FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU SPF SANTE PUBLIQUE, SECURITE DE LA CHAÎNE ALIMENTAIRE ET ENVIRONNEMENT ------------
CONTRACTUEEL ONDERZOEK INZAKE VOEDSELVEILIGHEID, SANITAIR BELEID EN DIERENWELZIJN RECHERCHE CONTRACTUELLE EN MATIERE DE SECURITE ALIMENTAIRE, POLITIQUE SANITAIRE ET BIEN-ETRE ANIMAL ----------
JAARRAPPORT 2009 RAPPORT ANNUEL 2009
INHOUDSTAFEL – INDEX Voorwoord ................................................................................................................................. 3 Avant-propos.............................................................................................................................. 6 Overzicht van de projecten geselecteerd in 2009 Aperçu des projets sélectionnés en 2009..................................................................................... 9 Voedselveiligheid Sécurité alimentaire .................................................................................................................. 12 Sanitair beleid dier Politique sanitaire animaux....................................................................................................... 23 Sanitair beleid plant Politique sanitaire végétaux ...................................................................................................... 35 Dierenwelzijn Bien-être animal ....................................................................................................................... 40
2
VOORWOORD In 2009 werden aan de wetenschappelijke wereld opnieuw twee mogelijkheden aangeboden om een toelage voor wetenschappelijk onderzoek inzake voedselveiligheid, gezondheidsbeleid dier en plant en dierenwelzijn aan te vragen: RT (“Targeted Research”) projecten en RF (“Free Research”) intentieverklaringen. De uiterste datum voor het indienen van de voorstellen was 12 november 2008. Het beschikbare vastleggingskrediet in 2009 bedroeg 6.137.000 €. Dit was een zeer welkome correctie na de twee magere jaren waarin de cel met slechts 80 % van zijn eerdere budget kon werken tengevolge van besparingen waartoe in 2007-2008 door de Regering werd beslist. In dit jaarverslag worden de projecten weergegeven die in 2009 werden geselecteerd voor betoelaging. RT - projecten In de oproep 2009 werden twaalf onderzoeksthema’s gedefinieerd: 1. Beoordeling van de microbiologische risico’s bij voedingsmiddelen klaar voor gebruik die een milde of beperkte bewaringsbehandeling hebben ondergaan in vergelijking met de traditionele bewaringsmethoden (MICRORISK) 2. Onderzoek naar toxineproductie door Bacillus cereus, karakterisatie en detectie van de stammen verantwoordelijk voor voedselvergiftiging (BACEREUS) 3. Beoordeling van de chemische risico’s van voedingsmiddelen die gemaskeerde Fusarium toxines bevatten (MYCOMASK) 4. Leptospirose bij gezelschapsdieren : onderzoek naar prevalentie, diagnosemethoden
(LEPTOCOMPAN) 5. Optimalisatie van de bestrijding van Salmonella infectie bij varkens (SALMOSU) 6. Studie betreffende de aanwezigheid van Salmonella pullorum/gallinarum in de Belgische
pluimveestapel en de relevantie voor het beleid dat gevolgd wordt buiten de pluimveevermeerderingssector (SALMOPOUL) 7. Reductie van de antimicrobiële resistentie van zoönotische bacteriën bij productiedieren (pluimvee, varkens) (ABRESZOON) 8. Ontwikkeling van preventieve en/of curatieve methoden voor de controle van aviaire pathogene Escherichia coli (APEC) (APECON) 9. Status van schadelijke organismen voor planten en plantaardige producten in België
(FYQUARSTAT) 10. Verspreiding en epidemiologie van galvormende nematoden van het type Meloidogyne en bestrijdingsmaatregelen in de productie van aardappelen, groenten en gazon in open veld
(MELOIDOGYNE) 11. Methodologie voor risico-analyse ter voorbereiding van de registratie van biologische bestrijders (macro-organismen) (MACROREG) 12. Onderzoek naar de effecten van vroegtijdige sterilisatie (vanaf de leeftijd van 6 weken) op de gezondheid en het dierenwelzijn bij katten (STERYCAT)
3
Er werden in totaal 20 RT projectvoorstellen ingediend : - thema 1 - MICRORISK: 1 project - thema 2 - BACEREUS: 1 project - thema 3 - MYCOMASK: 4 projecten - thema 4 - LEPTOCOMPAN: 3 projecten - thema 5 - SALMOSU: 1 project - thema 6 - SALMOPOUL: 2 projecten - thema 7 - ABRESZOON: 1 project - thema 8 - APECON: 2 projecten - thema 9 - FYQUARSTAT: 1 project - thema 10 - MELOIDOGYNE: 1 project - thema 11 - MACROREG: 1 project - thema 12 - STERYCAT: 2 projecten. Per thema bracht een extern College van deskundigen een geargumenteerd advies uit over de ingediende RT projecten. Finaal heeft de Minister, op advies van het Beoordelingscomité, 12 RT projecten goedgekeurd voor een totaal bedrag van 2.840.302 €. RF projectintentieverklaringen