66c BIBLIOTHEEK ^ Bouwdienst Rijkswatcnuttt y Postbus 20.000 \ 3502 LA Utrecht
Handleiding beheersplannen Deel 2 algemene achtergrondinformatie niet verkeersdragende verharding
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal voor de Waterstaat
Dienst W e g - en Waterbouwkunde
1
~ BIBLIOTHEEK Bouwdienst Rijkswatersuat Postbus 20.000 3502 LA Utrecht
BIBLIOTHEEK BOUWDIENST RIJKSWATERSTAAT NrV
....2L5A3.Q.S.&U
1 Rapport nr.
7 Archief nr.
W-DWW-92-715 2 Sub-titel Rapport
8 Datum Publikatie
oktober 1992 Algemene achtergrondinformatie Niet verkeersdragende verharding
9 Rapport nr. Instituut
3 Schrijver(s)
10 Tijdschrijf nr.
P.T. Heemskerk
PRIL*BEHPLA
4 Uitvoerend Instituut, Naam, Adres
11 Opdracht nr.
Dienst W e g - en W a t e r b o u w k u n d e afd. M I A L 12 Rapporttype en periode 5 Opdrachtgevers
Dienst W e g - en W a t e r b o u w k u n d e Postbus 5044 2 6 0 0 G A Delft
werkdocument 1991/1992
6 Titel Onderzoeksproject
Handleiding beheersplannen deel 2
13 Samenvatting
Doel van dit werkdocument is de beheerders van groenvoorzieningen langs infrastructuren meer inzicht te verschaffen over de hedendaagse beheersmogelijkheden. Het accent verschuift meer en meer in de richting van een rationeel en ecologisch verantwoord beheer en onderhoud. Dit werkdocument geeft achtergrondinformatie over het beheer en onderhoud van de niet verkeersdragende verharding. De informatie dient als basis voor het opstellen van beheersplannen en het vaststellen van de onderhoudsmaatregelen. Dit document maakt deel uit van een reeks van vier. De drie andere documenten behandelen het beheer en onderhoud van de watergangen en -partijen, kruidachtige vegetatie en de houtachtige vegetatie. De verwachting is dat in de loop van 1993 de gehele reeks gereed is. Zij zullen dan worden gebundeld tot een rapport. Dit rapport zal tevens ingaan op algemene ecologische aspecten.
14 Begeleiding
Sluijs, Jager, Koch, Vries,
15 Bijbehorende Rapporten
H. van de J.W. de I. H. de 16 Aantal biz.
17 Prijs
22 -
BIBLIOTHEEK Bouwdienst Rijkswaterstaat Postbus 20.000 3502 LA Utrecht
r
\ \
Handleiding beheersplannen Deel 2 algemene achtergrondinformatie niet verkeersdragende verharding
" D i t werkdocument wordt uitgegeven o m gei'nteresseerden de gelegenheid te bieden o m van de voortgang van het desbetreffend onderzoek, e.d. kennis te nemen. Benadrukt wordt dat de gezichtspunten in dit werkdocument niet noodzakelijk overeen behoeven te komen met de officiele gezichtspunten of het beleid van de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat. M e t de in dit werkdocument gegeven informatie dient derhalve met de nodige voorzichtigheid te worden omgegaan, aangezien de hierin vermelde conclusies in de loop van het verder onderzoek of anderszins mogelijk herzien dienen te w o r d e n . Het Rijk sluit iedere aansprakelijkheid uit voor schade die uit het gebruik van de in dit werkdocument opgenomen gegevens mocht voortvloeien."
1
Inleiding
1
2
Indeling verhardingen
2
3 3.1 3.2
Functies verhardingen en beperkende factoren Functies Beperkende factoren
3 3 3
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2
Beheer/onderhoud algemeen Preventieve maatregelen Bestrijdende maatregelen Mechanische bestrijding Thermische bestrijding
4 4 5 5 5
5
Specifieke beheers- en onderhoudsmaatregelen
7
6
Literatuur
9
Handleiding beheersplannen deel 2
1
niet verkeersdragende verharding
Inleiding
Verhardingen komt u overal tegen. Dit komt ondermeer door de vele mogelijkheden die de verschillende soorten verhardingen bieden. Ze kunnen hierdoor verschillende functies vervullen. Een van de belangrijkste functies van verharding is wel die van verplaatsingsbaan voor het verkeer. Verhardingen die deze functie vervullen noemen we ook wel verkeersdragende verharding. Een andere zeker zo belangrijke functie van verharding is het vastleggen van de ondergrond. Te denken valt hierbij aan de vastlegging van taluds direct onder kunstwerken. Dit soort verhardingen wordt ook wel niet verkeersdragende verharding g e n o e m d . Parkeerplaatsen, onderhoudspaden, enz. hebben ook min of meer een verkeersdragende functie. Echter de snelheid waarmee het verkeer zich hierop voortbeweegt is zeer gering. De eisen die aan deze verhardingen gesteld worden, bijvoorbeeld stroefheid, kunnen hierdoor lager zijn. Parkeerplaatsen, onderhoudspaden, enz. kunnen hierdoor in vele gevallen qua beheer en onderhoud gelijk gesteld worden aan het beheer van niet verkeersdragende verharding. Doordat op vele verhardingen, door de regulering van de erop of er tussen groeiende planten e.d., beheers- en onderhoudsmaatregelen worden getroffen die een sterke binding hebben met het onderhoud van de groenvoorzieningen, worden met name de niet verkeersdragende verhardingen min of meer tot de groenvoorzieningen gerekend. Als zodanig is het gewenst dat er meer over de beheersen onderhoudsmogelijkheden wordt nagedacht. O v e r het beheer van verkeersdragende verharding is relatief veel bekend. Deze informatie bevat veelal beheers- en onderhoudstechnieken gericht op de instandhouding van de verharding, met als doel het verkeer zo veilig en comfortabel mogelijk te laten plaatsvinden. Hierbij kan men denken aan het periodiek herstraten, het overlagen van asfaltverhardingen en het eens in de zoveel tijd vegen van de verharding. O v e r het beheer van niet verkeersdragende verhardingen is minder bekend. Veelal worden op dit soort verhardingen dezelfde beheers- en onderhoudsmaatregelen toegepast als op de verkeersdragende