De Economische Impact van de Vasten tijdens de Achttiende Eeuw.
Masterproef UGent academiejaar 2009-2010. Evy Bauwens 00605549 Promotor: Thijs Lambrecht
Afbeelding: JACQUAND (C.). La Dispense de Carême pour le Beurre et les Oeufs. 1841. In:
geraadpleegd op: 25/05/2010.
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Inhoud De Economische Impact van de Vasten tijdens de Achttiende Eeuw. .................................................... 1 Probleemstelling...................................................................................................................................... 5 Deel I. Algemene inleiding. ...................................................................................................................... 8 1.
Vleesconsumptie, religie en gezondheid..................................................................................... 8
2.
Consumptie in de achttiende eeuw. ......................................................................................... 16
3.
Plagen van de achttiende eeuw. ............................................................................................... 21 3.1.
Dysenterie. ........................................................................................................................ 21
3.2.
De rundveepest. ................................................................................................................ 22
Deel II. Vastenwetgeving 1690-1760..................................................................................................... 26 1.
1690-1716.................................................................................................................................. 26
2.
1716-1737.................................................................................................................................. 35
3.
1737-1760.................................................................................................................................. 42
4.
Besluit vastenwetgeving 1690-1760. ........................................................................................ 60
Deel III. Vastenwetgeving 1760-1800.................................................................................................... 62 1.
Religieuze en economische politiek in de tweede helft van de achttiende eeuw. ................... 62 1.1.
L’indispensable Nény. ........................................................................................................ 62
1.2.
Maria Theresia en de kerkelijke hervormingen................................................................. 65
2.
De mening van de paus over de vastenkwestie. ....................................................................... 68
3.
Vastenwetgeving 1760-1800. .................................................................................................... 71 3.1.
Economische situatie in 1766-1769. ................................................................................. 73
3.2.
Rundveepest en vleesoverschotten. ................................................................................. 75
2
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
1.
Evy Bauwens
3.3.
Het conflict van 1772 en de nasleep tot 1780................................................................... 86
3.4.
1780-1800.......................................................................................................................... 92
Conclusie vastenwetgeving 1760-1800. .................................................................................... 96
Deel IV. Impact vasten op de economie? .............................................................................................. 98 1.
Handel in vis gedurende de achttiende eeuw. .......................................................................... 98 1.1.
Algemeen overzicht. .......................................................................................................... 98
1.2.
Invloed van de verzwakte vastendiscipline op de visinvoer? .......................................... 103
2.
Erwten, vijgen en raapsmout. ................................................................................................. 109
3.
Vleesconsumptie in de achttiende eeuw. ............................................................................... 112
4.
Naleving van de vasten in de achttiende eeuw? ..................................................................... 115
5.
Vlees als luxeproduct? ............................................................................................................. 122
6.
Link met de demografie? ......................................................................................................... 124
Conclusie. ............................................................................................................................................ 127 Opgave van bronnen en literatuur. ..................................................................................................... 130 1.
Onuitgegeven bronnen. .......................................................................................................... 130
2.
Uitgegeven bronnen. ............................................................................................................... 130
3.
Monografieën. ......................................................................................................................... 130
4.
Periodieken.............................................................................................................................. 133
Bijlagen. ............................................................................................................................................... 135 1.
Voedselprijzen ......................................................................................................................... 135 Antwerpen. .................................................................................................................................. 135 Oudenaarde ................................................................................................................................. 135
3
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Brugge.......................................................................................................................................... 136 Eeklo ............................................................................................................................................ 136 Zottegem ..................................................................................................................................... 136 Ieper, Veurne. .............................................................................................................................. 136 2.
Mortaliteitsgegevens............................................................................................................... 137
4
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Probleemstelling. Als onderwerp is er voor deze thesis de economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw gekozen. Het is dan ook de bedoeling het verband tussen de religieuze en economische politiek in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de achttiende eeuw te onderzoeken, dit door middel van de katholieke veertigdaagse vasten.1 Het gaat hier om een periode van versterving als voorbereiding op Pasen waarin de gelovige zich veertig dagen lang het consumeren van vlees en eieren ontzegde, als referentie naar de onthouding van Jezus gedurende veertig dagen in de woestijn. De studie van de vasten beslaat dan ook niet enkel het religieuze thema maar kan in verband gebracht worden met de consumptiegewoonten van de achttiende eeuw. Uit de gebruikte literatuur komen twee historiografische tradities binnen de vroegmoderne periode naar voor. Het lijkt logisch dat er aan de Katholieke Universiteit Leuven een grotere interesse is voor het religieuze leven in de Nederlanden en dit dan ook zijn weerspiegeling vindt in het onderzoek dat er gevoerd wordt. De meeste literatuur over de vastenbeleving, het beleid van de bisschoppen en de religieuze beleving is dan ook afkomstig van Leuven. Zo ontdekte ik voor mijn literatuurstudie maar liefst drie thesissen, waarvan twee onder leiding van M. Cloet, waarin de vastenwetgeving uitgebreid behandeld wordt afkomstig uit Leuven. Literatuur die meer van toepassing is op de economische en demografische achtergrond van de vasten is voornamelijk te traceren naar de Universiteit Gent. Deze thesis probeert beide te verzoenen en bestudeert de economische motivatie van de politieke vraag naar een versoepeling van de religieuze wetgeving Deze versoepeling van de vastenwetgeving, oftewel een dispensatie, werd verleend door de paus of de bisschoppen. Concreet betekent dit een afschaffing van het vleesverbod voor één vastenperiode. De vraag hiervoor kwam voornamelijk vanuit de regering, ook al stonden bisschoppen deze ook zelfstandig toe. Er zal dan ook geprobeerd worden om de argumentatie van de regering te doorgronden. Deze werd beïnvloed door een medisch debat bij de aanvang van de achttiende eeuw tussen Philippe Hecquet en o.a. Nicolas Andry met als inzet de vraag welk dieet het meest geschikt is voor menselijke consumptie. De uitkomst van dit debat zou een veroordeling van vis betekenen dat bekend stond als ongezond. Vleesconsumptie daarentegen werd als onmisbaar omschreven. De regering zou dan ook meermaals aandringen bij de bisschoppen van de Zuidelijke Nederlanden om het vleesverbod gedurende de vasten af te schaffen. De inzet hierbij was de gezondheid van de
1
Naast de veertigdaagse vasten in het voojaar werden gelovigen geacht zich te onthouden van vlees op
zaterdagen en de vooravonden van heiligendagen. Hier zal voornamelijk de invloed van de veertigdaagse vasten besproken worden.
5
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
mensen, niet alleen stond men wantrouwig tegenover de consumptie van vis, deze was ook bijzonder duur waardoor gelovigen het vaak moeilijk hadden deze periode door te komen. Zeker in periodes met hoge voedselprijzen, zoals bijvoorbeeld 1709 of 1740, probeerde men de bevolking op deze manier bij te staan. Er was echter nog een achterliggende reden buiten deze bezorgdheid voor het volk. Hiervoor haalde de regering inspiratie bij de Spaanse economist Don Geronymo de Uztariz. Hij wees op de vele verliezen die Spanje leed tegenover Engeland. Door het onderhouden van de katholieke vasten had Spanje meer nood aan vis dan de nationale visvangst in kon voorzien. Daarom importeerde men massaal vis via Engelse handelaars wat een negatieve impact had op de Spaanse handelsbalans. Hij stelde dan ook maatregelen voor om de eigen visvangst te stimuleren en hoopte op de medewerking van de katholieke Kerk. Deze kon de vastenwetgeving verzachten door dispensaties toe te staan.2 De Zuid-Nederlandse regering verkeerde in dezelfde situatie als Spanje, alleen importeerde zij voornamelijk Hollandse vis. Door het bestuderen van prijslijsten, uitgegeven door C. Verlinden, over de gehele Zuidelijke Nederlanden is het mogelijk te achterhalen in welke mate de vasten inderdaad een gevaar betekende voor de gelovigen, of de regering zich eerder liet leiden door de economische belangen van de Zuidelijke Nederlanden en hier graag een oud religieus gebruik voor opofferde. Daarenboven zal ook bestudeerd worden in welke mate een religieuze traditie als de vasten een invloed kon hebben op de economische situatie van een land. De oorspronkelijke vastenwetgeving verbood zowel vlees, eieren als zuivelproducten. Dit vereiste vanzelfsprekend de nodige flexibiliteit van de gelovigen. In welke mate had deze jaarlijks terugkerende consumptieverandering invloed op de economie? Beïnvloeding is natuurlijk alleen mogelijk wanneer de vasten correct werd nageleefd. Er dient dus nagegaan te worden in welke mate men de voorgeschreven discipline strikt opvolgde of men eerder toevlucht nam tot een zogenaamde ‘zwarte markt’ in vlees. Daarnaast kan de vraag gesteld worden in welke mate vlees sowieso deel uitmaakte van het voedingspatroon van de minder bemiddelde groepen. De opbouw van dit werk beslaat vier delen. In het inleidende deel zal een overzicht gegeven worden van het maatschappelijk debat over vasten en vleesconsumptie. Het is namelijk niet mogelijk het standpunt van zowel Kerk als regering te begrijpen zonder inzicht te hebben in het grote belang dat de Katholieke Kerk hechtte aan het vasten en het medische aspect van een vleesverbod wat vooral de regering aansprak. Ook zal enige toelichting gegeven worden over consumptie in de achttiende
2
G. De Uztariz, Theory and Practice of Commerce and Maritime Affairs, Londen, 1751, pp. 137-141.
6
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
eeuw en wordt het belang van epidemieën uit de doeken gedaan. Gedurende de volgende twee delen zal de vastenwetgeving in de Zuidelijke Nederlanden besproken worden. Zeer belangrijk bij het realiseren van deze thesis waren dan ook de werken van R. Willaert, A. De Winter en L. Dosogne. Zij schetsten een overzicht van de vastenwetgeving doorheen de achttiende eeuw in de bisdommen Brugge, Gent en Ieper. Hierbij werd eerder gefocust op het veranderen van de vastenwetgeving. De economische motivatie van de regering werd vermeld maar niet uitvoerig besproken. Zo schreef R. Willaert bij aanvang van haar thesis dat het bestuderen van de economische achtergrond van de discussie rond de vastenwetgeving haar te ver zou leiden en was dit ook niet mogelijk vanwege tijdgebrek. Deze thesis gaat dus verder waar R. Wilaert stopte. Aan de hand van prijslijsten, maar ook studies rond epidemieën en zelfs veepest, zal de economische achtergrond van de vele conflicten tussen Kerk en regering worden geschetst. De splitsing tussen de twee delen werd gelegd in de jaren zestig van de achttiende eeuw, wanneer de regering een grote stap ondernam in har strijd tegen de invoer van buitenlandse vis door het afvaardigen van een invoerverbod. Daarnaast zal ook de rol van politiek figuur Patrice François de Nény belicht worden, net als de overige kerkelijke maatregelen van zowel Maria Theresia als Jozef II. In het laatste deel tenslotte zal worden bekeken in welke mate de vasten enige invloed uitoefende op de economie. Doorheen de tekst zal gebruik gemaakt worden van verschillende grafieken en tabellen, door het grote aantal gegevens is het echter onmogelijk bij elke economische bespreking een figuur te plaatsen. Daarom zal dan ook verwezen worden naar de overzichtsgrafiek in de bijlag
7
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Deel I. Algemene inleiding. 1. Vleesconsumptie, religie en gezondheid. De vastenperiode kende zowel voor- als tegenstanders gedurende de achttiende eeuw. De Katholieke Kerk verdedigde haar doel en authenticiteit tegenover de regering die vanuit een economische motivatie haar bedenkingen had bij het vleesverbod gedurende de vasten. Naast deze economische politiek was er nog een bloeiend maatschappelijk debat over de vastendiscipline gedurende de achttiende eeuw, wat op zijn beurt weer invloed uitoefende op politieke maatregelen.3 Het doel van de vasten werd het best omschreven in de verschillende vastenmandementen. Deze werden jaarlijks uitgegeven door de bisschoppen en verspreid onder de gelovigen. Men las ze voor gedurende de zondagsmis in elke parochie en ze werden geafficheerd over het hele bisdom.4 In de vastenmandementen wees de bisschop op het belang van de vasten. Elk jaar legde hij de gelovigen uit dat vasten een periode was van boetedoening en voorbereiding voor het Paasfeest. Dit gebeurde vooral door middel van Bijbelcitaten. Soms werd hier een eigentijds tintje aangegeven door te verwijzen naar gebeurtenissen uit het afgelopen jaar. Wanneer de traditionele vastendiscipline in gevaar kwam door de vele dispensatieaanvragen of door de economische politiek van de regering is het ook via de vastenbrieven dat de bisschoppen de waarde van de vasten verdedigden. Een mooi voorbeeld hiervan is de Antwerpse bisschop Wellens (1776-1784). Onder zijn bewind kwam de vastenwetgeving enorm onder druk te staan waardoor hij veel aandacht besteedde aan het uitwerken van een goede argumentatie. Zo stelde hij dat de oorsprong van de zonde in het hart van de mens terug te vinden. Inbreuken op Gods wetten, zoals diefstal of onkuisheid, komen altijd voort uit de liefde van de mens voor zichzelf of voor een van de andere aardse schepselen. Deze liefde veroorzaakt driften en het zijn deze die beteugeld moeten worden om oprecht van God te kunnen houden. Daarom is het leven van den mensch op de aerde eenen geduerigen stryd. Deze strijd gebeurd door het vasten oftewel de versterving. Deze laatste benaming betekent dat een deel van de ziel moet sterven, het vasten is een zwaard dat de ziel afsnijd van het lichaam, van het aardse en
3
Zo was voorzitter van de Geheime Raad Patrice-François de Nény in het bezit van boeken van Hecquet, Tissot
en Andry m.b.t. het belang van vleesconsumptie. Catalogue de livres de feu … comte de Neny, conseiller d’état intime actuel de l’empereur et roi. Brussel, 1784, 162 p. 4
M. Peronnet, “La broche, l’épée et le goupillon: Des interdits alimentaires ordonnés par Dieu, l’Eglise et le
Roi.”, in: A. Blanchard, De l’herbe à la table. La viande dans la France méridionale à l’époque moderne, Universite Paul Valery Montpellier III, 1994, p. 264.
8
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
zo ook van de verlokkingen die de mens van God afhouden.
5
Evy Bauwens
Ook bisschop van Montpellier de
Malide (1774-1790) wees in zijn vastenbrieven op de heilige tijd van de vasten, ingericht om boete toe doen voor de vele zonden en zo de woede van God te verzachten. In tegenstelling tot Wellens gaat hij de vasten ook zien als een herdenking van het lijden van Christus.6 Naast boetedoening was ook de liefdadigheid een belangrijk onderdeel van de vasten. De vasten drukte namelijk de liefde voor God uit die gelijkgesteld kan worden met de liefde voor de naaste. Het ware vasten is dus niet gericht op persoonlijke motieven maar op een oprechte mentaliteit die het best tot uiting komt in de liefdadigheid. Ook Augustinus zou wijzen op de plicht aalmoezen te geven in de vasten, als een door God gewilde meer gelijke verdeling van aardse goederen. 7 Een van de opmerkelijkste verdedigers van het vleesverbod was geen bisschop maar een geneesheer, Philippe Hecquet.8 Hij schreef in het begin van de achttiende eeuw zijn Traité des dispenses du carême dans lequel on découvre la fausseté des prétextes qu’on apporte pour les obtenir, en faisont voir par la mecanique du corps, les rapports naturels des aliments maigers, avec la nature de l’homme; et par l’histoire, par l’analyse et par l’observation, leur convenance avec la santé. De bedoeling van zijn werk blijkt vrij duidelijk uit de titel: hij wil het toenemende misbruik tegen de vastendiscipline via de vele dispensaties aankaarten. Al in zijn inleiding benadrukt hij het belang en nut van de dispensaties, si ancienne dans la religion, en wijst hij op het feit dat deze erkend zijn door zowel de kerkvaders als de vele concilies. Het is het misbruik dat Hecquet wil zien verdwijnen, het
5
J. Wellens. “Vasten-bulle van het jaer 1781”, in: Verzameling van alle de herdelyke brieven, vasten-bullen, etc.
Uytgegeven door wylen Zyne Doorlugtigste Hoogweerdigheyd J.T.J. Wellens Bisschop van Antwerpen. Antwerpen, J. Grangé, 1785, pp. 2-4. 6
M. Peronnet, “La broche, l’épée et le goupillon: Des interdits alimentaires ordonnés par Dieu, l’Eglise et le
Roi.”, in: A. Blanchard, De l’herbe à la table. La viande dans la France méridionale à l’époque moderne, Universite Paul Valery Montpellier III, 1994, pp. 264-265 7
L. Dosogne, De vasten en het ‘broederlijk delen’ in de 18
de
de
en de 19 eeuw (tot 1865), voornamelijk in het
bisdom Gent, Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1993, 178 p. (promotor: M. Cloet), pp. 5-7. 8
Hij startte zijn carrière als lijfarts van een adellijke dame die zich teruggetrokken had in een kloosterorde.
Daar volgde Hecquet het gebruikelijke strikte dieet en hechtte hij ook een groot belang aan het bezoeken van de armen. Deze laatste gewoonte zette hij verder toen hij een succesvolle medische praktijk opzette in Parijs. Ook werd Hecquet aangesteld als docteur régent van de faculteit geneeskunde te Parijs. Naast het belang dat hij hechtte aan een vleesloos dieet was hij ook een groot voorstander van de aderlating. R. Larue, “Les bienfaits controversés du régime maigre le Traité des dispenses du carême de Philippe Hecquet et sa réception (17091714), in: La Découverte, 1 (2009), 41, pp. 411-412.
9
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
misbruik dat in stand gehouden werd door de vele geneesheren en door de vooroordelen van de volkse opinie. Hij beklaagde zich erover dat verschillende geneesheren nog steeds een warme of koude behandeling aanbevolen terwijl deze eigenlijk al achterhaald zou zijn. Toch werd deze warme behandeling, oftewel een vleesdispensatie, voorgeschreven omdat het bijgelovige volk hiernaar vroeg.9 Het volk was namelijk bang voor de vasten wat Hecquet wilde verhelpen, zijn doel was een mentaliteitsverandering te creëren en de ware doodsangst waarmee men de vasten vreesde weg te nemen.10 In Le Régime du Carême wees ook N. Andry op het gezondheidsrisico dat velen zagen in de vasten. Hij zag het belang van het feest van Vastenavond dan ook als een kans om voldoende calorieën op te nemen om zo het lichaam te wapenen tegen de komende veertig dagen. In tegenstelling tot Hecquet beschouwde hij deze angst voor de vasten niet als een vooroordeel maar als een argument pro vleesconsumptie.11 Hij zag deze angst dan ook als een terechte vrees voor de gezondheid terwijl Hecquet deze als irrationeel beschouwde. Deze vrees voor de vastenperiode zou, volgens Hecquet, afkomstig geweest zijn uit de kindertijd, wanneer men het vooroordeel aangeleerd kreeg dat voedsel geen vorm van amusement maar een noodzaak betrof. Kinderen waren er vervolgens niet meer in staat noden te onderscheiden van begeertes. Deze evolutie zou slechts een recent probleem zijn. Uit boeken die de gewoontes van de eerste mens bestudeerden leidde Hecquet af dat deze slechts één maaltijd per dag tot zich namen. Ook de Romeinen zouden deze gewoonte in stand gehouden hebben. De oorspronkelijke vastendiscipline die slechts één maaltijd per dag toestond kon dan ook gezien worden als de meest natuurlijke vorm van leven.12 Naast het gebruiken van meerdere maaltijden per dag was ook het consumeren van vlees onnatuurlijk. De vastenperiode was dus feitelijk heel gezond gezien zij het dieet voorschreef dat God oorspronkelijk voor de mens had bedoeld. Deze theorie baseerde Hecquet op observaties, een eigen Bijbelinterpretatie, zijn visie over het spijsverteringstelsel en de gewoontes van mensen doorheen de geschiedenis of in het buitenland. Zo vergeleek hij mensen met dieren en kwam tot de conclusie dat menselijke organen meer overeenkomsten vertoonden met planteneters. Verder bezat de mens
9
P. Hecquet, Traité des dispenses du carême, Parijs, Frederic Leonard, 1709, pp. 235-236.
10
Afgezien van het feit dat deze angst volkomen onredelijk was stoorde Hecquet zich aan het feit dat men er
wel in slaagde om zonder angst ten strijde te trekken voor land en vorst. Maar vasten, wat heel wat minder risico’s inhield, werd als onmogelijk werd beschouwd. Waarom was men wel bereid gevaar te lopen voor de vorst maar niet voor God? P. Hecquet, op. cit., passim. 11
R. Larue, “Les bienfaits controversés du régime maigre le Traité des dispenses du carême de Philippe
Hecquet et sa réception (1709-1714)., in: La Découverte, 1 (2009), 41, p. 410 12
P. Hecquet, op. cit., passim.
10
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
geen enkel fysiek kenmerk dat hem geschikt maakte voor vleesconsumptie, hij heeft namelijk geen klauwen of scherpe tanden waarmee hij zijn prooi zou kunnen verscheuren.13 N. Andry stelde in le Régime de carême dat de mens misschien geen klauwen had maar wel over handen beschikte om werktuigen mee te produceren. Het verwerven van vlees via techniek beschouwde hij dus niet als onnatuurlijk.14 Daarnaast maakte Hecquet gebruik van de Bijbel die hij persoonlijk interpreteerde. Hieruit leidde hij af dat God na de schepping de mens zestien eeuwen lang verboden had vlees te consumeren. Pas na de zondvloed stond God Noah toe om vlees en vis te eten. Volgens zijn interpretatie omdat hij zo wilde voorkomen dat de mensheid nogmaals du fruit défendu zou eten. Hij stond met andere woorden één kwaad toe pour luy épargner la peine d’un second déluge.15 Critici beweerden dat God het consumeren van vlees enkel maar had goedgekeurd doordat vele soorten eetbare planten en vruchten verloren waren door de zondvloed. Hecquet ontkende dat er een verschil bestond tussen de plantengroei voor en na de zondvloed.16 N. Andry boog zich ook over de Bijbel en beweerde nergens een door God afgekondigd verbod om vlees te consumeren terug te vinden. Dit werd door Hecquets tegenstander J. Astruc, hofarts van de Poolse vorst, bevestigd met een citaat van SintAugustinus les Catholiques s’abstiennent de la viande, non parce qu’elle est mauvaise, comme le croient les Manichéens, mais dans la vue seulement de se mortifier. Vleesonthouding diende dus geen hoger doel dan de versterving.17 Ook uit het bestuderen van de geschiedenis viel het Hecquet op dat belangrijke volkeren, zoals bijvoorbeeld de Kelten of Perzen, zich onthielden van vlees. Daarenboven ondervonden ook grote filosofen, helden en wetgevers uit de oudheid de voordelen van een vegetarisch dieet. Ook in de hedendaagse tijd vond hij
inspiratie. Zo konden plattelandbewoners zich vaak geen vlees
veroorloven en ook zij ondervonden hiervan geen enkele hinder. Buiten Frankrijk kon men hele landen terugvinden waar mensen vlot overleefden op een vleesloze wijze. Het was dan ook noodzakelijk dat la plus saine partie du monde ou la plus éclairée ,waarmee hij waarschijnlijk Frankrijk bedoelde, op zijn minst geloofde dat het mogelijk is zonder vlees te overleven.18
13
Ibidem, pp. 28-33.
14
R. Larue, op. cit., p. 420
15
P. Hecquet, op. cit., pp. 28-33.
16
Ibidem, pp. 33-52.
17
R. Larue, op. cit., pp. 426-428
18
P. Hecquet, op. cit., pp. 28-33.
11
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Volgens Hecquet is de mens vooral geschikt om voedsel te consumeren dat gemakkelijk vermalen wordt door de tanden. Deze zijn een aanvulling op de maag en hebben dan ook dezelfde functie want la nature est simple.19 De maag gaat het voedsel vermalen tot er une crême fine et délicate ontstaat. Om de bloedcirculatie voldoende te stimuleren is het belangrijk dat deze substantie voldoende vloeibaar is. Plantaardig voedsel levert de meest geschikte sappen die noodzakelijk zijn voor het stromen van het bloed, dit in tegenstelling tot dierlijk voedsel waardoor la digestion en deviendra plus longue, plus difficile, et la liquer qui en resultera plus inégale et moins affinée.20 Hecquets medische visie steunde op Descartes, Harvey en Pitcairnes mechanise visie. Ook bouwde hij verder op theorieën van Hippocrates, Galenus en Asclepiades.21 In zijn voorkeur voor eenvoudig voedsel werd Hecquet gevolgd door tijdgenoot Bruyerin. Maar Hecquet had meer tegen- dan voorstanders voor zijn theorie over de spijsvertering. De belangrijkste waren N. Andry en J. Astruc, de hofarts van de Poolse koning. Zij verdedigden enthousiast de visie van de italiaanse M. Poli die het verteringsproces niet als een vorm van malen maar eerder als een gisting zag. In zijn traité de la cause de la digestion verklaarde J. Astruc op basis van deze theorie uitgebreid de veel hogere voedingswaarde du gras sur le maigre. Vleesonthouding was ongezond en kon zeker niet worden gebruikt als behandeling bij een ziekte. Hoewel Hecquet de duidelijke verliezer was in het debat rond spijsvertering bleef hij tot aan zijn dood overtuigd van de correctheid van zijn theorie. De algemene opinie te Parijs bleef een voorstander van vleesconsumptie.22 Toch stond Hecquet niet alleen in zijn bewering dat vleesonthouding een uitstekend medicijn is. Ook Tissot zou, een halve eeuw later, deze boodschap verspreiden via zijn Avis au peuple sur sa santé, ou traité des maladies les plus fréquentes. Dit werk was gericht aan hen die niet altijd over de nabijheid van een geneesheer beschikken en toch nood haddden aan medisch advies. Net als Hecquet trok hij ten strijde tegen de genezende kracht van warm voedsel: Tant qu’on a un goût d’amertume ou de pourriture, qu’on a du dégoût, ou que l’haleine est mauvaise, qu’on a de la chaleur et de la fiévre (…), la viande, le bouillon à la viande, les oeufs, tout ce dans quoi l’une ou l’autre de ces choses entrent, la thériaque, le vin pur, toutes les choses échauffantes, sont de vrais poisons.23 Vlees, vleesbouillon en vis, omschreef hij als puur vergif voor bepaalde zieken. De onthouding van vlees en wijn raadde hij dan ook aan in het geval van borstvliesontsteking, verkoudheid, woedeaanvallen en kinderpokken. Zo beweerde Tissot dat het
19
Ibidem, p. 15.
20
Ibidem, pp. 15-18.
21
T. Stuart, Bloodless Revolution. Radical Vegetarians and the Discovery of India, London, HarperPress, 2006,
pp. 157-160. 22
R. Larue, op. cit., pp. 418-426
23
Tissot. Avis au peuple sur sa santé, ou traité des maladies les plus frequentes. Paris, 1762, pp. 25-26.
12
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
opvolgen van zijn advies in plaats van de traditionele méthode chaude verschillende kinderen het leven gered zou hebben gedurende een kinderpokkenepidemie. Ook op preventief vlak raadde hij vleesonthouding aan. Daarnaast benadrukte hij het eten van groenten en fruit en ontkende de bestaande vooroordelen hieromtrent. Hij gaat fruit zelfs omschrijven als een belangrijk medicijn zolang het met mate geconsumeerd wordt. Ook geeft hij een eigen recept op dat hij omschrijft als une des plus faines et sans contredit les plus simple en dat enkel brood, water en een klontje boter bevat.24 In la santé des gens de lettre omschreef hij het ideale voedsel voor een letterkundige met alweer de nadruk op fruit en op een geringe consumptie van vlees. Voor een letterkundige is het wel toegestaan la viande tendre des jeunes animaux
te consumeren mits zijn omschreven
bereidingswijze nauwkeurig werd opgevolgd.25 Om zijn theorie te ondersteunen verwijst hij onder andere naar antieke auteurs: Plutarque ne veut pas meme qu’ils goûtent de la viande don’t l’usage, dit-il, diminue l’intelligence.26 Hecquet zou ook nog navolging kennen bij Rousseau die net als Hecquet een groot belang hechtte aan natuurlijke slaatjes. Ook zou hij op culinair vlak een aantel koks inspireren om meer belang te hechten aan groente, boter en melkproducten.27 In Engeland verkreeg het vleesloos dieet navolging dankzij societyfiguur G. Cheyne die het als de ultieme behandeling voor zijn, zelf uitgevonden, zenuwziekte beschouwde.28 Verdedigers van de vasten haalden als argumentatie ook vaak het eeuwenoude karakter van de vastenperiode aan. Ook heidense volkeren onderhielden bijvoorbeeld een vorm van vasten, zo geeft Wellens het voorbeeld van vasten ter ere van de Godin Isis of Cerès. Deze vorm zou door de tijdgenoot als een soort boetedoening ervaren waarvan men geloofde zo de eigen Godheid te eren. In werkelijkheid was het een hulpmiddel van de duivel om heidenen te misleiden en de ware godsdienst na te apen. Toch werd het feit dat heidenen vastten door Wellens gezien als een positief straeltjen van de reden, iets wat niet gezegd kan worden van de vrygeesten, die, blinder als de heydenen, het vasten en de kerkelyke geboden nopens dit stuk opentlyk bespotten en met misagting
24
Ibidem, p. 36.
25
Tissot. De la santé des gens de lettre. Lousanne, 1769. p. 160-162.
26
Ibidem, pp. 168-169.
27
K. Albala, “Une première argumentation scientifique occidentale en faveur du végétarisme.”, in: Dilecta, 1
(2008), 4, p. 22 28
T. Stuart, op. cit. pp. 163-166.
13
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
verwerpen.29 Daarnaast zou het uitverkoren volk van God, de Joden, ook over jaarlijks wederkerende vastenrituelen beschikken. Zo zijn er verschillende voorbeelden uit hun geschiedenis waarin het vasten de joden van het noodlot behoedde, al dan niet onder leiding van een Bijbelpersonage zoals David, Judith of zelfs Mozes. Ook in het Nieuwe Testament kon men tal van stichtende voorbeelden terugvinden: niet alleen Johannes de doper vastte, ook Jezus Christus deed het. Wellens ultieme inspiratiebron echter waren de eerste Christenen die het vasten gebruikten om zig te wapenen tegen d’aenstooten van den duyvel en de vervolging van de Tyrannen. Tenslotte wees hij nog op het feit dat zowat elke heilige vastte, meestal zelfs op een manier die ons ongelooflyk schynt, en onmogelyk om na-te-volgen.30 Het vasten is dus volgens Wellens een Gebod het welk zoo oud is als de Kerk. Door de oorsprong, en authenticiteit van dit gebruik aan te tonen probeerde hij zijn schapen ervan te overtuigen het vasten wat meer te waarderen en natuurlijk ook strikter te beleven. In 1772 schreef N. Delamare in zijn Dictionnaire de Police dat Karel de Grote een groot voorstander was van de vastenperiode. Hij zou dan ook een wet afvaardigen waarop iedereen die het vastengebod overtrad ter dood gebracht werd.31 Om economische redenen zag de regering het vleesverbod gedurende de vasten graag verdwijnen. Het was echter moeilijk om ten strijde te trekken tegen de beweringen van de Kerk. Deze zagen het vleesverbod als een eeuwenoude traditie afkomstig van de apostelen zelf. Zo schreef aartsbisschop de Franckenberg in 1772 aan Karel van Lotharingen Dat is alles wat ik kan doen zonder mijn geweten te belasten. Want de bisschoppen zijn niet de meesters van een algemeen kerkelijk gebod dat stamt uit de tijd van de apostelen.32 Daarom stelde Thomas de Grysperre in 1772, als opdracht voor de Geheime Raad, een onderzoek in naar de oorsprong van de vasten. Hij verzamelde verschillende kerkelijke documenten waaruit bleek dat de vastenperiode aanvankelijk niet gericht was op een algemeen vleesverbod maar eerder op de persoonlijke beleving van de gelovige. M.a.w. elke gelovige besliste zelf wat hij wel of niet at, zolang hij zich niet overgaf aan
29
J. Wellens. “Vasten-bulle van het jaer 1783”, in: Verzameling van alle de herdelyke brieven, vasten-bullen,
etc. Uytgegeven door wylen Zyne Doorlugtigste Hoogweerdigheyd J.T.J. Wellens Bisschop van Antwerpen. Antwerpen, J. Grangé, 1785, p. 5. 30
J. Wellens. “Vasten-bulle van het jaer 1783”, in: Verzameling van alle de herdelyke brieven, vasten-bullen,
etc. Uytgegeven door wylen Zyne Doorlugtigste Hoogweerdigheyd J.T.J. Wellens Bisschop van Antwerpen. Antwerpen, J. Grangé, 1785, pp. 7-9. 31
M. Peronnet, op. cit., p. 262.
32
A. De Winter, Govardus Gerardus van Eersel en het bisdom Gent voor en tijdens zijn episcopaat (1772-1778),
Leuven (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1985, (promotor: M. Cloet), p. 352.
14
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
buitensporige feestmalen.33 Ook volgens hedendaags onderzoek van R. Willaert is de veertigdaagse vastenperiode pas ontstaan in de vierde eeuw. Vermoedelijk in de context van de godsdienstvrijheid van 313, toen de toestroom van nieuwe gelovigen de vrees voor een verminderde ascetische ijver deed ontstaan. Daarom ging men een voorbereidingsperiode voor Pasen invoeren met als belangrijkste kenmerk het vasten. Later zou deze praktijk uitgebreid worden tot de vooravond van andere heiligendagen en tot de advent.34 Hecquet, een groot verdediger van het vleesverbod tijdens de vasten, wees in het begin van de achttiende eeuw ook op het feit dat de veertigdaagse vasten nog niet lang gebruikelijk was onder haar toenmalige vorm. Dit zou pas zo zijn sinds de elfde eeuw. Ook was ze niet altijd verplicht geweest. De vasten zou echter nooit strenger en beter nageleefd worden dan wanneer zijn vrijwillig beleden werd. Ook wanneer men slechts een à twee weken vastte deed men dit veel strikter. Kerkvader Augustinus zou zich bijvoorbeeld onthouden hebben van olie, vis, eieren, melk, vlees en wijn. Pas in de twaalfde eeuw zou men een extra maaltijd per dag toestaan net als het gebruik van melk en boter. Met zijn argumentatie streefde Hecquet er niet naar de vasten te ondermijnen, zoals de regering, maar eerder om erop te wijzen dat van de vasten slechts een schamel restant overbleef van wat zij ooit was. Daarom was het dan ook onaanvaardbaar dat men om verzachtingen en dispensaties bleef vragen.35 Deze mening deelde hij met de Kerk. Zo schreef de Brugse J. Verslype En weet gy niet, dat onse lieve Voorvaderen in Vlaender, schoon sy in soo ongesonde locht, als wy, quamen te leven, evenwel den geheelen Vasten, gelijck wy nu den Goeden Vrydagh, pleeghden te onderhouden, en het suyvel te derven?36 Het verwijzen naar de oorspronkelijke vastenwetgeving is een vaak terugkerend thema, zowel in de discussie met de regering als in de vastenmandementen. Afgezien van deze overeenkomst was Hecquets kijk op de vasten niet populair binnen de Katholieke Kerk. De Bijbel rechtvaardigde de superioriteit van mens ten opzichte van dier. Wees vruchtbaar en talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al het gedierte dat over de grond kruipt.37 Dieren stonden ten dienste van de mens en het was dus geen zonde hen te consumeren. Zo verkondigde ook de heilige Paulus dat tout ce que Dieu a créé est bon, et rien n’est à rejeter si on le
33
Ibidem, p. 364.
34
R. Willaert, De evolutie van de vastenwetgeving in de Zuidelijke Nederlanden, voornamelijk in de bisdommen
Brugge en Ieper, als resultaat van kerkelijke bezorgdheid en politieke interventie (1691-1794), Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1981, pp. 7-8. 35
P. Hecquet, op. cit., passim.
36
Verslype (Brugge pg 7)
37
T. Stuart, op. cit., p. 150.
15
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
prend avec action de grâce.38 Dit weigeren kon zelfs als een ketterse visie beschouwd worden.39 Onthouding werd nochtans gezien als een deugd. Zoals Hecquet aanhaalde waren er verschillende heiligen die geassocieerd werden met onthouding. Ook in de vastendiscipline speelde onthouding een belangrijke rol. Vlees zou ‘vleselijke passies’ opwekken en werd daarom door de Middeleeuwse Kerk verboden op vastendagen. Ook waren er een aantal orden die zich het hele jaar door onthielden van vleesconsumptie. De Rancé bijvoorbeeld hervormde op het einde van de zeventiende eeuw de cisterciënzerorde en legde hierbij de nadruk op harde arbeid en onthouding van alle dierlijke producten. Verder wees hij op de fysieke en spirituele voordelen van de vasten. Hierdoor verkregen hij en zijn medestanders steun van de Kerk.40 Er was met andere woorden sprake van een maatschappelijk debat op zowel medisch, historisch als religieus vlak rond de vasten. Hoewel vooral het economische aspect van de vasten behandeld zal worden spelen bovenstaande redeneringen zeker een rol in de beslissingen van zowel Kerk als regering.
2. Consumptie in de achttiende eeuw. Wat en zeker ook hoeveel men at verschilde sterk in de achttiende eeuw. Niet alleen de sociale groep is hierbij belangrijk maar ook tussen stad en platteland waren er grote verschillen. Vaak speelde ook de regio een rol in het voedingspatroon. C. Vandenbroeke stelde een overzicht samen van de gemiddelde consumptie in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de achttiende eeuw, wat hier gecombineerd is met een overzicht van de kostprijs.41 Hoofdelijk verbruik/jaar
Caloriën/dag/pers.
Kostprijs(in stuivers)
Graan/Brood
148 Kg / 187 kg
1340 / …
… / 319 st.
Aardappelen
292 Kg
560
157 st.
Vlees
10 Kg
61
93,5 st.
Boter
10 Kg
205
102,5 st.
38
R. Larue, op. cit., p. 413
39
T. Stuart, op. cit., p. 151.
40
Ibidem, pp. 152-155.
41
Het gaat om een combinatie van twee tabellen die niet helemaal overeenkomen met elkaar. Zo werd in de
ene tabel gebruik gemaakt van graan i.p.v. brood. Daarnaast waren vijgen, specerijen, zout, koffie en thee enkel beschikbaar binnen de tabel die de kostprijs voorstelt.
16
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Kaas
350 gram
3
2,5 st.
Eieren
50 stuks
10
14 st.
Karnemelk
16 liter
13
6 st.
Vis
2,25 Kg
13
8,5 st.
Suiker
1650 gram
17
28 st.
Siroop
900 gram
7
27,5 st.
Rijst
350 gram
3
2 st.
Vijgen
200 gram
/
1 st.
Specerijen
50 gram
/
2,5 st.
Zout
7,5 kg
/
6 st.
Koffie
550 gram
/
28 st.
Thee
100 gram
/
10,5 st.
Bier
180 liter
225
138,5 st.
Jenever
6 liter
45
5 st.
Wijn
4,5 liter
8
90 st.
2510
1042 stuivers
TOTAAL
Evy Bauwens
Figuur 1 VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol. I. p. 430.
Dit gemiddelde van 2510 calorieën zou volgens hem kwantitatief voldoende zijn. Het kwalitatieve aspect liet echter te wensen over. Teveel calorieën werden verkregen uit koolhydraten (graan en aardappelen) en te weinig uit vet (boter) of eiwit (eieren, vlees). Daarnaast nam men te weinig vitaminen en mineralen op wat leidde tot diverse ziekten als scheurbuik, blindheid of rachitis.42 Daarenboven zou bovenstaand overzicht een ideaalbeeld zijn voor grote delen van de bevolking. C. Vandenbroeke schat de jaarlijkse kostprijs om aan het omschreven consumptiepatroon te voldoen op 1042 stuivers (in het midden van de achttiende eeuw). Een jaarloon van een ongeschoolde arbeider rekende hij op 3168 stuivers.43 Indien er geen andere inkomsten beschikbaar waren was een dagloner dus slechts in staat om drie mensen te onderhouden zonder dat er sprake zou zijn van
42
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, Gent
(onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1970-7971, 2 vol. (promotor: E. Scholliers), pp. 430438. 43
Deze berekening is volgens C. Vandenbroeke nog vrij optimistisch. Zo zou binnen een aantal beroepen, zoals
de vlasnijverheid, nog minder loon uitbetaald worden. Ibidem, p. 445.
17
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
andere kosten als onderdak, verwarming, kledij, etc. Daarom is het noodzakelijk dat men ging focussen op voedingsmiddelen die het hoogst aantal calorieën opleverden voor de laagst mogelijke prijs. Volgens zijn berekeningen zou indien men voornamelijk brood en aardappelen consumeerde een gezin van vijf personen min of meer overleven met zo’n budget. Het was dus absoluut noodzakelijk dat een gezin zich van meerdere inkomens kon voorzien, maar zelfs dan stonden producten als zuivel, vlees, vis of eieren, zelden op de tafel. Wel bestond de mogelijkheid om voor een gedeelte zelf in de voedselvoorziening te voorzien door middel van een groentetuin of dier.44 In Gent at gedurende de periode 1701-1750 een gemiddelde inwoner zo’n drieënveertig kg vlees per jaar. In de tweede helft van de achttiende eeuw was dit nog dertig kg. Londen
18e eeuw
83 kg
Rome
1770-1790
21-29 kg
Berlijn
1778-1784
58 kg
Figuur 2 VANDENBROEKE (C.) “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.” In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 9 (1983), p. 242.