Negenenzestig (69) onderzoeksvoorstellen werden ingediend onder de vorm van een intentieverklaring ter ondersteuning van het beleid inzake voedselveiligheid, gezondheidsbeleid dier en plant en dierenwelzijn. De beoordeling van de RF-projecten gebeurde in twee fasen. Tijdens de eerste fase werden de intentieverklaringen onderworpen aan een relevantie-analyse en aan een wetenschappelijke analyse. De relevantie-analyse werd uitgevoerd door het Beoordelingscomité op geanonimiseerde documenten, op basis van drie criteria: het pro-actief beleidsondersteunend karakter, het maatschappelijk belang en de originaliteit (meerwaarde) van het projectvoorstel ten opzichte van de routinetaken van de wetenschappelijke instellingen van de overheid. De wetenschappelijke analyse werd uitgevoerd door de wetenschappelijke adviseurs, aan de hand van vier criteria: wetenschappelijk niveau, wetenschappelijke originaliteit, werkplan en haalbaarheid. De intentieverklaringen werden gerangschikt op basis van het resultaat van de relevantieanalyse. Dertien intentieverklaringen werden als prioritair onderzoeksvoorstel weerhouden, en daarnaast nog eens drie intentieverklaringen als reserveproject, voor doorverwijzing naar de tweede fase. Onder een meer uitgewerkte vorm werden deze projecten voorgelegd aan een extern College van deskundigen. Daar in de loop van de evaluatieprocedure drie projectvoorstellen een negatief advies kregen, kwam er voldoende budget vrij om nog een zeventiende projectvoorstel te beoordelen, meer bepaald een project rond varkensinfluenza. Dit projectvoorstel werd geselecteerd rekening houdend met de behaalde relevantiescore en met de actualiteit. Ook dit projectvoorstel werd onder uitgewerkte vorm beoordeeld door een extern College van deskundigen. De Minister heeft tenslotte, op advies van het Beoordelingscomité, elf prioritaire projecten, twee reserveprojecten en het bijkomend beoordeelde project rond varkensinfluenza goedgekeurd, voor een totaal bedrag aan toelagen van 3.296.698 €.
4
Op Europees niveau nam de dienst Contractueel Onderzoek in 2009 deel aan twee ERA-NETs: -
ERA-NET EUPHRESCO (European Phytosanitary Research Coordination) – twee algemene vergaderingen, en één vergadering van de “Governing Board” ; ERA-NET EMIDA (Emerging and Major Infectious Diseases of Livestock) : één algemene vergadering.
Wat de verspreiding van de onderzoeksresultaten betreft, heeft Contractueel Onderzoek in samenwerking met DG4 in 2009 voor de tweede keer een symposium georganiseerd. Er werden recente en actuele onderzoeksresultaten binnen het domein chemische voedselveiligheid gepresenteerd, waaronder projecten omtrent voedselallergenen, fytooestrogenen, genetisch gemodificeerd materiaal, detectie en risicoanalyse van diverse contaminanten, en consumptiepatronen. Het symposium ging door op 24 november, onder grote belangstelling, en kreeg na afloop een gunstige evaluatie van de aanwezigen. Ook voor 2010 wordt de organisatie van een symposium gepland. Contractueel Onderzoek heeft daarnaast opnieuw een aantal synthesebrochures gepubliceerd. Eind 2008 kwam een syntheseverslag beschikbaar onder de vorm van een CD-rom : -
New experimental approach of identification and characterization of emerging risks in food safety (RT 06/8 EMRISK).
In 2009 werden de volgende synthesebrochures uitgegeven : -
Groepshuisvesting voor zeugen en gelten : repercussie op algemeen welzijn, gezondheid en milieu (R-04/4-GROPORC) Vroegtijdige en betrouwbare detectie van berengeur en van de genetische aanleg ervan (R-04/7-BOARTAINT) Nouvelle méthodologie pour la détermination de l’espèce des produits d’origine animale dans les aliments pour le bétail : couplage des techniques micro-spectroscopiques et de la PCR en temps réel (S-6168).
Op organisatorisch en administratief vlak is de cel Contractueel Onderzoek sinds februari 2009 opgenomen in de overkoepelende dienst “Coördinatie Wetenschappelijk Onderzoek” binnen de Diensten van de Voorzitter van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Contractueel Onderzoek zet ook binnen deze nieuwe structuur zijn inspanningen verder om tot een betere dienstverlening te komen en het beschikbare onderzoeksbudget optimaal te benutten. Sinds 9 februari 2009 gebeurt dit onder supervisie van Dr. Béatrice TOUSSAINT, Adviseur generaal en Diensthoofd Coördinatie Wetenschappelijk Onderzoek binnen de FOD Volksgezondheid, die op 1 januari 2010 ook het voorzitterschap van het Beoordelingscomité overnam. We houden eraan om via deze weg onze hartelijke dank te betuigen aan Dr. Luc LENGELÉ, die op 1 januari 2010 op pensioen gegaan is, voor de rol die hij als vice-voorzitter van het Beoordelingscomité heeft gespeeld, evenals voor zijn onvermoeibare hulp en steun.
