VERHAAL OVER DE LANDBOUW EN HET SOCIALE LEVEN IN DE TWINTIGSTE EEUW Gegevens zijn voor een deel van overleveringen, en voor de rest van eigen beleving. Ik denk dat er geen eeuw is geweest in het verleden waarin zoveel veranderingen hebben plaatsgevonden als in deze eeuw. Dit heeft zich voltrokken in een periode van een drietal generaties. Tot begin 1900 was het in de landbouw nog volledig handwerk, het moest dus allemaal met de kracht van mens en dier gebeuren. De dieren, dat waren de paarden, die toen beslist geen luxe paarden waren. Ze werden door de mensen geleerd om hun trekkracht te leveren aan en ten dienste van de landbouw. Het waren toen allemaal gemengde bedrijven, bestaande uit akkerbouw en veeteelt. In de akkerbouw werden gewassen geteeld zoals tarwe, gerst en haver als graan, erwten en bonen als peulvruchten. Suikerbieten voor de suikerfabriek, voederbieten voor het vee. Aardappels voor eigen gebruik en de verkoop en op de lichtere gronden perceeltjes uien en wortelen. Tot ongeveer de eerste oorlog 1915/1920 werd er veel koolzaad geteeld. Dat werd gedaan op z.g. "braakland" dat was land waar dat jaar geen oogst op geteeld was. Die grond moest dus een jaar rusten, deze besloeg ongeveer twintig procent van de oppervlakte. In de zomermaanden werd die intensief bewerkt, en in september werd dan het koolzaad gezaaid, om volgend jaar te oogsten. Pas toen de kunstmest kwam werd er niet meer "gebraakt"maar het was ook een concurrent van de opkomende bietenteelt. De koolzaadplant was een waardplant van de aaltjes die de bietenmoeheid veroorzaakten. Het dorsen van het koolzaad was een gemeenschappelijk gebeuren. lk kom daar later nog op terug. In de tweede oorlog moesten de boeren verplicht koolzaad zaaien van de Duitse overheid. Ze moesten blijkbaar olie hebben voor de oorlogsindustrie. Dat was geen succes, gezien er weinig meststoffen waren en koolzaad heeft veel bemesting nodig Veeteelt, die bestond uit, paarden, koeien, varkens en kippen, niet zoals tegenwoordig in grote massa’s, maar kleinschalig. Paardenfokken was in de eerste plaats voor aanvulling van de benodigde paarden. Je zag dan op bijna elk bedrijf wel veulens in de wei lopen. Koeien, tot hoog uit vijf of zes per bedrijf, de melk daarvan werd tot ongeveer 1940 gebruikt om boter te maken wat het werk was van de boerin. Met de melk werden ook de jonge kalveren opgekweekt. Later ging de melk naar de melkfabriek in Kloosterzande en werd er daar boter van gemaakt. Er waren op elk bedrijf varkens aanwezig, in de eerste plaats voor de slachting, en verder ook nog wel voor de verkoop. ln het najaar werd er een of meerdere varkens geslacht voor eigen gebruik. Ook heel veel mensen in de gemeenschap hielden en varkenen lieten dat slachten. De kippen op de boerderij liepen los op het erf, de eieren daarvan waren voor eigen gebruik, en de rest voor de verkoop. Boter en eierenhandelaar Mannaert kwam elke week langs om die producten op te kopen. Hij reed daarmee langs verschillende winkels, zelfs tot in Terneuzen. Vroeger met paard en kar, later met een vrachtwagentje. De oppervlakte grond in gebruik bij de boer werd uitgedrukt in gemeten, niet in hectare. Een gemet was 0,4456 hectare en ook het aantal paarden dat nodig was voor het werk. De verdeling was als volgt, geen paard, heel klein, werkte meestal nog bij de boeren in de buurt. Een paard, was volledig zelfstandig. Twee paarden(een span) verder twee, drie of meerdere spannen paarden. Hoemeer spannen paarden op de boerderij waren des te groter was de
oppervlakte die beboerd werd. De boerderijen waar meerdere spannen paarden werkten hadden daarvoor paardenknechten in dienst. Zij waren daar intern, dus ook volledig in de kost. Zij werden voor een jaar gehuurd, van maart tot volgend jaar maart. Naast de knechten was er dikwijls ook nog een koewachter in dienst, hij begon als jongste net van de school. Er werd in de schuur geslapen,in de z.g. kluis. Op de meeste bedrijven was ook nog een dienstbode (boerenmeid) aanwezig, zij sliep niet in de schuur, maar in de woning. Het werk werd volgens een vast patroon verdeeld, de opperknecht moest zorgen dat de paarden aan het werk gingen. Hij moest s’morgens heel vroeg opstaan om de paarden eten te geven en verzorgen, en moest de anderen in de kluis wakker maken, zodat die ook aan het werk gingen. Hij kreeg zijn opdrachten van de boer. De koewachter(koe jongen) moest melken, samen met de meid, zij moest ook de varkens verzorgen. De koejongen kreeg van iedereen op de boerderij opdrachten, van de boer, boerin, knechten en niet te vergeten van de meid. Hij was ongeveer 12 a 13 jaar en had dus geen enkele ervaring in de gang van zaken. Die intern op de boerderij werkten waren bijna allemaal nog vrijgezel, daar kreeg de koejongen wel een gedegen opleiding van, zoals je zult begrijpen. Waren zij getrouwd dan woonden ze zelfstandig op het dorp of in de polder en gingen van daaruit op de boerderijen werken. Het interne personeel ging eind november op een maandag naar de markt in Hulst waar de boeren elke maandag waren. Op die maandag werd er onderhandeld, of zij bij hun baas bleven of zij probeerden bij een andere boer wat meer te verdienen en mogelijk wat hoger in de rangorde konden komen het volgend jaar. In het land van Hulst werd deze dag "boerenmaandag" genoemd, in het land van Axel mogelijk "sinte Maarten" maar ik weet niet zeker of dat wel klopt. Ook de eerste maandag van het nieuwe jaar was zo ‘n uitgaansdag in Hulst voor beide partijen. In de oorlog 1940/1945 is aan dat interne personeel een einde gekomen, leeftijdsgenoten van mij waren de laatsten die dat hebben meegemaakt. Niet alleen zij, maar ook de paarden en de mensen verlieten de boerderijen zo langzamerhand.
Mechanisatie in de landbouw na 1900 In de beginjaren van deze eeuw kwam de mechanisatie heel langzaam op gang, was het daarvoor voor honderd procent handwerk. Het begon met een zaaimachine om de granen zoals tarwe en gerst te kunnen zaaien. Daarvoor werd het graan met de hand gezaaid. Men gebruikte een zaaischort om het zaaigraan voor de buik mee te dragen. Het was een zeer secuur werk, want je mocht natuurlijk geen "gangen"zaaien. Dan was het zaaizaad niet voldoende verdeeld en dat bleef het gehele jaar zichtbaar. Je kreeg dan van de boer geen pluspunt, maar zeker ook niet van je collega’s. Vlas werd nog langer met de hand gezaaid, maar dat was nog moeilijker dan graan. Het vlaszaad was erg glad, je moest je hand en heel goed dicht houden, want ander had je ook weer diezelfde "gangen". Er waren enkele mens en die zich daarvoor beschikbaar stelden. Voor vlas werd ook nog wel gebruik gemaakt van een zaaiviool. De zaaier droeg dan een blikken bak voor zijn buik, en met in zijn hand een strijkstok dreef hij een klein werpradje aan die het zaad over het land verdeelde. De zaaier moest dan wel heel goed op de windrichting en de kracht daarvan letten. Zo rond 1910/1915 kwamen de grasmaaimachine en de graanmaaier/zelfbinder op de boerderijen. Deze machines werden natuurlijk nog voortbewogen met paarden. Ook een kleine dorsmachine die werd aangedreven met een rosmolen. Maar deze rosmolen werd door
de trekkracht van paarden in beweging gebracht. Er waren wel enkele boeren die een stationaire benzinemotor hadden om de dorsmachine aan te drijven. Wie in 2009 denkt de arbeiders van de toenmalige boeren blij waren met deze machines heeft het helemaal aan het verkeerde eind. Ze zagen ze niet als werkver lichters, maar als zware concurrenten van hun werkgelegenheid. Bij sommige boeren die een grasmaaimachine of een graanmaaier gekocht hadden en er mee gingen werken, stonden ijzeren pinnen in het gras of het graan. Vermoedelijk hoopten zij dat die machines daarop zodanig kapot zouden gaan, dat zij voor goed van de aardbodem zouden verdwijnen. Jaren later zagen ze wel in dat dit niet het geval was, en inderdaad wel een stuk van de zware arbeid weg nam. Mijn eigen grootvader kocht samen met zijn zwager Ko de Feijter van het Vogel fort al vrij vroeg een graanmaaier/zelfbinder en een korte tijd later een dorsmachine met als aandrijving een benzinemeter. Mijn vader was daar de aangewezen jongen voor om daarmee te werken. Toen ze daar het eerste jaar mee gingen werken, was de ergste kritiek tegen die dingen toch al een beetje verminderd. Er kwamen toch al heel wat mensen kijken naar dat graanmaaien, zowel boeren als arbeiders. De een vond het wel goed gaan, maar de ander vond het maar knoeiwerk. Op een gegeven moment vroeg een al wat oudere boer het volgende. Ik zou nu wel eens willen weten en zien waar die man zit die zo vlug die graannschoven kan binden? Hem werd verteld dat dit niet een man was die dat deed maar de machine dat deed. Zijn antwoordt daarop was, je kunt mij veel vertellen, maar dat is onmogelijk dat die machine dat doet! Er werd gestopt en hij werd er bij gehaald, dat hij zich kon overtuigen dat er geen man verborgen zat. Hoe hij ook keek en zocht hij zag die man niet zitten, maar desondanks bleef hij volhouden, dat de machine geen schoof kon binden. Het was wel heel zwaar werken voor de paarden die