FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU SPF SANTE PUBLIQUE, SECURITE DE LA CHAÎNE ALIMENTAIRE ET ENVIRONNEMENT ------------
CONTRACTUEEL ONDERZOEK INZAKE VOEDSELVEILIGHEID, SANITAIR BELEID EN DIERENWELZIJN RECHERCHE CONTRACTUELLE EN MATIERE DE SECURITE ALIMENTAIRE, POLITIQUE SANITAIRE ET BIEN-ETRE ANIMAL ----------
JAARRAPPORT 2006
RAPPORT ANNUEL 2006
2
INHOUDSTAFEL – INDEX Voorwoord …………………………………………………………………………
5
Avant-propos ……………………………………………………………………….
9
Overzicht van de projecten geselecteerd in het dienstjaar 2006 Aperçu des projets sélectionnés en année de service 2006 …………………………
13
Voedselveiligheid Sécurité alimentaire …………………………………………………………………
17
Sanitair beleid Politique sanitaire ……………………………………………………………….…..
27
Dierenwelzijn Bien-être animal ……………………………………………………………………..
43
3
4
VOORWOORD
In 2006 werden aan de wetenschappelijke wereld opnieuw twee mogelijkheden aangeboden om een toelage voor wetenschappelijk onderzoek inzake voedselveiligheid, dier- en plantenziektenbescherming en welzijn van de dieren aan te vragen: RT (“Targeted Research”) projecten en RF (“Free Research”) intentieverklaringen. De uiterste datum voor het indienen van de voorstellen was 1 maart 2006. Het beschikbare vastleggingskrediet in 2006 bedroeg 5.626.000 €. De dalende tendens ten opzichte van voorgaande jaren (6.259.000 € in 2003, 5.870.000 € in 2004, en 5.601.000 € in 2005) is dit jaar dus gestopt. De lichte stijging in het vastleggingskrediet ten opzichte van 2005 is echter te danken aan het toevoegen van de index. RT - projecten De volgende tien onderzoeksthema’s werden gedefinieerd: 1. Ontwikkeling van een analytische methode voor de opsporing en de kwantificering van furaan, onderzoek naar de aanwezigheid in voedingsmiddelen, naar de blootstelling van de bevolking en naar de mechanismen van furaan contaminatie van voedingsmiddelen (FURA) 2. Pest Risk Analyse van schadelijke organismen (inclusief schadelijke niet-inheemse planten) in de plantaardige sector (PRAVEG) 3. Risico-evaluatie van de overdracht van antibioticaresistentie van pluimvee naar de mens (ABRISK) 4. Welzijnsnormen bij vleeskippen (WELBROIL) 5. Alternatieven en/of verbeteringen van dierproeven (ALTEVAL - ALTCOMFORT) 6. Ontwikkeling van een globale strategie voor het opsporen van genetisch gemodificeerde organismen in de voeding (GMODETEC) 7. Alternatieve behandelingen of controlemethoden van ziekten die optreden bij economisch minder belangrijke voedselproducerende diersoorten (minor species) (MINBEE, MINRABBIT) 8. Ontwikkeling van een methodologie voor de identificatie en karakterisatie van nieuwe risico’s (emerging risks) met betrekking tot de voedselketen (EMRISK) 9. Contaminatie van eieren afkomstig van kippen gehouden bij particulieren (CONTEGG) 10. Opsporing van voedselallergenen (DETALL) Er werden in totaal 23 RT projecten ingediend (FURA: 2, PRAVEG: 1, ABRISK: 1, WELBROIL: 2, ALTEVAL: 3, ALTCOMFORT: 0, GMODETEC: 1, MINBEE: 1, MINRABBIT: 2, EMRISK: 5, CONTEGG: 1, DETALL: 4) overeenstemmend met een totaal bedrag aan toelage-aanvragen van 5.737.129 €. Per thema bracht een extern College van deskundigen een geargumenteerd advies uit over de ingediende RT projecten. Finaal heeft de Minister, op advies van het Beoordelingscomité, 12 RT projecten goedgekeurd voor een totaal bedrag van 2.991.977 €.
5
RF projectintentieverklaringen Tweeënzeventig (72) onderzoeksvoorstellen (totaal aangevraagde toelage: 23.305.901 €) werden ingediend onder de vorm van een intentieverklaring ter ondersteuning van het beleid inzake voedselveiligheid, dier- en plantenziektenbescherming en welzijn van de dieren. De beoordeling van de RF-projecten gebeurde in twee fasen. Tijdens de eerste fase werden de intentieverklaringen onderworpen aan een relevantie-analyse en aan een wetenschappelijke analyse. De relevantie-analyse werd uitgevoerd op geanonimiseerde documenten door het Beoordelingscomité op basis van drie criteria: het pro-actief beleidsondersteunend karakter, het maatschappelijk belang en de originaliteit (meerwaarde) van het projectvoorstel ten opzichte van de routinetaken van de wetenschappelijke instellingen van de overheid. De wetenschappelijke analyse werd uitgevoerd door de wetenschappelijke adviseurs aan de hand van vier criteria: wetenschappelijk niveau, wetenschappelijke originaliteit, werkplan en haalbaarheid. De project intentieverklaringen werden gerangschikt op basis van het resultaat van de relevantie-analyse. In functie van de beschikbare financiële middelen werden 11 intentieverklaringen als prioritair en 3 intentieverklaringen als reserveproject weerhouden, en doorverwezen naar de tweede fase. Onder een meer uitgewerkte vorm werden deze projecten voorgelegd aan een extern College van deskundigen. De Minister heeft hiervan, op advies van het Beoordelingscomité, 9 prioritaire en 2 reserveprojecten goedgekeurd voor een totaal bedrag van 2.516.086 €. Verder werd, naar aanleiding van de ‘bluetongue’ uitbraak bij schapen en runderen in België in de zomer van 2006, nog een project van 117.937 € over dit onderwerp goedgekeurd. In 2006 werd op Europees niveau door de dienst Contractueel Onderzoek deelgenomen aan één ERA-NET netwerk en aan één werkgroep met als doel een ERA-NET op te starten: -
het ERA-NET EUPHRESCO (phytosanitary research) is in mei 2006 van start gegaan ; in dit kader hebben er in 2006 twee werkgroepvergaderingen plaatsgevonden voor het ERA-NET ANIMAL HEALTH project in voorbereiding hebben twee werkvergaderingen plaatsgevonden.
Wat de verspreiding van de onderzoeksresultaten betreft, heeft Contractueel Onderzoek sinds het vorige jaarverslag 7 synthesebrochures gepubliceerd, met name: -
Etude pour la vaccination pour le contrôle de la rhinotrachéite infectuese bovine Fluctuerende asymmetrie bij vleeskippen als een indicator van welzijn Studie van de diversiteit van Mycoplasma hyopneumoniae in het kader van de bestrijding van enzoötische pneumonie bij varkens Pathogenese en bestrijding van Salmonella bij leghennen en vleeskippen Huisvesting van leghennen in verrijkte kooien : preferentie voor legnest- en zitstokdesign, invloed op welzijn en gezondheid, geautomatiseerde gedragsanalyse Biomonitoring van hoest bij het varken : basisinstrument voor processturing Biomonitoring de la toux chez le porc : outil de base pour la conduite du processus Mise au point de méthodes d’analyse multi-résidus de mycotoxines 6
2006 was voor Contractueel Onderzoek opnieuw een zeer moeilijk werkjaar. Op organisatorisch vlak blijft de dienst onduidelijk gesitueerd tussen DG4 van de FOD V.V.V.L. en de Hoge Gezondheidsraad (H.G.R.), hetgeen ongunstig is voor zijn verdere uitbouw. De dienst draaide daarenboven op basis van een minimale personeelsbezetting. Niettemin heeft Contractueel Onderzoek met het lanceren van de oproep 2007 op 15 september 2006 de cyclus 2007 met 10 weken vervroegd, hetgeen het mogelijk maakt de cyclus van de betoelaging van de projecten beter af te stemmen op de boekhoudkundige cyclus van de Overheid. Daarnaast is er sinds 15 september 2006 een website ‘Contractueel Onderzoek’ beschikbaar: www.health.fgov.be/CO_RC. Deze website is nog zeer beperkt, maar zal verder uitgebreid worden zodra de personeelsbezetting dit toelaat. Ook werd er een begin gemaakt met de uitbetaling van de achterstallige saldo’s. Aan deze operatie zal in de loop van 2007 verder worden gewerkt. Er is in maart 2007 een procedure opgestart om bijkomend personeel aan te werven voor onze dienst. De equipe van Contractueel Onderzoek kijkt uit naar deze versterking !
