Goed voorbereid Convenant betreffende een onderzoek ‘op weg naar één VMBO op Walcheren…? ’
Middelburg / Vlissingen mei 2013, F.C. van der Knaap, H.J. van Arenthals.
1
1.
Inleiding: goed voorbereiden
Onze leerlingen zo goed mogelijk voorbereiden op hun rol in de samenleving en op het vervolgonderwijs: dat is wat we willen. Dat geldt zeker voor ons VMBO, waar we, de naam zegt het al, onze leerlingen zo goed mogelijk willen voorbereiden op het MBO (al is er ook een groep die vanuit MAVO 4 doorstroomt naar het HAVO). We willen onze leerlingen ‘onderwijs op maat’ bieden. Dat is onderwijs dat past bij hun leerstijlen, hun niveau en hun ondersteuningsvragen. We willen daarom dat ons onderwijs modern is, ‘up to date’ en van een hoog niveau. We willen aan de ene kant aansluiten bij onze leerlingen en hun talenten en affiniteiten en aan de andere kant ook bij de vragen vanuit de samenleving en de instellingen en bedrijven in onze regio. We streven daarom naar een breed onderwijsaanbod. We zijn er van overtuigd, dat wij dit brede, kwalitatief hoogwaardige, moderne en bij onze leerlingen passende aanbod alleen samen op een goede manier kunnen blijven aanbieden. Daarom willen we de handen ineenslaan. Wij willen onderzoeken of het mogelijk is en zo ja op welke manier en onder welke voorwaarden, te komen tot één sterk VMBO op Walcheren. We willen onze leerlingen zo goed mogelijk voorbereiden. En samen willen wij zo goed mogelijk voorbereid zijn op ontwikkelingen in de toekomst.
De besturen van de Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs op Walcheren en de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs op Walcheren, zijnde het bevoegd gezag van de Christelijke Scholengemeenschap Walcheren (vanaf nu: ‘CSW’) respectievelijk de Mondia Scholengroep, verklaren in dit convenant te hebben omschreven waarom en hoe zij tot het onderzoek zijn gekomen, welke ambities zij hebben, welke doelstellingen en uitgangspunten zij bij het onderzoek hanteren en hoe zij in grote lijnen willen komen tot een onderzoeksplan en uitvoering van dit onderzoek. Zij geven daarbij een te onderzoeken scenario aan, zonder dat ze daarmee willen vooruit lopen op de uitkomst van het onderzoek. Zij geven tevens aan op welke manier zij interne en externe belanghebbenden bij het onderzoek willen betrekken. Daarbij nemen ze de Code Goed onderwijs, goed bestuur en de Wet Medezeggenschap Scholen vanzelfsprekend in acht. Door een open communicatie van dit convenant geven ze aan vertrouwen te hebben in de kansen van de realisatie van hun gezamenlijke ambities.
2
2.
Waarom willen we samenwerken?
2.1
Onze ambities
Onze doelen, zoals we die in de inleiding al kort hebben verwoord, sluiten aan bij de ambities die alle Zeeuwse besturen voor VO en MBO in 2011 hebben onderschreven. Met de andere besturen in onze provincie streven we naar ‘duurzaam gezond Zeeuws onderwijs,’ dat: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
aansluit op de vragen van arbeidsmarkt en de regio; kwalitatief hoogwaardig en up-to-date is; zich kenmerkt door een goede aansluiting (programmalijn en zorglijn) tussen VMBO en MBO; goed bereikbaar is (qua afstand of met het openbaar vervoer); betaalbaar is (deugdelijke exploitatie met ruimte voor investeringen in vernieuwing); 1 recht doet aan de levensbeschouwelijke diversiteit van Zeeland .”
KPMG heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de Zeeuwse situatie in VMBO en MBO. In het rapport ‘De Zeeuwse 2 uitdaging’ van KPMG staat, waar het gaat om die ambities onder andere dit: Ad. 1 Ons onderwijs is kwalitatief hoogwaardig en up-to-date “ De onderwijsinstellingen willen onderwijs aanbieden van dermate hoge kwaliteit dat ze er trots op zijn. (…) De financiële krapte is nu vaak al een rem op vernieuwing en zal dat de komende jaren alleen maar meer worden en zal zorgen voor stagnatie in de vernieuwing van het onderwijs.” Ad. 2 Ons onderwijs moet aansluiten op de vraag vanuit de arbeidsmarkt/regio “Voor een goede aansluiting zijn er twee thema’s van belang. Ten eerste is het van belang dat het opleidingsaanbod qua samenstelling aansluit bij de behoeftes van de Zeeuwse arbeidsmarkt. De essentie is daarbij om te zorgen voor een goed basis aan reguliere opleidingen in de zorg en economie.” Ad. 3 Ons onderwijs zorgt voor een goede aansluiting tussen VMBO en MBO “ Het is de uitgesproken ambitie van het Zeeuwse onderwijs om de aansluiting tussen VMBO en MBO zo vloeiend mogelijk te laten verlopen. (…) Een randvoorwaarde voor een goede aansluiting is dat VMBO en MBO gezamenlijk de verantwoordelijkheid op zichnemen voor de ontwikkeling van de leerling. (…) Dankzij doorlopende leer- en zorglijnen wordt de overstap van VMBO naar MBO zo makkelijk mogelijk gemaakt voor leerlingen en wordt Voortijdig Schoolverlaten als gevolg van de overstap een halt toe geroepen.” Ad. 4 Ons onderwijs is goed bereikbaar “ Zeeland heeft de ambitie om waar mogelijk, thuis-nabij-onderwijs aan te bieden. “ Walcheren heeft daarbij in de provincie het voordeel een relatief kleine regio te zijn, waar de locaties voor VO en MBO voor iedere leerling goed te bereiken zijn. Ad. 5 Het Zeeuws onderwijs is betaalbaar “ Betaalbaarheid is dé essentiële randvoorwaarde om de ambitie in zijn geheel waar te maken. Om het onderwijs betaalbaar te houden is het essentieel dat de financiële exploitatie van de onderwijsinstellingen voor de lange termijn positief is, waarbij financiële ruimte aanwezig is om te kunnen blijven investeren. “ Ad. 6 Ons onderwijs doet recht aan identiteit We hebben oog voor de achtergrond en overtuiging van onze leerlingen en hun ouders en van onze medewerkers. We willen aan die identiteit op een positieve manier recht doen. Identiteit zal daarom een belangrijk onderdeel zijn van ons onderzoek. We gaan daarbij op zoek naar wat ons bindt, niet naar wat ons scheidt.
