderzoeken nog voor het uitbreken van de relletjes te Brussel opgestart werden. Figuur 2. Aantal aangevatte onderzoeken naar immigratie/integratie in België aan Nederlandstalige kant per startjaar (periode 1989-2002)
Figuur 3. Aantal aangevatte onderzoeken naar immigratie/integratie in België aan Franstalige kant per startjaar (periode 1989-2002)
Figuren 2 en 3 geven vervolgens een overzicht weer opgesplitst naar respectievelijk het Nederlandstalige en het Franstalige landsdeel. Aan Nederlandstalige kant valt op dat het na de piek van 1991 wachten is op de komst van een nieuwe legislatuur (1995) om opnieuw een toename van het aantal opgestarte onderzoeken waar te nemen. In dezelfde lijn valt ook een hernieuwd piekmoment in 1999 op. Een tussenliggend piekmoment in 1997 houdt mogelijk verband met het in gang treden van het eerste strategisch plan minderhedenbeleid (juli 1996) van de Vlaamse regering, waarin voor het eerst een duidelijk kader geschetst werd voor de doelstellingen en procedures van het nieuwe beleid gericht op de groepen die de Vlamingen voortaan als ‘etnisch-culturele minderheden’ aanduiden. Aan Franstalige kant zien we ook een piekmoment in 1991 en treedt de tweede piek van opgestarte onderzoeken op in 1994. Een legislatuur-effect zoals aan Vlaamse kant vermoedelijk waar te nemen is, kan hier niet ontwaard worden. Wanneer we bekijken welke instituten het onderzoek tijdens de periode 1989-2002 uitvoeren, dan zien we aan Vlaamse kant duidelijk een dominante positie van de KULeuven en vervolgens een ongeveer even groot aandeel van de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel, met de Universiteit Antwerpen op een vierde positie. Aan Franstalige kant zien we een ongeveer gelijk aandeel in het onderzoek van respectievelijk de Université de Liège, de Université Catholique de Louvain-La-Neuve en de Université Libre de Bruxelles. Figuren 4 en 5. Verdeling van het aantal aangevatte onderzoeken naar immigratie/integratie in België, respectievelijk aan Nederlandstalige kant en aan Franstalige kant naar instituut (periode 1989-2002)
Thematische klemtonen in het Belgisch onderzoek naar immigratie/integratie Het leek ons ook interessant om te bekijken welke thema’s allemaal aan bod kwamen in het wetenschappelijk onderzoek in België betreffende de integratie van burgers van buitenlandse origine. Als afbakening voor de verschillende themata in ons databestand werd vertrokken vanuit de notie van maatschappelijke velden naar Pierre Bourdieu (1989). Na confrontatie met de data werd de eerste tentatieve indeling verder aangepast en werden een aantal bijkomende thema’s onderscheiden om te vermijden dat een te ruwe indeling tot overmatig informatieverlies zou leiden. De thema’s werden bij de verwerking als exclusieve categorieën beschouwd (slechts één per onderzoek), zodat er geen vertekening bij de weergave van verhoudingsgewijze verdelingen kan optreden. De volgende themata werden in overleg door de drie onderzoeksteams onderscheiden en worden hier in willekeurige volgorde weergegeven: religie , recht, onderwijs, arbeidsmarkt, gezondheid , welzijn (+ onthaalbeleid), sport, politieke participatie , huisvesting (buurten), immigratie , asiel, mensen zonder papieren,
linguïstiek, demografie , arbeidsmarkt én onderwijs, algemeen beleid en specifieke groepen. Voor elk onderzoek werd bepaald welk thema bestreken werd. Bij twijfelgevallen over de indeling van bepaalde onderzoeken vond overleg plaats tussen de onderzoekers. In figuur zes wordt een overzicht gegeven van de thematische klemtonen die tijdens de gehele periode 1989-2002 gelegd werden in het Belgische onderzoek naar immigratie en integratie. Er wordt in de figuur meteen ook aangegeven in welke verhoudingen het per thema om ‘Nederlandstalige’ dan wel ‘Franstalige’ onderzoeken gaat. Twee thema’s schieten er qua onderzoeksinteresse aan beide kanten van de taalgrens duidelijk uit: de situatie in het onderwijs en de situatie op de arbeidsmarkt. Overigens zijn het net deze twee domeinen die vaak genoemd worden door academici als de prior itaire aandachtsgebieden voor het beleid (Verhoeven et alii, 2003) en bovendien ook door zelforganisaties als cruciale maatschappelijke velden aangeduid worden waarin betere resultaten geboekt moeten worden (Jacobs & Swyngedouw, 2002). Figuur 6. Thematische klemtonen in het Belgische onderzoek naar immigratie/integratie (periode 1989-2002)