In vergelijking met Londen en Berlijn consumeerde men in Gent dus beduidend minder vlees. Met Rome leek men min of meer op dezelfde rij te zitten.45 Ook in Frankrijk was de vleesconsumptie gedaald sinds de middeleeuwen, wat veroorzaakt zou zijn door een demografische stijging.46 Op het platteland lag de vleesconsumptie een stuk lager.47 Op het einde van de achttiende eeuw , gedurende de Franse periode, zou de gemiddelde consumptie op acht kg per persoon per jaar liggen in Oost-Vlaanderen. In West-Vlaanderen was dit twee kg meer. Daarnaast zou in de polderstreek de consumptie twee keer zo hoog geweest zijn als in andere delen van de provincie. In de Zuidelijke delen van het land, waar een hogere veebezetting aanwezig was, at men tot vijftien à twintig kg vlees per jaar.48 In zijn doctoraatstudie de landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse
44 45
Ibidem, pp. 443-445. C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.”, in:
Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 9 (1983), p. 242 46
R. Larue, op. cit., pp. 409-410
47
Ook de Franse geneesheer P. Hecquet schreef dat veel plattelandbewoners zonder vlees overleefden. Al
ondervonden zij hiervan, naar zijn mening, geen enkele hinder. Hecquet stond inderdaad bekend om het belang dat hij hechtte aan het bezoeken van de armen maar door zijn verdediging van een vleesloze levenswijze stelt hij de gezondheidsituatie van deze plattelandbewoners mogelijks te rooskleurig voor. T. Stuart, op. cit., p. 155 en P. Hecquet, op. cit., pp. 28-33. 48
C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen”, pp. 249-250
18
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Nederlanden gaat C. Vandenbroeke uit van zo’n tien kg vlees per persoon per jaar op het einde van de achttiende eeuw. Hierbij was ook reuzel en rundvet inbegrepen. 49 Tot het begin van de achttiende eeuw zou varkensvlees de duurste vleessoort geweest zijn. Tenzij men gebruik maakte van afval bracht het mesten van een varken namelijk amper winst op. Het kweken van een varken gebeurde dan ook voornamelijk op kleine schaal.50 Later zou varkensvlees dan gaan evolueren tot een goedkope vleessoort voor de lagere klassen. Dezelfde evolutie maakte gevogelte door. Dit bleef een waar luxeproduct tot in de twintigste eeuw. Schapenvlees bleef over de gehele lijn duur. Rundvlees tenslotte zou de meest populaire vleessoort geweest zijn, en werd voornamelijk gegeten in de steden.51 Op het platteland zou varkensvlees populairder zijn en stond het gezin zelf in voor het vetmesten en verwerken van het varken. Ook werd er op het platteland eerder gezouten vlees opgediend dan vers vlees ,en dan nog uitsluitend op feest- of zondagen.52 Vaak at men slechts rundvet of reuzel in een potagie.53 Als vervanging hiervoor gedurende de vasten en crisisjaren was er raapsmout. Wat amper verbruikt werd gedurende de overige maanden.54 Om de hoeveelheid geconsumeerde vis per jaar per persoon uit te rekenen maakte C. Vandenbroeke gebruik van de importcijfers van haring en kabeljauw gedurende de periode 1759-1791. Dit zou ongeveer 500 gram kabeljauw en 425 gram haring zijn. Deze cijfers zijn enkel gebaseerd op de importgegevens. Wanneer hij rekening zou houden met de nationale visvangst schat hij een verbruik van twee à twee en een halve kg vis per jaar.55 Volgens Vandenbroeke zou de helft van de vis die men consumeerde afkomstig zijn van import, de andere helft van de nationale visvangst. Deze twee kilo zou op zo’n 4750 calorieën komen. Volgens hem is de calorische waarde van het visverbruik evenwaardig aan de consumptie van kaas en eieren samen.56 Omwille van de beperkte transportmogelijkheden was verse vis zeldzaam en duur. Het gewone volk verkoos dan ook een gedroogde of gezouten variant. Zo werd gezouten haring werd massaal ingevoerd tot de regering een invoerverbod afvaardigde in 1766.57 Gedroogd at men zowel haring als kabeljauw onder de naam
49
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 425.
50
Ibidem, p. 240.
51
C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen”, pp. 232-234
52
Ibidem, p. 249
53
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 246.
54
Ibidem, p. 425.
55
Ibidem, p. 428.
56
Ibidem, p 428
57
G. Devos, Havenbeweging te Oostende in de tweede helft van de XVIIIe eeuw. Gent (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1969-1970, 2 vol. (promotor: W. Brulez), p. 195.
19
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
stokvis. Deze visvariant werd volgens G. Devos massaal verbruikt door het volk als alternatief voor groenten en eieren. Stokvis zou een grote voedingswaarde hebben.58 Ook schrijft G. Devos dat oesters van alle soorten de voornaamste rol speelden. In 1765 werd dan ook een vennootschap opgericht die oesterbanken bouwde in de buurt van Oostende. Twee jaar later zou de regering een invoerverbod voor vreemde oesters afvaardigen.59 De consumptie van groente en fruit was te verwaarlozen en voornamelijk seizoensgebonden.60 Erwten en vijgen werden voornamelijk verbruikt tijdens de vasten. Voor vijgen zou dit gaan om een jaarlijkse hoeveelheid van tweehonderd gram per persoon, wat dus eerder beperkt is.61 Graan werd enkel aangekocht voor de productie van brood. Jaarlijks zou men gemiddeld honderdveertig kg per persoon consumeren waarvan twee derde uit rogge en een derde uit tarwe.62 Verder zou men ongeveer vijftig eieren per jaar consumeren en slechts driehonderdvijftig gram kaas. Deze zou voornamelijk afkomstig zijn uit Holland. Melk werd zelden gedronken met als uitzondering karnemelk waarvan men zo’n zestien liter per jaar verbruikte. Ook werd er zo’n tien kg boter per jaar geconsumeerd.63 In tegenstelling tot vlees zou boter genuttigd worden door alle lagen van de bevolking. Op gebied van kostprijs was het namelijk het meest voordelige voedsel van dierlijke oorsprong. Stijgende boterprijzen zouden verder ook durven leiden tot opstanden zoals in 1740 in Gent en in 1787 te Sint-Niklaas, Antwerpen en Mechelen. Als reactie legde de regering een maximumprijs op en verbood ze de uitvoer van boter om zo de druk op de interne markt af te zwakken.64 Aardappelen waren een belangrijk onderdeel van de maaltijd, vooral vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw. Hun intrede zou een belangrijke oorzaak zijn van het afnemen van hongersnoden. Oorspronkelijk was het vooral een voedsel voor de armen doordat aardappelen verhoudingsgewijs veel calorieën boden tegen een lage prijs. Tegen het einde van de achttiende eeuw werden aardappels ook populair bij de hogere klassen.65
58
Ibidem, pp. 195-196.
59
Ibidem, p. 194.
60
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 426.
61
Ibidem, p. 426.
62
Ibidem, p. 425.
63
Ibidem, p. 426.
64
Ibidem, pp. 248-258.
65
Ibidem, p.425.
20
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
3. Plagen van de achttiende eeuw. 3.1.
Dysenterie.
Gedurende de achttiende eeuw was dysenterie endemisch aanwezig. Er zou echter sprake zijn van een aantal opflakkeringen van de ziekte, namelijk in de jaren 1706, 1741, 1746, 1776, 1781, 1783 en 1791. Het aantal slachtoffers varieerde bijzonder sterk. Soms stierf een half à drie procent maar het kon ook oplopen tot een kwart van de bevolking.66 De ziekte was bijzonder besmettelijk en dankte zijn verspreiding vooral aan de erbarmelijk hygiënische omstandigheden. Besmetting gebeurde namelijk via onzuiver water of oppervlakkig contact met een zieke, zelfs door het gemeenschappelijk gebruik van voorwerpen. C. Bruneel onderzocht de jaren waarin dysenterie bijzonder hard toesloeg en vergeleek de omstandigheden. Hieruit leidde hij een aantal factoren af die de ziekte stimuleerden. Een eerste factor was klimaat. Door droge hete zomers zakte het grondwater en was men voor watervoorziening aangewezen op modderige rivieren en sloten. Dit water was echter ongeschikt voor consumptie. Naast een te droog klimaat had ook een vochtig jaar consequenties. Regens in de oogstperiode veroorzaakten een slechte opbrengst. Daarnaast was het ook moeilijker voedsel te bewaren in vochtige omstandigheden. C. Bruneel wijst ook op de negatieve impact op de moraal van het volk. Bij een slechte oogst stegen de prijzen boven het gemiddelde inkomen uit en ging men zich richtten op minder kwaliteitsvol, vaak zelfs bedorven, voedsel. Hierdoor daalde de weerstand van de bevolking. Verder droeg, net als bij de veepest, ook oorlog bij tot verspreiding van de ziekte.67 De ziekte maakte dus vooral slachtoffers bij de arme bevolking. Zo schreef men in 1778 te Antwerpen: deze ziekte richt zijn schade slechts aan onder het uitschot van het volk; de bourgeoisie ondervind er amper iets van en dan vooral zij die in een goede conditie verkeren. Naast bovenstaande kenmerken benadrukt C. Vandenbroek
het belang van hygiëne, huisvesting en medische
68
verzorging.
Dysenterie sloeg vooral toe in het najaar met als hoogtepunt september, wanneer de herfst zich aankondigde. De ziekte komt verder amper voor in winter of lente.69 Toch had ze enige invloed op de
66
C. Bruneel, La mortalité dans les campagnes: le Duché de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Leuven, Editions
Nauwelaerts, 1977, p. 523. 67
Ibidem, p. 522.
68
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 447-448.
69
C. Bruneel, op. cit., p. 523.
21
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
vasten. Een vleesverbod werd vaak ingetrokken bij bepaalde situaties, bijvoorbeeld ongunstige weersomstandigheden. Men wilde voorkomen dat de ziekte zou uitbreken door de bevolking enige weerstand te laten opbouwen. Daarnaast vroeg men vaak ook om een dispensatie nadat de ziekte had toegestaan, zo wilde men de slachtoffers de kans geven te herstellen. 3.2.
De rundveepest.
Veepest is een virus dat uiterst besmettelijk is voor hoorndieren maar waar de mens immuun voor is. Deze ziekte gaat bijzonder snel tewerk, na de besmetting is er sprake van een incubatieperiode van drie tot negen dagen. Zodra het dier enige symptomen vertoont sterft het binnen de tien dagen.70 De veepest zou oorspronkelijk afstammen uit Hongarije en verspreidde zich gedurende de achttiende eeuw in drie fasen over Europa. Namelijk gedurende de periodes 1710-1721, 1740-1756 en 17651780. De verspreiding ging bijzonder vlug en zou op twee manieren gebeuren, namelijk via rondtrekkende legerkorpsen en handel. Legertroepen marcheerden in het gezelschap van vee dat gebruikt werd als bevoorrading. Dit vee legde grote afstanden af waardoor het verzwakte en vatbaarder was voor ziektes. Door de hoge besmettingsgraad van het virus raakte het vee waar men langs kwam gemakkelijk aangetast, het was dan ook heel moeilijk om op te treden tegen deze vorm van besmetting. Een tweede mogelijkheid was de handel. De veepest kon overgebracht worden door huiden, vlees en runderen. Vooral dit laatste kon enorm snel gaan op grotere markten in steden. Hiertegen kon de overheid gemakkelijk optreden al had het wel enige economische consequenties. De meest voor de hand liggende oplossing was een invoerverbod.71 Later in de achttiende eeuw zou er zelfs sprake zijn van quarantainegebieden die bepaalde regio’s of dorpen een tijdlang helemaal afzonderden. Vanaf 1709 trok de veepest voor de eerste keer door Europa. Zowel Italië, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, Nederland als Engeland werden getroffen. Volgens de Herdt zou de schade in de Zuidelijke Nederlanden grotendeels beperkt gebleven zijn omdat er zowel in de archieven als in de literatuur nergens melding van gemaakt werd. Wel was er sprake van preventieve maatregelingen, afgekondigd in 1714 door de regering, zoals de verplichting van een gezondheidscertificaat of een verbod op het importeren van zowel rundvlees als huiden.72 Naast deze handelsbeperkingen was er nog enige vorm van een invloed op de economie. De veestapel werd ook vaak gebruikt als trekkracht en de verzamelde mest werd gebruikt voor de landbouw.
70
R. De Herdt, Bijdrage tot de geschiedenis van de veeteelt in Vlaanderen, inzonderheid tot de geschiedenis van
de rundveepest 1769-1785, Gent, Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1970, p. 2. 71
R. De Herdt, op. cit., p. 3.
72
R. De Herdt, op. cit., pp. 4-5.
22
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Wanneer een boer zijn vee verloor ging het verlies dus verder dan het dier op zich.73 In tegenstelling tot verder in de achttiende eeuw komen er de eerste decennia amper vermeldingen van veepest terug in de vastenbrieven. Enkel van Susteren, de Brugse bisschop, geeft het op in 1722 als argumentatie voor een vleesdispensatie en in 1725 voor een dispensatie van eieren. In beide gevallen gaat het hier niet om de enige motivatie maar is er ook sprake van armoede, een hoge visprijs, slecht weer en de dreiging van een epidemie in Frankrijk.74 In Gent sprak men in 1716 van plagen maar het is niet bewezen dat het hier gaat om de rundveepest, de bisschop kan evenwel de armoede, honger of mogelijks zelfs een epidemie bedoeld hebben.
75
De tweede golf van
rundveepest heeft volgens de Herdt zijn verspreiding te danken aan de Oostenrijkse successieoorlog. De troepen van Maria-Theresia verspreidden het virus opnieuw over West-Europa en deze keer deelden de Zuidelijke Nederlanden ook in het verlies. Al zou de rundveepest opnieuw minder harde klappen aangebracht hebben dan in de rest van Europa. Volgens de Herdt zou de rundveepest haar ultieme hoogtepunt bereiken gedurende de Oostenrijkse successieoorlog (1741-1742) en daarna sterk verzwakken.76 In de vastenbrieven werd er amper gesproken over deze veepest. Er kwam een vermelding in Brugge in het jaar 1745 en in Gent in 1748.77 In Oost-Vlaanderen zouden de verliezen beperkt gebleven zijn maar er zou wel uitgebreid melding van gemaakt worden in de Staten van Henegouwen, mogelijks was er daar wel enig verlies.78 Verder zou er nog sprake geweest zijn van veepest in de kasselrij Oudburg in 1755 en het daaropvolgende jaar in het bisdom Antwerpen en het Land van Dendermonde, bisdom Gent.79 In 1755 maakt bisschop van der Noot geen vermelding van veepest maar heeft hij het over een benauwde tijd en prangende redenen waardoor hij een vleesdispensatie noodzakelijk achtte.80 Voor Antwerpen is er in deze periode geen vermelding terug te vinden in de documenten van het bisdom Ieper, Brugge en Gent. Het is echter heel goed mogelijk dat in een vastenbrief van Antwerpen wel een vermelding terug te vinden is.
73
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 209.
74
R. Willaert, op. cit., pp. 56-59.
75
L. Dosogne, De vasten en het ‘broederlijk delen’ in de 18 en de 19 eeuw (tot 1865), voornamelijk in het
de
de
bisdom Gent, Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1993, 178 p. (promotor: M. Cloet), p.37. 76
R. De Herdt, op. cit., p. 5.
77
R. Willaert, op. cit., pp. 91-94.
78
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 229.
79
R. De Herdt, op. cit., p. 21.
80
L. Dosogne, op. cit., pp. 41-42.
23
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Het was niet eenvoudig om een doeltreffende remedie te ontdekken voor de rundveepest. Een belangrijke barrière was het feit dat men niet eens goed wist wat de rundveepest precies was. De theorieën wezen opeenvolgend kwade logten en het vergif, dat uyt de logt valt, besmet veevoeder, insecten of de woede Gods als oorzaak van de massale veesterfte aan.81 Er was dan ook sprake van een maatschappelijk debat m.b.t. de beste oplossing voor rundveepest gedurende de achttiende eeuw. In de eerste helft maakte men voornamelijk gebruik van kruidendrankjes die meestal eerder op het verzachten van de pijn dan op genezen gericht waren. In 1744 startte men een aantal inentingsexperimenten in o.a. de Verenigde Provinciën. Ook deze haalden niks uit en werden hoogstwaarschijnlijk nooit toegepast in de Zuidelijke Nederlanden. Pas in de negentiende eeuw zou een effectief vaccin worden uitgevonden. Doordat de kennis m.b.t. de oorzaken en remedies van de rundveepest zo beperkt waren bleven de maatregelingen die de regering trof dat ook. Aanvankelijk werden er adviezen over een aantal kruidenmiddels doorgestuurd naar de getroffen gebieden. In 1744 was er, net zoals in 1714, sprake van een invoer- en uitvoerverbod voor hoornvee vanuit zowel Frankrijk als de Verenigde Provinciën. Daarnaast werd opnieuw een verplicht gezondheidscertificaat ingevoerd, net als het bevel om alle zieke dieren op stal te houden en het verbod om honden los te laten lopen. Het gezondheidscertificaat bleek volgens de Herdt echter vrij vlot verkrijgbaar, daarnaast was het sowieso de gewoonte om ziek vee op stal te houden.82 Bij de derde golf die in de Zuidelijke Nederlanden van start ging in 1769 ging de regering wel optreden. Men voerde een drastische strategie in die ontwikkeld was in 1711 door de Romein Lancisi. Deze bestond eruit dat men alle dieren die getroffen waren door het virus afmaakte, net als de runderen waarmee het besmette vee in contact gekomen was. Hoewel er veel protest kwam vanuit de bevolking tegenover de maatregel werkte ze wel. Zo was de veepest tegen 1776 volledig uitgeroeid in de Zuidelijke Nederlanden terwijl in de Verenigde Provinciën, waar men nog zweerde bij inentingen, deze pas zou afnemen in 1780. Bovendien verloor men in de Zuidelijke Nederlanden heel wat minder dieren. Een schatting voor Brabant zou op zo’n vier à vijf procent neerkomen. Dit terwijl in de buurlanden veertig tot zeventig procent van de dieren stierf.83 In Veurne en Brugge-Ambacht was de ziekte al vrij ver gevorderd. Daarnaast werden veel dieren gevetweid in de polderstreek, deze stonden dus niet op stal en waren daardoor moeilijker te bereiken. De regering besliste om het getroffen vee dan ook niet af te slachten maar om de ziekte gewoon zijn gang te laten gaan. Om verspreiding te voorkomen werden streken waar veepest werd ontdekt afgesloten d.m.v. kordons. Deze oplossing velde heel wat meer dieren dan de afslachtingpolitiek. Zo verloor men dertig à veertig procent van de veestapel,
81
R. De Herdt, op. cit., pp. 9-11.
82
R. De Herdt, op. cit., pp. 19-21.
83
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, pp. 229-234.
24
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
wat nog steeds een stuk gunstiger was dan de situatie in het buitenland.84 Het feit dat deze derde golf in de Zuidelijke Nederlanden meer schade toebracht dan de eerste twee weerspiegelde zich ook in de vastenbrieven, vrijwel elke bisschop maakte melding van de veepest. Daarenboven zou het ook de aanleiding zijn voor een conflict tussen de regering en een aantal bisschoppen.
84
Ibidem, p. 234.
25
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Deel II. Vastenwetgeving 1690-1760 1. 1690-1716. Gedurende de zeventiende eeuw werden verschillende oorlogen uitgevochten op Zuid- Nederlands grondgebied. Zo ook de negenjarige oorlog (1689-1697) tussen Frankrijk en de Liga van Augsburg, bestaande uit Spanje, het Heilig Roomse Rijk, Zweden, Engeland en de Republiek. Deze oorlog had een zware impact op de bevolking. De verschillende legers die door het land trokken lieten een spoor van vernieling achter zich. Hiervoor vluchtte de plattelandsbevolking naar de steden waar men door de stijgende bevolkingsdruk vatbaarder werd voor ziekten. Deze jaren hadden, volgens H. Van Werveke, zo’n grote impact op de bevolking dat ze het bevolkingscijfer van de komende twintig jaar verklaarden.85 In het begin van de jaren negentig van de zeventiende eeuw was het nog steeds streng verboden eieren te consumeren gedurende de vasten. Door de hachelijke tijdsomstandigheden en de ontreddering werd in ieder geval in het bisdom Brugge een eidispensatie verleend. Deze werd in de jaren negentig vooral aangevraagd door de stadsbesturen van Oostende, Brugge. Dorpen dienden een aanvraag in d.m.v. hun pastoor of deken. Als argumentatie werd de hoge prijs van de vis en de aanwezigheid van Franse troepen opgegeven. Op het einde van de zeventiende eeuw was er sprake van een steeds terugkerende dispensatie voor zuivelproducten. Verschillende leden van de clerus zagen dan ook in dat de strenge vastendiscipline moeilijkheden veroorzaakte onder de gelovigen en werden verscheurd tussen de wens de vasten onder de huidige vorm te behouden en bezorgdheid voor de bevolking.86 Ook voor eieren gaf men regelmatig een beperkte dispensatie, bijvoorbeeld voor de stad Brugge in 1698, of zelfs een algemene dispensatie.87 Amper vier jaar na de vorige oorlog werd vanaf 1701 de Spaanse Successieoorlog uitgevochten op Zuid-Nederlands grondgebied. Het is dan ook niet te verwonderen dat in 1702 de regering te Brussel contact opnam met aartsbisschop de Precipiano.88 Men vroeg hem om een dispensatie voor zowel vlees als eieren omwille van de hoge
85
V. Van Meenen, Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te Gent in de 17e-18e
eeuw, Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol., (promotor C. Vandenbroeke), p. 21. 86
T. Quaghebeur, "Katholicisme op kruissnelheid (1648-1689), in: Het aartsbisdom Mechelen-Brussel. 450 jaar
geschiedenis (Leuven, 2009) vol. 1, pp. 144-183. 87
R. Willaert, op. cit., pp. 25-29.
88
Humbertus Guilielmus de Precipiano (1690-1711): was van adellijke afkomst. Studeerde in Dôle, Besançon
en Konstanz en startte aanvankelijk een juridische en diplomatieke carrière. Hij koos later voor een priesteropleiding en werd in 1682 bisschop van Brugge, wat hij zeven jaar zou blijven. Hij was strek gekant tegen het jansenisme.
26
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
visprijzen en het gevaar voor ziekten. Vis beschouwde men namelijk een stuk ongezonder dan vlees. Hoogstwaarschijnlijk ging het hier, en dan vooral in streken ver van de kust gelegen, om een terecht wantrouwen. Transport was nog niet bijzonder ontwikkeld en er gingen dan ook meerdere dagen over voor sommige verse vis ter plaatse was. Daarnaast was vis ook duurder en, beweerde men, minder voedzaam dan vlees. Hierdoor kon men als het ware minder consumeren voor hetzelfde geld.89 Er zijn maar weinig visprijzen uit de achttiende eeuw overgeleverd. Wel is er sprake van Antwerps cijfermateriaal m.b.t. stokvis, een populaire vissoort bij de bevolking. De reeks start in 1702 dus is het moeilijk een vergelijking te maken met de voorgaande jaren. Een blik op de overige, beschikbare, gegevens voor de achttiende eeuw toont duidelijk aan dat de stokvisprijzen van 1702 en 1703 slechts geëvenaard zullen worden in 1745. Er was dus effectief sprake van een hoge stokvisprijs dat jaar.90 Naast de hoge visprijs was er echter een vrij lage prijs voor slachtossen in Antwerpen. In vergelijking met het voorgaande jaar was de prijs per stuk in 1702 één zesde goedkoper.91 Een vleesdispensatie was dus inderdaad een goede zaak voor de bevolking. Niet alleen hoefde men geen dure vis te kopen, men kon optimaal gebruik maken van een gunstige vleesprijs. De Precipiano liet dan ook toe dat in zijn bisdom viermaal per week vlees geconsumeerd werd. Deze maatregel werd doorgegeven aan de regering die in februari 1702 een brief rondstuurde naar alle bisschoppen van de Zuidelijke Nederlanden. Men benadrukte het feit dat de aartsbisschop de dispensatie al had toegestaan en dat in de mandementen alleen gezondheidsredenen en het tekort aan vis als motivatie voor de verzachting mochten vermeld worden.92 Waarom de regering beperkingen oplegde aan de bisschoppen m.b.t. hun communicatie met hun gelovigen is niet helemaal duidelijk. Mogelijks wilde men laten uitschijnen dat de maatregel vanuit de bisschoppen zelf kwam waardoor deze religieuze autoriteit verkreeg. Een andere mogelijke verklaring is dat de regering wilde vermijden dat de bisschoppen spraken van dwang vanuit de regering om de vleesdispensatie toe te staan. Ook R. Willaert spreekt over een conflict, al is ze niet zeker wat dit precies inhield. Ze stootte namelijk op correspondentie tussen aartsbisschop de Precipiano en de Brugse bisschop Bassery. Hieruit bleek de onvrede van de Precipiano over een aantal brieven die de regering de bisschoppen had verstuurd, mogelijks ging het hier om de brieven van februari 1702. Hij
R. Mols, ‘De seculiere clerus’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Filbula-Van Dishoeck, 1980, V9 pg 367-379. 89
R. Willaert, op. cit., p. 32.
90
Zie bijlage, voedselprijzen Antwerpen, grafiek stokvis.
91
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, grafiek slachtossen.
92
R. Willaert, op. cit., p. 32
27
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
was niet correct op de hoogte gebracht van hun inhoud en indien hij dat wel was geweest had hij geen beslissing genomen zonder overleg met de overige bisschoppen, zo schreef hij. Wat er precies gebeurde is niet duidelijk. Hoe de regering ook handelde, ze haalde in elk geval haar slag thuis in Antwerpen, Roermond en Brugge. Er kwam protest van een aantal andere bisschoppen en volgens R. Willaert vroeg de regering zich dan ook af hoe men het beste omging met zo’n situatie. Men kon de beslissing van de bisschoppen respecteren of geïrriteerd zijn omdat zij de wens van de regering negeerden. De regering koos voor de laatste optie met als argumentatie het feit dat een aantal bisschoppen wel de vraag van de regering hadden opgevolgd.93 Het volgende jaar ondernam de regering dan ook actie. Ze gaf de opdracht een jointe van geneesheren samen te roepen die de noodzaak van vleesconsumptie tijdens de vasten aan kon tonen. Deze stelden een verslag op wat overgebracht werd naar de Precipiano die het op zijn beurt door kon geven aan Rome. Het feit dat men zich nu meteen gaat richten op Rome is opvallend volgens R. Willaert. Ze vermoedt dat omwille van het onduidelijke conflict in 1702 men een hogere instantie wilde inschakelen dan de aartsbisschop.94 Misschien vreesde de regering dat de overige bisschoppen argumenten m.b.t. het dispensatiegedrag van de aartsbisschop niet meer kritiekloos zouden volgen. Daarnaast beweert L. Ceyssens in een artikel over de aartsbisschop dat deze problemen had met Rome over zijn bereidwilligheid de regering te volgen in haar vastenpolitiek.95 Mogelijks waren de bisschoppen op de hoogte van dit conflict en wankelde daarom de argumenterende waarde van de mening van de aartsbisschop. Volgens de regering was er in 1703 sprake van een tekort aan vis door de Spaanse Successieoorlog. De bisschop van Antwerpen beweerde echter dat er sprake was van voldoende vis.96 Het is moeilijk deze beweringen te controleren gezien er geen in- en uitvoergegevens zijn voor deze periode. Wèl is er sprake van een bijzonder hoge prijs voor stokvis in Antwerpen die, voor zover de cijfers dit toelaten, mogelijks pas geëvenaard werd op het einde van de jaren veertig van de achttiende eeuw.97 Het is dus niet mogelijk om te spreken van een normaal visjaar. Dit probleem lijkt ook Rome te erkennen in 1704. Paus Clemens XI werd hiervan op de hoogte gebracht door zowel aartsbisschop de Precipiano als landvoogd de Bedmar. Hij stond de bisshoppen van de Zuidelijke Nederlanden dat jaar toe om een dispensatie af te kondigen wanneer zij dat noodzakelijk achtten. De bisschoppen werden
93
Ibidem, pp. 34-35.
94
Ibidem, p.44.
95
Ibidem, p. 35.
96
Ibidem, p. 36.
97
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, stokvis.
28
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
van deze beslissing op de hoogte gebracht door nuntius Bussi die een fel tegenstander was van enige beperking van de veertigdaagse vasten. Hij waarschuwde de bisschoppen dan ook voorzichtig om te springen met deze mogelijkheid.98 Bisschop van der Noot99 volgde in ieder geval de raad op van de nuntius. Hij correspondeerde over de zaak met ten minste zijn Brugse collega de Bassery en de vicaris-generaal van het aartsbisdom Mechelen.100 De regering was echter te enthousiast dat jaar. Terwijl de meeste bisschoppen nog geen besluit hadden genomen over eventuele dispensaties besloot ze contact op te nemen met de verschillende magistraten. Men was er namelijk van overtuigd dat de beenhouwers en vishandelaren zo snel mogelijk op de hoogte gebracht dienden te worden van de pauselijke beslissing. Indien dit niet gebeurde zou men nodeloos of juist geen voorraad opslaan. Hierdoor raakte de maatregel verspreid onder de bevolking van Gent en Dendermonde zonder dat de bisschop effectief een dispensatie had toegestaan.101 Nochtans was van der Noot dat jaar uitzonderlijk vroeg met zijn vastenbrief, deze verscheen namelijk al in december 1703.102 De regering was dus nog eerder met haar voorzorgsmaatregelen. Was het werkelijk noodzakelijk om de vishandelaren en beenhouwers drie maanden voor het begin van de vasten al op de hoogte te stellen? Kon men de bisschoppen geen twee weken bedenktijd toelaten? Het lijkt aannemelijk dat de regering ervan uit ging dat, met de toelating van de paus, de bisschoppen geen probleem hadden met de dispensatie. Omwille van de sociale toestand klinkt het dan ook logisch dat men geen tijd wilde verliezen. Naar aanleiding van dit communicatieprobleem correspondeerde de magistraat van deze twee steden met de regering om het probleem aan te kaarten. Daarop liet deze
98
R. Willaert, op. cit., pp. 37-38.
99
Philippe Erard van der Noot (1694-1730). Was van adellijk afkomst. Hij studeerde in Antwerpen en te
Leuven. Hij deed ervaring op te Mechelen waar hij als vicaris generaal het tijdelijke bestuur waarnam in 1689. De paus benoemde hem dat jaar tot apolistisch vicaris van het leger in de Zuidelijke Nederlanden. Vijf jaar later werd hij door de Spaanse koning aangeduid tot bisschop van Gent. Hij toonde weinig belangstelling in het volk en verkoos het gezelschap van de clerus, al had hij ook weinig contact met zijn priesters. Hij hechtte veel belang aan de vasten en promootte deze als en boetedoening om de toorn van God, die hij zag in verschillende rampen, af te weren. Hij zou dan ook ijveren voor het behoud van de vasten tegen de politiek van de regering in. Politiek gezien was hij geen groot licht. In 1716 kreeg hij een belangrijke diplomatieke missie te Wenen onder zijn hoede. Door zijn focus op het verkrijgen van persoonlijke gunsten en zijn gebrek aan dossierkennis bracht hij de delegatie meer schade dan voordeel toe. R. Janssens, “Philippe Erard van der Noot”, in: Het bisdom Gent. p. 97-104. 100
R. Willaert, op. cit., p. 38.
101
Ibidem, p. 40.
102
L. Dosogne, op. cit., p. 35.
29
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
weten dat de magistraat het besluit van de bisschop diende te respecteren.103 Een heel verschil met 1702 wanneer de regering zich nog afvroeg hoe te reageren t.o.v. onwillige bisschoppen. In 1705 en 1706 nam de regering opnieuw contact op met de paus en verzocht deze de bevoegdheden om algemene dispensaties te verlenen opnieuw toe te staan aan de bisschoppen van de Zuidelijke Nederlanden, wat gebeurde. Bisschop de Bassery stond deze dispensaties in ieder geval toe.104 De reden voor de dispensatie was het gebrek aan vis. De Spaanse successieoorlog betekende dat de Zuidelijke Nederlanden in oorlog waren met Oostenrijk, Engeland en de Verenigde Provinciën. Juist deze laatste waren de voornaamste toeleveranciers van vis. 105
handelsverbod afgekondigd met vijandige naties.
Door de oorlog was er een
Er werd geen melding van gemaakt in de
vastenbrieven maar een eerste opflakkering van dysenterie zou plaatsgevonden hebben in 1706. Waarom men enkel de hoge visprijzen vermeld en ogenschijnlijk geen belang hechtte aan de ziekte is niet duidelijk. Het is goed mogelijk dat er nog niet eens sprake was van een epidemie. Aanvragen voor een dispensatie werden overwogen in de periode december-januari terwijl dysenterie eerder slachtoffers maakte in de herfst. De oorzaak van de epidemie kan gevonden worden in de woelige tijdsomstandigheden. Volgens V. Van Menen was stad Gent in 1704 volgestroomd met vluchtelingen. De stad zelf werd ingenomen in 1706. De plots toegenomen bevolkingsdichtheid was mogelijks een epidemiebroeinest. Ook tijdgenoten zouden spreken over gevaarlijke koortsen106 Daarnaast was bij alle prijzenreeksen er sprake van een stijging in 1704-1705 wat de bevolking mogelijks verzwakte en vatbaarder maakte voor een epidemie.107 De Bassery stierf in 1706 en de komende tien jaar werd het bisdom Brugge bestuurd door het vicariaat. In deze periode werd er geen actie meer ondernomen vanuit de regering. Wel kwam er regelmatig vraag vanwege de Brugse magistraat om een eidispensatie toe te staan. Deze werd dan ook verleend in 1707, 1708, 1710, 1714 en 1715. Ook werden er locale dispensaties voor vlees toegestaan, bijvoorbeeld in Brugge, Oostende of een aantal dorpjes.108
103
R. Willaert, op. cit., p. 40.
104
Ibidem, p. 41.
105
L. Dosogne, op. cit., p. 36.
106
V. Van Meenen, Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te Gent in de 17e-18e
eeuw, Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol., (promotor C. Vandenbroeke), p. 24. 107
Zie bijlage, voedselprijzen, alle grafieken.
108
R. Willaert, op. cit., pp. 45-48.
30
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Stokvisprijzen Antwerpen. 1702-1723. 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709
1718 1719 1720 1721 1722 1723
Figuur 3. Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737)
Wanneer we het beschikbare cijfermateriaal bestuderen lijken deze maatregelen vrij noodzakelijk te zijn. De stokvisprijzen voor de periode 1710-1717 zijn niet beschikbaar De wel teruggevonden visprijzen wijzen op een niet te onderschatten stijging voor de periode 1705-1709. De vis is dus in ieder geval duur, ze behaalde in 1709 niet het bijzonder hoge niveau van 1703 en het is niet duidelijk of dit in 1710 wel het geval was. In 1717 zitten de gegevens in ieder geval weer op het niveau van 1706.109 De Antwerpse boterprijs schommelde tussen de vier en vijf stuivers per pond, behalve in 1713 wanneer ze lichtjes de vijf pond overtrof.110 Bij deze schommelingen is ook 1709 een hoogtepunt, zoals bij de visprijzen ook het geval is. In Zottegem echter bleef de boterprijs stabiel.111 stuivers per stuk
stuks
stuivers per stuk
stuks
1700
2983
7
1708
2391
7
1701
3001
7
1709
2739
7
1702
2450
7
1710
2757
7
1703
2921
7
1711
3142
7
1704
2976
6
1712
3050
7
109
Zie bijlage, voedingsprijzen, Antwerpen, stokvis, prijs.
110
Zie bijlage, voedingsprijzen, Antwerpse stokvis, gewicht.
111
Zie bijlage, voedingsprijzen, Zottegem, ganzen, boter en eieren.
31
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
1705
2621
7
1713
2947
5
1706
2550
7
1714
3049
7
1707
2413
7
1715
3098
7
Figuur 4. Antwerpen Sint Elisabethgasthuis, slachtossen. (stuivers per stuk, Brabantse stuivers) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 692-693.
Er is geen spectaculaire evolutie bij de prijzen van slachtossen aangekocht door het Sint Elisabethgasthuis. er is inderdaad sprake van een stijging maar in vergelijking met de prijzen van de eerste jaren van de achttiende eeuw is deze niet spectaculair te noemen.112 Opvallend is echter het feit dat het Sint Elisabethgasthuis in 1713 slechts vijf in plaats van de gebruikelijke zeven ossen aanschafte. 1713 blijkt uit de overige gegevens inderdaad geen goedkoop jaar te zijn. Waarom dat in 1713 plots wel invloed heeft op het inkoopgedrag en niet in 1709 wanneer er sprake was van veel hogere prijzen, behalve dan voor boter in Antwerpen, is niet duidelijk. De meest logische oplossing is dat het gasthuis dat jaar een royale schenking in nature ontving wat de aankoop van twee ossen overbodig maakte. Een andere mogelijke verklaring is de veepest. Volgens De Herdt sloeg de eerste golf, 1710-1720, amper toe in de Zuidelijke Nederlanden. Toch werden in 1714 preventieve maatregelingen afgekondigd door de regering. Misschien was er toch sprake van schade in de Zuidelijke Nederlanden ook al is er geen melding van terug te vinden in de bronnen. Het is in ieder geval opvallend dat het net de boterprijs is die erg hoog staat in 1713. Het sterven van vee gaat namelijk resulteren in een gebrek aan boter wat een hogere prijs gaat veroorzaken. Een laatst mogelijke optie is dat de verantwoordelijke van het gasthuis geruchten m.b.t. de rundveepest opving en de consumptie van rundvlees wantrouwde. Tenslotte was men nog steeds niet overtuigd van de oorzaken van deze plaag.113
112
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, slachtossen.
113
R. De Herdt, op. cit., pp. 4-5.
32
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Oudenaarde, groente- en graanprijzen. 1690-1715. 800 700 600 500 400 300 200 100 1690 1691 1692 1693 1694 1695 1696 1697 1698 1699 1700 1701 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711 1712 1713 1714 1715
0
tarwe
rogge
erwten
Figuur 5: Erwten, tarwe, rogge: per Gentse zak (in Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. I. p. 84-85
Duidelijker zijn de verschillende graanprijzen. Uit gegevens van stad Oudenaarde, omgeving van Gent114, blijkt dat de tarweprijs verdrievoudigde op twee jaar tijd, net als in Brugge115. De Oudenaardse roggeprijs was zelfs ongeveer vier keer zou hoog in 1709 als in 1707.116 Natuurlijk volgden ook de broodprijzen deze trend zoals gegevens uit Eeklo aanwijzen.117 Zowel in Oudenaarde, Eeklo als in Zottegem zou dit enorme prijsniveau de gehele achttiende eeuw niet meer worden geëvenaard. Deze hoge prijzen waren het resultaat van één van de, volgens V. Van Menen, laatste grote graancrisissen van de pre-industriële periode. Deze zou veroorzaakt zijn door de buitensporig harde winter 1708-1709. Daarnaast werden grote hoeveelheden graan en andere levensmiddelen opgeëist door de aanwezige troepen. Ook deserterende troepen waren een ware plaag voor de bevolking. Een eidispensatie lijkt dus zeker op haar plaats te zijn geweest. Opvallend is dat in 1709, wanneer de meeste prijzen hun hoogtepunt bereiken, geen enkele dispensatie werd toegestaan in het bisdom Brugge. Mogelijks erkende het vicariaat de stijgende prijzen als een probleem maar
114
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, stokvis, gewicht.
115
Zie bijlage, voedselprijzen, Brugge, tarwe.
116
Zie bijlage, voedselprijzen, Oudenaarde, rogge, tarwe en erwten.
117
Zie bijlage, voedselprijzen, Eeklo, brood.
33
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
besloot men in 1709 strenger op te treden. De prijzen stegen echter tot astronomische hoogten waarna men de schade probeerde te herstellen met een dispensatie in 1710. Nog vreemder dan het gebrek aan een dispensatie, of zelfs de vraag ernaar, is het gebrek van enige reactie van de regering. De situatie van de algemene voedingswaren was minstens even erg, en in vele gevallen zelfs erger, dan in 1702-1703, toch nam men geen maatregelen. Jammer is dat de visprijzen slechts bekend zijn voor 1709 en niet voor de daaropvolgende jaren. Het prijsverschil tussen 1708 en 1709 is immens en had mogelijks zelfs de regering niet voorzien. Indien er ook in 1710 nog steeds sprake zou zijn van een bijzonder hoge visprijs zou het uitblijven van enige reactie van de regering als vreemd omschreven kunnen worden. Het gebrek aan cijfergegevens echter sluit een daling in 1710 niet uit. Een eventuele verklaring voor deze situatie is de toenmalige politieke situatie in de Zuidelijke Nederlanden. Vanaf 1706 kwamen deze namelijk onder het bewind van het Anglo-Bataafs condominium tot 1716. Een belangrijk punt in de hele discussie rond de vastenwetgeving is de ZuidNederlandse handelsbalans. De kuststreek slaagde er, ondanks pogingen van de regering, niet in om te voldoen aan de grote vraag naar vis gedurende de vasten. Daarom werden grote hoeveelheden geïmporteerd vanuit de Republiek. Vooral Antwerpen en Brabant werden bevoorraad door deze Hollandse vis omwille van hun ligging.118 De hele situatie was echter bijzonder negatief voor de ZuidNederlandse handelsbalans. De katholieke vasten echter hield de vraag naar vis hoog. Om deze kapitaalstroom naar de Republiek te stoppen restte de regering slechts twee oplossingen. Men kon de eigen nationale visvangst stimuleren, wat gebeurde door het oprichten van een Blankenbergse visserscompagnie in 1699. Deze compagnie slaagde er niet in haar doel te bereiken, mede door een grote brand in 1719.119 De overige strategie was het inperken van het vleesverbod gedurende de veertigdaagse vasten. Ook de Republiek was op de hoogte van de economische voordelen die de katholieke vasten hen bood. Daarom probeerden zij gedurende hun bewind over de Zuidelijke Nederlanden het vleesverbod zo goed mogelijk in stand te houden. Althans dit beweerde de Hoge Raad der Nederlanden te Wenen in 1721.120 Deze situatie kan verklaren waarom, ondanks de enorme prijzen, er geen vleesdispensatie werd toegestaan in Brugge. In Gent echter was er wel sprake van een dispensatie, zowel voor eieren als vlees in 1709.121 Ook in Frankrijk stonden de religieuze
118
F. Prims, “Het Antwerpsche haringvraagstuk der XVIIIde eeuw.”, in: Antwerpiensia, 17 (1947), p. 1
119
R. Willaert, op. cit., pp. 53-54.
120
Ibidem, pp. 53-55.
