De Gouden Handdruk Fiscale aspecten van de gouden handdruk
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
januari 2014 v2 2014
Onze vestigingen: Amsterdam Jozef Israëlskade 46 NL-1072 SB AMSTERDAM T +31 (0)20 570 02 00 F +31 (0)20 676 44 78
Heemstede/Haarlem Bronsteeweg 10 NL-2101 AC HEEMSTEDE T +31 (0)23 516 0620 F +31 (0)23 531 1458
Mocht u nog vragen hebben, neemt u dan contact met ons op: HORLINGS Belastingadviseurs Marc Derks (
[email protected]) Alex Berkhout (
[email protected])
horlingsnl
De lezer van dit document kan op geen enkele wijze vertrouwen ontlenen aan de inhoud, strekking of bedoeling van dit document. Hoewel dit document met de uiterste zorgvuldigheid, nauwkeurigheid en nauwgezetheid is samengesteld, kan en wil Horlings op geen enkele wijze aansprakelijkheid aanvaarden voor de eventuele onjuistheid en volledigheid van de inhoud van dit document. Indien lezer desondanks op grond van de inhoud, strekking of bedoeling van dit document handelt, handelt de lezer voor eigen rekening en risico en kan Horlings op geen enkele wijze aansprakelijkheid houden voor de fiscale en /of andere gevolgen van diens handelen.
HORLINGS IS A MEMBER OF NEXIA INTERNATIONAL, A WORLDWIDE NETWORK OF INDEPENDENT ACCOUNTING AND CONSULTING FIRMS. Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
Inleiding Indien bedrijven teruggaan naar hun oorspronkelijke basisactiviteiten (bijvoorbeeld in het geval van een ‘credit crunch’), gaat dit gepaard met grote reorganisaties. Hierdoor komt vaak een deel van het personeel op straat te staan. In veel gevallen krijgt de ex-werknemer dan van de werkgever een ontslaguitkering in geld: de zogenaamde gouden handdruk. De gouden handdruk kan worden betaald voor:
immateriële schade; inkomstenderving; pensioenschade.
De wijze waarop en de vorm waarin de gouden handdruk wordt uitbetaald, is van invloed op de fiscale gevolgen. Per 1 januari 2014 is de stamrechtvrijstelling vervallen voor nieuwe gevallen. Deze notitie geeft een algemeen overzicht van de fiscale aspecten van de gouden handdruk. Wij adviseren u in individuele gevallen contact met ons op te nemen en het geval aan ons voor te leggen en niet de notitie er zonder meer op toe te passen. Wij kunnen u dan aan de hand van de feiten van het desbetreffende geval adviseren. Daarbij hoort ook een beoordeling of vooraf contact met de belastingdienst moet worden opgenomen.
Amsterdam, januari 2014 HORLINGS Accountants & Belastingadviseurs
mr. A.P. (Alex) Berkhout
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
3
Inleiding
3
Inhoud
4
1. De wijzen van toekenning van een gouden handdruk 2. Smartengeld 3. Gouden handdruk in de vorm van een som geld ineens 4. Gouden handdruk in de vorm van een aanspraak op periodieke uitkeringen: een stamrecht 4.1 Vervallen stamrechtvrijstelling voor nieuwe gevallen vanaf 2014 4.2 80%-regeling in 2014 5. Eigen stamrecht-BV 5.1 Voorwaarden 5.3 Eigen onderneming starten met stamrecht kapitaal 5.4 DGA en omzetbelasting 5.5 Successiewet 5.6 Waardering stamrecht verplichting 6. Gouden handdruk en wettelijke werkloosheiduitkeringen 6.1 Lumpsum 6.2 Stamrecht 6.3 Geen verrekening ontslagvergoeding met WW-uitkering 7. Outplacement en aftrekbare kosten voor de werkgever 8. Internationaal 9. Tot slot
5 6 6
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
7 8 8 8 8 9 10 10 11 11 11 11 11 12 12 13
4
1.
De wijzen van toekenning van een gouden handdruk
Een gouden handdruk kan in beginsel in twee vormen aan de ex-werknemer worden toegekend:
lumpsum: in de vorm van een som geld ineens; de werkgever zal hierop het progressieve loonheffingtarief (maximaal 52%) inhouden; stamrecht: in de vorm van een aanspraak op periodieke uitkeringen, deze aanspraak wordt niet tot het loon gerekend; heffing vindt plaats over de uitkeringen en is daarmee naar de toekomst geschoven.