Richten we onze aandacht enkel op het onderzoek aan Nederlandstalige kant dan zien we - zoals weergegeven wordt in figuur zeven - dat het meeste onderzoek aan Vlaamse kant verricht werd naar het thema onderwijs (een vijftigtal onderzoeken in totaal). Het tweede kwantitatief belangrijkste onderzoeksthema is de participatie op de arbeidsmarkt (een dertigtal onderzoeken in totaal). Op de derde plaats volgt het thema welzijn en onthaal met een twintigtal onderzoeken. Aan Franstalige kant zien we qua verhoudingen het omgekeerde patroon opduiken, zoals blijkt uit figuur acht. Het kwantitatief belangrijkste onderzoeksthema is de participatie op de arbeidsmarkt. Met een dertigal onderzoeken in totaal werden er rond dit thema aan Franstalige kant in absolute termen ongeveer evenveel onderzoeken verricht als aan Nederlandstalige kant. Relatief gezien neemt het arbeidsmarktonderzoek binnen het gehele onderzoeksveld omtrent burgers van buitenlandse origine echter een wat belangrijker plaats in aan Franstalige kant (17%) dan aan Vlaamse kant (13%). Na de algemene studies, volgt op de derde plaats het thema onderwijs met een vijfentwintigtal onderzoeken. Het zijn precies de onderzoeksdomeinen van arbeidsmarkt en onderwijs die wij in de rest van deze studie nader zullen bekijken in hun relatie tot het overheidsbeleid. Daarmee bestrijken we met vijfentachtig onderzoeken naar arbeidsmarkt en onderwijs aan Nederlandstalige kant zowat 35% van alle onderzoek naar integratie van burgers van buitenlandse origine, terwijl we met tweeënvijftig onderzoeken naar arbeidsmarkt en onderwijs aan Franstalige kant ongeveer 32% van alle onderzoek behandelen.
Figuur 7. Thematische klemtonen in het onderzoek aan Nederlandstalige kant naar immigratie/integratie (periode 1989-2002)
Figuur 8. Thematische klemtonen in immigratie/integratie (periode 1989-2002)
het
onderzoek
aan
Franstalige
kant
naar
Het onderzoek naar onderwijs en arbeidsmarktpositie van burgers van buitenlandse origine Laten we nu even dat Belgische onderzoek naar onderwijs en arbeidsmarkt aangaande burgers van buitenlandse origine nader bekijken. We wensen in de eerste plaats na te gaan of er een patroon merkbaar is van een of andere samenhang tussen het aantal onderzoeken rond deze themata en legislatuurwissels. In figuur 9 geven we zo het aantal opgestarte onderzoeken naar respectievelijk onderwijs, arbeidsmarkt en de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt met betrekking tot burgers van buitenlandse origine weer voor de onderzoeken uit onze Nederlandstalige database. We merken dat het aantal opgestarte onderzoeken naar arbeidsmarktparticipatie van allochtonen in Vlaanderen elke
legislatuur toeneemt. Waar er tijdens eerdere rooms-rode legislaturen traditioneel steeds meer onderzoek was naar onderwijs dan naar arbeidsmarkt, is er onder de paars-groene regeerperiode meer opgestart onderzoek naar arbeidsmarkt dan naar onderwijs. Dit heeft naar ons aanvoelen echter niet zozeer met de coalitiewissel op zich te maken maar houdt eerder verband met het keerpunt in de benadering van de thematiek van arbeidsmarktparticipatie van allochtonen sinds het sluiten van het VESOC-akkoord in 1998, dat er overigens kwam naar aanleiding van een wetenschappelijk onderzoek dat discriminatie van allochtonen bij aanwerving aantoonde. De precieze invloed van dat onderzoek zullen we later in deze studie nader behandelen. Figuur 9. Opgestarte onderzoeken naar onderwijs en arbeidsmarkt per legislatuur aan Nederlandstalige kant
Figuur 10. Opgestarte onderzoeken naar onderwijs en arbeidsmarkt in de periode voor en de periode na het eerste strategisch plan minderhedenbeleid (1996) aan Nederlandstalige kant
