Tijdens de 19de-eeuwse cholera-epidemieën werd de voormalige lakenhal ingericht als cholerahospitaal. Foto laatste kwart 19de eeuw. Stedelijk Museum De Lakenhal.
118
EPIDEMIEËN IN HET NEGENTIENDE-EEUWSE LEIDEN OP MEDISCH-TOPOGRAFISCHE KAARTEN door Heleen van der Weel “Met geene andere aanbeveling, dan die van eenvoudige, onopgesmukte historische waarheid, zenden wy het de wyde wereld in”1
Zodra veel mensen in slechte leefomstandigheden bij elkaar wonen, is het ontstaan en het zich snel en massaal ontwikkelen van besmettelijke, vaak dodelijke ziekten bijna een vanzelfsprekendheid, tenzij voedsel en water zo zuiver mogelijk worden gehouden en al het organisch afval snel en afdoende wordt afgevoerd. De stedelijke overheden hebben deze problematiek door de eeuwen heen altijd nauwlettend in de gaten gehouden, maar konden weinig structureel positieve maatregelen nemen bij gebrek aan het juiste inzicht inzake het ontstaan van ziekten. In de loop van de 19de eeuw kreeg men internationaal meer kennis over het ontstaan en het kunnen voorkomen ervan, ook wat betreft gevreesde ziekten als cholera, tyfus, pokken en roodvonk. Door deze nieuwe inzichten werden ook in Nederland door de overheid maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid verscherpt en uitgebreid. Begraafplaatsen en vuile industrieën werden naar de stedelijke periferie verplaatst en nog meer grachten werden gedempt, waardoor deze niet meer als open riool konden worden gebruikt, wat aanleiding gaf tot het ontwerpen van nieuwe rioleringssystemen. Ook heden ten dage doemt nog steeds in andere delen van de wereld de angst voor besmettelijke ziekten, zoals de cholera, onmiddellijk weer op als veel mensen zich bevinden op plaatsen zonder sanitair en schoon water.2 Volksgezondheid in Leiden en de cholera-epidemie van 1832 Door de belangrijke textielindustrie had Leiden een onevenwichtige demo119
grafische opbouw: een kleine elite en een zeer grote groep arbeiders, arm en wonend in slechte huizen. Zo had de stad rond 1832 ongeveer 34.000 inwoners, waarvan circa 10.000 behoeftigen.3 De reputatie van Leiden was ongunstig wat de gezondheid betrof. Veel drink- en grachtenwater verdiende de benaming “zeer slecht”. Wat de bewoning betrof stond Leiden bekend om zijn afzonderlijke armenwijken. Berucht waren bijvoorbeeld de huizen in wijk V met daarin als slechte voorbeelden de Kruisstraat en de Galgstraat. Het is door dit alles te begrijpen dat ook in Leiden in de 19de eeuw epidemieën konden uitbreken, die veel slachtoffers telden. De cholera woedde in 1832, 1849, 1853, 1854, 1855, 1859 en 1866, een pokkenepidemie in 1871, roodvonk en mazelen heersten in groten getale in 1878 en 1879.4 Voor de bestudering van die epidemieën bezit Leiden een unieke collectie documenten – met goede medisch-topografische5 kaarten vanaf de eerste epidemie van 1832 – verspreid over twee archieven, het Gemeentearchief en de collectie Bodel Nijenhuis binnen de Universiteitsbibliotheek. Dit artikel gaat vooral in op deze kaarten en voegt als het ware de collectie samen. In 1831 bleek uit berichten elders in Europa, dat een cholera-epidemie naderde vanuit Rusland, vandaar de naam “Cholera Orientalis” of “Cholera Asiatica”.6 Evenals elders in West-Europa werden in Nederland daarom vanaf juni landelijk maatregelen genomen. Zo werden bijvoorbeeld quarantainemaatregelen ingesteld voor schepen uit besmette gebieden. Concentraties van grote groepen mensen, kermissen bijvoorbeeld, werden verboden. Ook Leiden begon met maatregelen, onder andere door het inrichten van een cholerahospitaal met honderd bedden, en door het besteden van een aanzienlijk bedrag ten behoeve van geneesmiddelen. De epidemie brak echter dat jaar niet uit, wat in Nederland de gedachte gaf dat ons land zou worden gespaard. Maar in de loop van 1832 werd de ziekte hier te lande tóch geconstateerd, voor het eerst eind juni in Scheveningen. In Leiden werd daarom door de stedelijke overheid op 19 juli een “Reglement” opgesteld, dat van kracht zou worden ingeval de ziekte zich binnen de stad zou openbaren. Men was dus voorbereid, maar de epidemie kwam toch eerder dan werd gedacht. Immers, op 5 augustus ’s morgens om 7 uur werd een dokter geroepen bij de zestig jaar oude sjouwer Cornelis Schalkwijk, wonende in de Kruisstraat tussen de Rijnsburger- en Morspoort. Schalkwijk bleek inderdaad met de cholera besmet en overleed reeds om half drie ’s middags. Diezelfde dag werd al een tweede geval geconstateerd. De ziekte was mogelijk binnengebracht via wollen dekens uit Delft of Rotterdam, die Schalkwijk had moeten sjouwen. Op 8 augustus trad het “Reglement” in werking. Een van de maatregelen 120
omvatte het invullen van een rooster waardoor bij toerbeurt voortdurend enkele Leidse professoren, artsen, heelmeesters en apothekers in het Bureau van Gezondheid, zitting houdend op de Burcht, aanwezig waren. Achteraf weten wij dat de epidemie dus begon op 5 augustus en dat het einde werd gesteld op eind november van dat jaar 1832. Het totaal aantal aangetaste personen bedroeg 1.083, van wie er 484 overleden. Het verloop van de epidemie is naderhand verwoord en verbeeld in twee publicaties: a. Rapport van de Commissie aangaande de Cholera Asiatica; b. Geschiedenis van de Cholera-epidemie in 1832-1833. Beide publicaties zijn voorzien van een aangepaste plattegrond van Leiden. De kaart bij het Rapport van de Commissie aangaande de Cholera Asiatica Vanwege de dreigende epidemie werden op last van de minister van Binnenlandse Zaken in de steden commissies geïnstalleerd. In Leiden werd een commissie benoemd op 31 mei 1832.7 Leden waren: P. Cunaeus, wethouder; dr. P.G. van Hoorn, raadslid; dr. Ch.A. Steurs, raadslid en president van de plaatselijke Commissie van geneeskundig toevoorzigt; A. Hartevelt Jr, raadslid en regent van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis; prof. A.H. van der Boon, buitengewoon hoogleraar medicijnen bij de faculteit der wisen natuurkunde; F. Booy, regent van het Minnenhuis; Th. Nieuwenhuisen, gepensioneerd hospitaalmeester. De naam van dr. Ch.A. Steurs is als enige te vinden in de lijst van geneesheren die dienst deden in het Bureau van Gezondheid tijdens de epidemie. In het volgende jaar 1833 liet de minister per brief, gedateerd 25 februari, aan alle gemeentebesturen weten, dat de betreffende commissies konden worden opgeheven, aangezien in geheel Nederland de epidemie was verdwenen. De zeven Leidse leden waren daarom aanwezig tijdens de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders op 11 maart 1833. Na ontbinding van de commissie werden door de voorzitter aan het College “alle de papieren en documenten om ter Secretarie bewaard te worden” overhandigd.8 Een klein deel van het in het Leidse Gemeentearchief aanwezige materiaal inzake de epidemie van 1832 is waarschijnlijk identiek aan deze toen overhandigde “documenten en papieren”, of is er op zijn minst een deel van. Het is gevat in een bruin/grijs papieren omslag en gedateerd 11 maart 1833. In het midden staat geschreven “Rapport van de Commissie aangaande de Cholera Asiatica”. Opmerkelijk is, dat het omslag slechts acht losse “bijlagen” bevat en het eigenlijk als eerste te verwachten rapport ontbreekt. Ook ontbreekt bijlage 1. De bijlagen bevatten: (2) een voorgedrukt Rooster ten behoeve van de geneesheren die zitting 121
Cholerakaart behorende bij het Rapport van de Commissie aangaande de Cholera Asiatica, 1833. Deze kaart heeft als basis de stadsplattegrond van S. van der Paauw uit 1825. De concentratie van getallen laat de brandhaarden van de epidemie zien. Gemeentearchief Leiden.