dat moesten voorttrekken, bijna altijd met drie paarden. Een tiental jaren later kwam er een benzinemotor op te staan, die het maai en bindmechanisme aandreef. Dat bracht heel veel verlichting voor de paarden, zij moesten dan alleen de machine nog vooruit trekken. De tweede helft van de jaren 1930 schafte de fa Fassaert van Boschkapelle een graanmaaier aan die werd voortbewogen en getrokken werd door een tractor, weer een hele verbetering van de machine. Zij verhuurden dat hele spul in zogenaamd "loonwerk". Wat ik al eerder meldde dat grootvader in combinatie een dorsmachine had en ook daar moest mijn vader mee op stap. Toen hij de eerste keer op het Vogelfort kwam om te dorsen zei Piet Mahu, die al jaren op die boerderij werkte het volgende: Hij keek naar boven naar de tas met graan, ik heb je zoveel jaren uitgedorsen met de vlegel, maar nu ben ik blijkbaar niet goed meer om dat nog te kunnen doen. Ook in die zelfde 1930 kwamen de loonwerkers die een grotere dorsmachine met eerst een kleine stro-pers, en later een grote pers. Die maakten stroblokken van rond de vijftig kg en soms zwaarder. In de oorlog stond daar een zogenaamde Crisiscontroleur heel de dag bij om de zakken te tellen die er die dag waren gedorsen. Hij moest daar een rapport van opmaken, om dat bij de controledienst inleveren. Je was aan de goodwill van die man overgeleverd, om wat zakken niet te vermelden Je moest ze dan wel heel goed verstoppen, dat ze bij latere controle niet gevonden werden. Uit de nood geboren kwam toen het ouderwetse "vlegeldorsen" weer om de hoek kijken. De controleur moest dan op verschillende boerderijen controle houden. Het was dan wat gemakkelijker om wat zakken weg te moffelen. Ook werd dat nogal eens frauduleus gedaan,
dus zonder controleur. Dat moest je nooit bij slecht weer doen, de controle wist dan, ze kunnen niet in het land vanwege het weer, dus ze zullen wel stiekem gaan dorsen. Wanneer je betrapt werd, kreeg je daarvoor een flink proces-verbaal en moest je betalen voor het eigen graan. Kort na de oorlog kwam de combine uit Amerika overwaaien naar Nederland. De eerste werden nog getrokken door een tractor, maar na een paar jaar kwamen de zelfrijdende. Ze maaiden en dorsten tegelijk het graan. In het begin was er nog geen oplossing voor het losse stro dat op het land bleef liggen. Maar ook daar kwam al vrij spoedig een oplossing voor, namelijk de Picuppers. Deze machine raapte het stro op van de grond, en bond dat in kleine pakjes. Het was dan toch ook weer mogelijk om het stro binnen te halen. Op de eerste moest je elke zak graan kwijt zien te raken, er was geen plaats om die verder nog mee te nemen. Het gevolg daarvan was dat de zakken graan her en der op het land tussen het losse stro lagen. Het was een heel karwei om die op te zoeken en op een wagen deze naar binnen te brengen. De fa.Weemaes uit Kloosterzande ontwierp daarvoor een soort kraantje om ze wat gemakkelijker te kunnen laden. Op de weer wat grotere combines was wel plaats om ongeveer vijf tot zes zakken graan mee te nemen. Je hoefde dan niet meer het hele perceel rond te rijden, maar kon ze op een vaste plaats rechtstreeks op een wagen te lossen. De volgende stap was de graantank op de combine. Dus weg met de zakken en het gesjouw met de zakken graan. Het werd nu rechtstreeks in de wagens gespoten, je moest dan wel de wagens daarvoor aanpassen met grote graanborden. Ook de graanopvangplaatsen moesten voorzieningen treffen om die wagens te kunnen lossen. Weer een poos later kwam de hydraulische kiepkar, het was dus weer gemakkelijker in de graanoogst. Momenteel zijn er heIe grote combines met grote snijbreedtes en hele grote graantanks voorzien. Ook de kiepkarren zijn groten geworden, dikwijls bezit van de loonwerker en bediend door zijn personeel. Ook het oogsten en binnenhalen van het stro heeft dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Het begon met een heel klein pakje, dan pakjes van ongeveer twintig kilo, in het begin nog met mankracht op de wagen en ook binnen in de schuur hetzelfde. Later kwam de pakkenlader op het land en een transportband in de schuur. Heel wat jaren op deze manier met mijn buurman alle stro binnengehaald. Momenteel zijn het blokken van rond de twee honderd vijftig Kg. Ze worden met zwaar materiaal op grote wagens geladen en binnen op de zelfde manier weer gelost. Het begon met de sikkel en de Zicht(pik)daarna de zelfbinder om te oogsten, de kleine en de grote dorsmachine die nu alleen nog te zien zijn in het bouwmuseum. De laatste jaren ook nog wel op folkloristische dagen in Zeeland. Bij het telen en oogsten van het vlas is het eigenlijk precies zo gegaan. lk heb al verteld over het zaaien met de hand, en met een zaaiviool. In de jaren 1930 gebeurde dat al met een zaaimachine met heel veel zaaipijpen. Het moest heel nauw gezaaid worden. Wanneer het rijp was werd het met de hand getrokken, vlas kan je namelijk niet maaien, vanwege het lint in de plant. Het werd op z.g. schrangen gebonden, dan in de stuik gezet en dan in een schelf om te drogen. Meestal werd het dan verkocht aan de vlasser, dat waren bedrijven en bedrijfjes die het vlas verder verwerkten voor het zaad en uiteindelijk het lint. Voor deze mensen was er ook heel veel zwaar handwerk aan om het product te kunnen verkopen aan de textielindustrie. Net voor de oorlog kwam de eerst machine om het vlas machinaal te trekken. Toen getrokken door een paard en ongeveer 40 cm breedte per keer. De rest gebeurde nog zoals altijd. Maar
ook daar werden de machines steeds groten en werd het vlas wel machinaal op die schrangen gebonden. Maar ook daar staat de techniek niet stil. Daar waar een deel van het werk bij de vlasser gebeurde, namelijk “het roten" gebeurt nu op het perceel zelf. Bij het roten moet het omhulsel van de plant in de natuur rotten om verder te verwerken. Ook het ontzaden gebeurt nu op het perceel waar het is gegroeid. Voor dat proces is er vocht nodig, een bui regen op tijd versnelt dat. Dan wordt het op grote rollen geperst en op de een of andere manier met elkaar verbonden en naar de vlasserijen vervoerd. Bij de verdere verwerking kan die rol weer afgerold worden, net als een klos garen en zonder mankracht het gehele werkproces te laten gebeuren tot het zuivere lint afgeleverd kan worden. Dan gaat het voor een groot deel naar de textielindustrie, maar ook in de auto-industrie worden tegenwoordig producten afkomstig van het vlas gebruikt.
Bietenteelt in de twintigste eeuw Eind van de negentiende eeuw 1890 tot 1900 kwam de bietenteelt in Nederland op gang. Toen is in Sas van Gent de eerste Coöperatieve Beetworten Suikerfabriek gebouwd (in de volksmond de coperatief). Oprichter en grote voorvechter daarbij was Collot d'Escury toen ook Burgemeester van Hontenisse en Rentmeester van het Kroondomein. De Centrale Suiker Maatschappij had toen al een fabriek in Sas van Gent staan(in de volksmond de centrale genoemd).De koolzaadteelt verdween dan langzamerhand uit het bouwplan. In de bietenteelt zijn vooral na de tweede oorlog geweldige veranderingen gebeurd. Niet alleen in de mechanisatie van de teelt, maar ook in de veredeling van het bietenzaad. De eerste vijftig jaar in noord Nederland, Denemarken en Zweden. Later in zuid Frankrijk en Italië. Dat ene zaadje dat je zag, was niet maar een zaadje, maar een kluwen van verschillende zaadjes. Dat hield in dat bij de opkomst van de bieten deze heel dicht bij elkaar stonden. Het was nodig dat elk bietenplantje alleen stond om uit te kunnen groeien tot een flinke biet. Daarbij ook nog ongeveer twintig c.m. van elkaar in de rijen. Dat kon voor een deel met de kapper gebeuren, maar de bietjes die heel dicht bij elkaar stonden moesten met de hand worden uitgetrokken. Dit noemde men het "bietendunnen". Je moest dan of gebukt of op de knieën over het land kruipen, soms een hele week lang. De meeste mens en hun knieën deden dan zo verschrikkelijk pijn en waren stijf dat je bijna niet meer kon lopen. Een verschrikkelijk rot werk was dat. Tussen de rijen maakte men in het begin gebruik van een handwiedmachientje. Het ging met een rijtje gelijk, wanneer je dan een halve h.a. per dag gedaan had moest je niet te veel staan kijken. Al vrij snel kwam de wiedmachine op de boerderij, getrokken door een paard. Dat ging met de zelfde breedte als de zaaimachine, dus met vijf rijen gelijk. Voor de bediening waren twee mensen nodig. De volgende stap was een machine daar maar een man bij nodig was. Tijdens het groeiproces was er veel hak en wiedwerk nodig voor het onkruid vrij houden van het gewas. Het oogsten en afleveren van de bieten begon zo ongeveer eind september en duurde tot half november. Elke biet moest met een bietenspa uit de grond worden gelicht en dan met een bietenmes van het loof ontdaan worden. Ze kwamen dan in kleine hoopjes op het land te liggen. Een arbeider die een halve h.a. per week rooide was zeker niet lui geweest. Het bietenloof werd aan de beesten in de wei gevoerd. De melk van de koeien kon daar behoorlijk naar ruiken. Tegenwoordig zou het beslist niet meer mogen, om die nog te drinken.
