DE BINNENHUISARCHITECTUUR VAN SEMEY DOOR LOUIS HOYACK
D
E klassicistische reactie in de tweede helft der 18e eeuw, gericht tegen de krul- en snorkellyriek van het Rokoko, heeft niet de resultaten opgeleverd, die men er van verwachtte. Meer bedacht dan organisch gegroeid, had ze niet de innerlijke overtuiging en de sociale noodzaak, die tot de onmisbare voorwaarden behooren voor het ontstaan van een levenden stijl. De vormmogelijkheden schenen uitgeput bij het inluiden der 19e eeuw, die wellicht als geen andere met zooveel nooit vervulde illusies is begroet. Wie Schönbrunn gezien heeft, dien droom van wit en goud, dat poëem van plastischen overmoed, die zichtbaar geworden Mozartmuziek, kan begrijpen, dat daar niet bovenuit te gaan viel, dat daar een soort eindpunt bereikt was zonder toekomst. Een periode van stijlverval werd hierna onvermijdelijk en bovendien nog sterk bevorderd door het opkomend getij van het individualisme, iedere rustige stijlontwikkeling bij voorbaat onmogelijk makend, en door het snel de overhand nemen van den bedrij fsgeest en de daarmee parallel gaande verburgelijking en ontgeestelijking van het heele tijdbeeld. Wij hebben allen den wrevel gekend tegen den „stupide io,ième siècle" met zijn geaffecteerde gratie, zijn tweespalt tusschen illusie en werkelijkheid, zijn sentimentalisme zonder diep gevoel, zijn morbiditeit en ledige leuzen, zinlooze versiering en gore tinten zonder kleur, een eeuw van donkere vertrekken, van kunstbloemen en antimakassars, van vreugdelooze levens en verdrongen instinct. De negentiende eeuw is bij lange na nog niet geliquideerd, want ze heeft een lang en taai verleden achter zich staan. Ze is bevracht met verleden, zooals een internationale trein, die snuivend binnenloopt in een afwachtend station, bevracht is met de herinnering aan lange geduldige uren van voorbij snellen aan vele landschappen, elk iets van hun verhaal afdrukkend op den geest der reizenden. Een verworden mengsel van Renaissance en Barok en dat nog verknoeid door goedkoope massaproduktie, was de plastische vormentaal van dat tijdvak een anachronisme, niet langer bestemd om het kader te zijn voor technische uitvindingen. Een paar decenniën kon men genoegen nemen met kaarsenkronen, omgebouwd voor electrisch licht, met Chineesche, Gotische of Empire huisinrichting, gedomesticeerd en geadapteerd aan modern comfort, maar niet lang zou het duren of er zouden stemmen opgaan, die getuigenis aflegden van hun ontevredenheid over het maskeradespel der historische stijlen in onzen sterken, hevigen tijd. Gedeeltelijk uit behoefte aan consequent leven, gedeeltelijk uit bewustElsevier's XCV No. 2
7
98
DE BINNENHUISARCHITECTUUR VAN SEMEY
Q
wording van het verlies van plastischen vormenzin en het heimwee naar kunst en schoonheid, gedeeltelijk ten slotte als nevenverschijnsel van den algemeenen opstand tegen onnatuur, geestelijke onvrijheid en maatschappelijk onrecht, is opgekomen dat complexe gebeuren der nieuwe kunstbeweging. Er is van alles onder dat begrip te brengen, maar ik geloof toch, dat ik de verschillende richtingen, die men in de moderne kunst kan onderscheiden, in den voorafgaanden volzin heb omvat. Het zal niet alleen mij zijn opgevallen, dat men onder de meer begaafde kunstenaars van — laat ons ruw rekenen — de laatste 35 jaar vaak revolutionair georiënteerden aantreft en dat het omgekeerd in vele gevallen de minder begenadigde broeders zijn, die zich vlotter aansluiten bij het cultureel erfgoed van het verleden. Dat zijn zij, die den prix de Rome krijgen en de groote opdrachten en de lintjes. De anderen, minder