zouden houden in het Bureau van Gezondheid op de Burcht; (3a + b) lijst van straten en grachten; (4) “opstelling der aangetaste persoonen door de drie verschillende vormen der ziekte, volgens dagtekening, sexe en ouderdom, met vermelding van het getal der overledenen in iedere week”; (5, 6 en 7) Gegevens over het verloop van drie soorten cholera; (8) Algemene Recapitulatie. De bijlagen 3a en 4 t/m 8 zijn handgemaakt, het rooster (2) en de plattegrond (3b) zijn voorgedrukt. Bijlage 3a is voorzien van de tekst “Lijst der Straaten en grachten alwaar de Cholera geheerscht heeft, met aanwijzing derzelven op den plattegrond der Stad Leijden”. De kaart die ter verduidelijking werd gebruikt, is die van stadsarchitect S. van der Paauw uit 122
Cholerakaart in de Geschiedenis van de Cholera-epidemie 1832-1833. Net als bij de kaart op blz. 122 vormt de kaart van S. van der Paauw uit 1825 hiervan de basis. De annotatie is anders opgezet. Gemeentearchief Leiden.
1825.9 Als cholerakaart werd deze op de volgende manier met de hand aangepast: – door middel van het gebruik van gele, blauwe en groene lijnen werd een verdeling in acht wijken bereikt; – met zwarte inkt werd de gebruikelijke wijknummering aangebracht, genummerd W I t/m VIII; – met rode cijfers werden de straten en grachten waar de ziekte had geheerst aangegeven met de nummers 1 t/m 142. Nummer 1 bevindt zich in wijk I (Noordeinde) en nummer 142 (Nieuwe Rhijn) in wijk VIII. Alle nummers corresponderen met bijlage 3a.10 De op de kaart al of niet aanwezige 123
concentratie van rode cijfers geeft met één oogopslag een beeld van de “slechte of goede” wijken c.q. straten in Leiden, als bij een grafiek. Leiden bezat reeds een rijke traditie in het maken van speciale kaarten ten behoeve van administratief gebruik. Immers, deze gewoonte werd aan het eind van de 16de eeuw in gang gezet door stadssecretaris Jan van Hout. Het maken van deze – en volgende – themakaarten lijkt dus bij deze traditie aan te sluiten. De kaart in het boek “Geschiedenis van de Cholera-epidemie in 1832-1833”11 Naar aanleiding van de cholera-epidemie werd ook een boek gepubliceerd. Het telt 224 pagina’s en werd geschreven door C. Pruys van der Hoeven, C.W.H. van Kaathoven en G. Salomon, als een soort verslag van de gezamenlijke geneesheren van Leiden. Er is een verbinding te leggen met het hiervoor besproken materiaal, want de namen van de drie auteurs worden ook vermeld in bijlage 2, het “Rooster ten behoeve van de geneesheren [...]”: zij deden dus dienst in het Bureau van Gezondheid. Bovendien werden onder andere als bronnen voor het boek gebruikt “De publieke Stukken der Stedelijke Regering, of andere haar van deze of de Sub-Commissie toegezonden”. Achterin bevindt zich een naar rechts uit te vouwen, niet-gekleurde litho met daarop linksboven in een ovaal de tekst “Platte-grond der Stad Leiden”. Daarbij behoort links een eveneens gevouwen “Tabel voor de verspreiding der ziekte”. De kaart is niet voorzien van een naam of jaartal. Het boek echter is gedrukt bij C.C. van der Hoek. Deze kaart zal dan ook uit de drukkerij van Van der Hoek afkomstig zijn. Na vergelijking met de vorige kaart, eveneens gedrukt bij C.C. van der Hoek, kan worden geconcludeerd dat ook hier een kaart van stadsarchitect Van der Paauw werd gebruikt. Immers, de situering en de belijning zijn identiek, slechts de arcering ontbreekt. In het boek wordt op pagina 190 aangegeven hoe de kaart werd aangepast. Ook deze werd in acht wijken verdeeld, in de gebruikelijke volgorde. Opvallend is dat deze nummering is aangegeven met Arabische cijfers, terwijl in het boek een Romeinse nummering werd gebruikt. Door middel van de letters A (wijk V), B (wijk III) en C (wijk VIII) werden de brandpunten aangegeven vanwaaruit de ziekte zich verspreidde. Door licht en donker heeft men getracht de vrijgebleven van de aangetaste plaatsen te onderscheiden, en deze naar gelang van het meer of minder heersen van de ziekte, meer of minder geschaduwd. Omdat voor deze manier van verbeelden werd gekozen, was het niet mogelijk de bij het “Rapport” gebruikte kaart van Van der Paauw te gebruiken: daarop immers is alle bebouwing gearceerd weerge124
Kattepoort, een slopje terzijde van de Clarensteeg. Foto eind 19de eeuw. Gemeentearchief Leiden.