1 ‘De Zeeuwse uitdaging’ KPMG 2011 2 ‘De Zeeuwse uitdaging’ KPMG 2011
3
2.2 Sterke kanten Het voortgezet onderwijs op Walcheren in het algemeen en het VMBO in het bijzonder kennen een lange geschiedenis van goede samenwerking. Denk aan het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Walcheren, waar wij samen onder meer het OPDC ‘de Griffioen’ realiseren en aan het NevenInstroom Project ‘Het Molenwater’. In het VMBO zoeken we al enige jaren afstemming om optimale kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen, zij het dat die tot nu toe vooral gericht was op de bovenbouw van de beroepsgerichte 3 leerwegen. Dit overleg heeft geresulteerd in een Regionaal Arrangement VMBO Walcheren , in een 4 intentieverklaring tot gezamenlijke aanpak van huisvesting van de beroepsgerichte leerwegen en tenslotte in 5 een Regionale Planning Onderwijsvoorzieningen Walcheren . 2.2 Zwakke kanten De kwaliteit van het onderwijs staat onder druk, door teruglopende bekostiging vanuit het Rijk, door teruglopende leerlingenaantallen en door ‘avo-ïsering’ van het voorgezet onderwijs. Huisvesting en leermiddelen zijn steeds minder geschikt om VMBO-leerlingen een voldoende brede beroepenoriëntatie aan te beiden en tegelijk kwalitatief goed voor te bereiden op het MBO. Het voortgezet onderwijs heeft te maken met veel bezuinigingen, in het verleden en zeker ook in de toekomst. Tegelijk kampen de scholen met hoge exploitatielasten van gebouwen. De exploitatie van de locatie Eisenhowerlaan (CSW Toorop) vraagt om een adequate oplossing, op termijn van ten hoogste tweeënhalf jaar. Technum, waar het Vakcollege Walcheren gebruik van maakt, bevindt zich al jaren in ‘de rode cijfers’, onder meer doordat het VMBO onvoldoende middelen heeft om een marktconforme financiële bijdrage te leveren. De beroepsgerichte leerwegen van het VMBO zijn daarnaast ook in personeel opzicht, ondanks de iets hogere bekostiging, dure afdelingen van de scholen. Ook Walcheren zal te maken krijgen met de gevolgen van bevolkingskrimp en ‘ontgroening’. Allerlei rapporten bevestigen dat, keer op keer. In de gemeente Veere zijn de gevolgen nu al in het basisonderwijs goed merkbaar. Het is absoluut nodig hier, zoals ook het KMPG-rapport dringend aanraadt, zeer bijtijds op te anticiperen. Belangrijker nog is op dit moment echter de ‘avoïsering’ van het VMBO: de sterke afname van leerlingenaantallen in de beroepsgerichte leerwegen ten opzichte van MAVO, HAVO en VWO. In 2012 is bij de CSW en de Mondia Scholengroep samen het aantal leerlingen in het hele VMBO, inclusief het MAVO, met 160 leerlingen afgenomen. Het MAVO is, na de beroepsgerichte leerwegen de eerste afdeling die onder druk komt, door een ‘stroom’ naar het HAVO en VWO en ook door krimp en ontgroening. Qua huisvesting zijn de leerwegen nu dusdanig vervlochten, dat ontwikkelingen daarin nooit los van elkaar gezien kunnen worden. Voor ons vormen de vier leerwegen van het VMBO, inclusief het MAVO, een onlosmakelijk geheel. Ook in de Zeeuwse hoofdstructuur, waar we ons aan hebben gecommitteerd, is dat het geval. Samen bereiden de leerwegen onze leerlingen voor op het MBO. 2.3
Kansen
Er liggen grote kansen in samenwerking. We hebben het dan niet alleen over onze beide scholen, maar zeker ook over het MBO. Edudelta College en Scalda zijn bereid om samen met ons vanuit één sterk VMBO op Walcheren te werken aan doorlopende leerlijnen, aan een verticaal programma dat zonder ‘drempels’ afgerond wordt in het MBO. De samenwerking op Walcheren wordt ‘ingebed’ in een samenwerking op Zeeuws niveau, begeleid door de Onderwijsautoriteit Zeeland (OAZ). Het vertrekpunt daarvoor lag bij het rapport ‘Kerend Tij’ van de Taskforce Zeeland. In het verlengde daarvan heeft KMPG in opdracht van de Onderwijsautoriteit Zeeland in het najaar van 2011 het rapport ‘de Zeeuwse uitdaging’ uitgebracht, waaruit blijkt dat ‘niet vrijblijvende bestuurlijke 3 2006, ook met het Calvijn College 4 2008 5 2011, ook met het Calvijn College en de Stichting Respont (praktijkonderwijs)
4
samenwerking’ vereist is om onze ambities te kunnen blijven waar maken. Onder de titel ‘de Handschoen opgepakt’ zijn de Zeeuwse scholen sindsdien bezig met het werken aan concrete afspraken op Zeeuws en regionaal niveau. Alle schoolbesturen hebben in december 2011 een bestuursakkoord getekend, waarin zij stellen dat ‘niet vrijblijvende, verregaande bestuurlijke afspraken’ noodzakelijk zijn om het aanbod van het Zeeuwse beroepsonderwijs en de kwaliteit daarvan te kunnen garanderen. De Zeeuwse besturen trekken, bijvoorbeeld in de relatie met het ministerie van OC&W, gezamenlijk op. De OAZ vormt daarin een belangrijke ondersteuning, in allerlei opzichten, maar zeker ook naar ‘Den Haag’ toe. 2.4
Bedreigingen