.De bieten werden dan door de knechten met de paarden op de wagen geladen en naar een losplaats vervoerd. Op bijna elk dorp langs de tramlijn was wel zo een losplaats. Ze werden daar gewogen en getarreerd. Er was dus een weegbrug aanwezig. De Zeeuws Vlaamse Tramweg Maatschappij Z.V.T.M. vervoerde die bieten naar de fabrieken in Sas van Gent in de wagons. Half november lagen op die losplaatsen grote hopen bieten te wachten op vervoer. Die werden dan in een mand op de schouder in de wagons gedragen, dikwijls tot tegen Kerstmis. Dat gebeurde zo tot net na de tweede oorlog. Toen werd de tramlijn opgeheven. Toen kwam het vervoer per vrachtauto rechtstreeks naar de fabriek op gang en het vervoer per schip. ln deze regio vanuit Walsoorden. Boeren die toen al over een tractor beschikten deden dat. Ze hebben daar heel vaak uren staan wachten voor ze hun lading kwijt konden. Op de wagens en ook de auto's werden netten op de bodem gelegd voor je ging laden. Zowel in Walsoorden als in Sas van Gent stond een kraan die de netten gevuld met bieten oppakte. Dat was wel ongeveer het eerste dat net zware loswerk behoorlijk verbeterde. De eerste vooruitgang bij het rooien op het land was de bietenploeg. Getrokken door een paard werden de bieten uit de grond gelicht, enkele boeren hadden ook een bietenkop ploeg, ze werden daarmee van het loof ontdaan. Het hele zware werk bij het rooien was toch al een klein beetje lichter geworden. Zo begin jaren van 1960 kwam de eerste bietenrooimachine op de markt, aangekocht door de plaatselijke loonwerkers. Wel nog maar met een rijtje gelijk. Er waren twee verzamelbakken, een voor de bieten en een voor de bietenkoppen. De bakken gingen vanzelf open, zodra de arm die er van onder aan zat de geloste bieten van de vorige rij raakte en precies zo bij het loof. Alle rooiers zelfs tot op vandaag koppen de bieten voor ze worden gerooid. Je moest ze dan nog wel van het land opscheppen, dat was zwaar en moeilijk werk. De ondergrond was erg ongelijk vanwege het rooiwerk van de machine. Dat probleem werd bij de volgende stap opgelost, er werd een nieuw systeem ontworpen door een Zeeuwse boer Steeketee. Het was ook een eenrijege rooier die de bieten niet uit de grond lichtte, maar eruit klopte en via een band in een naast rijdende kar bracht. De machine leverde prachtig werk, er was echter een nadeel aan, het was niet mogelijk om de bietenkoppen te verzamelen. Die kwamen op de grond terecht en werden platgereden. Zoals ik al eerder zei, die werden in de wei aan het vee gevoerd en ingekuild om later op stal aan het vee te voeren. Het was bijna een doodzonde om die niet te gebruiken en kapot te rijden. Dat systeem van"Steeketee"is later niet verder meer ontwikkeld en vanzelf verdwenen, wat erg jammer was. Het verder ontwerpen van rooiers zette door, er kwamen twee, drie en zesrijige op de markt, momenteel al negenrijegen . Alleen de bieten werden nog verzameld. De bietenkop en het loof blijven op het land achter. De laatste jaren zelfs totaal vermorzelt, over voer voor het vee wordt niet meer gesproken. Bijna al het rooiwerk wordt gedaan door de loonwerker, de capaciteit wordt groter, maar ook de karren voor afvoer van de bieten is meegegroeid. Bijna elke boer heeft een betonnen verharding gemaakt als losplaats. Meestal binnen enkele dagen worden ze door de vrachtwagens opgeladen en naar de fabriek gebracht. Oorspronkelijk waren er zes of zeven fabrieken, dat is op dit moment teruggebracht tot nog twee. ln de grensgebieden in het zuiden en oosten gaan nog wat bieten naar België en Duitsland en worden daar verwerkt. Iedere teler weet op tijd wanneer zijn bieten klaar moeten liggen voor afvoer. De bieten die gerooid worden na half november kunnen langere tijd op de boerderij blijven liggen, mogelijk tot half januari.
Bij een vorstperiode kan dat voor de teler veel zorgen en werkkosten betekenen om ze vorstvrij te bewaren. Er kunnen en mogen geen bevroren bieten geleverd worden. Ook bij het veredelen van het bietenzaad is een geweldige verandering gebeurd. Het vroegere meerkiemige zaad is door dat werk bijna honderd procent eenkiemig geworden. Daarbij nog is de precisie zaaimachine gekomen. Die kan precies de zaadjes op afstand in de rij leggen. Bij de vroegere zaaimachine en het handwerk had je ongeveer van de twaalf tot vijftien KG zaad nodig. Nu nog ongeveer een KG, maar het is wel heel duur geworden. Alle zaad wordt via de fabriek geleverd. Bij de veredeling hebben ze tot voor enkele jaren terug alleen maar gewerkt om meer KG biet te telen. Het is ongeveer van 45000 KG opgeklommen tot ruim 70000 kg per h.a. Nu wordt er veredeld naar meer kg suiker per h.a. Dat is al omhoog gegaan van ongeveer 9000 kg naar 13000 kg. Ook de onkruidbestrijding van het gewas is totaal veranderd. Van volledig handdwiedmachinewerk, naar een chemische onkruidbestrijding. De laatste jaren is toch weer een toename van de wiedmachines, maar deze zijn nog nauwkeuriger dan vroeger. Bij al deze prachtige verbeteringen is er ook negatief nieuws, dat is de "Wilde Biet”. Deze is meegekomen uit de zuidelijke teeltgebieden van het zaad. De gewone biet is een tweejarig gewas, het eerste jaar de biet en het tweede jaar vormt zij pas zaad. De wilde biet doet dat in een jaar, een hele kleine wortel en een berg met zaad, dat jaren in de grond zijn kiemkracht bewaard. De wilde biet is in het bietengewas niet met chemische middels te bestrijden, dus voor de boer is het opletten dat ze op tijd vernietigd worden. Dat moet gebeuren voor het zaad kiemkrachtig is, anders kan dat een groot probleem worden.
aardappelteelt in de twintigste eeuw Dit is eigenlijk het zelfde verhaal als bij de andere teelten. Ook daar is heel veel mee gebeurt vanaf het planten tot het binnenhalen van de aardappels. Werd in het begin van die eeuw nog geplant met de hak. Een arbeider sloeg met die hak een put in de grond, daar werd dan de plantaardappel ingelegd. Die werd toen vrij dikwijls van de eigen oogst van vorig jaar gebruikt en opgeschept uit de"zeug" (toen bewaarplaats). Dan werd er met een aardappelploegje een beetje een berm gemaakt en dat was het dan. Hopelijk kwam er toch een opbrengst uit. De volgende stap was dat het pootgoed toch al wat geselecteerd werd. Tijdens het groeiseizoen werden de zieke planten uitgetrokken en werden door de keuringsdienst N.A.K. gekeurd. In het vroege voorjaar werden ze in kleine kistjes voorgekiemd. Enkele boeren hadden daarvoor een glazen bewaarplaats gebouwd, waarin ze lekker warm stonden. Bij het planten werd met een vorentrekker, getrokken door een paard, voren getrokken, meestal twee tegelijk. De plantaardappels werden daar met de hand ingelegd en dan met de zelfde vorentrekker met wat grond bedekt. Later werd in verschillende bewerkingen een berm opgebouwd. Daarop volgde de aardappelplantmachine, ook nog getrokken door een paard. Dat gebeurde met twee mensen, een bestuurde de machine en de ander moest de aardappel in bakjes leggen. Het was een systeem van de jakobsladder, dat de aardappel in grond bracht. Vooraan de machine maakte die een voortje en aan de achterkant met twee schuiven een berm gemaakt. Ook dat werd weer achterhaald door de automatische plantmachine. Toen was de man die de aardappels in jakobsladderbakjes deed niet meer nodig. Het werd nog wel altijd door een paard getrokken en maar een rij tegelijk. Deze werd al spoedig opgevolgd door een tweerijer, nu getrokken door de tractor. Daarna kwamen de drie en vierrijer op de
markt. De plantaardappels werden in zakken van vijftig kg aangeleverd, ook dat is alweer verledentijd. De laatste jaren worden ze los in een kiepwagen op het land gebracht daarachter vastgekoppeld een transportband, die het plantgoed zo in de plantmachine brengt. Een man alleen kan op deze wijze vele ha per dag planten. Het plantgoed wordt niet meer voorgekiemd zoals vroeger, maar opgewarmd in de bewaarplaats. Het kiemen wordt op deze manier bespoedigd. De laatste nieuwe machines werken op een manier om de uitgeschoten kiemen zo min mogelijk te beschadigen. Ook bij deze teelt is in een periode van ongeveer vijfenzeventig jaar van volledig handwerk naar werk dat door machines wordt gedaan overgegaan. Ook de grondbewerking voor het maken van een goed plant bed speelt in het geheel een grote rol. De allerlaatste ontwikkeling op dat gebied is een grote tractor die aan de voorkant een machine duwt voor het fijn maken van de grond voor te kunnen planten en aan de achterkant een plantmachine trekt. Het heeft twee doelen, in de eerste plaats, een man doet nu het werk waar anders twee of meer mensen bezig waren. En op de tweede plaats zo weinig mogelijk over het klaargelegde bed te rijden. Ook bij de opbouw van de bermen later, die steeds groter en hoger worden zo weinig mogelijk het land berijden. Dat wordt gedaan met de aardappelfrees, deze maakt de grond nog fijner, dus nog minder kluiten in de bermen bij het rooien. Dan proberen ze zo weinig mogelijk grond binnen te krijgen. In de jaren eind 1920 kwam er een schimme1ziekte in de aardappel PHYTOPHTHORA. In de volksmond "kwaad" genoemd. Dat maakte dat soms de helft van de opbrengst verloren ging aan rotte. Deze ziekte is nog steeds niet onder de knie, maar is met chemische middelen goed te behandelen. Met een langdurende regenperiode kan dat wel een groot probleem zijn. In de tweede helft van 1930 kwam de Coloradokever uit Amerika overwaaien naar ons land. Een mooie kever om te zien, maar de larven daarvan vraten op korte tijd het gehele perceel kaal. Wanneer je ontdekte dat ze in het perceel zaten moest je dat doorgeven aan de gemeente. Die kwamen dan en trokken alle planten uit rond dat nest van larven en verbranden deze en overgoten de lege plek met benzine. Door aangestelde ambtenaren werd er controle gehouden op de kever, zelfs in de kleine tuintjes bij de bewoners. Maar dank zij de landbouwspuit en vergif is dat geen ramp geworden. Het oogsten van de aardappelen Dat was ook in het begin van de eeuw volledig zwaar handwerk. Met een riek uitsteken, en oprapen in een mand en dan in een zak de mand leegstorten. Dan de zakken op een wagen laden en weer lossen in de "zeug", bewaarplaats buiten kort bij de boerderij. Ze afdekken met stro en grond en zo vorstvrij bewaren tot de verkoop aan de handelaar. Dan weer in zakken scheppen en opladen hetzij op eigen wagens of later op een vrachtauto en afleveren. Zo rond de jaren 1930 kwam de eerste machine die aardappels kon rooien. Het was de werpradrooier en getrokken door twee paarden. Er ging een groot mes onder. De berm met aardappels aan de achterkant draaide een rad met een aantal vorkjes eraan. Dat rad gooide de aardappels op het land een eind weg en dan werden ze opgeraapt. Dat gebeurde meestal in de maand augustus in de schoolvakantie. Jongens en meiden uit de hoogste klassen deden dat om een centje te verdienen. Velen van mijn leeftijdsgenoten hebben dat moeten doen, inclusief ik zelf. De rij die gerooid was moest eerst worden opgeraapt, anders ging er teveel weer onder de grond. Dan kwam de voorraadrooier, was de eerste getrokken door een tractor. Deze was helemaal anders gebouwd, de aardappels kwamen in een rij van ongeveer vijftig cm achter de machine op de grond te liggen. Je kon op deze manier meer aardappels rapen, ze lagen korter bij elkaar. De machine was bijna altijd eigendom van een loonwerker. Hij kon net zoveel rijen rooien op
korte tijd die je die dag kon oprapen. Hij ging dan weer verder naar een andere boer, en deed daar hetzelfde. De volgende stap was het veranderen van die voorraadrooier met een stuk aanbouw. De aardappels kwamen dan niet meer op de grond terecht, maar die aanbouw zorgde dat ze in een zak opgevangen werden. Wanneer die vol was moest je hem losmaken en op het land zetten en weer een andere zak aanbrengen. Zo ging je door tot alle zakken vol waren. Het verdere werk was nog precies het zelfde als vroeger maar je kon een veel grotere oppervlakte rooien. Er werden dan geen aardappels meer geraapt, maar je moest kluiten op de machine eruit rapen. Bij het groter worden van de rooiers kwamen ook de bewaarplaatsen in de schuur in zicht, dus niet meer buiten in een zeug bewaren. Ze moesten nog wel in zakken, en op de rug van de mensen in de bewaarplaats gedragen worden. Het zware werk verplaatste zich nu naar de schuren. Maar ook daar werd weer een oplossing voor gevonden en wel de transportband, die werd aangedreven door een elektromotor met krachtstroom. De man op de wagen liet de zak leeglopen beneden op de band, en zo gingen de aardappels de bewaarplaats in. De rooiers werden steeds groter twee en nu al vierrijers. De aardappels worden via banden in een meerijdende grote kiepkar gelost. De bewaarplaatsen zijn ook moderner geworden en ook het vullen daarvan. Voor de transportband staat nu een stortbak, waar de kiepkar zijn vracht in kwijt kan. Deze schudt er nog heel veel meegekomen grond uit en via de band gaan ze zo de cellen in. Daar worden ze vorstvrij bewaard en op een constante temperatuur gehouden met ventilatoren. Wanneer ze lang bewaard moeten worden, dus tot in het voorjaar, gaat er tegelijk met het inschuren via de band ook een kiemremmingsmiddel mee naar binnen. Iemand die heel lang wil bewaren moet dan in de winter en voorjaar nog vergassen. In het gedeelte over de technische vooruitgang in de aardappeloogst moeten wij toch vaststellen dat ze het moet afleggen tegen de natuur. Veel regen of droogte in het najaar kan de boel flink verstoren. In beide gevallen kunnen de rooiers geen werk doen. Ik denk daarbij aan het natte najaar van 1960 toen de militairen kwamen en aan 1974 toen ook in het begin militairen kwamen rapen, maar het na een poos, ook vanwege de regen vertrokken. De winter die daar op volgde heeft het helemaal niet gevroren en in april van het volgend jaar zijn ze nog gerooid. Op het ene perceel waren ze aan het rooien en een perceel daarnaast werd de volgende oogst alweer geplant. In het jaar 1980 was het eind september begin oktober ook erg nat, maar de eerste week van november ging het flink vriezen. Overdag kwam de temperatuur zelfs niet boven het vriespunt. Alle aardappels die toen nog in de grond zaten zijn bevroren. De bieten die toen nog niet waren gerooid, zijn van de vorstschade hersteld en zijn gewoon aan de fabriek geleverd.