geven, wat bij déze opzet te veel onduidelijkheid zou hebben gegeven. Vandaar dat werd gekozen voor een lijnen-kaart. In het boek wordt op pagina 179 in ieder geval geconstateerd dat vooral mensen werden aangetast die veel thuis zaten, zoals de spinners en wevers. Tevens werd het gevoelen verwoord dat de ziekte vooral kon woekeren daar waar “ophoping in geringe ruimte en slordigheid in levenswijze heerste”.12 Vooral mensen die woonden in poorten – een verzameling kleine, armoedige woningen achter de gewone huizen van een straat gebouwd, waar men slechts door een nauwe steeg toegang had – werden getroffen, met als genoemde voorbeelden de Brandewijnspoort, Klokpoort of Kattepoort. Na de beschrijving van deze tweede cholerakaart zal het duidelijk zijn, dat de conclusies inzake het aanwezig zijn van de ziekte in vooral de slechte wijken en het ontbreken ervan in de goede delen van de stad geheel overeenkomt met de conclusies van de bij de vorige kaart genoemde Commissie. Het beeld op beide kaarten is dus in wezen identiek. 125
De cholera-epidemie van 1866 en de kaart van J.W. Schaap De cholera-epidemie in 1866 was voor Leiden de zwaarste in de tweede helft van de 19de eeuw. Bij een bevolkingsgrootte van 40.000 zielen overleden aan cholera in vier maanden tijds, van mei t/m augustus, 881 inwoners, op een totaal van 1.324 personen die door de ziekte werden aangetast.13 Op last van de Commissie van Fabricage werd na afloop van de epidemie van 1866 door gemeentearchitect J.W. Schaap een handgetekende cholerakaart vervaardigd om de ontwikkeling van de ziekte zichtbaar te maken. Deze bevindt zich thans in de collectie Bodel Nijenhuis.14 Op deze kaart staat onderaan de tekst “Bewerkt en opgemaakt op last van de Commissie van Fabricage met bijbehorende tabel, door den gemeentearchitect. junij 1867”. Daaronder de handtekening van Schaap. Bovenaan staat ter verduidelijking het volgende geschreven: “Kaart aanwyzende de verspreiding der Cholera en het aantal sterfgevallen aan deze ziekte in elk der 39 buurten van Leiden van 4 mei - 5 october. De cyfers boven de cirkel duiden het nommer der buurt en het aantal zielen op primo januari 1866 aan, en die onder de cirkel de sterfte-verhouding op elke 1000 zielen van 4 mei tot 5 october.” Tijdens de gemeenteraadsvergadering van 27 juni 1867 kwamen de kaart en de tabel ter sprake; de kaart had voor de leden in de leeskamer ter inzage gelegen.15 Dat betekent dat de kaart tussen 1 en 27 juni is gereedgekomen. Na een voorstel van de voorzitter besloot de Raad met vijftien stemmen tegen één de kaart te laten lithograferen, een exemplaar ervan aan de leden te geven en haar voorts voor het publiek verkrijgbaar te stellen. Een van de leden opperde het plan, niet alleen de bijbehorende tabel ook af te drukken, maar daarnaast tevens nog een grafische voorstelling te laten maken, waardoor met één oogopslag het verloop van de epidemie kon worden overzien. Ter verduidelijking overlegde hij een grafische voorstelling van het verloop van de epidemie in het Duitse Halle in 1866.16 Uit de tekst verderop kan worden opgemaakt dat een dergelijke weergave door middel van een grafiek toen een nieuw fenomeen was. Een deel van de drukkosten zou al dadelijk kunnen worden gedekt door de kaart tegen een matige prijs aan geïnteresseerden buiten de gemeenteraad te verkopen. Ook de voorzitter benadrukte nog eens het belang van de publicatie van de kaart, mede vanwege een gelijktijdig plan voor een nieuwe riolering. Uiteindelijk werd besloten de kaart, de tabel én de nog te laten maken grafiek in één geheel te laten drukken. Naar alle waarschijnlijkheid is het echter nooit zover gekomen. Immers, de eerstvolgende gedrukte cholerakaart dateert uit 1870 en wijkt 126
in opzet en uitwerking geheel af van de kaart van Schaap. Hij werd bovendien uitgegeven op voorstel van de Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid te Leiden, met subsidie van het gemeentebestuur. Misschien hebben die activiteiten de raad ervan weerhouden de door Schaap getekende kaart te laten drukken, teneinde overlapping en onnodige uitgaven tegen te gaan. De kaart van Schaap uit 1867 diende nog een ander, met name genoemd doel: verbetering van de riolering door de stedelijke overheid. Burgemeester Van den Brandeler gaf dat tijdens de eerder genoemde raadsvergadering van 27 juni 1867 inzake het laten drukken van de cholerakaart van Schaap als volgt aan: “Ik ben het eens, en ik acht de zaak ook allezins wenschelijk bij het plan eener nieuwe riolering. Het is o.a. opmerkelijk, dat juist aan die grachten, die ons in de eerste plaats wenschelijk schenen gedempt te worden, de meeste personen door de cholera zijn aangetast. Ik geloof derhalve, dat, om een behoorlijk overzigt te verkrijgen, de zaak ook van blijvend belang is.” De door hem genoemde rioleringsplannen lijken aan te sluiten bij een uitgebreid, in het Gemeentearchief bewaard gebleven, geschreven voorstel van stadsarchitect Schaap, gedateerd november 1866 – dus ongeveer een half jaar eerder – inzake een geheel nieuw rioleringssysteem.17 Dit project zou naar zijn oordeel globaal geschat de voor die tijd gigantische som van ƒ 660.000 gaan kosten. Schaap bewerkte ter verduidelijking van zijn plan een plattegrond van Leiden, en noemt deze ook, maar de betreffende kaart ontbreekt. Dít onderzoek bracht naar voren, dat deze door Schaap bewerkte kaart zeer waarschijnlijk ten dele is te vinden in de collectie Bodel Nijenhuis binnen de Universiteitsbibliotheek.18 Indien deze conclusie juist blijkt te zijn, zijn daardoor het door Schaap geschreven rioleringsvoorstel en de daarin genoemde kaart op papier weer bij elkaar gebracht. Het valt echter buiten dit onderwerp om de rioleringsplannen, die passen binnen een veel breder kader, hier te bespreken. Het aanwezige materiaal geeft in ieder geval aan dat men bij het zoeken naar het doen beteugelen van epidemieën voelde, dat een goed rioleringssysteem daarvan een belangrijk onderdeel vormde.19 Een nieuwe vereniging, een nieuwe kaart Onder invloed van de landelijke overheid werden in veel steden verenigingen opgericht die zich gingen bezighouden met het bevorderen van de volksgezondheid. Ook te Leiden werd, door een vijftiental vooraanstaande Leidse burgers onder wie het voltallige College van Burgemeester en Wethouders, een Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid te Leiden opgericht.20 Het 127
Portret van J.W. Schaap, stadsarchitect 18621887. Gemeentearchief Leiden.