maatschappelijk aangepast, protesteerend tegen burgerzin en burgersmaak, zijn gewoonlijk de eigenlijke kunstenaarsnaturen, omdat de kunstenaar als zoodanig reeds een vrijbuiter is in deze samenleving van plicht en conventie en ook omdat hij gemakkelijk ontvlamt voor algemeen menschelijke idealen en tenslotte een sensibel registratie-apparaat is voor de groote gedachtestroomen van zijn tijd. De geest van opstand en verzet, die in het communisme zijn concreetste uitdrukking gevonden heeft, openbaart zich eveneens, maar dan op getemperde wijze in de moderne kunst. Men denke slechts aan den kreet van minachting voor al het van oudsher bestaande, die het thans weer haast vergeten dadaïsme is geweest, of aan het natuurvormen verbrekende cubisme en deszelfs uitlooper het neo-plasticisme van een Mondriaan, men herinnere zich den lust aan het gedifformeerde, aan het wrange en bijtende, het rauwe en wreede van vele beeldende kunstenaars, ware talenten zoo goed als facile nadoeners, en ten slotte zij genoemd de steriliseerende zucht tot mechanisch-funktioneele zakelijkheid, waarmee men uitdrukt den wil om af te rekenen met de waarden van een vóórtijd, die men niet langer acht. Er is veel in al dat nieuwe, wat met energie moet verworpen worden door een ieder, die zijn levensphilosophie niet baseert op de leuzen van een dag, maar die vanuit eeuwige beginselen normen stelt voor mooi en leelijk, voor goed en kwaad. En inderdaad is veel, dat gisteren nog de aandacht trok, vandaag reeds vergeten. Wie houdt zich in Nederland b.v. nog ernstig bezig met het cubisme ? De schilders keeren weer terug naar nauwgezet en serieus vakmanschap. In de architectuur en de huisinrichting is een overeenkomstige terugkeer van excessen minder te constateeren. Daar doet de druk van een mechanisch ingestelden tijdgeest zich nog sterk gevoelen en handhaaft zich de naar 'schrijvers bescheiden inzicht anti-esthetische ingenieursmentaliteit voorloopig nog met succes. Dit is daarom het oogenblik, dat de binnenhuisarchitect, schilder en wever
•
DE BINNENHUISARCHITECTUUR VAN SEMEY
99
Semey onze aandacht vraagt, om de gelukkige plaats die hij in het moderne kunstleven inneemt. Semey heeft het natuurlijk instinct gehad om van het vele en tegenstrijdige in de nieuwe kunstbeweging zich bij datgene aan te sluiten, wat aanvaardbaar en onvermijdelijk*) was. Een onverstoorbare geestelijke gezondheid heeft hem daartoe in staat gesteld. Want klaar en doorlicht als zijn kleuren is ook zijn natuur, vrij van morbide complicaties, een man, die de Freudsche analyse niet noodig heeft. Zoo zie ik Semey en zoo wordt mij zijn kunst begrijpelijk. Helder is die kunst als een frisch glas water, ondoortroebeld van psychisch drab, dat oproert van den bodem der lagere hartstochtelijkheid. Uit zijn decoratieve paneelen geurt een vanzelfsprekende kuischheid, van vorm, kleur en expressie, de atmospheer van een klaren lentemorgen over een tikje legende-achtige wereld. Vogels, reeën, wolken, de gestyleerde krul van een omkiepende golf, aan begeerlijkheid ontstegen vrouwenfiguren, al het ranke en slanke en wat weinig deel heeft aan materialiteit, zijn de gegevens, die deze inspiratie typeeren. Het interieur, zooals Semey het schept, is als gecondenseerd uit het sappige grijs van een Hollandschen morgen. Het diffuse licht boven onze weilanden zet zich voort in de weldadige ruimten, die hij door toon en vensterdistributie weet te doen leven van stil en helder geluk. Rond een ampele schouw zullen tegen etenstijd bewoners en vrienden samenkomen en kijken naar het ontstoken blokken vuur, in lage blanke leunstoelen