Dr. Béatrice TOUSSAINT
Dr. Dominique VANDEKERCHOVE
5
AVANT-PROPOS En 2009, deux possibilités ont, à nouveau, été offertes au monde scientifique afin de demander des subsides pour des recherches scientifiques en matière de sécurité alimentaire, de protection de la santé animale et végétale et de bien-être animal : soit sous la forme de projets RT (“Targeted Research”), soit sous la forme de déclarations d’intention de projets RF (“Free Research”). La date limite pour l’introduction des demandes en réponse à l’appel d’offres était le 12 novembre 2008. Les crédits d’engagement disponibles en 2009 s’élevaient à 6.137.000 €, une correction tout à fait bienvenue après deux années « maigres » où le budget de la cellule était réduit à 80 % suite aux restrictions budgétaires .décidées par le Gouvernement en 2007-2008. Dans ce rapport annuel figurent les projets sélectionnés pour l’octroi des subsides en 2009. Projets RT Les douze thèmes de recherches définis dans l’appel d’offres 2009 étaient : 1. Evaluation des risques microbiologiques présentés par les denrées alimentaires prêtes à l’emploi qui ont subi un traitement de conservation faible ou modéré par rapport aux pratiques
(MICRORISK) 2. Etude de la production des toxines par Bacillus cereus, caractérisation et détection des souches responsables d’intoxication alimentaire (BACEREUS) 3. Evaluation des risques chimiques présentés par les denrées alimentaires qui contiennent des toxines de Fusarium masquées (MYCOMASK) 4. La Leptospirose chez les animaux de compagnie: étude de prévalence, méthodes de diagnostic (LEPTOCOMPAN) 5. Optimisation de la lutte contre les infections à Salmonella chez les porcs (SALMOSU) 6. Etude concernant la présence de Salmonella pullorum/gallinarum dans le cheptel de volailles en Belgique et la pertinence pour la politique suivie en dehors du secteur des volailles reproductrices (SALMOPOUL) 7. Réduction de la résistance antimicrobienne des bactéries zoonotiques chez les animaux de rente
(ABRESZOON) 8. Développement de méthodes préventives et/ou curatives pour le contrôle des Escherichia coli pathogènes aviaires (APEC) (APECON) 9. Statut des organismes nuisibles pour les végétaux et produits végétaux en Belgique (FYQUARSTAT) 10. Distribution et épidémiologie des nématodes à galles du genre Meloidogyne et mesures de lutte dans les productions de plein champ de pommes de terre, de légumes et gazon
(MELOIDOGYNE) 11. Méthodologie pour l’analyse du risque afin de préparer l’enregistrement des antagonistes biologiques (macro-organismes) (MACROREG) 12. Etude des effets de la stérilisation précoce (dès l’âge de 6 semaines) sur la santé et le bien-être animal dans l’espèce féline (STERYCAT)
6
Au total, 20 propositions de projet RT ont été introduites : - thème 1 - MICRORISK: 1 projet - thème 2 - BACEREUS: 1 projet - thème 3 - MYCOMASK: 4 projets - thème 4 - LEPTOCOMPAN: 3 projets - thème 5 - SALMOSU: 1 projet - thème 6 - SALMOPOUL: 2 projets - thème 7 - ABRESZOON: 1 projet - thème 8 - APECON: 2 projets - thème 9 - FYQUARSTAT: 1 projet - thème 10 - MELOIDOGYNE: 1 projet - thème 11 - MACROREG: 1 projet - thème 12 - STERYCAT: 2 projets. Un Collège d’experts externes a remis, par thème, un avis argumenté sur les projets RT introduits. Sur base de l’avis émis par le Comité d’évaluation, le Ministre a finalement approuvé 12 projets RT pour un montant total de 2.840.302 €. Déclarations d’intention de projets RF Soixante-neuf (69) propositions de recherches ont été introduites sous forme de déclarations d’intention en support à la politique en matière de sécurité alimentaire, de protection de la santé animale et végétale et de bien-être animal. L’évaluation des projets RF a été réalisée en deux phases. Durant la première phase, les déclarations d’intention ont été soumises à une analyse de pertinence et à une analyse scientifique. L’analyse de pertinence a été réalisée par le Comité d’évaluation sur des documents anonymes en fonction de trois critères: l’apport pro-actif à la politique du SPF, l’intérêt social et l’originalité (plus-value) de la proposition de projet par rapport aux tâches de routine des établissements scientifiques des pouvoirs publics. L’analyse scientifique a été effectuée par les conseillers scientifiques sur base de quatre critères : le niveau scientifique, l’originalité scientifique, la planification des travaux et la faisabilité. Les déclarations d’intention ont été classées sur la base du résultat de l’analyse de pertinence. Treize déclarations d’intention prioritaires ont été retenues pour la 2e phase ainsi que trois autres à titre de projets de réserve. Ces projets, présentés sous une forme plus élaborée, ont été soumis à un Collège d’experts externes. Au cours de la procédure d’évaluation trois propositions de projet ont reçu un avis négatif. Par conséquent, un budget a été rendu disponible pour évaluer une dix-septième proposition de projet, à savoir, un projet consacré à l’influenza porcine, sélectionné en tenant compte de son score de pertinence et l’actualité. Cette proposition de projet a également été soumise à un Collège d’experts externes. Finalement, sur base de l’avis émis par le Comité d’évaluation, le Ministre a approuvé onze projets prioritaires, deux projets de réserve et le projet sur l’influenza porcine, pour un montant total de 3.296.698 €.