de teelt van wortelen en uien in honderd jaar veranderd Deze twee gewassen werden tot ongeveer 1970 in kleine oppervlaktes geteeld, meestal op de wat lichtere gronden. De onkruidbestrijding die met handwerk gebeurde nam vele uren in beslag. De winterbewaring gebeurde in de”uienren”, die gemaakt werd met grote palen van ongeveer twee meter beven de grond en een meter breed. Aan de zijkanten werd vrij zwaar gaaswerk gespannen. De uien werden er langs boven ingestort en daarna kwam er een dak op van dikwijls oude golfplaten. Nadat ze met de hand getrokken waren lag en ze een poos op het land te drogen, voor ze in die ren gingen. In enkele rennen lag een vloer in, maar de meesten zonder, dus gewoon op de grond. Bij langdurende vorst bevroren ze wel, maar wanneer je ze liet ontdooien in rust herstel den ze zich weer. Na de komst van de machines om de uien te machinaal te kunnen rooien en een
goede chemische onkruidbestrijding en ziekten, was voor deze teelt bijna geen hand werk meer nodig. Vanaf die tijd werden de uien in veel grotere oppervlaktes geteeld, en was het voor veel boeren een poot van hun teeltplan elk jaar. De bewaring gebeurde nu in bewaarplaatsen en schuren, met mechanische droging en koeling. Ook het oprapen op het land gebeurde machinaal, los op de wagens naar de bewaring. Bij dit gewas verdween het handwerk totaal en kon het met grote oppervlaktes gebeuren. De financiële opbrengst kan heel veel verschillen per jaar, van heel veel tot totaal niet verkoopbaar. De boeren gaan na een goed financieel jaar van een product de markt achterna zaaien, dit gebeurt nog al eens met de uien. Dat kan per jaar heel veel schelen van heel duur naar de andere kant, totaal waardeloos. Ik ga u zo twee gevallen noemen, die dat aan de lijve ondervonden hebben. Het is nu wel ruim vijftig jaar geleden. Het eerste geval was een man, geen boer, maar nauw bij de landbouw betrokken. Hij had een halve h.a grond tot zijn beschikking. Na zo een duur uienjaar zei hij, nu weet ik hoe het moet. Het volgend jaar bezaai ik mijn geheIe perceel met uien. Dat zal dan flink wat geld in het laatje brengen. Hij liet een bevriende boer het product zaaien met zijn materiaal en paarden en hield ze zelf samen met zijn vrouw het gehele jaar onkruidvrij. In het najaar was de prijs erg laag, daar verkocht hij niet voor. Dat hield in dat hij ze zelf moest gaan bewaren en bouwde daarvoor zo een ren en liet ze daar met behulp van die zelfde bevriende boer inbrengen. Het slot was dat die zelfde boer ze in het late voorjaar ze heeft afgevoerd naar de vuilnisbelt. Later vertelde hij ik heb dat jaar veel blije dagen gehad, ik was blij dat ze gezaaid waren, dat ze goed groeiden en dat ze opgeslagen waren, maar het blijst was ik toen ik ze eindelijk naar de vuilbelt kon brengen. Want heel de omgeving stonk naar mijn uien. Het tweede geval was van een grote boer, die het na zo een topjaar ook maar eens zou wagen. Hij liet er al het werk aan doen, maar kon ze ook aan de straatstenen niet verkocht krijgen. Hij gaf aan zijn personeel de opdracht om ze dan maar aan het jonge rundvee te gaan voeren. Hij raakte alleen nog maar dieper in de ellende daarmee. Er volgden twee noodslachtingen bij zijn vee, die werden beiden afgekeurd, vanwege de stank van het vlees naar de uien. Aan de ene kant een financieel goede opbrengst, of aan de andere kant alleen maar heel veel kosten. Bij de wortels(peentjes) is het eigenlijk hetzelfde verhaal als bij de uien, vroeger alleen maar kleine perceeltjes op de lichtere zandgronden. Hoofdzakelijk door het vele handwerk vrij dikwijls in het late najaar. De moderne landbouwmethodes en machines hebben daar ook grote verandering in gebracht. Nu dus grote percelen maar vaak op contractteelt bij de conservenfabrieken zoals HAK .Het financiële risico is dan een stuk kleiner, maar vrije teler en dan zelf de markt op te gaan kan natuurlijk ook altijd nog. De kans om op nul uit te komen is toch kleiner dan bij uien, er blijft toch altijd een voerprijsje over, hoewel dat niet kostendekkend zal zijn. Na het machinale rooien gaan ze bijna altijd recht naar de fabriek voor verwerking Teelt van peulvruchten. Bij de teelt van erwten en bonen is het ongeveer het zelfde gegaan in de laatste vijftig jaar. Van volledig handwerk in de eerste vijftig jaar, erwten werden met de zicht (pik) en zeis gemaaid. Ze lagen dan wat dagen bij droog weer te drogen, bij nat weer duurde dat veel langer en moest je ze geregeld omkeren met een v hooivork. Soms zelfs verschillende keren, voor ze naar binnen gehaald konden worden. Later bij het dorsen zowel met de vlegel als mee de machine kon die erwten die lang op de grond gelegen hadden verschrikkelijk stuiven in de schuur. De volgende stap was het op de ruiters zetten. Een ruiter stond met drie poten op de grond, en op vijftig cm hoogte van de grond dwarshouten.
Zodoende lagen de erwten niet meer op de natte grond, dus minder weersgevoelig om mogelijk te rotten. Het machinaal maaien begon met de erwtenploeg getrokken door een paard zo ongeveer rond 1950. Een groot mes in de vorm van een ganzenvoet sneed de wortels los en daarboven een torpede moest het gewas van elkaar scheiden. Dan kwam de dubbele messenbalk op een maaimachine voortbewogen door de tractor. Eerst nog gewoon ruiteren, later raapte de combines ze van de grond op met een opraper. De bruine en de witte bonen werden niet gemaaid maar uit de grond getrokken met de hand. Ze kwamen dan met de wortels naar boven te staan op z. g “stoepjes”. Afhankelijk van het weer stonden ze daar zo wat dagen na te rijpen. Wanneer er veel grond aan de wortels was blijven zitten moest je met twee stokken deze er af zien te kloppen. Dan gingen ze de bonen "tollen"daar gebruikten ze een lang paal van 2.5 tot 3 meter voor, die een halve meter in de grond ging. Dan twee bosjes stro gelegd en dan rond die paal de bonen optassenen bovenop een kapje van de zelfde bonen. Zo bleven ze staan tot ze voldoende droog waren om naar binnen te halen. Daarop volgend was de bonen op de ruiters te zetten net als de erwten en zo buiten te laten drogen. De erwtenploeg werd ook gebruikt om de bonen af te rijden. Met een paard ging het eigenlijk te langzaam om de bonenwortels goed af te snijden. Dat systeem wordt nog steeds gebruikt, maar dan met meerdere messen om grotere breedtes mee te nemen. Het machinaal dorsen heeft vrij lang problemen gekend. Daarbij gingen ze middendoor, voor de handel ongeschikt, alleen nog voor veevoer te gebruiken. De laatste jaren wordt het bijna rijpe gewas verder doodgespoten. Wanneer ze goed afgestorven zijn worden ze bijna altijd in de vroege morgen uitgereden en op een zwad samengereden. Dezelfde dag overdag gedorsen, met een moderne machine met een heel apart dorssysteem. Eigenlijk is deze machine gebouwd voor het oogsten van onrijpe erwten voor de levering aan de inmaakindustrie zoals HAK. Het stro van de bonen heeft als veevoer weinig waarde, alle blad is verdwenen alleen nog de harde stengels zijn over. Schapen schijnen dat nog wel te eten.
verdwenen gewassen uit het bouwplan De voederbiet is de laatste jaren geheel uit het bouwplan verdwenen, teveel handwerk. Zo werd vroeger gebruikt als veevoer voor de paarden en koeien. Moeilijk machinaal te rooien, geen eenkiemig zaad beschikbaar, dus nog bietendunnen, waar niemand nog aan wil en veel werk bij de bewaring in de winter. Maar ook de erwten, kapucijners en schokkererwten zijn bijna verdwenen uit het bouwplan van de Zeeuws Vlaamse boer. In de plaats gekomen is: "MAIS”. Maïs is een gewas dat na de oorlog op de boerderijen gekomen is, toen was daar ook nog veel handwerk aan. Het zaaien gebeurde met de"plantstok". Moest je met de zaaimachine eerst rijen trekken op het land, dan kwam de man met de plantstok en vulde die met zaaizaad en stak met de stok in de grond en liet daar een zaadje achter. Tijdens de oogst moesten de maïskolven met de hand uitgetrokken worden en in een maisren verder drogen. De maisren was te vergelijken met de uienren, alleen niet op de grond beginnen, maar boven de grond op een vloer. De laatste jaren is het oogsten van het gewas totaal veranderd, er zijn nu twee methodes. Het eerste is de maïs zo ver mogelijk te laten afrijpen, maar dan is het vrij vaak al in oktober. Dan wordt met een aangepaste combine de maïs gemaaid en gedorsen. Het stro blijft op het land en wordt ondergeploegd. De maïs moet dikwijls, direct naar een drogerij, omdat er te veel vocht nog in zit, soms wel tot rond de 35 procent en kan zo niet bewaard worden. .
