Anette Hage-de Lange
Een vrouw in de 18e eeuw: Xaveria Brinks Inleiding O p 17 oktober 1760 verscheen Jan Akkerman voor het rechtsprekend college in Zutphen, de schepenbank. Dit college bestuurde in die tijd de stad. Jan Akkerman was de vader van twee leerlingen van Xaveria Brinks, een jongetje van zes en een meisje van drie. Zij zijn die dag om half vier thuis gekomen, 'zeer bebloed en verscheide gaten in 't hoofd hebbende'. Toen Jan wilde weten wat er was gebeurd, vertelden zijn kinderen dat hun meesteres hen met een hamer had geslagen. Francisca Xaveria Henrica Brinks was de meesteres van de breischool voor jonge kinderen in de omgeving van de Broederenkerk. Ze was ongeveer 31 jaar oud. O p 17 oktober hadden de kinderen haar zo uitgescholden en uitgelachen dat zij
uit kwaadheid een hamer met beide handen oppakte, en de kinderen te lijf ging. Al met al had ze vijf kinderen geslagen. De steel van de hamer was gebroken. En het was een geluk dat Xaveria aan jicht leed, waardoor ze kracht had verloren, anders zouden er die dag wellicht doden gevallen zijn. Xaveria was daar zelf kennelijk bang voor: toen Jan Akkerman met een aantal soldaten bij haar huis kwam om haar op het gebeurde aan te spreken, vond hij haar in het secreet, tot haar heupen in de drek en het hoofd voorover. Na het lezen van de processtukken kwam de schepenbank tot een opmerkelijke uitspraak voor die tijd: het college meende
Meesteres in 18e eeuw met haar ,,leerlingen".
dat Xaveria in onzinnigheid en tijdelijke dementie had gehandeld en zij werd ter verpleging opgenomen in het Oude en Nieuw Gasthuis om dergelijk onheil in de toekomst te voorkomen.
Vrouwen in de I8e eeuw Dit enigszins lugubere verhaal heb ik uitgekozen, omdat hierin een aantal elementen aan bod komt, dat de positie van de vrouw in de 18e eeuw illustreert. Allereerst de scholing: Xaveria had een breischool voor jonge kinderen, waar zowel jongens als meisjes les kregen. De opvoeding en de scholing was voor alle kinderen in de 18e eeuw de eerste tien jaar gelijk. Daarna werden de meisjes "vergeten": zij hoefden niet hun nut in de maatschappij te bewijzen. In de hogere kringen voedde de moeder alle kinderen in de eerste tien tot twaalf jaar op. Oudere zoons werden door hun vader opgevoed. Onder invloed van John Lockes boek Some thoughts concerning education ontstond in de 18e eeuw in Nederland het idee dat ook oudere dochters onder moeders vleugels vandaan gehaald moesten worden en door vader opgevoed. In de minder welgestelde kringen werkten beide ouders. De kinderen werden vanaf twee tot drie jaar aan de zorgen van een schoolmeesteres overgelaten. Dit was meestal een 'oude vrijster' of een weduwe. Het onderricht in de eerste periode op school telde één vak: leren om gedurende een paar uur stil te zitten. Vanaf hun vierde leerden de kinderen het ABC. De eerste speloefening was het 'Onze Vader', ze kregen godsdienstlessen en ze leerden breien. Vanaf hun zesde jaar gingen kinderen of naar de naai- en breischolen of naar de Duitse school, waar ze van een meester lessen kregen in lezen, schrijven en rekenen. De kinderen waren ongeveer tien als ze van deze school kwamen. De armenschool, waar de lessen godsdienst, lezen en schrijven gegeven wer-
Samenvatting van proces en uitspraak in de Memorie- en Resolutieboeken.