121
L. Dosogne, op. cit., p. 36.
34
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
autoriteiten een dispensatie toe in 1709 omwille van de harde winter.122 Er kwam een einde aan de oorlog in 1713 met de vrede van Utrecht. Hierdoor kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bewind. Ook werd het barrièretraktaat afgesloten in 1715. Troepen uit de Republiek werden gelegerd in de Zuidelijke Nederlanden als bescherming voor een mogelijke aanval uit Frankrijk.123
2. 1716-1737. In 1716 werd er, na een tiental jaar, eindelijk een nieuwe bisschop aangesteld te Brugge. Het ging om Hendrik Jozef van Susteren124 die eerder al vicaris-generaal van het aartsbisdom Mechelen was geweest.125 Ook in Mechelen werd een nieuwe aartsbisschop geïnstalleerd namelijk Thomas-Filips d’Alsace126, een fervent aanhanger van Rome.127 Al in zijn eerste vastenbrief verleende van Susteren zijn pastoors de bevoegdheid armen te dispenseren voor vlees en eieren. Verder stond hij zowel in 1718 als in 1719 eieren toe op vraag van de Brugse magistraat. In 1720 ging het initiatief voor de eidispensatie van hemzelf uit. Telkens benadrukte hij in zijn vastenbrieven het belang van de vasten. Hij betreurde de achteruitgang van het gebod maar zijn vaderlijk hart had medelijden met de armoede en de stilstand van de handel. Ook al wees hij op het feit dat de slechte tijdsomstandigheden veroorzaakt werden door de toorn van God.128 In Gent was al een eidispensatie van kracht sinds 1712. Deze dispensatie was in 1716 nog steeds nodig omwille van een aantal
122
A. Montenach, “Esquisse d’une économie d’illicite. Le marché parallèle de la viande à Lyon pendant le
Carême (1658-1714).”, in: Crime, Histoire et Sociétés, 5 (2001), 1, p. 9 123
R. Vermeir, Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008, p. 62
124
Hendrik Jozef van Susteren (1715-1743): was afkomstig uit Amsterdam. Hij studeerde in Leuven en werkte
aanvankelijk onder aartsbisschop de Precipiano voor hij het bisdom Brugge toegewezen kreeg. Hij was, net als zijn collega’s een groot tegenstander van het jansenisme. Hij stond gekend om zijn pastorale ijver en schoot vaak de bisschoppen van Gent of Ieper ter hulp bij afwezigheid. R. Mols, ‘De seculiere clerus’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Filbula-Van Dishoeck, 1980, vol IX, pp. 379-382. 125
R. Willaert, op. cit., 1981, p. 48.
126
Thomas-Filips d’Alsace-Boussu (1716-1759): was van adellijke afkomst. Hij studeerde in Rome en bezat
verschillende invloedrijke relaties in de Zuidelijke Nederlanden. Voor zijn benoeming tot aartsbisschop kreeg hij eerst, officieus, het bisdom Ieper toegewezen. Hij was bijzonder trouw aan Rome en steunde de regeringspolitiek, voor zover deze de Kerk niet schaadde. R. Mols, ‘De seculiere clerus’, pp. 367-379. 127
R. Willaert, op. cit. p. 48.
128
Ibidem, p. 49.
35
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
‘plagen’. Volgens L. Dosogne gaat het hier wellicht om een tekort aan voedsel.129 De sterftecijfers voor deze periode liggen dan ook bijzonder hoog in de Sint Jacobsparochie te Gent.
Sterftecijfers Sint Jacobsparochie Gent 1700-1740. 300 250 200 150 100 50 0
Figuur 6 Gent, Sint-Jacobsparochie: Overlijdens per oogstjaar. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e-18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 19721973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke). Een jaar waarin er sprake is van een vleesdispensatie te Gent wordt aangeduid met een *.
Sinds 1712 zijn er inderdaad een aantal kleine sterftepieken zoals 1715, 1717 en 1719, waarbij vooral deze laatste opvalt. Ondanks de periode van relatieve rust sinds 1714 liggen de cijfers dat jaar hoger dan gedurende de Spaanse Successieoorlog in het begin van de eeuw. In 1723 zou er net pas besmettelijke ziekte achter de rug zijn geweest in Gent.130 De vraag is wat de bisschop hiermee precies bedoelde. Had hij het over het najaar van 1722 of woedde de ziekte vooral in januari of februari? In 1722 blijven de sterftecijfers stabiel t.o.v. het voorgaande jaar. Wel is er een lichte stijging in 1723, dit zou erop kunnen wezen dat de bisschop doelde op het begin van 1723. In 1726 en 1727 gaan de sterftecijfers stijgen. Er was geen sprake van een epidemie maar van der Noot heeft het wel over een overvloed der Wateren en een voedselschaarste. Mogelijks hebben deze de bevolking verzwakt. Er werd dan ook een vleesdispensatie toegestaan in 1726 en een eidispensatie in 1727. Het is niet duidelijk of er sprake was van een dispensatie in 1729, wanneer de
129
L. Dosogne, op. cit., p. 37
130
Ibidem, p. 37
36
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
mortaliteitscijfers het hoogste peil in dertig jaar behaalden. Het lijkt er wel op dat het vicariaat, dat de overleden bisschop van der Noot verving sinds zijn dood in 1729, de ernst van de situatie inzag en reageerde d.m.v. een dispensatie voor eieren in 1730.131 Het was geen probleem voor een bisschop om een algemene eidispensatie af te kondigen. Net als hij bevoegd was voor het verlenen van particuliere dispensaties. De macht om een algemene vleesdispensatie af te kondigen voor een bepaalde streek echter lag bij de paus. Zowel de regering als de aartsbisschop hadden in het verleden dan ook een aantal keer om een dispensatie verzocht wanneer er sprake was van alarmerende omstandigheden. In 1720 echter gingen een aantal Franse bisschoppen spontaan in tegen dit gebruik en vaardigden zij op eigen initiatief een vleesdispensatie af. De Brusselse regering was deze situatie natuurlijk niet ontgaan en communiceerde met aartsbisschop d’Alsace over de mogelijkheid zo’n situatie in de Zuidelijke Nederlanden te realiseren. D’Alsace ontkende de noodzaak van het vleesverbod en benadrukte opnieuw de beperkingen van zijn bevoegdheden. Blijkbaar twijfelde d’Alsace aan de trouw van zijn collega’s voor Rome want hij drong aan bij de paus de vleesdispensatie goed te keuren uit vrees dat een aantal bisschoppen dit op eigen houtje zouden doen. Wat de paus besliste is niet duidelijk. In Brugge werd in 1720 in ieder geval enkel de consumptie van eieren toegestaan. De volgende twee jaar is wel zeker dat de paus de dispensatie verleende. In beide gevallen gebeurde dat op verzoek van de regering en uit angst voor een heersende pestepidemie in Frankrijk. Na de beslissing van de paus bleef de regering echter uitermate geïnteresseerd in de afgekondigde vastenbrieven.132 Waarom is niet helemaal duidelijk. Mogelijks waren ze nieuwsgierig naar wat men als argumentatie opgaf of misschien wilden ze weten of de bisschoppen de regering zouden linken aan de dispensatie. Een andere optie is dat men zeker wilde zijn dat een vleesdispensatie effectief toegestaan werd. De paus schafte namelijk het vleesverbod niet af voor de vasten van 1721 en 1722, hij gaf de bisschoppen de mogelijkheid zelf te beslissen of er al dan niet een vleesverbod noodzakelijk was in hun bisdom. Een mooi voorbeeld hiervan is de situatie in het bisdom Brugge in 1722. Van Susteren had al een vastenbrief uitgezonden waarin hij geen vleesdispensatie verleende. Wanneer hij de pauselijke beslissing vernam kondigde hij niet onmiddellijk een nieuwe vastenbrief af. Hij treuzelde. Al uit zijn eerste vastenbrief bleek dat hij de toenemende versoepeling betreurde. De regering echter nam al snel contact op met van Susteren en drong erop aan een nieuwe vastenbrief te verspreiden gezien alle andere bisschoppen dit al hadden gedaan.133 Het is dus duidelijk dat de regering een groot belang hechtte aan de
131
Ibidem, p. 38.
132
R. Willaert, op. cit., pp. 51-53.
133
R. Willaert, op. cit., pp. 56-57.
37
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
vleesdispensatie en, in tegenstelling tot de paus, geen vertrouwen had in de beslissingen van de bisschoppen. In 1723 echter ondernam de regering geen stappen, naar eigen zeggen omdat het gevaar voor de pest geweken zou zijn. Zowel in Brugge als in Ieper en Gent werden in de periode 1723-1725 elk jaar een eidispensatie toegestaan. Als argumentatie gaf men de hoge prijs van de vis, de armoede, het gevaar voor ziektes en, in 1725, de sterfte van het vee.134
Stokvisprijzen Antwerpen 1702-1740. 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5
1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 … 1718 1719 1720 1721 1722 1723 1724 1725 1726 … 1730 1731 1732 1733 1734 1735 1736 1737 1738 1739 1740
0
Figuur 7 Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers)VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737.
De hoge visprijs lijkt zo langzamerhand een standaardargument te worden. Het is waar dat de prijs in 1719 ongeveer even duur is als in het begin van de achttiende eeuw. Ze ligt echter nog steeds een stuk lager dan in 1703 en 1709. Als we echter de rest van de grafiek bestuderen blijkt dat de visprijzen net niet gehalveerd zijn in de periode 1730-1740. Daarnaast ontbreekt ook de helft van de gegevens uit de periode 1710-1730 waardoor het moeilijk is een correct beeld te schetsen.135 In 1719 stond de boterprijs lager dan ze de afgelopen twintig jaar had gestaan. Het volgende jaar klommen
134
Ibidem, pp. 59-62.
135
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, stokvis.
38
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
de prijzen aanzienlijk om dan weer hevig te dalen tot in 1721. Vervolgens bleven ze op een vrij laag niveau tot 1740.136
Oudenaarde graan- en groenteprijzen 1710-1730. 400 350 300 250 200 150 100 50 0
tarwe
rogge
erwten
Figuur 8 Erwten, tarwe, rogge: per Gentse zak (in Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. I. p. 84-85
Ook de tarwe, rogge en erwtenprijzen uit Oudenaarde leken bijzonder goed mee te vallen, al is er sprake van een verdubbeling van de erwtenprijzen in 1719. C. Verlinden wijst erop dat erwten een belangrijk voedingsmiddel waren gedurende de vasten.137 Daarom kan deze scherpe prijsstijging belangrijk zijn ondanks de aanvaardbare overige prijzen. Er was sprake van een minieme piek in 1719 op het gebied van slachtossen waarna de prijzen met één derde daalden tot in 1723 om het volgende jaar weer op het niveau van 1719 te komen.138 De Gentse bisschop van der Noot stond in 1726 een vleesdispensatie toe op vraag van de Gentse magistraat. Hiervoor werd hij op de vingers getikt door de nuntius.139 Deze vreesde namelijk dat bisschop van der Noot de regering zo op verkeerde ideeën zou brengen. Tot dan toe had men een verzoek om dispensatie van de regering altijd doorverwezen naar Rome waarop de bisschoppen deze
136
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, boter.
137
C. Verlinden, Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe
eeuw), Brugge, De Tempel, 1959-1973, IV vol., pp. 288-289. 138
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, slachtossen.
139
Pauselijke gezant te Brussel.
39
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
bevoegdheid verkregen van de paus. Het feit dat in 1726 een bisschop zonder toelating van Rome handelde kon de regering ertoe aanzetten hier vaker op aan te dringen. De nuntius correspondeerde met de Brugse bisschop van Susteren over deze situatie.140 De ongeoorloofde dispensatie van van der Noot was overbodig geweest. De magistraten van een aantal Brabanste steden hadden in 1726 de bal aan het rollen gebracht. Naast de gebruikelijk hoge prijzen werden nu ook de weersomstandigheden voorgedragen als argumentatie. Daarnaast werden een aantal Brusselse geneesheren opgetrommeld om de schadelijke gevolgen van de vasten op de gezondheid aan te tonen. Via de Raad van Brabant en de landvoogdes kwam de zaak weer in Rome terecht waar de paus zijn zegen gaf over de dispensatie. Zijn beslissing was een tegenvaller voor van Susteren. Hij had namelijk een strategie ontwikkeld om de vasten van een verdere achteruitgang te redden. Hij verleende de pastoors van het bisdom de bevoegdheid om dispensaties voor vlees, smout en eieren te verlenen aan elke behoeftige. Zo zou een arm of ongezond persoon niet nodeloos lijden en kon het vleesverbod toch haar doel bereiken bij het gegoede deel van de bevolking. Op deze manier vermeed hij een algemene vleesdispensatie en hadden de vastenvoorschriften geen nefaste gevolgen voor de minder bemiddelde bevolking. Na het besluit van de paus gaf hij een nieuwe vastenbrief uit waarin hij waarschuwde voor misbruiken van de dispensatie en wees op het belang van de vasten voor de individuele gelovige.141 Het is vreemd dat de bisschop toch terugkomt op zijn vastenbrief, zeker wanneer hij mogelijkheden voorzag voor zijn minder bemiddelde gelovigen. Had hij de ernst van de situatie eerder onderschat en leek hem een vleesverbod nu toch noodzakelijk? Of vreesde hij, zoals vier jaar eerder het geval was, opnieuw opmerkingen te verkrijgen vanuit de regering indien hij het besluit van de paus niet volgde? Ook d’Alsace had problemen met het gedrag van de landvoogdes. Ondanks de zegen van de paus bleef hij gekant tegen een vleesdispensatie maar liet hij zich uiteindelijk ompraten door de nuntius. Dit alles zou hij omschrijven in een brief uit 1737 aan kardinaal Firrao de toenmalige staatssecretaris van de curie. Daarnaast beweerde hij ook dat Grootmeester van het Hof Visconti, die aanbleef tot 1732, zijn onvrede met de zaak begreep en ervoor zorgde dat de zaak de komende jaren niet meer voorkwam.142 De komende jaren kon hij zich inderdaad verheugen over een echte vleesloze vasten. Tot in 1731 stond de Brugse bisschop van Susteren telkens eieren toe en was vlees ten strengste verboden in zowel het bisdom Brugge als Ieper. Enkel in 1731 kregen de pastoors van Damme en Lapscheure de toestemming te dispenseren voor vlees. Van Susteren was echter nog niet tevreden.
140
R. Willaert, op. cit., pp. 63-64.
141
Ibidem, p. 63.
142
Ibidem, p. 74.
40
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Hij verlangde naar de tijd van de eerste christenen, wanneer vasten nog echt vasten was en er zelfs geen sprake was van zuivelproducten. De vele ziekten, armoede en slechte weersomstandigheden bewogen hem er echter toch toe een eidispensatie te verlenen.143 Het ontbreken van een vleesdispensatie in deze periode betekent echter niet dat de regering niet probeerde er één te verkrijgen. Na haar succes van 1726 vroegen de staten van Brabant in 1729 weer een vleesdispensatie aan.
Alweer was er sprake van een hoge visprijs, epidemieën en armoede.
Daarnaast nam men weer contact op met het Brusselse college van geneesheren. De landvoogdes boog zich over het probleem en stuurde een verzoek op naar Rome en naar aartsbisschop d’Alsace. Deze laatste liet haar beleefd weten dat zo’n beslissing niet door hem, noch door de andere bisschoppen genomen kon worden. De landvoogdes staakte haar geplande correspondentie met de overige bisschoppen en liet de zaak wellicht rusten. In 1733 was het de Brusselse magistraat die een poging waagde. Ze steunde alweer op een aantal Brusselse geneesheren die wezen op het gevaar van besmette lucht die vele ziekten kon veroorzaken. Deze keer werd ook de faculteit geneeskunde van de Leuvense universiteit geraadpleegd die ook wees op de absolute noodzaak van een vleesdispensatie. Ditmaal liet de landvoogdes zich niet afschrikken door d’Alsace en deelde ze haar wens wel mee aan de verschillende bisschoppen. Daarop nam de aartsbisschop ook contact op met zijn collega’s in de hoop een uniforme regeling te kunnen treffen voor de Zuidelijke Nederlanden. Hij vreesde namelijk dat het gezag van de Kerk in gevaar zou komen bij een gebrek aan eenheid. Uiteindelijk besloot men de vleesdispensatie toe te staan.144 Opmerkelijk is dat men zich hierbij niet richtte tot Rome en dat terwijl d’Alsace het vorige jaar nog benadrukt had dat het afkondigen van een dispensatie niet zijn bevoegdheid noch die van de andere bisschoppen was. Mogelijks was niet elke bisschop het hierover eens. Zo had van der Noot in 1726 zijn bevoegdheden al overschreven. D’Alsace zou in latere jaren benadrukken dat een dispensatie verleend zonder de toestemming van Rome enkel mogelijk was indien er sprake was van een noodsituatie. Deze noodsituatie was mogelijks een zware verkoudheid die Parijs trof in 1733. Hierdoor stegen de verleende dispensaties enorm.145 1725
142
1731
141
1726
196
1732
173
1727
225
1733
144
143
Ibidem, pp. 62-66.
144
Ibidem, p. 66-69.
145
R. Abad, “un indice de déchristianisation? L’évolution de la consommation de viande à Paris n carême sous
l’Ancien Régime”, in: Revue Historique, 641 (1999), p. 256
41
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
1728
152
1734
136
1729
245
1735
170
1730
191
1736
187
Figuur 9 Gent, Sint-Jacobsparochie: Overlijdens per oogstjaar. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e-18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 19721973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke).
In de Sint Jacobsparochie te Gent lijkt het aantal sterfgevallen in 1733 niet uitzonderlijk, in vergelijking met het voorgaande jaar lijkt het aantal zelfs aan de lage kant te zijn. Natuurlijk is d’Alsace aartsbisschop van Mechelen en is het mogelijk dat er daar wel een dodelijke epidemie huisde, of zelfs gewoon de zware verkoudheid waar Abad naar verwijst. Het is echter waarschijnlijker dat d’Alsace zich eerder liet leiden door zijn wens naar een uniforme vastenwetgeving in de Zuidelijke Nederlanden. Ondanks de beslissing van de bisschoppen weigerde bisschop van Susteren een vleesdispensatie toe te staan. Hij herinnerde d’Alsace aan hun correspondentie van 1726. Hierin wees deze op het foute signaal dat van der Noots beslissing om een dispensatie toe te staan zonder overleg met Rome zou veroorzaken. Tegen de beslissing van zijn collega’s in hield van Susteren dus vast aan het belang van Rome in deze kwestie. Volgens R. Willaert was dit echter niet zijn enige motivatie. Hij zou daarnaast ook beweren dat de maatregel simpelweg niet nodig was.146 Net als in 1726 had hij nu weer een particuliere dispensatiebevoegdheid verleend aan de pastoors van zijn bisdom. Al wie te arm of gebrekkig van gezondheid was, kon een individuele vleesdispensatie voorkomen. Hierdoor was van Susteren overtuigd dat hij meer dan voldoende had gedaan. De werkelijke armen konden zich sowieso geen vlees permitteren waardoor een dispensatie enkel een verschil uitmaakte voor de rijken, die deze niet nodig hadden.147
3. 1737-1760 In oktober 1740 stierf Karel VI wat de Spaanse Successieoorlog ontketende. Karel VI zelf zag graag zijn dochter Maria-Theresia op de troon en had, na vele toegevingen, hiervoor steun verkregen van Engeland en de Verenigde Provinciën. Frankrijk en Pruisen verkozen echter haar nicht op de Oostenrijkse troon. De oorlog zou duren tot 1748 wanneer de vrede van Aken werd bezegeld. De laatste twee jaren werden de Zuidelijke Nederlanden bezet door Frankrijk.148
146
R. Willaert, op. cit., p. 71.
147
Ibidem, p. 71.
148
R. Vermeir. op. cit.,p. 92
42
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Door in 1733 zelfstandig een vleesdispensatie toe te staan bewees D’Alsace dat de mogelijkheid hiertoe bestond. Het was namelijk effectief toegestaan voor bisschoppen een dispensatie toe te kennen wanneer er sprake was van een noodsituatie. In tegenstelling tot de voorgaande jaren zou het debat dan ook verschuiven naar de noodzaak van de dispensatie. Het voordeel aan deze vorm van discussie is dat ze eenvoudig te controleren is aan de hand van cijfermateriaal. Hoewel er slechts weinig prijzen beschikbaar zijn is het toch mogelijk om een beeld te schetsen van de economische situatie en zo te achterhalen welke partij de omstandigheden ging overdrijven of minimaliseren. Deze vorm van conflict diende zich al aan bij de volgende aanval van de Brusselse magistraat op het vleesverbod. Daarbij werkte ze opnieuw samen met de landvoogdes, het Brusselse geneesherencollege en de Leuvense faculteit geneeskunde. Aartsbisschop d’Alsace weigerde hun argumentatie te erkennen. Wanneer de landvoogdes wees op het gebrek aan vis ontkende hij dit. Verder waren er niet meer armen dan normaal en van een groter risico op ziektes had niemand hem op de hoogte gebracht.149 De stokvisprijzen uit Antwerpen, waarmee we de argumentatie kunnen verifiëren, stellen echter teleur. Er blijken geen cijfers te zijn voor 1737. Verder is er sprake van een bescheiden stijging van de boterprijzen. Echter niets wereldschokkends in vergelijking met de afgelopen tien jaar.150 De rogge, tarwe en erwtenprijzen afkomstig uit Oudenaarde zijn dan weer interessanter. Er is sprake van een onbeduidende stijging. Opvallend is echter dat deze blijft toenemen om in 1740 een indrukwekkend hoogtepunt te kennen. Deze crisis is echter nog niet bereikt in 1737 en waarschijnlijk ook nog volkomen onvoorspelbaar.151 Ook de prijs van slachtossen te Antwerpen wijst niet op een probleemsituatie, net als de boter, eieren en ganzenprijzen in Zottegem.152 De prijzen leken dus vrij redelijk te zijn, tenminste niet bijzonder verschillend van de afgelopen tien jaar. De mogelijkheid tot extreem dure vis blijft echter bestaan gezien er geen gegevens zijn die de landvoogdes tegenspreken. Hierboven werd de onvrede van d’Alsace met de bemoeienissen van de regering rond de vasten al aangekaart. Naar aanleiding van de discussie van 1737 zou d’Alsace verslag uitbrengen aan de staatsecretaris van de curie. Daarin beweerde hij bijzonder ontevreden geweest te zijn over de vleesdispensatie toegestaan door de paus in 1726. Naar aanleiding van zijn ongenoegen zou Grootmeester van het Hof Visconti ervoor zorgen dat de vastenaffaire niet meer ter sprake kwam. D’Alsace beweerde vervolgens dat hij vermoedde dat de vastenaffaire vergeten was door de
149
R. Willaert, op. cit., p. 73.
150
Zie bijlage, voedingsprijzen, Antwerpen, boter.
151
Zie bijlage, voedingsprijzen, Oudenaarde, erwten, tarwe en rogge.
152
Zie bijlage, voedingsprijzen, Zottegem, ganzen, eieren, boter.
43
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
regering, tot de onredelijke vraag van 1737. Vervolgens wees hij op verschillende signalen van verontwaardiging die hij vernam uit zijn persoonlijke omgeving en raadde hij de paus aan een vleesdispensatie niet al te makkelijk meer toe te staan.153 Het is opmerkelijk dat d’Alsace beweerde in de veronderstelling te zijn dat de regering sinds 1726 de hele vastenkwestie vergeten was tot 1737. In 1729 was er een aanvraag ingediend door de landvoogdes die d’Alsace beleefd geweigerd had. In 1733 had d’Alsace na overleg met de verschillende Zuid-Nederlandse bisschoppen een vleesdispensatie afgekondigd. In ieder geval is er hier sprake van twee aanvragen. Waarom hij deze van 1729 gaat negeren is niet duidelijk, misschien achtte hij hem niet belangrijk genoeg. De aanvraag was inderdaad niet verder dan correspondentie tussen hem en de landvoogdes gegaan. Waarom hij zweeg over de kwestie 1733 is mogelijks te wijten aan het feit dat hij Rome liever niet op de hoogte bracht van zijn zelfstandige optreden. Rome antwoordde positief op de vraag van de aartsbisschop en gaf aan zo’n beslissing niet te willen nemen tegen zijn mening in. Er kwam dan ook geen vleesdispensatie in 1737.154 Het verbond van de magistraat van Brussel, het geneesherencollege en de faculteit geneeskunde van de universiteit van Leuven diende opnieuw een verzoek in voor de vasten van 1738.155 De argumentatie bleef hetzelfde en lijkt nu ook aan te sluiten bij de realiteit. Nog maar één of twee jaar verwijderd van de hoogste prijzen uit de hele achttiende eeuw, op crisisjaren 1709-1710 na, beginnen de prijzen langzaamaan te stijgen. De vraag werd gesteld aan zowel de aartsbisschop als de bisschop van Antwerpen maar het is onbekend hoe deze hierop reageerden. In 1740
smeekten
verschillende
magistraten,
waaronder
die
van
Gent, en
alweer
het
geneesherencollege om een vleesdispensatie bij de landvoogdes. Deze schreef meteen een brief aan de aartsbisschop, die zich in Rome bevond. Vervolgens vroeg de regering het vicariaat contact op te nemen met d’Alsace en verzocht ze de bisschoppen Gent en Kamerijk om een dispensatie. Het waren namelijk de magistraten uit deze regio’s die het verzoek hadden ingediend. Beiden stemden toe, net als het vicariaat. Vervolgens richtte de regering zich ook op de overige bisschoppen. Van Susteren, de bisschop van Brugge, voldeed onmiddellijk aan de wensen van de regering en benadrukte de rol van de landvoogd in de beslissing, iets wat hij tot dan toe altijd vermeden had. Volgens R. Willaert is het onduidelijk welke rol d’Alsace speelde in de toekenning. In 1752 zou hij aan de landvoogd schrijven dat 1740 een uitzonderingsjaar was geweest waarin hij een dispensatie toestond zonder contact op te nemen met Rome. Dit zou hij enkel en alleen maar gedaan hebben omdat er sprake was van epidemische ziekten. Hij liet dus uitschijnen dat hijzelf verantwoordelijk was voor de beslissing. Het is echter ook mogelijk dat hij zich achteraf achter de beslissing van het
153
R. Willaert, op. cit., p. 74.
154
Ibidem, p. 76.
155
Ibidem, p. 76.
44
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
vicariaat schaarde. Volgens C. Bruneel was er effectief sprake van een dysenterie epidemie in 1741. Het is mogelijk dat d’Alsace deze epidemie bedoelde en deze al vroeger schade toebracht dan C. Bruneel vermoedde.156 De mortaliteitscijfers van de Sint-Jacobsparochie te Gent wijzen alvast op een enorme sterftepiek in 1741. In 1740 was de toestand stabiel t.o.v. 1739.157 Daarnaast stierf Karel VI in 1740 wat de Oostenrijkse Successieoorlog ontketende. Hoewel Bruneel C. beweert dat oorlog de verspreiding van dysenterie stimuleerde kon er nog geen sprake zijn van oorlog gedurende de vastenperiode van 1740, hoewel er volgens d’Alsace wel al van epidemische ziekten waren te Brabant. Karel VI stierf namelijk pas in oktober en de effectieve Oostenrijkse Successieoorlog startte in december 1740. Mogelijks was de epidemie waar d’Alsace over sprak dus geen dysenterie en was Bruneel C. correct met zijn datering en zijn link met de Oostenrijkse Successieoorlog. Wel is zeker dat er sprake was van dysenterie in 1742.158 Een andere mogelijkheid is dat er helemaal geen epidemie was voor de vastenperiode van 1740, in ieder geval niet in de Sint-Jakobsparochie te Gent.159 V. Van Meeren lijkt zelfs niet op hoogte van een epidemie. Zo verklaart ze het volgende: De nefaste invloed van deze mislukte oogst op het sterftecijfer liet zich pas voelen in 1741. Een andere uitleg voor deze 347 overlijdens kon niet gevonden worden. Het werk van C. Bruneel richt zich voornamelijk op Brabant. Het is dus perfect mogelijk dat de plotse piek van de sterftecijfers te Gent in 1741 enkel veroorzaakt werd door een slechte oogst veroorzaakt door een harde winter. Maar 1741 was hoogstwaarschijnlijk niet de enige harde winter in de achttiende eeuw. In een vergelijkbare situatie in 1709 stierven dan ook maar half zoveel mensen.160 Het is dan ook aannemelijker dat de harde winter en de oogst samen met de epidemie voor dit reusachtige cijfer verantwoordelijk zijn. Er is dus geen bewijs dat de dringende redenen uit 1740, waar d’Alsace de landvoogd over schrijft in 1752, effectief bestonden. Het is denkbaar dat d’Alsace zich, al dan niet bewust, vergiste van jaartal. Daarnaast was de landvoogd zijn ‘tegenstander’ die vaak probeerde een dispensatie te verkrijgen. De context van de correspondentie bedroeg dus hoogstwaarschijnlijk alweer een verhitte discussie over een te bekomen dispensatie. Wel was 1740 een jaar met aanzienlijke prijzen voor eieren, vijgen, boter, rogge, tarwe, erwten en natuurlijk ook brood. Enkel de visprijzen stegen minimaal.161
156
C. Bruneel, La mortalité dans les campagnes: le Duché de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Leuven, Editions
Nauwelaerts, 1977, p. 523. 157
Zie bijlage, mortaliteitsgegevens, Gent.
158
R. Willaert, op. cit., p .81
159
Zie bijlage, mortaliteitsgegevens, Gent.
160
Zie bijlage, mortaliteitsgegevens, Gent.
161
Zie bijlage, voedingsprijzen, alle grafieken.
45
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
In 1741 verzocht de regering alweer om een vleesdispensatie. Naast de traditionele argumentatie wees de regering ook op het feit dat het vlees goedkoop was en het economisch interessanter zou zijn voor de Zuidelijke Nederlanden om vlees te eten gedurende de vasten i.p.v. dure buitenlandse vis.162 Zo bijzonder laag stond de prijs voor slachtossen te Antwerpen echter niet, toch niet in vergelijking met de laatste vijf jaar. Mogelijks is dit wel het geval voor andere vleeswaren.163 De regering nam contact op met het Mechelse vicariaat, hoogstwaarschijnlijk was d’Alsace nog steeds in Rome, waar men contact opnam met de paus. Er werd een vleesdispensatie toegestaan voor de Nederlanden die gevolgd werd in o.a. Mechelen en Ieper. Van Susteren echter weigerde opnieuw de algemene dispensatie te volgen en stond enkel eieren toe in Brugge. Ook in 1742 gaf de paus een dispensatie voor de Zuidelijke Nederlanden omwille van de vele epidemieën zoals dysenterie of rottende koortsen. Zelfs d’Alsace en van Susteren waren het volmondig eens met de noodzaak van een dispensatie.164 In Ieper echter zou bisschop Delvaux een dispensatie weigeren. Hij verwees naar een encycliek die paus Benedictus XIV het vorige jaar had afgekondigd.165 Daarin hamerde de paus op het belang van een goed naleven van de vasten en veroordeelde hij de vele dispensaties en gemakzucht van de gelovigen. De paus zelf scheen de situatie ernstig genoeg te vinden om toch een dispensatie te verlenen maar Delvaux beweerde dat Ieper voorlopig gespaard was gebleven van de rampen die de Zuidelijke Nederlanden teisterden.166 Het volgende jaar liep zonder problemen, maar in 1744 ontstond opnieuw een discussie tussen de regering en het episcopaat. Deze keer kwam het initiatief vanuit de magistraat van Bergen waar zopas een garnizoen gelegerd was, ten gelegenheid van de Oostenrijkse Successieoorlog, dat een groot deel van het beschikbare voedsel consumeerde. De regering vond dat een gegronde reden en breidde de aanvraag uit naar de gehele Zuidelijke Nederlanden wegens vochtig en mistig weer, wat ziektes kon veroorzaken. Aartsbisschop d’Alsace had altijd aangegeven dat een dispensatie kon worden toegestaan zonder advies uit Rome bij uiterste nood. De regering besloot dat deze optie van toepassing was maar het episcopaat dacht daar anders over. Het grote aantal zieken werd ontkend en daarnaast zouden de graan- en groenteprijzen laag staan wat positief was voor de armen.167
162
R. Willaert, op. cit., p. 81.
163
Zie bijlage, voedingsprijzen, Antwerpen, slachtossen.
164
Ibidem, p. 81-84.
165
Deze encycliek zal uitvoerig besproken worden in deel III.
166
Ibidem, p. 88.
167
Ibidem
46
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Oudenaarde, graan- en groenteprijzen 1730-1760. 450 400 350 300 250 200 150 100 50 1730 1731 1732 1733 1734 1735 1736 1737 1738 1739 1740 1741 1742 1743 1744 1745 1746 1747 1748 1749 1750 1751 1752 1753 1754 1755 1756 1757 1758 1759 1760
0
tarwe
rogge
erwten
Figuur 10 Erwten, tarwe, rogge: per Gentse zak (in Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. I. p. 84-85
Die laatste bewering klopt niet helemaal. Wanneer we de graan en erwtenprijzen van Oudenaarde bekijken blijkt dat de prijzen inderdaad laag stonden in 1742 en 1743. Dit jaar echter was er sprake van een aanzienlijke stijging. Niets wereldschokkends maar toch te hoog om van ‘lage prijzen’ te spreken.168 Er moet wel op gewezen worden dat de vasten in het voorjaar plaatsvindt. Een dispensatiebeslissing gebeurde meestal in de periode december tot maart. Het is dus goed mogelijk dat bisschoppen na twee positieve jaren van aangename prijzen eerder geneigd zijn streng op te treden. Als extra argumentatie gaf d’Alsace aan dat het land zich in oorlog bevond. D.m.v. een strenge vastenperiode zou men misschien een gunstige afloop kunnen bekomen. Hij was daarnaast ook berucht voor een schandaal. Met de recente encycliek van paus Benedictus XIV in gedachten stond hij liever geen dispensatie toe die niet bijzonder noodzakelijk was.169 Hij correspondeerde met de Gentse bisschop van der Noot170 en de Brugse bisschop de Castillon over de kwestie en hamerde
168
Zie bijlage, voedselprijzen, Oudenaarde, erwten, tarwe en rogge.
169
Ibidem, p. 86.
170
Maximiliaan Antoon van der Noot (1742-1770). (voorganger De Smet) M.A. van der Noot was de neef van
P. E. van der Noot en had zijn functie ook te danken aan zijn oom. Hij studeerde in Reims, Leuven en, zonder succes, te Rome. Zijn carrière binnen de Kerk begon hij bij zijn oom te Gent die hij vaak mocht assisteren. Zo
47
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
daarbij nogmaals op het belang van een goedkeuring uit Rome. Van der Noot en de Castillon sloten zich aan bij de aartsbisschop. Om eventuele armen en zieken in hun bisdom tegemoet te komen kon men, mits bewijs van een geneesheer, een particuliere vleesdispensatie bekomen.171 De komende drie jaar verliepen vrij rustig. Eidispensaties werden spontaan verleend en de regering ondernam geen stappen tegen het vleesverbod.172 Er was nochtans sprake van een bijzonder goede reden om een dispensatie aan te vragen: een tweede golf rundveepest woedde door Europa. Deze dankte volgens de Herdt zijn verspreiding aan de Oostenrijkse successieoorlog. De troepen van MariaTheresia verspreidden het virus opnieuw over West-Europa en deze keer deelden de Zuidelijke Nederlanden ook in het verlies. Al zou de rundveepest opnieuw minder harde klappen aangebracht hebben dan in de rest van Europa. Volgens de Herdt zou de rundveepest haar ultieme hoogtepunt bereiken gedurende 1740-1742 naar aanleiding van de Oostenrijkse successieoorlog en daarna sterk verzwakken.173 In de vastenbrieven echter werd in deze periode enkel melding gemaakt van armoede, hoge visprijzen, een mislukte oogst en slechte weersomstandigheden. Het zou inderdaad pas in 1744 zijn dat de rundveepest slachtoffers maakte in de Zuidelijke Nederlanden, namelijk in het bisdom Ieper. Bisschop Delvaux besluit het daaropvolgende jaar dispensaties voor smout toe te staan omwille van de hoge prijs voor boter. Hij spreekt niet over de veepest maar enkel over de toorn van God. Verder werd gedurende de periode 1745-1748 in Brugge de vermelding gemaakt van zowel veepest als oorlog. Bisschop van der Noot van Gent maakt in 1448 vermelding van de dood van vele dieren, de daaropvolgende drie jaar is er sprake van een dispensatie voor eieren omwille van ‘prangende redenen’.174 Naast de rundveepest werden de Zuidelijke Nederlanden extra onder druk
maakte hij telkens deel uit van de vicarissen-generaal aangesteld om de bisschop te vervangen bij diens aanwezigheid. Na ongeveer twintig jaar was hij president van het seminarie. Pas in 1743 werd hij tot bisschop aangesteld, al aasde zijn oom al langer op een positie voor hem en hoopte hij bisschop van Gent te worden na diens dood. De relatie met zijn medewerkers binnen het bisdom verliep niet optimaal. Zo behoorde hij niet tot de vier kandidaten die deze mochten voordragen voor de vrijgekomen positie in 1741. De meerderheid van het episcopaat steunde hem echter, net als de Geheime Raad. Van der Noot had het voordeel het bisdom bijzonder goed te kennen gezien er al vele jaren voor zijn benoeming al werkte. Hij liet zich echter constant bijstaan door een aantal vicarissen-generaal. Vooral in de jaren zestig nam, omwille van zijn ouderdam, hun stempel op het bestuur toe. Een van hen was van Eersel, de volgende bisschop van Gent. A. De Winter,op. cit., pp. 108-113. 171
R. Willaert, op. cit., p. 94.
172
Ibidem, pp. 91-93.
173
R. De Herdt, op. cit., p. 5.
174
R. Willaert, op. cit., pp. 91-94.
48
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
gezet door een Franse bezetting gedurende 1746-1748.175 Tenslotte zou, volgens C. Bruneel, in 1746 opnieuw een dysenterie epidemie uitbreken. Dat jaar maakte echter geen enkele bisschop melding van een epidemie. Maar dysenterie zou vooral slachtoffers maken in het najaar. Hierdoor is het logisch dat eventuele meldingen voornamelijk opduiken voor de vasten van 1747.176 Aan de bisschop van Roermond werd inderdaad een verzoek tot dispensatie ingediend vanwege de Raad van Geldere omwille van de epidemische ziekten.177 De bisschop vroeg advies aan aartsbisschop d’Alsace en daarmee viel de zaak stil. In 1748 schreef de Raad van Geldere daarom naar de regering in de hoop dat deze beide bisschoppen wel tot actie kon aanzetten. Bij hun vraag sloten ze een attest van een Roermondse geneesheer die beweerde dat er twee maanden dysenterie gewoed had. Deze was omgeslagen in rottende koortsen die nog steeds huishielden in het bisdom.178 Buiten weten van de Raad van Geldere om had de aartsbisschop alweer een dispensatie verkregen voor de gehele Zuidelijke Nederlanden vanuit Rome, de oorzaak hiervoor is onbekend. 1741
349
1746
203
1742
207
1747
160
1743
189
1748
209
1744
204
1749
153
1745
214
1750
166
Figuur 11 Gent, Sint-Jacobsparochie: Overlijdens per oogstjaar. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e-18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke).
De kans dat de dysenterie epidemie zich ook richting Gent had verspreid is vrij klein. Het sterftecijfer is met 214 inderdaad hoog in 1745 maar komt niet in de buurt van de vorige dysenterie epidemie in 1741. Het hogere sterftecijfer kan men ook kan linken aan de inname van Gent door Franse troepen waarna de stad werd leeggehaald. Tot in 1556 bleven de cijfers verder stabiel.179 Ook in 1749 stapte de Raad van Geldere met een geneesheer naar de bisschop van Roermond welke opnieuw weigerde. Deze argumenteerde hij met het traditionele bevoegdheidsargument. Een
175
R. Vermeir, op. cit., p. 92
176
C. Bruneel, op. cit., p. 523.
177
R. Willaert, op. cit., p. 98.
178
Ibidem, p. 99.
179
V. Van Meenen, Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te Gent in de 17e-18e
eeuw, Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol., (promotor C. Vandenbroeke), p. 26.
49
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
algemene dispensatie voor een geheel bisdom kon enkel toegestaan worden door de paus. De raad was hier niet mee akkoord gezien de bisschoppen van Keulen en Luik wel over deze bevoegdheden beschikten. De situatie met de Roermondse bisschop zorgde ervoor dat de veertigdaagse weer onder de aandacht kwam bij de regering. De situatie werd besproken op de Geheime Raad waar het jaar voordien raadslid de Nény nog had voorgesteld de vasten gewoon af te schaffen. Het besluit van de Geheime Raad was iets minder radicaal. Men vroeg de landvoogd contact op te nemen met Wenen om het probleem aan te kaarten. Als oplossing stelde men een dispensatie of een wijziging van de vasten voor. De voornaamste motivatie van de regering was niet meer de dysenterie van de Roermondse bevolking maar de negatieve impact van de vasten op de Zuid-Nederlandse economie. Er vloeide teveel geld af naar de Verenigde Provinciën door de visimport. Deze vis werd voornamelijk geconsumeerd als alternatief voor vlees gedurende de vasten. Door een permanente vleesdispensatie kon de vraag naar vis dalen en het geld binnen de Zuidelijke Nederlanden blijven wat een stimulans kon betekenen voor de economie. Het gaat hier niet om een nieuw concept. Al in 1519 had de Duitse keizer Maximiliaan de paus voorgesteld om de vasten te hervormen. Een spreiding over drie periodes zou eenvoudiger zijn voor de bevolking. De paus wees zijn voorstel af.180 Ook op de Opperste Raad der Nederlanden te Wenen werd de situatie al besproken in 1721. Men beschikte dan zelfs over concreet cijfermateriaal om het voorstel te ondersteunen. Als oplossing besloot men toen de nationale visserij te laten heropleven en een dispensatie aan te vragen.181 Helaas bestaan er geen invoergegevens voor het begin van de achttiende eeuw zodat het succes van de maatregelingen van de regering niet bestudeerd kan worden. In 1749 ging men dus opnieuw op zoek naar een oplossing voor het vastenprobleem, ook nu weer maakte men gebruik van twee denkpistes. Opnieuw besloot men een dispensatie te verkrijgen van Rome. Verder zocht men een manier om de bisschoppen ervan te overtuigen dat zij wel over de bevoegdheid beschikten om een dispensatie toe te staan.182 De discussie rond de bevoegdheden van de bisschoppen kan gezien worden binnen het kader van het jansenisme, waar o.a. de Nény een groot voorstander van was. Hierbij streefde men naar een sterke nationale Kerk met een grote autonomie voor de bisschoppen die nauwkeurig samenwerkten met de regering.183 Uiteindelijk gaf men de regering de opdracht de verschillende bisschoppen, net als enkele theologen, discreet te
180
R. Willaert, op. cit., pp. 99-103.
181
Ibidem, pp.53-55.
182
Ibidem, p. 100.
183
J. Roegiers, “Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden.”, IN: Algemene Geschiedenis der Nederlanden,
Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, vol. IX, p. 365.