We hebben de bedreigingen voor het VMBO op Walcheren al aangestipt. De grootste bedreiging is een geleidelijke kwaliteitsverarming (minder loopbaanoriëntatie, minder aanbod, moeilijk of niet betaalbaar onderwijs, gebrekkige huisvesting) van het VMBO ten gevolge van het cumulatief effect van verminderde materiële bekostiging van rijkswege, verminderde instroom van leerlingenaantallen en avoïsering van het onderwijs. Geleidelijk aan wordt de ruimte om te investeren in kwaliteit en vernieuwing steeds minder en gaat de kwaliteit van het VMBO jaar na jaar steeds een beetje verder achteruit. Dat willen en moeten we samen tegen gaan! 2.5
Conclusie: verregaande samenwerking is noodzakelijk
We sluiten voor wat onze analyse van de toekomstbestendigheid van het VMBO op Walcheren en onze toekomststrategie nadrukkelijk aan bij de aanbevelingen van het KPMG-rapport ‘De Zeeuwse uitdaging’ en het in december 2011 gesloten bestuursakkoord ‘De Handschoen opgepakt’: om kwalitatief hoogwaardig voortgezet onderwijs op Walcheren te kunnen waarborgen is intensieve en niet vrijblijvende samenwerking nodig tussen de VO-scholen op Walcheren, met name ten aanzien van het VMBO. In het Zeeuwse bestuursakkoord ‘De handschoen opgepakt’ staat het zo geformuleerd: “Het rapport “Kerend tij” van de Taskforce Zeeland heeft duidelijk gemaakt dat er voor het Zeeuwse onderwijs niet alleen bedreigingen maar ook kansen zijn, indien de onderwijsinstellingen er tenminste met elkaar in slagen om het spreekwoordelijke ‘tij’ te keren. Om ook op langere termijn een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Zeeland is een stevige hervorming nodig van de Zeeuwse onderwijs- en kennisinfrastructuur. (…) In het rapport ‘De Zeeuwse uitdaging’ schetst KPMG helder en duidelijk dat de kwalitatieve ondergrens binnen veel onderwijsinstellingen op dit moment (medio 2011) al is bereikt. Vrijwel alle scholen snijden in hun aanbod, waardoor de (…) onderwijsambities niet of onvoldoende worden bereikt.” We onderschrijven de Zeeuwse ambities en de conclusie dat niet vrijblijvende samenwerking noodzakelijk is om die waar te maken. KPMG beschrijft in haar rapport drie globale scenario’s om deze Zeeuwse onderwijsambities waar te maken. Het meest verregaande scenario ten opzichte van de huidige situatie is dat van een volledig bestuurlijk samengaan van alle instellingen voor VO en MBO in Zeeland, op de reformatorische scholen na. Dit scenario wordt door de Zeeuwse bestuurders als niet realistisch betiteld. Het door de bestuurders ‘omarmde’ globale scenario uit het rapport is dat van de ‘niet vrijblijvende bestuurlijke samenwerking’. Van dat scenario willen we op Walcheren in grote lijnen uitgaan. Maar eerst besteden we aandacht aan het alternatief: op de huidige voet van samenwerking doorgaan.
5
3. 3.1
Hoe willen we samenwerken? Het vrijblijvende scenario: niets doen is geen optie!
We hebben natuurlijk de mogelijkheid om in het VMBO, inclusief het MAVO, min of meer vrijblijvend met elkaar te blijven samenwerken. Denk daarbij aan convenanten en overeenkomsten, mogelijk het delen van faciliteiten en voorzieningen. KPMG constateert in het rapport, dat onze doelstellingen in dit ‘vrijblijvende scenario’ niet gehaald worden. Er zijn bij dit scenario wel positieve aspecten. KMPG noemt daarbij de bereikbaarheid van de locaties. Dit aspect speelt op Walcheren een vergeleken met de rest van Zeeland beperkte rol. De Walcherse scholen zijn in staat gezamenlijk hun onderwijs dusdanig te organiseren, dat de bereikbaarheid goed blijft. Een tweede aspect is dat van het ‘recht doen aan identiteit’. Dit is voor onze scholen een belangrijk element. Zowel het openbaar als het bijzonder voortgezet onderwijs hebben nadrukkelijk ieder een eigen identiteit. Het daaraan recht doen is echter voor ook goed mogelijk binnen een niet vrijblijvende samenwerking. Het vraagt wel om een hoge mate van zorgvuldigheid. In dit scenario zullen onze scholen zich bij de teruglopende bekostiging en de hoge exploitatielasten gedwongen zien om (verder) in het onderwijsaanbod te gaan ‘snijden’. Het zal in de beroepsgerichte leerwegen van het VMBO niet mogelijk zijn om de huidige breedte aan beroepsgerichte programma’s aan te blijven bieden. Het zal niet mogelijk zijn om zogenaamde ‘brede’ programma’s (intra- en intersectoraal) en ‘smalle’ programma’s ( zoals vakcolleges) naast elkaar aan te blijven bieden. Het aantal ‘specialisaties’ of ‘minors’ in de bovenbouw zal beperkt moeten worden. Het exploitatietekort in het VMBO zal een effect hebben op de totale exploitatiebegroting van de beide besturen en daardoor ook andere sectoren raken. Het zal vooral in de beroepsgerichte leerwegen moeilijk zijn om een continue werkgelegenheid te blijven bieden en gekwalificeerd personeel vast te houden. Binnen de theoretische en de gemengde leerwegen van het VMBO, binnen het MAVO zal door ‘havoïsering’ en de ontwikkeling van bevolkingsaantallen het steeds moeilijker