bij een cocktail of een glas port. Aan zulke aangename oogenblikken, die het moderne leven voor sommigen nog biedt, denkt onze Semey. Hij heeft echt en kinderlijk plezier in zulk een spheer van royaal leven en comfortabele huiselijkheid. Maar dan zal opeens de ruimte luminescent worden door het getemperde maar toch nadrukkelijke licht, dat van overal en nergens komt, waarin we ons opeens bemerken als in een oneindig fijn en kunstig weefsel, na een paar discrete knopomdraaien. Het is alsof het gansche vertrek met schijnend neongas is gevuld. Zoo verlicht Semey zijn interieurs, of liever, zoo is het effect, teweeggebracht door de verlichting en het kleurleven van meubels en wand. Maar het gelukkigst is Semey, als hij een boot kan inrichten. Een schip, dat is geen huis of geen hotel, dat is een stuk oneindigheid, een stuk zeebries, een stuk verlangen om weg te komen uit de gestolde spheer van dagelijksche beslommering. Een schip, dat is een symbool van peinzen aan verre onbekende kusten, waar we de vervulling hopen te vinden van een onbegrepen droom. Dat willen we voelen, als we over de loopplank van een schip zijn gegaan. We willen iets van bouw en wezen van een boot ondergaan, iets van het besef van veiligheid te midden van de onbegrensdheid van water en lucht. Onze gedachten ijlen vooruit, vele dagen en weken van eentonig stoomen naar den horizon. Dat suggereert de Bloemfontijn, door Semey ingericht, en dat kwam i) Indien men de situatie, door de techniek geschapen, voor een moment als een voldongen feit, zonder kritiek, accepteert.
ioo
DE BINNENHUISARCHITECTUUR VAN SEMEY
•
over mij, toen ik het schip onder zijn leiding bezichtigen mocht. Waar het moderne leven nog poëzie heeft overgehouden, daar vangt Semey ze op en hij verbeeldt ze en geeft ze gestalte in een klaar schouwen, in de dimensies van ruimte of vlak. Ook het vliegwezen moet een kunstenaar als Semey tot frisch werk inspireeren. Ik zag het ontwerp voor een zes meter lang decoratief paneel, bestemd voor het gebouw op het nieuwe vliegveld bij Den Haag: een vogelschouw op het rhythmisch patroon van onzen vaderlandschen bodem, in teere pasteltinten, zooals het langzaam onder ons uitschuift bij het geronk van de vliegschroef. En het zijn weer wind, wolken en wijdheid, waarvan hij ons de verrukking laat ondergaan. Semey (J. F. A.) werd geboren in 1891, te Gent, ontving zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten en Hoogere Nijverheidsschool aldaar ter stede, en bekwaamde zich ten slotte te Parijs in de weef- en gobelintechniek. Gedurende den wereldoorlog was hij als teekenleeraar verbonden aan de Vlaamsche Technische Hoogeschool en de Hoogere Land- en Tuinbouwschool te Gent. Na afloop van den oorlog zag hij zich genoodzaakt wegens activisme naar Nederland uit te wijken. Hij vestigde zich toen te Den Haag en richtte er zijn eerste weefatelier op, hoofdzakelijk voor gobelins. Zijn groot ideaal was de wedergeboorte dier oude kunstvaardigheid op het plan van de moderne beginselen op het gebied der binnenhuisarchitectuur. Zijn streven ging uit naar een decoreerende, d.i.: dienende gobelinkunst, een kunst van synthetische lijnvoering en zuivere vlakverdeeling. Zijn werk heeft niet nagelaten de aandacht hier te lande te trekken en zoo mogen wij melding maken van de gobelins op de „Baloeran" en de ,,Bloemfontein", en verder van die, welke hij uitvoerde voor de „Mij. Nederland", naar ontwerpen van Lion Cachet, op de „Johan de Witt", de „Christiaan Huygens", de „P. C. Hooft", de „Marnix van St. Aldegonde" en de „Joh. van Oldenbarneveldt". Voor de Provinciale Staten