50
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
raadplegen over de kwestie. De landvoogd besloot alleen de Antwerpse bisschop de Gentis en de Ieperse bisschop Delvaux te raadplegen. Hij had geen vertrouwen in de aartsbisschop en twijfelde aan de discretie van de overige bisschoppen.184 De Gentis echter had eerder te Wenen voor de keizerin gewerkt en als beloning voor bewezen diensten zijn functie verkregen. Delvaux was echter ziek en daarom onbeschikbaar dus werd alleen de Gentis gecontacteerd. Zijn antwoord was vrij teleurstellend voor de regering. Hij verdedigde de mening van de bisschoppen m.b.t. hun bevoegdheden. Daarvan mocht enkel afgeweken worden in ernstige situaties, zoals d’Alsace al jaren aanvoerde. Elke bisschop die anders handelde maakte een ernstige fout en zou worden terechtgewezen door zowel Rome als de aartsbisschop. Ook de hoop van de regering in Rome een bereidwillig oor te vinden leek hem weinig waarschijnlijk. Benedictus XIV had in 1741 én in 1745 een encycliek uitgegeven waarin hij hamerde op een correcte naleving van de vasten. De Gentis gaf wel enig advies. Hij verleende een paar argumenten waarmee de regering misschien succes kon oogsten in Rome. Daarnaast stelde hij voor een aanvraag in te dienen met een aantal Duitse prinsen en Frankrijk. De regering ging echter niet in op deze raad en besloot haar gebruikelijke politiek verder te zetten. Dit betekende dat wanneer een locaal verzoek van een magistraat werd ingediend ze contact opnam met de bisschoppen en eventueel met Rome.185 In 1750 en 1751 kregen de pastoors van o.a. Brugge en Ieper de toelating de dispenseren voor individuele gevallen. Het volgende jaar ontstond opnieuw een conflict. De magistraten van Brugge en Gent verzochten om een dispensatie omwille van de hoge voedselprijzen. Zij hadden zelfstandig de bevoegde bisschoppen gecontacteerd maar deze schoven de beslissing door naar de aartsbisschop te Mechelen.De regering bracht Wenen op de hoogte en deze besloot Rome niet te contacteren. Zo hoopte men de bisschoppen aan te zetten de vleesdispensatie zelf goed te keuren.186 Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat Wenen zich ervoor hoedde teveel te vragen van de paus. Men was namelijk in volle onderhandelingen met Rome over de afschaffing van het werkverbod op een aantal heiligendagen.187 Deze handelswijze past dan ook perfect binnen Maria Theresia haar subtiele handelswijze. Inderdaad werd zowel in Gent als in Brugge een vleesdispensatie toegestaan. Aartsbisschop d’Alsace weigerde echter. Niet alleen wees hij er opnieuw op dat hij alleen maar over
184
R. Willaert, op. cit., p. 101.
185
Ibidem, pp. 101-103
186
Ibidem, p. 105
187
Dit zou gebeuren in 1751 in de Zuidelijke Nederlanden en 1753 in het Oostenrijkse Rijk.
M. Cloet, op. cit., pp. 398-399.
51
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
de bevoegdheid beschikte wanneer er sprake was van een noodsituatie. Daarnaast achtte hij een vleesverbod niet nodig.
Oudenaarde graan- en groenteprijzen 1745-1760. 350 300 250 200 150 100 50 0 1745 1746 1747 1748 1749 1750 1751 1752 1753 1754 1755 1756 1757 1758 1759 1760 Rogge
Tarwe
Erwten
Figuur 12 Erwten, tarwe, rogge: per Gentse zak (in Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. I. p. 84-85
De rogge, tarwe en erwtenprijzen in Oudenaarde behaalden ook geen bijzonder hoog niveau in 1752. Het voorgaande jaar echter was er sprake van een kleine piek, op rogge na vergelijkbaar met die van 1748 wanneer er wel een algemene vleesdispensatie was afgevaardigd voor de Zuidelijke Nederlanden.188 De beslissing over de vastendiscipline werd genomen gedurende de periode december-februari. Het is dus niet verwonderlijk dat zowel de magistraten als de bisschoppen van Gent en Brugge bezorgd waren over de prijzen.189 De commentaar van d’Alsace op de graanprijzen sluit aan bij bovenstaande opmerking. Volgens R. Willaert beweerde hij dat de graanprijs iets hoger lag dan het vorige jaar maar nog betaalbaar was.190 Hoogstwaarschijnlijk heeft ook hij het over de
188
Zie bijlage, voedingsprijzen, Oudenaarde, vijgen.
189
In 1748 was er echter sprake van meerdere argumenten pro dispensatie. Zo leden zowel Brugge als Gent
nog onder de veepest. In Roermond was er verder sprake van ‘rottende koortsen’ maar het is niet zeker of dit ook het geval was voor de rest van de Zuidelijke Nederlanden. R. De Herdt, op. cit., p. 5. R. Willaert, op. cit., pp. 91-94 190
Ibidem, p. 107
52
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
graanprijzen van 1751 en nog niet over deze van 1752. Indien dit niet het geval is is er sprake van een gigantisch probleem met bovenstaande cijfers191 of beschikte d’Alsace over weinig economische voeling. Deze hoge prijzen zouden veroorzaakt zijn door overvloedige regens. Volgens C. Bruneel zijn er verschillende gevaren aan vochtig weer. Zo zou het moeilijker zijn om voedingsmiddelen te bewaren en speelde het in op de moraal van het volk.192 Jaar.
Aantal Ponden.
Stuivers per Pond.
Jaar.
Aantal Ponden.
Stuivers per Pond.
1745
1353,5
1,84
1752
457
2,14
1746
1483
1,7
1753
1040,35
2,04
1747
1172
3,7
1754
699,25
1,71
1748*
598,5
3,02
1755*
1091,67
1,66
1749
728,75
2,9
1756
2000
1,7
1750
400
2,2
1757*
969,5
1,86
1751
3174
2,2
1758*
1092,25
1,61
Figuur 13 Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737)
De argumentatie van de regering was in 1752 vooral gebaseerd op de uitzonderlijk hoge visprijzen dat jaar. Wanneer we de stokvisprijzen van Antwerpen bestuderen blijkt dat echter niet het geval te zijn. In 1747 is er sprake van 3,7 stuivers per pond terwijl dit in 1752 nog slechts 2,14 stuivers bedroeg. Het gaat hier natuurlijk maar om beperkte gegevens. Namelijk de prijzen voor een vissoort in een Zuid-Nederlandse stad. Verder zijn er ook geen in- of uitvoergegevens bekend tot 1759. Naast de prijs is echter ook de hoeveelheid vis die het Sint Elisabethgasthuis dat jaar aankocht beschikbaar. Deze gegevens zijn echter niet waterdicht. Religieuze instellingen verkregen vaak schenkingen in nature, al is niet bekend of het hier ook ging om schenkingen van vis. Verder is het ook mogelijk dat het gasthuis andere soorten vis aankocht, terwijl hier enkel de gegevens m.b.t. stokvis beschikbaar zijn. Mogelijks varieerde men met andere soorten afhankelijk van de prijs of zelfs de kwaliteit. De opgegeven hoeveelheid is dus niet noodzakelijk de hoeveelheid die dat jaar in het gasthuis geconsumeerd werd. Indien er vanuit gegaan wordt dat dit wel het geval is zijn er een aantal interessante opmerkingen. Zo viel 1751 wel heel hard uit de toon. Plots is er sprake van een aankoop van maar liefst 3174 pond. Een ruime verdriedubbeling van het bestelde bedrag de voorgaande jaren. Ook in 1756 ging men plots 2000 pond vis aankopen. Om de grote verschillen in hoeveelheden
191
De cijfers komen overeen met tarweprijzen uit Brugge en broodprijzen uit Eeklo.
192
C. Bruneel, op. cit., p. 522.
53
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
te verklaren is in de tabel aangegeven in welke jaren er sprake was van een vleesdispensatie. Opvallend is in ieder geval de periode 1755-58. Hieruit blijkt duidelijk dat in 1756, een jaar met een vleesverbod, er ongeveer dubbel zoveel vis werd geconsumeerd als de jaren waarin het de bevolking vrij stond wel vlees te consumeren. De overige jaren klopt het plaatje echter niet meer. In 1748 werd effectief minder vis geconsumeerd dan in 1747 en 1749. Er is echter niet bijzonder veel verschil. Vreemd zijn ook 1750, 1752 en 1754. In deze jaren kocht het Sint Elisabethgasthuis opmerkelijk weinig vis aan. Mogelijks gaat het hier om jaren met een schenking in nature. Er is echter nog een andere plausibele verklaring. Er zijn namelijk geen gegevens bekend voor de beslissing van de Gentis m.b.t. de vastendiscipline. De Gentis had goede connecties bij de Weense regering, waar hij zelf voor gewerkt had. Kon het zijn dat hij wat toegeeflijker was dan bijvoorbeeld de aartsbisschop? Er was zeker sprake van een aanvraag vanuit verschillende magistraten in 1752 die d’Alsace afwees. Is het mogelijk dat de Gentis dan wel een dispensatie toestond? Zowel zijn Brugse als Gentse collega sloegen dat jaar ook het voorbeeld van d’Alsace in de wind en lieten vlees toe gedurende de vasten. 1752 is dus zeker een mogelijkheid. De overige jaren, 1750 en 1754 zijn betwijfelbaar. De Gentis zou namelijk in 1757 verklaren dat het moeilijk was een dispensatie toe te staan als de aartsbisschop ze niet goedkeurde, daar dat een verstoring van de goede orde zou betekenen.193 Hier lijkt het hem weinig verstandig om de eenheid van de Kerk in de Zuidelijke Nederlanden te verbreken, al waren er bisschoppen die het voor hem hadden gedaan. 1752 echter zou verontschuldigbaar zijn gezien twee andere bisschoppen de dispensatie ook hadden toegestaan. In 1750 en 1754 at men in Gent echter geen vlees gedurende de vasten en was het in Brugge enkel toegestaan via een particuliere dispensatie. Op vijf jaar tijd drie keer ingaan tegen zowel Rome als de aartsbisschop zou zelfs de Gentis, die een goede band had met de regering,194 niet durven riskeren. In 1755 was er een probleem met de aanvoer van vis vanuit de Verenigde Republiek. Volgens de Raad van Geldere dreven er ijsschotsen op de rivieren waardoor het onmogelijk was te vissen of
193 194
R. Willaert., op. cit., p. 113 Een goede band is mogelijks een lichte overdrijving van de situatie. Opvallend is dat in 1749 enkel hij werd
gecontacteerd om in het geheim advies te verlenen aan de regering. Ook Wenen sprak zich dat jaar positief uit over hem als te vertrouwen persoon. Daarnaast dankte hij zijn functie aan zijn vele jaren trouwe dienst in Wenen. Uit het advies dat hij de regering verleende in 1749 bleek echter dat hij het standpunt van de bisschoppen m.b.t. de bevoegdhedenkwestie ondersteunde. Wel gaf hij raad over hoe men het beste de zaak aanpakt. Het lijkt er dus op dat hij een moeilijke evenwichtsoefening probeerde te volbrengen tussen trouw aan zijn ambt en trouw tegenover de regering. Vanuit deze redenering valt te verklaren dat hij wel in 1752 eventueel een dispensatie toekende maar is het ook bijzonder moeilijk te geloven dat hij dit ook in 1750 en 1754 gedaan zou hebben.
54
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
zeevis te transporteren.195 Of deze moeilijkheden ook bestonden voor Antwerpen is niet zeker. De prijs is lager dan in de omringende jaren en ondanks het feit dat er sprake is van een vleesdispensatie werd er vrij veel vis besteld. De prijs lijkt ook al weinig invloed op de aangeschafte hoeveelheden vis te hebben gehad. Enkel in de periode 1745-47 zijn er heel lichte wijzigingen merkbaar bij een dalende of stijgende prijs. In 1748 is er wel sprake van een hoge prijs en een bijzonder lage aangekochte hoeveelheid, maar dan was er sprake van een toelating om vlees te eten gedurende de vasten. Ook in de periode 1751-54 zit amper logica. In 1751 is er sprake van 2,2 stuivers per pond en gaat men de gigantische hoeveelheid van 3174 pond gaan aankopen. Twee jaar later koopt men slechts een derde van 1751 aan tegen een goedkopere prijs van 2,04 stuivers per pond. De gegevens lijken wel min of meer, met hier en daar een toegeving, overeen te stemmen met de al dan niet aanwezigheid van een vleesverbod. Alleen is de afgekondigde vastendiscipline voor Antwerpen niet volledig gedurende deze periode. Hoewel er wel gegist kan worden naar de beslissingen van de bisschop op basis van zijn connecties, uitspraken en het gedrag van zijn collega’s blijft de exacte situatie onduidelijk. Er zijn dus een aantal verbazende aankopen die niet verklaard kunnen worden door de toenmalige vastendiscipline, noch door de prijs. Hoogstwaarschijnlijk was er dus sprake van schenkingen in nature of op zijn minst een andere vissoort waarmee deze gegevens aangevuld dienen te worden. Jammer genoeg is geen van beiden beschikbaar. Ook de invoergegevens van vis zijn pas voorhanden vanaf 1759. Er is wel één zaak die met zekerheid kan afgeleid worden uit bovenstaande tabel. De prijs van stokvis te Antwerpen in 1752 is niet zo uitzonderlijk hoog als de regering de algemene visprijzen beweerde te zijn dat jaar. Hierboven werd al beschreven dat zowel Brugge als Gent, eventueel zelfs Antwerpen, tegen de aartsbisschop ingingen en een vleesdispensatie afkondigden. De Brugse bisschop Castillon beweerde echter niet ongehoorzaam te zijn maar effectief te beschikken over de bevoegdheid om te dispenseren. In 1744 toen hij als enige bisschop een vleesverbod in stand hield wegens geen toestemming van Rome, zou hij niet over dit vermogen beschikt hebben. R. Willaert vermoedt dat Castillon het heeft over de vijfjaarlijkse faculteiten vanuit Rome. Castillon was reeds aangesteld in 1743 maar zou deze dus blijkbaar pas ontvangen hebben na de vasten van 1744. R. Willaert benadrukt dat het opvalt dat hij meende dat die faculteiten ook voor algemene dispensaties golden.196 Een bisschop had namelijk effectief de bevoegdheid om particuliere dispensaties toe te staan net als algemene dispensaties voor eieren. R. Willaert vermoedt dus dat hij deze ging verwarren met de bevoegdheid om algemene dispensaties toe te staan. Het is echter onbegrijpelijk
195
Ibidem, p. 110
196
Ibidem, p. 108 & 14
55
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
dat hij beide zou verwarren. In 1745 nog gaf Paus Benedictus XIV een encycliek uit waarin hij hamerde op het tegendeel. Er kan dus aangenomen worden dat hij doelde op andere faculteiten dan R. Willaert aanneemt ofwel de encycliek van Benedictus XIV simpelweg niet met de nodige aandacht gelezen had. In 1755 kwam er opnieuw een vraag vanuit de Raad van Geldere bij de aartsbisschop terecht. Omwille van de vorst waardoor transport over de rivieren bemoeilijkt werkt was er amper vis beschikbaar in Roermond. De aartsbisschop weigerde het verzoek. Ook de Gentse magistraat vroeg het vleesverbod deze vasten af te schaffen. Toen bisschop van der Noot weigerde trok men naar de regering. Deze verzocht de verschillende bisschoppen om een dispensatie waar d’Alsace als eerste mee instemde. De nieuwe Brugse bisschop Caimo weigerde echter. Hij beweerde dat de omstandigheden geen vleesdispensatie vereisten en dat het niet in zijn vermogen lag het vleesverbod af te schaffen. De vasten was ingesteld door Rome en enkel Rome kon deze dan ook minderen. Na aandrang van de regering bond hij echter in. Twee jaar later namen de Antwerpse en Brusselse magistraat het initiatief. Waarop de Gentis, de Antwerpse bisschop, aangaf enkel zijn toestemming te geven wanneer de aartsbisschop instemde. Een dispensatie goedkeuren zonder zijn instemmen zou een verstoring van de goede orde betekenen.197 De regering breidde de vraag uit naar de gehele Zuidelijke Nederlanden en de meeste bisschoppen gingen dadelijk akkoord. In Brugge had Caimo dit zelfs al gedaan na een vraag van de Brugse magistraat. In 1757 ging de zevenjarige oorlog van start. Dit vormde de aanleiding voor alweer verschillende verzoeken tot dispensaties in 1758. Deze keer aarzelde d’Alsace en nam hij contact op met een aantal theologen die groen licht gaven. De Brugse bisschop Caimo sputterde tegen en beweerde dat de magistraten de regering hadden misleid.198 Maar ook hij besloot het voorbeeld van zijn collega’s te volgen. Enkel bisschop van der Noot weigerde en bezweek niet na aandringen van de regering. Bovenstaande ontwikkeling is bijzonder merkwaardig. Na een twintigtal jaar volgehouden te hebben dat een algemene dispensatie enkel verleend kon worden schaft d’Alsace een aantal jaar na elkaar het vleesverbod af tijdens de vasten. Enkel in 1758 scheen hij te twijfelen en contacteerde hij theologen. Daarnaast volgden alle bisschoppen zonder commentaar. Een uitzondering is Caimo in 1755 en van der Noot in 1758. De vraag kan gesteld worden waarom d’Alsace gemakkelijk een vleesdispensatie gaat toestaan na zijn vele ijver voor het behoud van de vasten. Misschien was de economische situatie inderdaad rampzalig voor de bevolking en achtte hij deze dan ook gelijk aan een noodsituatie?
197
Ibidem, pp. 112-113
198
Ibidem, p. 114-117
56
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Eeklo, rogge- en wit tarwebrood 1750-1760 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1750
1751
1752
1753
1754
Roggebrood
1755
1756
1757
1758
1759
1760
Witte Tarwebrood
Figuur 14 Tarwebrood, roggebrood: (brood van 4 pond, deeg 4, 5 pond, in Groten Vlaams, gemiddelde prijs per kalenderjaar). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 484-490.
Uit de hierboven besproken tabel bleek al dat de stokvisprijzen te Antwerpen niet enorm schommelden in de tweede helft van de jaren vijftig. Ook de broodprijzen uit Eeklo lijken mee te vallen.De boterprijzen bleven min of meer gelijk er is zelfs sprake van een kleine daling in 1756, gevolgd door een toename met als hoogtepunt 1758.199 Er was dus geen sprake van hoogdringendheid. De vraag kan dan gesteld worden waarom d’Alsace besloot de dispensatie toch toe te staan. Na zijn dood in 1759 beweerde het vicariaat dat hij over een faculteit, verleent door de paus, beschikte. Deze bevoegdheid was echter persoonlijk en was niet overdraagbaar op het vicariaat na zijn dood. Volgens R. Willaert is er hier, net als bij bisschop Castillon, sprake van een vergissing. De paus stond enkel dispensaties toe voor particuliere gevallen. Algemene dispensaties konden enkel verleend worden door de paus. In 1778 liet ook paus Pius VI zich uit over deze zogenaamde bevoegdheid. Volgens hem had deze nooit bestaan en hadden zij die eventueel gedacht hadden dat dat wel het geval was, het mis.200 Wèl bestond de mogelijkheid om de nuntius de macht te geven om bisschoppen toestemming te geven een algemene dispensatie toe te staan.201 Of dat het
199
Zie bijlage, voedselprijzen, Antwerpen, boter.
200
R. Willaert, op. cit., 1981, p. 168
201
Ibidem
57
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
geval was in de Zuidelijke Nederlanden is niet bekend. Ook verklaart het niet waarom de bevoegdheid zou verdwijnen na de dood van d’Alsace. In 1759 schreef de regering opnieuw alle bisschoppen aan. Deze weigerden allemaal behalve de Ieperse bisschop Delvaux. Hij zou ruim op voorhand een vleesdispensatie voorzien hebben en de beenhouwers opgedragen hebben voldoende voorraad in te slaan.202 De aartsbisschop van Mechelen stond datzelfde jaar wel een dispensatie toe aan de Brusselse Kanunnikessen van Sint-Augustinus. Deze zou noodzakelijk geweest zijn door de sociale functie van deze orde waardoor een evenwichtige voeding noodzakelijk was.203 Het volgende jaar ontstond er opnieuw een meningsverschil. Er zou sprake zijn van een kwaadaardige onbekende koorts die vooral in de regio Gent vele slachtoffers maakte. Daarna was er sprake geweest van een hevige vorst. Deze had niet alleen alle groenten, aardappelen en rapen vernield maar zorgde er ook voor dat een deel van de bevolking niet kon werken. Ook de vis zou bijzonder duur geweest zijn gezien de zevenjarige oorlog alle handel stillegde. Jaar
Gezouten Haring
Bokking
Stokvis
Gemiddelde
Stokvis
1759
87,8
137,3
85,4
103,5
2,2
1760
116,3
164,9
82,7
121,3
2,2
1761
100,0
100,0
100,0
100,0
2,14
1762
105,4
134,6
84,3
108,1
2,04
1763
147,5
147,5
61,7
118,9
1,71
1764
143,4
127,3
78,9
116,5
1,66
1765
193,6
61,2
79,4
111,4
1,7
1766
41,8
16,5
70,7
42,7
1,86
Figuur 15 Indexcijfers (1761) netto-invoer Zuidelijke Nederlanden, gezouten haring, bokking en stokvis. VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol II p. 707. Prijs Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers)VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737)
D.m.v. bovenstaande tabel is de index van de netto-invoer van de populairste vissoorten voorgesteld. De gegevens zijn pas beschikbaar vanaf 1759 er zijn m.a.w. geen cijfers over de periode voor de zevenjarige oorlog beschikbaar. Deze duurde slechts tot 1763, drie jaar later echter zou er sprake zijn
202
Ibidem, p. 121
58
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
van een invoerverbod voor vis. Het is dus moeilijk de cijfers te vergelijken met deze uit een normale periode om zo te zien of er werkelijk sprake was van grote zo’n stilval van de handel. De enige periode die in aanmerking komt is 1763-66. Er moet hierbij echter rekening gehouden worden met het feit dat de handel mogelijks een herstelperiode nodig heeft na de oorlog. Dat lijkt hier niet het geval te zijn, tenminste niet voor de gezouten haring die tot in 1765 net niet gaat verdubbelen. Indien deze periode de hoeveelheid is die men in vredestijd invoerde is er inderdaad sprake van een groot verschil. Bokking daarentegen gaat achteruit en stokvis neemt slechts heel geleidelijk weer toe. De grote toename van stokvis kan ook hieraan te wijten zijn. Het is opvallend dat stokvis met exact 50,2 procent gaat stijgen terwijl bokking 66,1 procent gaat dalen. Deze daling is niet verklaarbaar dor een slechte ‘bokking vangst’ waardoor deze gecompenseerd werd door gezouten haring. Bokking is namelijk, net als stokvis, gezouten of gerookte haring. De verandering kan dus enkel te wijten zijn aan een probleem binnen het productieproces of aan een veranderde vraag. Er is wel enige schommeling in de gemiddelde index maar deze lijkt zich niets aan te trekken van de oorlog. Ook is er sprake van een lichte stijging van 10 procent na 1763 maar in 1760 werd het hoogste percentage bereikt. Het is dan ook vreemd dat men het heeft over de beperkingen van de handel door de oorlog. Opnieuw is het echter nodig te wijzen op het feit dat overleg m.b.t. de te toepassen vastendiscipline gebeurde gedurende periode december-maart. Er was dan nog weinig bekend over de economische situatie van het komende jaar en het is mogelijk dat de bisschoppen, regering en magistraten zich voornamelijk baseerden op de toestand van het vorige jaar. In 1759 is de invoer van vis inderdaad twintig procent lager dan in 1760. De stokvisprijzen waren ietwat hoger in 1760 dan in de voorbije of komende jaren, de prijzen dalen al voor het einde van de oorlog. Mogelijks veranderde de situatie of is er gewoonweg geen sprake van enige invloed van de oorlog op de prijzen. Een andere impact van de oorlog zou de stijgende militaire onkosten zijn. Doordat zo veel geld gespendeerd werd hoopte men te besparen op de massale uitgaven van vis.204 De nieuwe aartsbisschop ging, gevolgd door zowat alle bisschoppen, akkoord met de argumenten van de regering. Er was echter één bisschop die halsstarrig weigerde namelijk de Gentse bisschop van der Noot. Hij ging ervan uit dat een particuliere dispensatie genoeg was om de armen van het bisdom tegemoet te komen. Van der Noot stond bekend om zijn halsstarrig karakter en de regering besloot niet verder aan te dringen. De magistraat was niet tevreden met deze beslissing maar had genoeg ervaring met de bisschop om in te zien dat verder aandringen zinloos was. Wel betreurde ze zijn houding.205 R. Willaert maakt hier geen melding van, maar volgens A. De Winter zou van der Noot
204
Ibidem, p. 123
205
Ibidem, p. 125
59
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
uiteindelijk toch toegeven en een nieuwe vastenbrief afkondigen.206 Ook L. Dosogne sluit hierbij aan.207
4. Besluit vastenwetgeving 1690-1760. De achttiende eeuw opende meteen met een vrij grote crisissituatie. Oorlog en ook misoogsten, met als belangrijkste deze van 1709 veroorzaakten moeilijke levensomstandigheden voor de bevolking. Uit medelijden met het volk ontstond er dan ook een mooie samenwerking tussen Kerk en regering en werd een aantal keer een algemene vleesdispensatie toegestaan voor de gehele Zuidelijke Nederlanden. Hier kwam een einde aan door het Anglo Bataafs Condominium. Het was in het voordeel van de Republiek dat de Zuidelijke Nederlanden grote hoeveelheden vis importeerde. Daarom ijverde men ook niet voor een verzachting van de vastenwetgeving. In de jaren twintig ontstond opnieuw een samenwerking tussen regering en Rome door dreiging van een Pestepidemie in Frankrijk. Dit zou opnieuw gebeuren in 1726, tot groot ongenoegen van aartsbisschop d’Alsace die hierover met Rome zou corresponderen. Een aantal jaar later zou hij zelf een vleesdispensatie toestaan, zonder toestemming van Rome, terwijl er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die dit vereisten. Waarschijnlijk nam hij de maatregel vanuit de wens een uniforme regeling te treffen voor de gehele Zuidelijke Nederlanden. In 1740 werd weer een dispensatie toegestaan, deze was noodzakelijk omwille van de sterk gestegen prijzen voor voedingsmiddelen. Het volgende jaar werden de Zuidelijke Nederlanden geteisterd door een dysenterie epidemie en ging de Oostenrijkse Successieoorlog van start. Ook in de jaren vijftig ging de aartsbisschop vrij gemakkelijk over tot een vleesdispensatie, toch was er telkens een bisschop die weigerde, zoals bijvoorbeeld van der Noot in 1759. Het debat tussen de regering en de bisschoppen werd op twee vlakken gevoerd. Als eerste beweerden de bisschoppen niet over de bevoegdheid te beschikken om een algemene dispensatie toe te staan, wat de regering in twijfel trok. Verder scheen men het amper eens te worden over de economische situatie. Om haar argumentatie kracht bij te zetten contacteerde de regering de faculteit geneeskunde van de Leuvense universiteit en stelde ze deed ze regelmatig advies op geneesheren. Indien er sprake was van en ernstige situatie leek het episcopaat bereid te zijn om de dispensatie toe te staan. De regering drong vaker aan maar slechts wanneer de magistraat van een stad haar daarom verzocht. De argumenten die hierbij worden aangevoerd leken soms een aangedikte versie te zijn van de werkelijke economische situatie. Als is het, door het beperkte cijfermateriaal, natuurlijk moeilijk om hier een correct beeld van te schetsen. Met de komst van
206
A. De Winter, op. cit., p.110.
207
L. Dosogne, op. cit., passim.
60
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Patrice François de Nény binnen de Geheime Raadin 1744 werd de aandacht weer gevestigd op de negatieve impact veroorzaakt door de visconsumptie op de handelsbalans. Er werd contact opgenomen met Wenen en advies ingewonnen bij de Antwerpse bisschop de Gentis. Dit leverde geen concreet resultaat op.
61
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Deel III. Vastenwetgeving 1760-1800. 1. Religieuze en economische politiek in de tweede helft van de achttiende eeuw. Om het overzicht van de vastenwetgeving gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw goed te kunnen interpreteren is het noodzakelijk de algemene religieuze en economische politiek in acht te nemen. Een belangrijk figuur hierin was Patrice-François de Nény. 1.1.
L’indispensable Nény.
Patrice Mac Nény, vader van Patrice-François de Nény, was oorspronkelijk afkomstig uit Ierland maar trok op het einde van de zeventiende eeuw naar Brussel. Hij studeerde in Leuven en trouwde met een Brusselse. Uit het huwelijk kwamen vijf kinderen voort die allen in belangrijke politieke kringen vertoefden. Mac Nény startte zijn carrière bij de Raad van Brabant, enkele jaren later werkte hij bij de Raad van Financiën tot hij in 1724 werd benoemd als secretaris van State en Oorlog. Daarnaast was hij ook betrokken bij de oprichting van de Oostendse Compagnie. Zijn oudste zoon Corneille, maakte carrière in Wenen waar hij secretaris werd van de Hoge Raad der Nederlanden. In 1757 werd hij aangesteld in Brussel als raadslid van de Raad van Fnanciën. Twee jaar later was hij opnieuw te Wenen als privé-secretaris van Maria Theresia. Marie-Thérèse, een dochter, zou trouwen met een raadsheer van de Geheime Raad die het ook tot in de Hoge Raad der Nederlanden zou brengen. Haar jongere zus Catherine trouwde met Jean Caspar-Ignace de Muller die lid was van het ministerie van oorlog en ook ‘conseiller aulique’. Patrice-François de Nény, de tweede zoon, verkeerde dus in goed gezelschap. Zeker na zijn huwelijk met Albertine-Isabelle de Wynants, een dochter van een raadsheer van de Hoge Raad der Nederlanden. Ook zijn zoon en schoonzonen zouden belangrijke politiek functies uitoefenen, bijvoorbeeld bij de Geheime Raad.208 Net als zijn vader startte hij, na een rechtenstudie te Leuven, als advocaat bij de Raad van Brabant. Twee jaar later werd hij, ondanks het feit dat hij nog minderjarig was, aangesteld als buitengewoon secretaris van de Geheime Raad waarvan hij in 1744 raadsheer werd. In 1748 werd hij voorgedragen voor een plaats in de Hoge Raad der Nederlanden te Wenen. Men is overtuigd van zijn capaciteiten maar benoemd hem niet. Hij zou te belangrijk zijn in de Zuidelijke Nederlanden, vooral op het vlak van fiscale en buitenlandse problemen. In 1750 herhaalde deze situatie zich en verzocht landvoogd Karel van Lorreinen de Nény
208
L. Lintermans, Patrice-François de Nény (1716-1784). Zijn politieke betekenis en zijn visie over Kerk en
Godsdienst, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent) 1973-1974, 2 vol. (promotor: M. Baelde), pp. 11-15.
62
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
in de Zuidelijke Nederlanden te houden gezien er niemand geschikt was om hem te vervangen. Maria Theresia benoemde hem toch maar zijn verblijf werd uitgesteld wegens zijn onmisbaarheid op onderhandelingen inzake grensverschillen met Frankrijk en de Verenigde Provinciën. Hij vertrok uiteindelijk toch in 1751 maar was hetzelfde jaar alweer terug in Brussel als gevolmachtigde commissaris tijdens onderhandelingen met Engeland, Frankrijk en de Verenigde Provinciën. Datzelfde jaar werd hij aangesteld als thesaurier-generaal van de Raad van Financiën.209 Daar stelde hij verschillende rapporten op m.b.t. de financiële toestand van de Zuidelijke Nederlanden. Hij was gespecialiseerd in handelsverdragen en onderhandelde bij mogelijke conflicten hierover. Zo irriteerde hij zich aan de protectionistische maatregelingen van Frankrijk die een negatieve handelsbalans veroorzaakten. Ook t.o.v. van de Repubiek had hij scrupules omwille van de sluiting van de Schelde, het barrièretraktaat dat vele problemen opleverde en het afschaffen van de Oostendse handelscompagnie die zijn vader had helpen oprichten. Problemen met Engeland werden voornamelijk veroorzaakt door de scheepvaart of het niet naleven van handelsverdragen.210 Na de afschaffing van de Hoge Raad der Nederlanden werd de Nény in 1757, op veertigjarige leeftijd, adjunct voorzitter en, na het overlijden van de Steenhault, hoofd-voorzitter van de Geheime Raad, wat hij vijfentwintig jaar zou blijven. Het betrof hier een van de hoogste politieke functies in de Zuidelijke Nederlanden.
211
Tien jaar later vertrekt de Nény naar Wenen waar hij persoonlijke
gesprekken heeft met zowel kanselier Kaunitz als Maria-Theresia. Doordat hij, vooral door Kaunitz, betrokken werd bij allerlei kwesties en onderhandelingen werd zijn terugkeer naar de zuidelijke Nederlanden steeds uitgesteld.212 Nochtans was het oorspronkelijke doel van zijn reis beperkt tot het uitstippelen van de onderhandeling met Frankrijk over een grensconflict.213 In de jaren zeventig verslechtte zijn gezondheid en verkreeg hij toestemming van Jozef II om zich terug te trekken uit staatsaangelegenheden met behoud van wedde.214 Bij de economische politiek werden de Nény en de regering bijgestaan door het Kantoor voor het Beheer van de In-en Uitvoerrechten, opgericht in 1752. Deze bestond uit douaneofficieren uit alle provincies die, vaak kwantitatieve, informatie over de buitenlandse handel, de douane-
209
Ibidem, pp. 17-25.
210
Ibidem, pp . 72-79.
211
B. Bernard, Patrice-François de Neny (1716-1784) Portrait d’un homme d’etat,
Brussel, Editions de
‘lUniversité de Bruxelles, 1993, pp. 37-38. 212
L. Lintermans, op. cit., pp. 28-31.
213
Ibidem, p. 72.
214
B. Bernard, op. cit., p. 195.
63
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
aangelegenheden, de nationale handel en nijverheid, de ontwikkeling van de nationale landbouw en opbrengt van oogsten.215 De Nény werkte samen met gevolmachtigde minister markies Botta Adorno (1749-1753) graaf Von Cobenzl (1753-1770) en prins Von Starhemberg (1770-1780). Overige topambtenaren waren Benoit de Cazier, voorzitter van de Raad van Financiën (1759-1787) en Louis de Wavrans, voorzitter van de Rekenkamer (1759-1783)216 en tevens tweelingbroer van de Ieperse bisschop Felix de Wavrans (1762-1784).217 In Leclerc en De Grysperre vond hij bondgenoten in zijn ijveren naar een Belgische Kerk.218 Zijn relatie met Maria Theresia was bijzonder goed. Hij dankte zijn reputatie, net als zijn titel van ridder, voornamelijk aan zijn vader. Dankzij zijn eigen verdiensten en deze van zijn naaste familie verdiende hij verder respect van de keizerin. Zo leidde zij hem bij zijn bezoek aan Wenen persoonlijk rond in haar appartement en werd hij uitgenodigd op het buitenverblijf van de familie. Verder stond zij hem een loonsverhoging toe, meer dan haar raad adviseerde.219 Met haar zoon, Jozef II, vlotte de samenwerking minder. De Nény was een voorstander van vooruitgang met aandacht voor traditie, terwijl de keizer een voorkeur had voor radicalere hervorming. Daarnaast negeerde Jozef II de meeste adviezen van de Nény, bijvoorbeeld m.b.t. het heropenen van de Schelde of de noodzaak van barrièretroepen. Verder vond de Nény dat het Jozef II aan mensenkennis ontbrak. Dat de Nény wel een punt had bleek uit de Brabantse Omwenteling op het einde van de achttiende eeuw.220 De Nény was niet alleen een belangrijke actor in het conflict m.b.t. de vastenwetgeving, hij had zich er ook grondig over geïnformeerd. In zijn bibliotheek is niet alleen het Traité des dispenses du carême van Philippe Hecquet terug te vinden, maar ook maar liefst vier boeken van Tissot. Ook Nicolas Andry, een tegenstander van Hecquet was met beide werken vertegenwoordigd.221 Hecquet en
215
P. Lenders, “De Zuidelijke Nederlanden onder Maria Theresia 1740-1780.”, in: Algemene Geschiedenis der
Nederlanden, Haarlem, Fibula-van Dishoeck, 1980,vol. IX, pp. 98-99. 216
Ibidem, pp. 92-99.
217
R. Herpelinck, Het bisdom Ieper 1762-1789. Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, Roeselare,
1992, pp. 29-39. 218
J. Roegiers, “Josephisme et Eglise Belgique.”, in: Tijdschrift voor de studie van de verlichting, 3 (1975), 3-4, p.
219 219
L. Lintermans, Patrice-François de Nény (1716-1784). Zijn politieke betekenis en zijn visie over Kerk en
Godsdienst, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent) 1973-1974, 2 vol. (promotor: M. Baelde), pp. 22 & 28-31. 220
Ibidem, pp. 76&, 81.
221
Catalogue de livres de feu … comte de Neny, conseiller d’état intime actuel de l’empereur et roi. Brussel,
1784, 162 p.
64
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Tissot schijnen met hun pleidooi voor de geneeskrachtige werking van vleesonthouding weinig indruk gemaakt te hebben op de Nény. Waarschijnlijk speelde de overtuigende werken van N. Andry hierin een rol. Nochtans bezat hij maar liefst vier werken van Tissot. Deze schreef namelijk niet enkel over vleesconsumptie, en dan nog op een veel neutralere manier dan Tissot, maar stelde een algemeen werk voor waarin hij medisch advies gaf. Het al dan niet consumeren van vlees is maar een klein onderdeel van zijn oeuvre. De Nény beschikte ook over het werk van de Spaanse economist Don Geronymo de Uztariz. Deze wees op de economische impact van de vastendiscipline op de Spaanse handelsbalans ten opzichte van Engelse vishandelaren. 1.2.
Maria Theresia en de kerkelijke hervormingen.
Het conflict m.b.t. de vastenwetgeving was slechts een onderdeel van een aantal hervormingen uitgevoerd door Maria-Theresia en later Jozef II. Deze hervormingen kaderden in haar centralisatiepolitiek met als belangrijkste doel de welvaart van haar onderdanen.222 Het voorstel voor deze verbeteringen was regelmatig afkomstig uit Brussel. De initiatiefnemer was vaak PatriceFrançois de Nény die net als velen van zijn collega’s uit de Geheime Raad streefde naar een Belgische Kerk. Het belangrijkste element van dit concept was het uitbreiden van de bisschoppelijke macht ten opzichte van Rome. De discussie over de precieze bevoegdheden van de Zuid-Nederlandse bisschoppen t.o.v. Rome is dat ook iets dat, vooral binnen de vastenwetgeving, regelmatig terugkeerde. De discussie over de vastenwetgeving gedurende de achttiende eeuw kan dus gezien worden als het onderdeel van een machtsstrijd tussen de Kerk en de regering. Een aantal beslissingen van zowel bisschoppen als de regering kan dus beïnvloed zijn door het afwegen tussen maatregelen die men wenste te voorkomen of juist gerealiseerd te zien. Niet alle kerkelijke hervormingen afgekondigd door Maria Theresia hadden een achterliggende economische strategie. Dit was wel het geval bij het afschaffen van de heiligendagen. 1.2.1. De afschaffing van heiligendagen. Het conflict tussen de regering en de bisschoppen omvatte niet alleen het afzwakken van de vastendiscipline. Ook de vele heiligendagen waren een doorn in het oog van zowel Patrice-François de Nény als Maria Theresia. Volgens J. Von Horn Melton was er onder haar bewind sprake van een overgangsfave tussen de landbouwersamenleving en de pre-industriële samenleving. Deze overgang
222
J. Roegiers, “Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden.”, IN: Algemene Geschiedenis der Nederlanden,
Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, vol. IX, p. 365. P. Lenders, op. cit., p. 92.
65
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
werd gestimuleerd door beiden d.m.v. arbeidsdiscipline.223 Deze arbeidersdiscipline werd noodzakelijk geacht voor de allerlaagste klasse van de maatschappij: de dagloners en/of landlopers. Deze categorie werd als lui en disciplineloos omschreven. Zo is er het voorbeeld van een handelsraadslid uit Berlijn, Severin Schindler, die klaagde over het geringe prestatievermogen van arbeiders. Zij zouden slechts werken als ze er zin in hebben en op geen enkele mogelijkheid aanzetbaar zijn tot wat vlijt en discipline. De Neder-Oostenrijkse economische vereniging loofde zelfs een prijs uit voor wie een manier bedacht om de algemene vlijt onder de bevolking aan te wakkeren. Een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan arbeidsritme zag men in de vele heiligendagen. Het pre-industriële jaar werd namelijk geordend volgens het ritme van de seizoenen en de traditionele feestdagen. Er was een sterke band tussen vrije tijd en arbeidstijd, deze waren niet netjes van elkaar gescheiden volgens een bepaalde tijdsdiscipline.224 Een groot aantal van de heiligendagen vond tenslotte ook nog eens plaats in het, voor het grootste deel van de bevolking, drukste seizoen. Dit klinkt vrij onlogisch. Gezien er in de winter weinig te doen valt op het land, waarom een groot aantal heiligendagen niet daar gaan ‘plaatsen’? Een eerste reden hiervoor is dat een aantal feesten verbonden zijn met gebeurtenissen die enkel in deze seizoenen van toepassing waren. Verder moet men ook rekening houden met het feit dat heiligendagen vaak ook een amusementsfunctie hadden, dewelke enkel bij een aangename temperatuur konden plaatsvinden. Ook een groot aantal rituelen hadden bepaalde vereisten m.b.t. de seizoenen. Zo is het onmogelijk een bloemenprocessie te doen in de winter. Bloemen waren ook belangrijk als versieringen in de Kerk. Tenslotte is het ook logisch dat als iemand meer en zwaarder moet werken deze persoon ook meer ontspanning nodig heeft om hem of haar gemotiveerd te houden.225 Net als de vastenperiode kostten deze heiligendagen, omwille van het arbeidsverbod, bijzonder veel geld. Zo zou dertig heiligendagen, volgens de berekeningen van Joseph von Sonnenfels, per jaar een land van zeven miljoen inwoners zo’n negen miljoen gulden kosten. En dit terwijl het aantal heiligendagen geschat werd op tachtig à honderdtwintig.226 Omwille van deze berekeningen en overige economische redenen besloot Maria Theresia een aantal heiligendagen af te schaffen.227 Dit gebeurde, in overleg
223
J. Von Horn Melton, “Arbeitsprobleme des aufgeklärten Absolutismus in Preußen und österreich.”, in:
Mittülungen des Instituts für Österreichische Geschichtsforschung. 1982 p. 50 224
Ibidem, pp. 63-65
225
P. Hersche, “Wider Mussiggang und Ausschweiffung. Feiertage und ihre Reduktion in Katholischen Europa.”,
in: Innsbrucker Historische Studien, 12/13 (1990) pp. 110-112. 226
J. Von Horn Melton, op. cit., pp. 64-65.
227
R. Reith, “Lohn und Leistung. Lohnformen im Gewerbe 1450-1900.”, in: Vierteljahrschrift für Sozial-und
Wirtschaftsgeschichte. 151 (1999), p. 75.