worden om een aantrekkelijk en adequaat programma met meerdere specialisaties te realiseren. In alle leerwegen geldt, dat de ontwikkelingen zullen leiden tot een beperking in de keuze van theorievakken. Zonder verregaande samenwerking zullen de ontwikkelingen in de komende decennia op Walcheren leiden tot verschraling van het aanbod in het VMBO en een verlies aan kwaliteit. Onderlinge concurrentie zal daarbij mogelijk de effecten van de ontwikkelingen nog verder versterken. Wanneer jaren van bezuinigen en verschralen niet het gewenste effect opleveren, zullen opleidingen uiteindelijk moeten sluiten en zullen leerlingen daar niet alleen in kwalitatieve zin maar ook in absolute zin de dupe van worden. Het verschralen en verdwijnen van opleidingen zal ook ten koste gaan van de aansluiting op de arbeidsmarkt. Onze conclusie is duidelijk: vrijblijvende samenwerking leidt allereerst tot een geleidelijke uitholling van de kwaliteit van het onderwijs, op termijn waarschijnlijk ook tot het sluiten van opleidingen. Zowel vanuit het perspectief van leerlingen en hun ouders, als vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt en samenleving op Walcheren is dit een ongewenst. 3.2 Niet vrijblijvende samenwerking We willen als CSW en Mondia Scholengroep in het VMBO, samen met het MBO de Zeeuwse onderwijsambities waarmaken. We willen en kunnen samen aanbod, kwaliteit en continuïteit blijven garanderen, waar dat voor ons afzonderlijk binnen afzienbare termijn minder en uiteindelijk misschien niet meer mogelijk is. We kunnen gezamenlijk ‘onderwijs op maat’, zorg en begeleiding bieden aan iedere leerling, door verschillende programma’s naast elkaar aan te bieden en voor alle leerlingen op Walcheren toegankelijk te maken. Vakcolleges, de Culinaire Academie Zeeland, intra- en intersectorale programma’s in alle sectoren en met alle specialisaties die de scholen op dit moment kennen: ze worden bereikbaar voor alle leerlingen, ongeacht voor welke school zij en hun ouders kiezen. Gezamenlijk kunnen we ook Passend Onderwijs op Walcheren dichterbij brengen. We kunnen de doorlopende leerlijnen naar het MBO stroomlijnen en afstemmen, waardoor de kwaliteit van het onderwijs in de hele beroepskolom sterk verbeterd zal worden. De bestuurders van de CSW en de Mondia Scholengroep stellen, in de woorden van het Zeeuwse bestuursakkoord, dat ook in de regio Walcheren, om deze ambities te blijven waarmaken, een ‘niet vrijblijvende bestuurlijke samenwerking’ noodzakelijk is.
6
3.3 Onze uitgangspunten Onze belangrijkste uitgangspunten zijn hiermee eigenlijk al genoemd. Onderwijs in het VMBO Walcheren moet breed zijn, ‘onderwijs op maat bieden’ voor leerlingen met verschillende leerstijlen, competenties, talenten en affiniteiten. Het moet aansluiten bij de regionale arbeidsmarkt. We zullen daarom ook overleggen met het bedrijfsleven.
Het moet aan de ene kant leerlingen bedienen die snel een keuze maken voor een sector (in Vakcolleges) maar aan de andere kant de mogelijkheid bieden voor uitstel van keuze (in inter- en eventueel intrasectorale programma’s).
Het moet enerzijds mogelijkheden bieden voor horizontale doorstroming (‘switch’) tussen programma’s, anderzijds zoveel mogelijk verticale, doorlopende leerlijnen realiseren. Het moet van hoge kwaliteit, maar betaalbaar zijn, ook in de toekomst. Het moet uitgaan van een gezamenlijke visie op onderwijs, op leren en op leerlingen. Het moet concurrentie ‘uitbannen’, waar het om het VMBO gaat. Het moet daarbij recht doen aan de specifieke identiteit van onze scholen, of het nu gaat om bijzonder of om openbaar onderwijs.
Onderwijskundig gezien is voor ons een breed onderwijsaanbod, waarbij leerlingen vanuit een uitstekende Loopbaanoriëntatie en –begeleiding (LOB) een programma kunnen volgen dat bij hen past, maar ook eenvoudig kunnen ‘switchen’, wanneer zij onverhoopt keuzes maken die toch niet bij hen blijken te passen, van het allergrootste belang. Dat geldt overigens voor alle leerwegen, inclusief de theoretischgemengde leerweg met haar ‘specialisaties’.
Het belangrijkste uitgangspunt voor het model dat wij als ‘basis’ voor onze samenwerking willen onderzoeken ligt dan ook onder meer in het samenvoegen van de bovenbouw van de beroepsgerichte leerwegen in één gebouw. Bij het MAVO zal de mogelijkheid onderzocht worden om zelfs zowel in Middelburg als in Vlissingen de onder- én de bovenbouw in één gebouw gehuisvest kunnen worden, waardoor de genoemde doelstelling maximaal gehaald kan worden.
Een tweede uitgangspunt voor het model ligt in exploitatielasten die zo laag mogelijk zijn. Hoe we dat bereiken in materieel, maar ook in personeel opzicht is onderdeel van het onderzoek.
Een derde uitgangspunt ligt in het zorgen voor een optimaal gebruik van bestaande voorzieningen en het zoveel mogelijk tegengaan van ‘kapitaalvernietiging’.