verharding. Deze maatregelen siuiten over het algemeen ecologische mogelijkheden uit. Niet verkeersdragende verhardingen, bij voorbeeld de van bestrating voorziene taluds van kunstwerken, liggen veelal haaks op de hoofdrijbaan waardoor zij, door hun " s c h o o n h e i d " een barriere kunnen vormen voor organismen die zich in de berm in lengte richting van de w e g verplaatsen. Zij durven/kunnen deze, voor hun grote kale vlakte niet over te steken. Dit komt ondermeer door het ontbreken van voldoende beschuttingsmogelijkheden. Indien deze niet verkeersdragende verhardingen geheel of ten dele begroeid zijn neemt de barrierewerking af. Dit document zal dan ook met name ingaan op het beheer en onderhoud van niet verkeersdragende verharding, inclusief extensief belopen paden en dergelijke (bijvoorbeeld paden naar wegmeubilair), waarbij het accent gelegd wordt op de ecologische aspecten. A a n de orde komen ondermeer de indeling van de verschillende vormen van verhardingen, functies en beperkende factoren, ecologische aspecten en specifieke beheers en onderhoudsmaatregelen van de niet verkeersdragende verhardingen.
1
Handleiding beheersplannen deel 2
2
niet verkeersdragende verharding
Indeling verhardingen
Overeenkomstig de overige hoofdgroepen (kruidachtige vegetatie, houtachtige vegetatie en watergangen en -partijen) is de verharding onderverdeeld in drie niveaus (schema 1). De onderverdeling is gemaakt op basis van de hoofdkenmerken van de verharding. O m d a t er vrij veel verschillen tussen verhardingselementen zijn, is getracht om de verdeling zo simpel mogelijk te houden. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat er bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt wordt tussen een bestrating met tegels en een bestrating met klinkers. In de bijlage zijn de begripsomschrijvingen nader uitgewerkt.
verhardingen
hoofdgroep
soort
verharde oppervlaketen
bijzondere verharding
gras stenen
bitumineuze verharding
goten
grastegels /klinkers
groenvoorziening
beheerstype
cementgebonden verharding bestrating ongebonden verharding
schema 1 Indeling houtachtige vegetatie
2
boomgat tegels oeververdediging
Handleiding beheersplannen deel 2
3
Functies verhardingen en beperkende factoren
3.1
Functies
De -
niet verkeersdragende verharding
meest bekende functies van verhardingen zijn: verplaatsingsbaan (verkeer, onderhoudsmensen/machines) vastlegging ondergrond en andere verharding (taluds) visueel (stedelijke omgeving) afvoer (verholen-, m o l - , asfalt- en gestraten goten)
W a a r de meeste mensen niet bij stil staan is dat verhardingen, en met name bestrating en ongebonden verharding, ook een ecologische functie kunnen vervullen. Bestratingen met relatief veel en wat ruimere voegen (zoals klinkers en kinderhoofdjes) kunnen van grote betekenis zijn voor de gravende, angeldragende insekten. Enkele van deze insekten zijn: de Pluimvoetbij, de Roetbij, de Bijenwolf, de Spieswesp en de Zandbij. Deze insekten zijn aangewezen op een relatief droge, zanderige en warme o m g e v i n g . Vooral plaatsen waar de zon vrij spel heeft zijn geschikt. Dit soort plaatsen kan ook door hagedissen worden gebruikt o m te zonnen of o m aan het eind van de dag de warmte van de verharding op te zoeken als andere plekken al zijn afgekoeld. Naast een functie voor de fauna kan de verharding ook een functie vervullen voor de flora. Vooral door de andere samenstelling van de ondergrond (voedselarm substraat) vestigen zich op/tussen verhardingen andere soorten dan in de naast gelegen berm. Dit speelt vooral in gebieden waar de berm met relatief voedselrijke grond is afgewerkt. " S c h o n e " verhardingen vormen voor veel kleine, grondgebonden dieren een barriere. Zij durven/kunnen deze v o o r hun grote kale vlakte niet over te steken. Dit komt ondermeer door het ontbreken van voldoende beschuttingsmogelijkheden. D o o r begroeiing geheel of gedeeltelijk toe te laten wordt deze barrierewerking minder. Vooral de, met bestrating afgewerkte taluds van kunstwerken kunnen, door ze te laten begroeien de barrierewerking verminderen.
3.2
Beperkende factoren
Afhankelijk van de functie van de verharding zijn er meer of minder beperkende factoren. Verhardingen met als functie verplaatsingsbaan dienen begaanbaar te blijven. Afhankelijk van het soort gebruik zal deze verharding geheel " s c h o o n " moeten zijn of is een beperkte mate van begroeiing toelaatbaar. O p extensief gebruikte verharding, zoals onderhoudspaden, is in sommige gevallen een lage kruidachtige vegetatie toelaatbaar. O p plaatsen waar verharding is aangewend voor vastlegging van de ondergrond kan zonder meer een kruidachtige begroeiing worden toegelaten. Een ontwikkeling van houtachtige vegetatie op deze plaatsen is niet altijd gewenst. Dit daar de wortels en stobben van bomen en struiken in tegenstelling tot de wortels van kruidachtigen de verharding kunnen opdrukken. Hierdoor kan mogelijk de functie van de verharding in gevaar k o m e n . Daar waar de verharding een specifieke sierfunctie vervult dient deze bijna altijd vrij van begroeiing worden gehouden. Een voor de sier aangebrachte verharding komt overigens vrijwel nergens langs de infrastructuur voor. G o t e n , die veel van de w e g afstromend water moeten verwerken dienen vrijwel geheel vrij van begroeiing te worden g e h o u d e n . Een geringe begroeiing is hier toelaatbaar omdat deze zwerfvuil, afgemaaid gras, enz. kan opvangen waardoor de kans op verstopping van straatkolken e.d. afneemt.