66
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
met Rome, in 1751 in de Zuidelijke Nederlanden, drie jaar later in Oostenrijk zelf.228 Belangrijk hierbij is wel dat de keizerin het toestond te werken op deze dagen. Ze verplichtte het echter niet. Ze creëerde enkel de mogelijkheid om meer te werken voor wie het nodig had.229 De afschaffing van de heiligendagen is het duidelijkste voorbeeld van een religieuze maatregel met een economische motivatie. Ook het conflict tussen de regering en de Kerk m.b.t. de vastendiscipline kan in dit licht gezien worden, in beide dossiers zou Patrice-François de Nény een grote rol gespeeld hebben. 1.2.2. Overige maatregelen. In 1784 zou Jozef II het burgerlijk huwelijk invoeren. Al in de jaren vijftig van de achttiende eeuw echter klonken er stemmen die om een aanpassing van de toenmalige huwelijksbeleving vroegen. In Parijs publiceerde Pierre Léridant Examen de deux questions importantes sur le marriage. Vijf jaar later circuleerden er geruchten in Brussel over een nieuwe wet. De meest essentiële punten van kritiek waren de weigering van de Kerk om gemengde huwelijken in te zegenen en de welwillendheid waarmee de kerkelijke overheden minderjarigen lieten trouwen. Dit zou bemoeilijkt worden door het verplichten van een tussenkomst door de deken in 1769. Bij de invoering van het burgerlijk huwelijk zou toestemming van de overheid voor jongeren onder de vijfentwintig jaar noodzakelijk zijn. 230 Patrice-François de Nény was ook een groot voorstander van een burgerlijke huwelijkswetgeving. Zo schreef hij in 1778 Dans le mariage, le contrat civil es l’objet primordial et principal; le sacrement n’est qe d’laccessoire.231 Het belang rond deze strijd om het huwelijk bestond volgens J. Roegiers uit het feit dat het een symbool was voor de vestiging van een seculiere maatschappij waarin de Kerk haar publiekrechterlijk karakter uiteindelijk zou verliezen.232 Verder trok men ten strijde tegen de asielbevoegdheid van de kerkelijke gronden. Een misdadiger die zich daarop wist te begeven was veilig voor de burgerlijke rechtspraak. De Nény vocht deze gewoonte aan gezien hij het een aanslag op de autoriteit van de rechtspraak vond. Het beleid t.o.v. misdadigers had helemaal geen band met de religie. Hij ijverde dan ook bij de regering om dit gebruik niet slechts te limiteren maar geheel af
228 229
J. Roegiers, “Josephisme et Eglise Belgique.”, p. 216 J. De Vries, The Industrious Revolution. Consumer Behavior and the Household Economy, 1650 to the
present. New York, Cambridge University Press, 2008, p. 88. 230
D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia Press, 2005, p. 231
231
B. Bernard, op. cit., p. 158.
232
J. Roegiers, “Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden”, pp. 363-364.
67
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
te schaffen. Karel van Lorreinen zou in 1770 deze traditie opheffen voor gedeserteerde militairen.233 In 1773 schafte men verder de Jezuïetencolleges af en probeerde de regering zelf controle uit te oefenen over het secundaire onderwijs. Ook in de universiteit van Leuven probeerde men te hervormen. Dit was de taak van de Nény die er sinds 1754 als regeringscommissaris was aangesteld. Toch lukte het hem niet om regeringsinvloed binnen de universiteit te verkrijgen.234 1.2.3. Jozef II. Jozef II zet de politiek van zijn moeder verder maar lijkt haar subtiliteit te missen. Na zijn inspectiereis in 1781 oordeelde hij dat de Kerkelijke macht over het volk te groot was en besloot hij hier verandering in te brengen. Dit deed hij in 1783 door alle onnuttige religieuze orden af te schaffen. Deze maatregel werd in Brussel verder uitgewerkt. De regering vroeg advies aan de Nény, op dat moment op rust, die enthousiast was over het voorstel. Er ontstond echter een conflict tussen Wenen en Brussel. De Geheime Raad wenste het plan langzaam te volbrengen d.m.v. verschillende stappen terwijl Wenen voorstander was van een eenmalige actie. Drie jaar later veranderde hij ook de priesteropleiding d.m.v. het seminariedecreet. Daarnaast vaardigde hij ook een tolerantie-edict uit in 1781.235 De doelstellingen van Jozef II waren in het belang van de religie, de priesters en het Zuid-Nederlandse volk. Hij wilde onafhankelijkheid van Rome om zo meer macht te verkrijgen voor de bisschoppen en de regering. Net als de Nény droomde hij van een nationale Kerk.236 Maar hoewel Maria Theresia en Kaunitz vaak wantrouwig stonden tegenover de verregaande voorstellen van de Nény vond zelfs hij de voorstellen van Jozef II te radicaal.237 Helaas mistte hij de tact die zijn moeder wel bezat. De clerus stoorde zich aan zijn inmenging. Samen met een aantal maatregelingen op politiek vlak zetten zijn religieuze hervormingen aan tot de Brabantse Omwenteling in 1789.
2. De mening van de paus over de vastenkwestie. In 1741 stelde paus Benedictus XIV een encycliek op waarin hij zich uitliet over de vastenwetgeving. Allereerste kaartte hij het probleem aan dat er teveel dispensaties werden uitgevaardigd. Deze situatie was al door verschillende bisschoppen voor hem bekritiseerd, net als door Philippe Hecquet in het begin van de achttiende eeuw. De paus verwachtte van zijn bisschoppen dat zij het goede
233
B. Bernard, op. cit., pp. 157-158.
234
P. Lenders, op. cit., pp. 101-102.
235
L. Lintermans, op. cit., pp. 85 & 132.
236
Ibidem, p. 84.
237
J. Roegiers, “Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden”, p. 369.
68
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
voorbeeld gaven en duidelijk communiceerden naar hun gelovigen wat wel of niet toegestaan was. Zo was een particuliere dispensatie alleen toegestaan indien er sprake was van een attest van de biechtvader en geneesheer. Algemene dispensaties dienden aangevraagd te worden in Rome tenzij er sprake was van een noodsituatie. In een tweede encycliek in 1745 gaat Benedictus XIV deze noodsituaties verder verduidelijken. Zo hoorde er een tekort te zijn aan de in de vasten wèl toegestane eetwaren, bijvoorbeeld vis. Een andere optie was een epidemie, mits men een geneesheer raadpleegde. Als voorbeeld geeft hij de jaren 1730, 1733 en 1740 op.238 Net in de twee laatste voorbeelden zou in de Zuidelijke Nederlanden een vleesdispensatie afgekondigd worden zonder inspraak van Rome. Deze dispensaties golden ook voor zuivelproducten. R. Willaert merkt op dat dit vreemd is gezien in 1743 al van voor het begin van de achttiende eeuw239 een zuiveldispensatie als vanzelfsprekend geacht werd.240 Deze was gebruikelijk geworden in de Zuidelijke Nederlanden na opmerkingen vanuit de clerus dat het voor velen gelovigen onmogelijk was aan de strenge discipline te voldoen.241 Ook eieren gingen dezelfde kant op al bleven bisschoppen in hun vastenbrief steevast vermelden dat ze dat jaar een dispensatie toestonden voor eieren. Het is mogelijk dat de paus niet op de hoogte was van de toestand m.b.t. de zuivelproducten. Dit lijkt echter vrij onwaarschijnlijk. Een andere optie is dat hij stilzwijgend op de hoogte was van de situatie maar nogmaals wilde benadrukken dat het ‘eigenlijk niet zo hoorde te zijn’. In 1745 zou de paus zich beklagen over bepaalde streken in het Noorden waaraan een aantal keer in het verleden een zuivel- en eidispensatie was verleend door Rome waardoor men nu scheen te denken dat het ook zonder Rome kon.242 De kans dat hij het hier heeft over de Zuidelijke Nederlanden is vrij groot. Hij leek dus in ieder geval in 1745 op de hoogte te zijn van de dispensatie. Zijn volgende klacht betrof het feit dat men vele verboden spijzen door elkaar consumeerde. Ook al was er een dispensatie voor eieren of vlees, het was niet toegestaan beide te gebruiken op één zelfde maaltijd. Ook met vis was dit verboden.243 Deze opmerking is niet nieuw en werd door bisschoppen vermeld bij het opgeven van de dispensaties. Een voorbeeld uit de Antwerpse vastenbrief van 1780: Wanneer imand op de boven-gestelde dagen Vleesch eet (geene uytgenomen) zal hy op den zelven dag geenen Visch mogen gebruyken, waer onder begrepen word alle Schelp-
238
R. Willaert, op. cit., p. 95
239
Ibidem, p. 15
240
Ibidem, p. 84
241
T. Quaghebeur, op. cit., p. 181.
242
R. Willaert, op. cit., p. 94
243
Ibidem, p. 82
69
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
visch, als Oesters, Mosselen, Krabben, Kreukelen …244 In een nieuwe encycliek uit 1745 verklaarde de paus waarom dit zo was. Volgens hem werd een vleesdispensatie enkel toegekend omdat het eten van vis als schadelijk werd aanzien. Wanneer men toch vis at, samen met vlees, kon men net zo goed geen vlees eten.245 Daarnaast was er maar één keer een nooddurft toegestaan. Vooral hierover kwamen vragen van bisschoppen die niet begrepen wat de paus hiermee bedoelde. Benedictus XIV antwoordde dat deze bepaling inhield dat maar één maaltijd per dag was toegestaan ook wanneer er sprake was van een dispensatie. Al kon men ook op deze regel dispenseren indien noodzakelijk. Opvallend is dat aartsbisschop d’Alsace de twee jaren voor de paus de encycliek publiceerde in Rome verbleef. Is het mogelijk dat hij de situatie bij de paus aankaartte en deze daarom besloot de encycliek te publiceren? Een dertigtal jaar later, in 1778, werd in de Zuidelijke Nederlanden een brief verstuurd vanwege paus Pius VI. Opnieuw werden de misbruiken m.b.t. de dispensaties aangekaard. Alweer wees de paus erop dat zowel algemene dispensaties voor vlees, zuivel en ei dienden aangevraagd te worden in Rome. Onder algemene dispensaties verstond Pius VI ook dispensaties voor steden. Dit was echter al gebruikelijk sinds 1711 wanneer het vicariaat een dispensatie toestond voor Brugge.246 Verder werd er alweer benadrukt dat verboden spijzen niet op dezelfde maaltijd gegeten dienden te worden.247 Deze brief veroorzaakte wat deining. De regering, die sinds 1773 zich al niet meer bemoeide met de vastenkwestie, was verontwaardigd dat de brief niet eerst aan haar ter goedkeuring werd voorgelegd. Ook de Brugse bisschop Brenart was geïrriteerd. Hij beweerde dat de faculteiten, die elke bisschop voor vijf jaar verkreeg vanuit Rome, onduidelijk waren. Er was niet specifiek in vermeld dat zijn dispensatiebevoegdheid beperkt was tot particuliere dispensaties. Daarnaast vond hij het ook onpraktisch gezien het niet altijd even makkelijk was Rome te contacteren. Hij vroeg zich af of hij de faculteiten misschien niet goed had geïnterpreteerd of vreesde dat de paus het vertrouwen in hem was kwijtgeraakt. Volgens R. Willaert zag hij de brief als een persoonlijke belediging. Hij eiste om duidelijkheid aan de nuntius248 en aan Rome maar het is niet duidelijk of dit gebeurde. Mogelijks reageerde de paus niet want Brenart gaf het volgende jaar een algemene dispensatie zonder toestemming van Rome.249
244
Wellens 1780 pg 13
245
R. Willaert, op. cit., p. 92
246
Ibidem, p. 36
247
Ibidem, p. 168
248
Pauselijke gezant te Brussel.
249
R. Willaert, op. cit., pp. 168-169
70
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Brenart was niet de enige die problemen had met de brief. Zelfs aartsbisschop de Franckenberg,250 een groot voorstander van de vastendiscipline vond volgens Put dat de aanspraken van de nuntius251 op zijn minst overdreven waren.252 Ook Wellens gaat reageren op de brief en schreef naar de nuntius dat het belangrijk was dat de bevoegdheid van de bisschop om algemene dispensaties af te kondigen intact bleef. Ook wees hij op de noden van de armere bevolking.253 Opvallend is de halsstarrige houding van de paus m.b.t. de zuivelproducten. Al sinds de zeventiende eeuw maakten zuivelproducten geen onderdeel meer uit van de vastendiscipline, waarom dan zoveel tientallen jaren nog hameren op het feit dat een zuiveldispensatie aangevraagd diende te worden in Rome? Meest voor de hand liggend is dat zowel paus Pius VI als Benedictus XIV zich weigerde neer te leggen bij de praktijk. Inden men zou erkennen dat zuivel werd geconsumeerd gedurende de vasten stond men dit eigenlijk toe. Wanneer men een verzachting voor zuivel toestond zou het niet lang duren voor er vraag kwam naar een dispensatie voor eieren gevolgd door één voor vlees. Waarschijnlijk wilde de paus dus voorkomen dat het verder bergafwaarts ging met de vastendiscipline.
3. Vastenwetgeving 1760-1800. Het conflict tussen regering en Kerk ging in de eerste plaats om het al dan niet verzwakken van de vasten maar ook om een belangenconflict. Er was vrij vaak discussie over wie al dan niet de macht
250
Jean-Henri de Franckenberg (1759-1801): was van adellijke afkomst. Hij werd door Maria-Theresia, zonder
het gebruikelijke vooraf inwinnen van advies, aangesteld als aartsbisschop van Mechelen. Haar voornaamste doelstelling hierbij was de hoop dat hij zou meewerken aan haar kerkelijke politiek. Dit bleek echter een misrekening te zijn. Onder invloed van zijn regering en Rome werd hij al snel een aanhanger van het ultramontanisme. De Nény verzette zich tegen de benoeming van de Franckenberg, vooral omdat deze de taal niet beheerste. Op het einde van de achttiende eeuw raakte de Franckenberg in een heftige strijd verwikkeld met Jozef II, waar zelfs bemiddeling van paus Pius VI niet meer kon baten, die uitmondde in openlijke steun van de aartsbisschop voor de Brabantse omwenteling. P. Lenders, op. cit., pp. 101-102. J. Roegiers, “Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden”, pp. 363-369. 251
R. Willaert heeft het over een brief van paus Pius VI die door de nuntius was rondgestuurd. Put heeft het
enkel over de mening van de nuntius. 252
E. Put, Onrust in de zielzorg: J.T.J. Wellens, 17
de
bisschop van Antwerpen, en zijn pastoraal beleid (1776-
1784), Brussel, Verhandelingen van de Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1983, p. 134. 253
Ibidem, p. 134.
71
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
heeft om de vasten te dispenseren. Bisschoppen zouden wel de macht hebben om particuliere maar niet om algemene dispensaties toe te kennen. Deze bevoegdheid komt enkel toe aan de paus. De regering ging hier echter tegenin. Zij vonden dat niet de paus maar de vorst verantwoordelijk de verantwoordelijkheid draagt voor de lichamelijke toestand van de onderdanen en de bevoegdheid om te dispenseren dus bij de vorst hoort te liggen. De regering probeerde dan ook elk jaar om een vleesdispensatie te bekomen bij de bisschoppen. Deze weigerden echter vaak, ze verwezen naar hun beperkte bevoegdheden of ontkenden de noodzaak van de vleesdispensatie. Dit laatste veroorzaakte heel wat frustraties bij de regering. Zo deinsde de Nény niet terug voor persoonlijke aanvallen. In 1771 bijvoorbeeld vroeg de regering om een vleesdispensatie toe te staan omwille van de hoge voedselprijzen en de rundveepest. Een aantal bisschoppen voldeden onmiddellijk aan de wensen van de regering. Aartsbisschop de Franckenberg weigerde echter, hij vond de prijsstijgingen niet dramatisch genoeg om een vleesdispensatie te verantwoorden. De Nény reageerde verontwaardigd en verweet de bisschop wereldvreemdheid. Hij zou namelijk niet beseffen dat bepaalde producten simpelweg onbetaalbaar waren voor het gewone volk. Na aandringen van ook gevolmachtigd minister von Starhemberg stond de aartsbisschop de dispensatie toe.254 De Nény zou zijn beschuldigingen t.o.v. de Franckenberg het volgende jaar herhalen. Weeral wees hij op het gebrek aan voeling van de aartsbisschop met de levenswijze van het gewone volk. Ook raadde hij de aartsbisschop aan wat meer te leven als de eerste bisschoppen, wat hem waarschijnlijk zou helpen realistische beslissingen te nemen.255 In 1773 had de Nény weinig hoop op een toegeeflijke ingesteldheid van de aartsbisschop maar ging hij toch pleiten voor een verdere staatsinmenging m.b.t. de vastenkwestie. Naar eigen zeggen omdat hij de bevolking niet wilde toevertrouwen aan de overdreven strengheid en grillen van enkele bisschoppen waarvan een aantal de zaken telkens tot het uiterste drijven zonder zich open te stellen voor de meest vanzelfsprekende zaken.256 Het is opvallend dat de Nény het hier had over enkele bisschoppen. Hij maakte dus duidelijk een onderscheid tussen de ‘goede’ bisschoppen die gehoorzame de wensen van de regering opvolgden en dus wel enige voeling hadden met het volk en de ‘slechte’ bisschoppen die het volk liever lieten sterven van de honger dan een onschuldige verzachting toe te staan. Deze laatste categorie verwijt hij overdreven strengheid en grillen maar ook koppigheid.
254
R. Willaert, op. cit., p. 147
255
L. Lintermans, op. cit. , p. 131.
256
Ibidem, p. 131.
72
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
3.1.
Evy Bauwens
Economische situatie in 1766-1769.
Naar eigen zeggen was het sinds 1721 geleden dat de regering nog toegevingen gevraagd had m.b.t. de strenge vastenwetgeving.257 In 1768 echter besloten de Raad van Financiën en de Geheime Raad dat er sprake was van een groot probleem. De levensmiddelen waren te duur en er was sprake van een strenge winter. Daarom besloot men contact op te nemen met de verschillende bisschoppen om een vleesdispensatie te verkrijgen voor de bevolking. Opmerkelijk is de houding van de regering. Men was van mening dat de bisschoppen zo snel mogelijk op de hoogte gebracht moesten worden opdat de regering in geval van weigering verdere maatregels kon treffen. De mogelijkheid van een weigering leek de regering echter weinig waarschijnlijk.258 Volgens R. Willaert kreeg de regering vervolgens gelijk, in de zin dat de vleesdispensatie onmiddellijk werd toegestaan door alle bisschoppen. Als ze echter beschreef dat de regering toch ergens rekening hield met mogelijks protest van de bisschoppen kan men zich afvragen hoe zeker men was van zijn zaak.
Antwerpen, boter- en stokvisprijzen 1750-1780 7 6 5 4 3 2 1 0 1750
1755
1760
1765
Stokvis
1770
1775
1780
Boter
Figuur 16 Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers)VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737 Boter: Sint Annadaal. (Brabantse stuivers per pond)VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 714-717.
257
R. Herpelinck, Het bisdom Ieper 1762-178, Roeselare, Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde,
1991, p. 340. 258
R. Willaert, op. cit., p. 140
73
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Oudenaarde, graan en groente-prijzen 1750-1790 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 1750
1755
1760
1765
tarwe
1770
rogge
1775
1780
1785
1790
erwten
Figuur 17 Erwten, tarwe, rogge: per Gentse zak (in Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. I. p. 84-85
Al in 1768 waren er klachten over hoge visprijzen. Het is jammer dat net dan er sprake is van een tekort aan gegevens. In ieder geval liggen de cijfers een stuk hoger sinds 1758. Op tien jaar tijd is er sprake van ongeveer een verdubbeling van de visprijzen, met een bijzonder sterke stijging in 1763. Daarna leken de prijzen zich wat te herstellen. Er zijn geen gegevens voor 1766-1767, wel vermeld R. Willaert een dispensatie van de Franckenberg omwille van de hoge visprijzen.259 Als we gaan kijken naar de prijzen voor granen en erwten is er in 1766 en 1767 sprake van een lichte piek gevolgd door een kleine daling in 1768 en 1769. In 1769 zou alweer een dispensatieverzoek ingediend worden door de Antwerpse magistraat met als motivatie de hoge prijzen voor vis, boter en overige voedingsmiddelen. Zowel de Gentse bisschop van der Noot en de Mechelse aartsbisschop de Franckenberg hadden deze dispensatie al toegestaan. Daarnaast verleende de aartsbisschop ook een dispensatie aan de kanunnikessen van Sint-Augustinus tot 1782. Deze zou noodzakelijk zijn geweest omwille van de sociale functie van de orde die een volwaardige voeding vereisten.260 De Antwerpse bisschop van Gameren echter weigerde met als argumentatie dat de prijs van vis altijd hoog was. 261
Als we de grafiek bekijken heeft hij inderdaad wel een punt. De prijs van stokvis ligt hoog in 1769
259
Ibidem, p. 135.
260
M. Libert, La vie quotidienne dans les couvents féminis de Bruxelles au siècle des Lumières, 1764-1787.
Brussel, 1999, p. 130. 261
Ibidem, p. 144
74
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
maar is alweer gedaald sinds het vorige jaar. Stokvis was natuurlijk niet de enige vis die geconsumeerd werd in de achttiende eeuw. Sinds 1766 heerste er een invoerverbod op buitenlandse haring in de Zuidelijke Nederlanden. Vooral Antwerpen protesteerde sterk tegen deze maatregel omdat zij voornamelijk gebruik maakten van Hollandse vis die makkelijk te verkrijgen was omwille van haar ligging. De vis afkomstig uit de nationale visvangst echter diende van de kuststreek te komen waardoor deze niet altijd vers was bij aankomst.262 Samen met Brussel en Mechelen diende de stad dan ook regelmatig protest in tegen het invoerverbod met als belangrijkste argumentatie de hogere prijs van de nationale haring en het dalende aanbod. In deze context schreef het Stadsbestuur van Antwerpen in november 1768 aan de Raad van Financiën. Men wilde een verzachting bekomen van het invoerverbod van haring, van kracht sinds 1766, omwille van de hoge boterprijzen. Cette marchandise avait un débit coulant, servantde nourriture à la plupart des ouvriers, manoeuvres et autres petits bourgeois, qui mangent un morceau de pain avec un hareng pour épargner le beurre don’t la cerhté augmente de jour en jour.263 Het feit dat er hoge prijzen zouden zijn voor boter in 1669 is niet helemaal correct. De prijs is van 4,5 stuivers per pond gezakt naar 4,25 stuivers per pond. Geen opmerkelijke daling maar zeker ook geen stijging. Verder dalen ook de graan en groenteprijzen zacht in 1769. De vraag van de Antwerpse magistraat klopt dus niet helemaal met de gegevens gezien de prijzen dalen sinds 1768. Antwerpen had het voorgaande jaar, wanneer de prijzen effectief gestegen waren, een vleesdispensatie verkregen en mogelijks achtte de magistraat Antwerpen de situatie nog te gevoelig en vroeg daarom om een vleesdispensatie. 3.2.
Rundveepest en vleesoverschotten.
Naast de Franckenberg en van Gameren ontstond er ook regelmatig een conflict met de Ieperse bisschop de Wavrans,264. Nochtans had hij in eerdere jaren een eerder toegefelijke rol gespeeld t.o.v.
262
F. Prims, “Het Antwerpsche haringvraagstuk der XVIIIde eeuw.”, in: Antwerpiensia, 17 (1947), p 1
263
Ibidem, p. 7
264
Felix de Wavrans. (1762-1784): studeerde in Ieper, Parijs en Leuven. Hij ging op bedevaart naar Rome en
bezocht ook Wenen voor hij zich tot priester liet wijden. Daarna klom hij op binnen het bisdom Doornik tot vicaris-generaal. Hij werd voorgedragen als bisschop van Ieper door aartsbisschop de Franckenberg en de bisschop van Namen. Er waren vele kandidaten maar de Wavrans beantwoorde best aan het profiel van ‘een diplomaat die nauw zou samenwerken met de Oostenrijkse regering’. Hij correspondeerde ijverig met de Franckenberg en zag zijn Brugse collega Brenart regelmatig. Hij had echter weinig aandacht voor zijn gelovigen, hij sprak de taal niet en legde daarnaast ook bijzonder weinig visitaties af. De familie de Wavrans behoorde tot de ambstadel. Felix’ tweelingbroer Louis-François-Ghislain werd adviseur in de Hoogste Raad voor de Nederlanden in Wenen. Later werd hij voorzitter van de Rekenkamer. Hij genoot
75
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
zijn gelovigen. In 1763 stond hij namelijk spontaan een vleesdispensatie toe en zou dat de komende jaren een aantal keer herhalen. In 1771, 1772 en 1773 kon hij zich echter niet vinden in de argumentatie van de regering en weigerde hij een vleesdispensatie. Zijn conflict met de regering kan gesitueerd worden in de derde golf van rundveepest die de Oostenrijkse Nederlanden teisterde. Zodra in 1766 de Verenigde Provinciën opnieuw zwaar getroffen werden door de rundveepest nam de regering maatregelen om te voorkomen dat de veepest zou overslaan naar de Zuidelijke Nederlanden. De maatregelen bleken tevergeefs, in 1769 sloeg de rundveepest toe in het Land van Waas waarop de regering voor het eerst ook beperkingen oplegde voor de handel binnen de Zuidelijke Nederlanden. Om zeker te zijn dat de strenge maatregelen werden nageleefd zette men militairen in die de verschillende handelswegen controleerden op smokkelwaar.265 Daarnaast voerde de Zuidelijke Nederlanden een bestrijdingssysteem in gebaseerd op de Romeinse geleerde Giovanni Lancisi. Al in 1711 stelde hij een efficiënt systeem voor gebaseerd op quarantaine en afslachting van (mogelijks) besmet vee. Dit in tegenstelling tot zijn vele collega’s die focusten op kruidenmiddeltjes en hoopten op een eventueel herstel van de dieren. Ook de eigenaars van de dieren waren heftig gekant tegen deze politiek. Het was dan ook enkel in de Zuidelijke Nederlanden dat deze strategie zo streng werd opgevolgd.266 Het systeem ontwikkelde zich langzaam gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw aan de hand van ordonnanties die bepaalde maatregelen specificeerden. Ook de schadevergoeding werd nauwkeuriger uitgewerkt. Deze was absoluut noodzakelijk om eigenaars van besmet vee ertoe te bewegen melding te maken van de ziekte. Naast de vergoeding van het afgeslachte vee draaide de overheid ook op voor het ontsmetten van de stal, vernietigd stro of veevoeder en het loon van de verschillende overheidsfunctionarissen, werklui en soldaten. De kostprijs van de bestrijding kon dus bijzonder hoog oplopen. Ook voor de boeren en veehouders had deze politiek grote gevolgen, het vee werd vaak gehouden als mestvoorziening. Wanneer deze verdween daalde de opbrengsten van hun landbouwgronden.267 Ook als trekdier werd het vee gebruikt.268 Er was dus heel wat protest tegen de strenge ordonnanties van de regering. Niet alleen
van een goede reputatie bij Maria Theresia en werkte samen met de Nény. Ook jongere broer Henri werd raadsheer in de Geheime Raad en lid van de Raad van State. R. Herpelinck Het bisdom Ieper 1762-1789. Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, Roeselare, 1992, p. 29-39. 265
R. De Herdt, op. cit., p. 25.
266
Ibidem, pp. 16-18.
267
Ibidem, pp. 40-41.
268
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 209.
76
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
van de veehouders en boerenbevolking die probeerden de vele regels te omzeilen maar ook van locale regeringen en zelfs religieuze instanties die hen daarbij hielpen.269 Er was echter een uitzondering op de afslachtingpolitiek. Wanneer een gebied zodanig geïnfecteerd was dat er toch niets meer aan te verhelpen viel, liet men de natuur vaak zijn gang gaan. De boeren kregen de toestemming om de geneesmiddelen die zij geschikt achtten toe te passen en zo hoopte men toch een aantal dieren te kunnen redden. Positief voor de regering was dat ze zo geen schadevergoeding verschuldigd waren. Het hele gebied werd echter volkomen afgesloten en bewaakt door militairen en boerewachten. Hierdoor verloor de bevolking niet alleen een groot deel van haar veestapel maar ook overige inkomsten m.b.t. handel.270 Deze tactiek werd bijvoorbeeld toegepast in de Brugse Vrije voor de periode 1770-1772.271 1762
36.244
1774
31.922
1779
33.126
1768
36.370
1775
32.628
1780
33.458
1771
23.028
1776
33.334
1781
33.980
1772
29.438
1777
32.680
1782
32.892
1773
30.922
1778
32.628
1783
32.408
Figuur 18 VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol. II. P. 209.
In bovenstaande tabel is de omvang van de veestapel van Veurne-ambacht voorgesteld. Hieruit blijkt duidelijk de omvang van de verliezen door de rundveepest. In 1771 is er sprake van een inkrimping van ongeveer een derde van de oorspronkelijke veestapel.272 Maar zoals blijkt uit de tabel zou het aantal runderen zich snel gaan herstellen, zelfs al in 1772 wanneer er nog rundveepest heerste in de polderstreek. Volgens De Herdt dook de rundveepest in 1769 opnieuw op in Gent. Bisschop van der Noot vaardigde dat jaar een mandement uit waarin hij opriep tot gebedstonden en processies om de boosheid Gods veroorzaakt door de vele zonden af te wenden.273 Hij stond voor het tweede jaar op
269
R. De Herdt, op. cit., p. 37.
270
Ibidem, pp. 37-39.
271
Ibidem, pp. 64-71.
272
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 217.
273
R. De Herdt, op. cit., p. 9.
77
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
rij een vleesdispensatie toe omwille van de armoede. Van der Noot stierf en het vicariaat zette de vleesdispensatie door in 1770, omwille van de rundveepest, en in 1771, op vraag van de regering. Bisschop Van Eersel274, de nieuwe bisschop van Gent, staat in 1774 een dispensatie van eieren toe omwille van de veepest.275 Ook in Ieper werd in 1770 een algemene biddag afgekondigd door bisschop de Wavrans maar er kwam geen vleesdispensatie. De bisschop was namelijk overtuigd van het feit dat de rundveepest een straf Gods was omwille van de vele zonden van de gelovigen. De vasten was dan ook de ideale gelegenheid om hiervoor boete te doen.276 De Herdt vermeld dat deze overtuiging effectief ingang vond in de Kasselrij Ieper. De gelovige was, opgestookt door de plaatselijke geestelijkheid, overtuigd dat de veepest de wil van God was en men die het best over zich heen liet komen. De regering was met deze mentaliteit niet bepaald opgezet en beklaagde zich bij het bestuur van de Kasselrij.277 De woede van de regering kwam waarschijnlijk voort uit de vele protesten tegen hun strenge maatregelen. Een bevolking die geloofde dat de wil van God de rundveepest veroorzaakt, en dus ook weer kan wegnemen, was minder opgezet met afslachtingpolitiek en quarantaine dan een bevolking
overtuigd
van de waarde van deze
maatregelen. Ook tijdgenoot en fiskaal van Vlaanderen J. De Causmaecker klaagde in 1771 de situatie aan: het is zo goed als onmogelijk om iets te ontdekken. De magistraten, priesters en andere geestelijken zien het plakkaat als een vorm van tirannie en beschouwen iedereen die een poging doet het uit te voeren als een godlasteraar. Deze manier van denken zet zich over op het volk …278 De Herdt lijkt zich bij de frustraties van de regering aan te sluiten: dat de rundveepest in Vlaanderen zeven tot acht jaar duurde, van 1769 tot 1777, moet ongetwijfeld in belangrijke mate aan het onbegrip, de onwil en de laksheid van de boeren toegeschreven worden. Het zwakke element bij de bestrijding van de rundveepest in Vlaanderen lag naar onze mening niet in de ontoereikendheid van
274
Govard Gerard van Eersel (1772-1778) (voorganger van der Noot). Was afkomstig uit de gegoede burgerij.
Hij studeerde te Antwerpen en Leuven. Hij werkte voor bisschop van der Noot en werd vrij snel aangeduid als diens aartsdiaken oftewel de rechterhand van de bisschop. Na diens dood was hij de favoriet van iedereen behalve van aartsbisschop de Franckenberg die betreurde dat hij niet van adellijke afkomst was. Enige kritiek vanuit de regering had te maken met zijn ultramontaanse visie. Na zijn benoeming genoot hij een grote populariteit bij de Gentse bevolking dankzij zijn pastorale inzet en nederigheid. A. De Winter, op. cit., pp. 114-120. 275
L. Dosogne, op. cit., p. 45.
276
R. Willaert. Op. cit., p. 142
277
R. De Herdt, op. cit., p. 9.
278
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 232.
78
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
de gezondheidspolitie,279 wel in het gebrek aan gemeenschaps- en verantwoordelijkheidszin van de bevolking.280 Voor een correcte uitvoering van het bestrijdingsplan van de regering was inderdaad de medewerking van de bevolking broodnodig. In principe is er niets mis met een biddag en waarschijnlijk was de irritatie van de regering eerder gericht op de gehele situatie dan op de oproep van de bisschop. Daarnaast was het niet enkel de geestelijkheid maar ook de dorpsoverheden die tegenwerkten. Deze zagen heel wat door de vingers uit angst hun populariteit bij de bevolking te verliezen.281 De rundveepest kon, ondanks de economische consequenties onder de bevolking, ook aangevoerd worden als argumentatie voor het vleesverbod gedurende de vasten. Omwille van de hoge kostprijs van vis, boter en andere voedingswaren vroeg de Antwerpse magistraat aan bisschop van Gameren een dispensatie voor vlees toe te staan. Toen van Gameren weigerde stapte de magistraat naar de regering. Van Gameren hield echter voet bij stuk en beweerde dat beenhouwers over onvoldoende voorraden beschikten omwille van de veepest in Kleef, Geldere en omstreken.282 De regering echter keerde het argument om in 1771. Door de rundveepest was er sprake van een vleesoverschot gezien alle uitvoer verboden was. Het vlees was bijzonder goedkoop terwijl overige levensmiddelen als graan en groente erg duur waren. Daardoor zou het beter zijn voor de bevolking indien men een dispensatie voor vlees zou toestaan. Caimo, de bisschop van Brugge, volgde onmiddellijk. Aartsbisschop de Franckenberg stemde toe na extra argumenten van de regering. De Wavrans, de Ieperse bisschop, echter weigerde. Hij gaf dezelfde argumentatie als van Gameren twee jaar eerder had gedaan: door de rundveepest was er juist sprake van minder voorraad voor de beenhouwers. Deze stelden de bisschop juist voor om geen dispensatie toe te staan zodat zij weer in de mogelijkheid waren om hun voorraad aan te vullen om zo een te hoge vleesprijs te vermijden. 283 Verder wees de Ieperse bisschop erop dat het volk niet vroeg om een vleesdispensatie. Uit geen enkel dekenij had hij enig verzoek ontvangen. Hij benadrukte ook dat de vleesdispensatie weinig verschil zou uitmaken. De armere groepen aten noch vlees noch vis, de rijkeren konden zich de dure levensmiddelen betalen, enkel de middenklasse kon mogelijks behoefte hebben aan zo’n vleesdispensatie. Deze laatste groep kon makkelijk een particuliere dispensatie verkrijgen bij de
279
Met de gezondheidspolitie bedoelt De Herdt de verschillende maatregelen die de regering oplegde wanneer
een geval van rundveepest opdook. 280
R. De Herdt, op. cit., pp. 39-40.
281
Ibidem, p. 37.
282
R. Willaert, op. cit., p. 144.
283
R. Willaert, op. cit.,p. 148
79
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Ieperse pastoors. Verder benadrukt de Wavrans alweer het belang van het onderhouden van de vasten, juist in tijden van grote nood.284
Import en export van koeien in de Zuidelijke Nederlanden. 1759-1791 25000 20000 15000 10000 5000
1759 1760 1761 1762 1763 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790 1791
0
Koeien
invoer
uitvoer
Figuur 19 VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol. II. P. 680. Koeien= netto-uitvoer (invoer afgetrokken van uitvoer).
Volgens de regering was er dus sprake van een vleesoverschot door de rundveepest. Wanneer we de grafiek bestuderen blijkt er in 1771 inderdaad een dieptepunt te zijn in de netto-uitvoer van vlees in de Zuidelijke Nederlanden. De oorzaak hiervoor is mogelijks te verklaren door de besmette status van het vlees. Ook De Herdt kaart het probleem van de uitvoer aan. Hij wijst op het gebruik om hoornvee gedurende de zomer te weiden in de polderstreek. Nadien verkocht men deze dan in binnen- en buitenland. Door de quarantaine zones die de regering echter had opgericht was het verboden om dit vee te verplaatsen, niet naar Frankrijk, noch naar Brabant of Antwerpen. Daardoor was er in oktober 1770 een groot overschot van hoornvee in de polderstreek.285 De regering stelde voor de dieren te slachten en het vlees te zouten. Daarnaast beloofde de regering de verkoop van gezouten vlees met alle mogelijke middelen te stimuleren.286 Ze slaagde erin een aantal handelaren
284
Ibidem, pp.148-149
285
Het gaat hier om vijf- tot zesduizend vette runderen. Midden november zouden er nog steeds 2000 vette
hoornbeesten beschikbaar zijn ten N.W. van Brugge. R. De Herdt, op. cit., 1970, p. 66. 286
Ibidem
80
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
van dit economische buitenkansje te overtuigen en liet toe dat zowel gezouten vlees als levend hoornvee uitgevoerd werd via de haven van Oostende met als doel Spanje. Volgens De Herdt hoopten ze zo een nieuwe markt te openen. Spanje lustte het gezouten vlees echter niet en men raakte het vlees nergens kwijt.287 Toch zou volgens C. Vandenbroeke de vleesuitvoer toenemen gedurende de veepest, ook wijst hij erop dat al sinds 1765 er sprake was van een aanmoedigingspolitiek voor gezouten vlees. Deze zou echter weinig bijval gekend hebben.288 Er is dus sprake van een grote hoeveelheid gezouten vlees in de winter van 1771, de regering had dit overschot veroorzaakt in een poging de ellende te verzachten die ontstaan was door haar eigen strenge maatregelen m.b.t. de veepest. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ze in 1771 gaat aandringen bij de bisschoppen om het vleesverbod de komende vasten af te schaffen. Heeft ze namelijk niet beloofd de verkoop van gezouten vlees met alle mogelijke middelen te stimuleren? De Wavrans verwijst in zijn argumentatie echter naar de Ieperse beenhouwers. Voor hen zou het onmogelijk zijn om vlees in te slaan en raadden zij de bisschop aan om het vleesverbod in stand te houden. Dit zou de prijs ten goede komen.289 Het is vreemd dat de Wavrans en zijn beenhouwers een compleet andere mening hebben over een simpel feit als hoeveelheid beschikbaar vlees. Mogelijke verklaring is dat vrij veel vlees gezouten was en de beenhouwers doelden op vers vlees. Een andere reden is alweer de quarantaine gebieden die de regering had opgelegd. Volgens de Herdt was er in 1770-1772 sprake van een kordon tussen Nieuwpoort en Oostende en tussen Koekelaere en Moere.290 Het is inderdaad mogelijk dat het bisdom Ieper op die manier afgesloten was van zowel de haven van Oostende als het Noordwesten van Brugge.
287
Ibidem, p. 67.
288
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 242.
289
R. Willaert, op. cit., p. 148
290
R. De Herdt, op. cit., p. 67.
81
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Antwerpen, slachtossen 1765-1775. 3300 3200 3100 3000 2900 2800 2700 2600 2500 2400 1765
1766
1767
1768
1769
1770
1771
1772
1773
1774
1775
Figuur 20 Slachtossen: Sint Elisabethgasthuis. (stuivers per stuk, Brabantse stuivers) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 692-693.
Volgens C. Vandenbroeke ging men bij een graancrisis massaal vee afslachten waardoor de prijs daalde, twee jaar na de crisis zou deze weer gaan stijgen door het gekrompen aanbod. Dit zou ook het geval geweest zijn bij de veepest van 1770.291 Deze evolutie valt te herkennen op bovenstaande grafiek. De piek in 1766 is te verklaren door het uitbreken van de rundveepest in de Republiek gevolgd door de afgekondigde regeringsmaatregelen. Hierna daalde de prijs wat er inderdaad op zou kunnen wijzen dat men massaal runderen ging afslachten uit angst voor de veepest. Vanaf 1769 was de afslachtingpolitiek van de regering van kracht en daalde het aanbod runderen.292 Hierdoor ging de prijs stijgen vanaf 1770. De bewering van C. Vandenbroeke lijkt dus inderdaad overeen te stemmen met de prijs van slachtossen in Antwerpen. In 1771 was de prijs voor een slachtos bijzonder hoog in Antwerpen. Wat ingaat tegen de bewering van de regering dat de vleesprijzen in 1771 erg laag waren door het veeoverschot.293
291
C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen”, p.230
292
De afgeslachte dieren waren namelijk niet geschikt voor consumptie en de kadavers werden begraven.
R. De Herdt, op. cit., 1970, pp. 65-66. 293
R. Willaert, op. cit., p. 148.
82
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Zijn kritiek op de economische visie van de regering was niet de enige reden waarom de Wavrans geen vleesdispensatie toestond in 1771. Hij geeft ook aan bezorgd te zijn over de eenheid van zijn bisdom. De grenzen van het Ieperse bisdom liepen niet gelijk met de landsgrenzen. Hierdoor zou er een verschillend beleid nodig zijn binnen zijn bisdom, zelfs binnen een aantal dekenijen. Dit zou zeker en vast leiden tot discussies die de Wavrans liever vermeed. De vraag kan echter gesteld worden waarom dit geen probleem was in jaren als 1763 of 1766 waar de bisschop spontaan een vleesdispensatie toestond. Is deze beslissing juist te wijten aan de maatregelen van de aangrenzende Franse bisdommen of achtte de bisschop de toestand in deze jaren wel ernstig genoeg om onenigheid en discussie binnen zijn bisdom te riskeren? Mogelijks komt zijn vrees voor onenigheid juist voort uit de gevolgen van deze beslissingen. Wanneer we de prijzenevolutie van deze zware periode bestuderen ontdekken we, inderdaad zoals de regering beweerde, een algemene stijging van de prijzen.In 1769, wanneer de rundveepest uitbreekt in zowel Gent als het Land van Waas lijkt alles nog normaal. Zoals hierboven besproken is er zelfs sprake van een lichte daling. In 1770 echter is een grote prijsstijging zichtbaar voor zowel erwten, tarwe als rogge. Hoewel de erwten in 1772 opnieuw een vrij stabiel niveau bereiken blijven de prijzen voor zowel tarwe als rogge heel hoog om dan plots sterk te gaan dalen in 1773. Een eventuele verklaring voor deze hoge prijzen zijn de vele kordons en quarantainegebieden die mogelijks de prijzen de hoogte in lieten schieten door het stijgende ongemak. In 1669 betaalde je nog 4,5 stuivers voor een pond boter, in 1771 en 1772 betaalde je al 5 stuivers. Ongeveer evenveel als men in crisisjaren 1763, 1741, 1740 en 1709 betaalde. In 1773 zakte de prijs alweer met een halve stuiver. Het is niet bijzonder opmerkelijk dat bij een veepestepidemie de boterprijs sterk gaat stijgen. Boter is namelijk een dierlijk product waarvan het aanbod daalt wanneer er massaal runderen sterven. De stokvisprijzen blijven eerst min of meer gelijk maar gaan in 1772 sterk stijgen en blijven dan stabiel, met een dalende trend, in 1773 en 1774. De regering heeft dus zeker niet overdreven wanneer ze het over hoge prijzen heeft die mogelijks moeilijkheden kunnen veroorzaken bij de armere bevolking. De boterprijzen bijvoorbeeld bereiken hetzelfde niveau als in crisisjaren. Ook groenten en graan werden duur verkocht. De Wavrans hield echter hoog bij laag vol dat al deze problemen in Ieper niet bestonden. Het is effectief mogelijk dat er inderdaad geen sprake was van een vleesoverschot in Ieper. Maar volgens de bisschop was er ook sprake van gedaalde prijzen voor gezouten vis en boter. Daarnaast was er ook een gunstige oogst van gedroogde vruchten geweest. In Ieper was er dus geen sprake van de
83
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
crisisprijzen die toesloegen in de rest van de Zuidelijke Nederlanden.294 Deze bewering van de bisschop is vrij makkelijk te controleren. Hierboven staan cijfers van Antwerpen (vis en boter) en Oudenaarde, regio Gent, (erwten, tarwe en rogge) afgebeeld. Visprijzen, en dan nog enkel stokvis, waren slechts terug te vinden voor Antwerpen, net als prijzen voor boter. Er zijn echter roggeprijzen beschikbaar voor zowel Ieper als Veurne. Bij wijze van vergelijking worden ook de cijfers van Brugge weergegeven.