eerste Reglement werd vastgesteld tijdens de oprichtingsvergadering, 2 maart 1867, wijzigingen werden aangebracht in de Algemene Vergaderingen van 14 december 1867 en 17 maart 1870. Uit jaarverslagen blijkt dat het ledental zich aanvankelijk bewoog rond de 150 leden, maar na 1876 terugliep en in 1893 nog 72 bedroeg. Het doel was “de verschillende invloeden te leeren kennen, die in Leiden nadeelig op de volksgezondheid inwerken, ten einde deze laatste zooveel mogelijk te helpen verbeteren”. Dit doel zou worden bereikt door onderzoek te doen naar: a. “den toestand der woningen vooral van de geringere volksklassen; (1e sectie); b. den aard van de voedingsmiddelen en het drinkwater; (2e sectie); c. de verspreiding van die volksziekten, waarop vooral plaatselijke omstandigheden een kennelijken invloed hadden; (3e sectie)”. De resultaten van deze onderzoeken dienden voor het publiek toegankelijk te worden gemaakt. Vooral deze laatste doelstelling bleek voor dit onderzoek van belang. De leden, ook van de 3e sectie, gingen snel aan de slag. Er werden lijsten gemaakt van soorten ziekten en sterfgevallen in de jaren 1853-1860 en 1862128
1866. Gegevens daarover waren op het stadhuis bekend vanaf 1853, met uitzondering van het jaar 1861, waarvan de sterftelijsten ontbraken. Men wilde graag het verzamelde materiaal via een aangepaste Leidse plattegrond verduidelijken. Daartoe zou, was het plan, de kaart van landmeter W.J. van Campen uit 1850 worden gebruikt.21 Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was, de verspreiding van een zestal besmettelijke ziekten in kaart te brengen,22 werd uiteindelijk besloten alleen de cholera en tyfus in te tekenen omdat anders een te druk, onduidelijk beeld zou ontstaan; bovendien waren déze twee ziekten de grootste boosdoeners. Het bestuur had van het gemeentebestuur toestemming gekregen, kopieën te laten maken van de buurtkaarten die zich, op basis van kadastrale metingen getekend, op het raadhuis bevonden. Deze buurtkaarten waren op viermaal grotere schaal uitgewerkt dan de plattegrond van Van Campen én ze bevatten genummerde percelen. Het bleek echter moeilijk, met behulp van de buurtkaartgegevens van de Van Campenkaart een gedetailleerde plattegrond te maken. Bovendien bleek de aangebrachte aanpassing niet duurzaam, terwijl het juist de bedoeling was, het materiaal aan anderen te kunnen tonen. Daarom werd besloten, de reeds behandelde stadsdelen op twee stenen te laten lithograferen, waarbij de grootte van de eerder genoemde buurtkaarten zou worden aangehouden. Op déze kaartdelen moest dan met aanschouwelijke tekens de onderzoeksuitkomsten worden aangebracht. Dat werd op twee proefdrukken geprobeerd, maar ook nu weer bleek, dat sommige percelen moeilijk te identificeren waren. Men ging nog eens ter plekke in de stad kijken en ook toen bleek duidelijk dat de gebruikte officiële kaarten van de onderscheiden buurten veel fouten bevatten. Daarom besloot het verenigingsbestuur het gemeentebestuur te verzoeken nieuwe, meer nauwkeurige kaarten van de verschillende buurten te laten vervaardigen. De werkzaamheden aan een aangepaste kaart zouden worden stilgezet, tot antwoord was ontvangen. Het verenigingsbestuur verzocht inderdaad op 18 januari 1869 schriftelijk aan de gemeente, te komen tot herziening van de bestaande kaarten van de stadsplattegrond, waardoor het mogelijk zou zijn de gedane onderzoeken op een aanschouwelijke manier te tonen en te vermenigvuldigen.23 In het archief bevindt zich een “Amice-briefje”, gedateerd 11 februari 1869 met onder andere de tekst “Alvoorens de kaart voor dit doel [= medisch-topografisch] wordt ingericht, zal er gelegenheid bestaan om daarvan afdrukken te nemen die, als eenvoudige ‘Kaart van Leiden’ in den handel zou kunnen worden gebracht”.24 Het werd ondertekend met “Heynsius”. Professor A. Heynsius staat vermeld in de ledenlijst van de Vereeniging, Verslag I.25 129
Hij heeft waarschijnlijk zijn invloed willen aanwenden bij een lid van het college van B&W, want dit college neemt de term “medisch-topografisch” over in het voorstel aan de gemeenteraad, gedateerd 18 februari.26 Het college ondersteunt daarin het plan van de vereniging om ten behoeve van de stad een medisch-topografische kaart voor haar rekening te doen drukken en uit te geven, en stelt daarom voor, ƒ 400 à 500 beschikbaar te stellen teneinde te komen tot aanpassing van de bestaande kaarten die veel onnauwkeurigheden blijken te bevatten. Het bedrag zou over twee jaren kunnen worden verdeeld. Een maand later bogen de drie leden van de gemeentelijke Commissie van Financiën zich over dit voorstel.27 Hun advies, gedateerd 12 maart 1869, is negatief: “de officiële [d.w.z. kadastrale] kaarten worden elk jaar bijgewerkt, daar wordt jaarlijks geld voor uitgegeven, dus zó onnauwkeurig kunnen ze niet zijn, dat er ongeveer ƒ 400 à 500 extra moet worden uitgegeven”.28 De laatste stap in de procedure werd gezet tijdens de raadsvergadering van 8 april 1869. Ter sprake kwamen het verzoek van de vereniging, het positieve voorstel van B&W en het negatieve advies van de Commissie van Financiën. Met veertien tegen vijf stemmen werd besloten het genoemde bedrag, verdeeld over twee jaar, aan de vereniging beschikbaar te stellen. Het gedrukte verslag van de vereniging over 1869 vermeldt inderdaad op pagina 14, dat op de brief van 18 januari 1869 reeds in april door de gemeente positief was gereageerd, “waarop onmiddellijk de Hr. van Campen de tot herziening der kaart vereischte werkzaamheden heeft aangevangen”. Het betreft hier niet meer W.J. van Campen, maar zijn zoon H.L.A. van Campen, evenals zijn vader landmeter 1e klasse bij het Kadaster te Leiden.29 Het eerste segment, het zuid-westelijk deel – zijnde een vierde gedeelte van de stad – kon in kaart worden gebracht. Dit segment werd bij het jaarverslag over 1869 bijgevoegd. Het bestuur was voornemens deze kaart door nog drie soortgelijke te doen volgen, die dan gezamenlijk de gehele stad zouden moeten voorstellen. Het was de bedoeling in 1870 het tweede segment, het zuidoostelijk deel, uit te geven en de beide andere in 1871. Gemeld werd nog, dat de financiële toestand over het verenigingsjaar 1869 bevredigend was. De kas bevatte nog ƒ 180 die bedoeld waren tot dekking van de belangrijkste onkosten voor het drukken van de kaart en van het tweede stuk van de verslagen. Het verenigingsverslag over 1870 vermeldt, dat volgens plan achterin het tweede segment van de nieuwe kaart is bijgevoegd, het zuid-oostelijk deel. Het aanpassen van het tweede deel had meer problemen opgeleverd dan het eerste. Reden: “In hoe korten tijd ziet men niet telkens een aantal, als voor lilliputters bestemde, woonhuisjes verrijzen op de plaats, waar nog on130
Detail van de kaart van Leiden “aanwijzende de sterfte aan cholera en typhus gedurende de jaren 18531869 benevens sommige ophopingen van schadelijk vuil”, uitgegeven door de Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid te Leiden, 1870, met de titel. Gemeentearchief Leiden.
langs zich een enkel grooter gebouw bevond [...]. Maar ook hoe dikwijls werden weder eenige dier spoedig bouwvallige huisjes gesloopt, hetzij om plaats te maken voor eene fabriek, hetzij om den tuin van den een of anderen gegoeden buur te helpen vergrooten [...]. Het was dus eene vrij bezwaarlijke taak, zoowel om hier een topografisch nauwkeurig beeld van den feitelijken toestand te verkrijgen, als om ten opzichte der nomenclatuur van de betrekkelijk vluchtige verschijningen, als sommige dier poorten bleken te zijn, onnauwkeurigheden en onjuistheden te vermijden.”30 De leden van de 3e sectie die zich met het aanpassen van dit kaartdeel hadden beziggehouden, betuigden hun dank aan allen die (wederom) eraan hadden meegewerkt dat de kaarten geschikt konden worden gemaakt voor een nauwkeurige optekening van de sterfgevallen. Dankzij deze optekening bleek dat ook in dit segment delen van de stad als bepaald ongezond konden worden omschreven. De penningmeester meldde nog aan de leden, dat de 131
Detail van de cholerakaart van 1870 (zie blz. 131).