Figuur 10 legt als cesuur de nadruk op de periode voor het invoeren van de (eerste) strategische nota minderhedenbeleid in 1996 in Vlaanderen en de periode daarna. We zien dat het aantal opgestarte
onderzoeken naar onderwijs licht gedaald is en het aantal opgestarte onderzoeken naar arbeidsmarkt redelijk toegenomen is. Bekijken we de situatie aan Franstalige kant, dan zien we in figuur 11 een meer disparaat patroon. In de legislatuur 1991-1995 worden er vooral onderzoeken opgestart naar de thematiek van het onderwijs, terwijl het in de legislatuur 1995-1999 vooral om onderzoeken naar de thematiek van de arbeidsmarkt gaat. Figuur 11. Opgestarte onderzoeken naar onderwijs en arbeidsmarkt per legislatuur aan Franstalige kant
Figuur 12. Financierende instanties van het onderzoek naar onderwijs en allochtonen aan Franstalige kant (1989-2002)
Qua financieringsbronnen voor het onderzoek op het domein van het onderwijs van mensen van vreemde origine, valt aan Franstalige kant de sterke dominantie van de Franstalige Gemeenschap op (CFB in figuur 12). Abstractie maken van de categorie ‘overige’, die de autofinanciering door universiteiten en alternatieve financiering omvat, merken we verder dat de Europese Gemeenschap (CE) hier op de tweede plaats komt als financierende instelling (maar het dient volledigheidshalve
vermeld te worden dat het hier om slechts twee onderzoeksprojecten gaat). De Koning Boudewijnstichting (FRB), het Waals Gewest (RW) en de dienst Federaal Wetenschapsbeleid (SSTC) fungeren aan Franstalige kant tijdens de gehele periode telkens éénmaal als geldschieter voor onderzoeksgeld. Over de gehele periode blijft de rol van de Franstalige Gemeenschap als voornaamste financierende instantie een constante. Aan Nederlandstalige kant zien we qua onderzoek op het terrein van onderwijs de sterke dominantie van de Vlaamse Gemeenschap, al dan niet in het kader van het sinds 1994 lopende programma voor Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (OBPWO) of via de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). De leidende positie van de Vlaamse Gemeenschap als geldschieter is over de gehele periode een constante. Abstractie maken van de restcategorie ‘ander’, die voornamelijk autofinanciering vanuit de universiteiten omvat naast specifieke externe fondsen, is er verder federale ondersteuning (al dan niet via DWTC), projectondersteuning vanuit het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en ten slotte een kleine inbreng van de Koning Boudewijnstichting. Figuur 13. Financierende instanties van het onderzoek naar onderwijs en allochtonen aan Nederlandstalige kant (1989-2002)
Maken we dezelfde oefening qua financieringsbronnen voor het onderzoek op het domein van de arbeidsmarkt, dan valt aan Franstalige kant de sterke dominantie van de federale financiering op. Abstractie maken van de categorie ‘overige’, die de autofinanciering door universiteiten en alternatieve financiering omvat, neemt de federale overheid, al dan niet via de dienst Federaal Wetenschapsbeleid (SSTC in figuur 14) een cruciale positie in als ge ldschieter. Die dominante rol is een constante gedurende de gehele periode 1989-2002. De gewesten (RFB en RW in figuur 14) zijn belangrijker als financierders voor onderzoek op het gebied van de arbeidsmarkt dan de Franse Gemeenschap (CFB in figuur 14). Uiteraard hangt dit samen met het gegeven dat arbeidsmarktbeleid eerder een federale en gewestelijke materie vormen dan dat er gemeenschapsbevoegdheden in het geding zijn. Opvallend is andermaal dat aan Franstalige kant Europese financiering op dit onderzoeksterrein enige rol speelt. Uit figuur 15 blijkt dat EU-financiering ook aan Vlaamse kant enige rol speelt maar in vergelijking met het Franstalige landsdeel het aandeel van de federale financiering dan weer veel kleiner is voor het onderzoek aangaande de arbeidsmarkt. Abstractie makend van de restcategorie ‘andere’ waar autofinanciering en in mindere mate uitzonderlijke externe geldbronnen – in dit geval steden en gemeenten - in ondergebracht zijn, speelt het Vlaamse overheidsniveau een cruciale rol als geldschieter. Een deel daarvan gebeurt via het programma Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering (VIONA), dat sinds 1993 loopt. Over de tijd heen