Beide vormen van de gouden handdruk worden ook wel naast elkaar toegekend. Indien de gouden handdruk in de vorm van een stamrecht wordt bedongen, kan deze in beginsel op 4 manieren worden ondergebracht:
bij de ex-werkgever; bij een verzekeringsmaatschappij of pensioenfonds; bij een bank of beleggingsinstelling; bij een stamrecht-BV van de ex-werknemer zelf.
Het grote voordeel van de vierde mogelijkheid is dat de ex-werknemer het bruto stamrecht kapitaal kan gebruiken om bijvoorbeeld zijn eigen onderneming in de BV te starten. Een onderscheid kan worden gemaakt tussen een schadeloosstelling voor:
materiële schade; verlies van onder andere inkomen, pensioen- en VUT-rechten; en immateriële schade; smartengeld wegens persoonlijk leed, zoals psychische schade en aantasting van de eer en goede naam.
Op basis van anti-VUT regels wordt de gouden handdruk lijfrente die voorziet in de uitkeringen voor 65 jarige leeftijd belast met extra eindheffing van 52% (bij de werkgever: eindheffing t/m 2010 bedraagt 26%) indien deze lijfrente is aan te merken als een regeling voor vervroegde uittreding (RVU; art. 32ba lid 6 Wet LB). In resoluties is uiteengezet wanneer een gouden handdruklijfrente niet als regeling voor vervroegde uittreding kan worden aangemerkt. De ontslaguitkering wordt bijv. niet geacht een VUT-regeling te zijn als het ontslag voortvloeit uit reorganisatie of disfunctioneren van de werknemer. De strafheffing wordt niet toegepast op ontslagvergoedingen (waaronder stamrecht-regelingen) als de ontslagvergoeding voortvloeit uit een dienstbetrekking die uiterlijk in 2005 tegen maximaal de wettelijke opzegtermijn is opgezegd en waaraan op een gebruikelijke manier uitvoering wordt gegeven. Vanaf 2009 leiden ontslagvergoedingen van meer dan één jaarsalaris m.b.t. een zeer hoog toetsloon (2013: € 531.000 of meer) tot een extra werkgevers eindheffing loonbelasting van 75% (2012: 30%) over het e excessieve deel (artikel 32bb Wet LB 1964). Toetsloon is het loon in het 2 kalenderjaar voorafgaand aan het ontslagjaar. Vanaf 2010 kan een ontslagvergoeding in de vorm van een stamrecht ook worden ondergebracht bij een bank of beleggingsinstelling (stemrechtspaarrekening of stemrechtbeleggingsrekening). Per 1 januari 2014 is de stamrechtvrijstelling vervallen voor nieuwe gevallen. Voor op 31 december 2013 bestaande aanspraken geldt overgangsrecht.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
5
2.
Smartengeld
Er zijn situaties denkbaar waarin de schadeloosstelling, of een deel daarvan, wordt uitgekeerd voor geleden immateriële schade. De werknemer vindt bijvoorbeeld dat hij is aangetast in zijn goede naam en eer. Dat deel van de schadevergoeding, het smartengeld, kan in beginsel onbelast worden uitgekeerd. De Belastingdienst stelt in dit soort situaties bijna altijd dat wel sprake is van een belaste schadeloosstelling. Uit de fiscale jurisprudentie kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
door de werknemer c.q. werkgever moet aannemelijk worden gemaakt dat de werkgever – bijvoorbeeld wegens een onrechtmatige werkgeversdaad – zich genoopt zag een immateriële schadevergoeding toe te kennen; tevens geldt dat de schadevergoeding niet haar oorsprong mag vinden in de dienstbetrekking; de rechter stelt zelf in redelijkheid vast wat de vergoeding voor immateriële schade is en is dus niet gebonden aan wat partijen zijn overeengekomen; de fiscale rechter is tevens niet gebonden aan het vonnis van de civiele kantonrechter voor wat betreft de vastgestelde omvang van de immateriële schade; slechts in uitzonderingsgevallen is er sprake van een onbelaste immateriële schadevergoeding.