132
inhoud van de kas ƒ 39,45 en een halve cent bedroeg; met het oog op de uitgaven ten behoeve van de kaart zou de contributie wel moeten worden verhoogd. Uit het verslag over 1871 blijkt dat het kaartproject nog niet kon worden afgerond. Het moest in dat jaar blijven bij segment 3, het noord-oostelijk deel. De oorzaak was hoofdzakelijk gelegen in de grote onkosten die het uitvoeren met zich meebracht. Die waren niet evenredig aan de financiële krachten van de vereniging. De uitgaven werden ternauwernood door de inkomsten gedekt. In 1873 werd geen algemene ledenvergadering gehouden. Deze vond eerst plaats op 5 maart 1874. In het verslag over beide voorgaande jaren wordt verteld dat de sterftekaart gereed is, en dat het vierde deel weldra aan de leden zal kunnen worden uitgereikt. De vier bladen zijn op gelijkvormige wijze bewerkt. De financiële situatie was, met circa ƒ 100 in kas, beter dan enkele jaren geleden, hoewel alle onkosten ten behoeve van de sterftekaart nog niet waren betaald. Bij het verschijnen van het eerste segment werd door de leden van de 3e sectie in het jaarverslag over 1869 omschreven hoe Leiden een zeer gedetailleerde en gedegen gefundeerde kaart zou krijgen. Reeds eerder bleek, dat vóór alles duidelijkheid en grote betrouwbaarheid voorop stonden. Men ging zelfs ter plaatse kijken en, waar nodig, werden de officiële opgaven van de sterftegevallen nog eens vergeleken met de bevolkingsregisters. Het eerste uitgangspunt, het getal der doden in ieder perceel, werd verbeeld door het tekenen van in vier segmentjes verdeelde, al of niet ingevulde cirkeltjes: cirkeltjes in zwart voor cholera, in rood voor tyfus. Het tweede uitgangspunt betrof de gegevens binnen de door een stippellijn omgeven blokken 1 t/m 109. Daartoe werd elk blok voorzien van een kadertje met daarin centraal het Romeinse nummer, omgeven door vier kleine getallen: bovenin het aantal inwoners31 en het aantal vierkante meters per inwoner, onderaan de sterfte aan cholera en aan tyfus per 1.000 inwoners. Op de kaart werden ook nog zo nauwkeurig mogelijk aangetekend de aanwezige varkenshokken (V), mestvaalten (M), beerputten (B) en stallen (S). De verdere beschrijving van het verwerken en het berekenen van alle gegevens bedraagt in dit jaarverslag negen pagina’s (83 t/m 91). In ieder geval blijkt daaruit, dat de vele gegevens werden beschouwd als bouwstoffen voor verder onderzoek, dat pas kon plaatsvinden als de gehele kaart na enkele jaren zou zijn gereed gekomen. Zoals reeds opgemerkt, werd dit gereedkomen gememoreerd tijdens de jaarvergadering, op 5 maart 1874. In dat jaarverslag bevindt zich inzake het afgeronde kaartproject een korte 133
afsluiting, als een verantwoording. De problemen bij het opmaken van de kaart werden nog eens benadrukt: – de bronnen waren niet altijd betrouwbaar; – onnauwkeurigheden ontstonden ook door verhuizing of onverschilligheid van de bewoners in het zich herinneren van ziekte of sterfgevallen, of van de duur van de bewoning; – fouten waren mogelijk ook ontstaan door de splitsing of de samenvoeging van sommige nummers; soms werd een woning een werkpaats, pakhuis of stal – of andersom. De leden van de 3e sectie sloten hun overzicht af met de woorden: “Moge deze onze arbeid van eenig nut zijn bij het wijzen op schadelijke invloeden, bij het verbeteren van slechtere woningen, wij zullen dan geen berouw hebben over het leveren van onze kaart, die meer arbeid heeft gekost dan menigeen misschien oppervlakkig zoude vermoeden.”32 Een onbekende roodvonkkaart Na het voltooien van de cholerakaart kregen de leden van de 3e sectie het rustig, tot midden 1879. Reden: er was een roodvonkepidemie gaande. De duur van de eerste epidemie werd gesteld van juni 1878 tot juni 1879. In dit tijdvak werden 407 gevallen geregistreerd. In de periode juni 1879 tot juni 1880 zouden 772 mensen worden aangetast; na juni 1880 daalde dit aantal tot 64. In deze, eigenlijk twee in elkaar overlopende perioden overleden totaal 225 mensen. Trouw aan hun uitgangspunt om belangrijke epidemieën in kaart te brengen, werd door de leden van de 3e sectie naderhand overgegaan tot het maken van een verslag, vergezeld van een aangepaste plattegrond. In het jaarverslag over 188033 wordt daarover op de volgende manier verantwoording afgelegd: “Om de verspreiding over de gemeente te kunnen overzien, was het noodig alle gevallen in kaart te brengen en op de verschillende huizen aan te tekenen. Dit ging met groote moeite en tijdverlies gepaard, daar op de kaart van Leiden (door onze Vereeniging uitgegeven, door Van Campen gemaakt en bij Sijthoff 1870 uitgekomen) wel de huizen, maar niet de huisnummers zijn aangegeven, en elke woning aldus uit een zoogenaamd buurtboekje door uittelling moest worden opgezocht.” Wat het kaartmateriaal betreft, werd dus gebruikgemaakt van eigen, reeds bestaand materiaal. Het resultaat was zelfs een drietal kaarten: van elk der beide epidemieën één, en een samenvatting ervan. Uit de verkregen onderzoekscijfers werden collectiefgetallen voor de verschillende huizenblokken, over beide epide134
Kaart betreffende de roodvonkepidemieën 1878-1879 en 1879-1880, uitgegeven door de Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid te Leiden, 1881. Gemeentearchief Leiden.