3
Handleiding beheersplannen deel 2
4
niet verkeersdragende verharding
Beheer/onderhoud algemeen
De onderhoudsmaatregelen van verhardingen die " s c h o o n " moeten zijn, zijn in een tweetal groepen te verdelen. W e kennen preventieve en curatieve maatregelen.
4.1
Preventieve maatregelen
Begroeiing op en tussen de verharding wordt meestal veroorzaakt door een goed kiemingsmilieu voor de aangevoerde zaden (generatief). Een goed kiemingsmilieu kan ontstaan door, door de wind, water, enz. aangevoerde gronddeeltjes, stof, enz.. Daarnaast vindt er, afhankelijk van wat er naast de verharding gelegen is, in- en overgroei van planten plaats (vegatief). Het is dus zaak om de mogelijkheid tot kieming en in- of overgroei te beperken. De basis hiertoe dient in de ontwerpfase te worden gelegd. Aandachtspunten in de ontwerpfase zijn: functie # zijn er alternatieven (begroeiing al dan niet in combinatie met verharding) - materiaal keuze # zo groot mogelijk verhardingselement gebruiken (klinkers i.p.v. mijnsteen, tegels i.p.v. klinkers) # zo vlak mogelijk materiaal (geen hechting vuil) # hogere, dus dieper in de grond stekende en langere opsluitbanden naast bermen (beperking zijdelingse ingroei) - ontwerp aanpassen aan standaard afmetingen (geen hak/knip werk) - keuze en plaatsing wegmeubilair # vorm van paalvoet # wegmeubilair zomin mogelijk in verharding Naast de preventieve maatregelen in de ontwerpfase zijn er uiteraard ook preventieve beheersmaatregelen. De preventieve beheersmaatregelen kenmerken zich door het verwijderen c.q. beperken van een geschikt kiemingsmilieu (substraat). De belangrijkste preventieve beheers- en onderhoudsmaatregelen zijn: - het regelmatig reinigen (vegen) van de verharding; het voorkomen van achterstallig bestratingsonderhoud. Het regelmatig reinigen (vegen) van de verharding is nodig o m te voorkomen dat er een goed kiemingsmilieu voor de aangevoerde zaden ontstaat. De reinigingsfrequentie dient afgestemd te zijn op de aanvoer van zand, zaden, enz. en de groeiomstandigheden. Het aantal keren dat geveegd dient te worden is niet precies bekend, maar vermoedelijk ligt de minimum frequentie op drie keer per jaar. De eerste keer net voor de aanvang van het groeiseizoen, de tweede keer na de zaadvorming van de voorjaarsbloeiers en de derde keer aan het eind van het groeiseizoen als alle zaden gevallen zijn. Doordat de eerste veegbeurt net voor het groeiseizoen plaats vindt wordt het, in de voorliggende periode, aangevoerde zand e.d. verwijderd waardoor het kiemingsmilieu wordt verkleind. Bij de tweede keer vegen worden de zaden van de voorjaarsbloeiers en ook het opnieuw " a a n g e w a a i d e " zand e.d. afgevoerd. En bij de laatste keer worden de zaden van de zomer en najaarsbloeiers en het " a a n g e w a a i d e " zand e.d. opgeruimd. Belangrijk is in ieder geval dat de verharding " s c h o o n " de winter ingaat; Het kenmerk van achterstallig onderhoud is meestal brede voegen en ongelijk liggende elementen. In deze situaties ontstaat er vrij snel goede groeiomstandigheden waardoor er een explosieve groei van planten ontstaat. Dit betekent dat er tijdig herstraat dient te worden. Naast de hiervoor genoemde preventieve maatregelen kunnen ook nog maatregelen in de sfeer van afgifte van vergunningen en hernieuwde functieafweging een rol spelen bij het verkleinen van de problematiek.
4
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
Bij vergunningafgifte kan men denken aan de keuze van het trace en het stellen van eisen aan de oplevering van het werk. Aandachtspunten zijn: een correcte verdichting (geringere nazakking), het goed gescheiden houden van grondsoorten (correcte funderingsopbouw), het niet laten terug leggen van kapotte elementen, enz.. Bij -
hernieuwde functie afweging kan men denken aan: is (bij herstraten) andere verharding met minder voegen mogelijk; is de verharding nog noodzakelijk; kan met minder (smallere) verharding worden volstaan; is begroeiing mogelijk (e.v.t. in combinatie met een maaibeheer); is vermindering van obstakels in de verharding mogelijk.
Opgemerkt dient te worden dat geregeld gebruik van de verharding nog altijd het beste preventieve middel is.
4.2
Bestrijdende maatregelen
Begroeiing op en tussen verharding kan mechanisch en thermisch worden bestreden. Het gebruik van chemische middelen is gezien de beleidsdoelstelling en de steeds strengere wetgeving geen reele optie meer.