De andere en meest gebruikelijke is de maïs in melkrijpe toestand van de kolven in zijn totaliteit hakselen, dus plant en kolven. Wordt in een grote berg samengebracht en met een zware tractor vastgereden en luchtdicht afgedekt met zwaar plastiek. Zolang er geen lucht bij kan komen gaat het niet rotten, en wordt het op de grote veebedrijven aan het vee gevoerd. Het grootste probleem zijn de kraaien, zij steken met hun zware snavel door de plastiek en dan komt er wel lucht bij, met alle gevolgen van dien. De veehouders maken met de akkerbouwers akkoorden om op hun percelen maïs te mogen en kunnen verbouwen. Ook het gras bij de veebedrijven wordt niet meer als hooi aan het vee gevoerd maar als kuilgras. Het gras wordt als het weer een beetje meewerkt in een paar dagen ingekuild. De eerste dag wordt het gemaaid en verschillende keren opgeschud met grote schudders. De tweede dag in de wagens geblazen en in een kuil vastgereden net als bij de maïs, en afgedekt met zwaar plastiek. Een andere methode is na het maaien en het schudden, oprapen en in grote rollen persen en inwikkelen met de zelfde plastiek. Daarvoor wordt een zware pers gebruikt die beide handelingen uitvoert. Wanneer de rol luchtdicht blijft is het van de zelfde kwaliteit als het voer uit de kuil. Werkzaamheden eerste helft twintigste eeuw in de landbouw In de eerste vijfentwintig jaar van die eeuw was alles nog handwerk. Het graan werd met de vlegel gedorsenen daarna van het kaf schoongemaakt door een windmolen. Een moest er aan draaien en de ander moest het ongeschoonde graan erin scheppen. Het geschoonde graan van de vloer opscheppen met de graanschop, die van hout gemaakt was. Het kaf, of naar de kafzolder voor veevoer, of naar buiten om later te verbranden, een eind van de gebouwen vandaan. Wanneer het niet meer vroor was het tijd eind februari om kunstmest te gaan strooien, kali speciaal voor de bieten en aardappels. Dat waren zakken van honderd kg, met de hand uitstrooien een blikken zaaibak voor de buik gevuld met vijfentwintig kg kunstmest en dan door het ongelijke land lopen. Heel sterken maak ten de zak in drie keer leeg, dus nog zwaarder. Tegen het voorjaar was het dorsen in de schuur klaar en ging men in het koolzaad en de wintertarwe kappen om het onkruid de baas te blijven. Na 1915/1920 was het koolzaad uit het bouwplan verdwenen en kwam de suikerbiet daarvoor in de plaats. In de maanden april/mei werd er in de voorjaarsgewassen gekapt, zoals gerst, erwten en de bieten. Half mei was het dan tijd om de bieten te dunnen, voor de meesten op de knieën, enkelen konden heel de dag gebukt lopen. Alles aan het lichaam deed pijn, maar het meest de handen en de knieën. Werd ook veel gedaan door vrouwen en grote schooljeugd, om een centje bij te verdienen. .Je had ze dan wel verdiend! Zodra de bieten en de bruine bonen waren gekapt, dus onkruidvrij, moesten begin juni de slootkanten en greppels gemaaid worden met de zeis. Wanneer dat gras droog was voor hooi werd dat op de rug uit de sloten gedragen, je kon natuurlijk niet met een wagen door de grote gewassen rijden. Het werd binnengereden in de schuur en in de winter aan het vee gevoerd. Eind juni was het koolzaad rijp, en werd met de sikkel afgesneden en op randen gelegd, niet op een schoof gebonden. Het werd op het land met de vlegel gedorsen dus niet naar de schuur gehaald. Op het koolzaaddorsen kom ik later nog terug. Half juli waren de erwten en het graan rijp om te oogsten. De erwten werden met de zicht of een zeis gemaaid, bleven op de grond liggen om te drogen, wat bij veel regen behoorlijke schade veroorzaakte. ln de jaren 1930 kwamen ze op de ruiter te staan daardoor veel minder regen schade aan de erwten.
Voor 1925 werd alle graan met de sikkel en de zicht gemaaid en op schoven gebonden. De band om de schoven te binden was van het gewas zelf. Dan op stuiken gezet, tien schoven twee aan twee tegen elkaar. Bij veel regen ging het graan in de stuik "schieten" korrels bleven lang nat en ontkiemden, het graan was dan veel minder waard. ledere boer probeerde zo spoedig mogelijk wat tarwe binnen te halen om zelf goed brood te kunnen bakken. Het vlas werd op de zelfde manier geoogst, alleen dat kon je niet maaien maar uit de grond getrokken met handkracht. Dan in de stuik en later in een schelf gezet. Bij het vIas waren het geen schoven maar"schrangen" genoemd. ln de schelf zaten ongeveer veertig schrangen in bewaard met een kapje er overheen. Maar wanneer het graan en erwten droog genoeg waren werden ze naar binnen gemend en tot in de nok van de schuur opgestapeld. Dat gebeurde ook alweer met mankracht in hoge schuren soms wel tien meter hoog. Vijftien augustus was een kerkelijke hoogtijdag voor de katholieken, dan werd er niet gewerkt. In het land van Hulst werd die dag "half oest" genoemd. Bij veel slecht weer was men soms nog niet zo ver, maar bij een mooie zomer was soms alles al binnengehaald. Men probeerde zoveel mogelijk ook in augustus nog de aardappels te rooien, de scholen hadden dan nog vakantie in die maand. Ze werden dan ook ingeschakeld om aardappels te komen rapen. Begin september waren de bruine bonen rijp, ze moesten met de hand getrokken worden en op het land verder drogen. In die zelfde tijd werd ook de mestput leeggehaald en op het land verspreid. Die werd een vol jaar in de mestput bewaard van al het vee, paarden, koeien, varkens en kippen. Begin oktober tot half november werden de suikerbieten gerooid en afgevoerd naar de losplaatsen. Ook de voederbieten voor het vee werden dan gerooid en in een bietenkelder of buiten in de zeug bewaard. In die zelfde tijd werd ook alweer aan de volgende oogst gewerkt, namelijk het zaaien van de wintertarwe. Als alle werk eind november buiten klaar was, trok men weer de schuur in en begon het dorsen weer tot bijna in maart. In het tweede kwart van deze eeuw kwam de mechanisatie langzaam op gang. Begon met een kleine dorsmachine dan een wat grotere. Rond 1940 kwamen de loonwerkers met grote dorsmachines en stropersen. Maar ook bij het oogsten van het graan en de aardappels kwam de machine het zware handwerk in de landbouw verlichten. Vanaf 1950 tot 1980 heeft de mechanisatie de landbouw dit totaal veranderd, van een intensieve werkgelegenheid tot kapitaal intensief bedrijf. Waren er vroeger veel mensen op de boerderijen, nu is de boer alleen met rondom hem een kapitaal aan grote machines. Persoonlijk denk ik dat er geen eeuw te vinden is in het verleden, dat er zulke geweldige en ingrijpende veranderingen gebeurd zijn. Niet alleen in de landbouw, maar ook in het maatschappelijke leven van de mensen.