In het hierna volgende zullen wij alleen spreken over de vergoeding voor materiële schade.
3.
Gouden handdruk in de vorm van een som geld ineens
De gouden handdruk is in beginsel volledig belast. Allereerst moet worden vastgesteld of niet sprake is van een doorbetaling van het salaris gedurende de opzegtermijn van het dienstverband. Wanneer partijen in strijd met de feitelijke situatie op papier overeenkomen dat het dienstverband per een bepaalde datum ontbonden zal zijn, zal voor de belasting- en premieheffing naar de feitelijke situatie worden gekeken. Indien sprake is van doorbetaling van salaris na ontbinding dient gewoon loonheffing en premies werknemersverzekeringen te worden voldaan. Als eenmaal is vastgesteld dat geen sprake is van een reguliere betaling van salaris, al dan niet gedurende de opzegtermijn, dan kan een deel van de schadeloosstelling zijn vrijgesteld van loonheffing en premies werknemersverzekeringen. De diensttijdvrijstelling is in dit kader van belang: vrijgesteld is een gedeelte van de uitkering ter grootte van eenmaal het maandloon bij een diensttijd van tenminste 25 jaren en nog eens een uitkering eveneens ter grootte van eenmaal het maandloon bij een diensttijd van tenminste 40 jaren. Vakantietoeslag mag pro rata worden bijgeteld. De genoemde uitkeringen mogen niet reeds eerder een keer zijn verstrekt, zie artikel 11 lid 1 letter o Wet LB 1964. Belastingtechnisch vormt de schadeloosstelling loon uit vroegere dienstbetrekking. Aangezien in beginsel alleen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking deel uitmaakt van een heffingsgrondslag voor de premies werknemersverzekeringen, zijn deze terzake van een gouden handdruk niet verschuldigd. Tevens kan de 30% regeling voor uitgezonden (deskundige) werknemers in beginsel niet op de ontslagvergoeding worden toegepast, omdat deze regeling is beperkt tot loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Hof Den Haag heeft in mei 2006 echter beslist dat de 30% regeling van toepassing is op de ontslagvergoeding van een werknemer die t/m 2000 reeds onder de 35% regeling viel. De Staatssecretaris is echter met succes tegen dit arrest in cassatie gegaan (HR 25-1-2008). Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
6
Op het belastbare deel van de schadeloosstelling is vanaf 2001 het normale progressieve tarief IB van Box I van toepassing (maximaal 52%; tarief t/m 2000 was 45%). Het netto bedrag van de schadeloosstelling valt in Box III en is derhalve onderworpen aan een vermogensrendementsheffing van 1,2% (4% fictief rendement x 30% IB) over het gemiddelde vermogen in dat jaar, voor zover dat vermogen uitgaat boven het heffingsvrije vermogen van € 21.139 (2013) per belastingplichtige en een eventuele van toepassing zijnde extra vrijstelling.
4.