4.2.1
Mechanische bestrijding
Bij mechanische bestrijding zijn een aantal methoden te onderscheiden. Deze zijn: - handkracht, al dan niet met gebruik making van krabber, voegmes, schoffel, o m g e b o u w d e steelmaaier, enz.; - borstelmachines, zowel horizontaal als verticaal draaiend; - machines met onder een kleine hoek draaiende halve autobanden; Mechanische bestrijding kan het best in een vochtige periode uitgevoerd w o r d e n . In z o ' n periode is de bodem " w e e k " waardoor de wortels makkelijker loskomen. De slijtage van borstels is daarnaast onder natte omstandigheden minder en ook het verstuiven van zand neemt af. Een mechanische bestrijding in de nazomer/herfst is het meest effectief. Bij de inzet van borstels e.d. is het meestal noodzakelijk o m in een aparte werkgang het vrijgekomen materiaal te verwijderen. De machines met draaiende halve banden zijn vooral toepasbaar in situaties met een zware onkruidbegroeiing. O p plaatsen waar veel zand tussen de begroeiing ligt wordt de begroeiing behoorlijk effectief verwijderd. V o o r ongebonden verharding is de inzet van een rotor of handkracht de enige mogelijkheid.
4.2.2
Thermische bestrijding
Bij thermische bestrijding barst de celwand van de plant onder invloed van de hitte open waarna de bovengrondse delen van de plant afsterven. Het resultaat van de behandeling neemt af naarmate de planten meer verhout zijn. De eerste behandeling moet men zo laat mogelijk in het jaar uitvoeren maar wel voordat het proces van verhouting inzet. Verder is het belangrijk dat er gewerkt wordt in een periode van droogte. De volgende behandeling dient 4 tot 8 weken later te worden uitgevoerd. Indien het gehele jaar door een redelijk begroeiingsvrije verharding gewenst is dient men rekening te houden met 4 tot 6 behandelingen. Indien er vrij veel begroeiing, zand e.d. a a n w e z i g is, is het nodig alvorens de begroeiing thermisch te bestrijden eerst met een borstelmachine o.i.d. het vuil te verwijderen. Bij ongebonden verharding is het aan te bevelen o m de begroeiing, indien deze te h o o g is eerst te maaien en het maaisel af te voeren.
5
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
Het spreekt voor zich dat bij de toepassing van thermische bestrijding de vegetatie wordt bestreden, maar dat de vervuiling (zand, resten van planten, enz. blijft. Een of meer maal verwijderen van dit vuil blijft noodzakelijk. Opgemerkt dient nog te worden de rijsnelheid zodanig gekozen dient te worden dat de verharding na behandeling maximaal handwarm is. Indien de aanwezige begroeiing zwart is geworden dan heeft men te langzaam gereden. Thermische en machinale bestrijding van begroeiing is min of meer te vergelijken met schoffelen. M e n kan dus niet verwachten dat 100 % van het behandelde oppervlak vrij is en blijft van begroeiing. De meeste kiemplanten en zaden, die op de bodem liggen, worden effectief bestreden. De "gevestigde planten" en met name de wortelonkruiden, zoals kweek, paardebloem, paardestaart, distels, enz., zullen keer op keer weer vanuit de wortels o p k o m e n , wat overigens ook bij een mechanische bestrijding het geval is. Door de behandeling meermalen uit te voeren raken de wortels uitgeput en sterft de plant definitief af. Het verwijderen van begroeiing random wegmeubilair is iets dat vrijwel alleen in handkracht mogelijk is. Bij de inzet van machines met draaiende onderdelen, zoals borstels en banden, is kans op beschadiging van wegmeubilair aanwezig. De meeste schade wordt hierbij toegebracht aan de conserveringslagen waardoor de levensduur van het meubilair wordt verkort. O p dit soort plaatsen kan men overwegen o m de begroeiing te laten staan. Verder is het belangrijk dat, o m insporing te voorkomen, de wieldruk op de verharding zo laag mogelijk wordt gehouden.
6
Handleiding beheersplannen deel 2
5
niet verkeersdragende verharding
Specifieke beheers- en onderhoudsmaatregelen
Het beheer van de met bestrating afgewerkte taluds (oevers, koppen van kunstwerken e.d.) dient er opgericht te zijn dat de vastlegging van de ondergrond gewaarborgd blijft. Vastlegging kan men op twee verschillende manieren garanderen. Deze zijn: - het " s c h o o n " houden van de bestrating; -
het laten begroeien van de verharding met een kruidachtige vegetatie.
