HET A LC O H O L G E B R U IK EN DE L A N D B O U W C R ISIS IN DE LAATSTE HELFT D ER 19DE EEUW DOOR
S. OEDIN. a. Wanneer men inzage neemt van de sociale en economische literatuur van de vorige eeuw, dan zal men telkens getroffen worden door de groote plaats die de alcoholische, en in het bijzonder de z.g. sterke dranken in het leven dier dagen innamen. De klachten over het onmatig gebruik hiervan, over de dronkenschap en de daarmee samenhangende zedeloosheid zijn legio. Het lijkt welhaast of de jenever de samenleving heeft doordrenkt en of de beschonkene in het totaalbeeld van de maatschappij behoort als een lijst om een schilderij. Gedurende de eerste jaren der Republiek was bier de gebruikelijke drank. Het stond bij den burger, den landman, den ambachtsman en den va rensgezel op den disch en men leschte er ook buiten den huiselijken kring zijn dorst mee. Van lieverlede heeft echter een ander en krachtiger bedwelmend middel ingang gevonden. Het bier trad op den achtergrond; het kw am onder de u it gaafposten van een arbeidersgezin niet meer voor en het was weldra zelfs een weeldeartikel voor hen geworden.1) Jenever en brandewijn kregen de voor keur en hoewel reeds gedurende de laatste helft van de 18de eeuw een toene m end gebruik van sterken drank door de volksmenigte viel w aar te nemen, be speurde men sinds 1815 een hand over hand toenemend misbruik. De consumptie was „tot een ongekende en verschrikkelijke hoogte geklommen. De jaarboeken van het lijfstraffelijke'recht wijzen ons geheele kolommen van misdaden aan, v an ouder- en kindermoord, u it het misbruik van sterke dranken ontsproten. Het cultureele leven kreeg een gevoeligen slag. De volksvermakelijkheden hebben opgehouden, de feesten verdwenen u it de stad en van den akker; sinds lang werd er geen meiboom in dè steden geplant, noch de aankomst der lente door het bekransen der huizen gevierd; het inhalen van den oogst bracht de landlieden niet meer tot gemeenschappelijke vroolijkheid bijeen. D é spelevaar ten en het vogelschieten hebben opgehouden, het ontsteken van paaschvuren bij de reglementen verboden en eindelijk heeft de Staat tot zelfs de kegelbaan belast. De maatschappij heeft geen gelegenheid meer tot onschuldig genot voor den minderen man, hij heeft niets om zijn zinnen te verzetten, niets dan het gebruik van sterken drank”. 2) In 1851 werd in Friesland een ergerlijk gebruik van sterken drank gecon stateerd. 3) In 1853 viel de matigheid in het gebruik van sterken drank in den om trek van Montfoort niet te roemen. Te Amerongen, Leersum en Eist heerschte misbruik hiervan. In den omtrek van Veenendaal, Renswoude, Woudenberg en Amersfoort zijn velen hieraan verslaafd.4) Van hetzelfde jaar dateert het volgende: in Salland is het gebruik van sterken drank een der volkskwalen. Vooral op de erfhuizen wordt sterk ge ‘) Brugmans, X. J.: De arbeidende klasse ln Nederland in de 19de eeuw,, 1925, blz. 153. *) Sloet’s Tijdschr. 1841, blz. 50. J) Beucker Andreae, J . H.: Betr. een onderzoek naar den zedelij kon en materieelen toe stand der arb. klasse ten platten lande. Sloet’s Tijdschr. 1851, blz. 60. Drieling, F. H. C., Versl. over den toest. der arb. klasse ten platten lande in de prov. Utrecht etc. Sloet’s Tijdschr. 1853, blz. 414.