mieën afzonderlijk met drie verschillende cijfers – zwart, rood en blauw – opgemaakt, zoals uit kaart A en B blijkt. Enkele sterk aangetaste huizengroepen die als het ware “haarden” voorstellen werden, ook met drie cijfers, op kaart C aangeduid. De drie kaarten zijn inderdaad achterin het jaarverslag over 1880 bijgevoegd. De acht wijken werden afzonderlijk door middel van zachte kleuren aangegeven. Zowel het beeld als de manier waarop de ziektegegevens in kaart waren gebracht, wijken dus af van de voorgaande vier kaarten. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat roodvonk een geheel ander soort ziekte is dan cholera en tyfus. Immers, na inventarisatie kwam men tot de ontdekking dat bij roodvonk niet altijd de dichtbevolkte arbeiderswijken bij voorbaat al werden getroffen. Ook bleken niet zozeer de temperatuur in 135
een jaargetijde van invloed, maar de constitutie en de leeftijd: kraamvrouwen en jeugdige kinderen beneden de vijf jaar bleken het meest vatbaar. Eigenlijk is uit het verslag te proeven, dat men niet goed raad wist met de oorzaken en het bestrijden van roodvonk. Het onderzoek, zo werd in het verslag gesteld, was echter wel nuttig omdat het aantoonde dat er nog vele leemten waren die uitnodigden tot het doen van meer onderzoek. Een tyfuskaart Ten slotte moet nog vermeld worden het proefschrift van C.M. Veenenbos (1883) dat de tyfusziekte in Leiden behandelt in de periode 1873-1883.34 Veenenbos – zijn naam is niet te vinden in de beschikbare ledenlijsten van de Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid – voegde een aangepast kaartje van Leiden bij. De overeenkomst met de roodvonkkaarten in het Verslag van de Vereeniging is treffend, vooral wanneer men de kleuren wegdenkt. Het formaat is identiek. Ook is het opvallend, dat in de rechter bovenhoek van de tyfuskaart het woord “Verklaring”, alsmede de eerste zin gelijk zijn aan die op de roodvonkkaart. De tyfuskaart van 1883 is echter tekentechnisch duidelijk anders. De lijnen geven op sommige plaatsen de indruk, met de hand getrokken te zijn. De tweede zin rechtsboven doet wat onbeholpen aan, versterkt door de schrijfwijze van de “z” in het woord “huizen”. Veenenbos sloot zijn tachtig pagina’s tellend proefschrift af met twaalf stellingen. Zijn twaalfde stelling luidt: “De belasting op zeep, is uit hygiènisch oogpunt af te keuren evenals die op ramen en schoorstenen.” De kaarten vergeleken Overzien wij de periode 1832-1881, dan zijn daarin thans zes Leidse medischtopografische kaarten te vinden: 1. de Rapport-kaart inzake de cholera-epidemie (1833) 2. de kaart in het choleraboek (1833) 3. de kaart van gemeentearchitect J.W. Schaap (1876) 4. de cholera/tyfuskaart van de Vereeniging (1870-1874) 5. de roodvonkkaarten van deze Vereeniging (1881) 6. de tyfuskaart bij het proefschrift van Veenenbos (1883) In deze kaarten zijn natuurlijk algemene overeenkomsten, echter vooral verschillen te vinden. Eigenlijk fungeert de kaart van Schaap als een scheiding tussen de kaarten 1 en 2 aan de ene kant en 4, 5 en 6 aan de andere kant. Immers, alleen deze werd met de hand getekend, in opdracht van het stads136
Kaart betreffende de tyfusepidemieën 1873-1883, in het proefschrift van C.M. Veenenbos, 1883. Gemeentearchief Leiden.
bestuur. De andere kaarten werden gedrukt, soms vanuit een ander oogmerk, ook wel in opdracht van particulieren gemaakt en in meer of mindere mate aangepast. Twee groepen dus, de beide kaarten uit 1833, en de drie uit 18701874, 1881 en 1883. Ook wat de makers betreft zijn er twee groepen aan te wijzen: de eerste groep heeft de Van der Paauwkaart uit 1825 als basis; de tweede groep is gebaseerd op werk van de kadastrale landmeters vader en zoon Van Campen. Wat dan opvalt is de zeer gedetailleerde, precieze en grootschalige uitwerking van de cholera/tyfuskaart uit 1870-1874. Dit resultaat kwam ongetwijfeld voort uit het bezig zijn met een nieuw fenomeen: het zich binnen een vereniging op deze wijze inzetten voor het helpen verbeteren van de volksgezondheid, waarop men steeds meer greep wilde krijgen. De leden van de 137
3e sectie – en dus alle leden – wilden kosten noch moeite sparen om, ten gunste van hun doelstelling, een zo goed mogelijk werkbaar product te hebben. Deze kaart wijkt van alle andere ook nog af omdat hij geen momentopname van één epidemie verbeeldt, maar een periode van zestien jaar omvat, en bovendien in delen totstandkwam. Daarom zou hier ook wel gesproken kunnen worden van een historisch-inventariserende kaart. Bekijken we als groep de Rapport-kaart (1833), de kaart in het boek (1833), de beide roodvonkkaarten (1881) en de promotiekaart (1883), dan is van deze vier de Rapport-kaart weer afwijkend. Immers, de bestaande basiskaart van Van der Paauw uit 1825 werd met de hand door middel van kleurpotlood en inkt aangepast. Daardoor, kan worden aangenomen, is er slechts één exemplaar van gemaakt, wat weer overeenkomt met de kaart van Schaap. Te vergelijken zijn ook nog de kaart in het choleraboek, de roodvonkkaarten en de promotiekaart. Ook daarin zijn verschillen aan te wijzen. Bijvoorbeeld, de maker(s) van de – ongekleurde – kaart in het boek probeerde(n) door cijfervolgorde en arcering op één kaart het verloop van de epidemie visueel en daardoor dynamischer te maken, wat bij de andere gedrukte cholerakaarten ontbreekt, maar weer wél te vinden is op de handgemaakte kaart van Schaap, door middel van ten dele ingevulde cirkeltjes. De roodvonkkaarten zijn de enige in kleur gedrukte kaarten. Dit werd gedaan om de acht wijken aan te duiden. Deze luxere uitgave zou kunnen voortkomen uit het feit, dat de Vereeniging een periode met weinig onkosten had gekend. De jaarverslagen waren dun, omdat de tijd waarin veel werk werd verzet voorbij was. Er waren nog slechts 98 leden, en niet eens alle Leidse geneesheren waren lid, zo werd in Verslag IX wat mismoedig gemeld. Vergeleken met deze kaarten steekt de promotiekaart van Veenenbos wat pover af, zoals reeds werd beschreven. Oorzaak hiervan kan natuurlijk zijn dat het een kaart bij een proefschrift betrof, een privé-uitgave dus, die waarschijnlijk zelf bekostigd moest worden. Ten slotte de kaart van gemeentearchitect Schaap uit 1867. Eigenlijk de mooiste van de zes kaarten. Door de verfijnde manier van tekenen en het gebruik van zachte kleuren een kaart die, zonder dat het zo was bedoeld, wel een middelpunt kan worden genoemd. Het maken van medisch-topografische kaarten beperkte zich niet tot Leiden. “De Vereeniging [in Den Haag] doet eene kaart van de gemeente vervaardigen, waarop alle bebouwde perceelen nauwkeurig zullen zijn aangegeven om daarop hare aantekeningen te doen.”35 En ook in Groningen bestond een dergelijke wens: “UwEd. zou mij zeer verpligten, als ik moge kunnen bekend gemaakt worden met de wijze, waarop Uwe Vereeniging in staat is geweest de Kaart der Stad Leiden in het licht te 138