Het " s c h o o n " houden van de bestrating. Bij deze wijze zijn er naast het schoonhouden regelmatige inspecties noodzakelijk. Dit i.v.m. het eventueel losraken van de bestrating door o.a. vandalisme en of uitspoelingen. Indien enige mate van begroeiing toelaatbaar is, kan men de frequentie van het schoonhouden stellen op een keer per jaar. De bestrijding kan dan het beste plaatsvinden in oktober/november. Het effect is van de bestrijding is dan het grootst. Hergroei vindt, vanwege de lagere temperatuur e.d., niet zo massaal plaats. Pas in het voorjaar zal de groei weer goed op gang komen. Het laten begroeien van de verharding met een kruidachtige vegetatie. O m een kruidachtige vegetatie te handhaven is het meestal noodzakelijk dat de vegetatie periodiek wordt gemaaid. De maaifrequentie is afhankelijk van de mate van begroeiing en de praktische haalbaarheid. M e n kan de maaifrequentie bijvoorbeeld gelijkstellen aan de frequentie van de naast gelegen kruidachtige vegetatie. Een maaifrequentie van een keer per jaar, of zelfs n o g lager behoort ook tot de mogelijkheden. O o k bij deze beheersmethode is een regelmatige inspectie noodzakelijk. De kans dat de bestrating door vandalisme e.d. wordt vernield is hier echter kleiner omdat de wortels van de planten de bestrating als het ware inpakken. M e n kan de taluds ook ongemaaid laten. De kans dat er dan een houtachtige vegetatie ontstaat wordt hierdoor wel groter. O m d a t houtachtige vegetaties en met name boomvormers de kracht hebben stenen e.d. op en uiteen te drukken kan hierdoor de vastlegging van d e ondergrond worden verminderd. In de eerste jaren na de ontwikkeling van de houtachtige vegetatie zal de vastlegging weinig tot geen problemen ondervinden. O o k in latere jaren hoeven er geen problemen te ontstaan. Dit is met name het geval als de ontwikkeling van houtachtige vegetatie beperkt blijft tot de vorming van struweel met bijvoorbeeld bramen. Indien men besluit o m geen maaibeheer toe te passen is het verstandig o m , o m het op en uiteen drukken van de verharding te beperken, regelmatig de houtachtige vegetatie en dan met name de boomvormers te verwijderen. De methode van laten begroeien is, ten opzichte van het schoonhouden financieel, arbeidstechnisch en ecologisch het verstandigste. Onderhoudspaden (bijvoorbeeld naar wegmeubilair), parkeerplaatsen, enz. zijn net als de taluds op twee verschillende manieren te onderhouden. Deze zijn: - het " s c h o o n " houden van de verharding; het laten begroeien van de verharding. Het " s c h o o n " houden van de verharding. Door het over het algemeen geringe oppervlak van de onderhoudspaden, is de inzet van machines op basis van vierwielige tractoren e.d. niet rendabel. M a c h i n e s gemonteerd op tweewielige tractoren kunnen afhankelijk van de breedte en lengte van de verharding en het aantal obstakels in sommige gevallen wel rendabel zijn. Parkeerplaatsen kunnen over het algemeen wel rendabel met de grotere machines worden bewerkt. V o o r ongebonden verharding zijn borstels uitgesloten. Het laten begroeien van de verharding. De maatregelen kunnen op deze wijze beperkt blijven tot een intensief maaibeheer. Afhankelijk van de ondergrond en weersomstandigheden is deze te stellen op (voor paden die voornamelijk te voet worden betreden) minimaal 6 keer per groeiseizoen. Het is belangrijk bij deze beheersmethode dat de mensen
7
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
die van deze paden gebruik moeten maken (vaak is dit op de onmogelijkste tijden) geen "natte v o e t e n " krijgen. Dit houdt in dat de maaihoogte zo laag mogelijk dient te zijn. Afhankelijk van de weersomstandigheden kan het gewenst zijn om ook nog een keer buiten het groeiseizoen deze paden te maaien. V o o r paden die hoofdzakelijk met voertuigen worden bereden is een maaifrequentie van twee maal per jaar over het algemeen voldoende. O p parkeerplaatsen kan men, afhankelijk van het gebruik, soms is dit seizoensgebonden, een maaifrequentie aanhouden dat tussen de twee en zes ligt. Belangrijk is het dat het bij het maaien vrijgekomen maaisel wordt geruimd. Hierdoor blijft de ondergrond schraal en kan de maaifrequentie laag worden gehouden. De methode van maaien is ecologisch en arbeidstechnisch gezien het gunstigst. Financieel gezien zullen de kosten, afhankelijk van de maaifrequentie elkaar niet veel ontlopen. Indien men bij het beheer ook aandacht wil schenken aan de steeds meer met de ondergang bedreigde groep van gravende insekten, is het gewenst om delen van in de zon gelegen verhardingen regelmatig, bijvoorbeeld eens in de twee tot drie jaar vrij te maken van begroeiing. Hierdoor worden de voegen e.d. weer bereikbaar voor de gravende insekten. De effecten van thermische bestrijding zijn voor insekten mogelijk schadelijker dan die van een mechanische bestrijding. Het beheer van goten is gericht op het zo snel mogelijk afvoeren van het afstromend wegwater. Dit houdt in dat de goten regelmatig gereinigd dienen te worden. Afhankelijk van de aanvoer van vuil e.d. dient de frequentie van vegen (preventief) toch al gauw op 5 maal per jaar te worden gesteld. Indien er ondanks het preventief vegen begroeiing in de goten ontstaat kan deze d.m.v. een mechanische of thermische behandeling worden bestreden. Indien er voornamelijk lengtevoegen voorkomen (aansluiting op asfalt) dan is de inzet te overwegen van smalle verticaal draaiende borstels. Hiermee wordt de begroeiing beter verwijderd. Bestrating van grastegels/klinkers wordt uiteraard niet vrijgemaakt van begroeiing. Dit soort verharding is juist aangebracht o m begroeiing te bevorderen. Het beheer hiervan kan men, afhankelijk van de plaats beperken tot het regelmatig maaien van de vegetatie. De frequentie is afhankelijk van de toepassing. W o r d t dit soort verharding gebruikt voor vastlegging van de ondergrond dan kan het beheer gelijk zijn aan dat van de kruidachtige vegetaties. Indien deze verharding wordt gebruikt als verplaatsingsbaan of parkeervakken e.d. dan is het gewenst dat deze verharding minimaal twee maal per jaar wordt gemaaid. O o k hier geldt weer dat het afvoeren van maaisel gewenst is.