7
Au niveau européen, le service Recherche Contractuelle a participé en 2009 à deux réseaux ERA-NET : -
ERA-NET EUPHRESCO (European Phytosanitary Research Coordination) – 2 réunions générales et une réunion du « Governing Board » ; ERA-NET EMIDA (Emerging and Major Infectious Diseases of Livestock) : 1 réunion générale.
En ce qui concerne la diffusion des résultats des recherches, le service Recherche Contractuelle a organisé en 2009 pour la deuxième fois un symposium, en collaboration avec DG4. Des résultats de recherches récents et actuels dans le domaine sécurité chimique de la chaîne alimentaire, y inclus des projets concernant allergènes alimentaires, phyto-oestrogènes, matériel génétiquement modifié, détection et analyse de risque de contaminants divers, et études de consommation, y ont été présentés. Le symposium a eu lieu le 24 novembre, et a reçu grand intérêt. A l’issue de cette journée, les participants ont donné une évaluation favorable. Un symposium a été également planifié en 2010 La Recherche Contractuelle a en outre publié un nombre de brochures de synthèse, à savoir : fin 2008, un rapport de synthèse est rendu disponible sous forme de CD-rom : -
New experimental approach of identification and characterization of emerging risks in food safety (RT 06/8 EMRISK) ;
en 2009 les brochures de synthèse suivantes ont été publiées : -
Groepshuisvesting voor zeugen en gelten : repercussie op algemeen welzijn, gezondheid en milieu (R-04/4-GROPORC) Vroegtijdige en betrouwbare detectie van berengeur en van de genetische aanleg ervan (R-04/7-BOARTAINT) Nouvelle méthodologie pour la détermination de l’espèce des produits d’origine animale dans les aliments pour le bétail : couplage des techniques micro-spectroscopiques et de la PCR en temps réel (S-6168).
Au niveau organisationnel et administratif, la cellule Recherche Contractuelle est, depuis février 2009, incorporé dans le service “Coordination Recherche Scientifique” au sein des Services du Président du SPF Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement. La Recherche Contractuelle poursuit ses efforts, dans cette nouvelle structure, pour contribuer à l’amélioration de l’efficience des services publics et à l’optimalisation de l’usage des budgets de recherche. Depuis le 9 février 2009, le service agit sous la supervision de Dr. Béatrice TOUSSAINT Conseiller général et Chef de service Coordination de la Recherche Scientifique au sein du SPF. De plus, depuis le 1 er janvier 2010 elle assure la présidence du Comité d’évaluation. Nous profitons de l’occasion offerte par ce rapport pour chaleureusement remercier le Dr. Luc LENGELÉ, qui est parti en retraite le 1 er janvier 2010, en raison de son rôle dans le Comité d’évaluation en qualité de vice-président, et pour son aide et son soutien infatigable. Dr. Béatrice TOUSSAINT
Dr. Dominique VANDEKERCHOVE
8
Overzicht van de projecten geselecteerd in 2009 Aperçu des projets sélectionnés en 2009 Overeenkomst Convention
Titel Titre
Blz. Page
Voedselveiligheid Sécurité alimentaire RT 09/1 MICRORISK
Microbiologische risicobeoordeling als tool om veiligheid van minimaal hitte- behandelde levensmiddelen versus toepassing van traditionele pasteurizatiebarema’s in te schatten.
12
RT 09/2 BACEREUS
Onderzoek naar toxineproductie door Bacillus cereus, karakterisatie en detectie van de stammen verantwoordelijk voor voedselvergiftiging.
14
RT 09/3 MYCOMASK
Beoordeling van de chemische risico’s van voedingsmiddelen die gemaskeerde Fusarium toxines bevatten.
15
RF 09/6211 MYCOTOXPLUIM
Detectie va Fusarium mycotoxines en overdracht naar dier en mens: casestudy pluimvee.
16
RF 09/6215 MCPDOIL
Vorming en aanwezigheid van 3 mono-chloorpropaandiolesters en glycidolesters in plantaardige oliën en geselecteerde levensmiddelen.
17
RF 09/6219 FOODRESIST
Risico van inductie en overdracht van antibioticumresistentie tijdens de voedselproductie en bewaring.
19
RF 09/6223 NANO-TEM
Karakterisering van nanopartikels gebruikt als vaccins of aanwezig in de voeding met geavanceerde elektronenmicroscopische technieken.
20
RF 09/6225 ALUFOOD
Risico-evaluatie voor de Belgische bevolking door inname van aluminium via voeding.
21
RF 09/6226 ZOODIFF
Clostridium difficile un nouvel agent zoonotique émergeant ? Mise en évidence du potentiel de transmission à l’homme de souches épidémiologiques de Clostridium difficile par la consommation de denrées alimentaires d’origine animale.
22
9
Sanitair beleid dier Politique sanitaire animaux RT 09/4 LEPTOCOMPAN
Leptospirose bij gezelschapdieren: is een verhoogde waakzaamheid nodig? Onderzoek naar prevalentie en risicofactoren bij honden en katten in België en optimalisatie van de diagnostiek.
23
RT 09/5 SALMOSU
Optimalisatie van de bestrijding van Salmonella infectie bij varkens.
25
RT 09/6 SALMOPOUL
Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella Pullorum/Gallinarum in de commerciële en de hobby pluimveehouderij.