den, was voor kinderen van 6 tot 14 jaar. De kerk oordeelde niet gunstig over dit onderwijs voor meisjes: de school was opgericht voor jongens en de lessen waren ter voorbereiding op het leven van een man. De christelijke kerk benadrukte de minderwaardige positie van de vrouw. De dochters uit welgestelde families kregen een Franse gouvernante of gingen zelfs vanaf hun 14e jaar naar een Franse kostschool. De lessen op deze scholen waren: Frans en conversatie, dansles, clavecimbel spelen en zingen; zeker geen 'meidenwerk'. De meisjes uit de deftige stand deden dus kennis op die hen in staat stelde een goed figuur te slaan in de 'saletten' en de mannen te behagen. In de tweede helft van de 18e eeuw kwam het pleidooi voor de rechten van de vrouw: een meisje heeft recht op een ontwikkeling die haar zal opleiden tot het ware moederschap en toekomstige plichten. Maar in die tijd had een meisje eigenlijk maar één plicht: de instandhouding van het menselijk geslacht. Het toekomstbeeld was voor een meisje dus:
zondering van de morgengave, die eigendom van de vrouw bleef. Geregeld werden dan ook huwelijksvoorwaarden opgesteld, en zo behield de langstlevende het vruchtgebruik over het totale huwelijksgoed. Deze regeling was natuurlijk vooral van groot belang voor de voortzetting van een bedrijf door een weduwe, zoals we bij de gilden zien. Onroerende goederen kon de man alleen met instemming van zijn vrouw verkopen. De vrouw was alleen in huishoudelijke zaken handelingsbevoegd.
trouwen. Dit stond centraal in haar opvoeding. Haar opleiding hoefde niet gericht te zijn op iets anders dan vrouwzijn. Xaveria Brinks was ongehuwd en met haar 31 jaren zou zij niet gemakkelijk meer aan de man komen. In die tijd moet dat een ramp geweest zijn. Had ze in de Middeleeuwen geleefd, dan had ze nog kunnen kiezen voor het klooster of voor één van de zes Zutphense conventen en haar leven als begijn kunnen slijten. Dan had ze nog enig aanzien genoten. Haar opleiding zal onvoldoende zijn geweest om zelfstandig te leven, als men dat in die tijd al had geaccepteerd. Xaveria woonde bij haar ouders en haar vader regelde haar zaken. Na het huwelijk besliste de man voor zijn vrouw en hij beheerde haar bezittingen. Hij beheerde ook haar morgengave. Dit was het geschenk van de bruidegom aan zijn bruid, dat hij haar op de ochtend na de huwelijksnacht gaf. Dit cadeau was meestal een behoorlijke som geld of onroerend goed. Zutphen kende het huwelijk in gemeenschap van goederen, waarbij de echtgenoten elkaar niets nalieten. De kinderen erfden direct het hele vermogen, met uit-
In Zutphen had een getrouwde vrouw in de Middeleeuwen een betere positie dan in veel andere steden in de Nederlanden. Zij had een grotere macht over het huwelijksgoed: haar deel mocht zij persoonlijk verkopen. Als een getrouwde vrouw persoonlijk verbintenissen aanging, was haar man daarvoor niet aansprakelijk en het totale huwelijksvermogen kon hiervoor niet aangesproken worden, zoals in andere steden het geval was. Deze 'macht' van de getrouwde vrouw was echter uit het Zutphense stadsboek van 1615 weer verdwenen. Voor een huwelijk was gedurende vele eeuwen de toestemming van de ouders vereist. Een meisje moest haar ouders gehoorzamen. Maar zij mocht wel een echtgenoot weigeren die zij zelf niet verkoos. Als haar ouders het niet eens waren met haar partner-keuze, waren er mogelijkheden de toestemming af te dwingen. Desnoods kon het meisje zich door haar vrijer laten schaken. Als zij maar verklaarde dat hij haar geroofd had met haar instemming, dan konden de ouders hun zegen niet of nauwelijks weigeren. Als een jong stel in de 18e eeuw uit liefde trouwde, had - vanuit de 20e eeuw bezien - hun liefde weinig overlevingskansen. De mode had in deze eeuw een zeer lage waardering voor het huwelijk en beschouwde dit als de volmaaktste toegevendheid. Het was zeer ouderwets en burgerlijk als de echtgenoten tederheid toonden. Het
met geld. Een jonge man huwde bijvoorbeeld een weduwe om met haar het bedrijf van haar overleden echtgenoot voort te kunnen zetten.