8
Handleiding beheersplannen deel 2
6
niet verkeersdragende verharding
Literatuur
Bout K., Houtige gewassen op stenige oevers, Delft, Rijkswaterstaat Dienst W e g - en W a t e r b o u w k u n d e , 1990 Heemskerk P.T., Verharding en ongewenste begroeiing, Delft, Rijkswaterstaat Dienst W e g - en W a t e r b o u w k u n d e , 1989 Hoksbergen F.Th.J., Het verwijderen van onkruid op verhardingen en uit goten met de mowi roterbant (type 1), W a g e n i n g e n , Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw " D e D o r s c h k a m p " , 1988 Koster A . , Stedelijk groen natuurlijker, W a g e n i n g e n , Adviesgroep Vegetatiebeheer, 1989 Zuiderwijk A . , Reptielen in wegbermen, Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Taxonomische Zoologie, in opdracht van Rijkswaterstaat Dienst W e g - en W a t e r b o u w k u n d e , 1989
9
niet verkeersdragende verharding
Handleiding beheersplannen deel 2
Bijlage Begrippen in de groenvoorzieningen. T.b.v. het opstellen van het GRoen Beheers- en Bestekslnformatie Systeem was het noodzakelijk o m de bij Rijkswaterstaat in het beheer zijnde groenvoorzieningen eenduidig te benoemen. Door de werkgroep inhoud beheersplan (BEHINH) is hiertoe een opzet gemaakt. Deze opzet is tevens gebruikt in het proces van de herziening van de "Classificatie van Topografische elementen" en de herziening van de "Nomenclatuur van de w e g " Bij de indeling van de groenvoorzieningen onderkennen we drie niveau's. Deze zijn hoofdgroep, soort groenvoorziening en beheerstype. De hoofdgroep is een onderverdeling van de groenvoorzieningen, de soort groenvoorziening is een onderverdeling van de hoofdgroep en het beheerstype is een onderverdeling van de soort groenvoorziening. Voorbeeld: Hoofdgroep Soort groenvoorziening Beheerstype
Kruidachtige vegetatie Grazige vegetatie Schraalgrasland
Binnen het proces van het opstellen van beheersplannen kennen we ook de term eindbeeld. Het eindbeeld wordt gebruikt o m aan te geven hoe het te beheren beheerstype er uiteindelijk uit dient te zien. Het eindbeeld is dus eigelijk weer een verfijning van het beheerstype. Voorbeeld: Hoofdgroep Soort groenvoorziening Beheerstype Eindbeeld
Houtachtige vegetatie Niet-gesloten beplanting Solitaire boom Vrijuitgroeiende boom zonder takvrij stamstuk
In 1 zijn alle groenvoorzieningen die bij het proces van het opstellen van beheersplannen worden gebruikt weergegeven. In 2 zijn alle groenvoorzieningen voorzien van een begripsomschrijving.
10
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
1 Opmerking: Alle genoemde elementen met de daarbij behorende begripsomschrijving, met uitzondering van waterloop, zijn o p g e n o m e n in GROBIS ( G R O e n Beheers- en bestekslnformatie Systeem). Het begrip " g r o e n v o o r z i e n i n g " wordt in GROBIS als "groenvoorzieningen" gehanteerd en omvat niet alleen de kruidachtige- en houtachtige vegetatie maar ook de watergangen en -partijen en verhardingen (niet verkeersdragend). De met " * " gemerkte elementen worden o p g e n o m e n in de -Nomenclatuur van de w e g De met een kode voorziene elementen worden opgenomen in de Classificatie van Topografische elementen TO., zijn topografiche elementen van de klasse terreinscheiding. NO., zijn topografiche elementen van de klasse grond. WO., zijn topografiche elementen van de klasse water. QO.. zijn topografische elementen die in de klasse objecten algemeen zijn o p g e n o m e n .
Indeling groenvoorzieningen
HOOFDGROEP Soort groenvoorziening Beheerstype
K R U I D A C H T I G E VEGETATIE (N0501) Grazige vegetatie (N050101) Produktiegrasland (N030103) * Pionierbegroeiing (N0501012) Schraalgrasland (N0501011) * Ruigte ( N 0 5 0 1 0 1 3 ) Recreatief gras (N0501014) Heide (N050103) Heide Moerasvegetatie (N050305) * Nathooiland (N0501051) Rietland ( N 0 5 0 1 0 5 2 ) Moeras (N0501053) Overgangsvegetatie (N050107) Zoomvegetatie (N0501071) Oevervegetatie (N0501072) * Bijzonder vegetatie (N050109) Siervegetatie (N0501091)
11
Handleiding beheersplannen deel 2
H O U T A C H T I G E VEGETATIE (N0503) * Niet-gesloten beplanting (N0507) * Solitaire boom (Q0907) Boomgroep (N050701) * Boomweide (N050703) * Bomenrij (Q07) * Knotboom (Q09) Leiboom (Q0901) Gesloten beplanting (N0503) * Struikenrij (Q59) Struweel (N050515) Singel (N050509) * Mantel (N050507) Bos(N050501) * Spontane opslag (N050511) * Hakhout(N050503) Bijzondere beplanting (N0509) Haag/heg (geschoren) (T0301) * Sierbeplanting (N050901)
W A T E R G A N G E N -PARTIJEN Watergang (W03) * Zaksloot * Greppel (W030701) * Sloot (W030703) * Vaart/tocht (W0303) * Kanaal (W0301) * (Waterloop) (W01) * Rivier (W0101) * Beek (W0103) * Waterpartij (W07) * Vijver (W0707) * Plas (W0701) * Ven (W0703) * Poel (W07011) *
12
niet verkeersdragende verharding
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
Alle genoemde elementen met de daarbij behorende begripsomschrijving, met uitzondering van waterloop, zijn o p g e n o m e n in GROBIS ( G R O e n Beheers- en bestekslnformatie Systeem) De met " * " gemerkte elementen worden o p g e n o m e n in de -Nomenclatuur van de w e g De met een kode voorziene elementen worden opgenomen in de Classificatie van Topografische elementen TO.,
zijn topografiche elementen van de klasse terreinscheiding.
NO.,
zijn topografiche elementen van de klasse grond.
WO., zijn topografiche elementen van de klasse water. QO..
zijn topografische elementen die in de klasse objecten algemeen zijn o p g e n o m e n .
