EEN ZEEUWS PLANETARIUM UIT DE TWEEDE HELFT VAN DE 18e EEUW
door H.l. Zuidervaart met medewerking van H. Hoitsma
INHOUD:
I. Inleiding 11. De Sterrenkundige belangstelling in Zeeland in de achttiende eeuw 111. De motivatie tot de vervaardiging van het planetarium a. De algemene belangstelling voor de natuurwetenschappen b. Het representatieve karakter van een planetarium c. Een demonstratie-mogelijkheid voor derden d. De fysico-theologische inspiratie IV. De vervaardiging van het werkstuk 1. De constructeurs: a. Joseph van den Eeckhout b. Jona Francis Robert c. Overigen 2. Het ontwerp a. De technische vormgeving b. De architectuur van de kast
VIII. Slotbeschouwing IX. Summary X. Bijlagen: 1. Oudste beschrijving van het planetarium (in 1787 toegezonden aan de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem). 2. Tevredenheidsbetuiging van Mr. J .A. van de Perre over het door Joseph van den Eeckhout uitgevoerde werkstuk. 3. Achttiende eeuwse 'Les-notities' over de ombouw van het planetarium tot een Lunarium, Jovilabium of Saturnilabium. 4. De betekenis der 'Chronologische Cirkels'. 5. De planetaria van Daniël Radermacher (1794-1797). XI. Noten XII. Literatuur XIII. Verantwoording van de illustraties
V. De ontvangst van het planetarium door tijdgenoten a. De reacties op Walcheren b. De beoordeling door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem c. De beschrijving door Krom en anderen VI. Beschrijving A. Uitwendig B. Inwendig 1. Het aandrijvend uurwerk 2. De raderen van het uurwerk 3. De wijzerplaten 4. De imitatie van de planeetbewegingen 5. De koperen ecliptica van Robert 6. Het gebruik als demonstratie-planetarium 7. Periodiek aan te brengen correcties VII. Het planetarium vergeleken met andere 18e eeuwse 'Orreries' a. Het type (De dubbel-conische aandrijving) b. De pretentie van nauwkeurigheid c. Overige opmerkingen
70
71
I. INLEIDING
In het Zeeuws Museum te Middelburg wordt de bezoeker bij zijn rondgang in een der zalen geconfronteerd met een opmerkelijk uurwerk, dat bij nadere beschouwing een planetarium blijkt te bevatten. Onder een planetarium verstaan we daarbij een instrument, dat aan ons de planeetbewegingen demonstreert in hun onderlinge samenhang. In 1983 zal het juist twee eeuwen geleden zijn, dat met de vervaardiging van dit planetarium is begonnen. Een werk d;,tt enige jaren in beslag heeft genomen, want het instrument is eerst eind 1786 of begin 1787 voltooid. Het initiatief tot de vervaardiging is genomen door Mr. Johan Adriaan van de Perre (1738-1790), heer van Nieuwerve en Welsinge, en voormalig Representant van de Eerste Edele in Zeeland, die ook de kosten van het project geheel voor zijn rekening heeft genomen. Het mechanisme is vervaardigd door de klokkenmaker Joseph van den Eeckhout te Middelburg. Na de dood van Mr. Van de Perre is het uurwerk geschonken aan het Middelburgs Departement van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Dit - inmiddels Koninklijk - Genootschap mag zich nog steeds de eigenaar van het instrument noemen 1. In het Walcheren van de 18e eeuw is dit planetarium in alle toonaarden bejubeld. Zo schrijft de secretaris van het Zeeuwsch Genootschap wanneer hij de schenking vermeldt in het 'Voorbericht' van de Verhandelingen van het Genootschap, dat dit planetarium misschien wel het kostbaarste is, ' 't welke niet alleen in dit Gemeenebest maar zelfs in geheel Europa gevonden word'2. Een ander voorbeeld vinden we in een 18e eeuws handschrift, dat het planetarium 'overwaardig' acht om 'van alle uit- en inheemse liefhebbers en konstgenoten' bezichtigd en bewonderd te worden, en dit zelfs 'volgends het eenpaarig getuignis van al die kunstminnaars, die uit vreemde landen, het zelve hebben geëxamineerd en zig hunner reis naar Zeeland en moeite desweegens ruim beloond gerekenq hebben'3. In 1791 verscheen de eerste beschrijving van het planetarium van de hand van de Middelburgse predikant Ds. H.J. Krom, die zijn boekje kenschetste als een 'Kort Ontwerp' voor een meer volledige beschrijving4 • Krom's beschrijving onthulde namelijk niets van het 'Binnenwerk, of de wyze der mechanique werking van het Raderwerk, hetwelk alles in beweeging houdt'. Zijn uitgave zou slechts voorafgaan aan een uitvoeriger publicatie, die hier kennelijk wel aandacht aan zou besteden, en die ook zou worden geïllustreerd. 'Een Heer van Kunde en liefhebberij voor de Astronomie' zou al aan een uitgebreide beschrijving werken, zo schrijft Krom in zijn voorwoord, terwijl ook al een viertal platen voor deze uitgave zouden zijn vervaardigd.
De aangekondigde beschrijving is echter nimmer verschenen. Had Ds. Krom al te veel gras onder de voeten van de bewerker weggemaaid? Het lijkt erop, en op het eerste gezicht is dat ook een aanvaardbare verklaring voor het achterwege blijven van de uitvoerige uitgave. Bij het archiefonderzoek is ons echter gebleken, dat er meer aspecte? een rol hebben gespeeld. Juist vanwege de (te) hoog opgegeven kwaliteiten van het uurwerk was het prima dat er een beknopte beschrijving voor de lokale markt verscheen, maar een uitvoerige beschrijving met details over het raderwerk, en met een grotere verspreiding (ook buiten Zeeland) zou zeker risico' s met zich mee hebben gebracht. Kritiek zou niet uit zijn gebleven! Het gevolg is wel geweest, dat in de afgelopen twee eeuwen er nauwelijks enige aandacht is besteed aan dit planetarium, dat qu~ o.uderdom toch de derde plaats inneemt onder de nog lopende planetana In Nederlands. Alleen alom die reden verdient dit werkstuk toch zeker een nadere bestudering. Het hier voorliggende artikel heeft daartoe een drieledige opzet. Allereerst willen we de omstandigheden schetsen, die tot de vervaardiging van dit planetarium geleid hebben. '. Ten tweede wensen we hier de oude, door Ds. Krom gedane belofte In te lossen door nu - na bijna 200 jaar - dan toch eindelijk een beschrijving te ~resenteren van het raderwerk, dat bij dit planetarium. de planeetbewegingen imiteert. Immers de kwaliteit van een p~ane~~num als demonstratie-instrument wordt niet zozeer door het UlterhJk bepaald, maar vooral door het aandrijvend mechanisme. In de derde plaats kan dan aan de hand van dit mechanisme nader worden ingegaan op de plaats die dit uurwerk inneemt binnen de ree~s van soortgelijke planetaria, welke in het Europa van de 18e eeuw zIJn vervaardigd. Tenslotte willen we hier onze dank uitspreken voor de medewerking die bij de samenstelling van dit verhaal van verschillende zijden is ontvangen. In het bijzonder gaat onze dank uit naar het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en naar de medewerkers van de Provinciale Bibliotheek en het Rijksarchief te Middelburg, voorts naar de heer J.G. de Bruijn, adjunct-secretaris van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, naar Drs. J.H. Klui~er en Drs. W. Punt voor hun kritische aanmerkingen op het manuscnpt, en bovenal naar de heer A. Verburg, antiquair te Middelburg, voor diens vele waardevolle suggesties en aanmerkingen tijdens het onderzoek. Zonder zijn meedenken zou het verhaal nooit geworden zijn tot wat het IS.
72
73
11. DE STERRENKUNDIGE BELANGSTELLING IN ZEELAND IN DE 18E EEUW Alhoewel de ontwikkeling en het gebruik van planetaria volgens de Leidse wetenschaps-historicus C.A. Crommelin geen 'jota' heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de astronomie, valt de vervaardiging van planetaria toch niet los te zien van een zekere sterrenkundige belangstelling 1. Voor de uitleg van het zonnestelsel kan een planetarium immers uiterst verhelderend werken, en vandaar dat grote sterrenkundigen zoals Kepler en Huygens zich toch ook met de samenstelling van planetaria hebben bezig gehouden. Hoe was het derhalve gesteld met de sterrenkundige belangstelling in Zeeland omstreeks de tijd dat dit planetarium is vervaardigd? Als een zeevarend volksdeel kon aan de Zeeuwen uiteraard een zekere astronomische belangstelling niet ontzegd worden. De sterrenkunde was immers broodnodig voor een juiste navigatie. Toch heeft Zeeland geen grote sterrenkundigen voortgebracht, al heeft de Middelburgse predikant Philippus Lansbergen (1561-1632) een zeer verdienstelijke bijdrage geleverd tot de aanvaarding van het stelsel van Copernicus in de Nederlanden 2 • Maar ook voor en na Philippus Lansbergen zijn er Zeeuwen geweest, die de sterrenhemel intensief bestudeerd hebben, en die daarmee de belangstelling voor het 'Hemelse Raderwerk' in deze gewesten levendig hebben gehouden 3 . In de achttiende eeuw heeft de Middelburgse Stadsarchitect Jan de Munck (1687-1768) daarbij een leidende rol gespeeld 4 • Door zijn succesvolle carrière als architect en handelsman was De Munck in staat om als liefhebberij een sterrenkundig observatorium in te richten naast zijn fraaie woonhuis aan het Molenwater te Middelburg. Een toren van ruim 70 voet (= ca. 24 meter) vormde de bekroning van dit observatorium, waarop De Munck vanaf 1736 tot aan zijn dood in 1768 vele astronomische waarnemingen verricht heeft. Enkele daarvan zijn ook gepubliceerd. Zo liet De Munck in 1742 voor eigen rekening een honderdtal exemplaren drukken van een 'Verhandeling en Afbeelding van den overgang van Mercurius over de Zon'. Meer van dergelijke uitgaven volgden in de jaren daarops . De laatste (uit 1761) had eveneens betrekking op een passage van een planeet over de zonneschijf. Conjuncties zoals deze genoten in de achttiende eeuw over geheel Europa een geweldige belangstelling, onder meer in verband met pogingen om zeer nauwkeurig de afstand van de aarde tot de zon te bepalen 6 • (Een fundamentele astronomische constante.) Overigens liet De Munck bij zijn waarnemingen ook buitenstaanders toe, zoals blijkt uit een curieuze 'memorie' van Mr. Daniël Radermacher, heer van Nieuwerkerke (1722-1803), een der deelnemers aan 74
Het observatorium van Jan de Munck aan het Molenwater te Middelburg
het gebeuren van 1761. Rond de eeuwwisseling weet hij zich daarvan nog het volgende te herinneren 7 : . 'N.B.: Het is nu ruijm 40 J aaren geleden dat Ik op het Observatonum van den Astronomist de Heer J. de Muncq de Planeet Venus heb zien passeeren over de vuurige Schijv van de Son. Die Schijve was zoo groot als een groote ronde mans Snuijfdoos, en Venus rond, en niet grooter als de kop van een luijerspeld, en zoo zwart als een kladjen Inkt. Waar uijt het proefondervind~lijk conste~rd, dat. h~t een Corpus Opacum en een duijster en geen lIchtgevend lIchaam IS. Een familielid van deze Radermacher had trouwens in 1747 weten te bereiken dat De Munck door de stadhouder Prins Willem IV tot diens , Astronomicus en Observateur in de Hemelloop- en Sterrekunde' was benoemd. Een ere-titel, die De Munck vol trots op zijn publicaties vermeldt. Verder zou De Munck ook nog uitvoerig gecorrespondeerd hebben met verscheidene 'Koninglyke Akademien, Genootschappen en byzondere Hoogleeraren,g, waarvoor Nagtglas in 1865 de namen invult van de bekende Franse astronoom Jacques Cassini (1677-1756) en de Nederlandse hoogleraren Petrus van Musschenbroek (16921761), Willem Jacob 's-Gravesande (1688-1742) en Johan Lulofs (17~ 11768), alsmede de wetenschappers N icolaas Struyk (1687 -1769) ~n Dirk Klinkenberg (1709-1799)9. Misschien dat bij een ui~voe.rige .studie o~~r de persoon van Jan de Munck nog iets van deze bnefwisselmg zou ZIJn te achterhalen. Het zou zeker de moeite waard zijn. 75
Het is niet bekend in hoeverre De Munck over een planetarium heeft beschikt. Op een portret van hem komt wel een zo genoemde 'Sphera Armillaris' voorIO , een instrument dat kan bogen op een lange geschiedenis. Dit uit ringen bestaande apparaat werd vaak voor onderwijsdoeleinden gebruikt, en is om die reden regelmatig met een planetarium vergeleken. De oudste Engelse planetaria (ook wel 'Orreries' genoemd) zijn zelfs van een dergelijk ringenstelsel als op een armillairspheer voorzien. Ook de Franse 'Sphères Mouvantes' gaan in oorsprong op deze 'hoepelsferen' terug 11 • Oorspronkelijk diende het instrument meer als een hulpmiddel bij het opzoeken van de verschillende hemellichamen tegen de sterrenhemel. Uit de afbeelding van De Munck valt echter niet op te maken op welk aspect van dit instrument in zijn geval de nadruk heeft gelegen. Net zo min laat het zich achterhalen in hoeverre een gezelschap van natuurwetenschappelijk geïnteresseerden rond de Middelburgse arts Leonardus Stocke (1710-1775) de beschikking heeft gehad over een demonstratie-planetarium. De Munck was een der leden van dit 'Genootschap in de Natuur- en Bespiegelende Ontleedkunde', dat vanaf 1734 tot aan het vertrek van Stocke in 1746 gefunctioneerd heeft. In zijn afscheidrede voor dit Genootschap noemt Stocke slechts incidenteel enkele instrumenten, zoals de 'Zonnemicroscoop' of het 'tooverend Electrike Instrument' ('maar naulyks geboren, en Gylieden tracht het te verbeteren'). Een planetarium wordt in ieder geval nergens genoemd. Wel roemt Stocke uitvoerig het Observatorium en de 'naukeurige meetkonstige werktuigen' van 'onze voortreflyke Boukonstenaar Jan de Munck'. Afgezien van De Munck moeten echter ook anderen nog een natuurkundig kabinet met instrumenten hebben bezeten. Details ontbreken helaas. We moeten het slechts stellen met de uitbundige toespraak van Stocke, waar deze opmerkt dat 'de lust tot naspeuring der nutte wetenschappen, by de Middelburgers tans heviger brand dan ooit'. Zijn rhetorische vraag 'waar elders men by byzondere persoonen zoo veele werktuigen tot betooging der natuurgronden kan vinden' , mag dan overdreven zijn, een kern van waarheid zal ze toch wel bevatten 12 • Een merkwaardige figuur in de Middelburgse historie is stellig ook Dr. Johannes Nettis (1708-1777) geweest 13 • In 1729 begon hij zijn werkzaamheden in Middelburg als 'part-time' predikant bij de Doopsgezinde Gemeente. Geleidelijk aan breidde zijn belangstelling zich uit naar de exacte en medische wetenschappen. In 1742 promoveerde hij tot Medisch Doctor, waarna hij zich vooral op oogziekten specialiseerde. Vermoedelijk is hij aldus een der eerste medische specialisten in Middelburg geweest. Als zodanig vond hij ook erkenning door zijn benoeming tot 'Stads-Oogmeester' in 1745, en door zijn in 1751 van-
76
wege de stadhouder verkregen titel 'Oculist van zyne Doorluchtige Hoogheid'. In het kader van dit verhaal verdient hij een plaats vanwege zijn in 1757 gepubliceerde 'Beschryving eener Hemel-Globe, van eene fraaie vinding, waarvan de Polen der dagelykse omwenteling kunnen worden verandert' 14. Zijn brede belangstelling strekte zich dus ook tot de astronomie uit, al is het op dit gebied bij deze ene publicatie gebleven 15. Met Nettis opent dan een lange rij van natuurwetenschappelijk geïnteresseerde predikanten, die zich in de tweede helft van de 18e eeuw op Walcheren zullen manifesteren. Tot deze ~ategorie behoort ook Josua van Iperen (1726-1780), predikant te Lillo (aan de Schelde) en Veere. Evenals Nettis was hij lid van verschillende wetenschappelijke genootschappen, zoals de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 16. Deze in Middelburg geboren Van Iperen promoveerde in 1752 te Groningen tot doctor in de Wis- en Natuurkunde op een 'Dissertatio philosophica inauguralis, de Mundi mechanismo', een onderwerp dat al iets van zijn belangstelling verraadt. T.erug in Zeeland publiceert hij in 1758 enige 'Redenkundige Bedenkmgen over de Cometen en Niewe Sterren' 17. Een wel zeer opmerkelijke vermenging van zijn interesse met zijn beroep als predikant treffen we aan in zijn ongepubliceerde voordracht voor het Zeeuwsch Genootschap, getiteld 'Een Verhandeling over de Geboortestar van onzen Zaligmaker' 18. Met deze voordracht voor het Zeeuwsch Genootschap komen we dan als vanzelf bij de Verhandelingen van dit wetenschappelijk instituut. Ook deze verhandelingen besteden in de 18e eeuw regelmatig aandacht aan astronomische onderwerpen, al is daarbij van een bijzondere belangstelling geen sprake. Vaak betreft het zelfs mededelingen die reeds elders gepubliceerd zijn 19. Zo maakt in 1773 Pieter Boddaert melding van een overgang van Venus over de Zon, waargenomen te Philadelphia, welke mededeling 'getrokken' is uit het' Engelsch werk van J. Ewing'. Datzelfde jaar schrijft de Utrechtse hoogleraar J.F. Hennert (1733-1813) over de ware gedaante van de aardbol, gevolgd in 1775 door een dergelijke beschouwing, waarin de consequenties van de onzekerheid over de vorm van de aardbol voor de astronomie en de navigatie worden uiteengezet. In 1782 is er opnieuw een bericht van P. Boddaert, ditmaal over de planeet Saturnus, terwijl in dezelfde jaargang J.P. Fokker (1755-1831), de zojuist benoemde lector in de wis-, natuur- en sterrekunde aan de Illustere School te Middelburg, over een tweetal recent ontdekte kometen schrijft. Het jaar daarop volgt een verhandeling van zijn hand over de planeet Mercurius.
77
Tenslotte publiceert in 1786 de Koudekerkse predikant Ds. H. Schortinghuis (1748-1801) een beschrijving van wat hij 'een nieuw Lunarium of Starrekundigen Maanwyzer' noemtzO . De naam 'Lunarium' is gebruikelijk voor een instrument dat de maanbeweging rond de aarde nabootst, en waarmee verschijnselen zoals zons- en maansverduisteringen kunnen worden gedemonstreerd. Het lijkt dus in het kader van dit verhaal over een planetarium zeer de moeite waard om bij een dergelijk werktuig iets langer stil te staan, maar helaas! Het 'Lunarium van Schortinghuis' blijkt niet aan de gebruikelijke definitie te voldoen. In plaats van een imitatie van de maan beweging te geven blijkt het werktuig veeleer bedoeld te zijn om op een eenvoudige wijze informatie met betrekking tot de maanbeweging te verstrekken. Volgens de beschrijving, en volgens de bij de verhandelingen afgedrukte "Bouwplaat", kan het geheel uit papier en karton worden vervaardigd, en eventueel op hout worden geplakt. Het 'Lunarium' bestaat dan uit drie cirkelvormig gegraveerde schijven, waarvan er twee concentrisch om een pin verdraaid kunnen worden, evenals een tweetal wijzers, die gegevens met betrekking tot de Zon en de Maan kunnen aanwijzen. In het Zeeuws Museum bevindt zich nog een gemonteerd exemplaar, samen met het zeer fraai getekende prototype, dat in 1784 door Schortinghuis aan het Zeeuwsch Genootschap is geschonken 2l • Al met al blijkt de naam Lunarium voor dit stelsel van verdraaibare schijven dus vrij ongelukkig te zijn gekozen. Uiteindelijk komt deze aanduiding dan ook niet op het stelsel zelf voor. Hierop luidt het opschrift: 'Starkundige Maanwyzer en Almanak', een naam die de lading veel beter dekt. Afgezien van de bijdragen gepubliceerd in de 'Verhandelingen' van het Zeeuwsch Genootschap, getuigen ook nog een aantal handschriften in de verzameling van de Provinciale Bibliotheek te Middelburg van aktiviteiten met betrekking tot de sterrenkunde 22 • Hiertoe behoren bijvoorbeeld bijdragen geschreven door James Yair, 'minister of the Scotch Church in Camp Vere' uit 1772, van de Middelburger Andries van der Poest Clement uit 1775 en van de al eerder genoemde J.P. Fokker. Opmerkelijk is nog een aan het Zeeuwsch Genootschap ter publicatie aangeboden (anonieme) verhandeling over de in 1781 door de Britse astronoom HerscheIl ontdekte planeet U ranus 23 • Vooral het erbij bewaarde commentaar (uit ca. 1785) van de hand van Leendert Bomme (1727-1788), een bekend amateur-wetenschapper uit Middelburg, is interessant vanwege het licht dat dit commentaar werpt op het voorzichtige beleid met betrekking tot het opnemen van bijdragen in de Verhandelingen van het Genootschap. 78
Omdat de aangedragen waarnemingen niet van de schrijver zelf zijn, zo stelt Bomme, maar reeds eerder in buitenlandse tijdschriften zijn meegedeeld, en vooral ook omdat het gezaghebbende sterrenkundige tijdschrift de 'Connoissance des Temps' in 1784 het waargenomen hemellichaam nog slechts een komeet durfde te noemen, acht hij het verstandig om eerst op verificatie van deze waarnemingen te wachten. 'De bereekeningen door den schrijver opgegeeven, en de gemaakte conclusie dat deze ster eene zevende planeet zoude zijn, met (de)juiste bepaling van zijn omloop, zoude ik liever ter beoordeling van kundiger overlaten'. - aldus Bomme.
111. DE MOTIVATIE TOT DE VERVAARDIGING VAN HET PLANETARIUM Tegen deze achtergrond van een aanwezige, maar bepaald toch niet overweldigende sterrenkundige belangstelling is het planetarium Van der Perre - Van den Eeckhout tot stand gekomen. De motivatie tot de vervaardiging van dit planetarium zal derhalve niet uitsluitend ~ntleend zijn aan een gedrevenheid van Van de Perre voor d~ astronomIe. Nee, onzes inziens zijn er drie of vier andere redenen, dIe eerder verklaren waarom hij zich met de vervaardiging van een planetarium heeft ingelaten. A. DE
ALGEMENE
BELANGSTELLING VOOR
DE NATUURWETENSCHAPPEN
Allereerst valt de bouw van dit planetarium niet los te zien van de algemene waardering die er in de achttiende eeuw t~n opzichte van de natuurwetenschappen bestond. Zoals zovele achttiende eeuwse we.lgestelden was Van de Perre diep onder de indruk van de resultaten dIe in zijn tijd door de Newtoriiaanse natuurkunde waren behaald. Tot op zekere hoogte was deze interesse voor de natuurwetenschappen zelfs een modeverschijnsel geworden l. De veelsoortige ' Kabinetten' met natuurkundige instrumenten, mineralen of voorwerpen uit de natuurlijke historie die men in de achttiende eeuw bij de beter gesitueerden aantreft vormen een duidelijke illustratie van deze algemene tendens. Ook Va~ de Perre bezat een uitgebreid 'Kabinet van Natuurkundige Werktuigen, Gedroogde Plantgewassen en Liefhebberijen'~. De experimenten die in dergelijke kabinetten werden verncht hadden over het algemeen slechts een demonstratief karakter, waarbij ook het speelse element niet werd geschuwd. De 'physique amusante' vierde hoogtij. Proefnemingen met 'donderhuisjes' (om de kracht van de 79
bliksem 'aan te tonen') en elektriseermachines (de 'elektrieke kus') zijn bekende succesnummers uit deze periode van salonwetenschap. Zonder nu Van de Perre' s belangstelling voor de natuurwetenschappen geheel terug te willen brengen tot het niveau van deze 'physique amusante' , vormt toch ook deze sfeer een wezenlijk bestanddeel van de achtergrond waarin dit planetarium tot stand is gekomen 3 • Daar komt nog bij dat de nauwkeurige beschrijving van de hemelbewegingen wel als één van de grootste triomfen van de mechanica van Newton aangemerkt mag worden. Een instrument dat deze hemelbewegingen kon verduidelijken, en dat toch ook een speelse inslag bezat, voorzag daarmee in een duidelijke behoefte. Als demonstratieinstrument verdiende een planetarium zonder twijfel een ereplaats in een 'Natuurkundig Kabinet'. B.