De vaderlijke toestemming.
was bespottelijk en ongemanierd als man en vrouw elkaar 'hartje' of 'liefste' noemden. Het echtpaar sprak elkaar aan met 'meneer' en 'mevrouw', leefde volledig langs elkaar heen, had eigen kamers en ging bij elkaar op visite. Mannen dienden echter andere vrouwen met grote hoffelijkheid te bejegenen. Meisjes werden door hun vrijers als godinnen geëerd, na het huwelijk aanbaden andere mannen haar, maar de echtgenoot regeerde zijn vrouw. De vrouwen hadden waarschijnlijk moeite dit te accepteren en in de archiefbronnen vinden we steeds meer aanklachten wegens overspel. Een man kon zijn vrouw hiervoor laten opsluiten in het spinhuis. Vrouwen zochten steun bij elkaar. In de lagere kringen bestierden de vrouwen het huishouden en de man moest niet het lef hebben z'n vrouw iets in de weg te leggen. Hij kon rekenen op een woedende overmacht van de buurvrouwen die haar te hulp zouden snellen. Bovendien waren de huwelijken in deze kringen vaker ongelijk: jonge mannen trouwden vrouwen
In de hogere kringen kwamen de koffieen theekransen in zwang, tot ergernis van de mannen. Zij klaagden over hun vrouwen, die 'beurt om beurt hun maag door het overmatig zwelgen van warm water verslapt en verzwakt met sterken drank verkwikten en hun ingewanden door brandewijn en jenever verhit, wederom met heele stroomen van koffie en thee poogden te lessen'. De eerste Zutphense vrouwenvereniging, als ik het zo mag noemen, was de 'koffypatrouille'. De dames vergaderden op zondag, na de kerk met koffie en koek. Ze wisselden het stadsnieuws uit en luisterden naar de gedichten van Kretschmer, die zelfs speciaal voor deze dames schreef. Aan het eind van de 18e eeuw begon een nieuw tijdperk voor de vrouw. Zij werd door de man hoger gewaardeerd. Zij steeg in zijn achting als opvoedster en moeder, als huishoudster en echtgenote. De vrouwenbeweging in de Bataafse Tijd sprak van maatschappelijke en politieke rechten voor de vrouw. Uit deze periode stammen de eerste bronnen over vrouwen geschreven door vrouwen. Vrouwen schreven boeken vóór vrouwen. Betje Wolff was één van de opvoedsters van haar sekse-genoten uit die tijd. Vrouwen gingen hun eisen en meningen uiten, ook over kerk- en staatsgeschillen. De gelijkwaardigheid tussen man en vrouw was naar hun idee echter geen gelijkheid in aanleg en levenstaak. Er waren echter nog te weinig vrouwen politiek geëngageerd, nog te veel vrouwen die het gepraat over staatszaken niet aardig vonden, nog te veel mannen tegen een grotere rol voor vrouwen. De nieuwe ideeën waren nog niet levensvatbaar. Xaveria Brinks was een ongehuwde, werkende vrouw. Met in ons achterhoofd het beeld van die tijd - een meisje is gebo-
ren voor het huwelijk en een welgestelde vrouw werkt niet - moeten we constateren dat zij een moeilijke positie heeft gehad. Het was in de geest van de tijd niet verwonderlijk dat de kinderen haar uitjouwden. Daar kwam nog bij dat onderwijs geven aan deze jonge kinderen niet hoog in aanzien stond. Als je helemaal niets kunt, kun je altijd nog meesteres worden. Wat voor werk had een 18e-eeuwse vrouw? Rijke vrouwen werkten niet maar sleten hun dagen met borduren en visites afleggen. Maar in haar huis vinden we wel werkende vrouwen. Laten we haar eens een bezoek brengen: De dienstbode bracht koffie of thee. De gang werd geschrobd door een Twentse meid - moffin genoemd - die ingehuurd was voor het zware werk. Deze moffinnen werden door de stadsmeiden met de nek aangekeken. Mevrouw werd 's ochtend~ gekleed door een kameniertje, een in de gunst van mevrouw gevallen dienstmeid. Als mevrouw zeer welgesteld was had ze een echte kamenier, een welopgevoede burgerjuffer.
Mevrouw laat zich verzorgen.