26
RT 09/7 ABRESZOON
Reductie van de resistentie van zoönotische bacteriën bij productiedieren.
27
RT 09/8 APECON
Combinatie van bacteriofagen en desinfectantia als alternatieve bestrijding - en preventiemiddelen voor Escherichia coli infecties bij kippen: werkzaamheid, veiligheid en stabiliteit.
29
RF 09/6213 TOXOMEAT
Bepaling van de besmettingsgraad van Toxoplasma in vlees van varkens en schapen bestemd voor menselijke consumptie.
30
RF 09/6217 FLUTREE
Intégration de paramètres de transmission des virus influenza aviaire notifiable (H5-H7) en Belgique, dans un système de surveillance basé sur le risque.
31
RF 09/6220 CULID
Identificatie van mogelijke vectoren van het blauwtong virus (BTV) door middel van microarray testen, virusRNA extractie en virusisolatie.
32
RF 09/6221 SALMINHIB
Bescherming van vleeskuikens tegen een breed spectrum van Salmonella serotypes door toepassing van kolonisatie inhibitie met gedefinieerde levend verzwakte stammen.
33
RF 09/6227 FLUCROSS
Mechanismen van kruisbescherming tegenover het H3N2 influenzavirus bij het varken en de mens.
34
10
Sanitair beleid plant Politique sanitaire végétaux RT 09/9 FYQUARSTAT
Status van schadelijke organismen voor planten en plantaardige producten in België.
35
RT 09/10 MELOIDOGYNE
Verspreiding en epidemiologie van galvormende nematoden van het type Meloidogyne en bestrijdingsmaatregelen in de productie van aardappelen, groenten en gazon in open veld.
36
RT 09/11 MACROREG
Methodologie voor risico-analyse ter voorbereiding van de registratie van biologische bestrijders (macroorganismen).
37
RF 09/6212 TOPOVIR
Etude de la transmission du Potato spindle tuber viroid (PSTVd) aux plants ornementales, aux cultures de pomme de terre et de tomate et application à d’autres pospiviroïdes.
38
RF 09/6216 WOODPACKTREAT
Mise au point d’une méthode de traitement par microondes des bois d’emballage destinés à l’exportation comme alternative aux mesures phytosanitaires actuellement appliquées (bromure de méthyle et traitement thermique).
39
Dierenwelzijn Bien-être animal 40 RT 09/12 STERYCAT
Effect van castratie op jonge leeftijd op de gezondheid en het dierenwelzijn bij katten.
RF 09/6222 EMBRYOSCREEN
Alternatieven voor proefdierengebruik in de toxiciteitsscreening: ontwikkeling en standaardisatie van een bovien in vitro follikel en embryo kweeksysteem voor de evaluatie van chemische substanties en hun toxische effecten op de fertiliteit.
11
42
VOEDSELVEILIGHEID SECURITE ALIMENTAIRE RT 09/1 - MICRORISK Microbiologische risicobeoordeling als tool om veiligheid van minimaal hitte-behandelde levensmiddelen versus toepassing van traditionele pasteurizatiebarema’s in te schatten. Toelage: 297.151 Euro Duur: 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het project gaat na welke consequenties het afwijken van de klassieke pasteurisatie-barema’s (zogenaamde safe harbors) heeft op de volksgezondheid bij de productie van minimaal hittebehandelde kant-en-klaar maaltijden. Hierbij wordt, in tegenstelling met wat in verleden gebeurde bij het vastleggen van deze barema’s, het voor traject en het na traject van de thermische behandeling mede in rekening genomen. Via een literatuurstudie zal informatie verzameld worden betreffende de historische achtergrond van de safe harbors. Door samenwerking met de industriële operatoren en sectororganisaties wordt het huidige productieproces in kaart gebracht met het definiëren van 3 generieke processen/producten. Een databank met kwantitatieve gegevens van de drie indicator pathogenen L. monocytogenes, B. cereus en niet proteolytische C. botulinum zal bijkomende informatie verschaffen. Vervolgens wordt de validatie en aanvullende modellering van het ‘Degree of Protection’ concept uitgevoerd voor L. monocytogenes en B. cereus waarbij rekening gehouden wordt met inactivatie, groeipotentieel en sublethale beschadiging. In een volgende fase worden de randvoorwaarden (productcriteria, procescriteria, microbiologische richtwaarden voor grondstoffen en eindproduct, condities shelf life) vastgelegd binnen het HACCP plan/autocontrolesysteem voor het borgen van de veiligheid van minimaal hittebehandelde levensmiddelen. Finaal wordt voor de kiem L. monocytogenes een vergelijkende risicobeoordeling uitgevoerd om na te gaan of dat hetzelfde niveau van veiligheid wordt bereikt in vergelijking met de klassieke safe harbors voor verschillende doelgroepen in de bevolking die koel verse maaltijden consumeren. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: M. UYTTENDAELE – UGent – Coördinator F. DEVLIEGHERE – UGent A. GEERAERD – UGent J. VAN IMPE – UGent
12
PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK. Het project wordt uitgevoerd op het Laboratorium voor Levensmiddelenmicrobiologie en conservering (LPMFP), UGent, te Gent; de afdeling Mechatronica, Bio-statistiek en Sensoren (MeBIOS), Departement Biosystemen (BIOSYST), KULeuven, te Leuven; en de afdeling Chemische en Biochemische Procestechnologie en –regeling (BioTeC), Departement Chemische Ingenieurstechnieken, KULeuven, te Leuven.