HET REPRESENTATIEVE KARAKTER VAN EEN PLANETARIUM
In de achttiende eeuw kende men een grote verscheidenheid aan instrumenten, die bewegingen van hemellichamen binnen het zonnestelsel weergaven. Als verzamelnaam voor deze groep van werktuigen is vaak de uitdrukking 'Orrery' gebruikt, een naam die is afgeleid van een der eerste in Engeland vervaardigde toestellen, dat in 1712 gemaakt was voor Charles Boyie, 'the fourth earl ofOrrery' (1676-1731)4. Met deze 'Earl' raken we dan een tweede aspect dat bij de aanschaf van een planetarium een rol speelde, namelijk het representatieve karakter van het instrument. Aanvankelijk waren de kosten van een orrery schrikbarend hoog. Dit was vooral te wijten aan de vaak tamelijk gecompliceerde constructie van het mechanisme en de luxe van de uitvoering. Slechts de uiterst welgestelden konden zich een zogenaamd 'Grand Orrery' veroorloven. Dat was zo aan het begin van de achttiende eeuw, en dat bleef zo tot het einde toe s. De ontwikkeling van het mechanisme heeft in deze periode echter niet stil gestaan. Ruw geschetst valt deze evolutie in twee stromingen uiteen. Allereerst was er voor het midden van de eeuw, en met name in Engeland, een streven ontstaan tot een sterke vereenvoudiging van het mechanisme. Als gevolg van deze ontwikkeling ontstonden er nu ook vrij eenvoudige 'orreries', die binnen het financiële bereik van een betrekkelijk grote groep mensen konden komen. Vrijwel zonder uitzondering dienden deze vereenvoudigde orreries slechts voor visuele demonstraties van de planeetbewegingen, en moesten ze met de hand worden aangedreven. Een iets duurdere uitvoering was dan nog voorzien van een aandrijvend mechanisme ('spring-clockwork') dat de demonstrator gedurende zijn voordracht vrijwaarde van het draaien aan een handkruk 6 •
Een tweede ontwikkeling ging echter in de richting van een verdergaande perfectie. Vooral in Frankrijk ontstaan er in d~ loop van de eeuw verscheidene door uurwerk aangedreven planetanumsystemen, de zogenaamde 'Sphères Mouvantes', die uiteraard zeer kostbaar bleven en die vooral een representatieve functie vervulden. Merkw'aardigerwijs treffen we bij dit Walcherse planetariu~ beide aspecten aan. Allereerst dient het ontwerp van ~e kast met zIJn ornamenten en beeldsnijwerk stellig een representatIef doel, tot meerdere glorie van de opdrachtgever, 'zijne Excellentie' de heer Van de Per~~. Aan de andere kant blijkt het mechanisme toch vooral gebaseerd te z~Jn op de eenvoudige principes zoals die in Engeland voor de demonstratleorreries zijn ontwikkeld. . In dit verband is het ook opmerkelijk dat dit Walchers planetanum gekoppeld is aan een uurwerk. Immers, met deze eenvou~ige principes kon weliswaar een redelijke nabootsing van de onderlInge planeetbewegingen worden verkregen, maar toch lang niet ~o perfect als elders . in Europa met meer complexe uurwerken was bereikt. Het is wat dat betreft tekenend dat (vrijwel) geen der Engelse orrenes van een aandrijvend uurwerk is voorzien. Daarvoor waren ze ook niet ontworpen. Niet de absolute aanwijzing van de planeetstand~n was het oogmerk van deze orreries, maar slechts de demonstratie van de relatieve planeetbewegingen. C.
EEN DEMONSTRATIEMOGELIJKHEID VOOR DERDEN
Bij het voorgaande is het overigens nog maar de vraag ~n hoeverre men op het Walcheren uit de tachtiger jaren van de achttiende eeuw voldoende op de hoogte was van de geschetste gelijktijdige ontwikke~ingen elders in Europa. Naar het antwoord op deze vraag valt voorlopig nog slechts te gissen. Wel staat het vast dat men eenvoudige orreries kende. Zo weet Krom te melden dat hij in het 'Natuurkundig Gezelschap' te Middelburg ~l vlak na de oprichting in 1780 kon beschikken over ecn eenvoudig demonstratie-planetarium, 'een klein Orery, welks armen alleen met de hand kunnen bewogen en verzet worden'7. Dit model was dus van een zeer eenvoudig type. Het is zelfs de vraag of het apparaat wel tandraderen bezat. De gewone, eenvoudige orreries waren in deze periode tr~uwens normaal in de handel verkrijgbaar. John Cuthbertson, een Uit Engeland afkomstige instrumentmaker die in Amsterdam gevestigd was, kon volgens zijn prijslijst van 1782 'Planetariums' leveren van f 40:- tot f 140,-8. Dat mag al veel lijken, maar het benaderde n?g lang met de prijs van een 'Grand Orrery'. Een dergelijk exemplaar 10 Stadhouder81
80
lijk bezit w~rd bijv~orbeeld in 1760 getaxeerd op f 924,-, en dat zal dan nog zeker met de meuw-waarde zijn geweest9 • Het valt. dan ook rust.ig aan te nemen, dat een dergelijke 'Grand Orrery' wel nOOit door het Middelburgse 'Fysisch College' zou kunnen worden ?ekostigd, hoezeer de demonstratieve kwaliteiten van een dergelijk I~strument ook werden geroemd. Wat dat betreft zou het wel zeer goed UItkomen, wanneer de president van het Gezelschap - een zekere J .A. Van de Perre - wèl over een vergelijkbaar instrument zou kunnen beschikk.en. Immers, ook bij andere experimenten kon het gezelschap regelmatig een beroep doen op de instrumentencollectie uit het kabinet van zijn voorzitter. Het is weliswaar speculatief, maar het blijft niettemin mogelijk dat ook de belangen van het gezelschap bij Van de Perre in het achterhoofd hebben meegespeeld. In ieder geval is er bij de san1enstelling van zijn 'Grand Orr~ry' dUi?elijk rekening mee gehouden, dat het apparaat voor demonstratiedoelemden gebruikt zou kunnen worden. Het planetarium~edeelte kan van het uurwerk worden losgekoppeld, waarna de tandWielkast met de planeten verder met een handkruk kan ~?r~en aange~reven. Bovendien waren er tot in de negentiende eeuw biJ dIt plane.tanum nog een aantal hulpstukken aanwezig, waarmee het demonstratIe-planetarium kon worden omgebouwd tot een zogenaamd 'Tellurium, Lunarium, Saturnilabium of Jovilabium'. Met dergelijke hulpstukken konden dan de bewegingen van respectievelijk de aarde, de maan, Saturnus met zijn ring en manen, en van Jupiter met zijn manen worden gedemonstreerd 10. E~ inderdaad weten we dat het 'Kunststuk' kort na de voltooiing in de k:1Og van het Natuurkundig Gezelschap is gedemonstreerd. Overigens met door Van de Perre zelf, maar door een der 'docerende leden', te weten door de latere beschrijver van het planetarium, Ds. H.J. Krom. Uit~r~ard geschiedde dit wel in de tegenwoordigheid van 'Zyne ExcellentIe, de Edele Heer Mr. J.A. van de Perre de Nieuwerve en Welsinge, de 'President' van het Natuurkundig Gezelschap.
werp naar zijn eigen zeggen behoorde tot 'een zaak zynde buiten myne hoofdstudieën, en meer een werk van Liefhebberij' 12. Deze demonstratie vormt het zoveelste voorbeeld van de theologische inspiratie, die velen in de achttiende eeuw aan de studie van natuur- en sterrenkunde ontleenden. Een wisselwerking tussen geloof en wetenschap die wel wordt aangeduid met de term 'fysico-theologie'. Veelzeggend is het motto voorin de latere publicatie van Ds. Krom over het planetarium: 'De Hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk'. (Psalm 19:2). Voor een belangrijk deel ging het ook dáárom, en dat niet alleen in de Walcherse kringen rond Van de Perre l3 . Deze fysico-theologische achtergrond wordt ook nog zeer treffend benadrukt in een gelegenheidsgedicht vervaardigd ter ere van de SOste verjaardag van Mr. J .A. van de Perre, 'invallende' kerstdag 1788 14 • In dit stuk proza worden de lotgevallen en de onderzoekingen van de 'Hoog Edelgeboore Heer' in vele verzen bezongen, zoals bijvoorbeeld in het navolgende gedeelte, waarin duidelijk op het planetarium wordt gezinspeeld. Wij zien de heer Van de Perre voor ons, volop bezig met zijn experimenten: 'Hij klimt hoog op in Luchtverheevelingen Om 't spoor des donders en het Weerlicht na te gaan Om de aart en werking, de orde en het bestaan der dingen, In wolken, Reegen, Wind en Hagel gae te slaan. Hij zweefd verrukt door 't ruim van de Zon, Maan en Planeeten, Wijst Vaste Starren aan in een Saffieren Kas, Spreekt van de onzigtb're baan der loopende Comeeten, Toond hoe de Waereldkloot steeds wenteld om zijn As. Het fijngesleepe Glas haald alles uit het duister, Uit s' Aardrijk' s Ingewand en 't grondeloose diep En steld, in Proeven 't al, in een volmaakten Luister, Tot een onschenb' ren roem van Hem die' t alles Schiep' .
D.
IV. DE VERVAARDIGING VAN HET WERKSTUK
DE FYSICO-THEOLOGISCHE INSPIRATIE
B.ij dit alles is het ove~igens wel weer opvallend dat het een predikant is, die deze demonstratIe op zich neemt. Uit deze keuze blijkt eens te meer, dat het Van de Perre toch ook weer niet uitsluitend begonnen is om e~n demonstratie van een aantal toegepaste mechanica-wetten. Nee, 10 dat geval had het veel meer voor de hand gelegen om de demonstratie op te dragen aan J.P. Fokker, een ander 'docerend lid' van het Gezelschap I I. Hij was immers.de lector in (onder meer) de sterrenkunde aan de Illustere School van Middelburg, en in de hemelmechanica stellig meer bedreven dan Ds. Krom, voor wie dit onder82
Over het tijdstip waarop Joseph van den Eeckhout met de vervaardiging van het planetarium is begonnen bestaat geen volstrekte zekerheid. De schrijver van 'Zeelands Chronyk Almanach' voor de jaren 1791 en 1792 weet te melden, dat Van den Eeckhout er in 1782 'ten huyze van den Heere Van de Perre' aan is begonnen, alwaar hij 'zyn moeilyken arbeid' in het jaar 1787 voltooid heeft I. Op het planetarium zelf staat aan de buitenkant echter het jaartal 1786, terwijl op het mechanisme in het inwendige de signatuur 1. v.d. Eeckhout 1784 valt te lezen. 83
Tenslotte wordt door Van de Perre zelf het jaar 1783 aangemerkt als het jaar van ontstaan, in een beschrijving die door hem naar de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem is gezonden. (Zie bijlage 1.) Dat er geruime tijd aan het werkstuk is gearbeid lijkt wel vast te staan. Voor hedendaagse begrippen zelfs onbegrijpelijk lang. Zo vermeldt Ds. Krom, dat de 6480 vierkante gaatjes die in de koperen gordel rond het planetarium voorkomen met een zeer grote nauwkeurigheid en ongelooflijke moeite in platen van massief koper gevijld zijn. Alleen al aan dit onderdeel zou volgens Krom 'door zekeren Kunst-werkman' genaamd Robert een geheel jaar zijn gewerktz. Al valt dit bericht wel met een zekere korrel zout te nemen, feit is dat aan sommige details - zoals inderdaad de koperen ecliptica - bijzonder veel aandacht is besteed 3 • In hoeverre deze inspanningen ook een nauwkeuriger aanwijzing van de planeetstanden met zich mee brachten, is een vraag die de bouwers daarbij kennelijk niet (te) veel gesteld hebben. l.
DE CONSTRUCTEURS:
a. Joseph van den Eeckhout
Als eerst verantwoordelijke voor het mechanisch gedeelte moet zeker J oseph van den Eeckhout worden aangemerkt. Van hem is helaas bitter weinig bekend 4 • De 'Chronyk Almanach' noemt hem 'Konstwerker en Horlogemaker' terwijl het getuigschrift van Van de Perre hem bovendien nog de kwalificatie van 'Wis- en Starrekonstenaar' geeft. Als horlogemaker heeft Van den Eeckhout zich vermoedelijk meer toegelegd op de verkoop en reparatie van elders gemaakte klokken, dan op het vervaardigen van eigen nieuwwerk. Er zijn althans geen andere uurwerken van zijn hand bekend, dan het hier behandelde planetarium. Wel zou hij in 1784 nog een 'Zonneklok' voor de Middelburgse Statenzaal hebben vervaardigd, maar deze klok is bij het bombardement in 1940 verloren gegaan 5 . (Tegenwoordig hangt in de gerestaureerde Statenzaal een ongesigneerde replica.) Een dergelijke beperking was overigens voor klokkenmakers niet ongebruikelijk6 . Voor het snijden van nieuwe tandraderen had een klokkenmaker een nogal kostbare verdeelmachine nodig, en het heeft er alle schijn van, dat Van den Eeckhout deze niet zelf bezeten heeft. Hierop duidt al de aanwijzing dat het planetarium 'ten huyze van den Heere van de Perre' is vervaardigd, maar bovendien treffen we in de veilingcatalogus van de instrumenten-collectie van Van de Perre (ge-
84
veild in 1798) wel zo'n 'Snijtuig om raden te snijden' aan 7 • Dit apparaat is stellig gebruikt bij de vervaardiging van het planetarium, en gezien de datering van de genoemde zonneklok uit de Statenzaal is het zelfs mogelijk dat ook dit uurwerk in de werkplaats van Van de Perre is vervaardigd. Zakelijk gezien moet het planetarium voor Van den Eeckhout trouwens wel een succes zijn geweest. Niet alleen zal hij het nodige hebben ontvangen als vergoeding voor de vervaardiging van het werkstuk, maar bovendien leverde het uurwerk hem tot aan zijn dood ook nog een vast inkomen op. Iedere veertien dagen moet het uurwerk immers worden opgewonden, en ieder jaar dienen er de nodige correcties te worden uitgevoerd. Wie kan dat beter doen dan de vervaardiger van het planetarium? Na de voltooiing van het geheel, wanneer het 'ten algemeenen nutte' geplaatst wordt in 'een der beste vertrekken van het Museum Medioburgense,g, gaat Van de Perre dan ook een contract aan met Van den Eeckhout voor het onderhoud en het opwinden van zijn planetarium. Voor ieder jaar ontvangt Van den Eeckhout achttien Zeeuwse Rijksdaalders. Wel dient Van den Eeckhout dan tevens toe te zien op het schoonhouden en luchten van het Kabinet van Naturaliën van het Middelburgse Departement van het Zeeuwsch Genootschap, dat in dezelfde ruimte is ondergebracht9. Vooral dat laatste doet hij echter slecht. In de vergadering van het Departement op 3 maart 1790 wordt door de secretaris meegedeeld dat hij 'tot zijn leedwezen had gezien, dat verscheidene zaaken, vooral van de opgezette vogels aanmerkelijk waren beschadigd'. Vooral het vocht had veel kwaad gedaan. Het vertrek was dan ook niet behoorlijk gelucht, en bovendien was er 'den ganschen winter' nog geen vuur in aangelegd. De secretaris had dit doorgegeven aan Van de Perre, 'aan wien de opperdirectie van het Museum is opgedragen', en die het bericht 'met het uiterste leedweezen vernam'. Een kwalijke zaak, inderdaad! Van den Eeckhout werd dan ook ogenblikkelijk op het matje geroepen. De sleutels werden van hem gevorderd, en de taak van het luchten en schoonhouden van het Kabinet opgedragen aan George Einwaechter 10, de custos van het Museum. Na een flinke schrobbering mocht Van den Eeckhout nog van geluk spreken dat de zorg over het Planetarium toch nog aan hem bleef opgedragen. Kort hierna, op 8 april 1790 overleed Van de Perre. De regeling met Van den Eeckhout bleef niettemin van kracht. Voor tien Zeeuwse Rijksdaalders per jaar verzorgde hij het planetarium, alleen nu (vanaf 1 mei 1791) in dienst van het Middelburgs Departement van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 11.
85
b. Jona Francis Robert Van een andere medewerker aan het planetarium, de maker van de koperen ecliptica Jona Francis Robert, is het nodige bekend. Hij blijkt als instrumentmaker in de persoonlijke dienst van Van de Perre te hebben gestaan. Vanuit deze functie solliciteert Robert in het voorjaar van 1787 naar de vrijgekomen positie van 'Mechanist bij het Cabinet van zyne Doorluchtige Hoogheid Prins Willem V', en alhoewel Van de Perre hem 'ongaarne zyne dimissie' (ofwel ontslag) zou geven, schrijft hij op Robert' s verzoek toch een aanbevelingsbrief aan de directeur van het Stadhouderlijke Kabinet Aernout Vosmaer l2 . In deze brief schrijft Van de Perre, dat hij Robert heeft leren kennen als een 'ordentelyk en eerlyk mensch en een zeer bequaam Mechanist', die hem 'getrouwelyk' gedient heeft, en die daarbij niet alleen zijn 'Cabinet van Physische Instrumenten' heeft onderhouden, maar die ook zelf 'verscheidene nieuwe stukken heeft gemaakt, die de goedkeuring van my en veele andre liefhebbers hebben weggedragen' . Voordat Robert bij Van de Perre kwam heeft hij als Grenadier bij de Zwitserse Guardes gediend, waar hij het vak heeft geleerd bij een zekere heer' Estland' 13. De persoon van Robert is al eerder onder de aandacht van de Stadhouder gebracht, zo schrijft Van de Perre, namelijk tijdens diens bezoek aan Walcheren in het voorafgaande jaar l4 . Bij deze gelegenheid heeft de Graaf van Randwijk, een van de leden uit het gevolg van de hoge gast, ook enkele werken van Robert gezien. Van de Perre heeft toen echter niet op deze vacature willen aandringen, omdat het hem duidelijk was dat een dergelijke aanstelling niet buiten Vosmaer om zou kunnen geschieden. Robert zou deze positie echter wel zeer graag bekleden, ('tot verbetering en meerdere bevestiging van zyn Fortuyn'), en vandaar dat Van de Perre zich nu maar de vrijheid permitteert om zich direkt tot Vosmaer te wenden. Mocht Robert voor de functie in aanmerking komen, dan hoopt Van de Perre overigens nog wel enige tijd te krijgen om dan zelf in zijn eigen vacature te kunnen voorzien. Waarschijnlijk heeft Robert inderdaad deze betrekking kunnen krijgen, want niet lang hierna blijkt Van de Perre over een nieuwe instrumentmaker te beschikken in de persoon van David Reghter, tevens goud- en zilversmid te MiddelburgIs.
verscholen zit. Na enige moeite laat zich hier de naam van 'Henrikus Kakelaar tot Middelburg' lezen. Nadere bijzonderheden over hem zijn niet bekend. Het ligt het meest voor de hand om te veronderstellen dat hij een lokale leverancier van scheepsbenodigdheden is geweest, vooral gericht op nautische instrumenten. Verder heeft men uiteraard voor het timmermans- en schilderwerk aan het planetarium ook een beroep gedaan op de in Middelburg gevestigde ambachtslieden. Hun namen zijn eveneens bekend 16. Zo is de kast van de 'naar den besten anticquen smaak' gebouwde 'Tombe' volgens alle 'konstregelen' vervaardigd door de timmerman M. Vincke. Voor het snijwerk aan de ornamenten, die volgens Ds. Krom het stuk een 'vorstelijk' voorkomen schenken, heeft de beeldhouwer P. Roms gezorgd, die een zaak dreef in de Lange Delft te Middelburg. Hij adverteerde regelmatig met meubels in de Middelburgsche Courant. De 'landsschilder" Johannes Piepers tenslotte is verantwoordelijk voor de beschildering van het uurwerk, uiteraard ook weer 'konstig' , en 'glad olijfhout gelijk'. Daarmee had Van de Perre een der beste Middelburgse schilders gecontracteerd, een man die al menig moeilijk project onder handen had. Bekend is onder meer het werk dat door Piepers in 1785 is verricht aan de vermaarde tapijten in de Statenzaal, en ook zijn aktiviteiten voor de Middelburgse Tekenacademie waren niet zonder belang. Een afzonderlijke plaats in het geheel wordt ingenomen door een zinnebeeldige groep van drie beelden, die bovenop het planetarium is geplaatst. Deze bekroning schijnt speciaal in Antwerpen te zijn besteld, maar geen van de bronnen vermeldt in dit geval de naam van de verantwoordelijke kunstenaar. De beelden verkeren tegenwoordig overigens in een vrij slechte staat. Bovendien zijn er onderdelen van de voorstelling verdwenen, en is het huidige egaal witte uiterlijk van de beelden niet in overeenstemming met hun oorspronkelijk gemarmerde schildering. Een herstel van deze oorspronkelijke schildering, toen 'het marmer in zuivre kleur, hardheid en koude' 'ongemeen' werd nagebootst zou zeer te wensen zijn. Het gehele voorkomen van het planetarium zou er zeer van opknappen. 2.
HET ONTWERP
c. Overigen
a. De technische vormgeving Daarmee zijn we nog niet door de instrumentmakers heen. Afgezien van Robert en Van den Eeckhout heeft er ook nog een derde instrumentmaker een bescheiden bijdrage aan het geheel geleverd. Dat blijkt althans uit een signatuur op het kompas dat bovenin het werkstuk
86
Alhoewel de overlevering wil dat het planetarium gemaakt is naar een ontwerp van Mr. Van de Perre, is dit vermoedelijk maar zeer ten dele het geval. Wat de inbreng van Van de Perre betreft komt J.H. van der 87
Palm waarschijnlijk dicht bij de waarheid wanneer hij schrijft dat dit 'Konstwerktuig' onder Van de Perre's opzicht, en met de 'voorlichting zyner kundigheden en eigen gedachten' is samengesteld 17. Kortom het planetarium zal een produkt zijn van het gemeenzaam overleg tussen de practicus Van den Eeckhout en de opdrachtgever Van de Perre. De kennis van de samenstelling van een uurwerk zal stellig van Van den Eeckhout gekomen zijn, de tandrad verhoudingen voor de planeetbewegingen kunnen daarentegen wel door Van de Perre zijn aangedragenis. Overigens claimt Van de Perre zelf maar zeer weinig in het getuigschrift dat hij na de voltooiing van het planetarium aan Van den Eeckhout meegeeftl9. Slechts het plan voor de helling en de excentriciteit van de planeetbanen wordt daarin aan Van de Perre toegeschreven, waarbij voor de praktische uitwerking trouwens weer alle lof aan Van den Eeckhout wordt toegezwaaid. Een ding valt daarbij wel op: De grote geheimzinnigheid die er in acht wordt genomen, wanneer het de werking van het planetarium betreft. Uit alle eigentijdse beschrijvingen van het uurwerk blijkt duidelijk, hoe omzichtig Van den Eeckhout te werk is gegaan waar het mededelingen betrof over de technische uitvoering van het mechanisme. We zullen een aantal voorbeelden geven: In de Zeeuwse 'Chronyk Almanach' voor 1791 en 1792 wordt in eentoen zeer populaire - vraag- en antwoordvorm een beschrijving gegeven van het dan juist aan het Zeeuwsch Genootschap geschonken planetarium. Eén van de vragen gaat in op het mechanisme dat de schijngestalten van de maan verzorgt. Op de Vraag: 'Kunt gy my niet eenig denkbeeld van den werking binnen in den wyzer geven? volgt zonneklaar het antwoord: Antw.: 'Volstrekt niet! Dit is een nieuwe uitvinding, waarvan het geheim by den Konstenaar en uitvinder J. van den Eeckhout bewaard word'. Dat een vergelijkbaar mechanisme in vele oude klokken voorkomt, is kennelijk aan de schrijver van de 'Chronyk Almanach' ontgaan 20 . Een ander voorbeeld komt uit een achttiende eeuwse beschrijving in handschrift21. Ditmaal wordt de constructie bejubeld welke Van den Eeckhout heeft uitgewerkt voor de aandrijving van de planeten. Ook dat lijkt interessant, en men vraagt zich af: Hoe zal het werken? Maar nee, ook nu wordt nergens uitgelegd wat er bij dit mechanisme nu wel zo bijzonder mag zijn. Integendeel, we lezen slechts dat een en ander zó vernuftig is uitgedacht, en zó subtiel is uitgevoerd, dat zelfs 'het naulettendst oog de wyze hoe het werkt' niet zal kunnen ontdekken. Althans ... niet zonder 88
de hulp van Joseph van den Eeckhout, 'deszelfs werkmeester en uitvinder', die echter- het valt te raden- verkiest dit vooralsnog geheim te houden. : Het lijkt erop dat Van den Eeckhout bewust een sfeer van geheimzinnigheid rond de werking van het planetarium in stand heeft willen houden. Deze indruk wordt nog bevestigd in een brief, die in 1788 door Van de Perre aan de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen is gezonden 22 . In deze brief schrijft Van de Perre onder meer het volgende: 'Van myn Planetarium zal ik niets anders zeggen, als dat het Mechanismus allereenvoudigst is, dog den uytvoerder verkiest hetzelve niet al te publicq te doen zyn, dewyl dit een der voornaamste Merites (= verdiensten) van dit Werktuig is, ..... '. Alhoewel Van de Perre zelf de pretenties hier niet zo hoog lijkt te stellen, respecteert hij de wens van 'den uytvoerder' Van den Eeckhout. Het valt aan te nemen, dat het vooral zakelijke belangen zijn geweest die Van den Eeckhout ertoe hebben bewogen om zo weinig mededeelzaam te zijn aangaande details in het mechanisme. Immers, als de vervaardiger van het - binnen Middelburg beroemde - planetarium zal hij in de stad stenig een zeker respect hebben genoten, niet alleen als persoon, maar vooral ook als vakman en handelaar in uurwerken. De nauwkeurigheid van het instrument (dat volgens sommigen volstrekt gelijk zou lopen met de planeten) werd op Walcheren alom geprezen, en wilde hij deze illusie in stand houden, dan moest er niet te veel bekend worden over de in feite toch vrij simpele samenstelling van het uurwerk.
b. De architectuur van de kast N aast alle bijzonderheden rond de technische vormgeving van dit planetarium mag bij dit instrument toch ook nog even gewezen worden op het ontwerp van het monumentale meubel. Dit aspect van het apparaat blijkt zeker de moeite waard te zijn. W.e mogen vaststellen, dat de architect van de kast een esthetisch verantwoorde vorm heeft gevonden. Een vorm - de tombe - die in zijn soort uniek is. Noch bij de Engelse 'Grand Orreries', noch bij de Franse 'Sphères Mouvantes' is enige gelijkenis met het hier gebezigde ontwerp waar te nemen. Wie de ontwerper van dit exterieur is, valt niet met zekerheid te zeggen. Het ligt voor de hand om de meubelmaker P. Roms als verantwoordelijke aan te wijzen, maar het is ook goed denkbaar dat de latere stadsarchitect J. de Feijter het ontwerp heeft geleverd. Van diens hand zijn namelijk een viertal zeer fraaie tekeningen van het planetarium be-
89
Over de pretenties qua vernieuwing en nauwkeurigheid kan Van de Perre niettemin geen illusies gehad hebben, of toch wel. .. ? Het is in ieder geval opvallend, dat hij in het najaar van 1787 een poging doet om een beschrijving van zijn planetarium, 'ingerigt na het voorschrift van de Heeren Martin & Ferguson, en verbetert met den excentriquen loop der planeeten', gepubliceerd te krijgen in de Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. (Zie bijlage 1.) Op 5 september 1787 stuurt hij deze beschrijving, vergezeld van een viertal tekeningen, toe aan de secretaris der Maatschappij, Ds. C.C.H. van der Aas. In een begeleidend schrijven verzoekt Van de Perre diens advies ten aanzien van de volgende drie vragen: '(1) of deze stukken zouden waardig zijn, om aan de Maatschappij van mijnent wege te worden ge-offreert, (2) of zij zouden waardig zijn de onkosten der gravure en om in een der volgende deelen van s 'Genoodschaps Verhandelingen te werden ingelascht, en ten (3) of ik als dan voor eyge rekening eenige exemplaren zoude mogen laten overdrukken om afzonderlijk door mij aan deze of geene mijner vrienden of bekende te worden gédistribueert' . Van der Aa antwoordt per kerende post. Naar zijn 'gering oordeel' moet een verhandeling over 'zoodanige Volmaakingen van Werktuigen', vooral wanneer deze zijn uitgedacht door 'zoo Aanzienlijke Mecaenaten' als Van de Perre, 'den Werken der Maatschappij toteere zijn'. Over de onkosten der gravure kan hij niet oordelen, maar misschien zou men de tekeningen kunnen verkleinen, zodat 'zij allen op één uitslaand blad te staan kwamen' . Ook overdrukken zouden wel mogelijk zijn, onder voorwaarde, dat het getal daarvan de twaalf niet te bovengaat. Maar aangezien de beslissing over een plaatsing in de Verhandelingen niet van Van der Aa's oordeel afhangt, verzoekt hij Van de Perre ermee accoord te gaan dat het stuk door een aantal deskundige leden der Maatschappij zal worden beoordeeld. Kennelijk geeft Van de Perre zijn fiat aan dit voorstel, want in de vergadering der Maatschappij wordt op 6 november besloten om de Heeren Brunings, Van Marum, Steenstra en Damen als beoordelaren aan te wijzen. In de volgende vergadering verzoekt de heer Brunings 6 echter van het ' examen te worden geëxcuseerd', zodat er nu drie beoordelaren overblijven. De eerste die de stukken verkrijgt is Pybo Steenstra, Philos. Doctor en Lector in de Wis- Zeevaart en Sterrenkunde aan het Atheneum te Amsterdam 7 • Hij heeft voor zijn ' examen' niet veel tijd nodig. Eind november kan hij Ds. Van der Aa al zijn oordeel meedelen. Volgens Steenstra kan de Maatschappij het stuk wel plaatsen, al is hij niet enthousiast.