zien we wat onderzoek naar arbeidsmarktparticipatie van burgers van vreemde origine betreft toch een duidelijk patroon. In de eerste helft van de jaren negentig wordt het merendeel van de onderzoeksprojecten met federaal geld bekostigd en is de Vlaamse overheid als geldschieter afwezig. Het is pas vanaf de tweede helft van de jaren negentig dat de Vlaamse overheid met al haar geledingen als belangrijkste geldbron voor het onderzoek naar arbeidsmarktpositie van allochtonen op de voorgrond treedt. De federale financiering valt dan weg. Figuur 14. Financierende instanties van het onderzoek naar arbeidsmarkt en allochtonen aan Franstalige kant (1989-2002)
Figuur 15. Financierende instanties van het onderzoek naar arbeidsmarkt en allochtonen aan Nederlandstalige kant (1989-2002)
Jammer genoeg kunnen we hier niet bespreken hoe groot de geïnvesteerde bedragen van de verschillende geldschieters zijn. Er was immers een erg grote non-respons over het precieze budget en de financiering van de verschillende projecten. Uitspraken doen op basis van de luttele gegevens die we hebben, lijkt ons onverstandig te zijn. De kans op vertekening bij pogingen tot vergelijking is te groot.
Netwerken van onderzoekers rond integratie/immigratie Gezien informatie over promotoren en onderzoekers van de verschillende projecten rond integratie en immigratie in ons databestand wel volledig was, is het mogelijk om het netwerk van samenwerking tussen die actoren in kaart te brengen. We doen dit voor de volledige periode (1989-2002) als één geheel ervan uitgaande – maar dit is uiteraard een betwistbare assumptie - dat samenwerkingsverbanden tussen academici ook nadat ze formeel gezien afgelopen zijn nog steeds doorwerken. Evoluties van de netwerken over de tijd heen in kaart brengen is in principe mogelijk. We zien daar in de context van dit project evenwel vanaf gezien de netwerkanalyse geen prioritair aandachtspunt is. Na constructie van een ‘adjacency matrix’ (Knoke & Kuklinski, 1982) die aangeeft welke onderzoekers met welke andere onderzoekers in projecten hebben samengewerkt, is het mogelijk om het netwerk van samenwerkingsverbanden te reconstrueren aan de hand van gespecialiseerde software (Borgatti, Everett & Freeman, 2002). In figuur 16 wordt het netwerk van onderzoekers en promotoren aan Nederlandstalige kant weergegeven – met telkens ook de eerste ‘nodes’ waarmee relaties bestaan aan Franstalige kant (in dit geval bijvoorbeeld Martiniello, Dassetto, Rea, Feld en Brion, die dan weer belangrijke posities in het netwerk aan Franstalige kant innemen dat in figuur 19 wordt weergegeven). Om redenen van leesbaarheid en interpreteerbaarheid worden verder lopende netwerkrelaties van die Franstalige ‘nodes’ niet weergegeven in onderstaande figuur maar verwijzen we daarvoor naar een aparte figuur. Figuur 16. Netwerk van onderzoekers en promotoren aan Nederlandstalige kant (1989-2002)
Het valt op dat er één groot netwerk van onderzoekers – om redenen van leesbaarheid plaatsen we niet alle namen op de figuur - aan Vlaamse kant bestaat, waar er enkele kleinere netwerkjes en geïsoleerde individuen buitenvallen. Hoewel onderzoekers van dezelfde universiteit inderdaad de neiging hebben om eerder met elkaar samen te werken in onderzoeksprojecten, vormen de verschillende universiteiten zeker geen eilandjes als het gaat om onderzoek naar integratie/immigratie. We zien dat enkele personen (zoals o.a. Martens, Leman, Verlot, Foblets, Martiniello) een belangrijke brugfunctie vervullen tussen verschillende delen van het netwerk, die vaak uit duidelijke ‘cliques’ van onderzoekers (cirkels in de figuur) in een research team rond een promotor (vierkant in de figuur) bestaan. Samenwerkingsverbanden lopen niet alleen over de universiteiten heen maar overschrijden ook de verschillende disciplines.