194
S. O E D IN
dronken; de drank wordt er gebruikt als prikkel om op te hoogen en daar er gratis wordt geschonken gaat menig arbeider er met geen ander doel heen dan om voor niets een borrel te bekomen. De kooplust wordt aangewakkerd, men koopt of stelt zich in het wilde tot borg. Op het notariskantoor staat niet zelden de jeneverflesch als vast meubel op de tafel voor den gaanden en komenden man.5) In 1860 bracht de directie van het Entrepot te Amsterdam ter kennis der werklieden, dat zij het gebruik van sterken drank onder hen met kracht zal tegengaan, aangezien dit enkelen onder hen tot oneerlijke handelingen heeft gebracht. Zij verkiest bovendien niet langer dat men op het dok wijst als op een plaats waar de jenever van den ochtend tot den avond in ruim e mate verbruikt wordt. In het commentaar op deze van redactiewege opgenomen circulaire werd tevens er aan herinnerd dat de jeneverflesch behalve op wer ven, ook in kazernes, hospitalen, fabrieken, gast- en weeshuizen, godshuizen, gemeentehuizen en andere bureaux 6) niet onbekend was. Omstreeks 1864 dronken steenen. en turfdraagsters „tegen de mans aan”. Zij doen immers mannenwerk en maken aanspraak op dezelfde hartverster king 7). Coronel, de bekende sociale medicus van de 19de eeuw, noemde reeds in 1869 de dronkenschap de eerste der twee ernstige wonden die aan de arbei dende klasse knagen 8). In 1870 schreef men euphemistisch dat het misbruik van sterken drank in Twente niet was te ontkennen9). In 1880, in den vooravond van de aanneming van de Drankwet, „heeft de noodlottige volkskwaal zulke afmetingen aangenomen dat ze gansche klassen met verval bedreigt en de welvaart van geheele volken ondermijnt. Meer dan ooit schijnt beteugeling van het misbruik van drank en meer bepaald van sterken drank, jenever, brandewijn en rhum gewenscht”. Bovengenoemde Co ronel heeft in dat jaar een uitgebreide studie over drankmisbruik en drankbe strijding doen verschijnen, w aaruit wij later andere gegevens zullen p u tte n 10). Wenden wij ons tot schrijvers u it onze eigen eeuw, dan zullen deze aan het beeld dat de ouderen ons verschaffen weinig kunnen veranderen. De hedendaagsche onderzoekers maken immers ook gebruik van de oude literatuur. Aangezien zij daarbij vaak op mondeling overgeleverde mededeelingen steu nen, doen wij een kleine, willekeurige keuze uit recente opmerkingen over het drankgebruik in de laatste helft van de vorige eeuw. Uit de Betuwe verdween het bier en de jenever werd volksdrank. Telkens werd het dorschen afgebroken en weerklonk de roep om jenever. Halverwegen den dag waren de armen der mannen krachteloos en de boer had een troep dronken werklui op het land, waarmee hij niets kon aanvangen X1). Ter Veen schreef van de Haarlemmermeer dat de omstandigheden den arbeider naar de kroegen dreef12). ‘) Zeehuisen, J., Verh. over de daglooners en bedeelden ten platten lande ln het kw ar tier Salland. Sloet’s Tijdschr. 1853, blz. 174—175. •) De'Economist 1860, blz. 411—412. ’) Sloet’s Tijdschr. 1864, blz. 262. e) De Economist 1869, blz. 123. •) De Economist 1870 blz. 262. *•) Coronel, S. Sr., Staatshulp tot beteugeling eener volkskwaal. De Economist 1880, blz. 594, 775, 913. u) Fabius, A. N. J. o.l.v.: ’t Herstelde Nederland 1913, blz. 640. “ ) Ter Veen, H. N,: De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied, 1925, blz. 130.