13
RT 09/2 - BACEREUS Onderzoek naar toxineproductie door Bacillus cereus, karakterisatie en detectie van de stammen verantwoordelijk voor voedselvergiftiging. Toelage: 300.000 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Bacillus cereus is een sporenvormende voedselpathogeen die ofwel een emetische intoxicatie ofwel een diarreeveroorzakende toxico-infectie kan veroorzaken. In dit project zal gefocust worden op het diarreeveroorzakende type met de bedoeling voor dit genetisch heterogene type een gefundeerde gevarenkarakterisering en wetenschappelijke elementen voor beheersmaatregelen in de voedselketen aan te reiken. In een eerste werkpakket zal een reproduceerbare kwantitatieve LC-MS methode ontwikkeld worden voor de B. cereus enterotoxines CytK en Nhe op basis van opgezuiverde toxine-eiwitten, reinculturen en dunne darmstalen. Deze analytische methode zal gevalideerd worden met cytotoxiciteitstesten en gebruikt worden als tool in een tweede werkpakket waarin het gedrag van B. cereus nauwkeurig zal nagegaan worden in een simulatiemodel van het humaan gastro-intestinaal stelsel, de SHIME reactor. Hiertoe zal in de eerste plaats het bestaande SHIME model uitgebreid worden met een ileumcompartiment en een adhesiemodule. Vervolgens zal de groeikinetiek en enterotoxineproductie van psychrotolerante en mesofiele B. cereus stammen in vegetatieve en in sporenvorm onderzocht worden in omgevingsomstandigheden van de dunne darm, zowel in reinculturen als in contact met de dunne darmmicrobiota. In een derde werkpakket zal de genetische en genomische diversiteit van een zorgvuldig uitgekozen collectie van diarreeveroorzakende B. cereus stammen onderzocht worden d.m.v. een MLSTanalyse van de toxinegenen cytK en nhe en van hun genetische omgeving. Na een vergelijking met biochemische gegevens van deze stammencollectie, zal gepoogd worden een discriminatie- of identificatietest voor diarreestammen voor te stellen. Ten slotte zullen in een vierde werkpakket via retrospectieve analyse, predictieve modelering en synthese van alle projectgegevens de voor de volksgezondheid gevaarlijke contaminatieniveaus en voedingsmiddelen geïdentificeerd worden. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: M. HEYNDRICKX – ILVO - Coördinator M. UYTTENDAELE – UGent J. MAHILLON – UCL K. DIERICK – WIV PLAATS VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de eenheid Technologie en Voeding (T&V), ILVO, te Melle; op het Laboratorium voor Levensmiddelenmicrobiologie en –conservering (LPMFP), UGent, te Gent; het Laboratorium voor Microbiële Ecologie en Technologie (LabMET), UGent, te Gent; Laboratory of Food and Environmental Microbiology, UCL, te Louvain-La-Neuve; en de afdeling Bacteriologie, WIV, te Brussel.
14
RT 09/3 – MYCOMASK Beoordeling van de chemische risico’s van voedingsmiddelen die gemaskeerde Fusarium toxines bevatten. Toelage: 199.990 Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het voorgestelde project beoogt enerzijds de ontwikkeling en validatie van een LC-MS/MS methode voor de simultane bepaling van vrije en gemaskeerde Fusarium-toxinen in graan en graangebaseerde voeder- en voedingmatrices. Daarnaast zal de aanwezigheid van gemaskeerde Fusarium-toxinen in granen (tarwe, maïs) en hun verwerkte producten in kaart gebracht worden. Representatieve stalen zullen genomen worden van tarwe en maïs in Vlaanderen. Hierbij zullen zowel lokale omgevingsfactoren als diverse genotypes van tarwe en maïs mee in de bemonstering genomen worden om een zo groot mogelijke diversiteit te verkrijgen. Door dit in opeenvolgende jaren te doen kan tevens het jaareffect bestudeerd worden (weliswaar beperkt tot twee jaren). Ook zullen diverse verwerkte tarwe- en maïsproducten geanalyseerd worden om de invloed van de verwerkingsprocessen op het voorkomen van vrije en gemaskeerde Fusarium-toxinen in voedingsmiddelen te bestuderen. De bekomen data zullen gebruikt worden in een –weliswaar beperkte- risico-evaluatie. Bovendien zal via een in vivo experimentele benadering de rol van het genotype in het voorkomen van gemaskeerde Fusarium-toxinen bestudeerd worden. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: S. DE SAEGER – UGent – Coördinator C. VAN PETEGHEM – UGent G. HASAERT – HoGent K. AUDENAERT – HoGent M. EECKHOUT – HoGent PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het laboratorium voor Bromatologie, Faculteit Farmaceutische Wetenschappen, Universiteit Gent, te Gent; het Laboratorium voor Fytopathologie, Vakgroep Plantaardige Productie, en het Laboratorium voor Graan- en Diervoedertechnologie, Vakgroep Levensmiddelenwetenschappen en –technologie, Hogeschool Gent, te Gent.