Een vierde uitgangspunt is dat van ‘thuisnabijheid’. Walcheren kent de gelukkige omstandigheid dat, vergeleken met de andere Zeeuwse regio’s, al onze scholen voor leerlingen relatief goed bereikbaar zijn. In de beroepsgerichte leerwegen moet op dit punt een keuze gemaakt worden. Het principe ‘thuisnabij’ prevaleert daar in de onderbouw. Daarom willen we hier onderzoek doen naar de realisatie van twee instroompunten: in iedere stad één, exact zoals ook het KMPG-rapport adviseert, op twee onderbouwlocaties. In de bovenbouw richten we als gezegd voor de beroepsgerichte leerwegen ons onderzoek op de realisatie van één locatie, die centraal gelegen is. In het MAVO onderzoeken we de mogelijkheid om in beide steden zowel een instroompunt, de onderbouw, als de bovenbouw te realiseren en het MAVO in beide steden in één gebouw te huisvesten.
Een vijfde uitgangspunt is gelegen in het gezamenlijk naar buiten treden in andere samenwerkingssituaties. Onze beide besturen, of eigenlijk moeten we hier zeggen: onze drie scholen hebben hier een tamelijk verschillende cultuur en uitgangssituatie. We werken samen met het ROC en met bedrijven en instellingen, bijvoorbeeld gericht op praktijkstages en maatschappelijke stages. De Mondia Scholengroep werkt vooral in het Vakcollege Techniek, maar ook in andere onderdelen van het VMBO zelfs zeer nauw met het bedrijfsleven en het ROC samen. In het Vakcollege is er sprake van een aparte stichting, waarbij VO, ROC en bedrijven samen het bestuur vormen. Met bedrijfsscholen en met het ROC betreffende Technum zijn er verregaande samenwerkingsovereenkomsten. In alle gevallen gaat het om een gezamenlijk belang, een ‘win-win situatie’, waarbij er ook sprake is van een zekere mate van wederzijdse afhankelijkheid. We geloven enerzijds dat een niet-vrijblijvende samenwerking, ook met het ROC, met bedrijven en instellingen zal kunnen bijdragen aan het waarmaken van de ambities. Anderzijds
7
vinden we het belangrijk in deze samenwerking gezamenlijk een sterke, betrouwbare partner te zijn. Gezamenlijk kunnen we eenzijdige afhankelijkheid voorkomen, krachtig en slagvaardig optreden en voor externe partners betekenisvol zijn en blijven. We willen als gezegd concurrentie uitbannen en zullen de financiële systematiek daarop afstemmen. Hoe we dat exact gaan doen is deel van het onderzoek. We gaan bij de aansturing uit van gelijke zeggenschap (onafhankelijk van leerlingenaantallen) en collegiaal bestuur. We willen onderwijsontwikkeling uiteraard samen ter hand nemen. In de onderzoeksfase verplichten we ons door ondertekening van dit convenant tot een elkaar actief (tijdig) informeren over ontwikkelingen en, waar die het onderzoek ‘raken’ en de (middel)lange termijn betreffen tot overleg.
8
4.
Het proces tot nu toe
4.1
Organisatie
We zijn als bestuurders, directeuren en teamleiders van het VMBO, sinds november 2011 intensief met elkaar in gesprek om tot dit convenant te komen, onze doelstellingen ‘wereldkundig’ te kunnen maken en ons onderzoek te kunnen starten. De meest urgente problematiek lag in de beroepsgerichte leerwegen, maar het werd in 2012 al snel duidelijk dat de problematiek in het MAVO op middellange termijn ook zeer groot is, dat de aansluitingsproblematiek daar nu al urgent is en, niet te vergeten, dat het VMBO qua huisvesting en organisatie voor ons een onlosmakelijk geheel vormt. We hebben daarom een stuurgroep gevormd, bestaande uit beide bestuurders en de betrokken directeuren en twee werkgroepen, bestaande uit directeuren en teamleiders: een voor de beroepsgerichte leerwegen en een voor het MAVO. Sinds augustus worden we daarin begeleid door een ‘regio-ondersteuner,’ gefinancierd via de Onderwijsautoriteit Zeeland, van bureau Van Beekveld & Terpstra. De bestuurders overleggen met hun collega’s van het MBO (Scalda en Edudelta College) in de ‘regiogroep’ Walcheren. 4.2
Hoofdstructuur
De werkgroepen hebben visie, onderwijskundige uitgangspunten en dergelijke op hoofdlijnen vergeleken en met elkaar van gedachten gewisseld over hoe een gezamenlijk VMBO op Walcheren er onderwijskundig zou kunnen of moeten zien. Ze zijn daarbij uitgegaan van de Zeeuwse ‘hoofdstructuur’ voor het VMBO, waarin sprake is van 3 routes VMBO –MBO: een MAVO-stroom (met een hoofdstroom naar het MBO en een nevenstroom naar het HAVO), een BK-stroom voor kinderen met in de onderbouw al een duidelijk beroepsbeeld (Vakcolleges, Culinaire Academie Zeeland) en tenslotte een BK-stroom voor kinderen zonder een duidelijk beroepsbeeld (intersectoraal, mogelijk aangevuld met Techniek Breed). Deze visie is besproken met vertegenwoordigers vanuit het MBO. In de onderzoeksfase zullen deze groepen doorgaan, aangevuld met MBO-collega’s. Daarbij zullen ze hun inzichten uitwerken in verticale programma’s, om die ‘doorlopende leerlijn’ nu ook daadwerkelijk te gaan realiseren. 4.3
Gemeenten en bedrijven
De bestuurders van CSW en de Mondia Scholengroep hebben in de loop van 2012 contact gezocht met wethouders en beleidsambtenaren van de betrokken gemeenten. Van die gemeenten wordt verwacht dat zij bereid zijn het onderwijs op Walcheren steeds meer als een geheel te zien en mee te werken om de ‘bewegingen’ van leerlingen over de gemeentegrenzen heen, vooral van Middelburg en Vlissingen, goed te laten verlopen. De gemeenten onderschrijven onze doelstellingen en juichen onze initiatieven toe. We overleggen met de gemeenten van Walcheren, dus ook met Veere, met het MBO, het Calvijn College en de beide besturen voor speciaal onderwijs, Respont en De Korre, structureel in het kader van de ‘Regionale Educatieve Agenda’ (REA). Hier wordt ook de samenhang met andere beleidsterreinen, zoals Passend Onderwijs en Voortijdig Schoolverlaten (VSV) besproken. In maart 2013 hebben we onze plannen aan wethouders en bestuurders integraal gepresenteerd. De afstemming met bedrijven en instellingen, om aan te sluiten bij de regionale economie en arbeidsmarkt, vindt vooral plaats op Zeeuws niveau. Maar ook binnen meerdere programma’s op Walcheren is er een structureel contact, het meest sterk in het Vakcollege. Het bedrijfsleven heeft belang bij een sterk en zoveel mogelijk eendrachtig optredend VMBO. 4.4
Governance
De raden van toezicht van CSW en de Mondia Scholengroep zijn geregeld door de bestuurders op de hoogte gehouden en staan achter de door de besturen gekozen richting van niet-vrijblijvende bestuurlijke samenwerking. De besluiten die uiteindelijk nodig zijn, vergen de goedkeuring van deze interne toezichthouders. De medezeggenschapsraden (de Mondia Scholengroep heeft een GMR) zijn op hoofdlijnen op de hoogte gehouden van het proces. Hun advies wordt gevraagd over het convenant, dat feitelijk vooral de start is van een onderzoek.