Gouden handdruk in de vorm van een aanspraak op periodieke uitkeringen: een stamrecht
Indien de gouden handdruk wordt verleend in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen, een stamrecht, vindt er geen heffing van loonheffing en premies werknemersverzekeringen plaats. Deze stamrechtvrijstelling vindt zijn basis in artikel 11 lid 1 letter g Wet LB 1964. Progressieve heffing van loonheffing en premies volksverzekeringen vindt in beginsel plaats op het moment dat de uitkeringen aan de gerechtigde worden uitbetaald. Premies werknemersverzekeringen zijn dan niet verschuldigd. In de situatie dat een stamrecht wordt bedongen in plaats van contante uitbetaling van de schadeloosstelling, ontstaat er een liquiditeitsvoordeel doordat uitstel van belastingheffing plaatsvindt. Het recht op periodieke uitkeringen mag direct ingaan, maar de ingangsdatum kan ook worden uitgesteld tot uiterlijk het jaar waarin de werknemer 65 jaar wordt. Het mag een levenslang recht op periodieke uitkeringen zijn, maar ook een tijdelijk recht op periodieke uitkeringen. Dit is in beginsel toegestaan zolang elke reeks periodieke uitkeringen maar voldoet aan 1% sterfte kan. De belastingdienst gaat hier flexibel mee om. Vanaf 1 januari 2014 zijn deze voorwaarden versoepeld. In 2014 geldt aanvullend een 80%-regeling (zie par 4.2). Vanaf 2014 kan de waarde van de eind 2013 bestaande stamrechtaanspraak ook geheel of gedeeltelijk op een eerder moment worden uitgekeerd dan het geval zou zijn bij toepassing van de tot 2014 geldende voorwaarden. Voorts kunnen de uitkeringen bij overlijden van de werknemer toekomen aan de partner of de kinderen van de werknemer die de 30-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt. Praktisch wordt het een en ander geregeld doordat de werkgever en de werknemer een schriftelijke stamrechtovereenkomst opmaken waarin de werkgever de werknemer ter schadeloosstelling een stamrecht toekent. In de overeenkomst pleegt ook te worden aangegeven dat de werknemer ter uitvoering van de stamrechtovereenkomst de schadeloosstelling bij een met name genoemde verzekeringsmaatschappij, bank of stamrecht-BV afstort. Dat de werkgever een stamrecht heeft toegekend, kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de werkgever de ontslagvergoeding rechtstreeks stort bij de verzekeraar, bank of stamrecht-BV. De afkoop van een stamrecht is met ingang van 1 januari 1995 progressief belast. Wanneer het stamrecht wordt vervreemd of beleend – formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt – of niet meer als stamrecht is aan te merken, vindt eveneens progressieve heffing plaats. Dit geldt eveneens voor reeds op 31 december 1994 bestaande stamrechten. Vragen over toepasselijkheid van de stamrechtvrijstelling kunnen worden voorgelegd aan de belastinginspecteur van de werkgever. Als de ex-werkgever niet meewerkt aan toepassing van de stamrechtvrijstelling dan kan de belastingdienst behulpzaam zijn door middel van het toepassen van de hardheidsclausule.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
7
4.1
Vervallen stamrechtvrijstelling voor nieuwe gevallen vanaf 2014
Per 1 januari 2014 is de stamrechtvrijstelling vervallen voor nieuwe gevallen. Voor op 31 december 2013 bestaande aanspraken geldt overgangsrecht. Van een op 31 december 2013 bestaande aanspraak is in ieder geval sprake indien aan de volgende 3 voorwaarden is voldaan: de aard en de omvang van de vrijgestelde stamrechtaanspraak is op 31 december 2013 voldoende bepaald of bepaalbaar; Voor 1 januari 2014 dient een vaststellingsovereenkomst te zijn getekend, waaruit het stamrecht blijkt dat aan de wettelijke vereisten voldoet. De ontslagdatum dient op 31 december 2013 vast te staan. Het feitelijke ontslag hoeft niet per se in 2013 te zijn gelegen. Wel moet het aangezegd zijn voor 1 januari 2014 en moet het binnen een korte termijn worden uitgevoerd. Van een korte termijn is in ieder geval sprake als het gaat om de wettelijke opzegtermijn (max. 6 maanden). 4.2
80%-regeling in 2014
In het jaar 2014 geldt de 80%-regeling. De 80%-regeling houdt in dat bij een volledige aanwending ineens van de aanspraak slechts 80% van de waarde van de aanspraak belast wordt. Om van de 80%-regeling gebruik te kunnen maken, geldt als voorwaarde dat het geld ter financiering van de aanspraak voor 15 november 2013 door de werkgever is overgemaakt naar de stamrecht aanbieder.
5.