H E T A L C O H O L G E B R U IK
E N D E L A N D B O U W C R IS IS
IN
DE
19e EEU W
195
In het Westland werd omstreeks 1870— 1880 zeer veel gedronken en was het misbruik zoo schrikbarend dat zelfs u it den theepot jenever werd ge schonken. Een dronken man' was iets gewoons13). In de Bovenbetuwe en in het bijzonder in Huissen legden omstreeks denzelfden tijd mannen en vrouwen dagelijks enkele dubbeltjes bij elkaar om gezamenlijk eenige pinten jenever te drinken. Een m inim um van 30 borrels per persoon per keer was normaal. In den zomer dronk men om koel, en in den winter om w arm te w orden14). Van de Veenkoloniën in Groningen en Drente is u it vele mededeelingen het drankmisbruik in dien tijd bekend. „Het lijk t wel dat in de jaren 1850— 1890 een golf van alcoholisme over ons land is gekomen. Alle oude tractaties van brood en koffie, pannekoeken en bier werden vervangen door jenever” 15). b. Gaan wij van deze sterk overeenkomende, doch wellicht niet geheel van subjectiviteit ontbloote beschrijvingen over tot het bestudeeren van cij fermateriaal, dan zien wij al spoedig dat de toestand door geen der schrijvers te somber werd afgeschilderd. Wij laten hier enkele gegevens volgen. Het heeft weinig zin om de cijfers van elk jaar te reproduceeren zoodat slechts de 10-jarige gemiddelden van het drankverbruik, en het aantal branderijen om de 10 jaren zijn vermeld. Verder I. Consumptie van alcohol in 1 van 50°/o per hoofd per ja a r .16) Periode 1851— 1860 1861— 1870 1871— 1880 1881— 1890 1891— 1900 1901— 1910 1911— 1920 1921— 1930
II. A antal fabrieken voor het vervaardigen van gedistilleerd. 16)
V erbm ik in 1 7,62 7,77 9,44 9,10 8,52 7,00 4.81 2,41
1850 1860 1870 1880 1890 1900 1910 1920
335 389 386 491 298 173 113 17
s
zijn, teneinde huidige maatstaven bij de hand te hebben, de reeksen tot enkele decennia van de 20ste eeuw voortgezet Het verbruik was zeer groot en het hoeft geen verwondering te baren dat deze hoeveelheden alcohol per hoofd per jaar tot de toestanden hebben geleid, die door de tijdgenooten als ongewenscht werden beschouwd. Bijzonder veel werd wel in 1877 gedronken, toen de consumptie 9,97 1 per hoofd bedroeg. Van deze hoeveelheid kan men zich eenigermate een voorstelling vormen, indien men bedenkt dat in 1938 het verbruikscijfer slechts 1,54 1 beliep. Het aantal branderijen was dienovereenkomstig en de distilleerderij was een niet onaanzienlijke tak van de nationale nijverheid. N u stond Nederland, w at alcoholverbruik betreft, niet alleen. In de meeste West-Europeesche staten en in alle noordelijke landen viel dienaangaande het zelfde te constateeren. In Noorwegen en Zweden voelde de Koning zich ge roepen, om zich aan het hoofd van een matigheidsvereeniging te stellen. In “) 14) 15) le)
Verbraeck, A. A. A.: Het Westland. 1933, blz. 201 e.v. Oedin, S.: De Gemeente Huissen. In bewerking. Berg, H. v. d.: Het karakter der plattelandssamenleving. 1939, blz. 152. Jaarcijfers voor Nederland.
196
S. O E D IN
Denemarken was het delirium tremens haast een volksziekte te noemen. In de Hanze-steden was het gebruik van alcohol tot een ergerlijke hoogte geklom men; te Ham burg bestormde het volk het gebouw waar het af schaffersgenootschap vergaderde. In Zwitserland verscheen in 1837 een felle brochure over „Die Branntweinpest”. Frankrijk, België, Engeland en Ierland bleven ten aanzien van alcoholgebruik en -misbruik niet bij de andere landen achter. Kortom, een hoog alcoholverbruik was in die dagen vrijwel algemeen. Bezien wij thans de cijfers aangaande het verbruik van alcohol in Neder, land nader, dan merken wij op, dat dit verbruik tot 1870, vrijwel constant was, daarna steeg tot 9,44 1 