15
RF 09/6211 – MYCOTOXPLUIM Detectie van Fusarium mycotoxines en overdracht naar dier en mens: casestudy pluimvee. Toelage: 199.996 Euro Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Ten einde de overdracht van Fusarium mycotoxines (DON, T2, ZEA, Enn-B en BEA) van voeder naar gevogelteproducten te bestuderen zal in eerste instantie een multi-mycotoxine vloeistofchromatografische-massaspectrometrische methode ontwikkeld worden die kan toegepast worden op verschillende biologische matrices. Indien nodig zullen meerdere opzuiveringsmethoden geoptimaliseerd worden, afhankelijk van de matrix. In een tweede fase zullen dierproeven (voeder belast met alle bestudeerde mycotoxines) uitgevoerd worden met leghennen en vleeskippen en zullen de concentraties van de mycotoxines bepaald worden in vlees, lever, vel en eieren. In een derde en laatste fase zal een monitoring uitgevoerd worden van commercieel beschikbare gevogelteproducten. In deze producten zullen eveneens de zware metalen (lood, cadmium, enz.) gemeten worden, omdat enniatines zeer gemakkelijk 1- en 2-waardige ionen complexeren en op die manier door de celmembraan transporteren. Ook een aantal micronutriënten zullen bepaald worden. De bekomen gegevens zullen kunnen gebruikt worden door de bevoegde overheid om het mogelijk risico voor de consument in te schatten en een vervolg van het onderzoek te plannen. Dit project is in feite een voorstudie om de omvang van de problematiek van emerging Fusarium mycotoxines in kaart te brengen. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat de problematiek als relevant kan ingeschat worden voor de bescherming van de consument kan een vervolgonderzoek gepland worden. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: L. HERMAN – ILVO – Coördinator L. PUSSEMIER – CODA A. CALLEBAUT – CODA E. DAESELEIRE – ILVO G. HUYGHEBAERT – ILVO E. DELEZIE - ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de eenheid Technologie en Voeding, ILVO, te Melle; de afdeling Algemene Bacteriologie, het departement Bacteriologie en Immunologie, CODA, te Ukkel; en de eenheid Dier, ILVO, te Melle.
16
RF 09/6215 – MCPDOIL Vorming en aanwezigheid van 3 – mono-chloor-propaandiolesters en glycidolesters in plantaardige oliën en geselecteerde levensmiddelen (MCPDOIL). Toelage: 166.643 Euro Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het project stelt vier objectieven voorop: 1) Het ontwikkelen en implementeren van een betrouwbare analytische methodologie om glycidol- en 3-MCPD-esters in oliën en vetten te kwantificeren 2) Een screening uit te voeren van verschillende typen levensmiddelen op hun glycidol en 3-MCPD-ester gehalte. Hierbij zal vanzelfsprekend aandacht besteedt worden aan de analyse van oliën en vetten en afgeleide producten zoals margarines, maar tevens aan zuigelingen- en opvolgzuigelingenvoeding. 3) De mechanismen die aan de basis van de vorming liggen van 3-MCPD-esters en glycidolesters in oliën en vetten te onderzoeken 4) Beheersmaatregelen formuleren die het risico dat verbonden is aan de blootstelling van 3-MCPD-esters en glycidolesters te verminderen. In een eerste werkpakket (WP1) zal een betrouwbare analytische procedure op punt worden gesteld die moet toelaten de verschillende 3-MCPD-esters in oliën - en vetten (op isomeer niveau) te kwantificeren. Tevens zal een analyseprotocol voor de kwantitatieve analyse van de glycidolesters worden opgesteld. In een tweede werkpakket (WP 2) zal deze methode gebruikt worden om een representatieve en relevante groep levensmiddelen te screenen op hun glycidol- en 3-MCDP-estergehalte. Naast oliën, vetten en afgeleide producten zoals margarines, zal ook bijzondere aandacht besteed worden aan zuigelingen- en opvolgzuigelingenvoeding. In de mate van het mogelijke zullen deze data ook gekoppeld worden aan de andere relevante samenstellingsparameters van deze levensmiddelen. In een derde werkpakket (WP3) zal het vormingsmechanisme van de glycidol- en 3-MCPDesters in oliën en vetten worden bestudeerd. Hierbij zal voornamelijk gefocusseerd worden op de invloed van het raffinageproces. Niet enkel de impact van procesparameters (bijvoorbeeld activatiegraad bleekaarde, deodorisatiecondities) zal hierbij worden geëvalueerd, maar ook de impact van de grondstoffen (vb. oliekwaliteit). In een vierder werkpakket (WP4) zullen de data bekomen in WP2 en WP3 gebruikt worden om een aantal mitigatie strategieën te evalueren op hun effectiviteit om aldus mogelijkheden aan te reiken om de blootstelling aan glycidol- en 3-MCPD-esters te verminderen. In een vijfde en laatste werkpakket (WP 5) zal de disseminatie van de resultaten van dit project naar de verschillende relevante stakeholders in verband met deze problematiek bewerkstelligd worden.
17
ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: B. DE MEULENAER – UGent – Coördinator R. VERHE – UGent PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Vakgroep Voedselveilgheid en Voedselkwaliteit, onderzoeksgroep Levensmiddelenchemie en Humane Voeding (nutriFOODchem) en op de Vakgroep Organische Scheikunde, UGent te Gent.