Eigen stamrecht-BV
Naast het onderbrengen van een stamrecht bij een verzekeringsmaatschappij, pensioenfonds, bank of de exwerkgever, kon een stamrecht t/m 2013 ook worden ondergebracht bij een BV, de zogenaamde stamrecht-BV. De stamrechtuitkeringen zijn belast met loonbelasting. Tevens dient premie zorgverzekering (ZVW) ingehouden te worden. 5.1
Voorwaarden
De voorwaarden die in het verleden door de fiscus aan een stamrecht-BV werden gesteld, kunnen sinds 1 januari 1995 niet meer worden gesteld, aangezien er sindsdien een wettelijke regeling is. De stamrecht-BV is uitdrukkelijk als mogelijke verzekeraar aangewezen. Zo is bijvoorbeeld de eis vervallen dat het stamrechtkapitaal niet mag worden aangewend voor de financiering dan wel aankoop van woonhuizen en andere duurzame gebruiksgoederen gebruikt door de ex-werknemer. Eén van de eisen die thans nog wel geldt, is de eis dat de gewezen werkgever de gouden handdruk rechtstreeks naar de nieuw opgerichte stamrecht-BV dient te storten. Tijdelijke storting op een geblokkeerde derdenrekening van de notaris/advocaat is geoorloofd. Tijdelijke storting op een bankrekening van de ex-werknemer is echter niet geoorloofd. Een tijdelijke storting bij een verzekeringsmaatschappij geeft in de praktijk ook problemen. In dit soort situaties dient de gehele vergoeding in beginsel binnen 3 maanden aangewend te worden als koopsom voor een stamrecht. Daarnaast moet de stamrecht-BV in Nederland zijn gevestigd en moet de verplichting – tot het doen van uitkeringen – voor de vennootschapsbelasting rekenen tot het binnenlandse ondernemingsvermogen.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
8
5.2
Sanctie niet voldoen voorwaarden
Indien artikel 19b lid 1 van de Wet LB 1964 toepassing vindt (het stamrecht is niet meer als zodanig aan te merken of wordt afgekocht, vervreemd of voorwerp van zekerheid) en de ex-werknemer geen binnenlands belastingplichtige meer is voor de inkomstenbelasting, wordt een extra heffing van vennootschapsbelasting bij de stamrecht-BV toegepast van 52% van de waarde van het stamrecht (artikel 23a Wet Vpb 1969). Het is de vraag of deze bepaling houdbaar is bij emigratie in EU verhoudingen. Bij emigratie van de stamrecht-gerechtigde zal in beginsel een conserverende aanslag worden opgelegd. Indien de stamrecht-BV deze vennootschapsbelasting niet betaalt, zijn bestuurders van de stamrecht-BV hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de vennootschapsbelasting. De bestuurder kan zich disculperen door te bewijzen dat het niet aan hem te verwijten is dat deze vennootschapsbelasting niet is voldaan en dat hij niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de stamrecht-BV deze vennootschapsbelasting niet of niet geheel zou kunnen voldoen. Van progressieve belaste afkoop is onder andere sprake bij opname van grote bedragen uit de eigen stamrecht-BV zonder dat belanghebbende, gezien zijn inkomens- en vermogenspositie, in staat is de rente en aflossing te betalen. Hiervan is ook sprake als een deel van de ontslagvergoeding wordt gebruikt ter storting op de aandelen van de stamrecht-BV bij oprichting. Vanaf 1 maart 2004 is tevens 20% revisierente verschuldigd ingeval van een “verboden handeling” met een loonstamrecht (artikel 30i AWR). De directeur-grootaandeelhouder kan zonder fiscale gevolgen afstand doen van een niet meer voor verwezenlijking vatbaar deel van de aanspraak. Dit kan bijvoorbeeld spelen bij faillissement, surseance van betaling en schuldsanering dan wel liquidatie van de stamrecht-BV. In de situatie waarin afstand wordt gedaan van het volledige stamrecht is slechts een belastbaar bedrag ter grootte van de waarde van het wel voor verwezenlijking vatbaar deel van de aanspraak te onderkennen (resolutie 22 april 2004). 5.3
Eigen onderneming starten met stamrecht kapitaal