9
4.5
Provinciaal niveau
De afstemming op Zeeuws niveau is in handen van een regiegroep, waaraan een van de Walcherse bestuurders deelneemt. Deze regiegroep wordt begeleid door de Onderwijsautoriteit Zeeland (OAZ), in de eerste plaats in de persoon van de secretaris, die ook ambtelijk secretaris van de regiegroep is. Naast de drie regio’s Oosterschelde, Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren vormen de reformatorische scholen een eigen ‘regio’. De regio-ondersteuners van Van Beekveld & Terpstra vergaderen mee met de regiegroep en stemmen ook onderling af. Afstemming op Zeeuws niveau is belangrijk om van elkaars inzichten en kennis te profiteren, vanwege de lijnen naar één provinciaal MBO en ook vanwege een gezamenlijk overleg met het ministerie. 4.6
Ministerie: regelruimte
De Zeeuwse besturen hebben bij het ministerie in het kader van de Experimentenwet gevraagd om extra ‘regelruimte’. Er zijn op Walcheren meerdere gesprekken geweest met mensen van OC&W, in 2012 en in 2013. In maart 2013 heeft de Zeeuwse regiegroep een uitgebreid overleg gevoerd met een delegatie van de Directie VO van het ministerie. Daarna is een Zeeuwse aanvraag om ‘regelruimte’ uitgegaan. Het gaat om een experiment van maximaal 8 jaar. Voor onze regio is met name het volgende van belang:
Door middel van een RPO, en Regionale Planning Onderwijsvoorzieningen, kunnen we regelen dat we gebruik mogen maken van elkaars gebouwen. We moeten dan overleggen met het onderwijs en met de gemeenten op Walcheren. We mogen nu echter in die gebouwen groepen van verschillende scholen tot maximaal 50% van de lestijd mengen. Die 50% wordt dan nu gemeten per leerjaar. Het liefst zouden we de mogelijkheid hebben om groepen volledig te mogen mengen. We kunnen dan optimale groepsgroottes bereiken zonder administratieve rompslomp en alle programma’s feitelijk openstelen voor alle leerlingen. Mag dat niet, omdat het ministerie dat te veel op een fusie vindt lijken, dan vragen we of die 50% gemeten kan worden over het hele programma, liefst over het verticale programma VMBO – MBO (6 – 8 jaar), anders tenminste over het hele VMBO (4 jaar). We kunnen dan in ieder geval de bovenbouw, met de beroepsgerichte programma’s, de LOB-programma’s en MAVO-minors en specialisaties gezamenlijk aanbieden. Voor de leerjaren of programma’s waar we geen groepen mogen mengen moeten we die groepen (klassen) of programma’s ‘administratief toeschrijven’ aan een van de scholen. Dat vergt erg veel van onze administraties. We willen immers concurrentie ‘uitbannen,’ echt samenwerken. Dat betekent dat we de administratie (ook financieel) zo verwerken dat geen van de scholen voordeel heeft bij meer of minder leerlingen. Dit systeem wordt elders in Nederland al toegepast onder de naam ‘Lokaal Onderwijscentrum’ (LOC). We willen verder ruimte om ons samen te kunnen profileren: samen voorlichten, informeren enzovoort. Ook dat is belangrijk omdat dit nu niet zo maar mag, alweer omdat het ministerie dat vindt lijken op een fusie. We vragen of dit in het geheel mag of anders in elk geval voor de programma’s die we gezamenlijk aanbieden.
De reactie van het ministerie is vooral van belang voor de organiseerbaarheid. In ons onderzoek speelt ze straks vooral een rol bij de domeinen Administratie en Financiën. We pleiten er bij het ministerie voor, onze middelen niet hierom onnodig te hoeven inzetten voor deze domeinen en meer te kunnen inzetten voor de kwaliteit van het onderwijs zelf.
10
Het ministerie heeft ons herhaaldelijk gevraagd, waarom we niet fuseren. De redenen daarvoor zijn:
Een fusie is een hele stap verder. Ze is ook definitief. Dit model kan in principe, hoe lastig ook, geheel of gedeeltelijk worden teruggedraaid. Een fusie betreft in principe het hele VO. Het is ons om het VMBO te doen. Verregaande samenwerking in het hele VO is (nog) niet noodzakelijk. De optie van ontvlechten van het VMBO en dan fuseren van dat VMBO is onder de huidige regels voor de bekostiging financieel erg onvoordelig. Zonder het VMBO in een scholengemeenschap gaat de bekostiging van HAVO en VWO enorm omlaag.