G R O E N V O O R Z I E N I N G (N05) * (Grond met) houtige e n / o f kruidachtige vegetatie (niet-agrarisch).
K R U I D A C H T I G E VEGETATIE (N0501) (grond met) begroeiing van niet-houtachtige plantensoorten.
Grazige vegetatie (N050101) (Grond met) een laagblijvende, aaneengesloten kruidachtige vegetatie. Produktiegrasland (N030103) * (grond met) soortarme grazige vegetatie met hoge biomassaproduktie voor voederwinning e n / o f beweiding. Pionierbegroeiing (N0501012) (Grond met) open vegetatie van soorten die zich spontaan als eersten vestigen, met weinig grassen en veel eenjarige soorten (en/of lagere planten als mossen en korstmossen). Komt sleets voor op recent verwerkte (en niet ingezaaide) bodemprofielen. Schraalgrasland (N0501011) * (Grond met) veelal bloemrijke e n / o f soortrijke grazige vegetatie met een (zeer) lage biomassaproduktie, waardoor volstaan kan worden met een extensief maaibeheer. Ruigte(N0501013) (grond met) matig tot h o o g opschietende dichte vegetatie die niet jaarlijks wordt gemaaid, staande dode planten en/of dikke strooisellaag zijn aanwezig. Recreatief gras (N0501014) (Grond met) aaneengesloten grasbegroeiing die, o m redenen van recreatief gebruik (ook visueel), kort gehouden wordt door een intensief maaibeheer (meer dan drie maal per jaar). Bijvoorbeeld gras bij parkeerplaatsen, benzinestations, sportvelden, gazons, enz. Heide (N050103) (Grond met) zeer schrale vegetatie die gedomineerd wordt (meer dan 5 0 % bedekking) door heideachtige dwergstruiken (zoals dopheide en struikheide). Moerasvegetatie (N050305) * (Grond met) voornamelijk kruidachtige vegetatie op natte tot zeer natte terreinen, met in de winter en waterstand tot aan of boven het maaiveld.
13
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
Nat hooiland (N0501051) (Natte grond met) Kruidenrijke vegetatie die jaarlijks aan het eind van de zomer gemaaid wordt. Rietland (N0501052) (grond met) hoog opschietend door riet gedomineerde vegetatie, waarbij het beheer zich richt op de optimale ontwikkeling van het riet. A/loeras (N0501053) (Grond met) verschillende begroeiingsvormen op permanent drassig tot nat bodemprofiel. Overgangsvegetatie (N050107) (-Smalle- strook grond met) vegetatie, gelegen tussen twee verschillende begroeiingstypen, met een duidelijk herkenbaar eigen karakter (bijv. strook tussen nat en droog, of tussen gesloten beplanting en grazige vegetatie). Zoomvegetatie (N0501071) (-Smalle- strook grond met) kruidachtige vegetatie langs opgaande begroeiingen die door de uitwendige structuur (ruigte) of soortensamenstelling duidelijk afwijkt van de aangrenzende kruidachtige begroeiing. Dit onderscheid is pas relevant als er sprake is van een zone met een minimale breedte van 1 meter. Oevervegetatie (N0501072) * (grond met) vegetatie op de overgang van land naar water (op onderzijde van talud of op plasbermen) met een strookbreedte van minimaal 1 meter, die gedomineerd wordt door moerasplanten. Bijzonder vegetatie (N050109) (Grond met) kruidachtige begroeiing die, vanwege de verschijningsvorm en de intensieve beheersmaatregelen o m deze verschijningsvorm te handhaven, een afwijkend karakter van de grazige vegetatie, heide, moerasvegetatie en overgangsvegetatie heeft. Siervegetatie (N0501091) (Grond met) begroeiing van een- e n / o f tweejarige, bol- e n / o f knolgewassen en vaste planten (tulp, begonia, afrikaan, viool, margriet, enz.), die voor de sier is aangeplant. W a n n e e r siervegetatie en sierbeplanting (rozen, coniferen, vlinderstruiken, goudenregens, enz.) samen voorkomen, dan is de verhouding vegetatie/beplanting bepalend voor het aangeven van het beheerstype. Het beheerstype waarvan meer dan 5 0 % aanwezig is moet dan worden gekozen.
H O U T A C H T I G E VEGETATIE (N0503) * (Grond met) begroeiing van bomen e n / o f struiken. Niet-gesloten beplanting (N0507) * (Grond met) groenvoorziening die, het gehele jaar door, een open (= doorzichtig) karakter heeft (bijv. bomenrij, boomweide). (Over het algemeen kijkt men onder de kronen door.) Solitaire boom (Q0907) Een alleenstaande b o o m waarvan de kroon zich vrij kan ontwikkelen. Boomgroep (N050701) * (grond met) een groep bomen, doorgaans in een wild verband, waarvan de kronen elkaar op den duur kunnen raken en een geheel kunnen vormen. Boomweide (N050703) * (Grond met) een groep bomen, doorgaans in een regelmatig plantverband, waarvan de kronen elkaar op den duur kunnen raken en een geheel kunnen vormen.