Het stamrecht kapitaal kan eventueel bruto gebruikt worden als werkkapitaal om een eigen onderneming in de BV te starten. Hierbij dient erop gelet te worden dat met ingang van 1997, ingevolge artikel 12a van de Wet op de Loonbelasting 1964, een aanmerkelijk belanghouder – houder van 5% of meer van het geplaatste aandelenkapitaal in een BV – die werkzaamheden verricht ten behoeve van de BV, een zakelijk salaris in aanmerking dient te nemen. Dit fictief voltijds gebruikelijk salaris is voor 2013 gesteld op € 43.000. Belanghebbende kan trachten aannemelijk te maken dat een gebruikelijk loon is zijn geval lager is; de fiscus kan eventueel aannemelijk maken dat het zakelijk loon juist hoger is, overigens kan er vanwege een structurele verliessituatie of om andere zakelijke redenen, aanleiding zijn om een overeengekomen loon – tijdelijk – naar beneden bij te stellen. Mogelijk kan ook een stamrecht-stichting in plaats van een stamrecht-BV in deze situatie oplossingen bieden. Vanaf 2010 is de gebruikelijke loonregeling op enkele punten gewijzigd. Relevant is dat nog maar 1x per jaar aangifte loonheffing hoeft te worden ingediend [ingeval aangifte LH in januari dan mag de betaling in 11 maandelijkse termijnen] indien de DGA enig werknemer is en niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Verder hoeft een zakelijk loon tot EUR 5.000 per jaar - dat niet wordt uitbetaald - niet meer verloond te worden. Het stamrechtkapitaal mag niet gebruikt worden voor storting op de aandelen. De Hoge Raad heeft echter in 2008 uitgemaakt dat partiële toepassing van de stamrechtvrijstelling mogelijk is. Hierdoor zou, ter reparatie, een splitsing kunnen plaatsvinden in een deel waarvoor de stamrechtvrijstelling geldt en een ander deel waarvoor de vrijstelling niet geldt (bijv. de aandelenstorting). Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
9
Vaak zal het fiscaal voordeliger zijn om de onderneming als eenmanszaak (niet in de BV-vorm) te starten. Dit in verband met onder meer de zelfstandigenaftrek voor de eenmanszaken. In dat geval kan men het benodigde startkapitaal van de BV lenen. Vanwege het risico van beschikken over het stamrechtkapitaal (afkoop) verdient het de voorkeur om met de BV een CV aan te gaan, waarbij de BV commandiet en de aandeelhouder beherend vennoot wordt. 5.4
DGA en omzetbelasting
De BTW-positie van de DGA is de afgelopen jaren het nodige te doen geweest. De Hoge Raad deed op 26 april 2002 de uitspraak dat een DGA die werkt voor een B.V. waarin hij rechtstreeks meer dan de helft van de aandelen bezit, als ondernemer voor de BTW dient te worden beschouwd. Dit betekende dat de DGA die in dienst is van de persoonlijke houdster in beginsel BTW in rekening moest brengen aan de B.V. over vergoedingen voor verrichte prestaties. Als gevolg van deze jurisprudentie en flankerende besluiten van de Staatssecretaris, zijn veel DGA’s een fiscale eenheid aangegaan met hun BV. Hof Amsterdam heeft in oktober 2006 prejudiciële vragen gesteld aan het EU Hof van Justitie omtrent het ondernemerschap van de DGA. Op 18 oktober 2007 heeft het EU Hof van Justitie in het Van der Steen-arrest beslist dat een DGA die 100% van de aandelen houdt geen ondernemer is voor de BTW. In het besluit van 21 december 2007, nr. CPP2007/3160, heeft de Staatsecretaris de gevolgen voor de BTW beschreven en een aantal standpunten ingenomen met betrekking tot het einde van het ondernemerschap van de DGA als gevolg van deze uitspraak van het HvJ. De Staatsecretaris komt in dit besluit tot een aantal fictieve levering en correcties wegens privégebruik als gevolg van het einde van het ondernemerschap van de DGA. Inmiddels heeft de Hoge Raad op 14 december 2012 in een procedure tegen een naheffing op grond van dit besluit bepaald, dat de BTW-richtlijn 2006 geen bepaling inhoudt op grond waarvan deze BTW verschuldigd is. Het einde van het ondernemerschap van de DGA voor de BTW kan dan ook geen BTW-heffing tot gevolg hebben, indien goederen het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid verlaten als gevolg van het einde van het BTW-ondernemerschap van de DGA. Onderdelen van een fiscale eenheid kunnen door de ontvanger voor niet-betaalde