92
'De tekeningen kunnen meer Sieraad dan de Beschrijving geleerdheid aan de Werken der Maatschappij bijzetten', aldus Steenstra. Niettemin zou volgens hem 'de kostbaarheid der Plaaten de eenigste zwaarigheid zijn, om de plaatsing van het stuk onder de Berichten tegen te houden' . Het is jammer dat de Maatschappij geen afzonderlijke werken van 'nieuw uitgevondene en door haar goedgekeurde Vindingen van Konstenaars ' uitgeeft, anders zou deze beschrijving zeker daartoe behoren 8 • Laat Steenstra de mogelijkheid tot plaatsing nog open, bepaald afwijzend is daarentegen de reactie van Christiaan Hendrik Damen (17551793), hoogleraar te Leiden 9 • Damen's grootste bezwaar tegen het stuk is, dat de beschrijving alleen een verhaal bevat, van datgene dat met het planetarium gedaan kan worden, maar geen 'ontvouwing van 't Mechanismus, waardoor zulks te weeg gebragt word'. Het werktuig zelf schijnt 'in veele omstandigheden zeer inferieur te zijn aan het planetarium van Eyse Eysinga, zoals dat door den Heer Prof Van Swinden zeer nauwkeurig is beschreven', aldus Damen'o. 'Het eenige voordeel 't welk het Zeeuwsche Planetarium boven dat van Eysinga zoude kunnen hebben', zo vervolgt hij, 'zoude alleen kunnen bestaan in eene grootere eenvoudigheid van 't mechanismus, en deeze kan niet beoordeelt worden, dan uit eene meer gedetailleerde beschrijving' . Damen's conclusie is dan ook, dat 'zoo als het stuk in questie thans is, het niet waardig is, om onder de verhandelingen der Maatschappij geplaatst te worden. Vooral niet met zulke kostbaare plaatsen, welke luttel instructief zijn'. Op de vergadering van 8 januari 1788 worden de ingekomen adviezen van Steenstra en Damen voorgelezen. De derde beoordelaar, Martinus van Marum (1750-1837), directeur van het kabinet der Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, geeft mondeling zijn advies, zodat we over zijn opinie niet verder worden ingelicht". Naar aanleiding van deze adviezen wordt besloten om aan de heer Damen te vragen 'een opstel te maaken van eenige consideratiën, die men daaromtrent aan den Heer zender daarvan zal communiceren'. Van het daarop ingekomen antwoord zal dan afhangen, wat men verder met de beschrijving zal doen. Helaas voor Van de Perre blijft Damen's standpunt ook bij zijn tweede advies ongewijzigd. Op 13 januari 1788 schrijft hij aan Ds. Van der Aa het navolgende: 'Wel Eerwaardig en Zeer Geleerd Heer! Voor zo verre als de onvolledige beschrijving toelaat, heb ik noch eens het Zeeuwsche planetarium met dat van Eysinga vergeleeken, maar daardoor geen aanleiding gekreegen, om 't algemeene van mijn 93
te vooren geveld oordeel te veranderen. De pointen waarop 't eigenlijk aankomt, en welke door Uw WelEerwaarde beter dan door mij, in een fluweel rokje zullen gekleed worden, zijn kortelijk de volgende: Met betrekking tot het aantoonen der knoopen, Excentriciteiten, Verste en Naaste punten, Lengte en Breedte (en dus ook Inclinatiën) der Planeeten, staan de beide Planetaria volkomen gelijk, en heeft in die stukken, welke het voortreffelijke der beide werktuigen boven alle andere planetaria uitmaaken, het Zeeuwsche boven het Friesche niets vooruit. Van de Elliptische loopkringen zal ik zo aanstonds nader spreeken. Maar de wijze op welke de Lengte en Breedte der Planeeten op 't Planetarium van Eysinga word waargenomen, zoude ik verre praefereren aan het Traliewerk van 't Zeeuwsche Werktuig l2 ; welk traliewerk mij voorkomt erg omslagtig in 't gebruik te zijn, en door miskijking en misstelling ligtelijk aanleiding tot erreur te kunnen geeven. Op 't Friesche Planetarium beweegt zich de Maan om haaren As, èn om de Aarde, en met deeze om de Zon; Van deeze beweeging (een gewigtig voordeel een's Planetarium's) word in ons geval met geen enkel woord gesprooken 13. Eene omstandigheid, waardoor het Zeeuwsch Planetarium superieur schijnt te zijn aan dat van Eysinga, bestaat hierin, dat in 't eerstgemelde de loopbaanen der Planeeten waare Ellipsen zijn, terwijl dezelve, in 't laatstgemelde, slegts door excentrique cirkels worden voorgesteld. Dan dit voordeel komt mijn voor van weinig belang te zijn. Want in Ellipsen of excéntrique Cirkels van die grootte als ze op een Planetarium vallen kunnen, kunnen de afstanden der planeeten van de Zon, van elkanderen ad sensum niet merkelijk verschillen, en dus een excentrique Cirkel, zo wel als een Ellips tot bepaaling dier afstanden dienen 14. Bovendien, daar in de beide planetaria de verste en naaste punten niet beweegen, kunnen in een excentriquen cirkel, de tekens, welke deeze punten aantoonen gemakkelijk naar mate ze door lengte van tijd verloopen, zonder misstand verplaatst worden; iets 't welk in een ellips niet kan geschieden, dewijl daarin het verste en naaste punt door de uiteinden van den grooten as bepaald wordende, altoos standvastig dezelfde plaats dient te behouden. Bij dit alles voege men noch de overdenking van 't konstig Hemelsplein en der Maan-wyzers van 't Planetarium van Eisinga, waardoor dit werktuig boven alle anderen verre uitmunt, dan zal men met 't grootste regt en zonder eenige partijdigheid moeten besluiten, dat de Wetenschappelijke verdiensten van 't Zeeuwsche werktuig zeer verre inferieur zijn aan die van 't Friesche, en dat 't eerstgemelde 94
noch door nieuwheid, noch door grootere volkomenheid zich der Maatschappij kan aanbeveelen. De enkele lecture der Beschrijving van 't Hemels-gestel van Eise Eisinga door J.H. van Swinden in 1780 te Franeker uitgegeeven, vooral van § 14 tot § 37, kan den zender van 't stuk in quaestie ten vollen overtuigen van de gegrondheid en heuschheid van de hier bovengegeevene beoordeeling. ' Tot zover de Leidse hoogleraar C.H. Damen. Van deze ontwikkelingen bij de Hollandsche Maatschappij was Van de Perre uiteraard niet op de hoogte. Integendeel, de laatste brief die hij in september 1787 van Ds. Van der Aa had ontvangen was bepaald nog bemoedigend geweest. Slechts een formele procedure leek een publicatie in de Verhandelingen nog in de weg te staan. Nu, vier maanden later werd hij door Ds. Van der Aa van de uitslag op de hoogte gesteld. De brief is vrij openhartig. Van een 'fluwelen rokje' zoals door Damen gesuggereerd is weinig te merken. Van der Aa schrijft Van de Perre, dat hij het commentaar slechts doorgeeft, zoals het door de beoordelaren 'gulhartig' is geuit, 'zonder daarin iets te verbloemen, omdat ik overtuygt ben, dat Uw Ed.Geb. de zuivere waarheid liefis, hoe naakt zij ook voorgesteld word, en omdat Uw Ed.Geb. de goedheid heeft gehad om het zelf zoo te begeeren' . Hoe de direkte reactie op dit bericht in Middelburg is geweest laat zich slechts raden. Erg verheugd zal Van de Perre met deze beoordeling niet zijn geweest, dat is duidelijk. Per slot van rekening zal hij zijn planetarium waarachtig niet cadeau hebben gekregen. Het duurt dan ook lang voordat de Hollandsche Maatschappij een reactie van Van de Perre ontvangt. Ook op een aan Van de Perre gevraagd advies om uit te zien naar iemand, die één van de prijsvragen van de Maatschappij (over de gezondheidstoestand van in Oost-Indië aangekomen personen) zou kunnen beoordelen wordt in eerste instantie niet ingegaan 15. Het was dan ook het enige advies dat de Maatschappij hem ooit gevraagd had, en het had aldus toch veel weg van een poging om de bittere pil van het planetarium toch iets te vergulden. In ieder geval wordt in de vergadering van de Maatschappij op 4 maart 1788 nog eens nadrukkelijk genotuleerd, dat 'van den heer directeur Van de Perre geen antwoord is binnengekomen' . Men hoopt echter, dat een reactie nog zal komen. Die komt er inderdaad! Op 16 mei 1788 (!) schrijft Van de Perre aan Ds. Van der Aa, dat hij met veel 'tegenspoeden' te kampen heeft gehad, en daarom niet eerder heeft kunnen antwoorden. Hij gaat eerst op de prijsvraag in, al vreest hij dat zijn 'gedane moeyte wel vrugteloos zal zijn', gezien het late tijdstip van zijn reactie. Voor een advies in deze kwestie had hij zich eerst tot zijn vriend, de medicus 95
Van der K emp 16 gewend, 'die geen beter Practicus wist aan de hand te geven, als de heer Van Visvliet'17. Helaas 'laboreerde deze toen aan een zeer zware en langdurige ziekte, die hem op de rand van het graf bragt'. Over 'serieuze zaken' als de onderhavige, zou hij zeker nog niet onderhouden kunnen worden. Om nu toch iemand te kunnen suggereren had hij zich maar tot de heer Pieter Everts 18 gewend, 'die voorheen de practijcq met veel succes in Oost-Indië geoefent heeft'. Deze leefde nu in Middelburg' op zijn Renten' , maar hield zich nog veel met de Wetenschappen bezig. Vervolgens gaat Van de Perre dan op zijn planetarium in. Allereerst maakt hij de reeds geciteerde opmerking over de eenvoud van het mechanisme en de wens van de 'uytvoerder' om dit gedeelte 'niet al te publicq te doen zijn'. Hij houdt staande dat juist deze eenvoud een van de grootste verdienstes van het werktuig is, 'alsmede dat de naeste en verste punten der Ellipsen kunnen bewegen en verandert worden, 't welk het eenigste is, dat hetzelve onderscheid van een planetarium onlangs in Vrankrijk vervaardigt', waarvan hij in 'een der periodique feuilles ' de beschrijving gezien heeft 19. Verder wenst Van de Perre niet op de zaak in te gaan. Hij respecteert Van den Eeckhouts belangen (of verschuilt hij zich achter dit argument?), en onderwerpt zich daarmee 'in volle berusting in het Oordeel der Heeren examinatores'. Wel zou hij graag de originele tekeningen van zijn planetarium terug hebben, 'alzo ik er geen double van heb'. Van de Perre's brief wordt in de vergadering der Hollandsche Maatschappij op 3 juni 1788 voorgelezen, waarna Ds. Van der Aa wordt gemachtigd de tekeningen terug te zenden en de briefte beantwoorden. Alzo geschiedt. Eind juni stuurt Ds. Van der Aa de tekeningen naar Middelburg terug, waarbij hij zijn spijt betuigt met het feit dat Van de Perre niet met 'tegenbedenkingen' wenst te komen, maar verkiest dat 'van gemeld stuk geen mentie meer gemaakt wordt'. Maar aangezien het planetarium 'volstrekt uw eigendom is' - zo schrijft Van der Aa'wil de Maatschappij zich gaarne schikken naar uwe begeerte' . Hiermee is de zaak dan afgedaan. Pas na het overlijden van Van de Perre zal het stuk weer door Krom in de openbaarheid worden gebracht. C.
DE BESCHRIJVING DOOR KROM EN ANDEREN
G:ezien de in de jaren 1791-1793 verschenen, nogal vleiende beschrijvmgen van het planetarium, moet Van de Perre het resultaat van de b~oordeling door de Hollandsche Maatschappij voor zijn omgeving wel st~l hebben gehouden. In zijn uitgave van 1791 spreekt Krom er tenmmste wel zijn verbazing over uit, dat juist hij het moet zijn, die een beschrijving publiceert 20 • Toen hij het' Kunststuk' voor het eerst zag, 96
'zonder toen nog voorzien te zijn van deszelfs kostbaare kas en andere fraaije ornamenten of versiersels, ... dacht ik naauwlyks anders, of er zou, door één of ander kundig Liefhebber, in het kort wel eenige Beschryving, voorzien van de noodige plaaten, van dit Kunststuk worden uitgegeeven. En het heeft my lange verwonderd, dat zulks niet geschied zy. Te meer, omdat ik wel eens, byeene of andere gelegenheid, in gesprekken bemerkte, dat dit den Edelen Bezitter van hetzelve niet onaangenaam zou geweest zijn'. De ware oorzaak heeft Krom nooit kunnen bevroeden. Daar komt nog bij dat Van de Perre een andere uitgave waarschijnlijk eveneens heeft tegengehouden. Aan zo'n andere uitgave is namelijk wel gewerkt. In de inleiding tot dit verhaal zagen we reeds dat Krom in zijn voorwoord van een dergelijk project melding maakt, juist omdat hij verwachtte, dat in dit geschrift ook op het 'Binnenwerk' van het planetarium zou worden mgegaan. Trouwens, ook de 'Cronyk Almanach' vermeldt dit (toen al opgegeven?) plan voor een uitvoerige publicatie 21 • Men had - aldus de Almanach - een 'volkomen beschryving, met de daartoe betrekkelyke platen, gewagt uit de pen van den kundigen Jacobus de Mareeuw, koopman te Middelburg, by wien dezelve zoo men zegt, voor handen is'. Waarom is deze publicatie dan niet doorgegaan? Het antwoord op deze vraag ligt vermoedelijk besloten in een bundel handschriften met betrekking tot het planetarium, welke bewaard worden in de Provinciale Bibliotheek van Zeeland te Middelburg 22 • Deze bundel bestaat uit een aantal onderdelen. Allereerst bevat ze een copie van de verhandeling, zoals die bij de Hollandsche Maatschappij is ingediend, mèt de originele tekeningen van de hand van de Middelburgse stadsarchitect. Een tweede beknopte beschrijving, gebaseerd op dezelfde tekeningen, maar in een ander handschrift dan de eerste, kan een gelijktijdig met de eerste beschrijving vervaardigde verhandeling zijn. De eerste is dan kennelijk verkozen om aan de Hollandsche Maatschappij te worden toegezonden. Een derde stuk in deze bundel bestaat uit enige notities, die gezien de inhoud, vervaardigd zijn met het oog op een met het planetarium gehouden voordracht. Misschien dat deze notities van Ds. H.J. Krom afkomstig zijn. Het allergrootste gedeelte van de bundel wordt echter gevormd door een handschrift dat kennelijk voor de drukpers is voorbereid. Wanneer nu dit stuk van Jacobus (de) Mareeuw afkomstig is, dan is de oorzaak van het niet verschijnen wel duidelijk 23 • Zeker, wanneer we deze tekst bezien tegen de achtergrond van de (in deze bundel zo hardnekkig afwezige) commentaren van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. 97
Mareeuw's (?) verhaal vormt namelijk slechts één grote loftuiting op de persoon van Van de Perre en diens planetarium. Uitspraken zoals de volgende laten aan duidelijkheid niets te wensen over: 'De volmaaking van het Planetarium schijnt alleen bespaard geweest te zijn voor het edel en werkyverig vernuft van den Hoogedelgestrenge Heeren de Heere Mr. J.A. van de Perre ... Deze naukeurige waarneemer viel er met de borst op, om een volkomener werktuig, een tot nog toe onbekend planetarium met verbetering en volmaaking van de gebreken in de tot dien tijd bekende planetariï in de Waereld te brengen. Zijn altoos speurzieken geest, in alle de Wetten der beweeging en in de proeven der werktuigkunde zeer ervaaren, bragt het zoo verre in de Theorie, als het mooglijk immer met alle kunde en vlijt te brengen zij.' Het is begrijpelijk dat Van de Perre of diens weduwe aan een dergelijk produkt geen behoefte hebben gehad. Het geheel steekt in kwaliteit schril af tegen het redelijke niveau van Krom's latere 'Kort Ontwerp'. Het lijkt aldus zeer waarschijnlijk, dat de familie Van de Perre een uitgave van Mareeuw's werk heeft geblokkeerd.
VI. BESCHRIJVING Na dit - op archivalische gegevens gebaseerde - verhaal, mag nu eerst een beschrijving van het uurwerk volgen. Want, alle mogelijke onvolkomenheden ten spijt, het blijft een interessant werkstuk. Oude klokken van Zeeuwse makelij zijn uiterst schaars·, en een documentatie van het aanwezige materiaal is derhalve zeer wenselijk. Hierna kan dan een vergelijking worden gemaakt tussen dit Zeeuwse planetarium en enige andere 18e eeuwse demonstratie-planetaria. In 1972 is het planetarium Van de Perre/V an den Eeckhout gerestaureerd door de heer H. Hoitsma te Middelburg l . Het uurwerk had toen enige decennia stilgestaan. De restauratie vond plaats in verband met de overbrenging van de collecties van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen naar het toen nieuw ingerichte Zeeuws Museum aan het Abdijplein. Reeds in 1965 had de heer Hoitsma een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden van een herstel. Op basis van de bevindingen opgedaan bij deze restauratie is de volgende beschrijving opgt.:steld. A.
HET UITWENDIGE
Het planetarium en het aandrijvend uurwerk is ondergebracht in een houten kast, waarvan het grondvlak de vorm van een achthoek heeft. De breedte van het voetstuk is 1,55 meter, de hoogte ervan bedraagt 1,40 m. Het eigenlijke planetarium is ondergebracht in een ruimte boven in deze kast. Rond dit gedeelte bevindt zich een messing band van 1,08 meter middellijn, welke de dierenriem voorstelt. Hierbinnen bewegen de door kleine bolletjes aangegeven planeten in hun benaderde banen, en met benaderde snelheden rond de zon. Aanwezig zijn de planeten Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter en Saturnus, alsmede een aantal manen zonder eigen beweging 2 • Aan de bovenzijde is het planetarium afgesloten door een glazen raamwerk, waarvan de rand steunt op een twaalftal messing pilaartjes. De' zijkant van het planetarium, (de messing dierenriem) is in 1822 eveneens van een glazen raamomlijsting voorzien, waardoor een achttal met guirlandes gestoken houten afdekstukken buiten gebruik zijn geraakt 3 . Deze stukken zijn nog wel aanwezig, en worden in het inwendige van het voetstuk bewaard. Vanaf de rand van het glazen raamwerk lopen tenslotte vier gebogen consoles naar een bovenvlak dat aan de onderzijde van een kompas voorzien is, een waarop een astronomisch-zinnebeeldige groep van drie putti geplaatst is, rond een viertal boeken, een hemelglobe, en een kompas. Een oorspronkelijk ook nog aanwezige kijker is met een 98
99
astronomische ring in de laatste halve eeuw verloren geraakt4 • De totale hoogte van het planetarium bedraagt nu 3,30 m. Behalve het planetarium bedient het uurwerk in de kast ook nog een drietal wijzerplaten, die zich in de zijwanden van het voetstuk bevinden. Allereerst een in de oostwand ten dienste van een klok welke van een uur-, minuut- en secondewijzer is voorzien, en waarin tevens de schijngestalte van de maan valt af te lezen. Verder een in de westwand, waarop de zeven dagen van de week zijn geschilderd, en waarlangs een wijzer zich eenparig met één omwenteling per week beweegt. En tot slot een wijzerplaat in de noordwand, welke de dagen van het jaar aangeeft, en waarlangs eveneens een wijzer eenparig beweegt met één omwenteling per 52 weken of 364 etmalen. Bovendien geeft deze wijzer de tijden van opkomst en ondergang van de zon, alsmede de zonshoogte of -declinatie aan. Ookzijn de tekens van de dierenriem op deze wijzerplaat aangebracht. Verder zijn in deze wijzerplaat nog vier vensters uitgespaard, waarachter respectievelijk de Zondagsletter, het Guldengetal, de Zonnecirkel en de Epacta zichtbaar zijn. (Voor de betekenis van deze kalendergegevens zie bijlage 4.) In de vierde zijwand bevindt zich ten slotte een gedenkplaat, waarop de volgende Latijnse tekst valt te lezen: PLANETARIUM, QUOD SECUNDUM PRINCIPIA VIRORUM MARTIN ET FERGUSON INSTRUXIT JOSEPH VAN DEN EECKHOUT, MATHESEOS UT ET REI SUAE HOROLOGICAE ADMODUM PERITUS, QUI PRAETEREA MAGNA ARTE ATQUE INDUSTRIA, ITA UT MODUS OCULOS FUGIAT, ADDIDIT EA, QUAE VIR ILLUSTR. ET AMPLISS. J.A. VAN DE PERRE. DOMINUS IN NIEUWERVE &c. &c. IPSE INVENIT ATQUE EXCOGITAVIT, TELLURIS SCIL. EXCENTRICITATEM, IMO ET OMNIUM PLANETARUM, EORUMQUE INCLINATIONEM AD ECLIPTICAM ET SINGULORUM LATITUDINEM, APHELIUM, PERIHELIUM ATQUE NODOS. ADJECTI SUNT INDICES EODEM MODO, QUO PLANETARIUM (HOROLOGII NEMPE OPE) MOTI, HORAM, MINUTA, PRIMA ET SECUNDA, DIEM HEBDOMADIS ET MENSIS, PHASES LUNAE, SOLIS PORRO ORTUM, OCCASUM, GRADUM, DECLINATIONEM, DENIQUE ET EPACTA, LITERAM DOMINICALEM, NUMERUM AUREUM ET CYCLUM SOLAREM, APTISSIME INDICANTES. CAETERUM CIRCULUM GRADUUM TAM LONGIT s , QUAM LATIT s , MENSOREM EX AERE PULCHRE PERFECIT ROBERT. MDCCLXXXVI.
namentlijk de beweeging der Planeeten en uitmiddelpuntige en tot elkander hellende loopbaanen, zoo dat de Heliocentrische Lengte en Breedte van ij der derzelve duidelijk zigtbaar is. Op drij onderscheide wijzerplaaten worden door wijzers, welke gelijk het planetarium, door het horologie aan den gang gehouden worden, vertoond de tijd in Vuren, minuuten en seconden, den dag der weeke, de Phases der Maane, den op- en ondergang der Zonne; Lengte en Declinatie der zelve, het Guldegetal, de Epacta en Zonnecirkel. De Zodiak is door J.F. Robert zeer konstig vervaardigd. 1786.