Dr. D. VANDEKERCHOVE
7
8
AVANT-PROPOS
En 2006, deux possibilités ont à nouveau été présentées au monde scientifique afin de demander un subside pour des recherches scientifiques en matière de sécurité alimentaire, de protection de la santé animale et végétale et de bien-être animal: des projets RT (“Targeted Research”) et des déclarations d’intention de projets RF (“Free Research”). La date limite d’introduction des projets était le 1ier mars 2006. Le crédit d’engagement disponible en 2006 s’élevait à 5.626.000 €. La tendance à la baisse par rapport aux années précédentes (6.259.000 € en 2003, 5.870.000 € en 2004 et 5.601.000 € en 2005) s’est donc terminée cette année-ci. Le léger accroissement du crédit d’engagement par rapport à 2005 est cependant dû à l’indexation. Projets RT Les dix thèmes de recherches suivants ont été définis: 1. Développement d'une méthode analytique permettant la détection et la quantification du furane, étude de l’occurrence dans les denrées alimentaires, estimation de l’exposition de la population et étude des mécanismes de contamination des denrées alimentaires par le furane (FURA) 2. Analyse de risque de l’introduction d’organismes nuisibles (y compris les plantes nuisibles non-indigènes) dans le secteur végétal (PRAVEG) 3. Evaluation des risques de transfert de résistance aux antibiotiques de la volaille vers l’homme (ABRISK) 4. Normes de bien-être pour les poulets de chair (WELBROIL) 5. Alternatives pour ou améliorations des expérimentations sur animaux (ALTEVALALTCOMFORT) 6. Développement d’une stratégie globale de détection des organismes génétiquement modifiés dans l’alimentation (GMODETEC) 7. Méthodes alternatives de traitement ou de contrôle des maladies chez les espèces mineures des animaux de rente (MINBEE, MINRABBIT) 8. Développement d’une méthodologie pour l’identification et la caractérisation des nouveaux risques (risques émergents) relatifs à la chaîne alimentaire (EMRISK) 9. Contamination des œufs provenant de poules élevées par des particuliers (CONTEGG) 10. Détection des allergènes alimentaires (DETALL) Au total 23 projets RT ont été introduits (FURA: 2, PRAVEG: 1, ABRISK: 1, WELBROIL: 2, ALTEVAL: 3, ALTCOMFORT: 0, GMODETEC: 1, MINBEE: 1, MINRABBIT: 2, EMRISK: 5, CONTEGG: 1, DETALL: 4) correspondant à un montant total de demandes de subsides de 5.737.129 €. Un Collège d’experts externes a remis, par thème, une opinion argumentée sur les projets RT introduits. Sur base de l’avis émis par le Comité d’évaluation, le Ministre a approuvé 12 projets RT pour un subside total de 2.991.977 €.
9
Déclarations d’intention de projets RF Septante-deux (72) déclarations d’intention de projets RF (représentant un subside demandé de 23.305.901 €) ont été introduites en support de la politique en matière de sécurité alimentaire, de protection de la santé animale et végétale et de bien-être animal. L’évaluation des projets RF a été réalisée en deux phases. Dans la première phase, les déclarations d’intention ont été soumises à une analyse de la pertinence ainsi qu’à une analyse scientifique. L’analyse de la pertinence a été faite sur des documents anonymes par le Comité d’évaluation sur base de trois critères: l’apport pro-actif de la recherche à la politique du SPF, l’apport social de la recherche et l’originalité (la plus-value) de la recherche vis-à-vis des tâches de routine des établissements scientifiques des pouvoirs publics. L’analyse scientifique a été réalisée par les conseillers scientifiques sur base de quatre critères: le niveau scientifique, l’originalité scientifique, la planification des travaux et la faisabilité. Les déclarations d’intention de projets RF ont été classées sur base du résultat de l’analyse de la pertinence. En fonction des moyens financiers disponibles, 11 déclarations d’intention prioritaires ainsi que 3 déclarations d’intention de réserve ont été transférées à la phase suivante. Des projets complets ont ensuite été évalués par un collège d’experts externes. Sur base de l’avis émis par le Comité d’évaluation, le Ministre a approuvé 9 projets prioritaires et 2 projets de réserve pour un montant total s’élevant à 2.516.086 €. Ensuite, à propos de la constatation du ‘bluetongue’ chez des moutons et des bovins en Belgique en été 2006, un projet de 117.937 € à ce sujet a été approuvé. Sur le niveau européen, en 2006, le service Recherche contractuelle a participé à un réseau ERA-NET ainsi qu’à un groupe de travail ayant comme but de démarrer un ERA-NET: -
le ERA-NET EUPHRESCO (phytosanitary research) a été démarré en mai 2006 ; dans ce cadre deux réunions du groupe de travail ont eu lieu ; pour le projet en préparation ERA-NET ANIMAL HEALTH, deux réunions de travail ont eu lieu.
Concernant la diffusion des résultats de recherche, le service Recherche contractuelle a publié 7 brochures de synthèse depuis le dernier rapport annuel, à savoir: -
Etude pour la vaccination pour le contrôle de la rhino-trachéite infectieuse bovine Fluctuerende asymmetrie bij vleeskippen als een indicator van welzijn Studie van de diversiteit van Mycoplasma hyopneumoniae in het kader van de bestrijding van enzoötische pneumonie bij varkens Pathogenese en bestrijding van Salmonella bij leghennen en vleeskippen Huisvesting van leghennen in verrijkte kooien : preferentie voor legnest- en zitstokdesign, invloed op welzijn en gezondheid, geautomatiseerde gedragsanalyse Biomonitoring van hoest bij het varken : basisinstrument voor processturing Biomonitoring de la toux chez le porc : outil de base pour la conduite du processus Mise au point de méthodes d’analyse multi-résidus de mycotoxines
10
De nouveau, l’année 2006 a été une année très difficile pour le service Recherche contractuelle. Sur le plan organisationnel la situation du service entre DG4 de le SPF S.P.S.C.A.E. et le Conseil Supérieur d’Hygiène (C.S.H.) reste imprécis, ce qui est défavorable pour son avancée ultérieure. De plus, le service a fonctionné avec un effectif de personnel minimal. Cependant, en lançant l’appel d’offre 2007, le 15 septembre 2006, la Recherche contractuelle a avancé le cycle de 10 semaines, ce qui permet de mieux faire concorder le cycle de la subvention de projets avec le cycle comptable de l’Autorité. En outre, le service dispose depuis le 15 septembre 2006 d’un site web ‘Recherche contractuelle’: www.health.fgov.be/CO_RC. Ce site web est en ce moment encore très limité, mais sera développé dès que l’effectif du personnel le permettra. Le service a également entamé le paiement des soldes d’arriérés. Cette opération sera poursuivie au cours de 2007. En mars 2007, la procédure a été lancée afin d’engager du personnel supplémentaire pour notre service. L’équipe de la Recherche contractuelle guette ce renfort !
Dr. D. VANDEKERCHOVE
11
12
Overzicht van de projecten geselecteerd in het dienstjaar 2006 Aperçu des projets sélectionnés en année de service 2006 Titel Titre
Overeenkomst Convention
Blz. Page
Voedselveiligheid Sécurité alimentaire RT-06/1 FURA
Développement d'une méthode analytique permettant la détection et la quantification du furane, étude de l’occurrence dans les denrées alimentaires, estimation de l’exposition de la population et étude des mécanismes de contamination des denrées alimentaires par le furane
17
RT-06/3 ABRISK
Antimicrobieel resistente microbiota in braadkuikens : evaluatie van het risico voor de volksgezondheid
18
RT-06/6 GMODETEC
Ontwikkeling van een algemene strategie voor detectie, identificatie en quantificatie van genetisch gemodificeerd materiaal in voedingsproducten en veevoeder
19
RT-06/9 CONTEGG
Contaminatie van eieren afkomstig van kippen gehouden bij particulieren
20
RT-06/10 DETALL
Harmonisation et validation de différentes méthodes analytiques d'allergènes disponibles sous forme de tests commerciaux dans les aliments préemballés – soutien à l'élaboration d'une stratégie de gestion du risque lié à la contamination croisée lors de la transformation alimentaire
22
RF-6174
Normalisation des méthodes d’analyse des allergènes alimentaires
23
RF-6178
Molecularly Imprinted Polymers (MIPs) als alternatieve opzuiveringtechniek voor voedingsmatrices bij het opsporen van contaminanten Perfluoralkyl chemicaliën in de voedselketen: een beleidsondersteunende risico-analyse (PERFOOD)
24
Klassieke en nieuwe decontaminatietechnieken voor verse groenten: consequenties naar microbiologische veiligheid, nutritionele kwaliteit en chemische veiligheid
26
RF-6181
RF-6183
13
25
Blz. Page
Sanitair beleid Politique sanitaire RT-06/2 PRAVEG
Pest Risk Analyse van schadelijke organismen in de plantaardige sector
27
RT-06/7 MINBEE
Naar een uniforme Belgische strategie voor de bestrijding van Varroa sp. op basis van biologische, biotechnische en alternatieve middelen
28
RT-06/7 MINRABBIT