feesten op de boerderijen en in het maatschappelijk leven in de 20 ste eeuw Na het vele werk moest er ook tijd zijn voor ontspanning. Niet zoals tegenwoordig op vakantie gaan maar in de eigen gemeenschap en de kerk. De feesten die toen gevierd werden zijn in een viertal groepen in te delen. Op de eerste plaats, de Kerkelijke, dan de oogstfeesten, feesten bij clubs en kermissen. De Kerkelijke zijn gedenkdagen die buiten de gewone zondagen vielen. Bij de Katholieken hadden ze in de eerste helft van de eeuw bijna elke maand zo een dag. Ze gingen dan niet werken, maar deze dagen werden ook niet door hun werkgever betaald, het werd ook
beschouwd als een rustdag voor hen. Aan sommigen van die dagen was een kermis gekoppeld, zoals 29 juni en 15 augustus op Kloosterzande. De Protestanten hadden er minder, alleen biddag in maart en dankdag in november. Natuurlijk waren voor iedereen de paasdagen, Hemelvaart, Pinksteren en de kerstdagen hoogtijdagen in het Kerkelijk leven. Oogstfeesten op de boerderijen Die waren er verschillende en in verschillende vormen. Een daarvan was het koolzaaddorsen. Dat werd met een groep boeren die kort bij elkaar woonden gedaan, niet in de schuur, maar altijd op het land waar het koolzaad gegroeid was. Al hun personeel ging samenwerken, net zo lang tot alle koolzaad gedorsen was. Men begon met het uittrekken van een plek stoppels, daar werd een zeil op de grond gelegd, dat als dorsvloer moest dienen. Een vier tal meestal vrouwen moesten het koolzaad van de grond oprapen, op een klein zeil leggen en zo naar de dorsers dragen. Daar waren mannen die goed met de vlegel konden werken aan het dorsen. Dan moest je met vier man goed in de maat kunnen slaan, wanneer je dat niet kon, was je geen volledig vakman. Het ongeschoonde zaad werd met de windmolen schoongeblazen, dan in zakken geschept en afgevoerd naar de boerdij of naar een handelaar. Dat gebeurde zo bij al die deelnemende boeren, net zo lang tot het bij iedereen klaar was Ik hoor u nu al zeggen wat was dan het feest. Er werd op tijd bij gedronken, ook weer volgens een vast patroon, en zeker geen thee of koffie, maar meestal bier en een enkele keer iets sterkers. Naarmate de dag vorderde werd de arbeidscapaciteit vermoedelijk wel minder, soms misschien wel helemaal niets meer. Daar waren boeren die een hekel hadden aan dat drankge(mis)bruik. Ze stelden voor om dat geld dat het hun kostte, aan contant loon uit te betalen. Hun werd echter zeer duidelijk verteld, dat zonder dat smeermiddel de vlegels hun werk niet deden. Het is ook wel bekend dat er door die drank wel eens minder leuke dingen gebeurd zijn. Het was echter een volksgebruik dat in die tijd niet doorbroken kon worden Een ander oogstfeest was wanneer de laatste wagens geladen waren en naar de schuur kwam. Deze was versierd met takken en bloemen, en al de mens en die daarbij geholpen hadden er bovenop. De wagen bleef voor de schuur staan, de boer werd er bij geroepen en er werd niet naar binnengereden tot dat hij beloofd had een oogst fooi te geven. Dat bestond ook uit lekker eten, maar vooral lekker drinken. Hetzelfde gebeurde nadat de laatste aardappels gerooid en opgeborgen waren. Dan ook weer moesten meestal een paar vrouwen het spits afbijten. Ze hadden een mand hele grote aardappels bij elkaar geraapt en gingen daarmee naar de boerin en vertelden hoe goed de oogst wel was. Bij zo een goede oogst kon toch wel een feest gegeven worden, wat dan ook altijd wel gebeurde. Mijn vader heeft wel eens over zo een feest verteld, dat gebeurd was bij mijn grootvader. De aardappeloogst was dat jaar slecht geweest, maar ze waren er toch in geslaagd om een mand grote bij elkaar te rapen, om zo een feestje bij elkaar te schrapen, wat lukte. Op een zaterdagavond werden de mannen en vrouwen daarvoor uitgenodigd, er werd toch lekker gegeten en gedronken. Grootmoeder had toch wat pittigs onder de kurk gekocht. De andere dag kwam de vrouw van een arbeider die niet op het feest was geweest haar beklag do en over de gang van zaken. Bij het naar huis gaan waren er toch dingen gebeurd die blijkbaar niet door de beugel konden. Er waren ook verschillende clubs op het platteland actief zoals een duivenclub, kaartclub, geitenfokvereniging. Al deze verenigingen hielden een jaarvergadering. Bijna altijd in de wintermaanden. In de volksmond werd dat een "teerdag"genoemd (potverteren) . Op deze bijeenkomsten eigenlijk het zelfde patroon, gezellig bij elkaar waar wat gegeten en gedronken
werd. De plaatselijke ambachtsmensen, de smid, timmerman, wagenmaker en de metselaar zij stuurden een keer per jaar hun rekening van het afgelopen jaar. Daar werd een betaaldag op genoemd, bij betaling van de nota was er ook wat te eten en drinken. De smid werd ook wel in natura betaald en wel speciaal het scherpen van de ploegscharen van dat jaar.Daarbij werd een aantal kg tarwe overeengekomen per tuig paarden dat op de boerderij werkte. In die gehele rij mag natuurlijk de plaatselijke kermis niet ontbreken. Elk dorp had zijn vaste dagen van die kermis. Het waren hoogtijdagen voor de mensen van het dorp van toen de familie kwam op bezoek, bij de boeren gingen ze de gewassen bekijken of die er goed bij lagen. Op het dorp zelf was van alles te beleven, schietingen, gaaibolling, voor de kinderen volksspelen. In de cafés werd er gedanst, op de straat stonden de kermisactiviteiten zoals de schommel en meestal ook een kindermolen. Er werd voor gespaard, en die dagen werd er flink uitgegaan.
gebeurtenissen in de landbouw en het maatschappelijk leven in de 20 ste eeuw De eeuw is nog maar zes jaren in 1906 de dijkdoorbraak bij Walsoorden in de Wilhelmuspolder. Bij een zware novemberstorm brak de dijk daar door, en liep het hele gebied tot voorbij Kloosterzande onder water. Tot aan de Tasdijk stond alles blank. Daarbij is een boerderij totaal verwoest, van de familie van Arenthals. Na de indijking is de boerderij niet meer terug opgebouwd, de familie is vertrokken naar Noord Beveland. Daar hebben zij een grote boerderij beboerd, in het maatschappelijke en boerenorganisaties hebben zij een belangrijke rol gespeeld. Een van die zoons is daar jaren dijkgraaf geweest van een grote polder. Na de indijking is op die plaats een grote diepe plas water overgebleven, die in de volksmond "het gat van Ko genoemd werd. ln het riet van die plas is in de beginjaren 1960 nog een meisje vermoord. Later is dat gat gebruikt als stortplaats voor de vuilnisbelt en nu staat er een bosje op te groeien. In 1922 is op de Tasdijk een monument onthuld ter nagedachtenis van die ramp, en staat daar nog steeds op die plek. Kort daarop in 1914 brak de eerste wereldoorlog uit, die duurde tot 1918. Hoewel Nederland er niet direct bij betrokken was, maar België wel, waren de gevolgen van die oorlog ook hier duidelijk aanwezig. ln België, dus maar net over de grens is wel op verschillende plaatsen zwaar gevochten. Heel bekend daarbij is de kleine rivier De"IJger" die ze niet overkwamen. Daarbij zijn heel veel Belgische soldaten gesneuveld. ln de plaats leper wordt nog elke avond om acht uur een taptoe geblazen bij een groot monument met al de namen van de militairen die daar gesneuveld zijn. Zeeuws Vlaanderen is het laatste jaar van de oorlog overspoeld met Belgische vluchtelingen uit die oorlogsgebieden. Naar mij is verteld zworven ze van hot naar her om ergens een onderdak te vinden. De gemeente Hontenisse heeft aan de rand van het dorp(nu Hulsterweg) een aantal barakken laten bouwen, waar zij dan konden vertoeven en ook slapen. Of dat in andere gemeentes ook gebeurde is mij niet bekend. Een oom van mij heeft dat administratief op het gemeentehuis helpen verwerken.
In 1926 was er weer een gebeurtenis die diep ingreep bij mensen die daar door getroffen werden. Na een periode van veel regen in de winter, kregen de laaggelegen polders geweldige wateroverlast. De twee polders die daar het meeste mee te maken hadden waren de Pauluspolder en de Hengstdijkpolder. Zij behoorden tot het waterschap "Stoppeldijk" die zijn lozingspunt was een zeesluis bij Ossenisse. De grondhoogte van dat waterschap kan je het best vergelijk met een etensbord, de zijkanten hoog en in het midden laag. ln die laagte lag en ligt de kreek "De Vogel”. Het was een natuurlijke afwatering, dus bij laag water in de Schelde ging de zeesluis door de druk van het binnenwater open, maar bij opkomend water ging ze door de druk van het zeewater weer dicht. Water zoekt nu eenmaal het laagste punt op dat waren die twee laaggelegen polders. ln de Pauluspolder stond op verschillende plaatsen meer dan een halve meter water, ook op de wegen en in de huizen. De plaatselijke timmerman had een provisorische boot gemaakt om zo naar de ondergelopen huizen te kunnen varen, om nog wat spullen te redden. Hiervan zijn nog wel foto's van in omloop. Alle ellende heeft toch ook weer ergens een pluspunt. In dit geval was het de aan leiding om te gaan praten over een gemaal. Na heel wat heen en weer gepraat is er toch gekomen. Bij de zeesluis werd een dieselgemaal gebouwd. Ik weet het niet precies, maar het is geweest in 1928 of 1929. Het heeft gedraaid tot 1953 bij de watersnood. Toen brak de dijk daar door, daarna is er een nieuw gemaal gebouwd, nu wel zonder zeesluis, elke druppel die er teveel valt, moet er uitgedraaid worden. Het staat ook niet meer op de zelfde plaats, het water aan de landzijde moet een kortere afstand afleggen om uitgemalen te worden. Het eerste gemaal was al een enorme verbetering voor het gebied, maar de aanvoer van het water daar naar toe was nog verre van goed. Het stond nog te veel stil vanwege geen voldoende toevoer. De grote spuikom de Vogel kon zijn water niet kwijt, de afstand was te groot daarvoor. Maar ook de detailontwatering in de polders maakte dat het daar te lang bleef staan en de landerijen te lang nat bleven. In de jaren van 1930 heeft de Ser.Pauluspolder veel gedaan aan de ontwatering van de polder en landerijen zelf. In het jaar 1933 hebben de stembevoegde ingelanden het besluit