van Noord-Holland leverde hij naar ontwerpen van Arondeus (1931), en voor het stadhuis te Enschede (trouwzaal) weer naar eigen inspiratie (1933). Meer en meer trok ook de binnenhuisarchitectuur zelve zijn belangstelling. In 1933 werd hij als binnenhuisarchitect verbonden bij de firma H. Pander en Zonen, waar hij, behalve vele opdrachten van particulieren, die tot de eerste werkelijk moderne inrichting van een schip ontving, n.1. van de „Bloemfontein". Hierop volgden de „Nieuw Amsterdam" en de „Ruys". Vermeld kan ook nog worden de inrichting van het vliegveldgebouw „Ypenburg" in 1936. In het zelfde jaar verkreeg Semey zijn Nederlanderschap. Semey heeft het talent de betrekking tusschen opdrachtgever en opdrachtnemer tot een harmonische, warm vriendschappelijke te maken, maar toch
XXI
ZIT- EN MUZIEKKAMER LANDHUIS TE WASSENAAR - ONDER! STOELEN, RECHTSONDER MET BEKLEEDING ZEBRA-HUID
H O r n O I R LANDHUIS TE WASSENAAR - O N D E R :
GOlilil.IN,
ONTWERP EN UITVOERING SKMEY - SCHIP BLOEM FONTEYN
DE BINNENHUISARCHITECTUUR VAN SEMEY
101
zonder de leiding ook maar een oogenblik uit handen te geven. Dit is mogelijk, omdat hij niet afwijzend staat tegenover leven en ambitie van de maatschappelijk bevoorrechten. Hij tracht hen niet een ascetisch en aan proletarische verhoudingen herinnerende huisinrichting op te dringen, iets waarop de instinctieve weerzin tegen moderne binnenhuiskunst bij de bezittende klassen langen tijd heeft berust. Wat aan anderen met „democratischer" meubelen, armelijker van spheer en expressie, niet mocht gelukken, daarin is Semey geslaagd. Hij weet vermogende opdrachtgevers te winnen door de uitdrukking van ruime welvarendheid in zijn ontwerpen. Opulentie zonder poenigheid, comfort zonder onbeschaamdheid, verfijning, die nooit tot raffinement ontaardt, een beheerscht gebruik maken van gedegen materialen, zooals rijke stoffen en meisjeshuidzachte slijplak, geven aan zijn interieurs iets van de voornaamheid uit aristocratische tijden. Want deze opgeruimde Vlaming is niets minder dan sociaal revolutionair. Zonder eenige rancune dient hij het welgestelde deel der maatschappij, is gelukkig, wanneer het daar naar wensch gaat en tracht dien voorspoed vrij uit te laten komen in een goed verzorgde ambiance. De patricische wereld, die nog voor kort de neus optrok voor het moderne, als te weinig in overeenstemming met een gedistingueerden levensstijl, begint langzamerhand haar eigenwijze traditie van antieke en quasi-antieke meubileering op te geven, en zoo dringt, dank zij Semey, esthetisch verantwoorde wooncultuur in deze milieus binnen. Maar bij deze souplesse en dit bon-garcon-zijn, blijft Semey de zuivere constructeur, de bewuste modernist, die niets uit handen geeft of het moet gesanctioneerd wezen door zijn artistiek geweten. Essentieel modern, vermijdt hij echter de excessen van abstracte kunst, difformisme en nieuwe zakelijkheid. Het stalen meubel vindt in hem geen profeet. Het is ook niet zijn streven om van ons interieur een laboratorium te maken. Neen, binnen bepaalde grenzen van goeden smaak, aanvaardt hij de imponderabele idealiteit van het leven. Hij is b.v. niet bang om de lichte poëzie van een jong en welbeschut vrouwenbestaan over een kamer te leggen, als eenmaal het offer aan zuivere verhoudingen en soberheid is gebracht. Want dat is zijn groote streven: r u s t . En die rust verkrijgt hij door afstand te doen van al het overtollige, teneinde het wezenlijke te behouden, maar dat dan ook in gave harmonie. Volgens Semey behoort het interieur een onderkomen te zijn tegen de aanvallen van de moderne werkkoorts