Als mevrouw kleine kinderen had, zoogde ze deze niet zelf. Daarvoor was de minnemoeder ingehuurd. Deze vrouwen hadden een vreemde positie in het huis. Waar mevrouw met haar kind ging, ging zij ook. Ze werd op haar wenken bediend, haar zog moest immers goed zijn. Aan de andere kant werd ook zij door de dienstmeiden veracht: het was een gevallen vrouw, meestal een bedrogen vrijster. De meiden kenden geen mededogen: zij zal zich wel met opzet hebben laten bedriegen! In 1795 telde Zutphen elf vrouwelijke ambtenaren. Bij een aantal beroepen zouden we niet zo gauw een vrouw verwachten. Er was een portierster, die bij één van de stadspoorten op het volk lette dat de stad in- en uitging. Het turfmagazijn had een magazijnmeesteres. De weduwe Schoonhoven was veerschipper op Amsterdam en op de postwagen op Deventer reed de weduwe Huerman. De schooljuffrouw was te verwachten, evenals de vroedvrouwen. Sinds de Middeleeuwen had de stad al wijzemoeders in dienst. Deze vroedvrouwen werden redelijk betaald, maar ze stonden niet hoog in aanzien. Een echt vrouwenberoep was het werk op de bleek, waar wasgoed in de zon gebleekt werd. De rechten en plichten van ambachtslui en handelaren werden sinds de Middeleeuwen door gilden beschermd. O m lid te kunnen zijn van een gilde, moest men burger zijn. Zoals vrijwel alle middeleeuwse steden kende Zutphen het verschil tussen burgers en inwoners van de stad. Burgers hadden meer rechten en plichten dan inwoners, zoals het recht op kostwinning en militaire verplichtingen. Iemand was burger als de burgereed was afgelegd en de stad betaald. Burgerschap kon ook verworven zijn door huwelijk of erfenis. Mannen die een burgerdochter trouwden, konden voor half geld zelf burger worden. Vrouwen konden wel op persoon1ij ke titel de burgereed afleggen. Maar dit was niet gebruikelijk: in de periode 1478-1806 legden maar 70 vrou-
wen de eed af. Het aantal mannen was 35.000. De rechten en plichten waren voor beide geslachten gelijk. Ik betwijfel of de burgeressen zélf aan hun militaire verplichtingen hebben voldaan. Vermoedelijk lieten zij zich door een man vertegenwoordigen. Vrouwelijk gildeleden moesten overigens wel een harnas of geweer aanschaffen. Er waren maar weinig gildezusters bekend die zelf hun bedrijf hadden opgezet. Meestal waren het weduwen of dochters die het bedrijf van een man voortzetten. In de produktiebedrijven komen we een aantal vrouwen tegen. In Zutphen waren steeds 3 tot 13 vrouwen als bakker werkzaam geweest. Een echt vrouwenberoep bleek dat van bierbrouwer. In het begin van de 17e eeuw was één op de vier brouwers een vrouw. Het i s jammer dat het gildearchief niet vermeldt of er ook leermeisjes werden toegelaten. Ook weten we niet zeker of er gildemeesteressen zijn geweest. Vrouwen konden dit beroep wel lang zelfstandig uitoefenen: vrouw Kreijenfenger, bijvoorbeeld, i s bijna 50 jaar brouwster geweest. Uit de betaalde belasting kunnen we aflezen dat de bedrijven van vrouwen ook niet onderdoen voor die van hun mannelijke collega's. Over het tappersgilde i s meer materiaal bewaard. De tapsters maakten over het algemeen een iets lagere omzet dan de tappers, maar het i s zeker dat niet alleen armlastige vrouwen als tapster in hun levensonderhoud voorzagen. Bij dit gilde moesten zowel meesteressen als leermeisjes zijn geweest, vooral omdat er ook ongehuwde vrouwen gildezuster konden worden. De gildezusters deelden niet mee in de beslissingsbevoegdheid van het gilde, zelfs niet toen een kwart van alle gildeleden bestond uit vrouwen. De textielsector was in Zutphen niet echt belangrijk en ook het aandeel van vrouwen in de textielgilden was gering: slechts 15%. Meesteressen en leermeisjes kunnen we in de bronnen wel terugvin-