gedurende de zeventiger jaren, hoog bleef gedurende de tachtiger en negentiger jaren om eerst na 1900 te dalen. Het reeds respec tabele verbruik per hoofd was dus in de laatste dertig jaren van de vorige eeuw nog toegenomen. M aar ook dit was een algemeen verschijnsel. Van 1870 tot 1876 nam bijv. in de Rijn-Provincie het aantal “kroegen 4 m aal zoo sterk toe als de bevolking, in Westphalen 5 m aal zoo sterk. Het aantal aanvragen om kroegen en drank winkels te openen, is te Berlijn van 1871 tot 1875 bijna verdrievoudigd. In Frankrijk was het verbruik aanzienlijk toegenomen: bedroeg het in 1831 1,09 1 per hoofd, in 1876 was het tot 2,71 1 gestegen. A an deze toename hadden hoofd zakelijk de noordelijke provincies zonder wijnbouw, deel. In Bern was het verbruik van brandewijn in 1874, 13,5 1 per volwassene, in 1875, 19,5 1. In Engeland steeg het gebruik van inlandsche spiritus van 0,70 gallon in 1860 tot 0,91 gallon in 1876. In Zweden nam van 1854 tot 1880 de bereide hoeveelhe den gedistilleerd toe van rond 300 m ilj. 1 tot rond 400 m ilj. 1, ondanks het verdwijnen der z.g. huisbranderijen, dat zijn accijnsvrije stookinrichtingen, die verbonden waren aan het bezit van een bepaalde oppervlakte grond. Op deze wijze zou men nog verder kunnen gaan met het noemen van lan den waar, in de door ons genoemde periode, n.1. van 1870 tot 1900, eveneens een'toename van het alcoholverbruik viel te constateeren. Wij zullen het echter hierbij laten. De daling van de consumptie van alcohol, die op het bijzonder hooge ver bruik volgde, was eveneens algemeen. Het verminderd alcoholgebruik, hoe belangrijk het als sociologisch verschijnsel ook is, valt echter buiten ons eigen lijk onderwerp. Volledigheidshalve zullen wij er later enkele opmerkingen aan wijden. c. Over de oorzaken van het enorme alcoholgebruik was en is men het vrijwel met elkander eens. De slechte economische en sociale toestanden, de onvoldoende kleeding en huisvesting, de ondoelmatige voeding1T), kortom het pauperisme — een term waar men zich in die dagen graag van bediende — waren de redenen tot de vlucht in den alcohol. In overeenstemming hier mede verkondigde men, dat een welvoorziene disch en een vroolijke haard de beste afschaffers zijn. Nemen wij aan, dat het samenwerken van deze factoren tot een hoog alco holgebruik heeft geleid, dan zou men uit de stijging van de consumptie gedu rende de laatste dertig jaren van de vorige eeuw kunnen concludeeren, dat de sociaal-economische omstandigheden nog verslechterd waren. D it was even wel niet het geval, w ant omstreeks 1870 zette, door de ontwikkeling der indusstrieën, van den handel en van het verkeer, een periode van hoog-conjunctuur in. De toestand was overigens reeds na 1870 in gunstigen zin veranderd, maar l7) Mulder, G. J.: De voeding in Nederland. 1847.
H E T A L C O H O L G E B R U IK
EN DE
L A N D B O U W C R IS IS
IN
DE
19e EEU W
19 7
eerst na 1870 had de sedert lang kwijnende welvaart voor vooruitgang plaats gemaakt. Deze opbloei zou nu een vermindering van het alcoholverbruik moe ten veroorzaken, maar wij zien het tegendeel. U it het pauperisme laat het ver hoogde alcoholgebruik zich dus niet verklaren. Wel uit iets anders. Tegelijk met de hoog-conjunctuur in de industrie deed zich namelijk een langdurige crisis in den landbouw voor; een verschijnsel dat zich, evenals de industrieele hausse-periode en het verhoogde drankverbruik, overal voltrok. Moet thans de door de landbouwcrisis veroorzaakte malaise in boerenkringen aansprakelijk worden gesteld voor het verhoogde drankverbruik? Wij meenen van niet, omdat gedurende den aan deze crisis voorafgeganen gouden tijd van den landbouw (1850— circa 