genomen om een groot delfplan in de polder uit te laten voeren (Stembevoegd was ik, bij een grondbezit van meer dan acht h.a) . Het werk werd uitgevoerd in werkverschaffingsobject, zodoende kwam 75% van de koster voor het Rijk 15 % voor de gemeente Stoppeldijk en 10 % voor de polder of de betreffende eigenaars. Dus hoofdleidingen ten laste van polderbestuur, kavelsloten voor de aanpalende eigenaars. Er werd echter wel in de zelfde vergadering besloten dat het polderbestuur toezicht moest houden op de werkzaamheden. De ingelanden vreesden dat de werklozen anders de kantjes er teveel af zouden lopen en het te duur zou worden. Voor zover ik mij kan herinneren is dat ook zo gebeurt. Elke dag ging mijn vader, die toen in het polderbestuur zat, naar de werkzaamheden kijken en controleren. Het water in de sloten en landerijen kon nu wel wat vlugger weg lopen, maar het peil in de Vogel was altijd nog te hoog om voor een vlotte afvoer naar het gemaal in Ossenisse te kunnen zorgen. Ook het poldertje van Ko de Feijter is met die zelfde subsidieregeling geëgaliseerd en stukken laaggelegen grasland tegen het water van de Vogel, opgehoogd tot bouwland. Nu was de ontwatering een beetje op orde, maar wat betrof de ontsluiting van de boerderijen en de landerijen was het nog zeer droevig gesteld. Via allerlei onverharde uitwegen over andere percelen mochten de boeren maar op de openbare verharde weg zien te komen. Maar ook de percelen waren meestal heel klein en lagen versnipperd door de hele polder verspreid. In de vergadering van stembevoegde ingelanden van mei 1939 wordt besloten om een ruilverkaveling aan te vragen voor Pauluspolder. Dat besluit werd genomen met twaalf stemmen voor, negen tegen en een blanco. In die zelfde vergadering werd besloten eens te
gaan kijken naar een ruilverka7veling die in uitvoering was. Dat was in Noord-Brabant in de plaats Geffen, in de buurt bij Oss. Daar kon iedere belangstellende gebruik van maken, samen met mensen uit de Hengstdijkpolder. In de maand juli zijn ze met een bus daarheen gegaan, volgens de notulen daarover zijn zij toch wel positief over de ruilverkaveling daar thuisgekomen. Vermoedelijk de mensen van de Hengstdijkpolder minder want daar is toen geen ruilverkaveling uitgevoerd. Bij de stemming of de ruilverkaveling aangenomen zou worden, waren zowel het aantal voorstemmers als het aantal h.a in de meerderheid, dus het werk kon beginnen. Het was de eerste ruilverkaveling in Zeeland, later zouden er nog velen volgen. Het werk moest door de Heidemi j in werkverschaffing uitgevoerd worden. Kort dat daarmee gestart was eind 1939 begin 1940, brak de oorlog uit op 10 mei van dat zelfde jaar en duurde tot 5 mei 1945. Door de oorlog heeft het werk ruim zeven jaar geduurd, voor de 500 h.a die de Paulus polder groot was. Eer het dus ook administratief helemaal rond was bijna 10 jaren. De kosten kon je in een keer betalen of in 30 jaar afbetalen. Het kwam dan uit op f 17.50 per h.a. Wel voor ieder het zelfde bedrag, veel nut of weinig nut. Toch nog even terugkomen op de ongemakken voor de boeren van toen tijdens de jarenlange werkzaamheden. Heel veel nieuw aangelegde wegen zonder verharding. Nieuwe uitwateringssloten doelloos in de polder. Bestaande percelen heel moeilijk te bereiken. De volgende wegen zijn nieuw aangelegd inde ruilverkaveling, Vogelweg van Rapenburg tot Vogelfort. Zuidweg van de Vogelweg tot de Ravenstraat, Zuidweg van de Polderweg tot de Meerdijk. De Blokweg. De Ser Paulusstraat van de Polderweg tot de Vogeldijk, De Lettenburgstraat van de Ser Paulusstraat oostelijk tot aan hoeve Lettenburg. Aan het begin van de Kerkweg een klein stukje verlegt, en aan het eind daarvan aansluitend aan de Kop van de Vogeldijk. Deze kwam voordien ongeveer 150 m in oostelijke richting op de Vogeldijk. Een verharde weg is bij de verkaveling verdwenen, namelijk de Ravenweg, in de volksmond Schelferstraat genoemd, liep van het eind van de Kerkweg tot ongeveer de huidige Ravenstraat. Ook de Vogeldijk is dan gedeeltelijk verhard tot ruim voorbij de boerderij Mahu. Maar ook enkele voetpaadjes z.g. Kerkepaadjes zijn verdwenen te weten Blokpaadje, nu Blokweg, de Tragel liep van bebouwing Pauluspolder tot de Vogeldijkpadje van Sponselee van eind bebouwing Pauluspolder tot de Zuidweg, en een paadje vanaf de Heernissekerkpad langs de nog bestaande waterloop langs de Noordkant van de polder tot aan de Ravenweg. Voor de verkaveling zijn ook al een tweetal van die kerkepaadjes afgevoerd van de ligger van wegen en voetpaden te weten het Apeloniapaadje liep van de Zuidweg richting Margaretsedijk ongeveer aansluitend op het paadje van Sponselee. Het andere liep van de toenmalige school in noordelijke richting tot waar de Lettenburgstraat eindigt. Voor de uitwatering wat vroeger maar via een punt gebeurde namelijk bij de hoeve Letterburg zijn er twee bijgekomen via die verkaveling. Het eerste net voor de familie Mannaert, de tweede net voorbij de familie de Kock. Beide punten waren rechtstreek op de kreek De Vogel. Wanneer dan uiteindelijk na vele jaren van moeilijkheden het werk gereed kwam en de boeren op hun nieuwe percelen konden 'gaan werken', wilde de ergste tegenstand van de verkaveling niet meer terug naar de oude toestand. De betere ontsluiting door de nieuwe wegen en een vluggere afvoer van het water droegen daar zeker aan bij. In 1960 werd de Ruilverkaveling Stoppeldijk aangevraagd en aangenomen voor een oppervlakte van ongeveer 7000 h.a. In de Pauluspolder waren verschillende mensen die zich afvroegen, moet dat voor ons nu ook weer? In het rapport over de R.v.K. wordt dat ook wel genoemd. Wij lagen echter middenin het blok, en om die reden konden je er niet van worden
uitgesloten. Aan ontsluiting en ontwatering hoefde niet meer zoveel te gebeuren, wel weer aan de verkaveling. Door de verlaging van het waterpeil in de Vogel naar 2.20 m Nieuw Amsterdams Peil zakte ook het peil in de Pauluspolder. Dat is later voor de nog hoger gelegen polders via stuwen per polder weer aangepast. Deze gronden kregen toch last van verdroging in de zomer. Uit het verkavelingblok zijn veel jonge boeren kunnen vertrekken naar de IJselmeerpolder vooral de Flevopolder. Uit de Pauluspolder zijn er ook twee die zo daar een bedrijf hebben gekregen n.l de familie J. Boonman en de familie F.v. Overloop. Zodoende kwam er grond vrij voor vergroting van te kleine bedrijven in het gebied zelf en werd er 55 h.a. natuurgebied in de Putting gecreëerd. Dit gebeurde door met stuwen de oude toestand van voor de verkaveling te handhaven. Ook door beplanting van dijken en wegbermen werd er nog wat natuurgebied gewonnen voor de betreffende organisaties op dat gebied werkzaam. Mocht in de R.v.K. Pauluspolder iedere belanghebbende evenveel last en per h.a. betalen, in de R.v.K. Stoppeldijk werd er betaald naarmate het nut van de verkaveling. Dit werd bepaald door een taxatie voor de werkzaamheden en een taxatie na afloop daarvan van de verkaveling. In de jaren 1969/1970 werd de R.v.K. Stoppeldijk afgesloten, na enkele procedures met eigenaren. Aan de rand van het blok waren enkele polders bij Ossenisse er in geslaagd om uit het blok te stappen, dus er werd bij hun niet verkaveld. Toen ze rond de jaren 1980 wat zij nu te kort kwamen tegenover de verkavelde gebieden, vroegen zij alsnog een verkaveling aan. Dat hebben zij voor elkaar gekregen, maar onder minder gunstige voorwaarden als zij hadden meegedaan met R.v.K Stoppeldijk. Door verschillende belanghebbenden is toen letterlijk toegegeven het geen wijs besluit was geweest om er niet aan mee te doen. Toen in het na oorlogse bestel van 1945 tot ongeveer 1980 dat allemaal gebeurd was ten gunste van de landbouw kwam er een ander probleem in de landbouw. Door verschillende oorzaken zoals geen opvolger en minder financieel resultaat in die landbouw, konden of wilden niet verder met hun bedrijf. Dat begon met de, te kleine bedrijven waar geen opvolger voor was, of de betreffende boer ander en beter betaalt werk kon vinden. Maar het bleef niet bij de kleine bedrijven, maar ook grotere en grote bedrijven hadden geen opvolgers meer beschikbaar voor het ouderlijke bedrijf. Wel kwamen er verschillende boeren uit andere delen van het land naar Zeeuws-Vlaanderen en stichten hier grote melkbedrijven met veel koeien en jongvee. Een beeld dat we hier tot nu toe nog niet kenden. Eind twintigste eeuw hebben heel wat Mega varkensstallen geprobeerd zich in Zeeuws-Vlaanderen te vestigen. Door hun heel veel maatregels op te leggen van overheidswege is dat beperkt gebleven tot maar enkele bedrijven. In de voormalige gemeente Hontenisse naar mijn weten maar tot een bedrijf. Gelukkig maar, want daar zitten je als plattelandsbevolking nou echt niet op te wachten. Helaas moeten je wel constateren dat de beëindiging van de landbouwbedrijven, ook in de een en twintigste eeuw toch nog steeds langzaam doorgaat. Wie kan zeggen wanneer dit tij zal keren? Verschillende leeggekomen boerderijen zijn verkocht en nu bewoond door dikwijls mensen uit de stad. Zij vinden het heerlijk om op het platteland te wonen. Zij hebben er meestal geen weet van dat daar ook gewerkt moet worden, soms vroeg maar ook wel eens laat in de avond. Dat brengt dan voor hun overlast teweeg in hun leven. Als gevolg daarvan worden er soms hele procedures uitgevochten tussen de oude en de nieuwe bewoners van het platteland.
Ik heb geprobeerd om een zo zuiver mogelijk beeld te geven van de veranderingen in de landbouw, en daardoor ook op het platteland. Dat gebeurde allemaal in de twintigste eeuw, en een klein deel in de een en twintigste eeuw. Ben er echter van overtuigd daarbij belangrijke dingen misschien over het hoofd te hebben gezien. Daar is ook zoveel gebeurd in die periode. Wat erin de landbouw maar ook in de gemeenschap nog zal gebeuren in deze eeuw ligt in het verborgene. Gaat de ontwikkeling nog verder door, of kunnen er omstandigheden komen die daar een andere richting aan geven. Naar mijn gevoel, niemand die daar het antwoord op weet.