Het door ons voorgestelde model dat wij nu willen onderzoeken is een mooie tussenstap, waarbij we kunnen kijken in welke mate we onze doelstellingen halen. Dan zijn er allerlei mogelijkheden: we doen een stap terug, we gaan op deze weg voort (bijvoorbeeld omdat de regelruimte uit ons experiment na 8 jaar vervat is in wetgeving) of we doen een verder gaande stap, richting fusie, al dan niet bestuurlijk. Natuurlijk zou een fusie, in veel opzichten eenvoudiger, een oplossing van onze problemen dichterbij brengen. Om genoemde redenen willen we echter onderzoeken of we door dit model onze doelen zoveel mogelijk kunnen bereiken zonder dat we fuseren.
11
5.
Het proces
5.1
Wat willen we onderzoeken?
5.1.1
Algemeen
We willen onderzoeken of, op welke wijze, onder welke voorwaarden en op welke termijn we onze doelstellingen om te komen tot een niet vrijblijvende bestuurlijke samenwerking kunnen realiseren. We doen dat voor het hele VMBO, met inachtneming van de in dit convenant geformuleerde uitgangspunten. We doen dat in nauw overleg met onze partners binnen het MBO. We hebben aandacht voor onze interne en externe stakeholders. We handelen vanzelfsprekend volgens de Code Goed onderwijs, goed bestuur en de Wet Medezeggenschap Scholen. We stemmen onderzoeksresultaten geregeld af met de betrokken gemeenten. 5.1.2
Scenario ‘VMBO onder één dak’
We hebben, zij het erg globaal, als bestuur, directie en teamleiders gekeken naar een scenario dat recht deed aan onze doelstellingen en aan de genoemde uitgangspunten. We hebben gekeken naar de gebouwen (waar ze zich voor ‘lenen’), naar de huidige leerlingaantallen en de prognoses van de komende jaren en naar bereikbaarheid. Dan komen we tot een eerste, zeer globale beschrijving van een mogelijk scenario voor de inrichting van een toekomstbestendig VMBO op Walcheren. Dit scenario komt dus voort uit een voorlopige inschatting van de mogelijkheden die er zijn. De daadwerkelijke haalbaarheid van dit scenario wordt onderzocht, waarbij andere scenario’s niet zijn uitgesloten, mits ze passen bij onze doelstellingen en uitgangspunten.
VMBO onder één dak Vlissingen Locatie Weyevliet a. nieuwbouw (nu CSW Bestevaêr) b. Weyevlietplein 7 (nu gebouw B Scheldemond Coll.) 6 c. Technum
MAVO Vlissingen (onder- en bovenbouw) Onderbouw VMBO Basisb. en Kaderb. Leerw. Uitvoeringslocatie Techniek
Middelburg a. Churchilllaan (nu CSW Toorop) b. Kruisweg (nu Nehalennia)
MAVO Middelburg (onder- en bovenbouw) Onderbouw VMBO Basisb. en Kaderb. Leerw. Bovenbouw VMBO Basisb. en Kaderb. Leerw. - sector Techniek - sector Zorg & Welzijn - sector Economie 7 - intersectoraal (incl. Sport, MTV ) - Vakcolleges en Culinaire Academie Zeeland
6 locatie van het ROC Scalda 7 Multimedia Theater en Vormgeving
12
In dit scenario wordt de locatie CSW Eisenhowerlaan afgestoten. De gebouwen Churchilllaan, Kruisweg en Weyevlietplein (inclusief de nieuwbouw van CSW) worden gezamenlijk geëxploiteerd. CSW en de Mondia Scholengroep maken gezamenlijk gebruik van Technum. In het huidige gebouw B aan het Weyevlietplein ontstaat veel ruimte, die in ieder geval gebruikt kan worden wanneer in de eerste jaren de druk op (een van) de andere gebouwen (toch) te groot is. Het verdere mogelijke gebruik van dit gebouw is onderwerp van het onderzoek. Daarbij zal in ieder geval een relatie gelegd worden met de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor Passend Onderwijs op Walcheren, zonder daar nu al op vooruit te willen lopen. Natuurlijk roept een dergelijk scenario veel vragen op. We vragen dan ook zeker niet, nu al te oordelen over de wenselijkheid of haalbaarheid ervan. Daar is immers nu net het onderzoek voor bedoeld. We spreken nu zelfs nog geen ‘intentie’ uit dat dit het daadwerkelijke scenario wordt. Het is een ‘te onderzoeken scenario,’ waarbij als gezegd ook andere scenario’s bespreekbaar zijn. We willen echter, na een jaar van intensief overleg in werkgroepen en een stuurgroep, wel eerlijk zijn tegenover onze belanghebbenden en vertellen waar in deze fase onze gedachten naar uitgaan. Dit lijkt haalbaar, ondanks dat het veel zal vragen aan administratieve organisatie, afstemming en communicatie. Onderzoek moet uitwijzen of het ook echt haalbaar is. 5.2
Opdrachtfase
Eind mei vindt een aantal werkbijeenkomsten plaats met onze eigen specialisten op verschillende domeinen. Per domein wordt dan de onderzoeksopdracht en -plan in samenspraak met die specialisten (die de opdracht zullen gaan uitvoeren) geformuleerd. Daarvoor geldt dan steeds het volgende stramien:
Overall ambitie van het onderzoek (generiek) Betekenis voor het betreffende domein Formuleren van het resultaat van het onderzoek op het betreffende domein Inventarisatie (intern en extern/good practice) Overige onderzoeksacties (analyse, conclusies, evt. voorstel voor een actieplan voor de integratiefase) Betrokkenen bij het onderzoek
13