1877) 18) het alcoholgebruik vrijwel constant is gebleven. Bovendien begon met de industrieele ontwikkeling, de procentsgewijze afname van de in den land- en tuinbouw werkzame personen, zoodat hun aandeel in het drankverbruik eenigszins moest afnemen. De landbouwcrisis werkte echter onmiddellijk op het drankgebruik in; de landbouwcrisis en het drankverbruik stonden in directer verband; zij hadden, zooals wij zullen aantoonen, dezelfde oorzaak. d. De landbouwcrisis in het laatst van de vorige eeuw werd geïnitieerd door de bijzonder groote productie van granen in nieuwe, voor het wereld verkeer ontsloten gebieden. Bijna plotseling werden in Noord-Amerika en later in Argentinië, doch ook in Rusland en Britsch-Indië, onmetelijke uitge strektheden grond door den aanleg van spoorwegen voor de cultuur rendabel gemaakt. Miljoenen ha grond, die totdusverre waardeloos waren, werden om gezet in bouwgrond, die, maagdeiijk als zij was, ruime oogsten opbracht. De productiekosten waren laag. A an bemesting hoefde voorloopig niet gedacht te worden en de meest primitieve grondbewerking was voldoende om per arbei der meer opbrengst te verkrijgen dan de boerderijen in het oude Europa op konden leveren. Aan plaats was er geen gebrek, eerder aan werkkrachten. Zoo gauw als het eene grondstuk niet meer voldeed, verhuisde men eenvoudig naar een ander. De zeer extensieve vorm van landbouw — eigenlijk: roofbouw — ontwik kelde zich in de richting van den graanbouw en van de vleeschproductie. Van de granen werden vooral tarwe en mais verbouwd, die, door het geringe ver bruik ter plaatse, weldra de Europeesche markten begonnen te overstroomen. De uitbreiding van het cultuurareaal werd door andere factoren in de hand gewerkt. In Amerika traden de spoorwegmaatschappijen zelf als landmaatschap pijen op. Strooken grond langs den spoorweg, die zij zelf kosteloos van den Staat in eigendom verkregen, werden voor zeer weinig aan landverhuizers ter exploitatie uitgegeven, met het doel om de spoorlijnen rendabel te doen worden. De regeering werkte nog op andere wijzen mee. Zoo bepaalde de Homestead-Act van 1862, dat iedere kolonist van 21 jaar, die Amerikaansch burger is of het w il worden, 160 acres (64 ha.) land, gratis van den Staat kan verkrijgen, mits hij het zelf bewoont en zelf bebouwt. Verder heeft de Timber-culture-Act van 1873, de ontginningen van prairiegronden sterk bevorderd, daar deze wet bepaalt dat een ieder die genegen is om 1/16 van zijn grond met hout te beplanten, in de woudlooze prairie 160 acres grond gratis van den Staat kan verkrijgen. is) De perioden gaan geleidelijk in elkaar over.
198
S . O E D IN
De propaganda der spoorwegmaatschappijen, de wetten der regeering en de organisatie der immigratiemaatschappijen hadden een geweldigen stroom landverhuizers naar de Vereenigde Staten tot gevolg, maar zij veroorzaakten ook weldra een niet minder geweldigen tegenstroom van graan uit dat land. Noord-Amerika had reeds eerder eenigen uitvoer van granen, in 1830 bijv. 5,5 milj. bushels. Maar in 1870 bedroeg dit reeds 50 milj. en in 1880 180 milj. bus hels. Wij hebben ons in hoofdzaak met de Vereenigde Staten beziggehouden, aangezien dit land de belangrijkste der concurrenten was. Maar ook Rusland en Britsch-Indië gaven een dergelijke ontwikkeling te zien. Eveneens Canada en later Argentinië. Het graan vloeide Europa van alle kanten toe. Een indruk van de hoe veelheden die Nederland in die jaren bereikte, wordt door de volgende tabel gegeven. III. Invoersaldi in Nederland in 1000 k g .19) Tarwe 1847—1856 1857—1866 1867—1876 1877—1886 1887—1896 1897—1906
Rogge en mais
Gerst en mout
6.080 26.160 86.080 220.880 258.000 311.477