Ieper, Veurne en Brugge, roggeprijzen. 70 60 50 40 30 20 10 0 1765
1770 Ieper
1775 Veurne
1780
Brugge
Figuur Rogge: ( per Brusselse razier in Brabantse stuivers op de eerste marktdag van elke maand, gemiddelde prijs per kalenderjaar). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. IV, p. 46-74.
De Bisschop doet misschien geen uitspraken over de graanprijzen, ze stijgen toch bijzonder sterk. Er kan zelfs bijna sprake zijn van en verdubbeling over de periode 1769-1772. Omdat de Bisschop het echter niet had over graanprijzen is het ook aangewezen om de groenteprijzen te bestuderen. Deze zijn niet beschikbaar voor het bisdom Ieper maar wel voor Menen, een stad vlakbij in het bisdom Doornik.
294
Ibidem, p. 148.
84
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Menen, graan- en groenteprijzen 1765-1780 400 350 300 250 200 150 100 50 0 1765
1770 Rogge
1775 Erwten
1780
Bonen
Figuur 21 Menen. Gemiddelde prijzen van de drie marktdagen voor en na halfmaart. Uitgedrukt in Kortrijkse razier.
De bonenprijzen blijven inderdaad vrij stabiel in de periode 1669-1672 en er is slechts sprake van een lichte stijging. Erwten daarentegen verdubbelen effectief in prijs. Er zijn dus genoeg aanwijzingen die erop wijzen dat er wel sprake was van prijsstijgingen in het bisdom Ieper. Het is echter jammer dat er geen vis- en boterprijzen beschikbaar zijn gezien de Wavrans beweerd dat deze daalden in Ieper. Volgens een rapport van de Raad van Financiën had de rundveepest niet alleen economische nadelen maar op zijn minst één voordeel: de omstandigheid van de ziekte is een goede zaak gezien zij ons een voorwendsel geeft om voortaan het invoeren van wol vanuit Holland te verbieden. Daarnaast bied het ook de mogelijkheid om het project, om wol aan te trekken via de haven van Oostende, te verstevigen. Het invoerverbod zou niet lang stand houden, net als een latere poging om wolinvoer vanuit de Verenigde Provinciën te belasten.295 Deze maatregel wijst erop dat de regering niet alleen voor vis maar ook voor andere producten waakzaam was t.o.v. invoer en sluw te werk durfde te gaan wanneer zij de economische belangen van de Zuidelijke Nederlanden in gevaar zag.
295
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 239.
85
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
3.3.
Evy Bauwens
Het conflict van 1772 en de nasleep tot 1780.
In 1772 vroeg de regering een vleesdispensatie omwille van de dreiging voor ziekten. Er was namelijk sprake van bijzonder hoge voedselprijzen en in sommige delen van de Zuidelijke Nederlanden leed men onder overstromingen. Ook was de winter harder dan normaal en ondervonden sommige streken nog steeds de gevolgen van de veepest. Daarnaast was er een tekort aan gezouten vis doordat de haring- en kabeljauwvangst erg laag lag dat jaar.296 De regering schafte inderdaad voor de periode 1771-1772 het invoerverbod voor haring af dat van kracht was sinds 1766 wegens een teleurstellende vangst.297 Al deze klachten waren afkomstig uit verschillende magistraten. De landvoogd had deze namelijk aangeschreven en geïnformeerd naar de noodzaak van een vleesdispensatie.298 Aangespoord door aartsbisschop de Franckenberg weigerden de meeste bisschoppen echter. De regering voerde een ijverige correspondentie met de aartsbisschop en probeerde hem van de noodzaak van een dispensatie te overtuigen, wat niet lukte. In de discussie wees de Franckenberg erop dat hij de steun genoot van de bisschop van Brugge en het Gentse vicariaat. Ook de Antwerpse bisschop van Gameren geloofde niet in de heil van een dispensatie. Een verbod was volgens hem juist nodig omdat er sprake was van een tekort aan vlees, hierbij sloot de Brugse bisschop Caimo zich aan. Daarnaast voerde van Gameren aan dat armen zich sowieso geen vlees konden veroorloven.299 In Gent hoopte de regering echter te slagen. Bisschop van Eersel had zich aanvankelijk positief uitgelaten over het afvoeren van het vleesverbod dat jaar. Hij was echter nog niet aangesteld en dus besliste het vicariaat om de aartsbisschop te volgen. Vervolgens zette men fiscaal J.F Diericx in om de bisschop om te praten. Van Eersel beloofde zijn best te doen maar J.F. Diericx had weinig vertrouwen in een goede afloop en vermoedde dat van Eersel niet in durfde te gaan tegen de overige bisschoppen. Opvallend is ook dat van Eersel er verschillende malen op gewezen werd dat hij pas benoemd was en dat hij, opeenvolgend, trouw verschuldigd was aan de regering, de landvoogd en Maria Theresia zelf. De regering was verontwaardigd over de volgzaamheid van de bisschoppen. De Winter vermoed nochtans dat de beslissing te dispenseren in Namen en Doornik, ook werd ingegeven voor angst, ditmaal vanwege de regering. Beide bisdommen werden op dat moment namelijk bestuurd door een vicariaat. Zoals o.a. fiscaal J.F. Diericx zo fijntjes
296
A. De Winter, op. cit., p. 346.
297
G. Devos, op. cit., p. 188.
298
A. De Winter, op. cit., p. 347.
299
Ibidem, pp. 351-356.
86
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
benadrukte was het de regering die de bisschoppen selecteerde uit kandidaten, vaak afkomstig uit een vicariaat.300 Wenen werd gecontacteerd en kanselier Kaunitz stelde voor de zaak te laten rusten. Vooral de Nény was het daar niet mee akkoord en hij ijverde voor een definitieve regeling. Ook de magistraat van Gent had om een duurzame oplossing gevraagd. Er werd vervolgens een onderzoek ingesteld binnen de Geheime raad, uitgevoerd door raadslid Thomas de Grysperre.301 In zijn onderzoek richtte hij zich vooral op een argument dat in 1772 nog door aartsbisschop de Franckenberg aangebracht was. Namelijk dat hij het niet in overeenstemming vond met zijn geweten te raken aan un commandement général de l’Eglise qui tire son origine des ce tems des Apôtres. Deze eeuwenoude oorsprong werd onderzocht in het eerste deel. Dit gebeurde aan de hand van verklaringen van bisschoppen uit de tweede en vierde eeuw die de vastendiscipline van hun gelovigen omschreven. Ook werd een citaat aangehaald van Augustinus en zelfs van de profeet Isaja. Het resultaat hiervan was het besluit dat het vleesverbod niet zo eeuwenoud was als de Kerk beweerde doordat de oorspronkelijke discipline volledig vrij was en afhankelijk van de geloofsijver, de kracht of de levensomstandigheden van de gelovige. In het tweede deel werd vervolgens gepleit voor het opnieuw instellen van deze individuele benadering van de vasten. Dit was noodzakelijk gezien de vele factoren waar men rekening mee hoort te houden bij het opleggen van een vastendiscipline zoals het klimaat, de seizoenen, de welvaart of armoede van de gelovigen, leeftijd, etc. Deze factoren evolueren zo sterk van streek tot streek
of zelfs d’un personne à l’autre dat een uniforme
vastendiscipline niet wenselijk kan zijn. Daarom is het wenselijk dat men de vastendiscipline overlaat aan de ijver van de gelovigen. In het derde en laatste werden de specifieke omstandigheden van de Zuidelijke Nederlanden besproken. De wisselvalligheid van het klimaat werd benadrukt, de lange en harde winter, de vele regens, rukwinden en sneeuwbuien die vaak zelfs nog in de lente plaatsvonden. In deze omstandigheden vond de vasten plaats in de Zuidelijke Nederlanden, wanneer het consumeren van vlees juist broodnodig was. Op het gebied van voedselvoorziening was vooral graan en vee beschikbaar zodat het volk overleefde op brood en vlees. Dit volk was zeer werklustig in
300
Ibidem, pp. 350-361.
301
Thomas François de Grysperre (1729-1785). Was afkomstig uit Oostende. Maakte carrière als advocaat in
de Raad van Vlaanderen en in de Geheime Raad. Was daarnaast ook actief binnen de magistraat van Oostende waar hij werd aangesteld als griffier. Samen met Leclerc zou hij een trouw medestaander zijn in het streven van de Nény naar een Belgische Kerk. B. Bruneel. Les grands commis du gouvernement des Pays-Bas autrichiens : dictionnaire biographique du personnel des institutions centrales Brussel, 2001, pp. 298-299. J. Roegiers, “Josephisme et Eglise Belgique.”
87
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
werkte voornamelijk in de landbouw waardoor er nood was aan een stevige voeding. Défendre l’usage de la viande dans les Pays-as, c’est défendre aux habitans d’aliment le plus sain et le plus abontant que leurs Pays produit. In tegenstelling tot vlees, dat in overvloed aanwezig was in de Zuidelijke Nederlanden, was ere en tekort aan vis. De talrijke rivieren die het land kende bevatten amper vis. Daarnaast waren er slechts twee zeehavens die de hele Zuidelijke Nederlanden van vis dienden te voorzien. Daarom was men aangewezen op vis uit de Verenigde Republiek, qui profitant de nos besoins … s’enrichir à nos depends. Tot dat jaar was er sprake geweest van een tevreden samenwerking tussen de regering en de bisschoppen op het gebied van de vastendiscipline. Dat jaar echter hadden, ondanks de hoge prijzen en de harde winter, slechts twee bisschoppen de vraag van de regering gevolgd. De overige bisschoppen hadden geweigerd na aandringen van aartsbisschop de Franckenberg. Het is echter niet aan de bisschoppen om deze belangrijke beslissing te nemen maar aan de soeverein want enkel hij is belast met de zorg voor zijn onderdanen. Daarom stelde de Geheime Raad voor de paus te verzoeken de oude vastengebruiken weer in te voeren in de Zuidelijke Nederlanden waardoor elke gelovige, met ondersteuning van de bisschoppen, koos hoe strikt hij de vastendiscipline wenste te volgen. De mogelijkheid dat dit voorstel te Rome werd afgewezen was groot. Men stelde dan ook een tweede voorstel op waarin men de paus vroeg de bisschoppen, wat betreft het verlenen van vleesdispensaties, onder de bevoegdheid van de regering te plaatsen.302 Wenen was echter niet helemaal overtuigd door het rapport van de Grysperre. Kanselier Kaunitz was het over de algemene lijn eens met de beweringen van de Grysperre. Vooral het feit dat het de taak was van de regering om te waken over de gezondheidstoestand van de onderdanen en van het episcopaat sprak hem aan. Hij was echter volledig gekant tegen een raadpleging van Rome, wat volgens hem nutteloos was. Het leek hem onmogelijk dat, zelfs met het alternatieve voorstel van de Grysperre, de paus akkoord zou gaan. Daarom gaf hij de regering te Brussel de opdracht een andere oplossing te vinden voor het probleem. De Geheime Raad legde zich vervolgens toe op het onderzoek van het ontstaan van de veertigdaagse vasten in de Zuidelijke Nederlanden. Naar hun mening was er geen sprake van een Goddelijke oorsprong maar eerder van een gewoonte. Deze zou in het verleden zijn toegestaan door de vorst met als voorwaarde dat de bevolking niet mocht lijden onder de situatie. Deze voorwaarde zou nu in overtreding zijn. Uiteindelijk besliste men voortaan beslag te leggen op de persoonlijke goederen van elke weerspannige bisschop. Men was ervan overtuigd dat het episcopaat dan snel een gewillige houding zou aannemen. In welke mate het episcopaat op de hoogte was van deze beslissing is niet duidelijk. Wanneer het volgende jaar de regering een dispensatie aanvroeg wegens de dreiging voor ziektes stonden de meeste bisschoppen
302
Koninklijke Bibliotheek, handschriftenkabinet: Mémoire sur le jeune du carême, sur l’abstinence de viandes
pendant ce tems là, Et sur la nécessité de ne pas obliger les habitans das Pays-Bas à cette abstinence.
88
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
dit nochtans zonder morren toe. Na een tweede verzoek van de regering volgden zowel de Brugse bisschop Caimo als de bisschop van Kamerijk.303 Ondanks dit kleine succes was de regering niet helemaal tevreden. De toegevende houding van de bisschoppen overtuigde Wenen nog meer van de huidige strategie. De Geheime Raad daarentegen bleef vastbesloten m.b.t. de noodzaak om Rome te contacteren. Men betwijfelde dat de goede wil, die de bisschoppen dit jaar hadden getoond, zich ook volgende jaren zou doorzetten. Ook wist men niet of inbeslagname van goederen voldoende was om de bisschoppen in het gareel te krijgen en vreesde men gezichtsverlies. Daarom besloot men zich niet meer te mengen in de vastenwetgeving tot er, vanuit Rome, een definitieve oplossing kwam.304 Uit de bespreking van de economische situatie voor de periode 1768-1774 naar aanleiding van het conflict tussen de regering en bisschop de Wavrans blijkt dat er in 1773 sprake was van een prijsdaling voor zowat alle voedingsmiddelen, inclusief vis. Waarom dan is het plots wel noodzakelijk om dat jaar, zonder protest, een vleesdispensatie toe te staan en niet in 1772? Is het mogelijk dat de bisschoppen inspelen op de explosieve situatie in 1772 en geen conflict wensten aan te gaan met de regering in 1773? Misschien wel. Alleen zou dat wijzen op onderling overleg wat betwijfelbaar is gezien twee bisschoppen, waaronder de Brugse bisschop Caimo, de dispensatie aanvankelijk weigerden. Naast samenzwering is er nog een andere, meer aannemelijke verklaring. Een dispensatieaanvraag werd meestal ingediend in de periode december-februari. Mogelijks baseerde men zich dus op de situatie uit 1771 en besloot men de waarschuwingen van de regering, die over meer economische voeling beschikte, te negeren omwille van haar neiging snel om een dispensatie te vragen. In 1772 was de situatie nochtans ernstig. Mogelijks waren de bisschoppen daarom in 1773 wel overtuigd van de noodzaak van een dispensatie. De regering hield zich vast aan haar voornemen. Het zou tot 1780 duren voor ze zich weer zou mengen in de vastenwetgeving. Toch hield ze zich niet helemaal afzijdig. Via de magistraten bleef men op de hoogte van alle afgekondigde vastenbrieven, welke men ook naar Wenen doorzond. Ondertussen werd het idee geopperd een censuur toe te staan binnen de vastenbrieven. Ook zonder de tussenkomst van de regering werden er een aantal vleesdispensaties afgekondigd in de periode 1774-1779. In 1774 was vlees toegestaan in Namen en Roermond. Twee jaar later zouden alle bisschoppen een vleesdispensatie goedkeuren. Als motivatie werd in Brugge de armoede en strenge winter opgegeven. Alleen de bisschop van Namen hield het vleesverbod in stand. Toen hij vernam wat de overige bisschoppen hadden beslist stemde ook hij in met een vleesdispensatie. R. Willaert
303
R. Willaert, op. cit., pp. 156-160.
304
Ibidem, p. 160
89
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
vraagt zich af in welke mate er sprake was van onderling overleg tussen de bisschoppen. Zo was er bijvoorbeeld sprake van overleg tussen het vicariaat van Brugge en de bisschoppen van Ieper en Gent.305 Gezien de Lobkowitz, toen nog bisschop van Namen, zich achteraf aanpaste aan de mandementen van de overige bisschoppen kan ervan uitgegaan worden dat er geen algemeen overleg was tussen alle bisschoppen. Waarschijnlijk hing de communicatie tussen de bisdommen af van de relaties tussen de bisschoppen en de afstand tussen de bisdommen. Zo was er wel vaak sprake van communicatie tussen Gent, Brugge en Ieper. In 1779 bijvoorbeeld vroeg het Gentse vicariaat advies aan bisschop Brenart van Brugge en drukte daarbij de wens uit om te streven naar een uniform vastenbeleid in de aangrenzende gebieden. Daarnaast dineerde Brenart vaak bij bisschop de Wavrans in Ieper die op zijn beurt een regelmatige en informele correspondentie onderhield met aartsbisschop de Franckenberg.306 Ook uit het conflict van 1772 blijkt dat er overleg bestond tussen de bisschoppen en men, al dan niet uit angst, rekening hield met elkaar of in elk geval met de aartsbisschop. Om de beslissingen van de bisschoppen in de periode 1772-1780 te illustreren is worden de mortaliteitsgegevens van deze periode bestudeerd.
305
Ibidem, pp. 161-169
306
R. Herpelinck, op. cit., pp. 29-39.
90
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Sint-Jacobsparochie Gent, sterftecijfes 1765-1780. 250
200
150
100
50
0 1765 1766 1767 1768* 1669 * 1770 * 1771 * 1772 1773 * 1774 1775 * 1776 * 1777 * 1778 * 1779 * 1780 *
Figuur 22 Gent, Sint-Jacobsparochie: Overlijdens per oogstjaar. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e-18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke).
De jaren met een vleesdispensatie in Gent zijn aangeduid met een *.
Wat allereerst opvalt is de piek in 1773. Dit zou kunnen verklaren dat de regering het voor het rechtte eind had wanneer ze melde dat er sprake was van ziekten in verschillende streken. De magistraat van Gent verklaarde dat jaar dat de hoge prijzen van 1772 een aantal epidemieën hadden veroorzaakt. Volgens de vastenbrief van van Eersel zou het gaan om de kinderpokskens, rotte korssen en andere besmettelyke siekten.307 De regering vroeg ook de mening van een aantal geneesheren die de oorzaak van de vele ziekten legde bij het consumeren van ongezond en bedorven eten. De dispensatie zou kunnen helpen dit probleem aan te pakken.308 Aan de dalende sterftegevallen in 1774 lijkt, op zijn minst te Gent, deze tactiek haar vruchten af te werpen. Volgens C. Bruneel werden de Zuidelijke Nederlanden in 1776 opnieuw getroffen door een dysenterie epidemie.309 Het is opvallend dat net dat jaar er door alle bisschoppen een dispensatie werd verleend, echter zonder motivatie. Het is mogelijk dat de dysenterie-epidemie, of de dreiging hiervan, de bisschoppen aanzette tot de verzachting. In de Sint Jacobsparochie te Gent bleken er
307
A. De Winter, op. cit., p. 371.
308
Ibidem, p. 365.
309
C. Bruneel, op. cit., p. 523.
91
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
echter bijzonder weinig slachtoffers te zijn. In 1777 steeg het aantal sterfgevallen wel, maar te licht om echt van een epidemie te kunnen spreken. 3.4.
1780-1800.
De meeste bisschoppen stonden spontaan een vleesdispensatie toe in 1780. Er waren drie bisschoppen die het vleesverbod dat jaar in stand hielden. De regering besloot dat haar ingrijpen noodzakelijk was. Daarmee verbrak ze haar beslissing uit 1773 om zich niet meer te bemoeien met de vastenwetgeving tot er sprake was van een definitieve beslissing. De regering contacteerde aartsbisschop de Frankenberg, aartsbisschop de Fleury uit Kamerijk en de Brugse bisschop de Brenart. Ze drong erop aan de dispensatie toch toe te staan, wat na enig aandringen gebeurde.310 Het belang dat de regering stelde in de vasten van de 1780 zou te wijten zijn aan een nieuwe dysenterie epidemie door de droogte van de voorbije zomer. Volgens Bruneel C. zou de epidemie in Brabant pas plaatsvinden in 1781. Hij wijst er echter op dat de ziekte gedurende de hele achttiende eeuw endemisch aanwezig was. Een aantal keer zou de ziekte echter een opflakkering kennen.311 Het is goed mogelijk dat in sommige streken van de Zuidelijke Nederlanden deze opflakkering eerder plaatsvond. In Antwerpen bijvoorbeeld vermelde bisschop Wellens een zware dysenterie epidemie op het einde van 1779.312 In 1781 zouden de landvoogden ook wijzen op een groot aantal zieken veroorzaakt door de droge zomer. Waarschijnlijk gaat het ook hier weer over dysenterie.313 1781 was ook het enige jaar waarop de Brusselse Brigittines een dispensatie verkregen van de aartsbisschop.314
1779
166
1782
128
1780
137
1783
213
1781
142
1784
134
Figuur 23 Gent, Sint-Jacobsparochie: Overlijdens per oogstjaar. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e-18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke).
310
R. Willaert, op. cit., p. 170
311
C. Bruneel, op. cit., p. 523.
312
E. Put, op. cit., p. 139.
313
R. Willaert, op. cit., p. 178
314
M. Libert, op. cit., p. 130.
92
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
In de Sint Jacobsparochie te Gent lijkt er helemaal geen probleem geweest te zijn. Pas in 1783 was er sprake van een hoge toename van het aantal sterfgevallen. Het gaat hier dan ook om een volgende opflakkering die Bruneel C. beschreef. 315 In Leuven zouden datzelfde jaar 110 kinderen besmet raken waarvan er 91 stierven. Bij de volwassenen waren er 1851 getroffen en stierven er slechts 78, waaronder veel ouderen.316 In 1784 gaf de Geheime Raad de ziekten van de afgelopen herfst op als argumentatie voor een vleesdispensatie.317 Waarschijnlijk wilde hij voorkomen dat de epidemie verder slachtoffers maakte door de bevolking aan te sterken. In 1780 brak ook de vierde Engels-Staatse oorlog uit die zou duren tot 1784. Deze had belangrijke consequenties voor de Zuidelijke Nederlanden dat massaal vis importeerde uit Holland en Zeeland. Deze handel lag nu volkomen stil door de oorlog. Daardoor werd de visvoorziening voor de vasten van 1781 grondig verstoord. De regering vergeleek de situatie met het begin van de achttiende eeuw. Ook toen was de vishandel verhinderd geweest door oorlog. De paus had toen twee jaar lang een dispensatie toegestaan voor de gehele Zuidelijke Nederlanden. Het was te laat om Rome nog te contacteren maar men vatte het plan op om dat voor de komende jaren zeker te doen. De overtuigingskracht van de regering was dit jaar echter overbodig. Een aantal bisschoppen, waaronder de Franckenberg, hadden al spontaan dezelfde beslissing genomen.318 De regering was tevreden. Kaunitz echter wees ook op het probleem van het vasten op zaterdagen. Het vleesverbod was namelijk niet beperkt tot de veertigdaagse vasten maar werd ook iedere zaterdag en op de vooravond van heiligendagen toegepast. Voorlopig werd hier echter nog niet op ingegaan. In 1782 herhaalde het scenario van 1781 zich en stonden alle bisschoppen de dispensatie toe, meestal nog voor de regering een vraag had geuit. Pas in 1783 doken er problemen op. Er was sprake van vredesonderhandelingen waardoor de Engels-Staatse oorlog mogelijks spoedig voorbij zou zijn en er weer voldoende vis beschikbaar zou zijn. Ook waren de vele ziekten van 1781-1782 voorbij en de weersomstandigheden gunstig. Hierdoor zagen aartsbisschop de Franckenberg en de Antwerpse bisschop Wellens geen noodzaak meer voor een vleesdispensatie, tot woede van de regering. Uit de correspondentie tussen Wellens en de Franckenberg bleek dat beiden vooraf een te volgen strategie hadden uitgedacht. Men had besloten, gezien de vleesdispensatie overbodig was, te weigeren maar uiteindelijk toch toe te geven. Zo probeerden beide bisschoppen een conflict met de regering te vermijden en toch hun bisschoppelijke plichten naar geweten te volbrengen. Een conflict met de
315
C. Bruneel, op. cit., p. 523.
316
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 448.
317
R. Willaert, op. cit., p. 185
318
Ibidem, p. 178
93
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
regering zat er nochtans niet aan te komen. Sinds 1772 lag er een plan klaar om, indien noodzakelijk, weerspannige bisschoppen tot rede te brengen. De regering had het nochtans nog nooit durven gebruiken, zeker niet in het geval de Franckenberg. De strategie van de regering was om de goederen van een bisschop die niet gehoorzaamde aan de wensen van de regering m.b.t. de vastenkwestie in beslag te nemen. Hoogstwaarschijnlijk zou de bisschop dan een stuk toegeeflijker worden. Bij het conflict in 1783 lag het voorstel op de tafel, ook had men al overwogen om de bezittingen van de bisschop uit te delen aan de armen. Uiteindelijk voerde men het idee terug af. De kans dat een bisschop, en vooral de Franckenberg, zou blijven weigeren was bijzonder groot. In dat geval zou de regering gezichtsverlies lijden en de situatie escaleren. Uiteindelijk gaven, na aandringen van de regering, Wellens en de Franckenberg toe.319 Het conflict tussen Wellens en de regering scheen door in de Antwerpse vastenbrieven. Waar hij voorgaande jaren opsommingen deed van epidemieën, armoede, weersomstandigheden of visprijzen sprak hij in 1783 en 1784 enkel van redenen Ons daer toe bewegende laeten.320 Blijkbaar gaf Wellens zich dan wel gewonnen t.o.v. de regering, hij was toch te trots om te liegen over de omstandigheden van de dispensatie. Daarnaast lieten zijn subtiele beschrijvingen van zijn tegenstanders weinig aan de verbeelding over: Maer konnen wy in onze goddelooze eeuw dat iet verwagten; en zyn’er onder ons van die onbeschaemde vry’geesten, de welke niet vergenoegt zyn met het Vasten-gebod t’overtreden; mer boven dien het zelven lasteren en beschimpen, meenende een helden-stuk uyt-te-voeren, wanneer zy opentlyk, met hunne woorden of werken, de Kerk en haer gezag misagten, en zig tot roem aenrekenen, als zy andere tot hunne party konnen overhaelen; zyn er helaes!321Zijn opmerking over het ‘heldenstuk’ is mogelijks van toepassing op de regering. Deze handelden uit bezorgdheid t.o.v. de bevolking, wat Wellens niet nodig achtte. Verder zou hij in 1783 een vastenbrief voor de Franckenberg gepubliceerd hebben. De regering was niet enthousiast over de gewaagde inhoud en eiste een aanpassing waar hij na vijf waarschuwingen aan toegaf.322
319
Ibidem, pp. 181-182
320 J. Wellens. “Vasten-bulle van het jaer 1783”, in: Verzameling van alle de herdelyke brieven, vasten-bullen, etc. Uytgegeven door wylen Zyne Doorlugtigste Hoogweerdigheyd J.T.J. Wellens Bisschop van Antwerpen. Antwerpen, J. Grangé, 1785, p. 11. 321 J. Wellens. “Vasten-bulle van het jaer 1784”, in: Verzameling van alle de herdelyke brieven, vasten-bullen, etc. Uytgegeven door wylen Zyne Doorlugtigste Hoogweerdigheyd J.T.J. Wellens Bisschop van Antwerpen. Antwerpen, J. Grangé, 1785, pp. 2-4. 322
E. Put, op. cit., p. 137.
94
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Volgens Put koos de stadsmagistraat vanaf 1776 de kant van hun bisschop in het conflict met de regering. Hij leidde dit af uit een gebrek aan actieve tussenkomst.323 Ook R. Willaert zou sinds 1776 geen aanvraag van de Antwerpse magistraat meer vermelden, maar dat geld net zo goed voor de meeste magistraten. Wellens zou in 1783 dan ook beweren dat niemand in zijn bisdom een vleesdispensatie verlangde324 Op het einde van 1783 brak alweer een dysenterie epidemie uit, gecombineerd met een slechte winterharingvangst en een voortdurende oorlog. Hierdoor stonden alle bisschoppen zonder probleem een vleesdispensatie toe in 1784.325 Het volgende jaar namen de visproblemen nog toe. De Engels-Staatse oorlog was ten einde maar Jozef II raakte, ondanks de waarschuwingen van de Nény, in een conflict verzeild met de Verenigde Provinciën. Als uiting van de vijandelijkheden verbood men de uitvoer van etenswaren, en dus ook van vis, naar de Zuidelijke Nederlanden. Geen enkele bisschop maakte een probleem van de dispensatie. De regering ging nog een stap verder dat jaar. Het idee om een censuur door te voeren op de vastenbrieven was al geopperd geweest in 1773 en werd nu ingevoerd. Zo hoopte men controle te kunnen uitoefenen op de afgekondigde vastenmandementen en de vleesdispensatie voorgoed onder het gezag van de regering te brengen. Daarnaast vroeg de regering ook om voorlopig de consumptie van vlees toe te staan op zaterdagen. Ook hiermee gingen de bisschoppen akkoord.326 Bisschop Brenart nam als enige contact op met Rome om toestemming te vragen aan de paus het vleesverbod op zaterdagen te dispenseren. Hij wachtte echter het antwoord niet af om de verzachting toe te staan. De paus reageerde positief en de maatregel werd zelfs uitgebreid naar de gehele Zuidelijke Nederlanden. Het is niet toevallig dat juist Brenart contact opnam met Rome. In 1778 had hij een verhitte discussie gevoerd met de nuntius en de paus over zijn bisschoppelijke bevoegdheden.327 In de periode 1786-1789 voldeden de bisschoppen alweer aan de wens van de regering, zij het met enig protest. In 1785 mislukte, volgens C. Vandenbroeke, de oogst op voedergewassen. Hoewel een gebrek aan voedergewassen zelden een echt probleem vormde in de Zuidelijke Nederlanden was er in die jaren toch een strenge controle vanuit de regering op de in- en uitvoer van klaverzaad. Een tekort aan voedergewassen leidde ertoe dat er te weinig voedsel
323
Ibidem, p. 137
324
R. Willaert, op cit., p. 181
325
Ibidem, p. 185
326
Ibidem, pp. 186-189
327
Ibidem, pp 167 & 190
95
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
voorhanden was om het vee te onderhouden, waarop men het slachtte.328 Hierdoor steeg het aanbod van vlees en was het logisch dat de regering om een dispensatie vroeg gedurende de vasten van 1786. In 1785 lieten de bisschoppen weten dat de regeling m.b.t. de zaterdagen overbodig was geworden. De regering was hier niet mee akkoord maar de Franckenberg bleef aandringen. Zo voerde hij aan dat de Zuidelijke Nederlanden het enige gebied waren binnen het keizerrijk waar de maatregel van kracht was. Dit kon de uniformiteit van het land niet ten goede komen. Jozef II besliste vervolgens het vleesverbod terug in te stellen op zaterdagen.329 Gedurende de periode 1782-1787 verkregen de Brusselse Urselinen, Orde van de Visitatie en de gelovigen van l’Abbaye de Forest verschillende vleesdispensaties. Deze dienden vergoed te worden met religieuze werken. Volgens M. Libert waren deze dispensaties gerechtvaardigd d.m.v. de sociale functie van de verschillende ordes waardoor een evenwichtige voeding noodzakelijk was.330
1. Conclusie vastenwetgeving 1760-1800. De rundveepest veroorzaakte een grote discussie tussen een aantal bisschoppen en de regering. Soms leidde dit zelfs tot een radicaal andere voorstelling van de situatie. Zo zag de ene partij soms een overaanbod aan vlees terwijl de ander op een tekort wees. Ook de situatie van de prijzen was een twistpunt. Door de vele quarantainegebieden, een voorzorgsmaatregel vanwege de veepest, is het moeilijk om de specifieke situatie per bisdom in te schatten, daarnaast zijn hiervoor ook niet genoeg gegevens beschikbaar. Voor het eerst gaat de regering de bisschoppen scherpe verwijten maken. Zo gebruikte de Nény het begrip ‘wereldvreemd’ tegenover de aartsbisschop. Hoewel de regering de economische situatie vaak overdreef lijkt hij hierin toch een punt te hebben. Zo ontkende de Ieperse bisschop De Wavrans in 1771 hoge prijzen voor voedingswaren, hoewel die vrij duidelijk op de grafiek zichtbaar waren. In 1772 verenigden de bisschoppen zich onder aartsbisschop de Franckenberg. De regering, onder leiding van Patrice François de Nény en Thomas de Grysperre, was hierover zeer verontwaardigd en ondernam stappen om het vleesverbod gedurende de vasten af te schaffen. Er werd een onderzoek ingesteld door de Geheime Raad dat deze beslissing diende te motiveren. De regering te Brussel werd echter teruggefloten door Kaunitz en Maria Theresia. De regering besloot zich dan verder niet te bemoeien met de vastendiscipline tot er een definitieve
328
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden p. 222.
329
R. Willaert, op cit., pp. 194-196
330
M. Libert, op. cit., p. 130.
96
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
oplossing werd gevonden. Ze kwam hier echter al op terug in 1780, naar aanleiding van een dysenterie-epidemie. Ook de volgende jaren was ingrijpen noodzakelijk, de handel in vis werd volledig lamgelegd door de vierde Engels-Staatse oorlog. Dit maal vroeg men de dispensatie zelfs uit te breiden naar zaterdagen buiten de veertigdaagse vasten wat werd toegestaan. Gedurende de verdere jaren tachtig ondervond de regering enkel nog protest vanwege de samenwerking tussen de Antwerpse bisschop Wellens en aartsbisschop de Franckenberg. Uiteindelijk legden ook zij zich bij de eisen van de regering neer. Maria Theresia had gelijk gehad in 1772. Al op het einde van de jaren tachtig slaagde de regering erin om de bisschoppen de noodzaak van een vleesdispensatie te laten inzien. Indien men het conflict had uitgebreid tot Rome had de regering een grotere weerstand ondervonden. Dit blijkt duidelijk uit de encyclieken van paus Benedictus XIV en Pius VI waar men een veel strengere vastenwetgeving verdedigde dan in de praktijk van toepassing was. Zo hield men, zelfs in de tweede helft van de achttiende eeuw, nog steeds vast aan het verbod op zuivel, hoewel dit in de Zuidelijke Nederlanden al een eeuw niet meer gebruikelijk was.
97
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Deel IV. Impact vasten op de economie? 1. Handel in vis gedurende de achttiende eeuw. Geïnspireerd door de Spaanse econoom Don Geronymo de Uztariz hechtte de regering een groot belang aan de nationale visvangst.331 Door de vastendiscipline, die van de gelovigen een strikte vleesonthouding eiste, was er een grote vraag naar vis in de Zuidelijke Nederlanden. De nationale visvangst kon hier niet in voorzien, waardoor massaal Hollandse vis werd ingevoerd. Uztariz stelde dan ook een tweeledige oplossing voor die ook door de Zuid-Nederlandse regering werd gevolgd. Zo diende men de Katholieke Kerk om dispensaties te vragen, wat hierboven uitvoerig beschreven werd. En diende men de nationale visvangst te stimuleren. Hoe de regering dit deed zal in dit hoofdstuk worden beschreven. 1.1.
Algemeen overzicht.
In 1727 richtte men in Nieuwpoort een maatschappij voor de visvangst op als onderdeel van de ondersteunende regeringspolitiek m.b.t. de nationale visvangst.332 Daarnaast verkreeg elkeen die bijdroeg aan het herleven van de nationale visvangst een vrijstelling van alle in- en uitvoerrechten, net als alle rechten geheven op vis in het binnenland. Het doel val deze maatregelen was het doen heropleven van de visvangst in de Zuidelijke Nederlanden ten koste van de concurrentie uit de Verenigde Provinciën, Engeland en Frankrijk.333 De prijs van de Hollandse haring bijvoorbeeld was bijzonder laag waardoor het moeilijk was voor de Vlaamse vissers hiertegen te concurreren. Deze eerste poging zou echter mislukken doordat de besluiten van de regering m.b.t. vrijstellingen niet werden opgevolgd.334 In 1764 vaardigde men een invoerverbod uit voor Zweedse haring. Het betrof hier een goedkope variant die, omwille van zijn lage prijs, bijzonder populair was bij de minder gegoede bevolking. Deze beslissing werd nochtans niet genomen uit economische overwegingen maar vooral omwille van de slechte kwaliteit die gezondheidsrisico’s met zich meebracht. Het volgende jaar werd de invoer van gedroogde of gezouten vis beperkt tot een aantal havens, waaronder Nieuwpoort. Dit gebeurde op vraag van Nieuwpoortse reders en was het onderdeel van
332
G. Devos, op. cit., p. 187.
333
R. Dumarey, Bijdrage tot de sociaal-economische studie van de haring- en kabeljauwvisserij te Nieuwpoort in
de 18
de
eeuw (1715-1793, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1961, 185 p.
(promotor: J. Craeybeckx), p. 117. 334
G. Devos, op. cit., p. 188.
98
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
een, door hen opgesteld, vijfjarig stappenplan. Door de invoer van vis geleidelijk aan te beperken kon de nationale visserij uitbreiden tot deze in de behoefte van de gehele Zuidelijke Nederlanden kon voorzien. Dit idee was geïnspireerd op Duinkerken dat sinds korte tijd een bloeiperiode kende dankzij een extra belasting voor buitenlandse vishandelaren.335 De regering handelde echter sneller dan de reders hadden gevraagd. In 1766 was het verboden haring in te voeren gedurende de periode 21/06 tot 31/12. De volgende jaren zou deze maatregel in stand gehouden worden of zelfs uitgebreid. Door de snelle afhandeling van het stappenplan was de nationale visvangst slecht voorbereid en in jaren van een slechte vangst werd invoer uitzonderlijk toegestaan.336 Vaak gebeurde dit tegen bepaalde rechten die vervolgens werden uitgekeerd aan de nationale visvangst.337 Door dit importverbod werd de aanvoer van verse vis naar binnenlandse streken erg moeilijk. Brabant bijvoorbeeld maakte voor het afkondigen van een invoerverbod voornamelijk gebruik van Hollandse vis via Antwerpen. Een aantal handelaars creëerden een oplossing voor het probleem door een regelmatige verbinding tot stand te brengen. Dit gebeurde op initiatief van zowel Gentse als Naamse kooplui.338 Daarnaast verleende de regering in 1766 subsidies aan firma de Loose om een vlotte tweewekelijkse verbinding tussen de kust en Brabant te verzekeren gedurende vier jaar. Ook werden in 1768 een aantal extra schepen bekostigd door de regering. Deels om het transport naar het binnenland te verzekeren maar ook om de haringvloot te ondersteunen. Het volgende jaar ging men een verbintenis aan met een viertal schippers die ook tweemaal per week, volledig op kosten van de regering, zowel Gent als Brabant van verse vis dienden te voorzien. Dit beleid werd bemoeilijkt door de vele heffingen van Brabantse steden en vismijnen, waardoor deze ondernemingen toch duur bleven uitvallen. Ook beweerden de steden Antwerpen, Mechelen en Brussel dat de nationale visvangst de binnenlandse vraag niet aankon. Dit bewezen ze aan de hand van cijfers die volgens Dumarey vervalst waren. De onvrede met de nationale visserij was waarschijnlijk eerder gebaseerd op de duurdere prijs. Een tweede klacht die ontstond naar aanleiding van het invoerverbod was namelijk de hoge prijs die men betaalde voor vis afkomstig uit de nationale visserij in vergelijking met deze uit Holland. Dit protest kwam voornamelijk uit Antwerpen en Brabant. Naar aanleiding hiervan stelde de regering in 1787 een onderzoek in dat inderdaad concludeerde dat de Hollandse vis voor de helft goedkoper was dan de vis afkomstig van de nationale visvangst. De oorzaak hiervan zou voornamelijk liggen bij de vishandelaars, hun aantal was beperkt waardoor zij over een grote invloed op de prijs beschikten. Ook maakte de Verenigde Provinciën gebruik van ware dumpingprijzen om de Zuid Nederlandse
335
R. Dumarey, op. cit., pp. 124-126.
336
G. Devos, op. cit., p. 188.
337
R. Dumarey, op. cit., p. 128.
338
G. Devos, op. cit., p. 189.
99
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
markt te veroveren.339 In Essai sur le suppression des douanes kaartte Gruyer het invoerverbod aan: L’augmentation excessive et progressive du prix de tous les commestibles dans les Pays-Bas, depuis l’année 1766, que le monopole du hareng eut été accordé à une société d’armateurs de la Flandre, a eu des suites on ne sauroit plus fàcheuses. Le hareng, quiremplaçoit chez le bas people, le beurre, les legumes, la viande meme a été porté à des prix extravagans et fort au-dessus des moyens du people. En le remplaçant par les legumes, le beurre, les oeufs et la viande, ces comestibles ont renchéri dans une si grande proportion, qu’il a fallu en defender rigoureusement la sortie. Il s’est ensuivi de-là qu’en même-tems que le prix de la main d’oeuvre a dû augmenter, et que l’ouvrier a été mal nourri, le pays a perdu les avantages d’une grande exportation des objets d’industrie domestique.340 Net als de steden Antwerpen, Mechelen en Brussel wees hij op een tekort aan vis en een te hoge prijs. Hierdoor kwamen veel minderbedeelden in de problemen omdat goedkope vissoorten een belangrijk onderdeel van hun voedingspatroon waren . Verder in zijn tekst wees hij ook op de werkloosheid die het invoerverbod veroorzaakt zou hebben. Door de beperkte aanvoer lagen een aantal bekende haringrokerijen stil waardoor zesduizend arbeiders tijdelijk werkloos waren.341
Antwerpen, stokvisprijzen 1760-1779. 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Figuur 24 Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers)VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737
339
R. Dumarey, op. cit., p. 137-142.
340
Gruyer, Essai sur le suppression des douanes, Hamburg-Brussel, 1788, pp. 113-114.