Identification moléculaire des bactéries impliquées dans l’entéropathie épizootique du lapin européen (Oryctolagus cuniculi) et développement d’une prophylaxie vaccinale
29
RT-06/8 EMRISK
Développement d’une plate-forme DNA array pour le diagnostic combiné de maladies virales et bactériennes : validation dans le cadre de la surveillance épidémiologique de maladies émergentes chez les suidés sauvages et domestiques (SUIDARRAY)
30
RF-6173
Identification de facteurs de virulence et d’adaptation des souches d’influenza aviaire dans le cadre du risque de pandémie de type H5N1 (AI-DAPT)
31
RF-6175
Validatie van de diagnostische testen voor het opsporen van Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP)
32
RF-6176
Bepaling van de besmettingsgraad van Toxoplasmose in de Belgische landbouwbedrijven
34
RF-6177
Ontwikkeling en implementatie van een moleculair diagnostisch platform voor de detectie en de epidemiologische tracering van zoönotische transmissies van Chlamydophila psittaci van vogels naar de mens Modélisation spatio-temporelle de la dynamique d’infection à Mycobacterium bovis en Belgique (DYNATUB)
35
RF-6185
Risque de transmission zoonotique des norovirus : étude intégrant l’homme, les animaux domestiques et la chaîne alimentaire
38
RF-6186
De rol van stress in de heruitscheiding van Salmonella door varkens
39
RF-6187
Ondersteuning van een efficiënt Belgisch bewakingsprogramma voor bluetongue virus door pathogenetisch, epidemiologisch en entomologisch onderzoek van de Belgische bluetongue epidemie en ontwikkeling van diagnostische methoden
40
RF-6182
14
37
Blz. Page
Dierenwelzijn Bien-être animal RT-06/4 WELBROIL
Welzijnsnormen bij vleeskippen
43
RT-06/5 ALTEVAL 1
Validation de techniques ELISA et spectrométriques pour la détection de phycotoxines en lieu et place du test biologique sur souris
44
RT-06/5 ALTEVAL 3
Etude in vitro des paramètres associés à la virulence du parasite Toxoplasma gondii, au sein de la cellule épithéliale intestinale
45
15
16
VOEDSELVEILIGHEID – SECURITE ALIMENTAIRE RT – 06/1 FURA Développement d’une méthode analytique permettant la détection et la quantification du furane, étude de l’occurrence dans les denrées alimentaires, estimation de l’exposition de la population et étude des mécanismes de contamination des denrées alimentaires par le furane. Subside : 398.680 EUR Durée : 36 mois PROGRAMME GENERAL : Ce projet propose d’étudier le problème de la présence du furane dans les denrées alimentaires. Le furane est une petite molécule organique classée carcinogène de type II par l’IARC (Agence Internationale pour la Recherche sur le Cancer). Il se forme dans les denrées alimentaires ayant subi un traitement thermique dans un emballage hermétique (boîtes de conserve, bocaux). Grâce à l’optimisation et la validation de méthodes analytiques telle que la SPME- (Solid Phase Micro Extraction) ou la headspace-GC-MS, le furane sera dosé dans une cinquantaine de denrées alimentaires disponibles en Belgique, à raison de 10 échantillons par denrée alimentaire choisie. D’autre part, le mécanisme de formation du furane dans les denrées alimentaires fera l’objet d’une étude approfondie à partir des précurseurs potentiels de la formation du furane (vitamine C, hydrates de carbone, protéines, lipides, beta-carotène) soumis à différents traitements thermiques. Les données récoltées permettront d’évaluer l’exposition de la population belge, et sur base des données toxicologiques concernant le furane et des données de consommation, d’évaluer le risque, pour la population belge, lié à l’ingestion du furane présent dans les denrées alimentaires. Enfin, des recommandations seront émises, en ce qui concerne l’échantillonnage, le procédé de production (y inclus des options de gestion), l’aspect analytique, les habitudes alimentaires, ainsi que des propositions de normes (à partir des études toxicologiques (effet NOAEL) et des habitudes alimentaires. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : G. MAGHUIN-ROGISTER - ULg – promoteur E. DE PAUW - ULg C. SAEGERMAN - ULg N. DE KIMPE - UGent B. DE MEULENAER - UGent Collaborateurs : H. VAN OYEN - ISP B. DUQUESNE - FUSAGx LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au faculté de Médecine Vétérinaire, département des sciences des denrées alimentaires. Secteur analyse, Centre d’Analyse des Résidus en Traces (CART), ULg, et au Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Vakgroep Organische Scheikunde en Vakgroep Voedselveiligheid en Voedselkwaliteit, UGent. 17
RT-06/3 – ABRISK Antimicrobieel resistente microbiota in braadkuikens: evaluatie van het risico voor de volksgezondheid. Toelage : 299.989 EURO Duur : 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA De doelstelling van dit project is om ten eerste een breed beeld te krijgen van het voorkomen van resistentie bij indicator bacteriën in de intestinale microbiota van braadkuikens en op hun karkassen om aldus adviezen te kunnen formuleren betreffende het opzetten van statistisch relevante monitoringsystemen en anderzijds om een risico evaluatie uit te voeren. Vervolgens zullen de mogelijkheden van transfer van cefalosporine resistentie van E. coli van pluimvee naar Salmonella en naar humane Enterobacteriaceae voor de volksgezondheid nagegaan worden door de genen, hun lokalisatie en mobiliteit te bepalen. Voor een aantal mobiele elementen zal de transfer frequentie in een model voor de humane darm worden bepaald. Deze meer gedetailleerde gegevens zullen eveneens in het kwantitatief risico analyse model ingepast worden en zullen toelaten om voor deze specifieke problematiek een accurate risicoevaluatie uit te voeren. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : B. BUTAYE - CODA – promotor L. HERMAN – ILVO M. HEYNDRICKX – ILVO J. DE WULF – UGent B. CATRY – UGent F. HAESEBROUCK –UGent Medewerkers: K. GRIJSPEERDT - ILVO J. GORIS - ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Centrum voor Onderzoek in diergeneeskunde en Agrochemie te Ukkel, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, eenheid Technologie en Voeding, te Melle, de vakgroep Voortplanting, Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde en de vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten van de Faculteit Diergeneeskunde van de UGent te Merelbeke.
18
RT 06/6 GMODETEC Ontwikkeling van een algemene strategie voor detectie, identificatie en quantificatie van genetisch gemodificeerd materiaal in voedingsproducten en veevoeder Toelage : 400.000 EURO Duur : 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA In dit project zal een strategie uitgewerkt worden waarbij op basis van een comparatieve analyse van alle momenteel beschikbare officiële DNA sequenties van GGO’s, PCR methoden ontwikkeld worden voor de detectie van de genotificeerde recombinant-DNA sequenties. Een mathematisch beslissingsmodel zal uitgewerkt worden dat, op basis van de analyse resultaten, gerichte identificatie en kwantificatie mogelijk moet maken van het transgeen materiaal aanwezig in het product. Dergelijke strategie laat toe een GGO detectie model uit te werken voor alle GGO lijnen waarvan de nodige en voldoende informatie voorhanden is (in het bijzonder DNA sequenties). Daarnaast zal eveneens een strategie uitgewerkt worden die toelaat een zogenoemd “GGO paspoort” van een product te ontwikkelen, gebruik makend van methodes die momenteel toegepast worden bij zogenoemde “totaal genome analysis” van een organisme. Door een gepaste keuze van referentiepunten zal een beeld gegenereerd worden van de verzameling van alle transgene DNA sequenties aanwezig in het product. Het mathematisch beslissingsmodel uitgewerkt voor de toegelaten GGO’s zal dan uitgebreid worden tot een model dat toelaat een beeld te krijgen van de algemene GG-samenstelling van het DNA geïsoleerd uit het product. De aanwezigheid van niet-geautoriseerde transgene lijnen, kan opgespoord worden door vergelijking met ‘fingerprints’ van de transgene sequenties aanwezig in toegestane GGO. De ‘GGO paspoort’ strategie laat toe op een uniforme wijze een algemeen GGO detectie model uit te werken, dat in mindere mate afhankelijk is van de beschikbare informatie inzake de GGO enerzijds, en anderzijds de flexibiliteit bezit om een ruimer aantal referentiepunten op te nemen in de analyses. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : M. SNEYERS – WIV – coördinator G. BERBEN – CRA-W M. DE LOOSE – ILVO Medewerkers : F. DEBODE – CRA-W I. TAVERNIERS – ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Afdeling Bioveiligheid en Biotechnologie (WIV-SBB) te Brussel, het Centre Wallon de Recherches Agronomiques, Département Qualité des Productions Agriocles (CRA-W) te Gembloux, en het Instituut voor Landbouw - en Visserijonderzoek, Eenheid Technologie en Voeding (ILVO, T&V) te Melle.