geven die voorkomt achter het IIe Stuk uwer Verslagen. Wij wenschen ook voor ónze stad een soortgelijke kaart [...] te doen drukken maar stuitten tot dusverre af op de geldelijke bezwaren.” 36 Andere verenigingen wensten eveneens met behulp van visuele middelen hun ideeën en de resultaten van onderzoek te verduidelijken en te plaatsen in het kader van hun doelstelling, wat zo te lezen in de tweede helft van de 19de eeuw met gedrevenheid en enthousiasme werd begonnen. Zo werd in Utrecht in 1866 een “Sterftekaart” gemaakt door de Vereeniging tot Verbetering der Volksgezondheid.37 Deze is als schutblad achterin verwerkt in het boek van ’t Hart (zie noot 2). Amsterdam kreeg zijn cholerakaart38 en uit deze periode zijn wat Den Haag betreft eveneens kaarten bekend en bewaard gebleven (zie noot 35). Slot Het uitbannen van ziekten door schoon (drink)water en een snelle afvoer van organisch afval kregen in de loop van de 19de eeuw steeds meer aandacht. Overheid en vele particuliere verenigingen trachtten dit doel te bereiken door middel van woord, beeld en wetgeving. Tot op heden lijkt het in kaart brengen van epidemieën in de 19de eeuw vooral, en mogelijk het eerst in Leiden te zijn uitgewerkt, aansluitend aan een daar reeds aanwezige traditie inzake het maken van speciale kaarten. Verenigingen elders vroegen de Leidse vereniging bij het uitwerken ervan om raad. Het duurde lang tot de medisch juiste inzichten doorbraken. Zo werd nog in Verslag IV (1871) van de Leidse Vereeniging gesteld: “De debatten zijn nog niet gesloten of bij voorkoming van cholera het drinkwater daarbij eene meer of minder belangrijke rol te vervullen heeft.” Stadsarchitect Schaap schreef vijf jaar eerder in zijn reeds genoemde voorstel inzake een nieuwe riolering pessimistisch: “[...] op afdoende wijze, voor nu en voor het vervolg, maatregelen tot uitvoering te brengen die blijken zullen [...] eenen zuiveren, gansch onbesmetten, helderen en altijd vloeyenden waterstroom te verschaffen, mag voorzeker eene zware taak heeten, zoo zulks niet onder het rubriek van Utopia’s gerangschikt behoort te worden”. Latere generaties hebben deze zware taak zodanig opgepakt, dat niet één maar zelfs twee Utopia’s konden worden bereikt. Immers, niet alleen een vloeiende stroom water in de riolering, maar óók een vloeiende stroom zuiver drinkwater kon worden gerealiseerd. Beide hielpen de volksgezondheid sterk verbeteren en brachten teweeg dat het maken van epidemiekaarten, zowel in Leiden als elders in ons land, tot het verleden behoort. 139
Eigenlijk werd zelfs nóg een utopie bereikt: een ieder zal, na het lezen van veel literatuur en bronnen over zoveel ziekte, ellende en dood door gebrek aan schoon water en een deugdelijke afvoer, voor het thans daarvan wél aanwezig zijn voortaan graag belasting betalen en, burgers die gráág belasting betalen: is dat – in ieder geval voor de overheid – niet de bereikte derde utopie?
NOTEN Gebruikte afkortingen: GAG Gemeentearchief ’s-Gravenhage GAL Gemeentearchief Leiden SA Secretariearchief (in het Gemeentearchief Leiden) UB Universiteitsbibliotheek Leiden BN collectie Bodel Nijenhuis binnen de Universiteitsbibliotheek 1. C. Pruys van der Hoeven, Geschiedenis van de Cholera-epidemie 1832-1833 (Leiden 1833) VIII. Aanwezig in GAL, bibl. nr. 30426 (d). 2. Zie voor een uitgebreide opgave van algemene literatuur inzake ziekten, (cholera) epidemieën en volksgezondheid in de 19de eeuw: P.D. ’t Hart, Utrecht en de cholera 18321910 (Zutphen 1990) 288-297 (Utrechtse Historische Reeks 15). Van belang is ook het artikel van Lodewijk Brunt en Heleen Ronden, “Een vijand nooit gekend. De cholera in Amsterdam 1832” in: De stad. Beheersing van de stedelijke ruimte (Amsterdam 1990) 29-52 (= Mens en Maatschappij 65 (1990)). 3. Pruys van der Hoeven e.a., Geschiedenis cholera, 9. 4. P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad IV (’s-Gravenhage 1918) 12. 5. Het woord medisch-topografisch wordt in de geraadpleegde bronnen voor het eerst gebruikt in een Amice-briefje d.d. 11 februari 1869 door prof. A. Heynsius, hoogleraar faculteit Geneeskunde Leiden; in: GAL, SA na 1851, inv. nr. 93, bijlage tussen 178 en 179. 6. Deze en volgende algemene gegevens over het verloop van deze epidemie in Geschiedenis cholera. Zie ook Blok, Geschiedenis Hollandsche
140
stad IV, 12-15. 7. GAL, SA 1816-1851, inv. nr. 811. 8. Ibidem, inv. nr. 813. 9. Basiskaart in: GAL, Klapper plattegronden Leiden 2, nr. 408.1. Over deze kaart: S. Groenveld, R.C.J. van Maanen en W.E. Penning, LEIDEN. Historische plattegronden van Nederlandse steden VII (Lisse 1997) 59-61 (Stichting Historische stadsplattegronden). 10. In het GAL bevindt zich een bundel documenten met het opschrift “openbare gezondheid, reinheid, zedelijkheid” (bibl. nr. 254/ 20). Daarbinnen is aanwezig een omslag, met “cholera” erop vermeld, waarin een “Lijst der Cholera Zieken te Leiden 1832”, lopende van 5 augustus t/m 13 december. Er is dezelfde bruine en rode inkt gebruikt als bij de bijlagen 2 t/m 8. Voorts bevat dit omslag gedrukte gemeentelijke kennisgevingen, waarschuwingen en een oproep voor het houden van een collecte, die inderdaad in augustus plaatsvond. Mogelijk behoort dit materiaal bij “alle de papieren en documenten” die na 11 maart 1833 ter secretarie bewaard zouden worden. 11. Pruys van der Hoeven e.a. Geschiedenis Cholera. In de collectie BN binnen de UB bevindt zich onder nummer 53/14 een losse kaart, als volgt omschreven: plattegrond Leiden (1832); steendruk “met aanwijzing der sterfte tijdens de Cholera” 0.25 x 0.31 wijk 1 t/m 8; cijfers. Deze kaart is dezelfde als de kaart in het boek. 12. Ibidem, 20. 13. L. Barendregt, “Het Liernurstelsel en Leiden of Het gemeentebestuur van Leiden als mesthandelaar”, Leids Jaarboekje 80 (1988) 78-