Figuur 17 geeft enkel de netwerkrelaties tussen promotoren van onderzoek naar integratie/immigratie aan Vlaamse kant weer voor de periode 1989-2002. Andermaal blijkt uit deze figuur dat samenwerkingsverbanden over universiteiten en disciplines heen lopen. Figuur 17. Netwerk van promotoren aan Nederlandstalige kant (1989-2002)
In figuur 18 wordt bekeken hoe het zit met de financiering van de onderzoeken waarin verschillende promotoren samen actief waren. Aan Vlaamse kant blijkt het dan vooral te gaan om onderzoek dat auto-gefinancieerd is (dit is namelijk het belangrijkste segment van de categorie ‘ander’), op de voet gevolgd door onderzoek bekostigd door de Vlaamse Gemeenschap en in derde instantie onderzoek bekostigd door het Federaal Wetenschapsbeleid (DWTC in figuur). Figuur 18. Financieringsbron van de onderzoeken met verschillende promotoren aan Nederlandstalige kant (1989-2002)
Het zal wellicht niet verbazen dat samenwerkingsverbanden over de taalgrens heen vooral vanuit federale hoek gefinancieerd worden. Figuur 19. Netwerk van onderzoekers en promotoren aan Franstalige kant (1989-2002)
Figuur 20. Centrale netwerk van onderzoekers en promotoren aan Franstalige kant (1989-2002)
In figuur 19 wordt dan het netwerk van onderzoekers en promotoren aan Franstalige kant weergegeven. Opnieuw worden telkens ook de eerste ‘nodes’ waarmee relaties bestaan aan Vlaamse kant grafisch weergegeven (maar hun namen worden, op Leman na, niet vermeld in de figuur). Uit
figuur 19 blijkt dat er een vrij complex patroon van samenwerkingsverbanden tussen een groot deel van de Franstalige onderzoekers bestaat. Het ene grote netwerk op de figuur wordt voor de duidelijkheid hernomen in figuur 20. Opvallend is dat waar het aan Nederlandstalige kant eerder om een grote slinger gaat, het aan Franstalige kant over een eerder circulair netwerk gaat. Uit figuur 21 dat enkel het netwerk van promotoren weergeeft voor de gehele periode kunnen we afleiden dat zeker ook de mobiliteit van onderzoekers een belangrijke rol speelt voor de netwerkconnecties. Het grote circulaire netwerk valt hier immers in verschillende stukjes uiteen eens we enkele onderzoekers wegnemen. Figuur 21. Netwerk van promotoren aan Franstalige kant (1989-2002)
Figuur 22. Financieringsbron van de onderzoeken met verschillende promotoren aan Franstalige kant (1989-2002)
In figuur 22 gaan we ook aan Franstalige kant na hoe het zit met de financiering van de onderzoeken waarin verschillende promotoren samen actief waren. Federaal onderzoeksgeld – in de eerste plaats van het Federaal Wetenschapsbeleid (SSTC) – blijkt een belangrijke motor te zijn voor onderzoek waarin promotoren samenwerken. Geld vanuit de gewesten blijkt veel minder een rol te spelen bij dergelijke types onderzoeken dan geld van de Franse Gemeenschap en van het Europese niveau. Samenvatting We maakten een landelijke inventaris van alle Belgische academische (of academisch ondersteunde) onderzoeken op het vlak van migratie en integratie van migranten of mensen van buitenlandse afkomst, tijdens de periode 1989 tot 2002. Tijdens die periode vonden in totaal 420 dergelijke onderzoeken plaats, waarvan 239 aan Nederlandstalige kant (57%) en 181 aan Franstalige kant (43%). Een belangrijke piek van onderzoeken was er meteen in 1991, eens het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid op kruissnelheid