aanvulling Nog wat aanvullingen op gebeurtenissen en ervaringen uit de twinstigste eeuw De eerste weliswaar van vertellingen opgevangen van de vorige generatie 1926: De eerste die mij is bijgebleven is het verhaal over de geweldige wateroverlast in 1926. Ik heb dat ook al gemeldt in mijn verhaal. Mijn vader was zo wat de enige die een paar knielaarzen had,hij kon daarmee nag net op de weg en op de boerderij lopen.Het gehucht Pauluspolder was wel droog maar aan de andere kant daarvan stond wel een kleine meter water op de straat Maar ook richting Vogelfort stond de weg en de omgeving blank.Een buurjongen Rene de Blok,ging te paard naar zijn vriendinnetje op bezoek,dat waren de dames Vermeulen, ze hadden toen een cafe,aan de andere kant van de polder. 1929: Het volgende is de strenge winter van 1929. Het heeft toen lange tijd hard gevroren,naar mij is verteld, wel tot in maart. Mijn vader had bij Markusse op de Groenendijk een pasgeboren kalf gekocht.Deze wilde dat zo gauw mogelijk kwijt, hij verkocht de melk aan de mensen in de omgeving van het dorp, zoals dat toen veel gebeurde. Een van de koudste dagen moest dat kalfje gehaald worden met kar en paard. Met heel veel stro op de kar en een dekzeil er overheen werd dat beestje vervoerd. Het kwam levend op de plek van bestemming, het was bijna helemaal zwart. Dat weet ik nog heel goed, omdat ze later als koe oud is geworden bij mijn vader op stal. Dertiger jaren: In de dertiger jaren heeft mijn vader een kleine dorsmachine gekocht,met een stationaire een cilinder benzinemoter,jaren mee gedorsen. Later een tweewielige wiedmachine, kon dan een man het paard en de machine besturen. De vierwielige moest door twee man bediend worden een het paard en een de machine. In het voorjaar werd die veel gebruikt om machinaal in graan en bieten te schoffelen. Ook een apparaat dat vroeger veel gebruikt werd was een rolblok na het zaaien die van hout was, gewoon een goede rechte boomstam van ongeveer 65 centimeter middellijn. Later werd dat een ijzeren geval. In diezelfde jaren kwam er ook een zaaimachine om zelf de gewassen te kunnen zaaien, uitgezonderd vlas,daar moest je een machine voor hebben waar heel veel zaaipijpen aan zaten,om een korte afstand tussen de rijen te krijgen. Tweede wereldoorlog: Op 10 mei 1940 brak de tweede wereldoorlog uit,ook voor Nederland. Dat was voor onze ouders de tweede oorlog die zij meemaakten. De laatste oorlog duurde voor het zuiden van het land tot najaar 1944,voorde rest van het land tot 5 mei 1945. Ook voor ons bracht dat heel veel beperkingen en zorgen mee. Vorderingen van mensen voor tewerkstelling in Duitsland, maar ook van vee en andere producten .In de avonduren en de nacht mocht je niet buiten zijn,soms al vanaf acht uur in de avond. In de jaren 1943 en 1944 was je verplicht om grote palen te planten op het land, ook in de gewassen. Rond Kloosterzande was daar aan de bovenkant prikkeldraad aan gespannen.Dat moest voorkomen
dat er parachutisten van de geallieerden gedropt zouden worden. Voor het maken van die palen zijn alle populieren langs de dijken afgezaagd. In ons gebied zijn we in september 1944 door de Polen bevrijd. Nog een aanvulling over het begin en het einde van de oorlog 1940/1945 speciaal, zoals beleefd in de Pauluspolder In die meidagen was het bijzonder prachtig weer. Na ongeveer een week kwamen Franse militairen en Belgische naar Nederland,mogelijk om te helpen de Duitsers te verjagen,wat niet gelukt is. Ook in de Pauluspolder,en moesten ondergebracht worden bij de bevolking. Het hoofd van de school Rademaker kon Frans,en hij moest met enkele officieren dat voor elkaar krijgen. De schuur bij mijn vader was pas nieuw en deze werd aangewezen als hospitaal. In de woning heeft een paar nachten een hoge militair geslapen,met in de gang een soldaat die de wacht hield. In die zelfde dagen was er ook een gezin uit Breda met een kind ondergebracht bij ons als oorlogsvluchteling. De laatste dag van de oorlog was voor ons 19 september 1945 toen zijn wij bevrijd. Het was die morgen wat nevelig en wij hoorden voor ons vreemde geluiden,d at bleken dus de tanks van de bevrijders te zijn. Zij kwamen vanuit het zuiden Hulst en Axel. In het noorden, Kloosterzande zaten nog Duitse militairen, deze kwamen elkaar tegen op het Vogelfort, waar tijdens gevechtshandelingen drie boerenschuren in brand gingen. Er sneuvelde ook een Duitse militair, een bewoner kwam om bij het opruimen van het oorlogstuig.Nog een aantal Duitsers hadden zich vestopt in een bietenveld,maar zijn daar door bevrijders op aanwijzing van een plaatselijke burger, niet zachtzinnig uitgehaald. . Naast de ellende van de oorlog brachten ook de werken van de eerste ruilverkaveling veel moeilijkheden mee in de Pauluspolder. De werkzaamheden waren pas in 1947 klaar. Helaas is daarbij ook nog een dodelijk ongeluk gebeurd met karren op smalspoor, getrokken door een paard. Op landerijen onder de Margaretsedijk waren ze op die wijze grond aan het verplaatsen . Een man uit Boschkapelle die zijn laatste werkdag had voor zijn pensionering is daarbij om het leven gekomen. Zijn paard en zijn karren waren al versierd met bloemen,maar het mocht niet zo zijn. In de oorlog zijn een paar buurgenoten bijna het slachtoffer geworden van de oorlog. Zij vonden in het land spullen die zij niet kenden. Het waren fosforgranaten vermoedelijk gegooid vanuit een vliegtuig. Ze bekeken het vreemde spul,en besloten om het maar in brand te steken,wat ook wel lukte.Het brandde naar hun gedacht toch wel erg hard en ze probeerden het met water te blussen. Gezien de zuurstof uit het water de brand alleen nog maar aanwakkerde kregen ze beiden behoorlijke brandwonden,wat voor hun fataal had kunnen aflopen,maar gelukkig is dat niet gebeurd. 1953: Op een februari 1953 werd Zeeland getroffen door de watersnoodramp.Dat kostte 1836 mensen het leven .Ook in Zeeuws Vlaanderen enkele tientallen. Wij werden op die zondagmorgen opgeroepen om in de Hengstdijkpolder gaten te helpen dichten met zandzakken.Dat was in de buurt van de boerderijen van de families van Esbroek. Op die ene boerderij stond het water bijna 1.75 hoog en lagen de beesten verdronken in de stal,en de boer en zijn gezin zaten op zolder,wachtende op hulp. Wij in de Pauluspolder zijn droog gebleven,maar door het onklaar raken van de uitwatering bij de Scheldedijk,kwam het water elke dag een klein beetje hager ongeveer enkele centimeters per dag. Eind februari stand het water bijna bij ons op de weg.Toen was het gat in de zeedijk bij Ossenisse gedicht,en gingen zij met een verhevelingsinstallatie het water over de dijk afvoeren in de Schelde.
Weersomstandigheden : In 1959 hadden we een bijzonder droog jaar,eind april viel de laatste regen,dat duurde tot begin oktober.Elke dag hoge temperaturen,zonder een onweersbui. Door de geweldige droogte konden er geen grondbewerkingen gebeuren na de oogst met de toenmalige materialen in de landbouw. Als gevolg van die droogte en de vele regen in 1960,was de oogst van de aardapppels en de bieten zeer moeilijk. De grond had geen voldoende draagkracht om met machines te kunnen werken. Zelfs het uitploegen van de bieten met een bietennploeg getrokken door een paard ging niet meer.Dat jaar is de bietentang uitgevonden om de bieten te rooien. Voordien nooit van gehoord. Het afvoeren van de gerooide bieten,kon alleen nog met een slede gebeuren. Voor de aardappels zijn toen nog de militairen te hulp gekomen om ze met de hand op te rapen,wat toen wel is gelukt. Najaar 1974 was het weer erg nat,en lieten de machines ons weer in de steek voor de aardappels.Bij de bieten ging het nog ,zij het met heel veel moeite. De militairen werden wederom ingeschakeld va or de aardappels, maar zij zijn eind november terug vertrokken. Aan de ene kant vanwege de slechte weersomstandigheden,aan de andere kant wegens de bijzonder slechte prijs van de aardappels. Het rooien door de militairen kostte meer dan de opbrengst ervan. Er deed zich later in de natuur een bijzonder iets voor,heel de winter heeft het namelijk helemaal niet gevroren.In het voorjaar maart/april zijn de aardappelen nog allemaal machinaal gerooid.Zij zijn in grote hopen op het land tijdelijk opgeslagen en afgevoerd naar de aardappelmeelfabrieken in het noorden van het land Intussen was er een schaderegeling getroffen met de overheid voor de niet gerooide aardappels op een bepaalde datum. De gerooide in het najaar met veel kosten en moeite vielen daarbuiten,de betreffende telers waren daar beslist niet blij over.De anderen kregen naast de vergoeding nog ongeveer vier cent per k.g van de aardappelmeelfabrieken. In het voorjaar kon het gebeuren dat een boer op het ene perceel aardappels aan het rooien was,en een perceel daarnaast de volgende oogst aan het planten was Deze situatie heeft zich tot heden toe nog maar een keer voorgedaan,het zal misschien ook nooit meer gebeuren. In 1980 was het in de maand oktober moeilijk om de aardappels te rooien.Daarbij kwam dat het van een op twee november een hele week hard vroor,zelfs midden op de dag kwam de temperatuur niet boven het vriespunt. Dat was fataal voor de aardappels die nog in de grond zaten en waren verloren voor de teler De bieten konden nog wel gerooid worden na de vorst,alleen wat dieper gekopt dus wat minder k.g naar de fabriek, maar die waren niet totaal verloren. In het oogstjaar 1993 hadden we wederom problemen met het binnenhalen van de late producten zoals uien,bruine bonen en aardappels. Er stonden in de maand januari 1994 nog bruine bonen op de ruiters in het land Aan de buitenkant waren zij pikzwart,maar wanneer zij goed gezet waren,en niet beschadigd waren vanwege wind en regen viel de schade daaraan wel mee. Alleen om ze gedorsen te krijgen was een grote zorg.Op de meeste plaatsen kon de combine niet bij de ruiters komen.De enige manier was om ze met een ruiterdrager achterop een trekker ze van de akkers te halen,en op een redelijke drooge plek ze te dorsen. Maar ook dan zijn er weer aardappels en uien door de vele regen gerot op het land. Militairen om te komen helpen waren niet meer beschikbaar,er was namelijk geen dienstplicht meer. Er is toen na veel praten toch uiteindelijk nog een schadevergoeding gekomen maar daar is wel met de landbouworganisaties afgesproken dat het absoluut de laatste keer zou zijn dat er
een vergoeding vanuit de overheid betaald zou worden voor schades onstaan door slechte weersomstandigheden. Van hun kant stelden zij voor om maar een mogelijkheid te zoeken voor een verzekeringsvorm voor dit soort schades.Na vele onderhandelingen over hoe en wat zal dat in 2010 zijn beslag krijgen De premie daarvoor ligt echter wel heel hoog,dat is voor veel telers nog een zeer hoge drempel. Maar door allerlei klimatologische omstandigheden,zoals de opwarming van de aarde,komen er steeds meer natuurrampen voor. Dan valt er extreem veel regen of de andere kant extreme droogte met grote schades tot gevolg.
Verhaal geschreven door Kees Vinke voor hengstdijk.eu. Het gebruik van de tekst of gedeeltes uit de tekst is uitsluitend toegestaan voor eigen gebruik. Voor vragen over het gebruik kunt u een email sturen naar
[email protected] Team hengstdijk.eu, 2011