omzetbelastingschulden aansprakelijk worden gesteld. Ook over de aansprakelijkheidstelling van een DGA door de ontvanger is een procedure gevoerd. De Hoge Raad heeft op 9 november 2012 beslist dat zodra een beschikking ‘fiscale eenheid’ is afgegeven en onherroepelijk is geworden, de Invorderingswet met zich meebrengt dat voor de in die wet beschreven fiscale eenheid bestaat. Indien niet aan de materiële voorwaarden voor het aanmerken van de betrokken personen en lichamen als een fiscale eenheid wordt voldaan, doet dat aan deze regel niet af. De DGA kan om deze reden dus wel aansprakelijk gesteld worden voor belastingschulden die zijn ontstaan gedurende het bestaan van de fiscale eenheid waarvan hij deel uit maakte. De DGA kan uiteraard wel uit ander hoofde BTW-ondernemer zijn indien hij/zij bijvoorbeeld een vermogensbestanddeel (bijv. pand) exploiteert/verhuurt om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. 5.5
Successiewet
Bij het overlijden van de ex-werknemer of partner geldt dat heffing van erfbelasting kan optreden over de waardestijging van de aandelen als gevolg van de vrijval van de stamrechtverplichting. Dit geldt ook wanneer de aandelen van de stamrecht-BV bij het overlijden van ex-werknemer of partner in handen zijn van anderen (bijvoorbeeld de kinderen). Indien in de stamrecht-BV een onderneming werd gedreven, kon deze heffing van erfbelasting worden voorkomen. Deze ontgaansmogelijkheid is ingaande 1 maart 2003 middels wetswijziging beëindigd, zie artikel 13a Successiewet.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
10
5.6
Waardering stamrecht verplichting
Voor de stamrechtverplichting geldt dat deze verplichting op de winstbepalende balans mag worden gewaardeerd tegen de geldende marktrente voor langlopende leningen ten tijde van het aangaan van de verplichting, met dien verstande dat bij een daling van de rentestand, de verplichting dien overeenkomstig hoger mag worden gewaardeerd en bij een nadien optredende stijging van de rentestand de verplichting dienovereenkomstig lager moet worden gewaardeerd, doch niet lager dan naar de rente waartegen de verplichting oorspronkelijk is gewaardeerd (Hoge Raad 23 januari 2004).
6. 6.1
Gouden handdruk en wettelijke werkloosheiduitkeringen Lumpsum
Een uitkering ineens, die verband houdt met de beëindiging van een dienstbetrekking, leidt in beginsel niet tot korting van de WW-uitkering. Een eenmalige ontslaguitkering leidt in beginsel ook niet tot korting van een IOAWuitkering. De uitkering ineens leidt wel tot korting – door middel van een inkomens- en vermogenstoets – van rechten op grond van de Wet Werk en Bijstandswet (WWB). 6.2
Stamrecht
Wanneer een ontslagvergoeding wordt toegekend in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen, leiden in beginsel noch de toekenning van het recht, noch de uit dit recht voortvloeiende periodieke uitkeringen tot korting op de WW-uitkering. Er zijn echter twee situaties waarin periodieke uitkeringen van de werkgever wel consequenties hebben voor een WW-uitkering:
de uitkeringen kunnen worden aangemerkt als doorbetaling van loon; de periodieke uitkeringen kunnen worden aangemerkt als ouderdomspensioen/overbruggingspensioen of VUT-uitkering.
In beginsel wordt de werknemer tijdens de opzegtermijn geacht nog in dienst te zijn van de werkgever. Het niet hanteren van de opzegtermijn leidt dus in beginsel tot korting van de WW-uitkering. Tot slot kan de WW-uitkering gekort worden, indien de beëindiging van de dienstbetrekking de werknemer verweten kan worden. Stamrecht uitkeringen terzake de beëindiging van de dienstbetrekking kunnen in beginsel op de IOAW-uitkering gekort worden. Deze uitkeringen worden tevens op een WWB-uitkering in mindering gebracht. 6.3
Geen verrekening ontslagvergoeding met WW-uitkering
Op advies van de SER heeft het kabinet in 2005 afgezien van het oorspronkelijke voornemen ontslagvergoedingen in mindering te brengen op de WW-uitkering.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
11
7.