B. INWENDIG
1. Het aan,drijvend uurwerk Gezien de imponerende omvang van de kast wordt het gehele mechanisme aangedreven door een verrassend klein slingeruurwerk, dat voorzien is van een secondeslinger, dwz. een slinger, die een gehele periode uitvoert in 2 seconden. De aandrijving van het uurwerk wordt geleverd door een gewicht van 15 kg, dat via een katrol aan een darmsnaar is bevestigd. Het effectieve gewicht is daardoor 15 : 2 = 7,5 kg. De diameter van de snaartrommel is 55 mm, zodat het aandrijvend koppel 7,5 x (0,055: 2) = 0,206 kg.m (of2,02 Newton.meter) bedraagt. Bij het aflopen van het uurwerk kan het gewicht ruim 60 cm dalen, en vanwege de ophanging via een katrol is daarmee het dubbele aan snaarlengte vereist, ofwel ruim 120 cm. Het aantal werkzame windingen van de darmsnaar rond de snaartrommel is daarmee 120: (3,14 x 5,5) = ca. 7. Het op de snaartrommel aansluitende raderwerk is zo gekozen, dat de as waarop de snaartrommel is bevestigd één omwenteling per twee etmalen maakt. Met 7 werkzame windingen kan het uurwerk dus 7 x 2 = 14 etmalen lopen. Een eenvoudige berekening leert tenslotte dat het voor de aandrijving van het gehele mechanisme geleverd vermogen 73 microwatt bedraagt.
2. De raderen van het uurwerk Hetgeen in een oude vertaling door l.P. Fokker (1755-1831) betekents: Dit Planeetenstelsel is, volgens de grondbeginsels van den Heere Martin en Ferguson, gemaakt door den kundigen en verdienstelijken Heer Joseph van den Eeckhout, door wien ook alles, dat den Hoogedele Heer l.A. van de Perre, Heer van Nieuwerve (voor wiens bijzonder gebruik en kosten dit konststuk is vervaardigd) uitgedagt heeft, op eene zoo vernuftige en konstige wijze (alles) is uitgevoerd, dat het scherpsienste oog de wijze waarop alles werkt niet kan attrappeeren, 100
Het aandrijvend uurwerk bestaat uit een aantal assen en raderen, zoals in fig. 1 schematisch is weergegeven. De assen zijn daarin aangeduid met de letters a, b, c, enz., terwijl bij de raderen de aantallen tanden staan vermeld. Het ankerrad op de as (a) heeft 30 tanden. Het echappement waarvan dit rad deel uitmaakt bepaalt de snelheid waarmee de radertrein voortgaat. Immers de slingerlengte bepaalt de tijd waarin het anker bovenaan 101
de slinger heen en weer beweegt. Met de gekozen slingerlengte van 1,028 meter maakt de slinger 1 slag per seconde. Per minuut passeren onder het anker dus 30 tanden, precies het aantal tanden dat het ankerrad bezit, dat daarmee één volledige omwenteling per minuut maakt. In tabel 1 is voor de volgende raderen in het uurwerk de hieruit voortvloeiende omwentelingstijd voor ieder rad weergegeven.
Anker
---1]_7_- r-3_O__ a
TABEL 1 As
Aantal omw. per uur
Omloopstijd
Functie in het mechanisme
6
d
72 a b c d e f g h
60 X 7/56 7,5 x 8/60 1 x 36h6 1 X 6 /72 1 x 8/64
60 7,5 = I = 1 =
= 1/12 = 1/8
1/8 X 12/72 = 1/48 1/48 X 16/ 56 = 1/168 1/168
x
1/52
= 1/8736
I minuut 8 minuten I uur 1 uur 12 uur 8 uur 2 dagen 7 dagen 364 dagen
Secondenwijzer
36 _nf-8_ _ _b_ 56 1 U60
Minutenwijzer Uurwijzer Aandrijfas Weekdagwijzer Jaardagwijzer/Aandrijving Planetarium
Uurpijp
_--"--'-=-__ ......... e
c
8
36
Minuutas
64
-11_12
-----1
Pijp e draait concentrisch rond as c. As i is dubbel uitgevoerd: Eén as voert naar de jaardagwijzer, de andere (loodrecht daarop) gaat naar het planetarium. De koppeling van deze assen op as h geschiedt niet door middel van tandraderen, maar door een wormwieloverbrenging. Bij J omwenteling van as h wordt het wormwiel op de beide i-assen J tand verzet.
f
h
72
56 g Grondra~
·~----jol
16
Koppeling
Raderschema uurwerk.
102
103
3. De wijzerplaten A. De klok
h
e. uurpijp
Aanwijzing van de maangestalten in de uurwijzer.
c.min~ opwindrichting
De in de oostwand van het voetstuk aanwezige klok wordt - zoals uit de tabel blijkt - aangedreven door de assen a, c en e. Zoals bij een gewone klok gebruikelijk draaien de uur- en minutenwijzer concentrisch rond in het midden van de wijzerplaat. De secondenwijzer is direkt op het anker aangebracht en heeft daardoor een afzonderlijke uitgang met een eigen schaalverdeling in de bovenste helft van deze plaat. Behalve de tijd in uren, minuten en seconden worden in deze klok nog bovendien de schijngestalten van de maan weergegeven. Daartoe bevindt zich in de uurwijzer een draaibaar schijfje, voorzien van twee manen (zoals bij een Friese klok), dat middels een sterrad aan de achterzijde van de wijzer twee maal per etmaal een impuls krijgt (fig. 2). Steeds wanneer de uurwijzer een op de wijzerplaat aangebracht pennetje passeert wordt het sterrad één tand verzet 6 . Het sterrad bezit 7 tanden en het daarop geklonken rondsel dat het schijfje met de beide manen aandrijft bezit er eveneens 7. Ieder etmaal maakt het sterrad hierdoor 2/7 omwenteling. Het maanrad met 118 tanden maakt dan 2/7 x 7/ 118 = 1/59 omwenteling per etmaal. Aldus volbrengt de schijf met de twee manen één omwenteling in 59 etmalen, zodat een bepaalde maanfase na 59/ 2 = 29,5 dag herhaald wordt.
vast ophangpunt snaar
Fig. lb.
Rondsel: 7 tanden, Sterrad: 7 tanden' Maanrad: 118 tanden,
gewicht 15 kg
>
n
'*i ' -
'r
• Vaste pen op wijzerplaat
Uurwerk van het Zeeuws planetarium.
104
105
De werkelijk gemiddelde synodische maanomloop is 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 3 seconden, (= 29,5306 dag), zodat na verloop van tijd de aanwijzing van de maangestalten hier wat gaat voorlopen. In de minutenwijzer is op een eveneens cirkelvormig gedeelte de Latijnse spreuk: 'Vigilate et Orate Quia Nescitis Diem Neque Horam' aangebracht, welke vertaald luidt: 'Waakt en bidt, want gij weet dag noch uur'. Oorspronkelijk werd deze spreuk door een contragewichtje horizontaal gehouden. Tegenwoordig is de stand ten opzichte van de wijzer gefixeerd. B. De wijzer voor de dagen van de week In de westwand recht tegenover de klok bevindt zich een wijzerplaat, waarin as h uitkomt, welke eenmaal per week rondgaat. De hierop bevestigde wijzer wijst bij elke rondgang de opeenvolgende weekdagen aan, die op de wijzerplaat staan aangegeven als: Dies Solis (zondag), Lunae (maandag), Martis (dinsdag), Mercurii (woensdag), Iovis (donderdag), Veneris (vrijdag), en Saturni (zaterdag). Elke dag is dus verbonden met de naam van een der planeten, de zon en de maan. De bij deze hemellichamen behorende astronomische symbolen zijn eveneens op de wijzerplaat aangegeven. Verder zijn op de ring 7 x 24 deelstrepen geschilderd, zodat de afstand tussen twee opeenvolgende symbolen in 24 uren is verdeeld. Voorts zijn bij de symbolen de letters MN (Middernacht) en M (Middag) aangebracht, zodat de eenparig rondgaande wijzer ook hier, zij het bij benadering, het uur van de dag aanwijst. C. De wijzer voor de dagen van het jaar In de noordwand is de derde wijzerplaat aangebracht,waarin worden aangegeven: 1. de dagen van het jaar 2. de tijden van zons-opkomst en ondergang 3. de zonshoogte (declinatie) 4. de tekens van de dierenriem waarin de zon zich bevindt 5. en tenslotte de zgn. kalendergegevens, nodig ter berekening van toekomende kerkelijke feestdagen (e.d.). Dit zijn a. de Zondagsletter b. de Zonnecirkel c. het Guldengetal d. de Epacta. De betekenis van deze kalendergegevens is nader aangegeven in Bijlage 4.
106
De vier eerstgenoemde grootheden worden gelijktijdig door één wijzer aangegeven. Deze wijzer is bevestigd op as i, welke in een periode van 364 dagen rond draait. Als gevolg van deze 52-weekse periode maakt de wijzer in een jaar van 365 dagen 1/364 omwenteling te veel, hetgeen een jaarlijkse miswijzing van 1 dag oplevert. In een schrikkeljaar zijn dat er zelfs twee. Bij een beschouwing van de wijzerplaat blijkt dat deze de dagen van 1 januari tot en met 30 december aanwijst, zodat op 31 december (en op 29 februari in een schrikkeljaar) de wijzer één etmaal teruggezet moet worden. Hierin is door de maker voorzien door de wijzer via wrijvings- of slipkoppeling op as i te laten meevoeren. Voor de kalendergegevens (ook wel de 'Chronologische Cirkels' genaamd) zijn in de wijzerplaat vier rechthoekig uitgesneden venstertjes aangebracht, waarachter de betreffende letters of getallen zichtbaar zijn. Deze kalendergegevens veranderen bij de aanvang van ieder volgend jaar, zodat de schijven waarop deze tekens geschilderd zijn op de eerste dag van het nieuwe jaar één teken verzet moeten worden. Dit verzetten dient met de hand te geschieden, vanuit de kast achter de wijzerplaat.
4. De imitatie van de planeetbewegingen Het eigenlijke planetarium bevindt zich bovenop het deksel van het voetstuk. In dit planetarium worden de bewegingen van de eerste zes planeten in ons zonnestelsel nagebootst. Niet alleen is daarbij de omloopstijd van iedere planeet in zijn baan om de zon weergegeven; ook de helling van elk der planeetbanen ~s geïmiteerd, terwijl bovendien aan de ellipsvorm en de uitmiddelpuntigheid van de planeetbanen de nodige aandacht is besteed. Alvorens we de tandwielkast voor de planeetaandrijving behandelen, bezien we eerst de wijze waarop de planeetbanen in dit planetarium zijn gerealiseenl. A. De planeetbanen De planeetbolletjes zijn bevestigd op verticale stangen, de planeetdragers. Deze planeetdragers zijn aan de onderzijde voorzien van looprolletjes, die op vrijwel cirkelvormige koperen banden kunnen rond bewegen. Aan de bovenzijde zijn deze koperen banden hellend uitgevoerd, zodat de planeetdragers en de daarop bevestigde planeten slechts kunnen bewegen in een door deze banden gecommandeerd hellend baanvlak. Uiteraard is de hellingshoek van elk baanvlak gekozen in overeenstemming met de uit de astronomie voor iedere planeet bekende waarde. (Zie tabel 2, kolom 2.)
107
11
11
11
11
11
N
r-
M
V)
N
00 M
00 ...... '
'<"1
'-1)
-
>< >< >< >< >< >< >< ~~~~~~~ f"f') ff') ("fî ("'f") ("f') (""') <")
O\NONO'<:;'f" ~ 0" lij" N v-)
r-: --tnO'\.
8~8:;;§::~ 000000
l'-rf'IO--N
-N
108
11
ONOtn
on
\0 00 r-- '<:j" "7 ("'t') V)".-c)I.!5rr)OO~ ~ -O'\«TV)
11
~ __ _ _ _ _ «t
M N O_ t '_ _ 00_ _ _ _ tn '
planeetdrage~s vanuit een uitmidde aandrijfarmen in- en uitschuifbaar v Een bijkomend gevolg van deze overigens dat de planeten bij hun pe dichtstbij (resp. verst) gelegen afs sneller) bewegen. In werkelijkh (Tweede wet van Kepier.) In de pr niet worden opgemerkt.
OO-N~lnN
ÓO"Ó"':N~
vvvvv~v c c c c c ~ c (/l
rfJ
(/l
I/J
(/l
.......
[fJ
OJ V Q) Cl) OJ Ij.) Q) ....................................... +-> O'\--.;:t'OOrtjrtl["--
NM~rr7~Nr-:
-00---
ÓÓÓÓÓÓ
11
11
11
11
11
11
11
>< >< >< >< >< >< ><
::6::6::6::6::6::6::6 rtI tri ("'f")
O\NONO«:"t
M
r-: ó
Vi"
N
.r)
--V)CJ'.,
8~8~~~
000000
(--rrïO--N
-<'1
108
("f'j
("1")
("f")
('"f')
Zon
B. De tandwielkast voor de planeetbewegingen en de zonsrotatie
Tandwielkast van het Zeeuws planetarium.
De omwentelingssnelheden van de planeten worden ontleend aan een vertikale as i, welke één omwenteling maakt in 364 dagen. De wijze waarop deze as via een wormwiel aan het uurwerk is gekoppeld is aangegeven in fig. '3. Op deze staande as is een zevental tandwieltjes aangebracht, die ingrijpen in een even groot aantal raderen welke alle draaien rond een spil j7. Op deze wijze wordt een stelsel van zeven
I. Zon 11. Mercurius
Verticale as van het planetarium 1 omw. per 52 weken
vast rad 32 t
i -2
a:u,:!~~m~~I!l VII
III. IV. V. VI. VII. VIII. IX. X. XI. XII.
Vaste bus voor Mercurius Venus Vaste bus voor Venus Aarde Vast rad voor de Aarde Mars Vaste bus voor Mars Jupiter Vaste bus voor Jupiter Saturnus
h
Aan het uurwerk Eéngangige worm gekoppelde horizontale as h (1 omw. per week)
. -. "
-' ........ -
Wormwiel 52 tanden
XI
'---"-.--.- .----
I
I
XII
Wormwiel 52 tanden /
I
Horizontale as I omw. per 52 weken
_:-1- __
concentrisch bewegende assen aangedreven, die zorg dragen voor de rondgaande beweging van de zes planeten, en de rotatie van de zon. De gehele tandwielkast is weergegeven in fig. 4. De bij de restauratie vastgestelde tandradverhoudingen zijn aangegeven in tabel 3, samen met de hieruit voortvloeiende omloopstijden van de planeten en de werkelijke waarden, zoals die in de 18e eeuw werden aangehouden. Uit deze staat blijkt dat, afgezien van de zonsrotatie, alle bewegingen minstens tot op 4 promille nauwkeurig verlopen.
110
50 t 52 t
83t 146t
wormwiel i- -2
Fig. 4.
111
-
C. Het mechanisme voor de aard rotatie Onder de planeetbolletjes in het planetarium neemt de aarde een bUzondere plaats in, omdat zij ook nog een eigen rotatie uitvoert 8 • Zoals het behoort, voldoet deze aard rotatie aan de volgende drie eisen: a. Het bolletje wentelt in 24 uur eenmaal om de eigen as. b. Deze aardas maakt een hoek van 66° 30' met het vlak van de ecliptica. c. Tijdens de jaarlijkse omloop van de aarde rond de zon blijft de aardas voortdurend evenwijdig aan zichzelf; de as behoudt dus zijn eenmaal ingestelde richting. Het mechanisme dat aan deze eisen tegemoet komt is weergegeven in figuur 5. Uit deze figuur en de daarin aangegeven tandwielverhoudingen valt het volgende af te leiden: Door brug k wordt de planeet-aandrijvende as I in 364 dagen eenmaal rondgeduwd om spiIj. Bij deze enkele rondgang van de brug maakt as I dus schijnbaar 108/ 8 x 12/6 = 27 omwentelingen. De hier toegepaste epicyclische aandrijving heeft echter een verraderlijk trekje: het feit namelijk dat de brug k zelf ook eenmaal rondgaat, en wel in een tegengestelde draairichting t.o. v. as I, doet het effectieve aantal omwentelingen van as I met precies 1 omwenteling verminderen tot 26 omwentelingen. Het aard bolletje maakt aldus in 364 dagen 26 x 84/ 6 = 364 omwentelingen, ofwel precies één omwenteling per etmaal. Deze zelfde redenering geldt ook voor de planeetdragende holle bus m, die door een 32 : 22 : 32 overbrenging precies eenmaal rond zou moeten gaan in 364 dagen, maar die als gevolg van de epicyclische aandrUving bij de rondgang van brug k één omwenteling achterblijft, waarmee het totale aantal omwentelingen van bus m op 1 - 1 = 0 omwentelingen komt. Daarmee is de stand van de aardas in de ruimte gefixeerd.
Maan Ecliptica
,
I
I I I
I
spil
I
bus
I I, ! I
I
8t
D. De manen Behalve de planeten en de zon zijn in het planetarium ook nog een aantal manen te zien. Behalve onze eigen maan rond de aarde, zijn ook nog vier manen rond Jupiter en vijf manen rond Saturnus aanwezig. Vanzelfsprekend is deze laatste planeet ook nog van een ring voorzien. Geen der manen bezit een eigen beweging. Wel zijn zij met de hand verstelbaar.
.--V.
Middelpunt zon
108 t (vast
6t
brug
1~~:k:~~rI~~;g'rs=cECrrqITIllll!I:P)I~IR~~=cp=oa~I~<~::~-C 32 t
22 t
32 t (vast)
lJL..~--;---,-+:-r- Vaste bus
Draaiende bus Vaste bus Fig. 5. Naar transmissie kast
/'
~
Tandwielconstructie voor de wenteling van de aarde om de zon. 112
113
5. De koperen Ecliptica van Robert Het gehele bewegende stelsel wordt omsloten door een zeer nauwkeurig bewerkte koperen gordel van 108 cm middellijn, welke de dieren:iem voorstelt. Deze bolschijf is zodanig tot gaas uitgevijld, dat elke vierkante gaasopening, zowel horizontaal als vertikaal, precies één booggraad bedraagt. Horizontaal is de schijf volledig, en bevat zij dus 360°, vertikaal zijn er 18° aanwezig. De middelste van de 18 paralIele cirkels is een grootcirkel, en verbeeldt de ecliptica. Het ecliptica-vlak gaat door de middelpunten van zon en aarde. De banen van de overige planeten snijden de ecliptica in een van de zgn. 'knopen'. Met behulp van deze ecliptica kan men bij benadering de Heliocentrische en Geocentrische lengten en breedten van de planeten aflezen. Als men het oogjuist in het eclipticavlak houdt, zodanig, dat men t~vens de zon in een rechte lijn tussen de planeet en het oog heeft, dan ziet men tegenover zich, aan de binnenkant van de dierenriem, de middelbare Heliocentrische lengte en breedte van die planeet in graden weergegeven. Neemt men echter een zodanige stand in, dat men de aarde tussen zich en de zon op een rechte lijn ziet, dan heeft men tevens een overzicht van de stand der planeten met betrekking tot de zon en de aarde. Deze Geocentrische lengten en breedten kan men overigens niet al te nauwkeurig aflezen 9 •
6. Het gebruik als demonstratie-planetarium Vo.or demonstr~tiedoeleinden bestaat er de mogelijkheid om het planetanum-mechamsme los te koppelen van het aandrijvend uurwerk. In de kast onder het uurwerk bevindt zich daartoe een koperen hefboom. Door deze hefboom iets naar zich toe en vervolgens naar rechts te bewegen gaat de as h aan de uurwerkzijde naar links, en wordt aldus de ingrijping van de raderen op de assen g en h verbroken. De bediening van het planetarium geschiedt dan verder door middel v~n . een bij het planetarium aanwezige handslinger , die past op het Ultemde van as h, midden in de wijzerplaat voor de dagen van de week. Eén omwenteling van de slinger komt dan overeen met één week op het planetarium. Naar believen kan men zo in korte tijd een aantal planeetstanden in verleden en toekomst tonen. Is de demonstratie afgelopen, dan moeten de wijzers voor de weekdagen en de datumwijzer met de handslinger eerst in de uitgangsstand terug gebracht worden, alvorens as h met de hefboom weer aan het uurwerk wordt gekoppeld. Dit uurwerk blijft overigens tijdens de demonstratie doorlopen.
114
7. Periodiek aan te brengen correcties Het hier behandelde mechanisme geeft aldus een vrij redelijke benadering van de ware bewegingen welke de planeten aan de hemel uitvoeren. Niettemin zullen er na verloop van tijd onherroepelijk afwijkingen optreden, die een correctie van de op het planetarium aangewezen standen vereisen. a. de datumwijzer Wij zagen reeds dat in ieder geval bij elkejaarwisseling (en in schrikkeljaren ook op 29 februari) de datumwijzer I plaats dient te worden versteld. b. de kalendergegevens Ook de 'Chronologische Cirkels' verkrijgen ieder nieuw jaar een andere waarde, en dienen dan met de hand één plaats te worden verzet. c. de stand van de planeetbolletjes Behoudens Saturnus wentelen alle planeetbolletjes iets te snel rond de zon. Zo wentelt het aardbolletje bijvoorbeeld eenmaal in zijn baan rond in een periode van 364 dagen, in plaats van de vereiste 365,242 dagen. Bij een volledige omloop van 360 graden is het verschil tussen de werkelijke omloop van de aarde, en die van het aardbolletje aldus 365,242 - 364 = 1,242 etmalen. Het aantal graden dat het bolletje in 1,242 etmalen aflegt bedraagt dan (1,242 x 360°) : 364 = 1,227°. Doordat dit verschil steeds aangroeit moet het bolletje periodiek worden teruggezet. Het ligt voor de hand dit met de overige correcties bij iedere jaarwisseling te doen. De instelling van de juiste planeetstanden kan het beste geschieden in overeenstemming met de gegevens in de jaarlijks verschijnende 'Nautical Almanac', of anders aan de hand van de onderstaande tabel, waarin het aantal jaarlijks te verstellen graden staat aangegeven. TABEL 4 Planeetbol
Mercurius Venus Aarde Mars Jupiter Saturnus
Verschil in omloopstijd (dagen) 0,258 0,695 1,242 4,609 14.373 - 25,093
Te verstellen graden na 364 dagen 1,06 1,12 1,23 2,42 1,20 - 0,84
d. De maangestalte-schijf De duur vanéén synodische maansomloop, ofwel 1 lunatie, bedraagt 29 dagen, 12 uur en 44 minuten. Het maanschijfje in de grote wijzer van het uurwerk bezit echter een periode van 29 dagen, en 12 uur, zodat dit schijfje bij iedere lunatie 44 minuten voorloopt. Wanneer dient hier een correctie plaats te vinden? Welnu, in 29 dagen en 12 uur (= 24480 min.) wentelt het maanschij(je 180°, ofwel 1° per 236 minuten. Bij iedere lunatie ontstaat aldus een miswijzing van (44: 236) x 1° = 0,186°. De enige correctiemogelijkheid bestaat uit het verstellen van het uit 7 tanden bestaande sterrad, dat het 118 tanden bezittende maanschijfje aandrijft. Wanneer het sterrad 1 sterpunt verzet wordt, verdraait het maanschijfje aldus (360° : 7) x (7 : 118) = 3,05". Deze verdraaiing wordt bereikt na 3,05 : 0,186 = 16,4 lunaties, of éénmaal per ongeveer 16 maanden. Zonder bezwaar voor de aanwijzing van de maanfasen kan deze correctie ook eens per 3 x 16 = 48 maanden of 4 jaren verricht worden, en wel door het sterrad dan 3 tanden terug te zetten. Dit zou dan steeds op de 2ge februari kunnen geschieden, te gelijk met het verzetten van de datumwijzer.
116
VII. HET PLANETARIUM VAN DE PERRE-VAN DEN EECKHOUT VERGELEKEN MET ANDERE 18e EEUWSE 'ORRERIES' Het planetarium van Mr. Van de Perre, volgens Krom 'eenig in zyn soort', volgens Drijfhout en anderen 'misschien wel het kostbaarste dat in Europa gevonden wordt, weliswaar gedeeltelijk in navolging van anderen gemaakt, maar niettemin meer volmaakt dan welk ander vergelijkbaar kunststuk'. Het zijn nogal wat pretenties! De vraag is nu: Wat blijft er eigenlijk van deze beweringen overeind? Wie zijn er nagevolgd? Is er inderdaad iets verbeterd? Op deze en soortgelijke vragen wil het volgende hoofdstuk een antwoord trachten te geven .. A.