den. Aan het eind van de 18e eeuw had een aantal leden geprobeerd het aantal vrouwelijke leden en meesteressen te beperken, omdat er voor de mannen in deze sector al te weinig te verdienen viel. Dit i s niet gelukt. Het kramersgilde, voor handelaren, stond zowel voor mannen als vrouwen open en het aantal vrouwelijke gildeleden was hoog. Met één vrouw op drie mannelijke gildeleden was ook een grote deelname aan de stedelijke economie van vrouwen aannemelijk. Volgens een 17e-eeuwse belastinglijst werden de 'kremersen' zelfs wat hoger ingeschaald dan de gemiddelde Zutphense inwoners. Bij de maatschappij van wijnkopers, die sinds 1683 bestond naast het kramersgilde, was in de statuten expliciet het dochtersrecht opgenomen. Twintig leden ondertekenden de regels, hierbij ook Daniël Spijk, namens zijn moeder. De wijnkopers waren een welgestelde groep. Helaas ontbreekt ook hier weer voldoende bronnenmateriaal om het aantal wijnkoopsters aan te geven. Opmerkelijk was dat de echtgenoot van een Zutphense koopvrouw juist wél aansprakelijk was voor de door zijn vrouw gemaakte schulden. Ongehuwde vrouwen en weduwen die zelfstandig een bedrijf uitoefenden kenden geen afwijkende rechtsregels; zij kregen dezelfde rechten en plichten als hun mannelijke collega's. De vroegste keuren spreken van 'man of vrouw die verkoopt', 'die knechts of meiden in dienst heeft' enzovoort. En hoe staat het met vrouwen in de echte ,mannenwereld van die tijd? Voor zover het archiefmateriaal informatie geeft, heeft in Zutphen geen vrouw als schoenmaker gewerkt. De enige aanduiding die gevonden is, is dat vrouw Beumkes in 1790 een groot aantal schoengespen bij het smedengilde koopt. Maar dit hoeft geen bewijs te zijn voor het schoenmaakster zijn. Terwijl in de 19e eeuw juist het maken van schoenen als een aardig
handwerkje in de damesbladen wordt aangeboden. Het viergekroonde gilde was voor een ieder die met de bouw te maken had: timmerlieden, kistemakers, leidekkers, beeldsnijders. O f er vrouwen lid waren van dit gilde is niet bekend. Pas in de loop van de 18e eeuw waren er weduwen die het bedrijf van hun man voortzetten. De 'bouwvrouw op het Scheperkamp' vroeg toestemming om in het huwelijk te treden 'terwijl zij als weduwe niet wel in staat is de bouwerij naar behoren te kunnen waarnemen'.
In het goud- en zilversmedengilde vinden we geen gildezusters. Deze smeden waren zeer welgestelde burgers, die zelfs tot het patriciaat konden behoren. Wellicht was het voor de rijke weduwe of dochter ook minder van belang het bedrijf van man of vader voort te zetten. Het was immers een statussymbool als een vrouw niet hoefde te werken in die tijd. In het gewone smedengilde zou men, vanwege de fysieke kracht die nodig was, niet zo gauw vrouwen verwachten. Toch vermeldt het gildenboek vrouwen. Er zijn geen zelfstandige vrouwelijke leden be-
kend, alleen weduwen, die zich dan messemaaksters noemden. Het aantal schippersen was ook niet groot. Toch waren er weduwen die een bedrijf overnamen en zelfs een enkele alleenstaande schipperse. O f de vrouwen ook werkelijk met een schip erop uit trokken, of hiervoor mannen in dienst hadden, i s niet na te gaan.
vrouw hebben we inmiddels ingeruild. Vrouwen hebben een lange weg afgelegd, waarbij de grenzen steeds verlegd werden. Xaveria zou in onze tijd als ongehuwde, werkende vrouw niet uitgerangeerd zijn. De kans is groot dat zij nu een gelukkiger leven had kunnen leiden.
Tegenwoordig telt de gemeenteraad van Zutphen zes vrouwelijke leden, zijn er twee vrouwelijke wethouders en heeft de stad haar tweede vrouwelijke burgemeester. Vrouwelijke ambtenaren runnen afdelingen van het gemeentelijk apparaat en één van de drie diensten heeft nu een vrouwelijke directeur.
Bronnen
In het onderwijs worden gelijke kansen voor jongens en meisjes nagestreefd. Het statussymbool van de niet-werkende
Stadsarchief Zutphen OAZ inv. nrs.: 40, 113-1 14, 121, 841 -845. ORA inv. nrs.: 22,34. Wolzogen Kuhr, S.J.von De Nederlandsche vrouw in de tweede helft van der 18e eeuw. Leiden, 1920. Zijsporen, vrouwen in de geschiedenis van Zutphen. Zutphen, 1990. Peters, M., Gildebroeders en gildezusters; de economische positie van vrouwen in de Zutfense ambachtsgilden. (1 987): doctoraalsscriptie.