Outplacement en aftrekbare kosten voor de werkgever
Outplacement is volgens de Belastingdienst het geheel aan diensten en adviezen dat ter beschikking van een werknemer wordt gesteld ten einde op een zo kort mogelijke termijn een nieuwe, passende dienstbetrekking/ bron van inkomen te kunnen vinden. Vanaf 2001 kunnen werknemers geen beroepskosten meer aftrekken. Zoals blijkt uit artikel 45 Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001 zijn vergoedingen terzake van outplacement en verstrekkingen van outplacement aan de werknemer onbelast. De werkgever kan de kosten van de gouden handdruk ten laste van de belastbare winst brengen. Dat geldt zowel voor het stamrecht als de eenmalige uitkering in contanten. De kosten van outplacement zijn voor de werkgever ook aftrekbaar. De niet van omzetbelasting vrijgestelde werkgevers kunnen de aan hen in rekening gebrachte omzetbelasting op de outplacementdiensten in aftrek brengen in hun BTW aangifte.
8.
Internationaal
Als de dienstbetrekking in meerdere landen is uitgeoefend, dan moeten de heffingsrechten op grond van artikel 15 van het relevante belastingverdrag over deze landen worden verdeeld. De Hoge Raad acht voor de verdeling van de heffingsbevoegdheid alleen van belang welke landen in het ontslagjaar en de voorafgaande 4 kalenderjaren het heffingsrecht over de inkomsten uit de desbetreffende dienstbetrekking hebben gehad. Beoordeeld moet worden wat de totale arbeidsbeloning in deze periode is geweest en welke landen het heffingsrecht hebben gehad over deze arbeidsbeloning. Deze per land te bepalen breuk moet dan toegepast worden op de ontslagvergoeding. Bij de beoordeling van het arbeidsverleden moet volgens de Hoge Raad ook in de beoordeling worden betrokken of de ontslagvergoeding is doorbelast naar de landen waar gewerkt is. Als de ontslagvergoeding niet is doorbelast naar het werkland, dan heeft in zoverre het werkland geen heffingsrecht.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
12
9.
Tot slot
Door het afschaffen van het bijzondere tarief van 45% IB met betrekking tot de ontslaguitkering ineens was een stamrecht (bij een verzekeringsmaatschappij, bank of uw eigen BV) onder de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 t/m 2013 vaak een beter alternatief dan afrekenen ineens (maximaal 52% inkomstenbelasting). Een eigen stamrecht-BV is aantrekkelijk als u de gouden handdruk om uw moverende redenen niet bij een professionele verzekeraar dan wel bank of beleggingsinstelling wilt onderbrengen maar het kapitaal wilt gebruiken voor de start van uw eigen onderneming. Op advies van de SER heeft het kabinet op 22 april 2005 afgezien van het oorspronkelijke voornemen ontslagvergoedingen in mindering te brengen op de WW-uitkering. Verder zou de stamrechtvrijstelling in de loonbelasting ingaande 2006 verdwijnen, maar deze regeling is bij nader inzien toch gehandhaafd. Thans is toch het doek gevallen voor de stamrechtvrijstelling: per 1 januari 2014 is de stamrechtvrijstelling vervallen voor nieuwe gevallen. Voor op 31 december 2013 bestaande aanspraken geldt overgangsrecht. Vanaf 1 januari 2014 zijn de uitkeringsvoorwaarden versoepeld. In 2014 geldt aanvullend een 80%-regeling. Op basis van anti-VUT regels mag de gouden handdruklijfrente vanaf 2006 niet meer voorzien in een regeling voor vervroegde uittreding (RVU sanctie: extra eindheffing van 52% v.a. 2011; t/m 2010 26%). Vanaf 2009 leiden ontslagvergoedingen van meer dan één jaarsalaris m.b.t. een zeer hoog toetsloon (2013: € 531.000 of meer) tot een extra werkgevers eindheffing loonbelasting van 75% (2012: 30%) over het excessieve deel (artikel 32bb Wet LB 1964). Vanaf 2010 kan een ontslagvergoeding in de vorm van een stamrecht ook worden ondergebracht bij een bank of beleggingsinstelling (stamrecht spaar- of beleggingsrekening 2010). Het bovenstaande leert dat het van belang is dat u nadenkt over de (fiscale) gevolgen voordat een gouden handdruk wordt toegezegd casu quo wordt aanvaard. Verschillende oplossingen zijn mogelijk, de gevolgen zijn niet altijd hetzelfde. Desgewenst kunnen wij u daarover adviseren.
Gouden Handdruk 2014 v2 januari 2014
13