HET TYPE (DE DUBBEL-CONISCHE AANDRIJVING)
Uit het voorgaande mag duidelijk zijn, dat het planetarium gebaseerd is op het meest eenvoudige type aandrijving dat denkbaar is. Voor iedere planeet zijn er slechts twee tandraderen, die de benaderde planeetbeweging verzorgen. Rond een centrale as (die het zonnebolletje draagt) draait voor iedere planeet een buis, met aan de onderzijde één der tandwielen, en aan de bovenzijde een arm die het planeetbolletje draagt of voortduwt. Elk der tandwielen op dit coaxiaal draaiende buizenstelsel grijpt dan in een bijpassend ander tandwiel. De diameters van de tandwielen zijn daarbij zo gekozen, dat alle tweede tandwielen samen op één as bevestigd kunnen worden. Dit type aandrijving is door Millburn 'dubbel-conisch' genoemd, vanwege de in diameter oplopende tandwielen, die op beide assen een kegelvormige gedaante opleveren!. (Het woord 'conisch' heeft dus geen betrekking op het uiterlijk van de individuele tandwielen.) Dit principe is voor het eerst gelanceerd door Kepler in 1598, maar aangezien deze er in zijn gepubliceerde werken aan voorbij gaat, is zijn idee tot in de twintigste eeuw onopgemerkt gebleven 2 • Onafhankelijk van Kepler heeft de Deen Ole R0mer (1644-1710) een dergelijk mechanisme bedacht voor eenjovilabe (1677), een toestel om de maanbewegingen rond de planeet Jupiter te kunnen demonstreren. Kort hierna (omstreeks 1680) heeft hij echter ook een planetarium volgens dit principe ontworpen 3 • Het zal duidelijk zijn dat de kwaliteit van de benadering der planeetbewegingen direkt afhangt van het aantal tanden dat men bij de raderen gebruikt. Het is niet bekend op welke wijze Kepler en R0mer tot de keuze van hun tandrandverhoudingen zijn gekomen, maar het lijkt
117
waarschijnlijk, dat zij door uitproberen, op empirische wijze hun breuktallen hebben gekozen. (Zie tabel 5.) Anders is dat gegaan bij de Nederlander Christiaan Huygens (16291695). Hij is de eerste man geweest, die een theoretische benaderingswijze voor de berekening van tandradverhoudingen heeft ontwikkeld. Huygens was dan ook een zeer veelzijdig geleerde, die in geheel Europa bekendheid genoot onder meer vanwege zijn theoretische en praktische onderzoekingen van uurwerken. Zijn uitvinding van het slingeruurwerk in 1657 vormt een der hoogtepunten uit de Europese beschavingsgeschiedenis 4 • In 1682 ontwerpt hij een planetarium, waarvan de aandrijving weliswaar niet volgens het dubbel-conische systeem (zoals bij R0mer) geschiedt, maar dat niettemin berust op het gebruik van een enkelvoudige breuk als de meest eenvoudige manier om de planeetbewegingen te imiteren s. Huygens' probleem was dus eveneens: Hoe kan je een verhouding tussen twee gehele getallen vinden, die het beste de werkelijke verhouding tussen de omloopstijden van twee planeten weergeeft? Voor de oplossing van dit probleem maakt Huygens gebruik van een zgn. 'kettingbreukontwikkeling', een wiskundige methode, die in zijn tijd al ongeveer een eeuw oud was, maar die nog nooit eerder was gebruikt om tandrad verhoudingen te vinden 6 • Op deze wijze berekent. Huygens een aantal breuken, die vertaald naar tandrad verhoudingen een vrij nauwkeurige benadering geven van de relatieve omloopstijden tussen de planeten. (Zie tabel 5.) Betere benaderingen blijven daarbij weliswaar steeds mogelijk, maar de theorie van de kettingbreuken wijst uit, dat daartoe steeds groter wordende tellers en noemers vereist zijn. Alleen met complexere tandwieltreinen, waarmee de breuk dan als het ware in gedeelten wordt geknipt, is nog aan deze eis te voldoen. Uitgaande van een aandrijving van 365\.-4 dag voor het aardbolletje zijn de getallen van Huygens aldus de best haalbare in een dubbel-conisch planetariumsysteem. De ontwikkeling van het dubbel-conische systeem na Huygens
Met Huygens kettingbreukontwikkeling zou zo het laatste woord gezegd moeten zijn, ware het niet dat de resultaten van Huygens voor lange tijd verscholen zijn geweest in het postuum (in 1703) uitgegeven werk 'Opuscula postuma'. Het heeft er alle schijn van dat de Latijnse tekst van dit werk een ruime verspreiding van Huygens' theorie in de weg heeft gestaan 7 • Zeker onder handwerkslieden, zoals horloge- en instrumentmakers; en in de achttiende eeuw zijn zij het vooral, die zich op de vervaardiging van planetaria gaan toeleggen. Zo is het mogelijk dat we in 1738 te Amsterdam een geheel nieuw 118
'planetarium volgens het stelsel van Copemicus' tegenkomen, 'uitgevonden' door Jan van den Dam, een autodidact die in Amsterdam enige jaren lessen verzorgde in de Newtoniaanse natuurkundes. Ook dit planetarium (door Van den Dam de 'Sphaera Perfecta' genoemd) blijkt weer gebaseerd te zijn op het principe van de dubbel-conische aandrijving. Een bewaard gebleven exemplaar uit 1756 onthult ons de door Van den Dam toegepaste tandradverhoudingen, en deze blijken op verschillende punten af te wijken van de getallen, zoals die door Kepier, R0mer of Huygens gebruikt zijn 9 • Ook een in 1735 uitgegeven beschrijving van R0mers planetarium, waarin de bewerker P. Horrebow enkele nieuwe tandradverhoudingen suggereert, lijkt Van den Dam's werk niet te hebben beïnvloed 10 ; een zelfstandige 'inventie' door Jan van den Dam van het dubbel-conische principe behoort aldus zeker tot de mogelijkheden. Zelf acht Van den Dam het in ieder geval belangrijk genoeg om er bij de Staten van Holland en West-Friesland octrooi voor aan te vragen 11. Bij het voorgaande dient overigens wel te worden opgemerkt, dat Van den Dam niet de eerste Nederlander is geweest, die zich na Huygens met de vervaardiging van planetaria heeft bezig gehouden. Integendeel, in zijn belangstelling voor astronomische raderwerken stond hij zeker niet alleen. Wel is Van den Dam de eerste die in de Nederlanden het dubbel-conische systeem toepast. Andere contemporaine planetaria hebben een meer complexe tandwielaandrijving, en vallen daardoor buiten de hier gehouden vergelijking 12. Geheel los van de ontwikkelingen op het vasteland van Europa staat het werk van de Engelse autodidact Benjamin Martin (1704/5-1782), een bekend popularisator van de natuurwetenschappen in Groot-Britannië 13. Ook Martin ontwerpt weer een planetarium volgens het dubbelconische systeem, met opnieuw eigen tandradverhoudingen. (Zie tabel 5.) In een uitvoerige studie is door Millbum voldoende aannemelijk gemaakt dat ook Martin weer geheel zelfstandig tot dit ontwerp is gekomen, zonder voorkennis van het werk van anderen 14 • We leven dan in 1747, anderhalve eeuw na Kepier, de eerste uitvinder. Deze keer is het echter wel de laatste maal dat het dubbel-conische planetariumsysteem 'ontdekt' behoeft te worden. Gedurende zijn leven zal Martin van zijn planetarium een veel verkocht succesnummer maken, waardoor het systeem een grote verspreiding krijgt, en door vele instrumentmakers wordt nagevolgd. Ook het planetarium in het Zeeuws Museum is grotendeels op Martin's ontwerp terug te voeren, hetgeen overigens in het Latijnse opschrift op het planetarium wordt erkend. Dit opschrift op Van den Eeckhout's werkstuk vermeldt overigens ook nog een tweede 'uitvinder' , wiens werk zou zijn nagevolgd.
119
N
TABEL 5: Vergelijking tandrad verhoudingen
0
Planeet
Mercurius Venus Aarde Mars Jupiter Saturnus Aswenteling Zon
Kepler (1598) 46: 191 243: 395 60 : 60 79 : 42 344 : 29 324 : 11
R0mer (1680)
Huygens (1682)
13: 24 : 36 : 47 : 83 : 147 :
204: 847 32 : 52 60 : 60 158 : 84 166: 14 206 : 7
54 39 36 25 7 5
Horrebow (1735) 33: 24 : 36 : 79 : 83 : 206:
137 39 36 42 7 7
v.d. Dam (1738/56)
Martin (1747)
30: 40 : 90: 96 : 166 : 206 : 10:
20 : 32 : 50 : 75 : 83 : 148 :
125 65 90 51 14
7 146
83 52 50 40 7 5
v.d. Eeckhout (1783-86) 20: 32 : 50: 47 : 83 : 148 : 10:
83 52 50 25 7 5 146
N.B.: De door Kepler voorgestelde waarden zijn pas in de 20e eeuw gepubliceerd, die van R0mer pas in 1735 (door Horrebow), en die van Huygens eerst in 1703 (in het Latijn door De Volder). De verhouding 47: 25 voor de planeet Mars is in 1767 ook gesuggereerd door James Ferguson.
TABEL 6: Vergelijking relatieve omloopstijden. Planeet
Kepler
Römer
Huygens
Horrebow
v.d. Dam
Martin
v.d. Eekhout
Werkelijk volgens Lalande (1772)
Mercurius Venus Aarde Mars Jupiter Saturnus Aswenteling zon
0,2408 0,6152 1 1,8810 11,862 29,455
0,2407 0,6154 1 1,8800 11,875 29,400
0,2409 0,6154 1 1,8810 11,875 29,429
0,2409 0,6154 1 1,8810 11,875 29,400
0,2400 0,6154 1 1,8824 11,875 29,429 0,0685
0,2410 0,6154 1 1,8750 11,875 29,600
0,2410 0,6154 1 1,8800 11,875 29,600 0,0685
0,2408 0,6152 I 1,8808 11,856 29,431 0,0695
TABEL 7: Door het raderwerk veroorzaakte afwijkingen in de weergave van de ware omlooptijden van de planeten zoals gegeven bij Lalande. (Uitgedrukt in promille.) Planeet
Mercurius Venus Aarde Mars Jupiter Saturnus Gem. afwijking (absoluut)
N
v.d. Dam
1 jaar = 364 d.
v.d. Eeckhout indien 1 jaar = 365,242 d.
365 d.
Eisinga (1781) 365 d.
2,93 3,10 3,40 3,80 3,32 - 2,33
- 0,48 - 0,30 0,00 0,40 - 0,08 5,75
4,18 0,36 0,66 0,19 0,58 0,73
- 0,36 - 1,35 0,66 - 1,35 - 1,07 - 0,99
3,15
1,17
1,12
0,96
v.d. Eeckhout
Aangepaste tandwielverhouding op 364d. ( 29: 120) ( 50: 81) (294:293) (117: 62) (345: 29) (443: 15)
0,02 0,02 0,00 0,04 0,01 0,08
0,03
In één adem met Martin wordt diens landgenoot James Ferguson (1710-1776) genoemd, evenals Martin een gevierd popularisator der
natuurwetenschappen als auteur, verzorger van voordrachten en als instrumentmaker l5 . Inderdaad heeft Ferguson zich zeer intensief met klokken, planetaria of orreries bezig gehouden. Aan de ontwikkeling van het dubbel-conische systeem heeft hij echter niet veel bijgedragen. In een (ook elders aanwezig) streven naar grote nauwkeurigheid richtte Ferguson zijn aandacht vooral op uitgebreide orreries, met vrij complexe tandwiel-overbrengingen. Wel heeft hij ten behoeve van zijn voordrachten enige zeer simpele demonstratiemodellen vervaardigd, maar daarbij beperkte hij zich vooral tot modellen, die alleen de bewegingen van de aarde en de maan demonstreerden. Verschillende van deze (vaak) houten modellen bezitten zelfs geen tandwielen, maar worden door koorden met pulleys aangedreven. Slechts zijdelings noemt Ferguson een dubbel-conisch planetarium in zijn in 1767 verschenen boek 'Tables and Tracts '16. Het is deze vermelding, waarop bij het Middelburgs planetarium gezinspeeld moet zijn. Ten eerste beschrijft Ferguson in dit boek het dubbel-conische systeem vooral als een verlengstuk voor een klok, en niet als een zelfstandig demonstratie-planetarium, zoals bij Martin. Ten tweede suggereert Ferguson in plaats van Martin's getallen voor de planeet Mars de tandradverhouding 47 : 25. Inderdaad betekent dat een verbetering qua nauwkeurigheid. Ook Ole R0mer had deze getallen al toegepast, maar het is niet bekend of Ferguson daar van op de hoogte was. Beide aanbevelingen van Ferguson zijn in het planetarium Van de Perre/Van den Eeckhout nagevolgd. (Zie tabel 5.)
B. DE PRETENTIE VAN NAUWKEURIGHEID
Volgens Krom en andere beschrijvers van het planetarium van Mr. Van de Perre, zou het uurwerk volstrekt gelijk lopen met de planeten aan de hemel. Nu het duidelijk is welke voorbeelden ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van dit planetarium behoeft het geen betoog meer, dat deze pretentie volstrekt onhoudbaar is. Dat niettemin een redelijke benadering van de relatieve omloopstijden der planeten wordt verkregen, wordt duidelijk aan de hand van tabel 6. Helaas is echter de werkelijk bereikte benadering veel slechter uitgevallen. Dit als gevolg van het feit dat het aandrijvend uurwerk de Aarde niet in haar ware tijd (365,242 dag) laat rondgaan, maar in slechts 364 dagen! De onnauwkeurigheid in de aanwijzing der planeten wordt daardoor zelfs meer dan verdubbeld. (Zie tabel 7, kolom 1 en 2.) Andere door uurwerk aangedreven planetaria uit de achttiende eeuwse Nederlanden brengen het er wat dat betreft beter van afl? (Zie tabel 7, kolom 3 en 4.) 122
Dat wil nog niet zeggen dat het niet beter had gekund. Al in 1749 was in Frankrijk een door een klok gestuurde' Sphère mouvante' vervaardigd, met berekende nauwkeurigheden in de orde van grootte van enkele duizendsten promille 18! Ook in Duitsland zijn in deze periode uiterst nauwkeurige planetaria vervaardigd, zoals bijvoorbeeld de 'Weltmachine ' van Georg Gottfried Hahn (1739-1790) 19. Uiteraard betrof het hier zeer ingenieuze mechanismen, die ver af stonden van het eenvoudige, maar daarom loch ook zeer aantrekkelijke dubbel-conische systeem. Is daarmee over de nauwkeurigheid van dit Zeeuwse planetarium het laatste woord gezegd? Toch niet! Wanneer men werkelijk prijs had gesteld op een zeer nauwkeurige aanwijzing van de planeetstanden, dan was het toch nog mogelijk geweest om andere tandradverhoudingen te kiezen, alleen ditmaal gebaseerd op de aandrijving van 364 dagen. (Gesteld dat men aan deze periode van de klok had willen vasthouden.) Met een kettingbreuk-ontwikkeling naar Huygens zou men aldus tandradverhoudingen hebben kunnen vinden met nauwkeuriger resultaten bij de weergave der planeetstanden. (Vergelijk voor een uitgewerkt voorbeeld tabel 7 , kolom 5 en 6.) Met deze werkwijze zou het dubbel-conische systeem nog geheel intact zijn gebleven, en de begeerde eenvoud behouden. We kunnen slechts constateren dat het niet is gebeurd. Mogelijk was de methode van Huygens ook op Walcheren rond 1780 nog niet voldoende bekend 20 • Waarschijnlijker is, dat men in werkelijkheid niet zulke hoge nauwkeurigheden heeft nagestreefd als die men voorgaf na te streven. Dan had men immers om te beginnen wel een andere klok ontworpen, namelijk een regulateur met een vrij echappement, die dan tevens was uitgerust met een compensatieslinger. (Een dergelijke slinger corrigeert zichzelf voor lengteveranderingen, die het gevolg zijn van schommelingen van de temperatuur.) Bovendien had het dan verder meer voor de hand gelegen om uit te gaan van een periode van 365\;4 dag. c.
OVERIGE OPMERKINGEN
Jammer genoeg waren de verwachtingen bij dit Zeeuws planetarium ook op andere punten te hoog gespannen. Zo beweert het vermoedelijk door Jacobus Mareeuw samengestelde handschrift, dat hier voor het eerst de juiste schaalverhoudingen tussen de planeetbanen zijn toegepast. Een volstrekt onmogelijke mededeling, temeer waar in dit handschrift even tevoren de beschrijving van het planetarium van J. Th. Desaguliers is aangehaald, waarop deze schaalverhoudingen zo'n vijftig jaar eerder ook al waren toegepastl l ! Ook de uitvoerige vergelijking die Mareeuw (?) maakt tussen het planetarium van Jan van den Dam en dat van Mr. Van de Perre raakt kant 123
noch wal. Volgens dit handschrift zou het laatstgenoemde werkstuk verre superieur zijn aan Van den Dam' s planetarium. Niet alleen wijzen de feiten anders uit (zie tabel 7), maar bovendien is Van den Dam's creatie ook nog uitgerust met tandradsystemen voor de as rotaties van de Aarde en de planeet Jupiter, terwijl ook vijf manen een eigen beweging uitvoeren (te weten de maan van de aarde en vier manen van Jupiter). Tenslotte is bij Van den Dam's planetarium ook nog voorzien in een mechanisme voor de maanfasen, de helling van de maanbaan en de retrograde beweging van de knopenlijn van deze maanbaan 22 . Van al deze extra bewegingen treffen op het Walcherse planetarium slechts een mechanisme voor de aard rotatie aan. Op zichzelf bezien is dit mechanisme trouwens opmerkelijk genoeg. Bij zijn uitputtende studie over planetaria heeft H.C. King geen enkel planetarium aangetroffen, waarop het probleem van de rotatie en de fixatie van de aardas op een identieke wijze is opgelost. Wel heeft hij sterk verwante constructies aangetroffen in een 17e eeuws tellurium van de bekende cartograaf Willem Janszoon Blaeu (1571-1638), en bij een 18e eeuws tellurium door de in Haarlem werkzame Pieter Eysenbroek 23. Kennelijk hebben we hier met een typisch Nederlandse constructie te maken. Is Van den Dam's 'Sphaera Perfecta'technisch gezien dus duidelijk de meerdere van het Zeeuwse planetarium, toch moet hier eerlijkheidshalve nog wel gewezen worden op een tweetal punten, die op Van den Dam's creatie ontbreken, maar die wel aanwezig zijn op het Middelburgse uurwerk. Allereerst vormen de hellingen van de planeetbanen op het Zeeuwse planetarium duidelijk een winstpunt waar het de nabootsing van de conjuncties betreft. Bovendien is ook de excentrische opstelling van het assenstelsel meer natuurgetrouw, daar nu voor iedere planeet aphelia en perihelia zijn aan te wijzen (dwz. posities met de grootste, resp. de kortste afstand tot de zon). Ook ontstaat door deze niet-centrale opstelling een geringe onregelmatigheid in de snelheid waarmee een planeetbolletje rond de zon beweegt. (Helaas echter net tegengesteld aan de werkelijke bewegingen van de hemellichamen, die juist in de perihelia en niet in de aphelia hun grootste snelheid hebben (perkenwet van Kepier).) Verder is het bijzonder opvallend, dat de zonsrotatie (welke bij de orreries van Martin ontbreekt) op de beide Nederlandse planetaria door dezelfde tandradverhoudingen wordt veroorzaakt. (Zie tabel 5.) Ook de eclipticaband op het planetarium van Van de Perre lijkt geïnspireerd op een dergelijke ring met vierkante gaatjes bij Van den Dam. In dat verband is het opmerkelijk dat Mareeuw (?) schrijft dat 'een voornaam liefhebber en waarnemer' dit planetarium van Jan van den Dam enige maanden 'tot zijn gebruik en liefhebberij' onder zich gehad heeft, en aldus 'hetzelve met alle mogelijke vlijt heeft geobserveerd'24. 124
Het lijkt aldus zeer goed mogelijk, dat de twee genoemde kenmerken inderdaad aan Van den Dam's planetarium zijn ontleend, al moeten de opmerkingen uit het geciteerde handschrift wel met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd. Zo zal Van den Dam's uurwerk stellig nooit in Middelburg te zien zijn geweest. Het staat echter vast, dat er in Amsterdam een tweetal exemplaren aanwezig waren, waaronder één in het kabinet van Cornelis Ploos van AmsteI, een man met duidelijke Zeeuwse relaties 25 .
125
VIII. SLOTBESCHOUWING
Daarmee zijn we dan aan het einde van het verhaal aangeland. Een verhaal dat zeker een andere inhoud zou hebben gehad, wanneer het eiland Walcheren aan het einde van de achttiende eeuw niet in zo'n geïsoleerde positie had verkeerd. Bij een bredere bekendheid met de ontwikkelingen op het gebied van planetaria in de rest van Europa zou dit planetarium nooit op deze wijze gebouwd zijn, Of men had er stellig minder hoog van opgegeven. Wat dit laatste betreft moet trouwens nog wel worden opgemerkt, dat men daarbij een vaderlandse traditie. hoog hield. Ook bij de 'Leidsche Sphaera' en de 'Sphaera Perfecta' van Jan van den Dam is het eigen produkt zeer hoog opgehemeld 1. Misschien een algemeen menselijk trekje? Bovendien klinkt de achttiende eeuwse taal ons mensen uit de twintigste eeuw al zeer snel uiterst overdreven in de oren. Overzien we het geheel, dan moeten we constateren, dat de waarde van het hier beschreven instrument niet zozeer gezocht moet worden in de door Van de Perre en zijn tijdgenoten beoogde technische vernieuwing, maar in andere kwaliteiten. Want deze zijn er zeer zeker. Allereerst heeft het instrument met het verstrijken van de tijd ook een historische dimensie verkregen. Als een typisch produkt van zijn tijd legt het aan ons nu een duidelijk getuigenis af van een stukje onvervalst Zeeuws verleden, waarin verwondering en eerbied zeer hoog stonden aangeschreven. Zoals gebleken is, hoger dan technische perfectie. Het apparaat getuigt van mensen op de kentering van een tijdvak, aan de vooravond van de negentiende eeuw met zijn enorme technische revolutie. Verder is dit uurwerk het enige op eigen kracht voortbewogen planetarium dat ooit in Zeeland is vervaardigd 2 • Als zodanig is het instrument bovendien een van de zeldzaam overgebleven voorbeelden van de lokale instrument- en uurwerkmakerij. Over Zeeuwse klokken is dermate weinig bekend, dat de meeste boeken over oude klokken Zeeland zelfs maar overslaan. Of dat terecht is, is nog maar de vraag. Verder mag ook de originele architectuur nog even genoemd worden. De opmerkelijke toepassing van de verfijnde 'Louis XVI-stijl' in robuust eikenhout bestempelt het apparaat ook op dit gebied tot een duidelijk produkt van de lokale kunstnijverheid. Ook daarvan is niet al te veel tot ons gekomen. Al met al is dit planetarium een uiterst opmerkelijke creatie, slechts denkbaar vanuit de aristocratische en 'verlichte' achttiende eeuw.
IX. SUMMARY In this paper a description is given of the . 'Zeeuws Planetarium", an instrument built in 1783-1786 for Mr. J .A. van de Perre de Nieuwerve (1738-1790), an anstocrat ~f MIddelburg and former representative in Zeeland ofthe Stadholder Prince Wllham V ot Orange. Having resigned office, Van de Perre devoted himself to the study of theology and science. lt would seem that the building of a planetanum comes as a result of a profound interest taken in astronomy. A review is given of the local tradition of the study of the stars and planets (ch. II). lt shows that the most important observer m .18th-centur y Middelburg was the town architect Jan de Munck (1687-1768), who bullt hlS own astronomical observatory from which he made observations for several decades. ~owever, no traces of these astronomical activities have been found in Van de Perre. lt. IS clear that motives other than astronomy made Van de Perre decide to design a planetanum (ch. lil). One of these motives is related to the general interest taken in science, which was all the fashion among the the highest social classes in the 18th century. Hence sClenufic mstruments for demonstration purposes were collected on a large scale, a planetanum bem,~ the epitome of luxury. The grand orreries in Great Britain and the "spheres mouvantes in France were well known. These instruments reflected the wealth and soctal status of their owners. Apart from this aspect, another motive, based on theology, made Vande Perre design the "Zeeuws Planetarium" . He looked on the planetanum as rep~~sentmg the almighty power of God, serving to illustrate the ' 'wheelwork of the heavens. . The apparatus itself was built by a team of local craftsmen, the mstrumental part mamly by the horoIogist Joseph van den Eeckhout and the mstrument ,maker Jona Fra~Cls Robert (ch. IV). The design ofthe interior appears to be a mixture of Enghsh, French and Dutch influences. . . A Latin inscription on the exterior says that the planetarium is designed on t,he pnnclples of Martin and Ferguson but has the added improvement of e.g. an eccentnc path of the planets (ch. V IJ. A study ofthe wheelwork confirms this statement (chs. VI and VII). . The main design of the instrument follows the successful double-cone settmg and ge ar ratios of the simple planetaria (on'eries) of Benjamin Martin (1705-1782). The mfluence of James Ferguson (1710-1776), like Martin a well-known populanzer of expenmental philosophy in Great Britain, is mostly restricted to one gear ratIO. Another raUo as weil as the copper ecliptic seem to be imitations of a Dutch planetanum bUllt on slmllar pnnclples by Jan van den Dam in 1738 (see tables 5 and 6). . .. ,... ' French influences are noticeable m the way m WhlCh the mclmed planes of each planet al e realized, while other details of the mechanism (like the Earth-Sun system) seem to be original designs. Looking at these facts, it is curious that Van den Eeckhout, the constructor, should have been so secretive about the mechanism ofthe planetanum. lt IS thlS secretlveness that led to the "Zeeuws Planetarium" being considered in Middelburg and on the lsland of Walcheren as "perhaps the most precious instrument in Europe, indeed partl~ ~n imitation of others, but nevertheless more perfect than any comparable Plece of Art for a long time (ch. V). Although this view was certainly not accurate, the instrume~t does have its merits. History has added an extra dimension to this monument of man s sClenuftc purSUlts and his absorption in the laws of Nature (ch. Vlll).
127 126
X. BIJLAGEN OUDSTE BESCHRIJVING VAN HET PLANETARIUM
(Door NoIr. Van de Perre in 1787 ter beoordeling ingezonden aan de Hollandsche MaatschappIJ der Wetenschappen te Haarlem.)