82.740 18.395 119.790 39.260 90.160 50.960 175.980 83.525 317.000 122.000 605.000 ' 164.000 De invloed van deze quantiteiten op de markt lieten niet op zich wachten. De prijzen daalden. IV. Gemiddelde marktprijzen te Groningen per hl van 75 k g .20)
1861— 1870 1871— 1880 1881— 1890 1891—1900
Tarwe
Rogge
ƒ 10,10 10,98 7,46 4,51
ƒ
8,11 5,79 3,50
Gerst ƒ
6,76 4,92 3,30
V. Gemiddelde tarweprijs te Londen per quarter is 2,9 h l20) 1850—1879 1880—1884 i 885—1890 1891 1894
52 sh 42 31 37 22
1 d 5 7 — 10
Aan den prijsval scheen voorloopig geen eind te komen. Er waren jaren dat de graanprijzen even stegen, om echter nog sterker te dalen en sleepten daarbij de prijzen der andere landbouwproducten met zich mee. In de periode van negentig, kreeg de crisis, die alom woedde, zoo mogelijk een nog gevaar lijker karakter. Argentinië, dat iets later in haar ontwikkeling was dan de andere landen, begon nu haar graan op •de markt te gooien en oefende met haar uitgebreide export een doodende concurrentie uit. In 1889 voerde zij 456.000 cwts tarwe uit en in 1894 reeds 32.160.000 cwts., hoeveelheden die zwaar op de prijzen drukten. Tegen deze concurrentie waren zelfs de graanboeren van Dakota, die voor de scherpste mededingers golden, niet bestand. Het Noord-Amerikaansche tarwe-areaal werd ingekrompen, in 1895 en ’96 voerde dit land aanmerkelijk minder uit en de prijzen begonnen weer te stijgen. Aan vankelijk weinig, later meer, door een geld- en credietcrisis in Argentinië, misoogsten in Europa en Britsch-Indië, en Amerikaansche prijsspeculatie21). Deze landbouwcrisis heeft voor den landbouw in Europa en in het bijzonIg) Blink, H.: De nederlandsche landbouw in het tijdvak 1813—1913, blz. 24. !°) Voor deze en algemeene gegevens over de landbouwcrisis: Koenen, S.: Inleiding tot de landhuishoudkunde. 1924, blz. 160 e.v. »)) Blink, H.: op. cit. blz. 31.
H E T A L C O H O L G E B R U IK
EN DE
L A N D B O U W C R IS IS
IN
DE
19e E EU W
199
der voor dien in Nederland verstrekkende gevolgen gehad. Hoe men zich in den landbouw daaruit redde, welke maatregelen men heeft moeten nemen enz., aan al de grondige wijzigingen gaan wij nu voorbij. e. Keeren wij terug tot de consumptie van sterken drank, dan treft het ons dat de jaren van het hoogste aleoholverbruik samen vallen met de jaren van; de laagste graanprijzen (verg. tabel I en IV). Het verband is echter zeer duidelijk, daar granen en in het bijzonder rogge, gerst en mais de grondstoffen zijn voor de bereiding van gedistilleerd. Deze granen worden tot dit doel vermalen, het zetmeel laat men door gerstem out (diastase) in suiker omzetten, waarna het gistingsproces deze suiker in alcohol en koolzuur doet uiteenvallen. De alcohol distilleert men af. Mais kw am in hoofdzaak uit Amerika en was goedkoop. Rogge en gerst waren in prijs gedaald. De lage prijzen der grondstoffen maakten de distilleer derij, door een ruimere winstmarge, aantrekkelijk. Het aantal branderijen nam toe en daarmee de geproduceerde hoeveelheden alcohol. Daarop daalden de prijzen van het gedistilleerd. Dat inderdaad lage graanprijzen tot een grootere alcoholproductie kunnen leiden, is een bekend verschijnsel. Wij vestigen hierbij slechts de aandacht op een request van de branders te Schiedam, Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Rot terdam en Weesp, gedateerd 1668, aan de Staten, w aarin zij om bescherming van hun product verzochten. Zij voerden daartoe aan dat de invoerrechten op granen, tezamen met de imposten op het gemaal, op de turf en de accijnzen, het Nederlandsch product zwaarder belasten dan het buitenlandsche22). De distillateurs waren dus reeds van ouds gebaat bij zoo goedkoop