was geraakt in het uittekenen van de krijtlijnen van het integratiebeleid en het suggereren van beleidsinterventies. In de latere jaren lijkt het begin van nieuwe legislaturen telkens voor een opstoot aan nieuw onderzoek te zorgen aan de Vlaamse kant, terwijl dit niet het geval is aan Franstalige kant. In Nederlandstalig België is de KULeuven – gedurende de gehele periode - duidelijk de meest actieve universiteit op dit terrein, terwijl de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel op een kwantitatief lager niveau beiden ongeveer even actief waren. Aan Franstalige kant nemen de Université de Liège, de Université Catholique de Louvain-La-Neuve en de Université Libre de Bruxelles een even groot deel van de onderzoekskoek voor hun rekening. Uit een netwerkanalyse van samenwerkingsverbanden aan respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige kant blijkt dat er veel samenwerking is over universiteiten en disciplines heen. Er zijn ook samenwerkingsverbanden over de taalgrens heen. Wat financiering betreft, blijkt – wellicht niet zo verrassend - federaal onderzoeksgeld het leeuwendeel van dergelijke taalgrensoverschrijdende onderzoeken te bekostigen. Uit de inventaris kan ook afgeleid worden naar welke thema’s het meest onderzoek verricht werd in de periode 1989-2002. Zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant schieten onderwijs en arbeidsmarkt er als thematische aandachtsgebieden duidelijk uit. Samen nemen deze thema’s 35% van al het onderzoek aan Vlaamse kant en 32% van alle onderzoek aan Franstalige kant voor hun rekening. Sinds eind jaren negentig is het belang van onderzoek naar arbeidsmarktpositie van allochtonen aan Vlaamse kant duidelijk toegenomen. Bovendien wordt het dan ook meer door het Vlaamse overheidsniveau zelf bekostigd, terwijl het voordien vooral vanuit federale hoek gefinancieerd werd. Aan Franstalige kant is financiering van dergelijk onderzoek vanuit het federale niveau een belangrijke constante. Voor onderzoek naar onderwijs is zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant het gemeenschapsniveau de belangrijkste geldschieter. Dat is ook logisch want onderwijs is quasi volledig – op de leerplicht na – een gemeenschapsmaterie geworden. Bibliografie Borgatti, S., Everett, M. & Freeman, L. UCINET 6 for Windows. Harvard: Analytic Technologies, 2002. Bourdieu, P. ‘Enkele eigenschappen van velden’, pp. 171-178 in Pels, D. (red.), Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam : Van Gennep, 1989. Jacobs, D. & Swyngedouw, M. Multiculturaliteit in Brussel. Een onderzoek naar attitudes van allochtonen jegens de Vlaamse Gemeenschap in Brussel en naar de verwachtingen en strategieën van de allochtone elite uit het middenveld in het tweeledige Brusselse publieke veld. Eindrapport. 243p. Brussel, IPSoM/KUBrussel, 2002. Knoke, D. & Kuklinski, J. Network Analy sis. Quantitative Applications in the Social Sciences. London: Sage, 1982.
Rea, A. Jeunes immigrés dans la cité, Bruxelles : Labor, 2001. Verhoeven, H., Anthierens, J., Neudt, D. & Martens, A. Het Vlaams minderhedenbeleid gewikt en gewogen. Evaluatie van het Vlaams minderhedenbeleid (1996-2002). Rapport voor de Vlaamse Regering, Leuven: KULeuven, 2003. Vranken, J., Timmerman, C. & Van der Heyden, K. (red.) Komende generaties. Wat weten we (niet) over allochtonen in Vlaanderen? Leuven: Acco, 2001.