Besc?rijving van een Planetarium (PL. 1), ingerigt na het voorschrift van de Heeren Martm & Ferguson verbetert met den excentriquen loop der planeeten en derzelver Noorder- en ~uijderdeclinatiën, zo als het zig uitwendig vertoont in de nevensgaande plaat I, waar m A aantoont de wijzerplaat met uuren, minuten & seconden van het uurwer~. dat het geheele planetarium doet bewegen, hetgeen voor de stof en andere schade.IIJkheden bewaart & ingeslooten word door de stukken B.C.D. &a, terwijl het van boven In E over ZIjne gantsche oppervlakte gedekt is door een glaze raam, dat te gelijk het lIgt op .het gantsche werktUIg toelaat. In F is een compas om het werktuig wel te plaatsen men vmd het in zijne doorsnede PL. III lett. S. ' I. Het Planetarium vertoont vooreerst alles, wat gewonelijk op zulk een Kunsstuk gevonden word: te weeten 1. De Zon met de Hoofdplaneten a. de Zon, deze draaijt om den as in den tijd van 25Y
2. De planeten staan in evenredigen afstand van de zon in zulke deelen waarvan de afstand der aarde 10 heeft. . De Zon zie A staat in het midden Mercurius B staat af van de zon 4 deelen Venus C 7 deelen Aarde D 10 deelen Mars E 15 deelen Jupiter F 52 deelen Saturnus G 95 deelen PL.II. &111. lett. HIKL
3. Men ziet de planeten op hunne bijzondere plaats in den dierenriem, dat is de Lengte der planeten welke waargenomen wordt door een (Konstig) Koperen traliewerk bestaande m VIerkante ruitjes langs den dierenriem, welke elk een graad uijtmaken. 4. Men vindt op een zeer gemaklijke wijze den periodischen & synodischen omloop der planee~en, door dIen men weet dat elke omdraaijing, waar door men de planeten in bewegmg brengt, dezelve een week of7 etmalen van plaats doet veranderen. Zo men n~ gemakshalven, alle de planeeten in een regte lijn stelt bij voorbeeld zoo, dat ze alle UIJt de ~arde en UIJt de zon gezIen worden in het Lentepunt zo behoeft men de omdraalJmgen waardoor men de planeten in beweging br~ngt slegts te tellen. Zo zal ZIch de Penodlsche en Synodische omloop van eIken planeet van zelf ontdekken. 5. M.en ziet de conjuncties e~ opposities der planeten. Dit word in 't rondlopen der planeeten 0p/lemerkt, en blIJkt UIJt derzelver Synodischen omloop.
128
Mercurius en Venus komen nooit in Oppositie, maar alleen in Conjunctie, die echter tweederleij is, onder en boven de Zon. Alle andere planeten hebben Conjunctie en Oppositie. 6. U ijt dit vorige is ligt op te maken de digter en verder afstand der planeten van de aarde. Men neme die zelfde deelen, waar van de Aarde 10 heeft in haren afstand van de Zon. Zo zal hebben: de korste afstand van de Aarde de verste Mercurius 6 deelen 14 deelen Venus 3 17 Mars 5 25 Jupiter 42 62 Saturnus 85 105 7. Eindelijk kan hierop vertoond worden de voortgang, stilstand en teruggang der planeten.
II. Daar en boven word hier vertoond (hetgeen men als geheel buijtengewoon is elders vergeefsch zal zoeken, te weeten) de Inclinatie op de Ecliptica en de Excentriciteijt der planeeten. 1. Men ziet op dit Planetarium dat de planeeten in 't rond loopen, niet altijd even hoog staan. De reden is, zij lopen niet in 't zelfde vlak met onze Aarde, maar gedwongen PL. 111. lett. door de Kopere banden hebben zij eene aanmerkelijke helling op de Ecliptica. VanMNOPQR daar de onderscheiden zo Noordelijke als Zuijdelijke breedte der planeeten. PL. IV, lett. Mercurius heeft de grootste helling van 7 graden EFGHIK Venus heeft een helling van 3° 23' 20" Mars heeft een helling van 1 51' Jupiter heeft de kleinste helling van 1° 19' 20" Saturnus heeft een helling van 2° 30' 24" . Om de graden der breedte waar te nemen dienen dezelfde rond om gaande traliën of ruitjes bovengemeld, de welk, daar zij den geheelen dierenriem beslaan, zo wel de breedte als de Lengte aan wijzen. Nodi of Knopen worden de 2 tegen elkander overstaande plaatsen genoemd daar de loopbanen van den planeet de Ecliptica doorsnijdt. Men ziet hier zo de klimmende als dalende [knoop]. Als de planeet in een der Knopen is vertoont hij zich juist op de Ecliptica zelf. Indien dan op dien tijd een binnenplaneet zich in de onderste Conjunctie bevindt, ziet men 0
hem op de Zon. En zo 't dus plaats heeft met een bovenplaneet, (Mars, Jupiter of Saturnus) en dese tot de Aarde in Oppositie staat, zou men uijt die planeet de Aarde op de Zon zien. (Daar nu die Conjuncties zeldzaam in de knopen voorvallen, heeft dit aangenaam en nuttig verschijnsel zelden plaats.) 2. Hier wor t ook de Excentriciteijt vertoond. De pla eten lopen niet in ronde Cirkels, maar.in Langronden of Ellipsen. PL. 111, lett. MNOPQR Men espeurt derhalven eene Excentriciteijt ofUijtmiddelpuntigheid, die in allen niet eve groot is. Dit is hier ook waargenomen. Men kan op 't oog zien dat Mercurius (die PL. IV, lett. de rootste Excentriciteijt heeft) op den eenen tijd veel nader bij de Zon is, dan op EFGHIK eenen andere tijd. De Excentriciteijt der Planeeten is deeze: De Middelbare afstand verdeeld zijnde in 1000 gelijke deelen, zoo is de uijtmiddelpu n tigheid van Mercurius 210, Venus 7, de Aarde 17, Mars 93, Jupiter48 en Saturnus 55. Den kleinsten afstand van de Zon noemt men Perihelium, en den grootsten Aphelium. Beide worden hier vertoond, ook de middelafstand.
129
lIl. Voorts mag men van de wijze van samenstelling ook dit berichten.
1. 2. 3. 4. 5.
Men kan de Planeten losmaken en plaatsen hen daar men wil. Dus ook de knopen, het Perihelium & [het] Aphelium. Men kan de Aarde om haar as doen wentelen en ook zulks verhindern. Men kan ook terug draaijen, zowel als voorwaards. Men kan het Planetarium zowel Geocentrisch als Heliocentrisch stellen.
NB. Men kan ook de planeeten in een rechte lijn gebragt 2 jaren of daar omtrend agterwaards draaijen. Men beginne nu met het noemen der Planeten. Men wijze den afstand aan van de Zon, men vertone Conjunctie en Oppositie. Intusschen zullen de planeeten van zelf in een rechte lijn komen.
P~~it. A IV. Eindelijk dient dat dit Kunsstuk rust op een voet waarin een uurwerk gevonden PL. IV. wordt, hetwelk uuren, mmuten & seconden aanwijst, en aanmerkelijke diensten doet aan Iett. A het Planetanum. 1. Het brengt namentiijk het geheele planetarium, wanneer [men] het niet opzettelijk en met oogmerk verhmdert, m beweging, en doet den omloop der planeeten met den waren hemel overeenstemmen. 2. Het doet.daarenboven drie onderscheiden wijzers beweegen: a. de WlJz~r aan de Westzijde ~.oet wekelijks eenen omgang, wijzende eiken dag met verscheiden verdeelmgen, bijzonder ook den middag en middernacht. PL.IV. b. de Wijzer aan de Noordzijde doet eenen omloop in het Jaar aanwijzende de 12 lett. C maanden des Jaars, benevens den datum van eiken dag der maand. PL.IV. Voorts het hemelteeken, waarin de Zon en de Aarde zich bevindt. lett. B Ook de Intrede der Zon in het Teeken, de graden in het zelve voor eiken dag des Jaars. Den o~gang en ondergang der Zon, en deszelfs Noorder- en Zuiderdeclinatie. EmdellJk ziet men op die zelfde plaats: de Epacta het Gulde Getal den Zonnen Cirkel en de Zondagsletter. PL.IV. c. de Wijzer aan de Oostzijde vertoont den tijd in Uuren, Minuten en Seconden. lett. A En ml~den op den Uurwijzer ziet men de Phasen der Maan voor eiken dag. PL.IV, d. ~e WIjzerplaat aan. de Zuijdzijde bevat eene Latijnse Inscriptie, welke bij verkorlett. D tmg opgeeft, wat hier breedvoeriger is vermeld. PL. Il. lett.M
Dit Planetarium is geheel gemaakt en samen gesteld door den in de Wis- en Sterrekunde zeer ervaaren Josep~, van den Eeckhout, Horologiemaker binnen deze stad, Middelburg m Zeeland, welk gehjk alles zoo ook bijzondere het buijtengewone nopens de Inclinatie der loopbanen en de Excentriciteijt (het welk de Hoog Edel Gestrenge Heer Mr. J,A, van de Pe~re, Heer van Nieuwerve, Welsinge en Everswaert &a &a dit Konststuk voor eigen rekenmg latende maken, allergelukkigst zelf voor zijn Planetarium heeft Uijtgedacht) met zoo veel, vern~ft en schranderheid in den Jaren 1783 heeft uijtgewerkt en daargesteld, dat de naau keungste waarnemer de wijze van samenstelling, hoe eenvoudig en weijnig zamengesteld ook, niet gemakkelijk ontdekken zal. Het kunstig koperen tral~ewerk, geschikt om de graden van lengte en breedte der Planeeten waar te nemen, IS met veel vlijt, oplettendheid en konst vervaardigt door Jona FranCIS Robert. De Beeldhouwer pro Roms, de schilder Piepers & Timmerman M, Vincke alle binnen dez~. st~d woonag~ig he?ben zich voorts, elk als om strijd beijverd, om dit ~tuk sieraad, fraatjheld en aanzien bij te zetten, terwijl de bovenste groep met zijn voetstuk van hout (maar het marmer in glans, hardheid en koude ongemeen nabootzende) het werk is van den Antwerpsen Kunstenaar'.
130
BIJLAGE 2 COPIE UIT DE ORIGINEELE ATTESTATIE VERGUND DOOR ZIJN EXELENTlE D'HEER [J.] A. VAN DEPERRE DE NIEUWERVE AAN DEN HEERJOSEPH VAN DEN EECKHOUT' Ik ondergeteekende bekenne dat den persoon Joseph van den Eeckhout, wis- en starrekonstenaar en Horlogiemaker alhier binnen Middelburg, voor mij heeft gemaakt een zeer konstig Planetarium, op hetwelk men niet alleen ziet alle de Planeeten, op haar behoorlijke afstanden, hare Revo/utien volbrengen, en haar plaats en graad in den zodiaq aanthoonen, alsmede haare stilstanden en te rug gangen: maar ook dat ieder Planeet zig in een Elipse of ovale en uitmiddelpuntige Cirkel beweegt en daardoor zijn Aphelium en Perihelium zeer duidelijk aantoont, als ook zijn middelafstand en Longitude oft Lengte in den Dierenriem, zoo Geocentrisch als Heliocentrisch te stellen; als ook dat ieder Planeet zeer fraai aanwijst zijn noordelijke en zuidelijke Latitude oft Breedte, ook hoeveel graaden dezelve gedeclineerd is van de Ecliptica en doorsnijdinge van dezelve, dus ook aanwijzende haare klimmende en daalende knoopen of snijpunten: Zoo dat ieder Planeet een drievoudige beweeging heeft op dit kunstig werktuig: en ofschoon de beweeginge der Loopbaanen, en derzelver Aphelium aan den waaren Hemel zoo weinig en traag voortgaat, dat het naulijks een enkelde graad op den tijd van honderdjaaren kan haaien, zoo is het nochtans in deze konstige machine zoo samen gesteld, dat men met geringe moeite, altijd zoowel de Loopbaanen als de Planeeten zelve, na die waaI'en Hemel stellen kan, al was het na verloop van Duizend of nog meerderjaaren. de Aarde beweegt zig ook in zijn jaarlijksche cirkel of Loopbaan, met een hellinge van zijn As van 66° 30' op de Ecliptica, blijvende de Noorder Po/us altijd na het Noorderdeel des Hemels, oft na het teeken van Cancer houden, waardoor men ook ziet de veranderinge der Saisoenen, het langen, en korten der dagen en nagten, het Equinoxium en de Winter en Somer Solstitutium, ook ziet men de Aarde alle 23 uur 59' op zijn As rond draaien en haar eigen dagelijksche beweging doen. - de Zon beweegt zig ook om haar eigen As alle 25 dagen en 6 uuren, hetwelk men zeer duidelijk kan ontdekken en zien aan de duistere vlekken die op het kloot rond Lighaam derzelve geteekend zijn. Beneden in den voet van het Konststuk ziet men nog verscheide fraaie werkingen; vooreerst ziet men aan de westzijde een wijzer, den welken alle weeken eens om gaat aantoonende de Planeet van ieder dag, met verscheiden verdeelingen, ook aanwijzende de middag en middernagt. - aan de Noordzijde heeft men een wijzer die alle jaaren maar eens omgaat, aantoonende de 12 maanden des jaars, als ook de datum van ieder dag der maand, ook het Hemelsteeken waarin de Zon en Aarde zig bevindt, ook wanneer de zon in ieder teeken gaat, met aanwijzingder graaden voor ieder dag van het jaar. Ook ziet men wanneer de zon 's morgens en 's Avonds boven den Horisont rijst of daar beneden daalt, en dus de lengte der dagen en nagten, ook hoeveel noorder oft zuider Declinatie de zon van den Equator heeft. Nog heeft men op dezelve plaat, het getal der Epacta en gulde getal of Manecirkel, en de Beweeging van 28jaaren de Zonnecirkel, en zondagsletter, & - - . Aan de Oostzijde van het konststuk heeft men ook eene wijzerplaat, op welke de waare zonnetijd in uuren, minuten en seconden werd verdeeld: en binnen in de wijzer die de Ueren aanwijst heeft men de Phase der Maane oft haare beweging rond de Aarde, van 29Y2 dagen; Ook heeft men in den Minuutwijzer nog eene mechanique beweeginge & - - . Dit alles verklaar ik door niemand anders, dan door bovengemelden Persoon gemaakt te zijn, welke daar en boven, het door mij ondergeschreven opgegeven Plan van de hellinge van de Loopbaane der Planeeten tot de Ecliptica, en van derzelver Exentriciteit, met zooveel schranderheid heeft uitgewerkt en daargesteld, dat zelfs een naukeurig waarnemer de wüze hoe niet ontdekken kan. Met genoegen geeve ik dit Getuigenisse, was ondertekend Van de Perre de Nieuwerve
131
BIJLAGE 3 LES OVER DE OMBOUW VAN HET PLANETARIUM TOT EEN LUNARIUM, JOVELABIUM OF SATURNELABIUM'.
Ook is het Planetarium zoodanig ingerigt dat men met wijnig moeijte alleen door het afneemen en veranderen van Eenige stukken er een compleet Lunarium, Jovelabium en SaturnelablUm van maaken kan en dus de Natuurelijke Loopen zoo wel van alle de Maanen of Satelliten der Planeten als van de Planeeten zelve op een extra konstige wijse kan vertoont werden. Bij voorbeeld: Men maakt de Planeeten en der zelver Loopbaanen los, en neemt alle deselve er af, en plaatst of zet als dan een arm, waarop de aarde op een veel verdere afstand van de zon verwijdert staat als wel wanneer alle de Planeten op haar plaats staan, en men dus In dees geval (wanneer men de Les zal doen alleen over de Beweeging der aarde en maan en de zon derselver Loop in het bijsonder en ook ten opsigte tot elkanderen, en .de daar UIJt ontstaande Eclipsen op verduijsteringe en derselver Conjunctie OppOSltIe.etc.) In dees geval heeft men niet nodig eenigen verdere Propositie te houden als alleen In d~.afstand deeser 3 Ligchaamen, dewijl alle de overige Planeeten er zoo lang afgenoomen zijnde er een schoone ruijmte is. H.ierdoor kan de aarde sig op een groote afstand van de Zon beweegen in zijnjaarelijkse Cirkel van 365 dagen 5 uren 40 minuten en omtrent 49 seconden. En ook de. Maan sig intusschen om den Aarde in zijne synodique omloop van 29 dagen 12 uren 44 minuten 3 seconden en ook zijnen Periodique omloop tijd van 27 dagen 7 uren en 43 seconden. De les nu over het Lunarium verhandelt zijnde neemt men deese stukken er wederom af en zet er een arm op waar?p de Planeet Jupiter op een groote afstand staat met zijn vier wagters (~aanen) of satelltten dIe alle In haar waaren Proportie staan, en door een daar aan konstig ge voegt raderwerk elk in zijnen bijsonderen gesetten tijd haar omloop om de planeet hebben, waar door men dezelve ook kan sien Eclipseeren etc. etc. Haaren omlooptijden om de planeet zijn als volgt: den I. doet zijn omloop in 18" 27' 34" 2. l3" 13' 42" 3. 7d 3"42'36" 4. 16d 16" 32' 9" Het 10velabium of de loop van Jupiter met zijn vier maanen nu vertoont zijnde, neemt men wede~om die stukken welke hiertoe behoren af, en zet er die op welke tot het Saturnel~blUm moeten dienen, namentIijk een arm dewelke korter is, als die wanneer het P~~netanum geheel compleet vertoont werd en dus heeft men ruijmte om ook alle den blJso~deren omloopen van den wagters of satelliten van Saturnus te vertoonen, als meede den blJsondere gedaante verwisseling van den wonderbaren ring van deesen Planeet, ofte de versc.hlllende aspecten die deesen ring maakt in zijnen omloop om den planeet zelven In den tIJd van 15 van onser jaren of een halfjaar omtrent van Saturnus. De omloop tijden ~an de Maanen of Satelliten van Saturnus zijn als volgt: den I. volbrengt zIJn weg rondom den Planeet in den tijd van Id 21" 18' 26" 30'" den 2. - 2d 17" 41' 10" 32'" 3. - 4d 12" 25' 10" 4. - lSd 22" 41' 28" 5. - 79d 7" 46' Intusschen terwijl ~et konstuk alle deesen veranderingen ondergaat soo blijft nogtans alle het b~needenwerk I~ deszelfs vonge order zoo wel het horologie of uurwerk als ook alle de blJsondere bew~glngen en de dag week:maand enjaarwijsers zijn zoodanig ingerigt en samengestelt dat dit alles ook IS dienende zoo wel in ydere vertooning op zig, als in het
132
compleet Planetarium, zoo dat men hier ook van een zeer goed gebruijk kan maken om de voortgank en bijsondere omloopen van yderen Planeet en ook derselver maanen of satelliten waar te neemen. Daar na zet men alle de planeeten weederom op haar waeren Plaats, en maakt deselven vast als ook haaren loopbaanen en hellingen, en is als dan wederom gesteld volgens het systema van Copernicus. BIJLAGE 4 DE CHRONOLOGISCHE CIRKELS
(Zondagsletter, Zonnecirkel, Guldengetal en Epacta) Op de noordelijke wijzerplaat van het planetarium worden vier kalendergegevens of Chronologische cirkels vermeld, welke vroeger belangrijke hulpmiddelen waren bij het opstellen van de kalender. Met behulp van deze gegevens kan bijvoorbeeld voor ieder jaar de datum van de Paas-zondag worden berekend. Alvorens deze berekeningswijze nader toe te lichten volgt hier eerst de betekenis van de afzonderlijke letters of getallen. a. De Zondagsletter (littera dominica) De zondagsletter geeft aan op welke data de zondagen van het jaar vallen. Daartoe worden alle dagen van het jaar gemerkt met de zeven letters A tfm G. Het begin van deze reeks wordt vastgelegd door de eerste zondag van het jaar. Begint het jaar met een zondag, dan is de zondagsletter een A; is het bijv. pas op 3 januari een zondag, dan is deze letter een C, enz. Alle zondagen van het jaar zijn dan met deze zelfde zondagsletter gemerkt. In een schrikkeljaar wordt de letter van 28 februari op 29 februari herhaald, zodat een schrikkeljaar twee zondagsletter bezit. Voor I maart geldt dan de eerste, daarna de tweede. In het jaar waarin het planetarium voltooid is (1786), was deze letter een A. (Zie afb. 5.)
b. De Zonnecirkel N a iedere periode van 28 jaar zal een bepaalde datum weer op dezelfde dag van de week vallen. Dit tijdvak wordt de zonnecirkel genoemd. leder jaar kan daardoor meteen van de getallen I tfm 28 worden voorzien, waarbij jaren met eenzelfde rangnummer in deze cyclus dezelfde dag-datum relatie kennen. In de Juliaanse tijdrekening bestond er een vaste relatie tussen het rangnummer in de zonnecirkel en de opeenvolgende reeks zondagsletters, maar in de Gregoriaanse (= onze) tijdrekening verschuift de zondagsletter ten opzichte van het rangnummer in die eeuwjaren, waarin de schrikkeldag wordt overgeslagen, dus in 1800, 1900,2100,2200, enz. In dit planetarium is de vaste (Juliaanse) relatie aangehouden, doordat de zondagsletter en het rangnummer van de zonnecirkel op eenzelfde schijf zijn geschilderd. Deze dient dus na genoemde eeuwjaren te worden overgeschilderd, hetgeen bij de restauratie in 1972 geschied is.
c. Het Guldengetal ofMaanecirkel Omstreeks 430 v. Chr. is door Meton ontdekt dat na 19 zonnejaren de volle maan en de nieuwe maan weer op dezelfde dagen van het jaar vallen. Deze cyclus wordt wel de maanecirkel of cyclus van Meton genoemd. De maan doorloopt in deze periode (19 x 365,25) f 29,53 = 235 gehele omlopen of lunaties. Het in Romeinse cijfers geschreven Guldengetal geeft aan hoever een bepaald jaar in deze cyclus is, welke aanvangt wanneer het op I januari volle maan is. Dat was het laatst het geval in 1976, toen het Guldengetal
133
dus I was. Het Guldengetal voor een bepaald jaar is ook te vinden door het jaartal van dat jaar door 19 te delen, en de overblijvende rest met I te vermeerderen. Voor 1786, het jaar van voltooiing van het planetarium, is de berekening aldus 1786: 19 = 94, rest 0, waarmee het Guldengetal gelijk aan I wordt. d. De Epacta
Het getal van de Epacta geeft de 'maansouderdom' tijdens de jaarwisseling aan, dat wil zeggen het aantal dagen dat is verlopen sedert de laatst voorafgaande nieuwe maan. Deze datum wordt met het getal I aangegeven, zodat bij een omloopsperiode van de maan van 29,5 dag, de epacta de getalwaarden I t/m 30 kan aannemen. In eenjaar van 365 dagen telt men 12 volle lunaties van 29,5 dag, waarbij dan 1I restdagen overblijven. Hierdoor wordt de epacta ieder jaar 11 groter. Van deze regel wordt afgeweken in diejaren, wanneer het Guldengetal een nieuwe cyclus begint. Dan neemt de epacta met 12 toe. In 1786 bezat de Epacta de getalswaarde 30. HET GEBRUIK VAN DE CHRONOLOGISCHE CIRKELS VOOR DE BEREKENING VAN DE PAASDATUM
De eerste paasdag valt op de zondag na de eerste volle maan in de lente, welke op 21 maart begint. Voor het vaststellen van deze 'paas-volle-maan' en de daaropvolgende 'paaszondag' kan men gebruik maken van de chronologische cirkels. Eerst bepalen we op welke datum de eerste volle maan in het nieuwe jaar valt. Hiervoor kunnen zowel de epacta als het guldengetal gebruikt worden. In 1982 gelden bijvoorbeeld de volgende kalendergegevens: Zondagsletter C, Guldengetal VII en Epacta 5. De epacta is 5, dus de laatste nieuwe maan in het oudejaar viel op 325 = 27 december. De eerste volle maan in het nieuwe jaar is dan op 27 + 14,75 - 31 = 10,75, dus op lOof 11 januari. Het Guldengetal bedraagt VII; in de maancyclus zijn dus zeven jaren verlopen. Het aantal lunaties in deze periode bedraagt (7 x 365,25): 29,5 = 86, rest 19,75. Volgens deze berekening valt de eerste volle maan in 1982 dus op 29,5 - 19,75 = 9,75, dwz. IOjanuari. Het gemiddelde van beide berekeningswijzen geeft 10,25 zodat 10 januari als de datum van de eerste volle maan wordt aangehouden. Wanneer valt nu de eerste volle maan in de lente? Dit volgt eenvoudig door het veelvoudig optellen van de maancyclus van 29,5 etmalen bij de eerste datum van volle maan: aldus: 3 x 29,5 + 10,25 = 98,75. Hiervan wordt nu het aantal dagen van januari, februari en maart afgetrokken, waaruit volgt dat het op 98,75 - (31 + 28 + 31) = 8,75 ofwel 9 april volle maan is. Op welke dag valt 9 april? Dit valt te bepalen met de zondagsletter. In dit voorbeeld was deze gelijk aan C; I januari valt dus op een vrijdag. Het valt eenvoudig na te gaan dat 9 april precies 14 weken verder is, zodat ook 9 april op een vrijdag valt. De eerste zondag hierna is het paaszondag, dit is op 11 april 1982. In het aanvangsjaar van het planetarium (1786) was de berekening wel zeer eenvoudig: de lezer mag zelf nagaan dat in dat jaar paaszondag op 16 april viel.