104, aldaar 79. 14. UB, collectie BN; inv. nr. BN 52/3. Zie voor de werkzaamheden van Schaap als architect: Groenveld e.a., LEIDEN. Historische plattegronden, 66. 15. GAL, bibl. nr. 15172: Gedrukte Handelingen Gemeenteraad. 16. GAL, SA na 1851, inv. nr. 89. 17. GAL, SA na 1851, inv. nr. 630. 18. UB, BN 52/7. 19. Zie daarover o.a. Barendregt, “Liernurstelsel”, 78-104. Er bestond ook nog een plan van “Conrad c.q.” dat inhield, het leggen van riolering langs alle grachten in de walkanten (L. Barendregt, “De Vereeniging tot Verbetering van de Volksgezondheid te Leiden, 18671900. Milieu-activisme en elitaire sociale bewogenheid in de tweede helft van de negentiende eeuw”, Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken. Dirk van Eck-Stichting 1995, 103-129). 20. Verslagen I t/m X van deze vereniging in: GAL, bibl. nr. 30107 (d). Zie ook: Barendregt, “Vereeniging”. 21. Over de Van Campenkaart: Groenveld e.a., LEIDEN. Historische plattegronden, 61-65. 22. Cholera, difteritis, morbilli, scarlatina, tyfus, variolae; in Verslag I, 58. 23. De brief is afgedrukt in Verslag II, 13+14. Origineel in: GAL, SA na 1851, inv. nr. 93, bijlage 178. 24. GAL, SA na 1851, inv. nr. 93, tussen bijlage 178 en 179. 25. Het adresboek van Leiden over 1869 vermeldt: “Heynsius, Dr. A. hoogleeraar”. Zijn naam komt ook voor op pagina 21 bij de informatie over de Hoogeschool, faculteit Geneeskunde. Hij was binnen de Vereeniging voorzitter van de eerste sectie van 1867-1878 en algemeen voorzitter van 1878-1885. 26. GAL, SA na 1851, inv. nr. 93, bijlage 177. 27. Ibidem, bijlage 179. 28. De Begrooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente Leyden voor de dienst van 1869, pag. 14 vermeldt een post van ƒ 150 voor “Kosten van het aanleggen en bijhouden van de dubbelen der leggers en plans van het kadaster”. Ook een aantal geraadpleegde
jaren daarvoor vermelden steeds dit bedrag. In: GAL, bibl. nr. 18664, Gemeentebegrotingen 1813-1880. 29. Over deze Van Campen: Groenveld e.a., LEIDEN. Historische plattegronden, 68-74. 30. Verslag III, 51. 31. Telling januari 1869. 32. Verslag V, 25. 33. Verslag IX, dat bijna geheel aan dit onderwerp werd gewijd. 34. C.M. Veenenbos, Iets over de verhouding van Typhus te Leiden in de laatste jaren (Arnhem 1883). Aanwezig in: GAL, bibl. nr. 30421 (d); met dank aan drs. W.E. Penning voor de inzage. 35. GAL, Archief Commissie voor volksgezondheid; kleine inventarissen 121-174, nr. 144, inv. nr. 23/A6/6. In het Haagse Gemeentearchief bevindt zich een kaart, als volgt omschreven: “Platte Grond van ’s Gravenhage, vervaardigd op last van de Vereeniging tot onderzoek naar de middelen tot verbetering van den gezondheids-toestand in gemelde gemeente. Met het Kadaster overeengebracht en van perceelen voorzien door C.E. Last, landmeter bij het Kadaster. Geteekend en op steen gebracht door J. Lobatto R. Zn. 1868”. Schaal van 1 à 2.500. GAG “Stadsplattegronden 1851-1880”. Tevens zijn twee losse cholerakaarten aanwezig: Cholerakaart Den Haag 1866, formaat 156 x 153, vervaardiger NN, signatuur T 0823. Tevens een Cholerakaart Scheveningen 1866, formaat 76 x 52, vervaardiger NN, signatuur 0823a. Beide met drie bijlagen (sterftecijfers). De twee kaarten zijn gesloten voor raadpleging. 36. Citaat uit een brief d.d. 26 augustus 1870 van de Groningse voorzitter van een soortgelijke vereniging aldaar; in: GAL, Archief Commissie voor volksgezondheid; kleine inventarissen 121-174, nr. 144, inv. nr. 23/A6/6. 37. “Een sterfte-kaart der stad Utrecht, voor de maanden mei, juni en juli 1866”, Verslag van de Vereeniging tot Verbetering der Volksgezondheid (1867) 59-78. (’t Hart, Utrecht, 295). 38. Zie M. Hameleers, bespreking van Groenveld e.a., LEIDEN, Historische plattegronden in: Caert-thresoor 16 (1997) 79-80.
141
BIJLAGE: TECHNISCHE GEGEVENS VAN DE KAARTEN
1. “Plattegrond der stad Leyden volgens opneming in de jare 1825”. Plattegrond van Leiden met omgeving. Met links en onder een verklaring A-Z, a-y en 1-57 bekroond met Leidse wapen met leeuwen links en rechts. Slechts enkele namen buiten de stad. Litho naar S. van der Paauw met midden onder: Te Leyden bij C.C. van der Hoek. Afm.: 391⁄2 x 511⁄2 cm; met tint; wijken 1 t/m 8; cijfers. Locatie: GAL, SA 18161851, supplement 217. 2. Plattegrond Leiden (1832); steendruk “met aanwijzing der sterfte tijdens de Cholera”. Afm.: 0.25 x 0.31 cm; wijken 1 t/m 8; cijfers. Locatie: Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie Bodel Nijenhuis 53/14; GAL, bibl. nr. 30426 (d), in: Geschiedenis van de Cholera-epidemie 1832-1833 (Leiden 1833). 3. Cholerakaart 1867 (juni) behorend bij de tabellen BN 52/4 en 52/5, “Bewerkt en opgemaakt op last van de Commissie van Fabricage met bijbehorende tabel, door den gemeente-architect J.W. Schaap”; handtekening. Afm.: 0.72 x 0.88 cm; handgetekend; kleur; met aanwijzingen; Gebuurten 1 t/m 39. Locatie: Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie Bodel Nijenhuis BN 52/3. 4. “Kaart der Stad Leiden aanwijzende de sterfte aan cholera en typhus gedurende de jaren 1853-1869 benevens sommige ophopingen van schadelijk vuil. Uitgegeven door de Vereeniging voor Volksgezondheid, 1870”. Plattegrond door H.L.A. van Campen met rechtsboven een kompas, links onder het midden verklaring der tekens, met namen, door stippellijnen verdeeld in 109 blokken; met tint. Litho door A.J. Wendel bij P.W.M. Trap. Locatie: GAL, Prentverzameling nr. 449; GAL, bibl. nr. 30107, in vier delen in: Verslagen der Vereeniging voor Volksgezondheid 1870-1872 en 1874. 5. Drie kaarten naar H.L.A. van Campen (1881); litho; kleur; kaart A: eerste epidemie 1878-1879, kaart B: tweede epidemie 1879-1880, kaart C: ziektehaarden in beide epidemieën. Afm.: 0.35 x 0.27 cm; met verklaring; wijken 1 t/m 8; cijfers. Locatie: GAL, bibl. nr. 30107 (d), Verslag over 1880 van de Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid te Leiden. 6. Kaart behorend bij C.M. Veenenbos, Iets over de verhouding van Typhus te Leiden in de laatste jaren (Arnhem 1883). Afm.: 0.35 x 0.27 cm; litho; aanduidingen; wijken 1 t/m 8; met verklaring; naar H.L.A. van Campen (?). Locatie: GAL, bibl. nr. 30421. Vergelijk: Verslag over 1880 van de Vereeniging tot verbetering van de Volksgezondheid te Leiden (GAL, bibl. nr. 30107 (d)).
142