19
RT – 06/9 CONTEGG Contaminatie van eieren afkomstig van kippen gehouden bij particulieren Toelage: 200.000 EURO Duur : 12 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Ten eerste zal een geografisch representatieve staalname van eieren over gans België gebeuren en zal de chemische contaminatie, met name het gehalte aan metalen en aan persistente toxische verbindingen (dioxines, PCBs en pesticiden), van de eieren bepaald worden. In welbepaalde gevallen zullen er bijkomende contaminantia, zoals mycotoxines, polyaromatische koolwaterstoffen (PAHs), gebromeerde vlamvertragers en dioxines, en fluorverbindingen, geanalyseerd worden. Seizoensvariaties zullen bepaald worden aan de hand van bemonsteringen tijdens de lente en de herfst. Ten tweede zal er een enquête uitgevoerd worden bij de particulieren, die eieren produceren, om informatie omtrent de kippenteelt (voeding, areaal, ras, eiproductie en andere specifieke teelteigenschappen) in te zamelen. Bovendien zal via de analyse van grond - en voerstalen nagegaan worden of er een verband bestaat tussen de gehaltes aan contaminantia in eieren en in bodems en ook of de bodemcontaminatie bepalend is voor de overdracht van contaminantia uit het milieu naar de eieren. Dit vereist de gelijktijdige staalname van bodemmateriaal en eieren. Via asbepalingen in excreta kan ingeschat worden hoe groot de grondinname door de kippen is. Het risico voor de volksgezondheid zal ingeschat worden, rekening houdend met het consumptieniveau van dergelijke eieren. Ten slotte zullen er ook voorstellen geformuleerd worden voor de reductie van de contaminatie en van het risico hieraan verbonden. Deze voorstellen worden eveneens beoordeeld op hun haalbaarheid. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : L. GOEYENS – WIV – Projectcoördinator L. PUSSEMIER – CODA G. MAGHUIN-ROGISTER – ULg E. DE PAUW – ULg H. NEELS - UA S. DE HENAUW – UGent X. GELLYNCK, UGent Medewerkers : L. DE TEMMERMAN - CODA N. WAEGENEERS - CODA M.-L. SCIPPO - ULg G. EPPE - ULg A. COVACI - UA C. MATTHIJS - UGent
20
PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitvoerd in -
het WIV te Brussel (Sectie 1) het CODA te Tervuren (Sectie 2) de Fac. de Médecine Vétérinaire, ULg, te Sart Tilman (Sectie 3) de Fac. FBD, Dept. Farmaceutische Wetenschappen , UA, te Wilrijk (Sectie 4) de Fac. Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, UGent, te Gent (Sectie 5) en de Fac. Bio-ingenieurswetenschappen, UGent, te Gent (sectie 6)
21
RT – 06/10 DETALL Harmonisation et validation de différentes méthodes analytiques d’allergènes disponibles sous forme de tests commerciaux dans les aliments préemballés – soutien à l’élaboration d’une stratégie de gestion du risque lié à la contamination croisée lors de la transformation alimentaire Subside : 176.882 EURO Durée : 24 mois PROGRAMME GENERAL L’objectif de cette recherche vise à : - identifier les méthodes analytiques disponibles sous forme de tests commerciaux. - élaborer un protocole de validation reconnu à l'échelle nationale et internationale. - générer et comparer les résultats expérimentaux quant à la validation des méthodes d'analyse pour les allergènes cibles. - évaluer la prévalence des allergènes non-déclarés dans les aliments disponibles sur le marché belge et européen Cette étude vise à harmoniser une procédure de validation afin de pouvoir comparer les résultats obtenus par différents tests disponibles commercialement. Pour cette recherche, quatre allergènes seront sélectionnés : les protéines d'œufs, les protéines de lait avec comme marqueurs la caséine et la β-lactoglobuline, et le gluten. La première étape de ce projet visera à définir et caractériser un standard de référence en partenariat avec Santé Canada ainsi que d'autres organismes internationaux (IRMM : JRC et US FDA) et d'harmoniser la procédure de validation et de quantification. Différents kits commerciaux de type ELISA seront comparés sur base de cette procédure. Neuf laboratoires seront impliqués dans l'évaluation des performances des kits. La validation impliquera aussi bien des échantillons alimentaires fortifiés artificiellement que des aliments "modèles" fortifiés dans des conditions simulant la production industrielle. Le projet sera conclu par une étude de marché afin de déterminer l'état de la déclaration des allergènes ciblés sur l'étiquette des aliments préemballés. Les échantillons positifs seront confirmés par LC-MSMS. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : Ph. DELAHAUT – C.E.R. – Promoteur Collaborateurs : E. ANKLAM - IRRM G. MAGHUIN-ROGISTER - CART - ULg D. BAEYENS – ULB LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au Laboratoire d’Hormonologie, C.E.R. Groupe, Marloie.
22
RF – 6174 Normalisation des méthodes d’analyse des allergènes alimentaires. Subside : 125.000 EURO Durée : 12 mois PROGRAMME GENERAL La détection des allergènes présents en quantité même minimes dans les aliments constitue un important problème d’actualité en santé publique. En vue d’assurer un étiquetage informatif, pertinent et fiable, une stratégie adéquate de détermination des protéines allergènes dans les denrées alimentaires est indispensable. La situation actuelle en matière d’analyse des allergènes alimentaires est complexe voire anarchique : de nombreuses trousses diagnostiques sont disponibles sur le marché. La plupart sont de type ELISA. Mais les résultats obtenus au moyen de ces kits sont peu exacts et peuvent être contradictoires lorsque plusieurs laboratoires utilisent des systèmes différents. Une harmonisation est donc indispensable. Elle devrait être basée sur une stratégie en deux temps : (1) dépistage au moyen de kits ELISA ; (2) confirmation basée sur une méthode d’analyse quantitative des protéines allergènes par spectrométrie de masse. Une étude de faisabilité est possible grâce à une méthode de quantification absolue reposant sur l’utilisation de peptides synthétiques en tant que standards internes qui sont introduits en concentrations connues dans l’échantillon ou dans un extrait de ce dernier enrichi en allergènes. Ces peptides synthétiques marqués au moyen d’isotopes stables se comportent comme des peptides indicateurs produits lors de la protéolyse des protéines allergènes. L’analyse est effectuée par chromatographie liquide couplée à la spectrométrie de masse en tandem en mode Selected Reaction Monitoring (SRM). Cette méthode simple et sensible sera suivie par une validation complète. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : G. MAGHUIN-ROGISTER – ULg - Promoteur E. DE PAUW - ULg M.-L. SCIPPO – ULg Collaborateurs : Ph. DELAHAUT - C.E.R., Marloie E. ANKLAM – IRMM - JRC, Geel S. BEN REJEB - Santé Canada – Ottawa
23
RF – 6178 Molecularly Imprinted Polymers (MIPs) als alternatieve opzuiveringstechniek voor voedingsmatrices bij het opsporen van contaminanten. Toelage : 308.586 EURO Duur : 36 maanden ALGEMEEN ¨PROGRAMMA Vaste fase extractie gebaseerd op moleculaire herkenning, zoals de immunoaffiniteitskolommen (IAK), resulteert in uiterst zuivere monsterextracten waardoor storende matrixinterferenties in de uiteindelijke scheiding/detectie/ kwantificatiestap tot een absoluut minimum gereduceerd worden. Echter antilichaam-productie is een langdurig en duur proces, waarbij een geslaagde uitkomst heel onzeker is. De bedoeling van dit projectvoorstel is om een alternatief aan te bieden onder de vorm van molecularly imprinted polymers (MIPs). MIPs zijn synthetische polymeermaterialen met specifieke holtes ontworpen voor een sjabloonmolecule waardoor ze een gelijkaardige selectiviteit hebben als antilichamen. MIPs hebben echter een betere hanteerbaarheid en stabiliteit en ze zijn goedkoper en gemakkelijker te produceren. In het project zullen MIPs ontwikkeld worden voor mycotoxinen (deoxynivalenol [DON] en fumonisine B1 [FUM]) en voor een/de fluoroquinolone(s). Drie polymerisatiemethodes zullen uitgetest worden, namelijk de bulk-, neerslag- en emulsie-polymerisatie. De meest geschikte sjabloonmoleculen zullen geselecteerd worden, als ook de meest geschikte combinatie van functioneel monomeer, cross-linker, porogeen solvent en polymerisatie-initiator en dit voor zowel een/de fluoroquinolone(s) als voor DON en FUM. De toepasbaarheid van de ontwikkelde MIPs zal getest worden in 3 systemen: 1. in HPLC-kolommen 2. in vaste fase extractiekolommen 3. in optische sensorsystemen. Volledige analyseprocedures (extractie + MIP opzuivering + massaspectrometrische detectie/kwantificatie) voor fluoroquinolones in melk en eieren, DON in tarwe en FUM in maïs zullen ontwikkeld en gevalideerd worden aan de hand van criteria voorgeschreven in de meest recente Europese regelgevingen inzake contaminantenanalyse ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : C. VAN PETEGHEM – Projectcoördinator S. DE SAEGHER- UGent L. HERMAN – ILVO - T&V Medewerkers : E. DAESELEIRE – ILVO – T&V PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd in het Laboratorium voor Bromatologie van de Universiteit Gent, te Gent, en in de Eenheid Technologie & Voeding van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), te Melle.