341
Ibidem.
100
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Bovenstaande stokvisprijzen zijn afkomstig van het Sint Elisabethgasthuis te Antwerpen, een van de steden waar men de te hoge prijs van haring aankaartte. Hoewel de gegevens voor 1767, het eerste jaar na het invoerverbod, ontbreken lijken er geen wereldschokkende prijsverschillen te zijn ontstaan na het invoerverbod. Wel is het noodzakelijk op te merken dat een invoerverbodvoor haring niet noodzakelijk op stokvis sloeg.342 Ondanks de binnenlandse protesten werkte de politiek van de regering. De visvangst in Nieuwpoort en Oostende herleefde en trok zelfs Franse vissers aan. Men startte in 1770 met walvisvaart en in 1781 trok men op zoek naar Kabeljauw richting IJsland. 343 Dit was voordien al gebeurd maar enkel voor de Franse markt. Door de vierde Engels-Staatse oorlog viel de Hollandse visserij stil waardoor het voordelig werd om kabeljauw ook in de Zuidelijke Nederlanden in te voeren. De regering besloot daarop de nationale kabeljauwvisserij te ondersteunen waardoor het ook na de oorlog interessant was om aan de Zuidelijke Nederlanden te leveren. Dit gebeurde door de opbrengsten van de invoer- en konvooirechten afkomstig uit de Hollandse kabeljauwleveranciers af te staan aan de kabeljauwvisserij. Dit werd gevolgd door een invoerverbod op kabeljauw in 1785.344 In 1791 zou er sprake zijn van een stijgend visverbruik wat de prijzen liet stijgen. Daardoor liet de regering de import van verse haring en kabeljauw weer toe. Volgens G. Devos is er mogelijks een link met de sociale moeilijkheden in 1787. In ieder geval bleef de Oostendse en Nieuwpoortse visserij bloeien en werd in 1789 de ‘Nouvelle société pour la pêche opgericht te Oostende’.345 Volgens C. Vandenbroeke consumeerde men in de periode 1759-1791 zo’n 500 gram geïmporteerde kabeljauw en 425 gram geïmporteerde haring. Dit bedraagt ongeveer de helft van de door hem geschatte visconsumptie per jaar namelijk twee à twee en een halve kg.346 De nationale visvangst zou dus in de tweede helft van de achttiende eeuw, ondanks alle overheidssteun, nog steeds maar in de helft van de totale visbehoefte voorzien. De twee à twee en een halve kg vis strookt verder ook niet met het beeld dat Gruyer ophangt wanneer hij schreef dat haring een goedkoop alternatief was voor zowel boter, groente als vlees.347 Ook in een brief van stad Antwerpen aan graaf Cobenzl uit februari 1768 werd het belang van haring in het voedingspatroon van het volk onderstreept ces harengs sont aussi la principale nourriture du commun et pauvre peuple, tand
342
Stokvis is namelijk gedroogde haring, maar kan ook gedroogde kabeljauw zijn, waarvoor pas een
invoerverbod in 1785 werd afgevaardigd. Het is ook goed mogelijk dat de gedroogde variant van haring niet onder het invoerverbod viel. 343
G. Devos, op. cit., p. 190.
344
R. Dumarey, op. cit., 185 p. (promotor: J. Craeybeckx), pp.152-156.
345
G. Devos, op. cit., pp. 191-192.
346
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden p. 428.
347
Gruyer, op. cit., pp. 113-114.
101
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
pendant le carême et jours maigers que pendant les jours gras, durant plusieurs moi de l’année.348 Twee en een halve kilo vis voorziet, bij porties van honderd gram, in ongeveer vijfentwintig maaltijden per jaar. Op basis van de gegevens van C. Vandenbroeke kan dus gesteld worden dat het belang dat het volk, volgens Gruyer en het Antwerpse stadsbestuur, hechtte aan vis lichtelijk overdreven was. Hierboven werd al aangebracht dat een deel van de cijfers die stad Antwerpen aanbracht als argumentatie tegen het invoerverbod mogelijks vervalst waren.349 Gezien Gruyer zich in zijn tekst ook baseerde op een tekst afkomstig van Antwerpse handelaars is het denkbaar dat men hier opnieuw de situatie gaat overdrijven.
348 349
F. Prims, op. cit., p. 6 Stad Antwerpen deed dit waarschijnlijk omdat men de prijzen van inlandse haring te duur vond in
vergelijking met de dumpingprijzen van de Hollandse. Deze dure prijzen werden eventueel veroorzaakt door de binnenlandse vishandelaars en niet noodzakelijk door de reders. R. Dumarey, op. cit., passim.
102
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
1.2.
Evy Bauwens
Invloed van de verzwakte vastendiscipline op de visinvoer?
Netto-invoer Zuidelijke Nederlanden, gezouten haring, bokking, kabeljauw en stokvis 1759-1791. 200,0 150,0 100,0 50,0 0,0
1759* 1760 ~ 1761* 1762 1763*** 1764* 1765** 1766*** 1767 1768 ~ 1769** 1770** 1771*** 1772** 1773 ~ 1774** 1775* 1776 ~ 1777 1778 1779 1780 ~ 1781 ~ 1782 ~ 1783 ~ 1784 ~ 1785 ~ 1786 ~ 1787 ~ 1788 ~ 1789 ~ 1790* 1791**
-50,0
Stokvis
Gezouten Haring + Bokking
Kabeljouw
Figuur 25 Indexcijfers (1761) netto-invoer Zuidelijke Nederlanden, gezouten haring, bokking, kabeljauw en stokvis. VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol II p. 707. *aantal bisdommen waar een dispensatie werd toegestaan. ~algemene dispensatie voor de Zuidelijke Nederlanden.
Zoals hierboven al beschreven had de regering een extra economische agenda wanneer men om een vleesdispensatie vroeg. De nationale visvangst volstond niet om de hoge vraag gedurende de vasten te voorzien. Daarom werd massaal vis ingevoerd uit de Verenigde Provinciën. Hierdoor stroomde er veel geld uit de Zuidelijke Nederlanden, geld dat men liever geïnvesteerd zag in de eigen, nationale economie. Al in 1721 beweerde de regering te Wenen over cijfers te beschikken die aantoonden dat een verkregen vleesdispensatie economisch een goede zaak was voor het land.350 Om zelf uit te zoeken welke impact de vasten had op de economie volstaan gegevens m.b.t. de visinvoer. Gezien er
350
R. Willaert, op. cit., pp. 53-55
103
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
geen consumptieprijzen beschikbaar zijn is onderstaande tekst gebaseerd op netto-invoerprijzen.351 Al kan ervan uit gegaan worden dat de invoer de vraag volgde. Deze gegevens horen nog aangevuld te worden met, niet beschikbare, gegevens uit de nationale visvangst om een correct beeld te verkrijgen. Naast kabeljauw werden ook stokvis, gezouten haring en bokking geselecteerd. Deze laatste drie omwille van hun goedkope prijs wat hen populair maakte bij de bevolking. De nettoinvoergegevens van Bokking en gezouten haring lijken afwisselend populair te zijn, wanneer er amper vraag was naar de ene soort werd de andere massaal ingevoerd. De exacte verklaring voor deze situatie is niet duidelijk. Gezien de grafiek te complex werd door deze hevige schommelingen wordt er gewerkt met een index van de netto-invoer van stokvis, een index van de netto-invoer van kabeljauw en een index van de netto-invoer van gezouten haring en bokking samen. Daarnaast zijn er wat betreft de vastenwetgeving enkel vrij volledige gegevens beschikbaar van Gent, Ieper en Brugge. De gegevens met betrekking tot de andere bisdommen beperken zich tot wanneer er sprake was van een gehele dispensatie of wanneer er een conflict ontstond tussen een bisschop en de regering. In 1759 was er slechts sprake van één bisdom dat een vleesdispensatie toestond. Daarnaast genoten de pastoors van het bisdom Brugge de bevoegdheid te dispenseren voor particuliere gevallen. Gezien het hier gaat om de begingegevens is het niet mogelijk hier een conclusie uit te trekken. Het volgende jaar echter was er sprake van een vleesdispensatie in alle bisdommen. De aantallen ingevoerde stokvis gingen echter amper omlaag. Bokking en gezouten haring werden wel massaal ingevoerd dat jaar. De invoer van kabeljauw gaat toenemen. Duidelijk is dat in 1761, wanneer er slechts in Ieper sprake was van een vleesdispensatie, er meer stokvis en kabeljauw ingevoerd werd dan het voorgaande jaar. In 1762 was er overal een vleesverbod maar de aantallen ingevoerde stokvis en kabeljauw namen af. De hoeveelheden gerookte haring en bokking namen echter wèl toe. Het volgende jaar was er sprake van nog minder invoer. Dat kan kloppen gezien er een dispensatie van toepassing was in zowel Brugge, Ieper als Gent. Het aantal gezouten haring en bokking bleef stijgen en kon nog gecompenseerd worden door de dalende stokvis ware het niet dat ook de kabeljauw dat jaar massaal geïmporteerd werd. Beduidend is dat gedurende de periode 1757-1763 er sprake was van de zevenjarige oorlog. Een aantal magistraten wezen op de gevolgen voor de handel. Het is dus mogelijk dat de cijfers hierdoor verstoord zijn.352 In 1764, 1765 en 1766 is er weer sprake van een verzachting in een aantal bisdommen. Het laatste jaar echter zijn er meer bisschoppen die een dispensatie hebben toegekend en daardoor lijkt de stokvisinvoer ietwat te zakken. De gegevens voor gezouten haring en bokking daalden dat jaar echter enorm. Dit heeft niets
351
Uitvoergegevens afgetrokken van de invoergegevens.
352
R. Willaert, op. cit., p. 125
104
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
te maken met de vastenwetgeving maar eerder met het verbod om haring in te voeren gedurende het grootste deel van het jaar.353 Dit verbod was niet zozeer van toepassing op de vastenperiode gezien het liep van juni tot december. Het stond de vishandelaars dus vrij vis in te voeren gedurende de vasten.354 De Nieuwpoortse reders die vragende partij waren voor beperkingen op de Hollandse invoer benadrukten immers dat zij nog niet in staat waren de volledige binnenlandse markt van voldoende haring te voorzien. Een stimulans van de vissers door de buitenlandse concurrentie weg te nemen gedurende de zomermaanden kan als een eerste stap worden beschouwd naar een sterke nationale visserij.355 De hevige schommelingen op de bovenstaande grafiek zijn dus enkel van toepassing voor de periode januari-mei. Dit kan mogelijks verklaren waarom er zo weinig invloed lijkt te zijn op de invoer van stokvis. Mogelijks werd stokvis voornamelijk geconsumeerd gedurende de vasten en waren gezouten haring en bokking ook populair hierbuiten. Natuurlijk is het ook mogelijk dat stokvis buiten het verbod viel. Stokvis is namelijk een gedroogde vis en kan dus zowel haring als kabeljauw zijn. Het verbod gold alleen voor haring dus dit kan ook een mogelijke uitleg zijn voor de te verwaarlozen impact van het verbod op stokvis. Opvallend is echter dat er wel sprake was van een flinke daling bij de invoer van kabeljauw. Deze situatie kan echter ook op puur toeval berusten en eerder te linken zijn aan de vastendispensatie die in enkele bisdommen gold. De nationale kabeljauwvisserij zou volgens R. Dumarey pas in 1783 heropleven, pas in 1780 zou men voor het eerst leveren aan de binnenlandse markt die voordien werd beheerst door Hollandse vishandelaren, gevolgd door een invoerverbod in 1785.356 Ook in 1764 was er een verbod afgekondigd voor Zweedse haring.357 Er was inderdaad sprake van een afname. Deze kan echter ook geassocieerd worden met een aantal bisdommen waar er sprake was van een verzachting. Het volgende jaar blijft het verbod overal in stand en gaat de consumptie stijgen, maar niet veel. In Brugge was er wel sprake van een dispensatiebevoegdheid voor pastoors. In 1768 bleef de ingevoerde hoeveelheden min of meer gelijk aan het vorige jaar alleen is er nu sprake van een verzachting voor de gehele Nederlanden. Nochtans werd in 1768 de invoer van gerookte haring in de
353
G. Devos, op. cit., p. 188.
354
De kritische geest merkt mogelijks op dat het invoerverbod mogelijks gold van december tot juni en er
sprake is van een verkeerde interpretatie van de bron door G. Devos. Dit is echter niet het geval. Het oorspronkelijke verbod liep namelijk van juni tot augustus. Door het succes van de zomervangst werd het verlengd tot december. Ibidem, p. 188. 355
R. Dumarey, op. cit., pp. 124-127.
356
Ibidem, pp. 152-155.
357
G. Devos, op. cit, p. 188.
105
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Zuidelijke Nederlanden toegestaan. Tachtig procent hiervan was bedoeld voor Brabant.358 De index van kabeljauw sloot in 1768 mooi aan bij de vastenwetgeving. De volgende twee jaren steeg de stokvisinvoer opnieuw doordat er slechts nog sprake was van een dispensatie in twee bisdommen, waarvan in 1770 ook een dispensatie voor particuliere gevallen mogelijk was in Ieper. Dit laatste kan eventueel verklaren waarom de kabeljauwindex gelijk blijft dat jaar. In 1771 wanneer er meerdere bisdommen een dispensatie hebben afgekondigd neemt de consumptie weer af behalve de hoeveelheid kabeljauw die gelijk blijft. Het volgende jaar waren er weer minder dispensaties en dus ook een ietwat gestegen visconsumptie. Er was zo’n slechte nationale vangst dat het importverbod voor de periode 1771-1772 uitzonderlijk werd opgeheven voor gerookte en gezouten vis.359 In de gegevens van bokking, gezouten haring en stokvis is er echter sprake van nog minder invoer dan het vorige jaar. De kabeljauw gaat ook fel verminderen wat logisch is. Er heerste geen bekend invoerverbod op kabeljauw dat opgeheven kan worden om de slechte vangst te compenseren. De invoer van stokvis, gezouten haring en bokking daalde enorm in 1773, er was dan ook sprake van een algemene vrijstelling in de Zuidelijke Nederlanden. De kabeljauwgegevens klimmen zwak wat een compensatie kan zijn voor het voorgaande jaar. Het volgende jaar werd deze dispensatie beperkt tot twee bisdommen waardoor de invoergegevens toenamen, behalve deze voor stokvis. 1774 had weer een bijzonder teleurstellende vangst waardoor het invoerverbod tijdelijk werd opgeheven voor de periode drie februari- vijftien april, met andere woorden, de vasten.360 Dit zou een andere verklaring kunnen zijn voor de groei. Wanneer er nog maar één bisdom een vrijstelling toestond in 1775 bleven de stokvisgegevens min of meer gelijk, de gezouten haring en bokking daalde zwak. De kabeljauw steeg verder. 1776 was weer een jaar met een algemene verzachting. De grafiek daalt dan ook tot het niveau van 1773 voor alle soorten behalve voor kabeljauw waarvan er enorm veel werd ingevoerd. De volgende drie jaar bleef het vleesverbod overal in stand waardoor de invoer van vis enorm toenam. Het was geleden van 1767, exact tien jaar, dat de hele Zuidelijke Nederlanden de oorspronkelijk vastenwetgeving volgden. Er is echter een groot verschil tussen 1767 en 1777 qua ingevoerde vis. De stokvis blijft hoog zolang er sprake is van een vleesverbod. De gezouten haring en bokking dalen nochtans tot het peil van 1776, kabeljauw tot 1773. In 1780 is er opnieuw een vleesdispensatie voor de gehele Zuidelijke Nederlanden. De stokvisprijs gaat dan ook snel dalen. De gezouten haring en bokking prijzen blijven
358
R. Dumarey, op. cit., p. 127.
359
G. Devos, op. cit., p. 188.
360
R. Dumarey, op. cit., p. 127.
106
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
min of meer gelijk, de kabeljauw daalt heel gering. In 1781 was er weer sprake van een algemene dispensatie waardoor de invoergegevens opnieuw daalden. De kabeljauwinvoergegevens werden gehalveerd. Deze abrupte daling kan echter ook veroorzaakt worden door de Engels-Staatse oorlog. Deze liep van 1780-1784 waardoor de Hollandse visvangst werd lamgelegd.361 De Nieuwpoortse reders maakten hiervan nochtans gebruik om sinds 1780 hun kabeljauwvangst niet langer aan Frankrijk maar aan de Zuidelijke Nederlanden te verkopen.362 De extreme daling in 1785-1786 werd eerder veroorzaakt door politieke problemen dan door de toenmalige vastendiscipline. Door een conflict met Jozef II was alle uitvoer van etenswaren naar de Zuidelijke Nederlanden verboden. Hierdoor ontstond, volgens de regering, een tekort aan vis binnen de Zuidelijke Nederlanden.363 Om even terug te komen op de vraag waarom stokvis amper getroffen lijkt door het invoerverbod. Hierboven werd de theorie gelanceerd dat stokvis voornamelijk populair zou zijn gedurende de vasten en de overige vissoorten ook daarbuiten werden geconsumeerd. Dit zou kunnen verklaren waarom er wel een grote invloed is van het invoerverbod op gezouten haring en bokking en niet op stokvis. Jaartal
Gerookte Haring Bokking
Stokvis
Stokvisprijs
1772
31,4%
40,1%
104,2%
2,79 st./pond
1773
1,4%
3,0%
69,9%
3,26 st./pond
1774
-13,8%
99,8%
96,3%
3,15 st./pond
1775
1,5%
8,9%
94,3%
3,05 st./pond
1776
-0,9%
7,5%
66,9%
2,38 st./pond
1777
105
4,0%
115,8%
1,88 st./pond
Figuur 26 Indexcijfers (1761) netto-invoer Zuidelijke Nederlanden, gezouten haring, bokking en stokvis. Vandenbroeke (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol II p. 707. Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers)VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737
In bovenstaande tabel zijn twee jaren afgebeeld waarin er sprake was van een algemene dispensatie binnen de Zuidelijke Nederlanden, namelijk 1773 en 1776. In deze jaren daalde de invoer van stokvis
361
R. Willaert. op. cit., p. 175
362
R. Dumarey, op. cit., p. 152.
363
R. Willaert, op. cit., p. 187
107
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
tot 69,9% en 66,9%. Indien het invoerverbod van toepassing zou zijn op stokvis zou dit dus betekenen dat er in de periode januari-mei ondanks het verdwijnen van het vleesverbod nog steeds bijna 70% vis geconsumeerd werd t.o.v. 1969, een jaar zonder vleesdispensatie. Het gaat hier om ongeveer 30 à 40% verschil met een ‘normaal’ jaar. Nu is de vraag of de overgebleven 70% was wat men invoerde gedurende de rest van het jaar of in de periode januari-mei? Een vleesdispensatie is geen visverbod. Wie wilde kon vis blijven eten, zij het afgewisseld met vlees.364 De stokvis stond, te Antwerpen, een stuk goedkoper dan de voorbije twee jaar, wat denkelijk ook een invloed had. De kabeljauw gaat heel sterk afnemen in de jaren tachtig, begin jaren negentig van de achttiende eeuw. Vanaf 1780 trokken de Zuidelijke Nederlanden richting Ijsland om daar zelf kabeljauw te vangen. Netto-invoer
Invoer Kabeljauw
Uitvoer Kabeljauw
Index Netto-invoer
1780
11232
16944
5712
88,8
1781
4310
13540
9230
34,1
1782
7837
20814
12977
61,9
1783
10840
11631
791
85,7
1784
8859
9173
314
70,0
1785
6017
6307
290
47,5
1786
1326
1654
328
10,5
1787
3837
3354
117
30,3
1788
7191
7614
423
56,8
1789
2235
2351
116
17,7
1790
2122
2242
120
16,8
Figuur 27 DEVOS (G.). Havenbeweging te oostende in de tweede helft van de XVIIIe eeuw. Gent,1969-1970, vol II.
Dat lijkt economisch een goed idee te zijn geweest. De invoer van kabeljauw gaat sterk dalen terwijl de uitvoer juist gaat toenemen. De situatie sloeg al om in 1782. Er werd weliswaar meer uitgevoerd dan het vorige jaar, de invoer is ook sterk toegenomen. In 1783 en 1784 gaat in de invoer weer dalen, de uitvoer zakt tot onder het niveau van 1780. Het invoerverbod van kabeljauw uit 1785 leek zijn vruchten af te werken, tenminste in 1786. Het volgende jaar werd het invoerverbod al tijdelijk afgeschaft wegens het aangroeiende verbruik en hoge prijzen. Wel werden de invoerrechten
364
Samenbrengen met veel mensen die blijven vasten ook ondanks vleesverbod.
108
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
verhoogd en kwam de opbrengst tegoed aan de nationale kabeljauwvisserij.365 Mogelijks bleef dit het geval tot in 1788 gezien er dan nog steeds sprake is van een aanzienlijke kabeljauwinvoer. Ondanks het snelle verdwijnen van het verbod kwam het volgens G. Devos vanaf 1788 tot een bloei van de Oostendse visserij.366 Wat de geringe invoercijfers voor 1789 en 1790 kan verklaren.
2. Erwten, vijgen en raapsmout. Vis was niet het enige voedsel dat vooral populariteit genood gedurende de vasten. Ook erwten en vijgen werden vaker gegeten en raapsmout werd zelfs uitsluitend gebruikt in crisisjaren of gedurende de vasten. 367 P. Souty ontdekte in instellingsrekeningen uit de Loirestreek een stijgende aankoop van droog fruit, erwten, rijst en linzen.368 Enkel netto-invoer in de Zuidelijke Nederlanden van vijgen is beschikbaar.
Invoer vijgen Zuidelijke Nederlanden 1760-1791. 1400000 1200000 1000000 800000 600000 400000 200000
1760 1761 1762 1763 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790 1791
0
Figuur 28 Vijgen (Pond-gewicht). Netto-invoer Zuidelijke Nederlanden. DEVOS (G.). Havenbeweging te oostende in de tweede helft van de XVIIIe eeuw. Gent, 1969-1970, vol. II.
365
Demare 155
366
G. Devos, op. cit., p. 192.
367
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, pp. 288 & 425.
368
P. Souty, “Le carême dans les établissements religieux tourangeaux et blésois au XVIIIe siècle.”, in: Actes du
quatre-vingt-treizième congrès national des sociéts savantes. Paris, Bibliothèque Nationale, 1971, pp. 117-118
109
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Voor 1760 zijn de precieze invoercijfers niet geweten dus is de evolutie slechts te bespreken vanaf 1761. In 1760 was er sprake van een algemene vleesdispensatie, het volgende jaar was er enkel in Ieper een dispensatie, toch gaat de grafiek dalen. In 1762 gaat de consumptie van vijgen stijgen, wat overeenkomt met de vastenwetgeving gezien overal in de Zuidelijke Nederlanden een vleesverbod in stand werd gehouden. De volgende twee jaren blijft de grafiek stijgen ondanks een aantal verzachtingen. Daarna gaat de netto-invoer gedurende twee jaar weer dalen. Net als de vorige jaren is er sprake van slechts een aantal dispensaties. Al sinds 1757 woedde de zevenjarige oorlog waardoor men problemen ondervond met de handel. De oorlog duurde tot 1763. Het is goed mogelijk dat deze een invloed heeft uitgeoefend op de cijfers. In 1767 wanneer er alweer sprake was van een algemene verzachting gaat men weer meer vijgen eten in de Zuidelijke Nederlanden. Het jaar daarop is er een algemene dispensatie en daalde de netto-invoer met ongeveer evenveel als het afgelopen jaar was gestegen. In 1769 en 1770 was er weer sprake van een aantal verzachtingen en gaat de consumptie eerst afnemen en dan weer toenemen. Daarna volgde een algemeen vleesverbod in de Zuidelijke Nederlanden waardoor de consumptie weer verminderde. In 1772 waren er slechts in Roermond en Namen een dispensatie waardoor er weer een toename was. De algemene dispensatie in 1773 laat de netto-invoer van vijgen bijzonder sterk dalen. Het volgende jaar, wanneer enkele verzachtingen waren toegestaan, is er een al even spectaculaire stijging gevolgd door een korte daling met slechts één dispensatie in Gent. Er volgde een lichte daling door de algemene dispensatie in 1776. Voor 1777 zijn geen cijfers beschikbaar. Net als in 1778 en 1779 was er een algemeen vleesverbod. De grafiek gaat dan ook stijgen gevolgd door een sterke afname voor de dispensatie van 1780. Valt er nu iets af te leiden uit bovenstaande gegevens? Er zijn jaren, als 1767-1768 en 1770-1773 dat de grafiek perfect klopt. Er zijn echter ook genoeg voorbeelden zoals 1775, 1761, of 1769-1770 dat er geen enkele link lijkt te bestaan met de vastenwetgeving. Toch is er misschien een verklaring te vinden voor de evolutie van de grafiek, bijvoorbeeld in het verloop van de prijs.
110
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Oudenaarde, vijgen 1760-1792 80 70 60 50 40 30 20 10
1760 1761 1762 1763 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790 1791 1792
0
Figuur 29 Vijgen: (per pond, in Groten Vlaams, denieren).VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, Vol II, p. 637.
In de periode 1756-1763 werd de zevenjarige oorlog uitgevochten, deze vond plaats op Europese schaal waardoor de handel mogelijks verstoord werd. De prijs van vijgen per pond ging inderdaad toenemen wat mogelijks de dalende netto-invoer uit 1761 zou kunnen verklaren. Het jaar 1769 kan mogelijks in verband gebracht worden met de veepest. Net als in 1768, wanneer een algemene dispensatie van kracht was, was de prijs voor vlees enorm laag. Mogelijks besloten vele gelovigen dat men nog steeds recht had op de dispensatie van 1768? De prijs van de vijgen had geen invloed op deze beslising, althans in Oudenaarde bleven deze gelijk over de periode 1766-1769. Het volgende jaar steeg de vleesprijs weer en verdween de verleiding hoewel ook de prijs voor vijgen ging toenemen. Ook de prijs kan de vreemde evolutie in 1774-1775 niet verklaren. In de jaren 1781-1785 lijkt de netto-invoer de prijs te volgen. Wanneer de prijs gaat stijgen neemt de vraag af, wanneer de vijgen opnieuw goedkoper worden gaat de invoer afnemen. Ook voor erwten zijn er invoergegevens beschikbaar,369 net als bij de invoer van vlees is er echter sprake van meer uitvoer dan invoer waardoor er moeilijk af te leiden valt wat nu precies beschikbaar beef voor de bevolking. Voor raapsmout zijn de cijfers beschikbaar van het Sint Annagodshuis te Antwerpen.
369
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, passim.
111
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Antwerpen, raapsmout, 1700-1786. 7 6 5 4 3 2 1
1786*
1783*
1780*
1777
1774
1771*
1768*
1765
1762
1759
…
1739
1736
1733*
1730
1727
1724
1721*
1718
1715
1712
1709
1706*
1703*
1700
0
Figuur 30 Antwerpen Sint Annagodshuis. Raapsmout, aantal aangekochte stopen per jaar. VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 754-755.
Zoals te zien op de grafiek lijkt er geen enkel verband te bestaan tussen de vastenwetgeving te Antwerpen.370 De stabiliteit van de cijfers valt waarschijnlijk te verklaren met het feit dat raapsmout niet enkel gebruikt werd voor consumptie gedurende crisisjaren of de vastenperiode maar ook als olie voor lampen, dus als verlichting.371
3. Vleesconsumptie in de achttiende eeuw. Interessant zou zijn om bovenstaande informatie te vergelijken met vergelijkbare gegevens voor vleesconsumptie. Dit is echter niet zo evident doordat, in tegenstelling tot de visvangst, de Zuidelijke Nederlanden wel sterk stonden op het gebied van veeteelt. Zo is de uitvoer een stuk hoger dan de invoer en is het onduidelijk hoeveel beschikbaar bleef voor de bevolking.372 Een andere optie is de consumptie van een instelling bestuderen om zo na te gaan of er effectief meer vlees werd verbruikt
370
Jaren met een vleesdispensatie aangeduid met een *
371
C. Verlinden, Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe- XVIIIe
eeuw), Brugge, De Tempel, 1959-1973, IV vol., p. 192. 372
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 682.
112
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
wanneer een dispensatie voorhanden is. Positief is ook dat deze gegevens concreter zijn. Een instelling te Antwerpen is enkel afhankelijk van de beslissingen van het betreffende bisdom. Dit in tegenstelling tot de invoergegevens die van toepassing zijn op de gehele Zuidelijke Nederlanden, die meer niet dan wel een uniform vastenbeleid aanhingen. De gegevens van deze instellingen zijn nochtans niet helemaal betrouwbaar. Zo genoten zij vaak van schenkingen waardoor het gissen blijft naar de werkelijke consumptie. Er zijn gegevens beschikbaar van het Sint Elisabethgasthuis in Antwerpen. Omwille van bovenstaande kritiek en omwille van het feit dat deze gegevens gedurende de achttiende eeuw vrij stabiel blijven zullen deze gegevens hier niet verder besproken worden.373 Volgens C. Vandenbroeke ging ongeveer de helft van het inkomen van een landarbeider, wever, metser of diender op aan brood- en drankverbruik. Het is pas wanneer de kostprijs van deze, en dus de kostprijs van graan, gaat dalen dat men middelen gaat overhouden om luxueuzere voedingswaren als zuivel of vlees te verwerven. Net wanneer de graanprijzen dalen zou de kostprijs van deze producten de hoogte ingaan. Ook het omgekeerde was waar. In jaren van slechte oogst waren ook de voedergewassen beperkt. Hierdoor verkoos men vee af te slachten waardoor het aanbod steeg. Pas een tweetal jaar na de crisis zou ook de vleesprijs gaan stijgen.374
Bevolkingsevolutie en vleesverbruik te Gent. 17e-20ste eeuw(C. Vandenbroeke)
Figuur 31 C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.”, pp 229-230
373
De grafiek is wel te bezichtigen in de bijlage.
374
C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.”, pp 229-
230
113
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Zware lijn: Bevolkingsevolutie (x1000) Halfzware lijn: Vleesaanvoer in ton ( x100) Dunne lijn: hoofdelijk verbruik in kg
In het artikel Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen. maakt C. Vandenbroeke gebruik van een grafiek die zowel het vleesverbruik als de bevolkingsevolutie weergeeft.375 Daarop valt duidelijk een stijgende vleesconsumptie gedurende de periode 1690-1730 te zien. Er was deze periode echter geen sprake van een toename van de welvaart. Niet alleen werd de Spaanse Successieoorlog uitgevochten vanaf 1701, in 1709 en 1710 was er sprake van een graancrisis. Juist door deze oorlog en misoogst werd volgens C. Vandenbroeke het vee massaal geslacht waardoor de vleesconsumptie steeg. De grafiek daalde tot 1755 en bleef dan min of meer gelijk tot het einde van de achttiende eeuw. Deze dalende hoofdelijke consumptie is te verklaren door het afnemen van de rundveestapel en een stijgende bevolking.376 Gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw zou de veestapel in de Zuidelijke Nederlanden langzaam achteruitgaan. Dit zou niet veroorzaakt zijn door de rundveepest in het begin van de jaren zeventig gezien de schade al bij al nog meeviel in de Zuidelijke Nederlanden.377 De schade die er was werd snel terug opgevangen door de natuurlijke aangroei van het vee. De toenemende ontginningsactiviteiten zouden wel een rol gespeeld hebben.378 Zo werd men gedwongen vee, dat oorspronkelijk op gemeenschappelijke gronden graasde, van de hand te doen. Dit zou echter vooral de kleine veehouders treffen, kapitaalkrachten die zich dankzij deze ontginningsgronden extra weiland konden verschaffen waren hiertoe in staat meer vee te houden. De ware oorzaak is volgens C. Vandenbroeke terug te vinden in de stabiele vleesprijs. Deze zou tussen de periodes 1758-1761 en 1767-1770 7,5 procent gestegen zijn. Tarwe en haver stegen 18 procent en rogge 15 procent.379 In
375
Ibidem, p. 239
376
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 242.
377
Polderstreek en Brugse Vrije dertig à veertig procent, rest van Zuidelijke Nederlanden vier à vijf procent.
378
Deze ontginningsactiviteiten werden georganiseerd door de regering in de hoop de werkloosheid,
veroorzaakt door de bevolkingsgroei, aan te pakken. Het uitbreiden van de beschikbare grond werd gebruikt als stimulans om mensen naar de agrarische sector te lokken. In de provincie Limburg kende men hiervoor zelfs langlopende leningen toe. P. Lenders, op. cit., pp. 102-103. 379
Ook een Duitse studie van W. Abel zou deze evolutie aantonen. In München stegen de roggeprijzen met 170
procent en de rundvleesprijzen met 55 procent. C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 220.
114
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
het begin van de eeuw stegen de veeprijzen wel sterker waardoor het voordelig was te investeren in een veestapel, dit zou veranderen gedurende het laatste deel van de achttiende eeuw. Wèl interessant was melkvee gezien de zuivelprijzen even sterk toenamen als de graanprijzen. Er was dus, volgens C. Vandenbroeke, sprake van een omschakeling van slachtvee naar melkvee.380
4. Naleving van de vasten in de achttiende eeuw? In de discussie tussen Kerk en regering werd vaak aangevoerd dat bisschoppen particuliere dispensaties een goede oplossing vonden voor situaties als armoede of dure voedselprijzen. In dat geval zou de dispensatie alleen ten goede komen aan zij die er echt nood aan hadden. Zo voorkwam men dat welgestelde gelovigen zouden gebruik maken van een dispensatie die zij niet nodig hadden. Zo was men ervan overtuigd een evenwicht gevonden te hebben tussen de wens tot het in stand houden van de vastendiscipline en de noden van de bevolking.381 Deze particuliere dispensaties zouden, volgens de richtlijnen van de paus, toekomen aan al wie een attest bezat van een geneesheer en biechtvader.382 Over het gebruik van deze dispensaties in de Zuidelijke Nederlanden is weinig informatie terug te vinden. Wel zijn er een aantal studies, die zich vooral toespitsen op Parijs ,die dit fenomeen onderzochten. In de Zuidelijke Nederlanden hadden aanvankelijk en bisschoppen en dekens de bevoegdheid om vleesdispensaties toe te staan, in de loop van de achttiende eeuw zou men dit, in de praktijk, gaan uitbreiden naar pastoors. Hoe men het systeem van dispensaties verder organiseerde is niet bekend. Waarschijnlijk werkte men, net als in Frankrijk, met een privilege dat een aantal beenhouwers werd toegekend. Deze bezaten dan het alleenrecht om vlees te verkopen gedurende de vasten.383 Vaak waren hier een aantal voorwaarden aan verbonden. Zo diende men vlot aan de vraag te kunnen voldoen en werd vaak de prijs vastgelegd. In Parijs was dat de instelling Hôtel Dieu. De regering zag hierin een drietal voordelen. Zo was het praktisch gezien de dispensatie vooral gericht was op zieken, daarnaast bood het de mogelijkheid om enige religieuze controle uit te oefenen over de bevolking. Tenslotte kon de winst van la boucherie de carême de instelling financieel ondersteunen. Wie vlees at gedurende de vasten betaalde mee aan de vleesvoorziening voor onbemiddelde zieken gedurende de rest van het jaar.384 Een praktische toepassing van de vermelding
380
Ibidem, p. 222.
381
R. Willaert, op. cit., p. 62
382
Ibidem, p. 95
383
P. Souty ontdekte in instellingsrekeningen uit de Loirestreek het gebruik om slagersrekeningen af te
handelen gedurende de vasten. De beenhouwers wisten dus een nuttige tijdsbesteding te vinden om hun tijdelijke werkloosheid op te vangen. 384
R. Abad, op. cit., pp. 238-242
115
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
in vele Vlaamse vastenbrieven dat elke gelovige die gebruik maakte van de dispensatie dat hoorde te vergoeden door gebeden en aalmoezen aan de bedrukte en arme mens die tegenwoordig menigvuldig is.385 Daarnaast zou al sinds de vijftiende eeuw de mogelijkheid bestaan om een dispensatie te kopen voor zuivelproducten of eieren. Dit geld zou dan gebruikt worden voor liefdadigheid.386 Bovendien kon men in verschillende Franse Kerken troncs pour le beurre terugvinden waarin men, naar eigen vermogen, een bijdrage kon doneren in ruil voor het consumeren van boter gedurende de vasten. In de zestiende eeuw was dit een aanzienlijke bron van inkomsten die in Rouen bijvoorbeeld werd besteed aan herstelwerken van de kathedraal. Gedurende de achttiende eeuw gingen deze inkomsten snel achteruit.387 In zijn Traité des dispenses du carême trok Hecquet ten strijde tegen de eenvoudig te verkrijgen dispensaties. De schuld hiervan legde hij bij de geneesheren die sinds de zeventiende eeuw ook dispensaties mochten uitschrijven in Frankrijk. Hecquet, die een groot voorstander was van vleesonthouding, zag deze dispensaties als een gevaar voor de correcte vastendiscipline. In de conclusie van zijn werk stelde hij dan ook een berekening voor die zijn waarschuwingen kracht dienden bij te zetten. Par ce calcul on voit qu’on mage aujourd’huy 83 fois plus de viande en Carême, que n’en mangeoient nos peres il y a 80 ans. In de vastenperiode van ‘een tachtigtal jaar geleden’ at men namelijk zo’n zes runderen en zestig kalveren of schapen, wat neerkwam op een rund en een tiental kalveren per week. Verder berekende hij dat ongeveer 600 000 man zo’n 8000 runderen consumeerde over een periode van 40 dagen buiten de vasten. Gedurende de vasten werd er ongeveer 500 runderen geconsumeerd wat zou neerkomen op 37 000 man (Een zestiende van de normale consumptie). Wanneer hij dit bedrag omrekende naar de zes runderen die men tachtig jaar geleden zou geconsumeerd hebben tijdens de vasten kwam hij op 450 man die gebruik maakte van een dispensatie t.o.v. de 37 000 in het begin van de achttiende eeuw. Van deze 37 000 gaat Hecquet vervolgens onderzoeken welke dispensaties gerechtvaardigd waren, m.a.w. zijn toegekend aan iemand met een zwakke gezondheid. Hij schat het aantal zieken in het Hôtel Dieu op 1500 en gaat op basis van het aantal dokters te Parijs uiteindelijk een ruwe schatting bekomen van slechts 10 000 zieken in geheel Parijs. Dit zou neerkomen op 27 000 overtredingen gedurende de vasten. Daarnaast bekeek Hecquet ook de consumptie van runderen gedurende de vasten, 500 stuks, met de jaarlijkse consumptie van runderen in Parijs, 46 000 stuks. Hieruit berekende hij dat een zestiende van de personen die gedurende het jaar vlees consumeerde zondigde tegen de
385
Het gaat hier om een fragment uit een vastenbrief van Maximiliaan Antoon van der Noot uit 1747.
L. Dosogne, op. cit., p. 41. 386
K. Albala, op. cit., pp. 17-18
387
E. Belmans, “La police du carême en France sous l’Ancien Régime.”, in: DELUMEAU (J.). Homo Religiosus. Paris,
Fayard, 1997, p. 238.
116
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
vastenwetgeving. Hij gaat hieruit concluderen dat Les édits de nos Rois, les arrests des Parlemens, et les ordonnances de Police n’ont rien omis pour prévenir ces libertinages.388 N. Andry echter klaagde deze berekeningen aan in 1713. Hij wees op het belang van de protestanten als onderdeel van de vleesconsumptie gedurende de vasten en dus ook van het clientèle van het Hôtel Dieu. 389
Parijs, vleesconsumptie 1717-1771.
1717 1732 1733 1734 1735 1736 1737 1740 1742 1745 1747 1748 1752 1754 1755 1756 1757 1758 1759 1760 1761 1762 1763 1764 1765 1766 1768 1769 1770 1771
500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0
rundsvlees
kalfsvlees
schapenvlees
Figuur 32 ABAD (R.). “un indice de déchristianisation? L’évolution de la consommation de viande à Paris n carême sous l’Ancien Régime” In: Revue Historique, 641 (1999), p. 249-252.
Hedendaags onderzoek door R. Abad wijst, net als Hecquet beweerde, uit dat in de achttiende eeuw de vleesconsumptie d.m.v. dispensaties gedurende de vasten sneller steeg dan de Parijse bevolking.390 De stijging was vooral frappant in de periode 1765-1770. De toenemende vleesconsumptie werd bevestigd door de uitbreiding van de infrastructuur van het Hôtel Dieu. Abad wijst er echter op dat in zijn onderzoek geen rekening gehouden werd met de fraude. Deze ‘zwarte markt’ was vooral terug te vinden in vele herbergen. Ook opereerde personeel vaak vanuit het huis van hun aristocratische meesters en maakte zo mooie winsten. R. Abad besluit uit het bestaan van een illegaal aanbod dat er ook sprake is van een illegale vraag. M.a.w. een publiek dat geen recht had op een dispensatie maar toch probeerde om vlees te verkrijgen gedurende de vasten. Hij is echter van mening dat deze fraude niet zo’n grote getallen kon aannemen. Er was namelijk sterke controle
388
P. Hecquet, Traité des dispenses du carême, Parijs, Frederic Leonard, 1709, pp. 579-585.
389
R. Abad, op. cit., pp. 249-252
390
Parijse bevolking = index 120 in 1771.