BIJLAGE 5 DE PLANETARIA VAN DANIËLRADERMACHER (1794-1797)
nis gegeven hebbe' heeft hij aangetekend dat hij 'Een compleet Planetarium aan het Natuurkundig Museum en Gezelschap der Dames te Middelburg' heeft geschonken, en 'Een Dito aan het Vlissingse Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen'5. De aard van deze beide planetaria was echter veel bescheidener dan het Planetarium van Van de Perre. We worden hierover ingelicht door twee bewaard gebleven nagenoeg identieke handschriften, die de handleiding bevatten van enkele voordrachten die Daniël Radermacher met zijn Planetarium heeft gehouden voor de Natuurkundige Gezelschappen der Heeren en der Dames, in de jaren 1794 en 1797". In tegenstelling tot het planetarium van Van de Perre blijkt Radermachers planetarium geen enkele mechanische constructie te bevatten, laat staan dat het door een uurwerk zou zijn voortbewogen. Het geheel is wel zeer simpel zo blijkt, en beoogt slechts een illustratie te geven bij een betoog over het planetenstelsel. Op een 'Tafeltoneel' waarop de planeetbanen staan geconstrueerd kunnen ronde bollen, die van een voetstuk zijn voorziep, worden geplaatst en verschoven. Door nu deze bollen als schaakstukken te verschuiven en in verschillende karakteristieke standen te plaatsen kunnen verschillende 'Hemelloopkundige ' verschijnselen worden gedemonstreerd en besproken 7 • In zijn lesnotities noemt Radermacher het dan ook een' op zig zelf staand Planetarium' of een 'Los verzetbaar planetarium, waarinne geobserveerd is de grootte van ijder Planeet'. Uit deze laatste opmerking blijkt al dat een van de voornaamste doelstellingen van Radermachers planetarium was het in onderlinge verhouding laten zien van de verschillende planeten of' Hemelbollen'. Het geheel bestond uit 23 losse stukken, voorstellende de zon, ('met derzelver aan verandering onderhevig zijnde vlakken'), de planeten Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus ('met desselfs verligten ring') en Uranus, alsmede de manen bij de Aarde (I), Jupiter (4), Saturnus (8) en Uranus (2). De bol die de zon voorstelde kon ook verwijderd worden en vervangen door een stelsel van vier kaarsen, waarmee dan genoeg licht kon worden geproduceerd om de conjuncties (verduisteringen) en schijngestalten te demonstreren. De kasboeken van Radermacher onthullen de naam van de vervaardiger van deze beide onderwijzende planetaria". Op 12 mei 1794 noteert Radermacher: [aan] 'David Rechter" voor een Los beweegbaar Planetarium, bestaande uijt 23 stukken, dat ik na mijne gedaane Les in de Physica der Dames aan hun Ed s present gedaan heb, f 26 - 10 - 0'. Het bedrag is in ponden Vlaams, en komt overeen met f 159,-. De schenkingsbrief die Radermacher samen met dit planetarium aan de Dames overhandigd heeft is in 1887 samen met de overige bezittingen van het Dames Physica aan het Zeeuwsch Genootschap geschonken 10. Het volgens deze schenkingsakte door Radermacher zelf ontworpen planetarium was toen waarschijnlijk al niet meer aanwezig. Evenmin is er nog een spoor terug te vinden van het tweede en identieke planetarium dat in 1797 door Radermacher aan het Zeeuwsch Genootschap te Vlissingen is geschonken. Ook nu is het bedrag dat David Reghter er voor ontving weer in de kasboeken terug te vinden: f 30 - 18 - 4 Cf 185,50). Kennelijk had Reghter er een fraaiere uitvoering aan gegeven. Ook het Natuurkundig Gezelschap heeft nog een les met dit planetarium mogen beleven. In het familie-archief Schorer berust nog een gedrukte convocatie van dit Gezelschap met de volgende inhoud: 'Op verzoek van sommige Leden van het Natuurkundig Gezelschap in het Museum, is de Les van Maandag den 24 April 1797 door den Praesident Radermacher, met overleg van den Ascessor de professor Ballot overgenomen, zullende handelen over ons SONNESTELSEL, en STARRENHEMEL' .
Ook Daniël Radermacher, de opvolger van Van de Perre als President der beide Physica's, heeft zich twee planetaria laten vervaardigen 4 • In een 'Memorie van diverse giften en presenten, die ik ondergeschreven geduurende mijn Levensloop aan eenige Corpora, Collegien of Particuliere Persoonen ter Gedachte-
134
135
Xl. NOTEN GEBRU IKTE AFKORTINGEN
RAZ Rijksarchief in de Provincie Zeeland. PBZ Provinciale Bibliotheek van Zeeland. ZGW Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. I. INLEIDING
1. Vergelijk: Catalogus van Oud- en Zeldzaamheden , .... in het kabinet van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1861, 16; idem, 1869, 19; idem, 1885, I; idem, 1890,26.
2. Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dl. 15, (1792), LXII-LXIII (voorbericht). 3. PBZ, Handschriftenverzameling Zeeuwsch Genootschap nr. 3567. 4. Krom 1791,4. 5. Andere door een uurwerk voortbewogen planetaria in Nederland zijn de 'Sphaera Perfecta' van Jan van den Dam uit 1756 (nu in het Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam) en het planetarium van Eise Eisinga te Franeker (voltooid 1781). Eveneens voor een uurwerk ontworpen planetaria, zoals de 'Leidsche Sphaera' door Steven Tracy uit ca. 1670 en het planetarium van Christiaan Huygens uit 1682, (beiden in het Museum Boerhaave te Leiden) zijn al lange tijd niet meer in beweging (vgl. Van Wijk 1928). Buiten deze reeks vallen de zogenaamde 'planetariumklokken " een onzorgvuldige naam, die wel gebruikt wordt voor oude staande klokken met astronomische aanwijzingen. Afgezien van de maanfasen worden op deze klokken geen planeetstanden aangegeven, waardoor de term planetarium niet van toepassing is (vgl. Zeeman 1977,465 e. v.; Terpstra 1981, 192). 11. DE STERRENKUNDIGE BELANGSTELLING IN ZEELAND IN DE 18e EEUW
1. Crommelin 1955,70. 2. Schepman 1971; vergelijk ook: Hooykaas 1971, 121-122. 3. We noemen slechts de 15e eeuwse Guilelmus Zelandinus uit Wissekerke (vgl. Zinner 1972 2 ,595), de 16e eeuwse Paulus van Middelburg (Schepman 1971,37) en de 17e eeuwse mathematicus Jacob Mogge. Ook de bekende insectenkenner Ds. Jacob de Mey heeft zich wel met sterrenkundige onderwerpen ingelaten. 4. Nagtglas 1865; Nagtglas 1890,245-247. 5. Bierens de Haan 1883, nrs. 3467-3469. 6. Vgl. J. Van der Bilt, Venus tegen de Zonneschijf; (1761, 1769), Groningen, 1940. 7. RAZ, familiearchief Schorer, inv.nr. 1198. 8. Stocke 1746,55. 9. Nagtglas 1865, 16. 10. Unger 1957, nr. 678. 11. King & Millburn, 1978. 12. Stocke 1746. Voor de aktiviteiten van Stocke, zie: De Man 1856; Fokker 1901, 160-3; Schoute 1923,4-7 en Van Lieburg 1978, 130-137. 13. Fokker 1901, 120-12l.
14. Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappü der Wetenschappen, 1II (1757),
15. Andere publicaties van Nettis zijn te vinden in de door M. Schagen uitgegeven 'Uitgeleeze Natuurkundige Verhandelingen' (1732-1740). 16. Nagtglas 1890,455-464. Voor de aktiviteiten van Van Iperen binnen het Bataviaasch Genootschap na zijn komst te Batavia, zie Snelders 1979. 17. Bierens de Haan 1883, nrs. 2267-2269. 18. PBZ, Handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap nr. 4066. 19. Vergelijk de inhoudsopga~e der verhandelingen in het Gedenkboek van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1769-1969, 129 e. v. 20. Schortinghuis 1786 (ook afzonderlijk uitgegeven). 21. Een Lunarium van Schortinghuis kwam ook voor in het kabinet van Mr. J .A. van de Perre. (Catalogus 1798,9, p. 119). Op de veiling bracht het f -/14/1 op. 22. Vergelijk: F. Nagtglas, Vervolg op den Inventaris der Handschriften van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, (Middelburg, 1869), 13. 23. PBZ, Handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap nr. 4136. (Vgl. ook de brief van Bomme d.d. 15 juli 1779 in het archief van het Kon. Zeeuwsch Genootschap, inv.nr. 62.) lIl. DE MOTIVATIE TOT DE VERVAARDIGING VAN HET PLANETARIUM
I. Zie hierover: Dekker 1955, Snelders 1976 en Hooykaas 1977. 2. Catalogus Van de Perre 1798. 3. Op Van de Perre's belangstelling voor de natuurwetenschappen zal elders worden ingegaan. 4. King & Millburn 1978, 150 e. v., waarin ook uitvoerige informatie over het volgende gedeelte. 5. Vgl. Millburn 1973. 6. Vgl. Martin 1763, dl. 12 (Wis- en Natuurkundige beschrijving van Uurwerken), 146. 7. Krom 1791, 3. Overigens had ook de secretaris van het Natuurkundig Gezelschap (Leendert Bomme) voor zichzelf enkele eenvoudige Orreries vervaardigd. In de veiling van zijn nalatenschap (Middelburg, 1788) komen voor: 'Een Tellurium met zyn toebehoren, Een Jovilabium, Een Saturnilabium en een Koper planetarium, alle door den Overledenen saamgesteld' . (Van Benthem Jutting 1969,32.) 8. Catalogus van Mathematische, Philosophische en Optische Instrumenten, welke gemaakt en verkogt worden bij John Cuthbertson te Amsterdam. Afgedrukt achter: J. Cuthbertson, Algemeene eige,!schappen van de Electriciteit, Amsterdam, 1782. 9. S.W.A. Drossaerts en Th.H. Lunsingh Scheurleer, Inventarissen van de inboedels in de verblüven van de Oranjes /567-1795, ('s-Gravenhage, 1974), Il, 776. Vergelijk ook Martin 1763 (dl I, 239), waar gesteld wordt dat voor de eerste 'Grand Orrery' duizend Guinies betaald is, 'en ik heb nooit gehoord, dat een van de grootste soort voor minder dan drie honderd Guinies verkogt is'. Een 'Grand Orrery' die in 1788 aan de universiteit van Harvard geleverd werd, kostte toen nogE 521. (Wheatland 1968,58.) 10. Zie bijlage 3. Vergelijk ook Krom 1791,28 en De Kanter & Dresselhuis 1824, 134. Dergelijke hulpstukken worden gesuggereerd door Martin in zijn 'Wis- en Natuurkundige beschouwing van Uurwerken' (Martin 1763, dl. XII, 162-17\), met onjuiste getallen voor de benodigde tandraderen. (Zie Millburn 1973, 390-393; King & Millbum 1978, 199-200.) Het principe is gebaseerd op het rondduwen van randraderen rond een stilstaand vast rad. In zijn publicatie suggereert Martin 365 tanden voor dit rad, maar werkelijk door hem vervaardigde planetaria met deze hulpstukken gaan uit van een gecorrigeerde waarde van 274 tanden.
1-16(met I plaat).
136
137
11.
12. 13.
14.
Het is bijzonder jammer dat deze hulpstukken hier verdwenen zijn, daar het vaste (aard-) rad bij dit Zeeuws planetarium 32 tanden bevat, en aldus niet kan worden nagegaan welke correcties door Van den Eeckhout zijn toegepast. Overigens moet het werken met deze hulpstukken bijzonder lastig zijn geweest, vanwege de slecht toegankelijke kast. Soortgelijke hulpstukken vindt men afgebeeld bij Wheatland 1968,50, en King & Millburn 1978,203. Ze zijn door navolgers van Martin aan het eind van de achttiende eeuw veelvuldig vervaardigd. Johan Pieter Fokker(1755-1831) tevens geneesheer te Middelburg. Zie: Fokker 1901, 48-51. Vgl. ook: Krom 1795,3, waaruit blijkt dat Fokker normaliter voor het Gezelschap inderdaad de mechanica, en 'de verklaring der eenvoudige en samengestelde werktuigen' doceerde. Krom 1791,3. Zie hierover vooral: J. Bots, Tussen Descartes en Darwin; geloof en natuurwetenschap in de l8e eeuw in Nederland, Assen, 1972. Zie ook de fysico-theologische werken van Ds. H.J. Krom, die hij na deze studie over het planetarium publiceerde: Krom 179Ib, Krom 1793, Krom 1795, alsmede de verzamelbundel Krom 1796. RAZ, familie archief Schorer, inv.nr. 601.
IV. DE VERVAARDIGING VAN HET WERKSTUK
1. Zeelands Chronyk Almanach 1792,38-39. 2. Krom 1791,11. 3. Zeer opvallend is het grote verschil in de kwaliteit van de uitvoering der koperen ecliptica en die der drie wijzerplaten. Terwijl de ecliptica gedurende een jaar is uitgevijld en met gegraveerde zilveren plaatjes is voorzien, zijn de wijzèrplaten slechts op een uiterst eenvoudige wijze met een pen op karton getekend. Was men aanvankelijk misschien van plan om zich tot een demonstratie-orrery te beperken, en is pas later de uitbreiding met klok en wijzerplaten bedacht? Vgl. de opmerking van Krom, dat hij het werkstuk al gezien heeft lang voordat de 'kostbaare kas' er omheen zat. (Krom 1791,4.) 4. Veel details betreffende in Middelburg geleefd hebbende personen zijn niet meer te achterhalen als gevolg van de verwoesting van het Middelburgse stads-archief in 1940. De ondertrouw van Joseph van den Eeckhout met Pieternella Pfeijffer ('beiden van Middelburg') wordt nog wel gemeld in de gedrukte 'Naamlijst der getrouwde en overleden personen' aanwezig op het RAZ. (6 juli 1795.) Omstreeks 1809 moet Joseph van den Eeckhout zijn overleden. Een broer (?) van hem, Pieter Lîmbertus van den Eeckhout (geb. 22 april 1761) wordt in 1812 eveneens als horlogemaker vermeld. (Registre Civique.) Diens zoontje Johan Joseph overleed in 1802 in zijn woonhuis aan de noordzijde van de Dam. De weduwe van Joseph van den Eeckhout, Pieternella Pfeijffer overleed in 1831. 5. Spierdijk 1965 2 , 130. 6. Dit was zeker zo in de 1ge eeuw. In het Handboek voorden Horologiemaker van T. van Spanje uit 1864 lezen we althans 'dat men zich in den regel meer op de reparatie, dan op het maken van nieuwwerk toelegt' (p. 176). 7. Catalogus Van de Perre 1798, 112. 8. Het 'Museum Medioburgense' was een privé-project van Van de Perre. In 1787 had hij dit gebouw van zijn broer gekocht als huisvesting voor de Middelburgse Tekenacademie, de beide Natuurkundige Gezelschappen (der Heren en der Dames) en het Middelburgse Departement van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Bovendien liet hij er in 1789 op eigen kosten 'een publique leesbibliotheek of Letterkundig kabinet' inrichten, terwijl de tuin aan de broederschap der kruidkundigen in gebruik werd gegeven. Zie: Van der Palm 1790 en Schoute 1923.
138
9. RAZ, archief Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, inv .nr. 233 (notulen Middelburgs Departement), fol. 104vs-I05. 10. Johan George Einwaechter was al op 6 september 1784 als 'Oppasser' bij het Departement in dienst getreden. Hij fungeerde tevens als Bode bij het Natuurkundig Gezelschap en de Tekenacademie. 11. Volgens het kasboek van het Departement is Van den Eeckhout in 1809 voor de laatste maal betaald. In 1810 blijkt zijn taak te zijn overgenomen door Andries Aarinksen. Deze krijgt dan f 26,-, welk bedrag tot aan het einde van het kasboek (in 1819) aan hem wordt uitbetaald. RAZ, archief Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, inv.nr. 236, rekeningen div. jaren. 12. Bibliotheek R. U. Leiden, brievencollectie signatuur BPL 246 (21 maart 1787). 13. Waarschijnlijk Eastland te 's-Gravenhage. (Zie Rooseboom 1950,60.) Een tweetal passers met micrometerschroef, gesigneerd 'l.F. Robert' zijn in het bezit van Museum Boerhaave te Leiden. 14. Vgl. Het Verheugd Zeeland, by het plechtig bezoek van Zyne Doorluchtige Hoogheid Wil/em de Vyfde, ... , den XVIIIden Zomermaand MDCCLXXXVI en volgende dagen. Amsterdam, by Hendrik Arends, 1787. 15. David Reghter Jzn. (1759-na 1812) was tevens in vaste dienst van het Natuurkundig Gezelschap. Daarnaast had hij nog een eigen winkel. In de Provinciale Bibliotheek te Middelburg wordt van hem nog bewaard een Catalogus van Mathematische, Physische en Andere Instrumenten, Benevens Horologie Maakers, Juweliers, Goud en Zilversmids Gereedschappen, met derze/ver Pryzen, welke gemaakt en verkogt worden by D. Reghter }zn. Woonende op de Lange Burgt in het Groot Octant van Hadley te Middelburg. (z.p., z.j., 4 pp, niet gecatalogiseerd). Zijn weduwe, Maria Boudrez overleed in 1830. 16. Zie bijlage 1. 17. Van der Palm 1790,31. 18. Van de Perre' s bibliotheek bevatte verschillende boeken met gegevens over planetaria van verwante constructie; onder meer Martin 1763 en Gallon 1735-1777. Zie verder hoofdstuk VII. 19. Zie bijlage 2. 20. Vgl. Zeeman 1977. 21. PBZ, Handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap, nr. 3567. 22. ArchiefHollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, correspondentie 1788. v.
DE ONTVANGST VAN HET PLANETARIUM DOOR TIJDGENOTEN
1. Een opmerking over het planetarium komt nog wel voor in het zeer fraaie handschrift dat door Hendrik Brouwer in 1800 is vervaardigd. Dit bericht is echter vrijwel woordelijk ontleend aan Zeelands Chronyk Almanach van 1792. (Gemeente Archief Middelburg, Collectie Brouwer inv .nr. IS.) 2. Krom 1791,5. 3. Zeelands ChronykAlmanach 1792. 4. Zie bijlage 2. 5. Archief van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Het materiaal voor dit gedeelte is ontleend aan de correspondentie over de jaren 1787 en 1788, alsmede de brieven- en notulenboeken van de Maatschappij over dezelfde periode.
139
6. Christiaan Brunings (1736-1805). inspecteur generaal der rivieren van Holland en West-Friesland. opziener van 's Gemeenen Lands Werken van Rhynland. Lid van de Maatschappij sedert 1769. 7. Pybo Steenstra (overl. 1788) was schrijver van verschillende leerboeken, waaronder de Grondbeginselen der Sterrenkunde, Amsterdam, 1775. Lid van de Maatschappij sedert 1771. (Zie over hem: Terpstra 1981, 170 en 206.) 8. Steens tra doelt hier op de Franse' Académie des Sciences', die wel een dergelijke reeks van goedgekeurde uitvindingen en werktuigen uitgaf. (Gallon 1735-1777.) 9. Christiaan Hendrik Damen schreef over barometrische hoogtemeting en luchtballonnen. Hoogleraar sedert 1785, Lid van de Maatschappij vanaf 1784. 10. Eise Eisinga (1744-1828), wolkammer te Franeker en op het gebied van de astronomie een volstrekte autodidact, vervaardigde in dejaren 1774-1781 een planetarium in het plafond van zijn woonkamer. Nog voor de voltooiing van het werk werd een beschrijving ervan gepubliceerd door de Franekerse hoogleraar Jan Hendrik van Swinden. 11. Martinus van Marum was tevens directeur van Teylers Museum te Haarlem, en een zeer veelzijdig natuurkundige. Zeer bekend zijn de door hem uitgevoerde experimenten op het gebied van de electrostatica. Van Marum's wetenschappelijke aktiviteiten zijn uitvoerig behandeld in het zes-delige werk Martinus van Marum, Life and Work uitgegeven op initiatief van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in de jaren 1969-1976. 12. Damen refereert hier aan de koperen ecliptica vervaardigd door Jona Francis Robert. 13. De maan heeft op het Zeeuws planetarium inderdaad geen eigen beweging. 14. Vergelijk tabel 2. 15. Vgl. J.G. de Bruijn, Inventaris van de prüsvragen uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappü der Wetenschappen 1753-1917, (Groningen, 1977), nr. 48. 16. Johannes Theodorus van der Kemp (1744-1811), arts te Middelburg van 1782 tot 1792. Werkte intensief samen met Van de Perre binnen het Natuurkundig Gezelschap. Als docerend lid van dit Gezelschap gaf hij geregeld lessen in het Museum Medioburgense, onder meer over de zintuigen, de hersenen en door hem genomen proeven inzake het trommelvlies. Was in 1787 betrokken bij de 'oranjefurie' te Middelburg, waarbij zijn huis geplunderd werd en hijzelf enige tijd moest onderduiken. (Onder meer bij Ds. H.J. Krom, met wie hij later het 'Nederlandsch ZendelingsGenootschap' zou stichten.) (Zie: l.H. Enklaar, Ddevensgeschiedenis van J.H. van der Kemp tot ZÜn aankomst aan de Kaap in 1799, en Krom 1791b, 270.) 17. Egbert Philip van Visvliet (1736-1799), arts te Middelburg. (Zie: Fokker 1901,174175.) Studeerde samen met Van de Perre te Leiden, zoals blijkt uit zijn Album Amicorum in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (sign. 132 G 40). 18. Onbekend bij Fokker 1901 en Nagtglas 1890. 19. Het was helaas niet te achterhalen op welk planetarium of welk tijdschrift Van de Perre hier doelt. Zijn opmerking is des te merkwaardiger, daar dit Zeeuws planetarium duidelijk Engels geïnspireerd is. Mogelijk verwijst hij hier echter naar de manier waarop de helling der planeetbanen is verwezenlijkt. Een dergelijke oplossing is ook toegepast op de zeer eenvoudige demonstratie-planetaria van de Franse abbé Nollet. Vgl. Nollet 1743, VI p. 74 (pI. 5). 20. Krom 1791, p. 4. Een zeer fraai ingebonden exemplaar van de beschrijving wordt door Krom op 4 juli 1791 aangeboden aan het Middelburgs Departement van het Zeeuwsch Genootschap. Dit exemplaar is nog ongeschonden aanwezig in de PBZ (sign. 312 E 84). 21. Zeelands Chronyk Almanach 1792,33.
140
22. PBZ, Handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap, nr. 3567. 23. De hand waarmee het betreffende manuscript is geschreven vertoont inderdaad een zekere gelijkenis met het handschrift van een brief van Jacobus Mareeuw , geschre-' ven op 25 oktober 1781 aan de secretaris van het Zeeuwsch Genootschap te Vhssmgen. In deze brief openbaart Jacobus Mareeuw zich als de schrijver van een bekroonde verhandeling over het muntwezen, welke verhandeling is afgedrukt in de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap, dl. IX (1782), 23 e.v. (Zie voor de brief: RAZ Archief van het Kon. Zeeuwsch Genootschap, inv.nr. 62.) Jacobus Mareeuw (1742-1808) was koopman in ijzerwaren op de Londense Kaai te Middelburg. Wanneer in 1798 het kabinet van Mr. J .A. van de Perre geveild wordt behoort hij tot de belangrijkste kopers van natuurkundige instrumenten. (Volgens geannoteerde veilingcatalogus in particulier bezit.) Verder is over een wetenschappelijke interesse van hem niets bekend.
vI. BESCHRIJVING
1. Vgl. Hoitsma 1973. 2. De in 1781 door Herschel ontdekte planeet Uranus ontbreekt. Op de schaal van dit planetarium zou deze planeet overigens niet zijn onder te brengen. Bij Saturnus zijn vijf manen, bij Jupiter vier aangebracht. Deze manen zijn door kleine parels aangegeven. 3. De Kanter & Dresselhuis 1824, 134. 4. Op een foto uit 1928 is de kijker nog aanwezig. Zie: Van Wijk 1928,365. 5. PBZ handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap, nr. 3567. 6. 7. 8. 9.
Vgl. Hoitsma 1973, 122. Idem, 124. Idem, 125; King & Millburn 1978,224. Vgl. De Kanter & Dresselhuis 1824, 134.
VII. HET PLANETARIUM VERGELEKEN MET ANDERE ORRERIES
1. Millburn 1973,387 n. 43; Millburn 1976,97; King & Millburn 1978, 107. 2. 3. 4. 5.
King & Millburn 1978,92-93 . King & Millburn 1978, 106-113. Vgl. Spierdijk 1965', 86e.v. Een beschrijving van dit planetarium is in 1703 in het Latijn gepubliceerd. Een Nederlandse vertaling door J.A. Volgraff en D.A.H. van Eck is opgenomen in hetzelfde werk als Van Wijk 1928. Uitvoeriger informatie omtrent dit planetarium is te vinden in deel 21 van de Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens, ('s-Gravenhage, 1944), alwaar ook een Franse vertaling van Huygens' geschrift. 6. Zie voorgaande noot, en King & Millburn 1978, liS. 7. Millburn 1973, 394. De eerste Engels-talige publicatie waarin de methode van de kettingbreukontwikkeling wordt uitgelegd verscheen bijvoorbeeld pas in 1772. 8. Dekker 1955; Rooseboom 1950,53. Zie ook Van den Dam 1754.
9. Koelbloed 1972. 10. Vgl. King & Millburn 1978, 112-113. 11. G. Doorman 1940,309. (Octrooi van de Staten van Holland en West-Friesland, mei 1738.)