24
RF – 6181 Perfluoralkyl chemicaliën in de voedselketen: een beleidsondersteunende risico-analyse (PERFOOD) Toelage : 550.000 EURO Duur : 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Controle en risico-analyse van de voedselketen van boerderij tot primaire levensmiddelen is cruciaal. Recente publicaties tonen het mondiaal verspreid karakter van perfluorverbindingen aan. Zelfs tot in de Arctische gebieden worden deze inerte moleculen aangetroffen. De manier waarop ze worden verspreid in het milieu en de voedselketen is nog steeds grotendeels een raadsel, waarbij bestaande verspreidingsmodellen tekort schieten. Gezien de nadelige gevolgen voor de volksgezondheid is het noodzakelijk de verspreiding via de voedselketen in kaart te brengen en een adequate risicoanalyse uit te voeren. Initiële studies over het voorkomen van deze stoffen in rivierpaling tonen extreem hoge concentraties in de lever. Wat de gehalten zijn in het spierweefsel is op dit moment nog niet duidelijk. België heeft (als chemieland bij uitstek) wereldwijd een leidinggevende positie gespeeld in de productie van deze chemicaliën (het Europese productiecentrum van PFOS is/was gevestigd in Zwijndrecht – 3M plant). Onze lokale blootstelling via lucht, water, bodem en voeding is waarschijnlijk groter dan de in ons omringende landen. Nergens ter wereld is de blootstelling van de bevolking via de voedselketen in kaart gebracht. België kan hier een leidinggevende positie spelen voor het afleiden van veilige normen in voeding en het evalueren van de voornaamste blootstellingsroutes. Het inschatten van de blootstellingsniveaus is cruciaal om aan correcte risico-analyse te doen. De volksgezondheid en de economie staan hier op het spel. Dit project levert een kwantitatief model aan dat de risico’s van blootstelling aan deze persistente stoffen voor de volksgezondheid karakteriseert. De bijdrage van de belangrijkste eetwaren en voedselketens wordt in kaart gebracht. Op basis van deze informatie kunnen normen worden afgeleid, zonodig maatregelen worden genomen om blootstellingsroutes in te dijken en eventueel bijkomende beleidsmaatregelen te treffen (bvb. naar analogie met het consumptieverbod van in het wild gevangen paling). ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : W. DE COEN – EBT - UA – Projectcoördinator P. BOLS - UA F. LEMIERE - UA B. MAES - UA J. ROBBENS – UA Medewerkers: Aan te werven PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Labo Ecofysiologie, Biochemie en Toxicologie (EBT), op het Departement Scheikunde en op het Departement Biologie-Industrieel Onderzoeksfonds, van de Universiteit Antwerpen, te Antwerpen. 25
RT-6183 Klassieke en nieuwe decontaminatietechnieken voor verse groenten: consequenties naar microbiologische veiligheid, nutritionele kwaliteit en chemische veiligheid Toelage : 205.495 EURO Duur : 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA De hedendaagse consument is meer en meer op zoek naar verse, gezonde en additiefvrije voeding met een groot gebruiksgemak. Een typisch voorbeeld van deze producten zijn vers versneden, evenwichtsgemodificeerde verpakte groenten. Omwille van de hoge initiële microbiële besmettingsgraad is het toepassen van een decontaminatiestap aangewezen om de veiligheid en de houdbaarheid van deze producten te garanderen. Traditioneel maakt de industrie gebruik van natriumhypochloriet. Met deze techniek zijn echter een aantal nadelen verbonden zoals de beperkte efficiëntie bij een hoge organische belasting en de potentiële vorming van schadelijke nevenproducten. Het doel van dit project is om het decontaminerend vermogen van een vijftal technieken te onderzoeken in minimaal behandelde groenten. De bestudeerde technieken zijn wassen met water (referentie), onderdompelen in natriumhypochloriet oplossing (klassieke behandeling), geëlektrolyseerd oxiderend water en perazijnzuur oplossing en contact met gasvormig chloordioxide. Verder wordt het effect van deze technieken nagegaan op de houdbaarheid en de sensorische kwaliteit. Aangezien groenten een belangrijke bron zijn van essentiële nutriënten zoals vitamines, polyfenolen en andere anti-oxidantia, wordt tevens het effect onderzocht op de nutritionele kwaliteit. Als gevolg van het behandelen van de groenten met chloorbevattende agentia worden er mogelijkerwijs schadelijke desinfectienevenproducten gevormd. De decontaminatiebehandelingen worden dan ook geoptimaliseerd om de chemische veiligheid en de nutritionele kwaliteit van deze producten te garanderen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : J. VAN CAMP – UGent - Projectcoördinator B. DE MEULENAER - UGent F. DEVLIEGHERE – UGent Medewerkers : Aan te werven PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Universiteit Gent, Vakgroep Voedselveiligheid en Voedselkwaliteit, Onderzoeksgroep voor Levensmiddelenchemie en Humane Voeding te Gent.
26
SANITAIR BELEID – POLITIQUE SANITAIRE RT – 06/2 – PRAVEG Pest Risk Analyse van schadelijke organismen in de plantaardige sector. Toelage : 299.756 EURO Duur : 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het voorgestelde onderzoek heeft tot doel om op basis van “Pest Risk Analysis” (PRA), het beleid de nodige instrumenten toe te reiken voor het opstellen van controleprogramma’s van een aantal schadelijke organismen. “Pest Risk Analysis” omvat “Pest Risk Assessment” en “Pest Risk Managment”. De PRA’s dienen opgesteld te worden op basis van EPPO standaard PM5/3, een “Pest Risk Assessment” document dat aan de hand van een vragenlijst uitsluitsel geeft over het potentieel belang van een schadelijk organisme voor een welbepaalde regio. Het voorgestelde onderzoek zal, onder andere aan de hand van bestaande literatuurgegevens, de vragen uit deze lijst voor de verschillende schadelijke organismen zo accuraat mogelijk beantwoorden. Afhankelijk van het schadelijk organisme en de daarvoor nog niet gekende informatie is het doel om in deze PRA’s informatie te bekomen over de detectie, de biologie (groeisnelheid, verspreiding, overleving, aanpassingsmogelijkheden), de huidige geografische verspreiding, de potentiële waardplanten, de beheersingsmogelijkheden en de transportwegen van de organismen. Gecombineerd met de literatuurinformatie moeten de onderzoeksresultaten toelaten om een volledig risico assessment te maken op basis van de betreffende EPPO standaard. Aan de hand daarvan kan het beleid de nodige maatregelen treffen ter voorkoming van de insleep of ter uitroeiing of inperking van de onderzochte schadelijke organismen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : M. MAES – ILVO – Projectcoördinator J.-C. GREGOIRE – ULB C. BRABARD – UCL G. MAGHY – FUSAGx Medewerkers: K. HEUNGENS – ILVO N. VIAENE – ILVO J. VAN VAERENBERGH – ILVO H. CASTEELS - ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Instituut voor Landbouw - en Visserijonderzoek, Eenheid Plant /gewasbescherming, te Merelbeke, het Département Lutte biologique et Ecologie spatiale (LUBIES), ULB, te Brussel, de Unité de Phytopathologie (FYMY), UCL, te Louvainla-Neuve, en het Laboratoire d’Ecologie –unité Sol-Ecologie-Territoire, FUSAGx, te Gembloux. 27
RT – 06/7 MINBEE Naar een uniforme Belgische strategie voor de bestrijding van Varroa sp. op basis van biologische, biotechnische en alternatieve middelen Toelage : 150.000 EURO Duur : 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Ten einde de algemene vraagstelling omtrent de verhoogde bijensterfte in België met wetenschappelijke argumenten te onderbouwen zullen de onderzoekers de mogelijkheden van hun onderzoeksgroepen te bundelen. Via de inrichting van 4 experimentele bijenstanden van telkens 20 gestandaardiseerde bijenvolken, respectievelijk geplaatst in een agrarisch gebied, een geürbaniseerd gebied, een fruitteeltgebied en een natuurgebied, kunnen we vergelijkend onderzoek verrichten betreffende het op punt stellen (ook technisch verbeteren) van het alternatief gebruik van mierenzuur in combinatie met oxaalzuur, tot en met de erkenningsprocedures ter zake. Deze proeven in de praktijk zullen toelaten de waarachtigheid van de werkhypothese, nl dat vooral de varroase en de secundaire infecties verantwoordelijk zijn voor de verzwakking van de bijenstapel, na te gaan. In het laboratorium zullen de onderzoekers de effecten van de zuren zowel op de bijen als op de mijten fundamenteel onderzoeken: - ethologisch, effecten op het gedrag, het oriëntatievermogen - metabolisch, het al dan niet ontstaan van resistentiemechanismen - zintuig fysiologisch, effecten op de receptoren, geur, smaak, functionele en (of) morfologische veranderingen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : F.J. JACOBS –UGent – Projectcoördinator E. HAUBRUGE – FUSAGx Medewerkers : D. DE GRAAF - UGent E. DE PAUW - C.A.R.T. - ULg PLAATS VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd in het Laboratorium voor Zoofysiologie, UGent, te Gent, en in de Unité d’Entomologie fonctionelle et évolutive, FUSAGx, te Gembloux.
28
RT – 06/7 MINRABBIT Identification moléculaire des bactéries impliquées dans l’entéropathie épizootique du lapin européen (Oryctolagus cuniculi) et développement d’une prophylaxie vaccinale. Subside : 300.000 EURO Durée : 36 mois PROGRAMME GENERAL Les objectifs globaux du projet sont : purification de sous-fractions de TEC3 reproduisant fidèlement l’EEL ; inventaires et comparaison des flores bactériennes totales présentes dans ces fractions et dans les contenus digestifs d’animaux expérimentaux morts en phase aiguë d’EEL, par analyses des ARN ribosomiaux 16S ; développement de stratégies pour la mise en culture des espèces bactériennes au départ des inoculums purifiés ; inoculation de lapins au départ de ces espèces bactériennes ; induction d’une immunité-spécifique au moyen de ces espèces bactériennes et développement de vaccins.
ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : D. MARLIER – ULg – Promoteur J. MAINIL - ULg COLLABORATEURS : A recruter LIEU D ‘EXECUTION DES RECHERCHES : Le projet est exécuté dans les secteurs Médecine des Oiseaux, Lagomorphes et Rongeurs (MOLR) et Bactériologie du Département des Maladies Infectieuses et Parasitaires, Faculté de Médecine Vétérinaire, ULg.
29
RT – 06/8 EMRISK Développement d’une plate-forme DNA array pour le diagnostic amboné de maladies virales et bactériennes : validation dans le cadre de la surveillance épidémiologique de maladies émergentes chez les suidés sauvages et domestiques (SUIDARRAY) Subside : 249.853 EURO Durée : 24 mois PROGRAMME GENERAL Ce projet a pour objet de développer et valider un système de détection et d’identification multiple permettant le diagnostic différentiel de maladies virales et bactériennes d’intérêt chez le suidé domestique et sauvage (porc, sanglier). Pour atteindre cet objectif, les chercheurs se limiteront dans un premier temps à 2 infections virales et 2 infections bactériennes : -
la peste porcine classique causée par le virus CSFV (Classical Swine Fever Virus), la peste porcine africaine due à l’African Swine Fever Virus (ASFV), la brucellose (Brucella suis et spp.) et la tularémie (Fransicella spp.).
Pour garantir le diagnostic différentiel de ces 4 infections, il faut ajouter des agents qui sont connus pour interférer dans le diagnostic des agents cibles, à savoir : -
les Pestivirus BVDV (Bovine Virus Diarrhoea Virus) et BDV (Border Disease Virus) qui interfèrent dans le diagnostic de la peste porcine classique, Yersinia enterocolitica serotype 0:9, qui interfère dans le diagnostic de la Brucellose (surtout) et de la tularémie.
ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : P. WATTIAU – CERVA – Promoteur M. TIGNON – CERVA K. WALRAVENS – CERVA F. KOENEN – CERVA Collaborateurs : A recruter LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au Centre d’Etude et de Recherches Vétérinaires et Agrochimiques (CERVA), Uccle.
30
RF – 6173 Identification de facteurs de virulence et d’adaptation des souches d’influenza aviaire dans le cadre du risque de pandémie de type H5N1 (AI-DAPT) Subside : 373.605 EURO Durée : 36 mois PROGRAMME GENERAL Le but de ce projet est d’étudier la base moléculaire pour la virulence et les facteurs d’adaptation à l’hôte et d’établir des modèles de caractérisation phénotypiques in vitro des souches d’influenza. Pour cela, nous nous focaliserons sur une série de modèles expérimentaux d’adaptation (en souris, canards et lignées cellulaires). Les alignements et comparaisons de séquences devraient nous permettre d’identifier les mutations se produisant durant le processus d’adaptation tandis que l’analyse du comportement biologique en différents systèmes cellulaires devrait nous permettre de phénotyper les virus obtenus. Certains déterminants moléculaires de spectre d’hôte et de virulence ont été identifiés, mais des modèles étudiant la plasticité de ces caractères font actuellement défaut {Fislova, 2005} et le lien entre la structure et la fonction n’est pas toujours clairement établi. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : T. VAN DEN BERG – CERVA – Promoteur B. LAMBRECHT – CERVA S. VAN BORM – CERVA Collaborateurs : M. STEENSELS - CERVA LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au Centre d’Etude et de Recherches Vétérinaires et Agrochimiques (CERVA), à Uccle.
31
RF – 6175 Validatie van de diagnostische testen voor het opsporen van Mycobacterium avium subspecies paratuberculosis (MAP) Toelage : 160.000 EURO Duur : 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Paratuberculose is een infectieuze aandoening bij herkauwers die o.a. bij runderen chronische diarree met onvermijdelijke sterfte tot gevolg heeft. Een serologische screening van 1500 melkveebedrijven in België toonde dat ruim 30 % van de melkveebedrijven met paratuberculose te maken hebben; het gemiddeld aantal besmette koeien bedroeg 1.1 %. Door de langdurige incubatietijd (jaren) en de eigenschap van de bacterie om in de omgeving goed te kunnen overleven, is de diagnose, de bestrijding en de uiteindelijke uitroeiing van paratuberculose op een bedrijf zeer moeilijk en vereist meestal een jarenlange inspanning. Ook de huidige diagnostische methodes (gamma-interferonbepaling, antistoffenbepaling, kleuring, bacteriekweek en PCR) laten niet altijd toe een snelle (i.e. tijdige) diagnose te stellen. Op een bepaald ogenblik in het verloop van de ziekte, mogelijks voor het verschijnen van klinische symptomen, wordt MAP niet alleen in de feces maar ook in de melk uitgescheiden. De aanwezigheid van MAP in de rauwe melk wordt door sommigen in verband gebracht met een van de oorzaken van de ziekte van Crohn bij de mens. In overleg met de landbouworganisaties en de zuivelindustrie werd een Belgisch bestrijdingsprogramma opgestart met als voornaamste doelstelling de verwijdering van seropositieve dieren uit de veestapel en het handelscircuit. Voor dit bestrijdingsprogramma werd een monitoringsschema uitgewerkt en werden diagnostische methodes gekozen. Op wetenschappelijk vlak zijn er echter nog heel wat hiaten in de kennis en zou het bestrijdingsprogramma aan efficiëntie winnen met de uitwerking van de meest geschikte methodologie. De doelstellingen van dit project situeren zich in dit kader. Samenvattend beoogt dit project methodes aan te reiken voor de epidemiologische opvolging van de melkveebedrijven. Om dit doel te bereiken zal gebruik gemaakt worden van de seropositieve koeien die gedetecteerd werden via het reeds uitgevoerde bestrijdingsprogramma. Dit biedt een unieke kans om op veldmonsters de waarde van de verschillende methodes m.b.t. de kiemuitscheiding in melk en feces (kleuring, kweek, PCR) te toetsen zowel op het niveau van de koe als mogelijks op niveau van de tankmelk (PCR). Rekening houdend met de seroprevalentie per bedrijf kan bovendien nagegaan worden wat het effect is van de verdunning (grote of kleine melkplas) op het detectieniveau. Tot op heden is ook niet gekend wat het verlies aan gevoeligheid is van de antistoffenbepaling (ELISA) op melk t.o.v. het serum. In het project zal ook oriënterend aandacht besteed worden aan nieuwe methodes voor diagnose (ELISA met nieuwe antigenen), kwantificering van uitscheiding (kwantitatieve real-time PCR) en moleculaire typering. Tenslotte zal het project een bank met goed gedocumenteerd referentiemateriaal van veldmonsters en veldstammen oprichten wat de evaluatie van methodes in de toekomst moet vereenvoudigen
32
ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : L. HERMAN - ILVO – Projectcoördinator K. WALRAVENS - CODA M. GOVAERTS – CODA L. DE MEULEMEESTER - DGZ Vlaanderen Medewerkers : G. VLAEMYNCK - ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Instituut voor Landbouw - en Visserijonderzoek, Eenheid Technologie en Voeding, te Melle, op het CODA, Afdeling Bacteriële Ziekten en Immunologie, te Ukkel, en in Dierengezondheidszorg Vlaanderen, op de afdeling Gezondheidszorg herkauwers, te Torhout.
33
RF-6176 Bepaling van de besmettingsgraad van Toxoplasmose in de Belgische landbouwbedrijven Toelage : 210.000 EURO Duur : 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Dit project beoogt het in kaart brengen van de prevalentie van Toxoplasmose, i.h.b. bij varkens en schapen, daar deze dieren zeer vatbaar zijn voor infectie met de parasiet. In het eerste luik van de studie zullen biggen en lammeren experimenteel geïnfecteerd worden om positieve controles (serologisch en weefsel) te generen. Hiermee zullen serologische detectietechnieken op punt gesteld worden zoals een ELISA en een gemodificeerde agglutinatietest. Naast antigenspecifieke antilichaamrespons zal ook gekeken worden naar antigenspecifieke inductie van cytokines. Anderzijds zal ook nagegaan worden of infectieuze parasieten kunnen worden aangetroffen in het spierweefsel van deze geïnfecteerde dieren. De isolatiemethode voor weefselcysten zal hier in de eerste plaats verfijnd worden om een betere aanzuivering van cysten te bekomen. De aanwezigheid van de infectieuze parasiet zal gedetecteerd worden m.b.v. een real-time PCR en PCR-ELISA, en zal vergeleken worden met inoculatie in muizen (bio-assay). De correlatie tussen seropositiviteit, cytokineinductie en infectiviteit van besmet vlees kan aldus nagegaan worden In het tweede luik van de studie zullen de hierboven ontwikkelde technieken eerst op kleine schaal uitgetest worden bij varkens en schapen op landbouwbedrijven om de ontwikkelde diagnostische technieken op basis van serologie, cytokine inductie of genetische detectie van de parasiet te valideren. Naast de serologische tests zullen ook cytokine tests worden uitgevoerd, als blijkt dat deze tijdens de experimentele infectie op een gevoelige manier kunnen worden aangetoond. De aanwezigheid van de parasiet zal bij vleesstalen van deze dieren nagegaan worden. Hieruit zal een test weerhouden worden voor een screening op grote schaal. Voor de screening op grote schaal zullen serumstalen verzameld worden bij slachterijen op het ganse Belgische grondgebied. Met behulp van deze grootschalige analyse zal de prevalentie bij varkens en schapen in België bepaald kunnen worden. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : E. JONGERT – WIV-Instituut Pasteur – Projectcoördinator E. COX – UGent Medewerkers: Aan te werven PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Pasteur Instituut, Toxoplasma Research Unit te Brussel, en de Universiteit van Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Departement Virologie, Parasitologie en Immunologie te Merelbeke.