Uitkomst van elke werkbijeenkomst is een concept deelonderzoeksplan. Dit concept wordt aan de deelnemers van de bijeenkomsten verstrekt. Na enkele weken vindt een terugkombijeenkomst en afronding van de onderzoeksplannen plaats. De domeinen waarvoor onderzoeksplannen gemaakt worden zijn:
Onderwijs VMBO Basis Kader B/K – MBO 2/3 (met expliciete aandacht voor de aansluiting onderbouw – bovenbouw) Onderwijs Mavo – MBO 4 (met expliciete aandacht voor de aansluiting onderbouw – bovenbouw) Leerlingondersteuning Pedagogisch klimaat P&O Financiën Huisvesting en facilitair (Onderwijs) ICT Administratie (incl. een ICT-component) Bestuur, management en medezeggenschap PR en communicatie Identiteit (dit neemt de stuurgroep zelf voor haar rekening)
Als de deelonderzoeksplannen zijn afgerond worden ze samengevoegd tot een integraal onderzoeksplan. Het onderzoeksplan gaat vergezeld van een communicatieplan. Daarin is aandacht voor (periodieke) communicatie naar interne en externe belanghebbenden, waaronder ouders, medewerkers en leerlingen. Het onderzoek zal tenminste voor de twee werkgroepen onderwijs begeleid worden door Van Beekveld & Terpstra. De ondersteuning vormt een onderdeel van het onderzoeksplan en moet derhalve dan bekend zijn. De (G)MR-en daarover geïnformeerd en daarover om advies gevraagd. De vraag is dan, of dit de juiste onderzoeksvragen zijn, gegeven de doelen en ambities. 5.3
Onderzoeksfase
In de onderzoeksfase wordt antwoord gegeven op de algemene onderzoeksvraag en de deelvragen. Het onderzoek, feitelijk een soort ‘verkenning’, wordt gedaan in een werkgroep per domein. De werkgroepen zullen bestaan uit directie- en stafleden, teamleiders en bij sommige werkgroepen ook enkele docenten. De bemensing vormt onderdeel van het onderzoeksplan uit 5.1. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de stuurgroep kaders aan te geven voor de manier waarop het belangrijke thema ‘identiteit’ uitgewerkt zal moeten worden (in de uitwerkingsfase). Het onderzoek leidt tot een of meer (deel-) tussenrapportages en een eindrapportage. Deze rapportages worden ter kennis gesteld aan en besproken met de MR (CSW) dan wel GMR (Mondia Scholengroep) dan wel met de personeelsgeleding daarvan alsook met de Raden van Toezicht. 5.4
Intentiefase
Aan de hand van de eindrapportage wordt een intentieverklaring opgesteld. Hierover wordt wederom advies gevraagd aan de MR (CSW) dan wel GMR (Mondia Scholengroep) en hiervoor wordt goedkeuring gevraagd aan de Raden van Toezicht. De intentie gaat vergezeld van een uitwerkingsplan op grond van de eindrapportage van het onderzoek, alsook van een (voortzetting van het) communicatieplan. 5.5
Uitwerkingsfase
Het op grond van het onderzoeksrapport gekozen model wordt verder uitgewerkt. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek worden daar dan de vaksecties (docenten) bij betrokken en komt er (ook) een uitwerking op vakniveau. Op de andere domeinen zullen de werkgroepen verder gaan met uitwerken van hun onderzoeksopbrengsten, dan wel het omzetten van adviezen in concrete afspraken, activiteiten en programma’s.
14
5.6
Besluitvormingsfase
Uiteindelijk zullen de besturen, weer met goedkeuring van de Raden van Toezicht definitieve besluiten moeten nemen. Tot en met de uitwerkingsfase kunnen er nog steeds wijzigingen optreden. Immers, ook de uitwerking kan tot nieuwe inzichten leiden. De medezeggenschap heeft haar rechten van advies en instemming, ook op de (mogelijke) personele gevolgen. Wat betreft dat laatste is het ook denkbaar dat we Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) zullen moeten voeren met de vakcentrales. 5.7
Implementatiefase
Nadat de besluiten genomen zijn, begint de implementatie van de samenwerking, als daar dan inderdaad op grond van het voorgestelde proces sprake van is, met voorlichting naar ouders, niet in de laatste plaats van leerlingen van groep 8. Daar hoort dus ook de voorlichting naar de basisscholen zelf bij. Verder beginnen dan de voorbereidingen voor de daadwerkelijke start, augustus daarna, in het nieuwe schooljaar. 5.8
Tijdspad
Dit tijdspad is bedoeld om een indruk te geven van de periode die een dergelijk traject minimaal kost. Het zal; zeker niet korter kunnen duren dan dit. Maar het kan om vele redenen gemakkelijk langer duren. Uitstel zal, wanneer het gaat om een daadwerkelijk ingrijpend scenario zoals wat wij geschetst hebben, doorgaans met een jaar (tegelijk) zijn. Je start met zoiets immers aan het begin van een schooljaar. Besluitvorming moet dan weer altijd zijn afgerond voordat je voor dat schooljaar de ouders gaat voorlichten, dus december van het jaar daarvoor. We schetsen dus een minimaal tijdspad:
Convenant Opdrachtfase Advisering onderzoeksplan Onderzoeksfase Onderzoeksrapport Intentiefase Advisering intentieverklaring en uitwerkingsplan Uitwerkingsfase Besluitvormingsfase Implementatiefase Start
- mei 2013 - juni 2013 - augustus 2013 - augustus – december 2013 - januari 2014 - januari 2014 - januari / februari 2014 - februari – oktober 2014 - oktober – december 2014 - december 2014 – juli 2015 - augustus 2015
15