14
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
Bomenrij (Q07) * Een rij b o m e n , doorgaans op regelmatige afstand in de rij, waarvan de kronen elkaar op den duur kunnen raken en een geheel kunnen vormen. Knotboom (Q09) Boom waarvan in de jeugd de spil is ingekort tot een hoogte van 1,5 - 2,5 m (zelden meer) en alle takken zijn verwijderd. Door het uitlopen van de slapende knoppen vormt zich een nieuwe, bezemachtige kroon. Deze nieuwe takken worden periodiek (eens in de 3 - 10 jaar) weer verwijderd. Leiboom ( Q 0 9 0 1 ) Boom waarvan de takken zich door een combinatie van reglmatig knotten en leiden in een verticaal vlak bevinden. Gesloten beplanting (N0503) * (Grond met) groenvoorziening die in de zomer, vanwege de gelaagde o p b o u w (kruid- en moslaag, boom- e n / o f struiklaag), een gesloten (= niet doorzichtig) karakter heeft. Struikenrij (Q59) Een gesloten, uit een e n / o f enkele rijen bestaande lijnvormige houtige beplanting die van nature meerdere stammen vormt en meestal niet hoger wordt dan ca. 8 meter. Struweel (N050515) (Grond met) verzameling struiken met, op plaatsen waar voldoende licht op de bodem kan komen, een mos- en kruidlaag; struikgewas. Singel (N050509) * (Grond met) een lijnvormige gesloten beplanting, bestaande uit een of enkele rijen opgaande bomen met een houtachtige ondergroei van struikvormende plantensoorten. M o s - en kruidlaag kan aanwezig zijn. Mantel (N050507) (Grond met) overgangsbegroeiing langs bos, gevormd door hoofdzakelijk aangebracht struweel e n / o f van nature gevestigde houtige begroeiing. Bos(N050501) * (grond met) gesloten beplanting van bomen en eventueel struiken. (De bosstatistiek gaat uit van een oppervlak dat minimaal 0.5 ha groot is, bij een minimale breedte van 3 0 m.) Spontane opslag (N050511) * (Grond met) van nature gevestigde houtachtige vegetatie. Hakhout (N050503) (Grond met) gesloten beplanting, waarvan de b o o m - e n / o f struikvormende soorten regelmatig worden afgezet. Bijzondere beplanting (N0509) (Grond met) beplanting die, vanwege de verschijningsvorm en de intensieve beheersmaatregelen o m deze verschijningsvorm te handhaven, een afwijkend karakter van de gesloten en niet-gesloten beplanting heeft (bijv. rozenvakken, hagen enz.). Haag/heg (geschoren) (T0301) * Gesloten, houtige, lijnvormige (soms blokvormige) beplanting van doorgaans een bepaalde soort, die door een regelmatig onderhoud strak en dicht gehouden wordt. (Fungeert veelal als natuurlijke terreinafscheiding.)
15
Handleiding beheersplannen deel 2
niet verkeersdragende verharding
Sierbeplanting (N050901) (grond met) houtachtige begroeiing van veelal uitheemse soorten (rozen, coniferen, vlinderstruiken, goudenregens, enz.) die voornamelijk voor de sier worden aangebracht. W a n n e e r sierbeplanting en siervegetatie (afrikanen, tulpen, margrieten, enz.) samen voorkomen dan is de verhouding beplanting/vegetatie bepalend voor het aangeven van het beheerstype. Het beheerstype waarvan meer dan 50 % van de grond wordt bedekt moet dan worden gekozen. Watergang (W03) * Cegraven lijnvormige verdieping in het maaiveld, al of niet gevuld met water, ten behoeve van ondermeer de berging en af- en/of aanvoer van water. Zaksloot * W a t e r g a n g voor de berging van hemelwater die geen verbinding heeft met andere watergangen en meestal droog staat. Greppel (W030701) * W a t e r g a n g voor de af- e n / o f ontwatering van het omringende gebied, die afwatert op een sloot en meestal droog staat. Sloot (W030703) * W a t e r g a n g voor de waterbeheersing van percelen en die daartoe in verbinding staat met andere watergangen. Vaart/tocht (W0303) * W a t e r g a n g in veen- en kleigebieden met als (oorspronkelijke) functies scheepvaartverkeer en waterbeheersing. Kanaal (W0301) * W a t e r g a n g van een hogere orde dan vaart/tocht met als hoofdfunctie scheepvaartverkeer e n / o f waterbeheersing. (Waterloop) (W01) * O p natuurlijke wijze ontstane lijnvormige verdieping in het maaiveld voor de af- e n / o f aanvoer van water. Rivier (W0101) * Waterloop voor de afvoer van het oppervlaktewater ten gevolge van neerslag e n / o f smeltwater. Beek (W0103) * Waterloop van een lagere orde dan rivier; echter in vele gevallen wel afwaterend op een rivier. Waterpartij (W07) * M e t water gevulde verdieping in het maaiveld, met relatief kleine oppervlakte. Vijver (W0707) * Gegraven waterpartij, aangelegd in stedelijke omgeving of in een parklandschap. Plas (W0701) * Waterpartij, ontstaan door de winning van delfstoffen in d a g b o u w , die in contact staat met de vrije grondwaterspiegel. Ven (W0703) * Natuurlijke waterpartij, ontstaan door stagnatie van water op ondoorlatende bodemlagen; meestal in bos- of heidegebied. Poel (W07011) * Kunstmatige of natuurlijke waterpartij, oorspronkelijk voor het drenken van vee; wordt tegenwoordig ook uit oogpunt van natuurbehoud gegraven voor amfibieen.
16
De Dienst Weg- en Waterbouwkunde adviseert, op basis van onderzoek, over het te voeren beleid en de uitvoering van: • de aanleg, het materieel beheer en onderhoud van het hoofdwegennet en het hoofdvaarwegennet; • de beveiliging van het land tegen het water. Deze adviezen bevatten tevens de materieelkundige en de terrestrische milieukundige aspecten, met inbegrip van die van het verkeer.
Meer exemplaren van deze publikatie kunnen worden besteld bij de Dienst Weg- en Waterbouwkunde Rijkswaterstaat, Van der Burghweg 1, Postbus 5044, 2600 GA DELFT, tel. 015-699408 DWW-PUBLIKATIE W-DWW92-715