141
12. Zo ook de befaamde 'Leidsche Sphaera', een omstreeks 1670 vervaardigd planetarium w~.arvan door King & Millburn ten onrechte wordt beweerd dat het ontwerp ervan lIJkt op het mechanisme van R0mer. Over dit in oorsprong Rotterdamse planetarium, dat naar berekeningen van Nicolaas Stampioen is samengesteld door de in Arnemuiden geboren horlogemaker Steven Tracy, verschijnt binnenkort een uitvoerige studie van de hand van mevr. E. Dekker, wetenschappelijk medewerker aan het museum Boerhaave te Leiden. In dit museum is de genoemde 'Leidsche Sphaera' thans opgesteld. (Vgl. King & Millburn 1978,213, en vriendelijke mededeling van Museum Boerhaave te Leiden.) Voor andere planetaria (of hun vervaardigers) uit deze periode zie: Van Wijk 1928, Rooseboom 1950 en King & Millburn 1978, hoofdstuk XIII. Dat het astronomisch raderwerk zich aan het begin van de achttiende eeuw in de belangstelling van velen mocht verheugen, wordt ook nog duidelijk geïllustreerd door de talloze octrooi-aanvragen betreffende door raderwerk aangedreven hemel- en aardglobes. (Zie Doorman 1940, register s. v. 'Globe'.) 13. Zie voor zijn levensbeschrijving: Millburn 1976. 14. Zie: Millburn 1973. Overigens is er tussen het werk van Jan van den Dam en Benjamin Martin wel een aardige parallel aan te wijzen. Beiden waren als privaatdocent werkzaam voor gezelschappen van geïnteresseerde leken. Beiden erkenden daarbij het belang van een planetarium voor de uitleg van de 'hemelse verschijnselen'. Daarin traden zij alle twee in de voetsporen van Jean Theophile Desaguliers (1683-1744), die hen in het lesgeven voor 'Lieden van allerlei Rang en Beroep, ja Juffers zelve' was voorgegaan, zowel in Engeland (sedert 1713), als in de Nederlanden (in de periode 1729-1732). (Zie Van Lieburg 1978.) Gehinderd door de enorme omvang en kosten van de 'Grand Orreries', zoals die sedert het begin van de achttiende eeuw in Engeland werden vervaardigd, had ~~s~~uliers voor zijn demonstraties zelf een eenvoudiger orrery ontworpen, die hij ?IJ.zIJn Nederlandse voordrachten rond 1730 gebruikt heeft. Een beschrijving ervan IS In 1732 door een van zijn toehoorders (met instemming van D.) in Amsterdam uitgegeven. (Desaguliers 1732b.) Kort daarop is door Desaguliers zelf in Engeland eveneens een beschrijving gepubliceerd. (Desaguliers, 1734; Ned. vertaling, 1736, 17512.) Het optreden van Desaguliers in de Nederlanden (waaronder Middelburg in 1729) heeft een enorme stimulans betekend voor de beoefening der natuurwetenschappen alhier. (Van Musschenbroek 1736 (voorrede); Dekker 1955; Van Lieburg 1978.) Gezien het ?ptreden van Jan van den Dam kort na het vertrek van Desaguliers, kan het haast met anders dan dat ook hij zich onder het gehoor van Desaguliers heeft bevonden tijdens diens lessen te Amsterdam in 1732, waar hij van diens 'buitengemeene Klaarheid en Weergalooze Bekwaamheid in het voorstellen en neemen zyner Proeven' getuige moet zijn geweest. (Desaguliers, 1732a; Desaguliers 1751 (voorrede van de uitgever I. Tirion).) Desaguliers' ontwerp voor een planetarium moet Van den Dam echter niet hebben bevredigd, waarop in 1738 zijn eigen 'Sphaera Pedecta' ontstaat. Opvallend is daarbij, da~ dit.~elfdejaar in Haarlem eveneens een planetarium wordt vervaardigd, hetwelk dUIdelIjk op een Engels voorbeeld teruggaat. (Nu in de collectie Mensing te Chicago, zie Van Wijk 1928; King & Millburn 1978.) Is ook dit ontwerp een gevolg van de door Desaguliers opgeroepen inspiratie? Feit is dat in deze periode een aantal 'Wakkere Wijsgeeren een genood schap tot Haarlem uitmaakende' ter bestudering van de Natuur- en Sterrekunde samenkwamen. (Van Musschenbroek 1736 (voorrede); Hooykaas 1977; vergelijk Bierens de Haan 1955, 1-3.) Heeft Desaguliers in Nederland het nodige aan aktiviteiten op gang gebracht, ook in Engeland had hij een enorm succes, met vele navolgers. In het voorwoord van zijn boek uit 1734 claimt hij dat van de 11 of 12 personen, die op dat ogenblik in Engeland en andere delen van de wereld voordrachten in de proefondervindelijke wijsbegeerte
142
15. 16. 17. 18.
19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
verzorgden, hij er tenminste 8 tot zijn leerlingen mocht rekenen. (Desaguliers, 1734; Millburn, 1976, 44.) Ook Benjamin Martin, die vanaf 1740 als rondreizend docent optreedt, heeft zo goed als zeker de lessen van Desaguliers bijgewoond. Een bericht dat hij enige tijd zelfs als de assistent van Desaguliers zou hebben gefungeerd, is daarentegen waarschijnlijk onjuist. (Millburg, 1976.) Aldus zijn de onafhankelijk van elkaar ontworpen planetaria van Jan van den Dam en Benjamin Martin toch zeer waarschijnlijk op een zelfde inspiratiebron terug te voeren. (V gl. ook Nollet 1743, dl. VI, p. 8.) Vgl. King & Millburn 1978, hoofdstuk 11 (178 e.v.). Millburn 1973,396. De volledige titel luidt: J. Ferguson, Tables and Tracts relative to several arts and sciences, London, 1767. Zie 129-134. Gegevens ontleend aan Koelbloed 1972 en Terpstra 1981. De 'pendule à sphère' vervaardigd in 1749 doorClaude Passement (1702-1769). (Voor gegevens zie: King & Millburn 1978,283-287.) Overigens wordt het hoogtepunt van de prestaties in Frankrijk op het gebied van de astronomische uurwerken en planetaria gevormd door het omvangrijke oeuvre van Antide Janvier, een tijdgenoot van Van de Perre en Van den Eeckhout. King & Millburn 1978,237-241. Vergelijk noot 7. Verwezen wordt naar Desaguliers 1736, pp. 163-483. Zie Koelbloed 1972 en Van den Dam 1754. King & Millburn 1978,95; 217; 224. PBZ, handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap, nr. 3567, fol. 7. Voor een beknopte schets van het kabinet van Ploos van Amstel (waaronder zijn planetarium), zie: Th. Laurentius, J.W. Niemeyer en G. Ploos van Amstel, Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798), kunstverzamelaar en prentuitgever, (Assen, 1980) 87-91. (Vgl. ook Dekker 1955, 179.) Een ander exemplaar van het planetarium van Jan van den Dam was rond 1800 in het bezit van de heer J. van Wessem te Amsterdam. (Zie Van Wijk 1928, 363.)
VlIl. SLOTBESCHOUWING
I. De 'Leidsche Sphaera' (in 1710 geschonken aan de Leidse universiteitsbibliotheek) werd wel betiteld als 'het wonder van Europa en het Sierraad van 's lands Bibliotheek'. (Rooseboom 1950, 127), terwijl over Jan van den Dam's planetarium wel is opgemerkt, dat 'Beknoptheid en fraaiheid van maaksel aan dit Werktuig den voorrang gaven boven alle planetariums tot dien tijd toe uitgevonden'. (Koelbloed 1972, 143.) 2. Wel zijn in 1794 en 1797 nog twee planetaria vervaardigd in opdracht van Daniël Radermacher, heer van Nieuwerkerk, de opvolger van Van de Perre als president over de beide Natuurkundige Gezelschappen. Deze demonstratie-planetaria waren echter weer veel eenvoudiger dan Van de Perre' s planetarium, en bovendien slechts met de hand verzetbaar. (Zie bijlage 5.) Ook in 1ge eeuwse veilingcatalogi van instrumentencollecties te Middelburg komen slechts zeer incidenteel demonstratie-planetaria voor. (PBZ, collectie veilingcatalogi.)
143
BIJLAGEN
1. Hier breekt het handschrift af. Ook in andere versies van deze beschrijving wordt deze naam opengelaten. Wel wordt in het handschrift Mareeuw (7) nog vermeld dat de tekeningen vervaardigd zijn door J. de Feijter, ,Stads-Fabriek te Middelburg'. 2. Aanwezig in twee identieke afschriften in de PBZ (handschriftenverzameling Kon. Zeeuwsch Genootschap 3567). 3. Fragment uit bundel handschriften genoemd in voorgaande noot, en geschreven door een geheel van de rest afwijkende hand. Het betreft hier een les met nu niet meer aanwezige hulpstukken. 4. Zie voor Daniël Radermacher (1722-1803): H.C.M. Ghijsen, 'Zeeuwse vrienden van Betje Wolff-Bekker', ArchiefZGW 1970,16 e.v. 5. RAZ, familiearchiefSchorer, inv.nr. 1017. 6. Het eerste handschrift berust in het Zeeuws Museum, en is afkomstig van het Natuurkundig Gezelschap, dat bij de liquidatie van haar instrumentencollectie in 1917 besloot dit handschrift te schenken aan het Zeeuwsch Genootschap 'dat in het bezit van dit planetarium is'. (Notulen ledenvergadering Natuurkundig Gezelschap, 4 april 1917.) Men heeft toen het planetarium van Radermacher verward met dat van Mr. Van de Perre. (Evenals Mr. K. Heeringa in het Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het anderhalve eeuwfeest van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg, (Middelburg, 1919),21.) In het jaarboek van het Genootschap wordt de aanwinst beschreven als 'de beschrijving van het planetarium des Genootschaps door D. Radermacher van Nieuwerkerk, ontvangen door bemiddeling van de leerling Campert der H.B.S.'. Kennelijk had deze leerling het handschrift aangetroffen tussen het restant van de instrumenten die door de Rijks H.B.S. voor f 50,- van het Natuurkundig Gezelschap waren aangekocht. (Zie: Archief ZGW 1918, VIII.) Er is dan kennelijk altijd voldaan aan de opdracht, die door Daniël Radermacher eigenhandig voor in het manuscript is geschreven, namelijk: 'Dit Boek dienende voor het los beweegbaar Planetarium diend te blijven berusten in de Kas daar het zelve in geplaats is; en mag het zelve, nog geene der Instrumenten behoorende tot de Physica aan Ymand werden uijtgefeend, als met eene Schriftelijke permissie van den President in der tijd, en onder behoorlijke Recepisse' ! Een identiek exemplaar van dit handschrift, alleen doorschoten met extra aantekeningen, bevindt zich in het familie-archief Schorer, inv.nr. 1198 (RAZ). 7. In het Zeeuws Museum wordt nog een vroeg 1ge eeuws onderwijzend planetarium bewaard, dat gebaseerd is op dezelfde principes. Dit planetarium is kennelijk een produkt van huisvlijt, gezien de gebruikte zeer eenvoudige materialen, waaronder vingerhoeden en karton. 8. RAZ, Verzameling Radermacher, inv.nr. 3.' 9. De instrumentmaker David Reghter zijn we al eerder tegengekomen als de opzichter over de kabinetten van Mr. Van de Perre en de beide Natuurkundige Gezelschappen. (Zie hoofdstuk IV, noot 15.) In het Museum Boerhaave te Leiden wordt nog een klein demonstratie-planetarium bewaard, dat is vervaardigd door zijn vader, de Delftse instrumentmakerJan Rechter (ook wel: Johannes Reghter) (1730-1801). (vgl. Rooseboom 1950, p. 117). Dit planetarium is echter weer gemaakt volgens het vertrouwde dubbel-conische systeem. Over de toegepaste tandradverhoudingen kon het museum helaas geen inlichtingen verstrekken. 10. Afgedrukt bij Van Benthem Jutting 1973,28. I!. RAZ, familie-archief Schorer, inv. nr. 1198. In ditzelfde archief berusten tevens nog een viertal aanspraken, die Radermacher in zijn functie van President over de beide 'Physica's' heeft uitgesproken (1790,1794,1797).
XII. LITERATUUR Benthem Jutting, W.S.S. van (1969), 'Leendert Bomme 1727-1788, een 18e eeuwse bioloog te Middelburg', ArchiefZGW, 21-35. _ 1973, 'Lotgevallen van het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg in de 1ge en 20e eeuw', ArchiefZGW 1972 & 1973. Bierens de Haan, D. (1883), Bibliographie néerlandaise historique-scientifique, Nieuwkoop, 1960 (Reprint van de editie van 1883.) Bierens de Haan, J.A. (1952), De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen 17521952, Haarlem, 1952. Catalogus van een uitmuntende verzameling van extra fraaije Boeken, ... , verder een uitmuntend kabinet van Natuurkundige Werktuigen, Schilderijen, bijzonderheden en Liejhebberyen, alles nagelaaten door mr. J.A. van de Perre, Middelburg, 1798. Crommelin, C.A. (1955) 'Planetaria, a historical survey', Antiquarian Horology, I, 1955, 70-75. Dam, J. van den (1754), Korte Verklaaring van een op Nieuw Geinventeert en Gemaakt Planetarium, Genaamt Sphaera Perfecta, vertoond in deeze Konstplaat. Amsterdam, 1754. (K.B. 's-Gravenhage, sign. 111 B 15 3 .) Dekker, P. (1955) 'De popularisering der Natuurwetenschap in Nederland in de Achttiende Eeuw', Geloof en Wetenschap, LIII (1955), 173-188. Desaguliers, J.Th. (1732a), Korte inhoud der philosophische Lessen van Dr. J.Th. Desaguliers, Vervattende een kort begrip van de beginselen en gronden der Proefondervindelijke Natuur-kunde, Amsterdam, 1732. _ (1732b), Beschryving van het Planetarium, dienende tot een vervolg op den Korten inhoud der Philosophische Lessen van Dr. J. Th. Desaguliers, Amsterdam, 1732. _ (1734), A course of experimental philosophy, London, 1734. In het nederlands vertaald als: _ (1736), De Natuurkunde uit Ondervindingen Opgemaakt, Amsterdam, 1736; een tot drie delen uitgebreide herdruk verscheen in 1751. _ (1751), zie: Desaguliers 1736. Doorman, G. (1940), Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e - 18e eeuw, 's-Gravenhage, 1940. Fokker, A.A. (1901), Levensberichten van Zeeuwsche Medici, Middelburg, 1901. Gallon, J .G. (1735-1777), Machines et inventions approuvées par I'Académie Royale des Sciences depuis son établissementjusqu'à présent, (VII vol.), Pans. Hoitsma, H. (1973), 'Het Zeeuws Planetarium', Chronos, vakblad voor de uurwerkenbranche, XXIII, nr. 8 (25 a['lriI1973). Hooykaas, R. (1971), Geschiedenis der Natuurwetenschappoen, van Babel tot Bohr, Utrecht, 1971. _ (1977), 'De natuurwetenschap- in de eeuw der genootschappen', NG 200, jubileu.muitgave van het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht, Utrecht, 1977; ongewijzigde herdruk in : H.A.M. Snelders & K. van Berkel (eds.), Natuurwetenschappen van Renaissance tot Darwin, thema's uit de wetenschapsgeschiedenis, Den Haag, 1981, 131-167. Kanter, J. de & J. Ab Utrecht Dresselhuis, (1824), De provincie Zeeland, Middelburg, 1824. (Reprint: Vlissingen/Schiedam, 1977). King, H.C. & J.R. Millburn (1978), Geared to the Stars; the evolution ofplanetariums, orreries and astronomical clocks, 1'oronto, 1978.
145 144
Koelbloed, D. (1972), 'En Amsterdams Planetarium uit 1756', Hemel en Dampkring, LXX (1972), 143-150. Krom, H.J. (1971), Kort ontwerp eener beschryving van het Planetarium staande in het Museum Medioburgense, voorgeleezen in het Middelburgsch Departement van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 1791. - (1791 b), De geschiedenis van de Schepping opgehelderd en verdedigd in eene Leerrede over het eerste hoofdstuk van Genesis (Middelburg, 1791; ook opgenomen in Krom 1796. - (1793), Betoog dat de beoefening der Natuur- en Sterrekunde niet strydig is met de erkentenis der Godlyke Openbaaring, en den Geopenbaarden Godsdienst van Jesus Christus, voorgelezen in het Natuurkundige Gezelschap te Middelburg, Middelburg, 1793; ook opgenomen in: Krom 1796. - (1795), De Waarde der Horoscoopkunst, of Zedig Onderzoek over het bestaan en de nuttigheid der Astrologie, ofSterrenvoorzegkunde, Middelburg, 1795. - (1796), Godgeleerde, Uitlegkundige en Wüsgeerige Verhandelingen, (2 delen), Middelburg, 1796. Lalande, J. (1772), Astronomie, Paris, 1772. Lieburg, M.J. van (1978), 'De Geneeskunde en Natuurwetenschappen binnen de Rotterdamse Genootschappen uit de 18e eeuw', Tüdschrifi voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek, I (1978) 14-22, 124143. Man, J.e. de (1856), 'Leonardus Stocke, Eene historische bijdrage', Ned. TÜdschr. v. Geneeskunde, Il (1856), 3-30. Martin, B. (1763), Algemeene Oefenschoole van Konsten en Weetenschappen, Amsterdam, 1763-1782; (6 delen in 30 banden). Deze merkwaardige periodiek is een door de Amsterdamse uitgever Pieter Meijer vermeerderde vertaling van het door B. Martin van 1755-1765 geredigeerde tijdschrift 'The General Magazine of Arts and Sciences' (6 vols., London). Het eerste deel (3 bdn) is ook afzonderlijk uitgegeven onder de titel: 'Wijsbegeerte voor Jonge Heeren en Jufferen', Amsterdam, 1763. Miliburn, J .R. (1973) 'Benjamin Martin and the development of the orrery', British Journalfor the history of Science, VI, nr. 24, (1973), 378-399. - (1976), Benjamin Martin, Author, Instrument-maker, and Country Showman, Leyden, 1976. (Science in history, vol. 2.) Musschenbroek, P. van (1736), Beginselen der Natuurkunde, Beschreven ten dienste der Landgenooten, Leyden, 1736. (Tweede editie: 1739.) Nagtglas, F. (1865), 'Jan de Munck, stadsarchitect te Middelburg', Zeeuwsch Jaarboekje en Middelburgsche Naamwyzer, 1865,9-21. - (1890), Levensberichten van Zeeuwen, zünde een vervolg op P. de la Rue, Geletterd, Staatkundig en Heldhaftig Zeeland, Middelburg, 1890-1893 (2 delen). Noliet, Abbé J .A. (1743), Leçons de physique expérimentale, (6 vol.), Paris. Palm, J .H. van der (1790), Lofreden op den Hoogwelgeboren Heer Mr. Johan Adriaen van de Perre, ... , uitgesproken in de vergadering van het Middelburgsch Departement van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen den 26 november 1790, Middelburg, 1790; Ook verschenen in Verhandelingen ZGW, XV (1790), 1-58. Rooseboom, M. (1950), Büdrage tot de geschiedenis der instrumentmakerskunst in de noordelijke Nederlanden, Leiden, 1950. Schepman, J.T.H.C. (1971), 'Philippus Lansbergen 1561-1632', Zeeuwsch Tüdschrift, XXI (1971) nr. 2, 37-42.
146
Schortinghuis, H. (1786), 'Beschryving van een nieuw Lunarium of Starrekundigen Maanwyzer, ter onderrichting in, en gemaklyke waarneeming van de Byzonderheden van den omloop der Maane om de Aarde, uitgedacht en aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen ter beoordeeling toegezonden',' Verhandelingen ZGW, XII (1786), 251-295; Ook afzonderlijk uigegeven: Middelburg, P. Gillissen, 1786. Schoute, D. (1923), 'De geschiedenis van het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg', ArchiefZGW, 1923,1-34. Snelders, H.A.M. (1976), 'De beoefening van de Natuurkunde door de gegoede burgerij uit de achttiende eeuw', Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw, no. 21-32 (1976), 3-24. _ (1979), 'Het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in de periode 1778 tot 1816', Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw, nr. 41-42 (1979), 62-90. Spierdijk, e. (1965), Klokken en klokkenmakers; zes eeuwen uurwerk, 1300-1900, Amsterdam, 1965 (tweede herziene druk). Stocke, L. (1746), Afscheids-redevoering over de voornaamste voorwerpen der Natuuren Bespiegelende Ontleedkunde; uitgesproken te Middelburg den 5 maart 1746, toen hy van woonplaats naar Utrecht veranderde, Utrecht, 1746. Terpstra, H. (1981), Friesche Sterrekonst; geschiedenis van de Friese sterrenkunde en aanverwante wetenschappen door de eeuwen heen, Franeker, 1981. Unger, W.S. (1957), Catalogus van de historisch-topografische atlas van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, deel IV, Middelburg, 1957. Wheatland, D.P. (1968), The Apparatus ofScience at Harvard 1765-1800, Harvard, 1968. Wijk, W.E. van (1928), 'Lijst van in Nederland vervaardigde planetaria, benevens van door buitenlanders vervaardigde planetaria die in Nederland aanwezig zijn', in: E. Havinga, W.E. van Wijk en J.F.M.G. D'Aumerie, Planetariumboek Eise Eisinga, Arnhem, 1928,351-381. Zeelands Chronyk Almanach voor 1791 en 1792, Middelburg, by P. Gillissen, 1792. Zeeman, J. (1977), De Nederlandse Staande Klok, Assen/Amsterdam, 1977. Zinner, E. (1972), Deutsche und Niederländische Astronomische Instrumente des Il.18. Jahrhunderts, München, 1972. (Oorspronkelijke uitgave 1956.)
147
XIII. VERANTWOORDING VAN DE ILLUSTRATIES RAZ, Historisch-topografische Atlas "Zelandia Illustrata" van het Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, (Catalogus Unger 1957), IV, 718. 2-5. PBZ, Handschriftenverzameling ZGW, vnr. 3567. Serie van vier tekeningen van het planetarium door J. de Feijter, 1786. 6. PBZ, sign. 312 E 84. 7. Gravure door M. de Sallieth. Foto Iconographisch Bureau, 's-Gravenhage. (Zie ook: Zelandia Illustrata, IV, 559.) 8. Foto A. Verburg, Middelburg. De op de foto zichtbare afdekstukken zijn al vanaf 1822 buiten gebruik. In dat jaar is een aantal glazen raamwerken vervaardigd, waardoor de koperen ecliptica continu zichtbaar is. Deze glazen raamwerken zijn ook nu nog in gebruik, terwijl de acht eikenhouten dekstukken in het inwendige van het voetstuk zijn opgeborgen. 9-12a. Foto'sJ.H. KluiverenA. Verburg. 12b. RAZ, Archief KZGW nr. 238. Bijlagen bij de rekeningen van het Middelburgs Departement. 14. Uit: J. Pigeon, Description d'une Sphère Mouvante par Ie moyen d'une Pendule, Paris, 1714. 13,15. Uit: Martin, 1763, dl. 1. 16. Uit: Van den Dam, 1754. 1.
ILLUSTRATIES IN DE TEKST: - De" Afbeelding van het Planetarium in het Musaeum te Middelburg" is oorspronkelijk verschenen in Zeelands Chronijk Almanach voor 1791 en 1792 (zie ook: "Zelandia Illustrata" III, 500). - "Het Gebouwen Observatorium gesticht door J. de Munck te Middelburg" (1735) staat gegraveerd op de titelpagina van J. de Munck, De Groote Zon Eclips, dewelke voorvallen zal op den 25 July 1748, Middelburg, 1748. (Zie ook: "Zelandia Illustrata" , Il,685.) - De tekeningen van het planetarium zijn van de hand van de heer H. Hoitsma te Middelburg.
148
Afb. 1. Silhouet van Mr. J.A. van de Perre (1738-1790).
PL
Vier tekeningen van het planetarium door J. de Feijter, 1786; Afb. 2: totaalaanzicht.
Afb. 3. Het planetarium na verwijdering van de afdekstukken.
PL.
Afb. 4. Doorsnede van het planetarium.
Afb. 5. De vier wijzerplaten en het bovenaanzicht van de planeten.
KORT
ONTWER'P EEN E R
BESCHR YVING VAN
HET
JPLANETARIUM~ STAANDE
IN
HET
MUSEUB1 ll!JEDJOB UR GENSE , VOORGELEEZEN
IN
M IDDELBURGSCJI VAN
ZEEUWSCH
HET
DEP/lRTEMENT HET
GENOOTSCHAP
DER vVETENSCI-IAPPEN. D
EI E R M.
OOR
I
o.
I{ ROM,
J>REDIKANT, EN PROFESSOR IN DE UITLEGKUN" DIGE GODGELEERDHEID EN KERKELYKE GESCIIIEDENI.SSEN AAN DE ILLUSTR'E SCHOOL, TE MIDDELBURG, LID VAN HET ZEBUWSCHE EN ANDER.E GENOOTSCHAPPEN.
T~
MlD DEL B URe, By HEN RIK en MAR I N U S V A NOS eH,
n
Boekverkoopers. 179 I.
on
.\'l~SC" G[!\O()T~3(~'Ii,I'
I(,~'v
/'Ij
,,","1'0 HL\l',
.l) V..0 --. _~
.~ ol. ~~"'''''/ (jt~//
~c
~.J
Afb. 6. Titelpagina van de beschrijving door Ds. H.l. Krom.
Afb. 7. Ds. H.l. Krom (1738-1804).
Afb. 8. Overzicht van de architectuur: het planetarium met de originele afdekstukken.
Afb. 9. Enige details van het uitwendige.
Afb. la. Het planetarium in geopende toestand.
Afb. 11. Enige details van de planeten.
Afb. 12a. Onderaanzicht van de tandwielkast, met signatuur door Van den Eeckhout.
Afb. 12b. Kwitantie, getekend door Van den Eeckhout, wegens onderhoud van het planetarium. Afb. 13. Een Engelse "Grand Orrery"
f.:!1 t1re
Je la Sl'here, Al.nll'dlrle,leï(l11 I H.YI'(~tjt'·
tt.' (;,1' el 'til •.
Afb. 14. Een Franse "Sphère Mouvante"
Afb. 15. Een demonstratie-planetarium volgens Benjamin Martin.
Afb. J6. De "Sphaera Perfecta" van Jan van den Dam.