34
RF – 6177 Ontwikkeling en implementatie van een moleculair diagnostisch platform voor de detectie en de epidemiologisch tracering van zoönotische transmissies van Chlamodophila psittaci van vogels naar de mens Toelage : 271.765 EURO Duur : 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA De onderzoekers hebben aangetoond dat de overdracht van Chlamydophila psittaci infecties van vogels naar de mens veel vaker voorkomt dan gedacht. Cp. psittaci is een obligaat intracellulaire Gram-negatieve bacterie die een ademhalingsinfectie veroorzaakt bij vogels en aërogeen overdraagbaar is naar de mens met grieperige symptomen (psittacosis) tot gevolg. Een psittacosis geval wordt heden gedefinieerd als een patiënt waarbij het klinisch beeld geconfirmeerd wordt door hetzij kiemisolatie, hetzij een 4-voudige titerstijging in de complement fixatie test (CFT) of micro-immunofluorescentie (MIF) test. Het klinisch beeld is echter zeer gelijkend op een virale ademhalingsinfectie. Isolatie kan om bioveiligheidsredenen enkel in een L3 inperkingsniveau. Bijgevolg gebruikt nagenoeg elk klinisch lab de MIF test daar deze in tegenstelling met de CFT zowel IgM als IgG kan detecteren. De onderzoekers hebben echter bewezen dat deze test bijzonder ongevoelig is en kruisreactie vertoont met Cp. pneumoniae. Het huidige onderzoeksvoorstel heeft tot doel een innovatief moleculair diagnostisch platform te ontwikkelen voor onderzoek naar de transmissie van Cp. psittaci genotypen/pathobiotypen van vogels naar de mens. Hierbij zal de verouderde definiëring van een psittacosis geval aangepast worden en zal men inzicht verwerven in: (a) de epidemiologie van Cp. psittaci infecties bij vogels uit de hobbysector en bij nutspluimvee, (b) het risico op de overdracht van bepaalde Cp. psittaci genotypen/pathobiotypen van vogels naar de mens alsmede (c) hun infectieverloop bij mens en dier. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : D. VAN ROMPAY – UGent – Projectcoördinator Medewerkers : L. BRAECKMAN – UZ Gent T. GILLEBERT - UZ Gent E. COX – UGent B. GODDEERIS – UGent K SACHSE - National German Psittacosis Reference Laboratory R. EHRICHT - National German Psittacosis Reference Laboratory Y PANNEKOEK - AZ Amsterdam B. DUIM - AZ Amsterdam D. OSSEWAARDE - Medisch Centrum Rijnmond-Zuid, Rotterdam S. MORRE - VU Amsterdam P. ZWAENEPOEL - Versele-Laga M. VERLINDEN - DGZ Vlaanderen
35
PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Universiteit Gent, Faculteit van de bioingenieurswetenschappen, Laboratorium voor Immunologie en Biotechnologie van de Dierlijke Cel, te Gent.
36
RF – 6182 Modélisation spatio-temporelle de la dynamique d’infection à Mycobacterium bovis en Belgique (DYNATUB) Budget : 154.442 EURO Durée : 24 mois PROGRAMME GENERAL Depuis que la Belgique est reconnue officiellement indemne de tuberculose bovine en 2003 (décision 2003/467/CE), 5 à 10 foyers sont identifiés annuellement. Une réorientation du réseau d’épidémiosurveillance, des moyens de lutte et des moyens de diagnostic est régulièrement mise à l’ordre du jour. Toutefois, la dynamique d’infection de la tuberculose bovine et l’identification des voies de contamination sont peu documentées. Les objectifs de la recherche sont doubles. D’une part, le projet permettra de développer une base de données de toutes les souches de M. bovis qui ont circulé ou qui circulent en Belgique en évaluant leur diversité génotypique sur base de techniques moléculaires discriminantes et de proposer un schéma d’interprétation pratique de ces génotypes (Une souche est-elle distincte d’une autre et pourquoi ?). D’autre part, le projet a pour objectif de développer différents modèles bayésiens d’analyse spatio-temporelle permettant d’appréhender correctement la dynamique d’infection de la tuberculose bovine en Belgique. In fine, l’étude conduira à une estimation de la prévalence réelle de la tuberculose bovine, une caractérisation spatio-temporelle du ratio de Mortalité/Morbidité Standardisé, une identification de facteurs de risques, préalables indispensables à toute adaptation d’un programme de lutte et d’épidémiosurveillance de la tuberculose bovine. Le projet de recherche tentera également d’identifier un ou plusieurs indicateurs fiables du stade de la courbe épidémique de la tuberculose bovine et d’établir des prédictions concernant l’évolution future de la tuberculose dans le pays. L’étude multidisciplinaire aura pour originalité de tenir compte de la combinaison de données concernant l’agent pathogène (prise en compte des différents génotypes des souches de Mycobacterium bovis), les hôtes potentiels (données démographiques et de mouvements des populations animale et humaine ; données concernant les statuts sanitaires des animaux et des humains) et l’environnement (écologie, biotope, climat). ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : C. SAEGERMAN – ULg – Promoteur K. WALRAVENS - CERVA Collaborateurs : D. BERKVENS - ITG M. GILBERT - ULB M. FAUVILLE-DUFAUX – ISP-Institut Pasteur LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté à l’Université de Liège, Faculté de médecine vétérinaire, Département des maladies infectieuses et parasitaires, Service d’épidémiologie et d’analyse de risques appliquées aux sciences vétérinaires, Sart-Tilman. 37
RF – 6185 Risque de transmission zoonotique des norovirus : étude intégrant l’homme, les animaux domestiques et la chaîne alimentaires. Budget : 255.000 EURO Durée : 24 mois PROGRAMMA GENERAL L’objectif de ce projet de recherche vise à étudier les infections à norovirus chez l’homme et les animaux domestiques, et plus précisément, à évaluer le risque de transmission zoonotique des norovirus par une analyse des souches circulantes couvrant les trois "acteurs" intervenant dans cette problématique : l’homme, les animaux et la chaîne alimentaire. Les souches isolées seront également utilisées pour l’étude de la recombinaison des norovirus, intra et inter espèce, génogroupe et génotype. Un réseau de collecte d’échantillons sera créé afin de couvrir les trois secteurs intervenant dans la problématique « norovirus », à savoir des échantillons alimentaires, des matières fécales humaines et de matières fécales animales. Afin de pouvoir, en une seule analyse, détecter la majorité des norovirus (grande diversité génétique) et vu que ceux-ci ne se multiplient pas en culture de cellules, la méthodologie de détection en RT-PCR en temps réel sera améliorée. Cette méthode, actuellement la plus sensible, apporte la rapidité et la spécificité de détection ainsi qu’une quantification possible de la charge virale, d’un intérêt majeur ici, vu l’impossibilité de multiplier ces virus en culture de cellules. Dans la phase suivante, l’objectif sera l’analyse fine des souches virales détectées à partir des différentes matrices d’intérêt. L’analyse essentielle sera le séquençage de différentes parties du génome viral, dans les régions codant pour les protéines structurales et non structurales. Cela permettra, in fine, de juger de la proximité des différentes souches détectées et aussi d’éventuels phénomènes de recombinaison. Ces résultats seront la base de travail pour évaluer le risque de transmission zoonotique, à savoir la proximité des souches animales, humaines et celles isolées dans les aliments. L’évaluation du risque que représente les norovirus comme pathogène émergeant sera ainsi déterminé. L’originalité scientifique de ce projet réside dans l’étude intégrative des norovirus sur les trois plans : humain, animal et alimentaire. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : E. THIRY – ULg – Promoteur Collaborateurs: A recruter LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au Laboratoire de Virologie, Faculté de Médecine Vétérinaire de L’ULg.
38
RF – 6186 De rol van stress in de heruitscheiding van Salmonella door varkens Toelage : 80.188 EURO Duur : 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Varkens die geïnfecteerd worden met Salmonella Typhimurium kunnen na een acute fase waarin de kiem in hoge aantallen wordt uitgescheiden, persistent geïnfecteerd raken. De bacteriën en de immuniteitsstatus van het dier zijn in evenwicht en zeer minieme aantallen kiemen worden intermitterend in de mest uitgescheiden. In periodes van stress kunnen deze chronische infecties echter weer oplaaien en aanleiding geven tot hoge excretie van Salmonella door het varken. Het mechanisme van deze her-excretie is echter niet gekend en zal in dit project worden onderzocht. Hiertoe zal eerst een her-excretiemodel op punt worden gesteld. Met dit model zal nagegaan worden welke fysiologische veranderingen in het varken gepaard gaan met her-excretie van Salmonella. Het mechanisme van de verhoogde excretie na stress zal vervolgens meer in detail onderzocht worden door de interactie van Salmonella met enterocyten en macrofagen van varkens in vitro te bestuderen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : F. PASMANS – UGent - Projectcoördinator F. HAESEBROUCK – UGent Medewerkers : Aan te werven PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Universiteit Gent, Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten van de Faculteit Diergeneeskunde, te Merelbeke.