op onze psyche. Het moet er stil zijn, wil men er tot zichzelf komen na een zware dagtaak op kantoor of fabriek. En die stilte wordt verkregen door eenvoud, niet de pretentieuse der volkomen leegheid — want die verontrust — maar de eenvoud, die de uitkomst is van de harmonische tegenstelling tusschen ding en achtergrond, tusschen vertikale en horizontale partijen. Het blanke vlak zonder meer werkt volstrekt niet altijd kalmeerend. Men kan geweldige spanningen bereiken met groote open vlakken, b.v. door gewilde oppositie met één enkel
102
DE BINNENHUISARCHITECTUUR VAN SEMEY
g
klein voorwerp tegen de muur. Alleen het zuiver evenwichtige, het zonder overdrijving zich tegenover ons stellende brengt vrede. En dien streeft Semey na. Vast in de theorie van zuiver ontwerpen, is hij toch geen star doctrinair, maar beseft hij, dat schoonheid niet ontstaan kan zonder souplesse en phantasie. Om al deze dingen kan men Semey typisch klassiek noemen, maar dan van een klassicisme op basis van onzen tijd, er van uitgaande, dat de 20e eeuw nog geen groote stijltraditie bezit, maar bezig is terug te keeren tot onaanvechtbare plastische beginselen. Ja, wat kan een kunstenaar thans anders willen nastreven? Wij beschikken nu eenmaal niet meer over een arsenaal van geheiligde symbolen en aan die symbolen ontleende stereotype versieringsmotieven, zooals oude beschavingen dat deden. Onze nuchtere civilisatie inspireert niet tot hoog geestelijke tempelkunst. Toch moet er gebouwd. En liefst niet leelijk. Toch moet men zich inrichten en graag zonder wansmaak. Zal men daarbij doorgaan naar willekeur oude stijlen na te volgen? Maar welke? En bij een keuze, zullen wij dan niet vervallen in een karakterloos eclecticisme, in dilettantische verbrokkeling van ons stads- en woonbeeld tot een uitdragersmagazijn? Eenheid van stijl en algemeene gebondenheid van vormgeving was juist een der wezenlijke elementen van de bekoring, die oude culturen op ons uitoefenen. Zeker ,,a thing of beauty is a joy for ever", een waarlijk schoon meubel blijft schoon ook vandaag. Maar een verzameling mooie dingen maakt nog geen goed interieur. Dat vergeten vele liefhebbers van oude kunst. Het ontwerpen van een interieur is een daad, even creatief als het concipieeren van een schilderij. Het is een kunst op zichzelf, waar niet iedereen, al heeft hij ook smaak en kijk, in kan dilettanteeren. De kunstenaar, tenzij hij verkiest een anachronisme te worden, is wel genoodzaakt zich aan te passen aan zijn tijd. Semey heeft echter de verdienste hierbij niet te vervallen in de excessen en eenzijdigheden, waartoe menigeen zich heeft laten verleiden. Hij volbrengt wat men redelijkerwijze op dit moment kan volbrengen en moet volbrengen. Tot slot nog een enkel woord over Semey's schilderwerk. Wie hem als beeldend kunstenaar beoordeelen wil, zal hebben te bedenken, dat hij is uitgegaan van de weeftechniek, althans van den aanvang af een sterke belangstelling gekoesterd heeft voor toegepaste kunst. En daarin blijft hij zichzelf getrouw, ook als verbeelder. Toegepaste kunst zijn de vele decoratieve paneelen en gobelins, die op onze schepen en in onze ontspanningslokalen een doorblik geven op zijn phantasiewereld van licht geluk. Hij produceert geen schilderijen, die een zelfstandig geheel vormen binnen een lijst, en waarin de picturale sensibiliteit tot vrije ontplooiing komt. Semey behoort tot hen, die deze ontwikkeling uit het Renaissance-schilderij ten hevigste afwijzen. Hij wil zijn inspiratie ondergeschikt maken aan een architectonische totaliteit, en deze weer dienstbaar aan het leven. Een toe-