117
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
vanuit de overheid en het zou onmogelijk zijn om grote aantallen dieren ongemerkt de stad in te smokkelen. Daarentegen was het vrij makkelijk om op legale wijze vlees te verkrijgen bij het Hôtel Dieu.391 In de tweede helft van de achttiende eeuw kwam er kritiek op de werking van het Hôtel Dieu. Zo zou men gemakkelijk vlees verkopen aan personen zonder dispensatie en was de prijs veel hoger dan noodzakelijk was. Er werd dan ook voorgesteld het privilege van Hôtel Dieu af te nemen en de handel in vlees gedurende de vasten open te stellen voor alle beenhouwers. Dit gebeurde in 1775. Vanaf dan kon men overal weer vlees verkrijgen maar enkel indien men in zowel winkels als herbergen een dispensatie kon voorleggen. Het volk echter was al snel overtuigd dat de vasten nu geheel was afgeschaft en men voortaan zelf kon beslissen hoe ijverig men de vasten wenste na te leven. Op vier jaar tijd ging de vleesconsumptie te Parijs dan ook stijgen met zo’n vijfenzeventig procent. Volgens een achttiende eeuwse bron zou er twintig jaar later sprake zijn van een verdubbeling. Al in 1777 vreesden sommigen dat er sprake zou zijn van een negatieve invloed op de inkomsten van vis. Ook de Kerk was deels schuldig aan deze teloorgang. Zo zou een herbergier, mits betaling, bij de plaatselijke pastoor makkelijk een vergunning kunnen verkrijgen om volop vlees te serveren in zijn zaak. De aartsbisschop van Parijs, de Beaumont, zou wel protesteren. In 1778 verspreidde hij een uitleg van de precieze verandering in 1775. Daarin benadrukte hij dat enkel het monopolie van het Hôtel Dieu was afgeschaft en niet het vleesverbod.392 In de Zuidelijke Nederlanden stond de regering eerder vijandig t.o.v. de vleesdispensatie. Bisschoppen beschouwden deze als een manier om een evenwicht te verkrijgen tussen een toegeeflijke houding voor armen en zieken en een strenge vastendiscipline voor de rest van de bevolking. De regering zag deze maatregel anders. Volgens A. De Winter was fiscaal Diericx, een onderhandelaar van de regering393, van mening dat de particuliere dispensatiebevoegdheden van pastoors hen rechters over het fortuin van hun gelovigen maakten. Daarnaast zou men het niet aandurven een dispensatie te vragen gezien men dan aanzien zou worden als ‘arm’. Ook de omgekeerde werking was schadelijk: al wie geen dispensatie aanvroeg zou ten onrechte aanzien worden als bemiddeld. Diericx zelf zat niet in met al deze vooroordelen en vroeg een attest aan bij zijn geneesheer om een particuliere dispensatie voor vlees en eieren te verkrijgen.394
391
Ibidem, pp. 252-292
392
Ibidem, pp.263-269
393
Hij werd in 1772 ingeschakeld om bisschop van Eersel, die een vleesdispensatie weigerde, tot rede te
brengen. A. De Winter, op. cit., p. 358. 394
Ibidem, pp. 358-360.
118
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
A. Montenach deed specifiek onderzoek naar fraude, dus vleesconsumptie zonder dispensatie, gedurende de vasten in Lyon voor de periode 1658-1714. Naast de officiële vleesmarkt, gelijkaardig aan deze te Parijs was er parallel een illegale handel in vlees. Dit gebeurde door beenhouwers zonder monopolie, door uitbaters van diverse soorten winkels
en herbergen maar ook vanuit privé
residenties. Deze zwarte markt was bijzonder nadelig voor de beenhouwer die, in vergelijking met het Hôtel Dieu, over het monopolie beschikte. Daarom voerde hij, gesteund door de stad, actie tegen alle mogelijke illegale handel. De twee besten methodes hiervoor waren het controleren van de stadspoorten en huiszoekingen. Dat laatste werd vaak gedwarsboomd door de bevolking die zich achter de illegale handelaars schaarste uit protest tegen het monopolie. Volgens A. Montenach zou er ook sprake zijn van een vorm van manipulatie en verspreidden de illegale handelaars het gerucht dat de regering uit was op ‘het aantasten van oude privileges en vrijheden’ waardoor het volk zich tegen de huiszoekingen keerde. De reactie van de bevolking heeft dus mogelijks niets te maken met hun houding t.o.v. de vasten. De omvang van de smokkel is volgens A. Montenach moeilijk te omvatten. Er waren zowel kleine hoeveelheden vlees voor eigen gebruik als hele dieren die onderschept werden. Er zou echter sprake geweest zijn van enige strategische organisatie waarschijnlijk vanuit de rijkere burgers van de stad. Ook de repressie leek in de praktijk goed mee te vallen, ondanks de vele klachten van de houder van het monopolie. Zo betaalde men gedurende de periode 1645-1714 slechts vijf à dertig pond boete indien men betrapt werd op illegale handel in vlees. In theorie echter steeg de boete enorm van dertig pond in 1660 tot tweehonderdvijftig pond in 1706.395 Verder werd beslag gelegd op alle vleeswaren waarmee men in overtreding was. In Parijs werden deze geschonken aan het Hôtel Dieu waar ze werden verkocht. De opbrengst ging naar de armen.396 Hoever de zwarte markt in de Zuidelijke Nederlanden ontwikkeld was gedurende de vasten is onbekend. De Brouwer J. geeft in de kerkelijke rechtspraak en haar evolutie een overzicht van veroordelingen kerkelijke rechtbanken over de periode 1570-1795. Voor het niet naleven van de vastenwetgeving zijn er, ondanks dat het onderzoek loopt tot 1795, slechts uitspraken tot 1648 met als laatste: Onderzoek te Ninove tegen Georgius Bruylant, wegens publiek vlees eten op een kwatertempredag te Denderwindeke.397 Het is niet duidelijk of men vanaf de tweede helft van de
395
A. Montenach, “Esquisse d’une économie d’illicite. Le marché parallèle de la viande à Lyon pendant le
Carême (1658-1714).”, in: Crime, Histoire et Sociétés, 5 (2001), 1, p 12-23 396
E. Belmas, op. cit., pp. 236-237
397
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen
tussen 1570 en 1795, Tielt, uitgeverij E. Veys, 1972, vol. II, p. 73.
119
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
zeventiende eeuw is gestopt met optreden t.o.v. overtredingen of er gewoon sprake is van een tekort aan bronnenmateriaal. Een punt in de discussie rond de vastenwetgeving was de situatie in het buitenland. Zo weigerde de regering te Wenen in 1772 contact op te nemen met Rome om te zoeken naar een duurzame oplossing. Kanselier Kaunitz was bang dat Rome zou wijzen op landen als Rusland waar het klimaat minder gunstig was en waar men er toch in slaagde een strengere vastendiscipline te onderhouden. Hij raadde de Geheime Raad dan ook aan dit argument niet meer te gebruiken.398 Ook in Frankrijk was er volgens de regering veel minder vraag naar dispensaties.399 Zelfs de regering leek bang te zijn dat de situatie in het buitenland haar argumentatie m.b.t. de Zuidelijke Nederlanden kon ontkrachten. De vraag kan gesteld worden in welke mate er sprake is van een oprechte bezorgdheid voor de bevolking wanneer men gebruik maakte van zulke denkpistes. Speelde men met dit argument niet in op het schuldgevoel van de Kerk en draaide de hele discussie enkel maar om de economische voordelen die men hoopte te behalen met een afschaffing van het vleesverbod? Tenslotte gaat zelfs de regering toegeven dat het afschaffen van het vleesverbod tijdens de vasten niet enkel kwaad bloed zou zetten bij het episcopaat, maar ook bij het volk dat erg gesteld zou zijn op de veertigdaagse vasten.400 Toch verschenen er ook in de Zuidelijke Nederlanden spotschriften. In het Placcaet van mijn heer den vasten. Omschreef men de vasten als keyser van abstinentien, …, koning van hongerien401 dit laatste wijst waarschijnlijk op het hongergevoel waar de bevolking de vasten mee associeerde. Uit onderzoek van C. Vandenbroeke naar de maandschommelingen van vleesaanvoer in de jaren 1736-1737 lijkt de vasten wel goed nageleefd te worden. De grafiek is van toepassing op Gent waar in 1736 en 1737 geen vleesdispensatie gold, ondanks aandringen van de regering.
398
R. Willaert, op. cit., p. 156
399
A. De Winter, op. cit., p. 372.
400
R. Willaert. op cit., p. 157
401
“Placcaet van mijn Heer den Vasten.” In: Biekorf, 53 (1952).
120
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Maandschommelingen in de vleesaanvoer, Zuidelijke Nederlanden 1736-1737.
Figuur 33 Maandschommelingen in de vleesaanvoer, 1736-1737. VANDENBROEKE (C.) “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.” In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 9 (1983), p. 244
Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat de vasten nog zeer strikt werd nageleefd in de eerste helft van de achttiende eeuw. Er dient wel opgemerkt te worden dat het hier waarschijnlijk enkel gaat over de officiële vleesaanvoer waar eventuele smokkel buiten viel. Hoewel er sinds 1780 jaarlijks een dispensatie werd toegestaan over de hele Zuidelijke Nederlanden maakte niet iedereen hier gebruik van. De Brigittines bijvoorbeeld kochten in 1783 slechts 12,6 kg kalfsvlees402 aan wat voor achttien personen één maaltijd van zeventig gram per persoon opleverde. Gezien het tijdens de vasten was toegestaan om zondags vlees te eten lijken de Brigittines zich aan de oorspronkelijke vastenwetgeving gehouden te hebben. Slechts in 1781 verkregen zij een eenmalige vleesdispensatie van de aartsbisschop,403 dat jaar was er sprake van een ernstige dysenterie epidemie in Brabant.404 De kanunnikessen van Sint-Augustinus kochten grotere hoeveelheden rund-, schapen-, en kalfsvlees aan in 1785 en 1786. Gedurende de periode 1768-1782 genoten zijn een dispensatie uitgereikt door de aartsbisschop van Mechelen omwille van het werk dat zij verrichten m.b.t. de sociale functie van hun orde. Dit was al eerder gebeurd in 1759, 1763 en 1768. Deze twee jaren echter was er geen dispensatie voorhanden. Het is dus goed mogelijk dat de dames gebruik maakten van de algemene dispensatie, al is niet duidelijk waarom deze enkele jaren
402
Het gaat hier wel om een vrij dure vleessoort. Ibidem, pp. 232-234
403
M. Libert, op. cit., p. 130.
404
C. Bruneel, op. cit., p. 523.
121
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
eerder niet voldoende was. M. Libert stelt dat de dames mogelijks het vlees dat men uitspaarde conserveerden en of uitdeelden aan de armen, al is er geen bewijs van dergelijk gedrag terug te vinden.405 Deze instelling zou wel aansluiten bij de stelling van L. Dosogne. Zij wijst op het belang van aalmoezen gedurende de vasten. Het idee om weg te geven wat men gaat uitsparen door de sobere levenswijze.406 Ook het Sint-Jans hospitaal en andere Brusselse ordes verkregen regelmatig een dispensatie van de aartsbisschop. Zo verkregen over de periode 1782-1787 de Ursulinen, Orde van de Visitatie en de gelovigen van l’Abbaye de Forest een aantal verzachtingen.407 Het feit dat men specifiek een dispensatie gaat toestaan aan een instelling naast een algemene dispensatie wijst erop dat deze algemene dispensaties enkel van toepassing waren op de gewone gelovigen. Er kan dus vanuit gegaan worden dat naast een dispensatie er nog steeds personen of instellingen waren die het vleesverbod onderhielden.
5. Vlees als luxeproduct? Een belangrijk standpunt dat vele bisschoppen innamen was het feit dat de armen, met wie de regering zo’n medeleven toonde, toch zelden of nooit vlees at en dus niet gaven om een dispensatie. C. Vandenbroeke lijkt de bisschoppen bij te springen. Hij schat de consumptie van vlees op zo’n tien kg per jaar per persoon. In steden lag dit aantal een stuk hoger, zo at men in Gent in de eerste helft van de achttiende eeuw drieënveertig en in de tweede helft dertig kg vlees. In Londen was dit er vijfentachtig, in Rome één- à negenentwintig kg. Daarnaast verschilde dit aantal ook van streek tot streek. In de polderstreek waar vee gevetweid werd en in het Zuiden van het land at men meer vlees dan in bijvoorbeeld Oost-Vlaanderen.408 Deze tien kg vlees, wat vrij laag was in vergelijking met Gent, Londen of zelfs Rome, kan echter beschouwd worden als een ideaalbeeld. Een gewone ongeschoolde arbeider verdiende vaak, zelfs met een tweede inkomen, maar net genoeg om zijn gezin van voldoende calorieën te voorzien. Het was echter noodzakelijk dat deze verkregen werden op de meest goedkope manier, namelijk door brood en vooral aardappelen. Boter zou de meest efficiënte vorm van dierlijk voedsel zijn en werd
405
M. Libert, op. cit., p. 130.
406
L. Dosogne, op. cit., p. 92.
407
M. Libert, op. cit., p. 130.
408
C. Vandenbroeke, “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.”, pp. 249-
250
122
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
gegeten door alle lagen van de bevolking.409 Zij die zich wel vlees konden veroorloven aten vaak gezouten, gekookt of gerookt vlees, al dan niet in de potagie. Meestal werd vlees uitsluitend geserveerd op zon- en feestdagen. Soms kon een gezin het veroorloven om een varken of stuk vee vet te mesten. Een varken bleek echter, tenzij het gevoed werd met afval, duurder in onderhoud dan dat het effectief opbracht. Het waren enkel de rijken die zich dagelijks vers vlees konden veroorloven. 410 Ook uit onderzoek van R. Abad blijkt dat het, in Parijs, vooral rijkeren waren die gebruik maakten van de situatie. P. Hequet rekende uit dat er in Parijs ongeveer 37.000 mensen per jaar vlees aankocht bij het Hôtel Dieu, dat een monopolie bezat op vleesverkoop gedurende de vasten. Daarvan zouden ongeveer 27.000 overtreders zijn. Van dit aantal was een groot deel afkomstig uit de gegoede klasse. R. Abad gaat verwijzen naar klachten van tijdgenoten over deze uitspattingen. Al in 1734 en 1737 verbood de regering om grote stukken kalfsvlees te verkopen gedurende de vasten. Personen die effectief recht hadden op de dispensaties hadden geen behoefte aan zo’n grote hoeveelheid vlees en konden het vaak ook niet betalen. Er kwam kritiek op de maatregel, zo beweerde men dat wie niet terecht kon in het Hôtel Dieu zijn vlees wel op een frauduleuze manier zou verkrijgen. Deze situatie was het onderwerp van een aantal spotschriften die opmerkten dat het aantal zieken in de gegoede kringen angstvallig steeg gedurende de vasten. Mais à présent aux jours maigres, tou le monde est malade ou croit l’être.411 Ook Voltaires belangrijkste kritiek t.o.v. d e vasten richtte zich op het verschil tussen arm en rijk. Prêtres idiots et cruels! à qui ordonnez-vous le Carême? est-ce aux riches? Ils se gardent bien de l’observer. est-ce aux pauvres? ils font carême toute l’année. Le malheureux cultivateur ne mange presque jamais de viande, et n’a pas de quoi achtere du poisson.412 J. Davis neutraliseerde de stelling dat vooral rijkeren de vastendiscipline met de voeten traden. Zo ontdekte ze in een zeventiende eeuw kookboek le cuisinier François een deel dat specifiek gericht was op vastenbereidingen, zonder vlees of ei. Hieruit leidde ze af dat de elite wel een groot belang hechtte aan de religieuze correctheid van hun diners.413 Ook al zou de rijkere klasse zich strikt aan een vleesen zelfs eiloos dieet gehouden hebben toch was hun vastendiner nog steeds een luxe maaltijd voor
409
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, pp. 248-258 en
443-445. 410
Ibidem, pp. 246-249 en 445.
411
R. Abad, op. cit., pp. 260-261
412
Voltaire, Dictionnaire philosophique ou la raison par alphabet. Londen, 1770, p. 79.
413
J. Davis, “Consuming Faith: religious dietary law and the market for meat in eighteenth-century Paris.”, in:
Food and History, 3 (2005), 2
123
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
de gewone bevolking. Zoals Voltaire zo treffend omschreef: le riche papiste qui aura eu sur sa table pour cinq cent francs de poisson sera sauvé, et le pauvre, maurant de faim, qui aura mangé pour quatre fous de Petit salé sera damné!414 Opvallend is ook het stijgen van de vleesprijs gedurende de vasten, ook buiten Parijs. Zo onderzocht P. Souty de instellingsrekeningen uit de Loirestreek waaruit bleek dat de prijs van vlees gedurende de vasten toenam. Net als in Parijs ging het hier om enkele slagers die een privilege verkregen om de zieken te kunnen voorzien van voldoende vlees.415 Een duurdere prijs gedurende de vasten is een kleinere belemmering voor gegoede burgers dan voor arme personen. Louter uit financiële overwegingen is het dus goed mogelijk dat deze laatste groep inderdaad volgzamer de vastendiscipline onderging dan de rijkere gelovigen.
6. Link met de demografie? Men gaat het verzachten van de vastendiscipline vaak gaan verdedigen aan de hand van het welzijn van de bevolking. De ongunstige weersomstandigheden in het voorjaar, gecombineerd met de traditie van versterving zou een groot gezondheidsrisico inhouden voor het volk. Vandaar het idee om de vastenperiode te linken aan de maandschommelingen inzake de mortaliteit. Het is weinig waarschijnlijk dat gelovigen massaal verhongerden omwille van hun religieuze overtuiging. Wel kon de vastenperiode de bevolking wel verzwakken waardoor deze vatbaarder werd voor ziekten. jan.
feb.
maart april mei
juni
juli
aug.
sep.
okt.
nov.
dec.
1681-1705
230
206
221
207
242
212
205
225
280
292
261
222
1706-1730
296
215
253
259
227
219
249
292
342
300
265
276
1731-1755
277
243
276
256
221
215
199
215
251
285
275
271
1756-1780
264
202
254
233
237
209
210
208
205
225
257
264
1781-1796
189
154
180
161
129
98
127
160
170
154
157
159
Figuur 34 Gemiddelde sterftecijfers per maand/periode. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e-18e eeuw. Gent, 1972-1973, 2 vol.
De vastenperiode begint zesenveertig dagen voor Pasen, en veranderd dus elk jaar. Wanneer Pasen vroeg valt kan deze midden februari al van start gaan. Bij een laat Paasfeest beslaat de vasten voornamelijk de maanden maart en april. Wanneer Pasen ook valt, het grootste deel van de vasten vind meestal plaats in maart, dus is het raadzaam te focussen op deze gegevens. Opvallend is dat de absolute sterftecijfers voor maart altijd hoger zijn dan deze in februari. Dit geld ook voor april,
414
Voltaire, Dictionnaire philosophique ou la raison par alphabet. Londen, 1770, p. 79.
415
P. Souty, op. cit., p. 118
124
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
behalve in de periode 1706-1730. Er is dus inderdaad een stijgend aantal sterfgevallen in de maand maart ten opzichte van februari en april. Ten opzichte van de andere maanden echter is er geen groot verschil. Vooral in het najaar en januari liggen de cijfers vaak hoger of op zijn minst gelijk met maart. Er was dus zeker geen spectaculaire toename van het aantal sterfgevallen gedurende de vastenperiode . Het verschil met februari en april is echter opvallend.
Seizoensfluctuaties op basis van maandelijkse overlijdensindex 1700-1795. (Isabelle Devos).
Figuur 35 DEVOS (I.). Allemaal beestjes. Mortaliteit en Morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent, Academia Press, p. 181.
Op de volgende grafiek, ditmaal op basis van een aantal gemeentes uit Oost-Vlaanderen en de Polderstreek,416 is de lentepiek duidelijk zichtbaar. Nochtans is er niet noodzakelijk een link met de vastenperiode. De grafiek is afkomstig uit Allemaal Beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen van I. Devos waarin de geografische verspreiding van malaria over de Zuidelijke Nederlanden besproken wordt. Besmetting vond meestal plaats in de herfst, vandaar de het grote aantal
416
Platteland: overlijdens van de gemeenten Destelbergen, Oostakker, Zevergem, Zwijnaarde, St. Denijs
Westrem. Polders: overlijdens van de gemeenten Haasdonck, Vrasene, Kieldrecht, Doel en Kalllo.
125
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
sterfgevallen in de polderstreek. Eigen aan de ziekte is dat de parasiet zich geruime tijd in de lever van een besmet persoon kan schuilhouden om, na enige tijd non actief te zijn geweest, opnieuw een malaria-aanval te veroorzaken. Meestal gebeurde dit in de lente, wat dus ook het hoge aantal sterfgevallen in de lente kan verklaren. De malariamug zou zich vooral in de polders schuilhouden, daar is er dan ook een groter aantal sterfgevallen terug te vinden in de herfst dan in de overige dorpen. In de lente echter loopt de index vrijwel gelijk.417 Het is dan ook mogelijk dat er sprake is van verschillende factoren, waaronder eventuele verzwakking door een periode van onthouding. Naast een mogelijke invloed op de mortaliteit kan eventuele ondervoeding tijdens de vasten ook zijn weerslag hebben op de nuptialiteit. Zo zou vitamine E een belangrijke rol spelen bij de vruchtbaarheid van de mens. Deze vitamine zou aanwezig zijn in de meeste voedingsmiddelen, een eventueel tekort zou enkel voorkomen bij calorische ondervoeding. Dit zou een belangrijke oorzaak zijn voor het afnemend aantal geboortes gedurende hongerjaren.418 jan.
feb.
maart
april
mei
juni
juli
aug.
sep.
okt.
nov.
dec.
156
148
201
213
240
193
206
157
107
100
111
168
e
e
Figuur 36 DALLE (D.). “De bevolking van de stad Veurne in de 17 -18 eeuw.” In: Handelingen van het genootschap Société d’Emulation te Brugge. 106 (1969), p. 68-71.
De tabel is van toepassing op de stad Veurne voor de periode 1636-1795.419 Er lijkt amper sprake te zijn van enige invloed op de nuptialiteit. Dit is extra opvallend doordat naast de voedselvoorschriften men ook een verbod had ingesteld op bruiloften, feestmalen, criminele processen, terechtstellingen maar ook seksuele contacten.420
417
de
ste
I. Devos, Allemaal beestjes. Mortaliteit en Morbiditeit in Vlaanderen, 18 -20
eeuw. Gent, Academia Press,
pp. 179-181. 418
C. Vandenbroeke, De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden, p. 436.
419
D. Dalle, “De bevolking van de stad Veurne in de 17 -18 eeuw.”, in: Handelingen van het genootschap
e
e
Société d’Emulation te Brugge. 106 (1969), pp. 68-71 420
R. Willaert, op. cit., p. 10
126
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Conclusie. Gedurende de achttiende eeuw werd er door de regering regelmatig een afschaffing van het vleesverbod gevraagd. Deze aanvraag was gebaseerd op een tweeledig wantrouwen van de regering tegenover de vasten. Ten eerste werd de bezorgdheid van de regering ingegeven vanuit medische overweging. Ondanks de pogingen van Philippe Hecquet bleef men gedurende de achttiende eeuw overtuigd van de absolute noodzaak van vlees in het menselijke dieet. Vis daarentegen werd als ongezond beschouwd, daarnaast was ze vaak ook een stuk duurder dan de meeste voedingswaren. Vooral in periodes waarin het welzijn van de bevolking dreigde, zoals een epidemie, oorlog, rundveepest, hoge vis- of voedingsprijzen drong zij dan ook aan op een versoepeling. Hoewel de regering deze omstandigheden wel eens durfde te overdrijven stond het episcopaat in crisisjaren makkelijk een dispensatie toe. Vaak nam zij hiertoe zelf het initiatief. Toch ging de Kerk regelmatig in tegen de wensen van de regering. Ze hechtte een grote waarde aan de vastenwetgeving wiens oorsprong zij zag in de tijd van de apostelen. Ook namen zij een belangrijk economisch standpunt in. Zo twijfelde het episcopaat aan het nut van een vleesdispensatie, gezien het grootste deel van de bevolking toch amper vlees consumeerde. Ook Philippe Hecquet en C. Vandenbroeke sluiten aan bij deze mening. Volgens deze laatste zou de gemiddelde vleesconsumptie op het platteland slechts tien kg per persoon per jaar betreffen. Voor een groot deel van de bevolking was de vastendiscipline dan ook van geen belang gezien zij zich vlees noch vis konden veroorloven. De maatregel van de regering zou dan ook slechts van toepassing zijn op de middenklasse. Ook in Gent at men zo’n drieënveertig kg vlees per jaar. Een aantal bisschoppen waren regelmatig bereid om deze groep, die zich wel vlees kon veroorloven maar toch leed onder de economische omstandigheden, particuliere dispensaties toe te staan. De regering had geen vertrouwen in deze oplossing en was voorstander van een uniforme regeling. De negatieve houding van de regering had ook nog een tweede bron. De vastenperiode deed de vraag naar vis sterker toenemen dan de nationale visvangst kon leveren. Daarom voerde men grote hoeveelheden Hollandse vis in wat een negatieve impact had op de handelsbalans. Geïnspireerd door de Spaanse econoom Don Geronymo de Uztariz. Werkte de Zuid-Nederlandse regering al in het begin van de achttiende eeuw een tweeledige oplossing uit. Een deel hiervan was gericht op de vastenwetgeving. Een vleesdispensatie kon het land veel geld besparen en stimuleerde de economie. Daarom diende de regering dan ook regelmatig een aanvraag tot dispensatie in bij de ZuidNederlandse bisschoppen. Daarnaast probeerde de regering de nationale visvangst te stimuleren. Al in het begin van de achttiende eeuw werden hiertoe maatregelen ondernomen, met weinig succes. Pas in 1766 zou de regering een invoerverbod instellen voor vreemde haring en zo de nationale visserij een drijfveer
127
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
bieden. Ook verleende men financiële steun aan verschillende ondernemingen die de visvangst, en het transport van vis naar het binnenland, stimuleerden. De visserij te Nieuwpoort en Oostende zou inderdaad herleven in de tweede helft van de achttiende eeuw. Toch was er sprake van protest vanuit Antwerpen, Brussel en Mechelen. Deze steden werden voor het invoerverbod voornamelijk bevoorraad door de Hollandse vis en waren ontevreden over zowel de prijs als het aanbod afkomstig uit de nationale visvangst. De regering volgde dus een dubbele redenering wanneer zij het episcopaat om een vleesdispensatie verzocht. Hoewel zij soms de sociaaleconomische omstandigheden van de bevolking durfde te overdrijven zou het niet correct zijn te stellen dat haar enige beweegreden het herstellen van de handelsbalans met de Verenigde Provinciën was. Om enige invloed van de vasten op de economie te kunnen ontdekken bestaat de vereiste dat deze vasten effectief werd nageleefd. Uit onderzoek van A. Montenach en R. Abad blijkt dat in sommige Franse steden een bloeiende zwarte markt bestond gedurende de vasten. Vooral de rijkere bevolking, die zich de duurdere prijs van het vlees kon veroorloven, leek de vastenwetgeving amper na te leven. Voor de Zuidelijke Nederlanden is hier nog geen onderzoek naar gevoerd. De enige elementen die in deze vraag kunnen aangevoerd worden is het woord van bisschoppen en regering, die allebei wezen op de liefde van de gelovigen voor de vasten. Een parodie op een vastenmandement uit 1780 kan op het tegenovergestelde wijzen. Een overzicht van maandschommelingen in vleesaanvoer te Gent, opgesteld door C. Vandenbroeke, wijst erop dat in 1736 en 1737 de vasten inderdaad strikt werd opgevolgd, al is hier mogelijk geen rekening gehouden met eventuele fraude. Verder onderzoek is dus mogelijk, in Frankrijk gebeurde dit aan de hand van politierapporten, reisverslagen en zelfs kookboeken. Voor de Zuidelijke Nederlanden is er al een overzichtswerk beschikbaar , door J. De Brouwer, dat de evolutie van de Kerkelijke regelgeving bestudeerd. Hierin waren echter geen verwijzingen naar overtredingen van de vastenwetgeving in de achttiende eeuw terug te vinden. Uit het bestuderen van de invoergegevens van diverse soorten vis blijkt dat de vleesdispensaties inderdaad de ingevoerde hoeveelheden vis terugdrongen. De cijfers zijn echter complex en naast de vastendiscipline
onderhevig
aan
diverse
factoren
als
oorlog,
weersomstandigheden,
prijsschommelingen, etc. Verder zijn de invoercijfers slechts beschikbaar vanaf 1759 waardoor een beperkt aantal jaren bestudeerd werd. Toch valt er duidelijk een invloed van de vastendiscipline op de visinvoer . Er waren geen bruikbare gegevens beschikbaar die het overzicht van de invoer of consumptie van vlees voorstelden. Bij vastenproducten als erwten, vijgen en raapsmout was dit geen probleem, alleen is de invloed van de al dan niet aanwezigheid van een vleesverbod niet altijd even duidelijk.
128
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Er is dus zeker een invloed van de vasten op de economie aanwezig, wat blijkt uit de viscijfers. Om de precieze impact van de vasten op de economie te kunnen inschatten zijn cijfers die betrekking hebben op de vleesconsumptie noodzakelijk.
Er is dus zeker nog ruimte open voor verder
onderzoek, bijvoorbeeld aan de hand van nauwkeurige instellingsrekeningen. De vastenwetgeving daarentegen is al uitvoerig onderzocht. Toch bestaan er nog steeds onduidelijkheden over bepaalde situaties. De conflicten vergelijken met de socio-economische omstandigheden bracht hier en daar een oplossing. Meer informatie is mogelijks terug te vinden in het aartsbisdom Mechelen of het bisdom Antwerpen.
129
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Opgave van bronnen en literatuur. 1. Onuitgegeven bronnen. Brussel. Koninklijke Bibliotheek, handschriftenkabinet. 12 755-81
Mémoire sur le jeune du carême, sur l’abstinence de viandes pendant ce tems là, Et sur la nécessité de ne pas obliger les habitans das Pays-Bas à cette abstinence.
2. Uitgegeven bronnen. DE UZTARIZ (G). Theory and Practice of Commerce and Maritime Affairs. Londen, 1751. 430 p. GRUYER. Essai sur le suppression des douanes. Hamburg-Brussel, 1788. HECQUET
(P.). Traité des dispenses du carême. Parijs, Frederic Leonard, 1709, 578 p.TISSOT. Avis au
people sur sa santé, ou traité des maladies les plus fréquentes. Paris, 1762, 188 p. TISSOT. De la santé des gens de lettre. Lousanne, 1769, 243 p. VERSLYPPE (J.). Corte bemerckinge ontrent het onderhouden vanden H. Vasten in onse dagen met reden rijpelijck te overwegen. Brugge, 16 p. VOLTAIRE. Dictionnaire philosophique ou la raison par alphabet. Londen, 1770. WELLENS (J.). Verzameling van alle de herdelyke brieven, vasten-bullen, etc. Uytgegeven door wylen Zyne Doorlugtigste Hoogweerdigheyd J.T.J. Wellens Bisschop van Antwerpen. Antwerpen, J. Grangé, 1785, 504 p. Catalogue de livres de feu … comte de Neny, conseiller d’état intime actuel de l’empereur et roi. Brussel, 1784, 162 p. “Placcaet van mijn Heer den Vasten.” In: Biekorf, 53 (1952).
3. Monografieën. BELMANS (E.). “La police du carême en France sous l’Ancien Régime.” In: DELUMEAU (J.). Homo Religiosus. Paris, Fayard, 1997, p. 234-242.
130
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
BERNARD (.B). Patrice-François de Neny (1716-1784) Portrait d’un homme d’etat. Brussel, Editions de ‘lUniversité de Bruxelles, 1993, 233 p. BRUNEEL (C.). La mortalité dans les campagnes: le Duché de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Leuven, Editions Nauwelaerts, 1977, 772 p. BRUNEEL (C.). Les grands commis du gouvernement des Pays-Bas autrichiens. Brussel, 2001, 735 p. CLOET (M.). Het bisdom Gent (1559-1991) Vier eeuwen geschiedenis. Gent, 1992, 585 p.
CLOET (M.). “Het religieuze leven in de achttiende eeuw” In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-van Dishoeck, 1980,vol. IX, p. 398-399. DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, uitgeverij E. Veys, 1972, vol. II, 918 p. DE HERDT (R.). Bijdrage tot de geschiedenis van de veeteelt in Vlaanderen, inzonderheid tot de geschiedenis van de rundveepest 1769-1785. Gent, Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1970, 138 p. DEVOS (G.). Havenbeweging te oostende in de tweede helft van de XVIIIe eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1969-1970, 2 vol. (promotor: W. Brulez). DEVOS (I.). Allemaal beestjes. Mortaliteit en Morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent, Academia Press, 264 p. DE VRIES (J.). The Industrious Revolution. Consumer Behavior and the Household Economy, 1650 to the present. New York, Cambridge University Press, 2008, 327 p. DE WINTER (A.). Govardus Gerardus van Eersel en het bisdom Gent voor en tijdens zijn episcopaat (1772-1778). Leuven (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1985, (promotor: M. Cloet). DOSOGNE (L.). De vasten en het ‘broederlijk delen’ in de 18de en de 19de eeuw (tot 1865), voornamelijk in het bisdom Gent. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1993, 178 p. (promotor: M. Cloet).
131
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
DUMAREY (R.). Bijdrage tot de sociaal-economische studie van de haring- en kabeljauwvisserij te Nieuwpoort in de 18de eeuw (1715-1793). Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1961, 185 p. (promotor: J. Craeybeckx). HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia Press, 2005, 416 p. HERPELINCK (R.). Het bisdom Ieper 1762-1789. Roeselare, Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, 1991, 479 p. LENDERS
(P.). “De Zuidelijke Nederlanden onder Maria Theresia 1740-1780.” In: Algemene
Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-van Dishoeck, 1980,vol. IX, p. 92-107. LIBERT (M.). La vie quotidienne dans les couvents féminis de Bruxelles au siècle des Lumières, 17641787. Brussel, 1999. LINTERMANS
(L.). Patrice-François de Nény (1716-1784). Zijn politieke betekenis en zijn visie over Kerk
en Godsdienst. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent) 1973-1974, 2 vol. (promotor: M. Baelde). PERONNET (M.). “La broche, l’épée et le goupillon: Des interdits alimentaires ordonnés par Dieu, l’Eglise et le Roi.” In: BLANCHARD (A.). De l’herbe à la table. La viande dans la France méridionale à l’époque moderne. Universite Paul Valery Montpellier III, 1994, p. 251-283. PUT (E.). Onrust in de zielzorg: J.T.J. Wellens, 17de bisschop van Antwerpen, en zijn pastoraal beleid (1776-1784). Brussel, Verhandelingen van de Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1983, 214 p. QUAGHEBEUR (T.).
“Katholicisme op kruissnelheid (1648-1689).” In: Het aartsbisdom Mechelen-Brussel.
450 jaar geschiedenis. Leuven, 2009, vol. I, p. 144-183. ROEGIERS (J.). “Kerk en Staat in de Oostenrijkse Nederlanden.” In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-van Dishoeck, 1980, vol. IX, p. 361-376. STUART (T.). The Bloodless Revolution. Radical Vegetarians and the Discovery of India. London, HarperPress, 2006, 628 p.
132
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1970-7971, 2 vol. (promoter: E. Scholliers). VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, IV vol. VERMEIR (R.). Een
inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008,
317 p. WILLAERT (R.). De evolutie van de vastenwetgeving in de Zuidelijke Nederlanden, voornamelijk in de bisdommen Brugge en ieper, als resultaat van kerkelijke bezorgdheid en politieke interventie (16911794). Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1981, 223 p.
4. Periodieken. ABAD (R.). “un indice de déchristianisation? L’évolution de la consommation de viande à Paris n carême sous l’Ancien Régime” In: Revue Historique, 641 (1999), p. 237-275. ALBALA (K.). “Une première argumentation scientifique occidentale en faveur du végétarisme.” In: Dilecta, 1 (2008), 4, p. 17-22. DALLE (D.). “De bevolking van de stad Veurne in de 17e-18e eeuw.” In: Handelingen van het genootschap Société d’Emulation te Brugge. 106 (1969), p. 49-139. DAVIS
(J.). “Consuming Faith: religious dietary law and the market for meat in eighteenth-century
Paris.” In: Food and History, 3 (2005), 2, p. 175-191. HERSCHE (P.). “Wider Mussiggang und Ausschweiffung. Feiertage und ihre Reduktion in Katholischen Europa.” In: Innsbrucker Historische Studien, 12/13 (1990) p. 97-122. LARUE (R.). “Les bienfaits controversés du régime maigre le Traité des dispenses du carême de Philippe Hecquet et sa réception (1709-1714). In: La Découverte, 1 (2009), 41, p. 409-430. MONTENACH (A.). “Esquisse d’une économie d’illicite. Le marché parallèle de la viande à Lyon pendant le Carême (1658-1714).” In: Crime, Histoire et Sociétés, 5 (2001), 1, p. 7-25.
133
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
PRIMS (F.). “Het Antwerpsche haringvraagstuk der XVIIIde eeuw.” In: Antwerpiensia, 17 (1947), p. 510. REITH (R.). “Lohn und Leistung. Lohnformen im Gewerbe 1450-1900.” In: Vierteljahrschrift für Sozialund Wirtschaftsgeschichte. 151 (1999), p. 1-89. ROEGIERS (J.). “Josephisme et Eglise Belgique.” In: Tijdschrift voor de studie van de verlichting, 3 (1975), 3-4, p. 213-225. SOUTY (P.). “Le carême dans les établissements religieux tourangeaux et blésois au XVIIIe siècle.” In: Actes du quatre-vingt-treizième congrès national des sociéts savantes. Paris, Bibliothèque Nationale, 1971, p. 115-123. VANDENBROEKE (C.) “Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het vleesverbruik in Vlaanderen.” In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 9 (1983), p. 221-257. VON HORN MELTON (J.). “Arbeitsprobleme des aufgeklärten Absolutismus in Preußen und österreich.” In: Mittülungen des Instituts für Österreichische Geschichtsforschung. 1982 p. 49-75.
134
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Bijlagen. Hieronder een overzicht van alle gebruikte cijfergegevens, deze zijn in chronologische volgorde terug te vinden.
1. Voedselprijzen Antwerpen. Stokvis: Sint Elisabethgasthuis (stuivers per pond, Brabantse stuivers) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 737) Slachtossen: Sint Elisabethgasthuis. (stuivers per stuk, Brabantse stuivers) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 692-693. Boter: Sint Annadaal. (Brabantse stuivers per pond) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 714-717. Oudenaarde Erwten, tarwe, rogge: per Gentse zak (in Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. I. p. 84-85 Vijgen: (per pond, in Groten Vlaams, denieren). VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, Vol II, p. 637. Eieren: (per 25, in Groten Vlaams, denieren) VANDENBROEKE (C.). De landbouw- en levensmiddelenpolitiek in de Oostenrijkse Nederlanden. Gent, 1970-7971, vol. II. P. 637.
135
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Brugge Tarwe: (Groten Vlaams per Hoet). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 33-42. Eeklo Tarwebrood, menagiebrood, roggebrood: (brood van 4 pond, deeg 4, 5 pond, in Groten Vlaams, gemiddelde prijs per kalenderjaar). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II, p. 484-490. Zottegem Boter: (per pond, Groten Vlaams). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II. p. 495-500. Eieren: (per honderd stuks, in Groten Vlaams) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II. p. 495-500. Ganzen: (per stuk, in Groten Vlaams) VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. II. p. 495-500. Ieper, Veurne. Rogge: ( per Brusselse razier in Brabantse stuivers op de eerste marktdag van elke maand, gemiddelde prijs per kalenderjaar). VERLINDEN (C.). Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVeXVIIIe eeuw). Brugge, De Tempel, 1959-1973, vol. IV, p. 46-74.
136
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
2. Mortaliteitsgegevens. Gent, Sint-Jacobsparochie: Overlijdens per oogstjaar. VAN MEENEN (V.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in de Sint-Jacobsparochie te gent in de 17e18e eeuw. Gent (onuitgegeven licentitaatsverhandeling Universiteit Gent), 1972-1973, 2 vol. (promoter C. Vandenbroeke).
137
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Antwerpen: Stokvis (in stuivers, Brabantse gulden) 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Antwerpen: Stokvis in ponden (gewicht) 6000
5000
4000
3000
2000
1000
1789
1786
1783
1780
1777
1774
1771
1768
1765
1762
1759
1756
1753
1750
1747
1744
1741
1738
1735
1732
1729
1726
1723
1720
1717
1714
1711
1708
1705
1702
0
138
1783
1780
1777
1774
1771
1768
1765
1762
1759
1756
1753
1750
1747
1744
1741
1738
1735
1732
1729
1726
1723
1720
1717
1714
1711
1708
1705
1702
1699
1696
1693
1690 1690 1693 1696 1699 1702 1705 1708 1711 1714 1717 1720 1723 1726 1729 1732 1735 1738 1741 1744 1747 1750 1753 1756 1759 1762 1765 1768 1771 1774 1777 1780 1783 1786 1789 1792 1795
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw. Evy Bauwens
Antwerpen: Slachtossen. (Stuivers per stuk Brabantse Gulden)
5000
4500
4000
3500
3000
2500
2000
1500
1000
500
0
Antwerpen: Boter (stuivers per pond, Brabantse gulden.)
7
6
5
4
3
2
1
0
139
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Oudenaarde: Rogge, tarwe en erwten (in denieren Groten Vlaams) 800 700 600 500 400 300 200 100 1782
1786
1790
1788
1790
1778
1774
1770
1766
1762
1758
1754
1750
1746
1742
rogge
1786
tarwe
1738
1734
1730
1726
1722
1718
1714
1710
1706
1702
1698
1694
1690
0
erwten
Oudenaarde: Eieren en vijgen (in denieren Groten Vlaams) 300 250 200 150 100 50
Eieren (per 25)
1792
1784
1782
1780
1778
1776
1774
1772
1770
1768
1766
1764
1762
1760
1758
1756
1754
1752
1750
1748
1746
1744
1742
1740
1738
1736
1734
1732
0
Vijgen (per pond)
140
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Brugge: Tarwe (groten Vlaams per hoet) 1400 1200 1000 800 600 400 200
1690 1693 1696 1699 1702 1705 1708 1711 1714 1717 1720 1723 1726 1729 1732 1735 1738 1741 1744 1747 1750 1753 1756 1759 1762 1765 1768 1771 1774 1777 1780 1783 1786 1789 1792 1795 1798
0
Eeklo: brood (Groten Vlaams per 4 pond) 18 16 14 12 10 8 6 4 2
Tarwebrood gr. Vl. 4 pond
1797
1793
1789
1785
1781
1777
1773
1769
1765
1761
1757
1753
1749
1745
1741
1737
1733
1729
1725
1721
1717
1713
1709
1705
1701
0
Menagiebrood gr. Vl. 4 pond
Roggebrood prijs gr. Vl. 4 pond
141
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Zottegem:Ganzen, boter en eieren (Groten Vlaams) 120 100 80 60 40 20
Gans (stuk)
Boter (pond)
1792
1789
1786
1783
1780
1777
1774
1771
1768
1765
1762
1759
1756
1753
1750
1747
1744
1741
1738
1735
1732
1729
1726
1723
1720
1717
1714
1711
1708
1705
1702
1699
1696
1693
0
Eieren (100 stuks)
Ieper en Veurne, rogge (per Brusselse razier in Brabantse stuivers) 70 60 50 40 30 20 10
1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790 1791 1792
0
Ieper
Veurne
142
De economische impact van de vasten tijdens de achttiende eeuw.
Evy Bauwens
Overlijdens per oogstjaar Sint-Jacobsparochie Gent 1690-1760 400 350 300 250 200 150 100 50 0
Overlijdens per oogstjaar Sint-Jacobsparochie Gent 1740-1789. 400 350 300 250 200 150 100 50
1788 *
1786 *
1784 *
1782 *
1780 *
1778 *
1776 *
1774
1772
1770 *
1768 *
1766
1764
1762
1760 *
1758
1756
1754
1752 *
1750
1748 *
1746
1744
1742 *
1740 *
0
143