39
S – 6187 Ondersteuning van een efficiënt Belgisch bewakingsprogramma voor bluetongue virus door pathogenetisch, epidemiologisch en entomologisch onderzoek van de belgische bluetongue epidemie en ontwikkeling van diagnostische methoden Toelage : 117.937 EURO Duur : 12 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA De recente BTV epidemie in België, Nederland, Duitsland en Noord-Frankrijk voegt bijkomende dimensies toe aan de verspreiding van Bluetongue virus (BTV) in Europa. Om de bewaking van BTV in België efficiënt te kunnen organiseren, is het daarom belangrijk om tijdens het verloop van de epidemie bijkomende informatie te verzamelen over de dynamica van BTV in de gevoelige dierpopulaties, de populatiedynamica van de potentiële vectoren en de ontwikkeling van het virus in de vector(en) onder de klimatologische omstandigheden van onze streken. Daarom beoogt het project om gedurende één jaar een aantal studies uit te voeren die deze informatie kunnen verschaffen Enerzijds wordt getracht om aan de hand van pathogenetisch en epidemiologisch onderzoek inzicht te verschaffen in de dynamica van BTV in de gevoelige dierpopulaties. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van longitudinale en crosssectionele observationele studies alsook van simulatiemodellen die de geografische verspreiding van BTV trachten te voorspellen. Verder wordt getracht om de sensitiviteit van het BTV bewakingsprogramma om een her infectie te identificeren geschat. Anderzijds wordt aan de hand van entomologisch onderzoek de dynamica van potentiële vectoren bestudeerd. Potentiële vectoren worden gevangen met mobiele en statische vallen en worden geïdentificeerd. Aanwezigheid van BTV in de vectoren wordt aangetoond door PCR. De resultaten van het project worden samengevat in rapporten waarbij wetenschappelijk ondersteunde adviezen betreffende de optimale methoden voor de opvolging van het circulerend virus en de vectoren, de bepaling van de infectie status van beslagen en de bewaking van BTV in het algemeen worden geformuleerd. Deze adviezen kunnen door de betrokken autoriteiten gebruikt worden om het beleid betreffende de bewaking van BTV in België te optimaliseren. Gezien de innovatieve aspecten die aan bod komen zullen de resultaten ook gepubliceerd worden in hoogwaardige internationale wetenschappelijke tijdschriften. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : K. MINTIENS – CODA-CCDD – Projectcoördinator K. DE CLERCQ – CODA E.THIRY – ULg R.D E DEKEN – ITG
40
Medewerkers : B. LOSSON - ULg C. SAEGERMAN - ULg F. COIGNOUL - ULg F. ROLLIN - ULg M. MADDER - ITG D. BERVENS - ITG E. HAUBRUGE - FUSAGx F. FRANCIS - FUSAGx M. CAVELIER - CRA-W A. MICHOTTE - CRA-W PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het CODA (CCDD en afdeling Diagnostiekontwikkeling Epizoötische Ziekten) te Ukkel , op de Faculté de Médecine Vétérinaire van de ULg te SartTilman, en op het ITG (Departement Diergeneeskunde) te Antwerpen.
41
42
DIERENWELZIJN- BIEN-ÊTRE ANIMAL RT 06/4 WELBROIL Welzijnsnormen bij vleeskippen Toelage : 400.000 EURO Duur : 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Dit project bestaat uit vier werkpakketten (WP). In WP1 worden monitoringprotocols slaughter’). De protocols zijn gebaseerd op de 12 dimensies van het begrip dierenwelzijn opgesteld door het EU Welfare Quality project. In kleine groepen kippen worden veelbelovende, innovatieve welzijnsindicatoren (met specifieke aandacht voor locomotie problemen en voor ‘at-slaughter’ parameters) ontwikkeld en getest. In WP2 worden geautomatiseerde methoden voor het beoordelen van zowel het bewegingsapparaat van individuele kippen, als van de activiteit en bezettingsgraad van een groep kippen, ontwikkeld. In WP3 worden fysiologische parameters voor specifieke en algemene welzijnstoestanden geëvalueerd. Op basis van WP 1-3 worden prototype monitoringprotocols opgesteld die dan in WP4 in semi-praktijkomstandigheden worden toegepast om het effect te evalueren van huisvestings- en managementfactoren (bezettingsdichtheid, genotype, lichtsysteem, en strooisel) op het welzijn van vleeskippen. Door in een serie van drie proevenreeksen verschillende factoren in een zelfde proefopzet te nesten, worden niet alleen de factoren afzonderlijk geëvalueerd maar ook hun interacties. Volgens vooropgestelde criteria en gebaseerd op de statistische correlaties die tussen de verschillende indicatoren worden gevonden en op de mate dat de indicatoren toelaten de behandelingen te onderscheiden, worden de uitgebreide prototypes afgeslankt tot de uiteindelijke monitoringprotocols. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding : D. DE BRABANDER – ILVO – projectcoördinator E. DECUYPERE – KUL J. ZOONS – Proefbedrijf voor de Veehouderij, Geel Medewerkers : J. BUYSSE – KUL D. BERCKMANS – KUL E. VRANKEN - KUL D. LIPS - KUL PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Instituut voor Landbouw - en Visserijonderzoek, eenheid Dier, te Melle, op de afdeling Dier-Voeding-Kwaliteit, Departement Biosystemen, op de afdeling M3-BIORES, departement Biosystemen, en in het Centrum voor Wetenschap, Techniek en Ethiek, van de KULeuven te Leuven en op het Proefbedrijf voor de Veehouderij, te Geel.
43
RT 06/5 – ALTEVAL 1 Validation de techniques ELISA et spectrométriques pour la détection de phycotoxines en lieu et place du test biologique sur souris Budget : 101.817 EUR Durée : 12 mois PROGRAMME GENERAL Le but de ce projet est d'élaborer une approche intégrée pour le contrôle de la présence éventuelle des acides domoïque et okadaïque dans les produits de la pêche et de la mer. La première étape consistera en un développement de tests ELISA classiques tandis que la confirmation se fera par une méthode physico-chimique type LC-MS. Après la mise au point de l'outil analytique, un état de la situation sera établi pour les produits de la mer et de la pêche belges et importés. La mise au point des immunoassays sera realisée par le C.E.R. La spectrométrie de masse est considérée comme la méthode idéale permettant d'identifier sans ambiguïté les composés. La spectrométrie de masse est nécessaire pour la corrélation avec les résultats obtenus par ELISA. Le laboratoire de biotoxines de l'I.S.P. est équipé d'un appareil LC-MS de type "LCQ Deca Plus", qui sera utilisé pour la confirmation des résultats. L'objectif est de développer et valider une méthode LC-MS qui permette de détecter plusieurs toxines dont l'acide domoïque et okadaïque au cours d'un seul dosage. Lorsque les deux techniques (ELISA et LC-MS) auront été développées, les chercheurs les appliqueront sur des échantillons provenant des autorités dans le but de protéger le consommateur, de réduire les pertes économiques pour les producteurs et de proposer une alternative au test biologique sur souris. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : Ph. DELAHAUT – C.E.R. – Promoteur J.-M. DEGROODT – I.S.P. Collaborateurs : A recruter LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au Laboratoire d’Hormonologie, C.E.R. Groupe, Marloie, et à la Section Denrées alimentaires de l’ Institut Scientifique de Santé Publique (I.S.P.) Bruxelles.
44
RT – 06/5 ALTEVAL 3 Etude in vitro des paramètres associés à la virulence du parasite Toxoplasma gondii, au sein de la cellule épithéliale intestinale. Budget : 15.000 EURO Durée : 12 mois PROGRAMME GENERAL Les cellules épithéliales de l’intestin(CEI) représentent la première cible cellulaire pour l’infection par T. gondii. Ce projet vise à étudier les interactions entre le parasite et la CEI. En particulier, les chercheurs examineront le rôle joué par les récepteurs Toll (TLR) exprimés à la surface des CEI dans l’infection à T. gondii. En réponse à l’activation des TLR par le parasite, ils étudieront l’activation du facteur de transcription, NF-κB, ainsi que la production de cytokines pro inflammatoires par la cellule hôte. La capacité du parasite d’induire la mort des CEI sera également étudiée. En parallèle, les chercheurs étudieront la capacité du parasite à se multiplier au sein des CEI selon son génotype. Finalement, ils corréleront le taux de réplication du parasite, la production de facteurs pro inflammatoires par la cellule hôte et la mortalité cellulaire, avec la virulence des souches parasitaires utilisées dans leurs expériences. Cette étape devrait permettre de définir des paramètres susceptibles d’être utilisés en routine dans des tests d’évaluation de la virulence parasitaire. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction : S. D’SOUZA – ISP – Institut Pasteur – Promoteur Collaborateurs : E. JONGERT – ISP – Institut Pasteur S. DE CRAEYE – ISP – Institut Pasteur LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté dans le Laboratoire de Recherche sur la Toxoplasmose de l’Institut Pasteur de Bruxelles.
45