mogelijk graan. H et behoeft verder geen betoog dat de goedkoope transportmiddelen in het tijdvak dat wij nu op het oog hebben, mede hebben bijgedragen tot een ver laging van den kostprijs van den alcohol. Men denke aan de benoodigde brandstoffen. Verder berust het samenvallen van de lage prijzen van den alcohol met het hooge verbruik geenszins op toeval, aangezien bewezen is dat de vraag naar alcohol elastisch is; hetgeen w il zeggen dat een prijsverlaging leidt tot een meer dan evenredige omzetvermeerdering. De huidige grootte (eigenlijk: de mate) der elasticiteit bedraagt 1,28, zoodat, een prijsverlaging van 1°/», het verbruik met l,289/o zal doen toenemen23). Daarbij dient men te bedenken dat deze coëfficiënt vroeger hoogstwaarschijnlijk grooter was, aangezien thans het gebruik van andere genotmiddelen en de aanwezigheid van zekere sociologi sche factoren op het aleoholverbruik drukken (zie later). Met het voorgaande is dus bewezen dat het verhoogde aleoholverbruik van 1870— 1900 en de landbouwcrisis voortkwamen uit een zelfde complex van oorzaken. f. Thans resten nog enkele punten ter discussie. 1. Een blik op de desbetreffende cijfers is voldoende om te constateeren, dat de toename van het aleoholverbruik wel samenviel met de lage graan prijzen, maar er geen gelijken tred mee heeft gehouden. D it hoeft echter niet het geval te zijn, omdat verlaging van productiekos ten niet evenredig hoeft te zijn aan de verlaging van den verkoopprijs van het product en deze laatste niet aan de toename van het verbruik. D it laatste k an men aan den elasticiteitscoëfficiënt zien. *!) Heringa, K.: U it de geschiedenis van Schiedam. Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 1912, blz. 200. **) Derksen, J. B. D. en Lottum, Th. L. M. van,: Statistische analyse van bier en gedis tilleerd. De Ned. Conjunctuur. 1938, blz. 53.
200
S. O E D IN
Bovendien kan men veilig aannemen dat het verbruik tot 1870, getuige de gewraakte uitspattingen, reeds zoo hoog was, dat een grootere toename eenvoudig niet meer mogelijk was. De grens van het opnamevermogen is immers eerder te bereiken vanuit een hoog, dan vanuit een laag niveau. 2. Alcohol wordt behalve u it granen, ook uit aardappelen en suiker bieten gestookt. W at de aardappelen betreft: in het begin der vorige eeuw begon men u it de veenkoloniale aardappelen, m outw ijn te fabriceeren. In 1840 bestonden in de Veenkoloniën 17 branderijen, die h u n aardappelen u it den omtrek be trokken, maar deze waren reeds kwijnende. Door de concurrentie der aardap pelmeelfabrieken waren er in 1875 nog slechts 5 in werking en ook deze hebben successievelijk een aridere bestemming gekregen24). In den tijd van de grootste consumptie waren zij reeds verdwenen. De andere voor de hedendaagsche alcoholbereiding belangrijke grondstof is de melasse, het afvalproduct der suikerfabrieken. Bij gebruik hiervan hoeft men geen zetmeel in suiker om te zetten. M en kan de suikerhoudende vloeistof zoo laten gisten. M aar ook deze methode is op het hier behandelde van geen beteekenis. Hoewel omstreeks 1812 reeds 11 beetwortelsuikerfabrieken bestonden, waren deze in den na-Napoleontischen tijd weer verdwenen. De eerste fabriek daar na, werd in 1858 opgericht, m aar wanneer tegen het einde der eeuw deze suikerbereiding een buitengewone vlucht heeft genomen25) en veel melasse voor de alcoholfabricatie kon leveren, was de consumptie van de groote hoeveelhe den sterken drank reeds gedaald. g. De daling van het drankverbruik sinds 1900 kunnen wij hier niet be spreken, aangezien dit een uitgebreide sociologische studie zou omvatten. O m dat wij echter op bl. 12 reeds wezen op enkele factoren