18
RF 09/6219 – FOODRESIST Risico van inductie en overdracht van antibioticumresistentie tijdens de voedselproductie en –bewaring. Toelage: 210.994 Euro Duur: 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Bij overdracht van antibioticumresistentie naar de mens via de voeding blijkt de voedselproductieketen niet enkel een passieve vector maar beïnvloedt ze tevens overleving van antibioticumresistente bacteriën en inductie en overdracht van antibioticumresistentie. Belangrijke mechanismen voor verwerving van antibioticumresistentie zijn conjugatie, mutatie en een verhoogde activiteit van bacteriële effluxpompen. In omgevingen waar voedsel wordt verwerkt zijn vaak biofilms aanwezig en er blijkt een verband tussen biofilmvorming en plasmidetransfer via conjugatie. In de levensmiddelenindustrie worden steeds meer minimale conserveringstechnieken gehanteerd. Vaak zijn deze gebaseerd op combinaties van stresserende factoren. Afhankelijk van de gebruikte methode kan de behandeling leiden tot afgedode, subletaal beschadigde en gestresseerde bacteriële cellen. De vrees bestaat dat de verwerking en behandeling van voedingsmiddelen inductie en selectie van bacteriële resistentie zou bewerkstelligen. In dit project zal nagegaan worden wat de invloed is van voedselproductie en -bewaring van levensmiddelen op inductie en overdracht van antibioticumresistentie. In een eerste fase zullen detectieprocedures voor geïnduceerde en getransfereerde resistentie worden geoptimaliseerd. Vervolgens zal nagegaan worden wat de invloed van biofilms en biociden is op resistentie- ontwikkeling. In een tweede fase zal de invloed van levensmiddelgerelateerde stressfactoren op inductie en overdracht van antibioticumresistentie worden bestudeerd, waarbij zowel stress ten gevolge van inactivatietechnieken als door milde conservering zal worden nagegaan. Tot slot zal een vergelijkende risicobeoordeling van pathogeen/matrixcombinaties op resistentie opbouw en transfer worden uitgewerkt. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: L. HERMAN – ILVO – Coördinator N. BOON – UGent F. DEVLIEGHERE – UGent PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Eenheid Technologie en Voeding (T&V), ILVO, te Melle, op de Vakgroep Biochemische en Microbiële Technologie, Laboratorium voor Microbiële Ecologie en Technologie (LabMET), en op de Vakgroep Voedselveiligheid en –kwaliteit, Laboratorium voor Levensmiddelenmicrobiologie en –conservering (LFMFP), Faculteit Bioingenieurswetenschappen, UGent, te Gent.
19
RF 09/6223 – NANO-TEM Karakterisering van nanopartikels (NP) gebruikt als vaccins of aanwezig in de voeding met geavanceerde elektronenmicroscopische technieken. Toelage: 225.004 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA In dit onderzoeksproject worden methodologieën ontwikkeld, geëvalueerd en gevalideerd voor representatieve voorbeelden van twee soorten NP, namelijk metallische NP en VLPs, op 3 niveau’s. De resultaten bekomen op een lager niveau zijn essentieel om de resultaten van een hoger niveau te kunnen interpreteren. Klassieke TEM en cryo-EM, al dan niet gekoppeld aan elektronentomografie, worden geëvalueerd voor de meting op het per-partikel-niveau van die fysische eigenschappen van NP die essentieel zijn om een risico-inschatting te kunnen maken, namelijk grootte, vorm, specifieke oppervlakte, aggregatiestaat, grootteverdeling, oppervlaktemorfologie en structuur. Op subcellulair niveau, in vitro, worden klassieke EM methodes aangepast voor de analyse van de opname en de subcellulaire verwerking van beide soorten NP. Nadruk zal liggen op de visualisatie van de NP in het subcellulaire referentiekader en de kwantificering van hun distributie in celcompartimenten met behulp van stereologische analyse. Op het dierniveau, in vivo, worden methoden geëvalueerd voor de toxicokinetische analyse van NP, aangepast aan het type NP en de toedieningswijze. In vivo imaging wordt getest om de weefseldistributie van fluorescerende VLPs, parenteraal toegediend aan muizen, in de tijd te volgen op een niet- invasieve manier. Chemische analyse met ICP-MS wordt getest om de opname en weefseldistributie van metallische NP, per oraal toegediend aan muizen, post mortem op te volgen op verschillende tijdstippen na toediening. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: J. MAST – CODA – Coördinator L. DE TEMMERMAN – CODA PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de eenheid Elektronenmicroscopie, dienst Pathologie, departement Biocontrole, van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA) te Ukkel, en op de operationele eenheid Spoorelementen, departement Landbouwecochemie, van het CODA te Tervuren.
20
RF 09/6225 - ALUFOOD Risico-evaluatie voor de Belgische bevolking door inname van aluminium via voeding (ALUFOOD). Toelage: 200.000 Euro Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het project heeft tot doelstelling om na te gaan wat het risico is voor de Belgische bevolking door inname van aluminium via voeding. Er zal een blootstellingstudie uitgevoerd worden waarbij een 500 tal representatieve voedingstalen geanalyseerd zullen worden m.b.v. ICP-AES. De staalnameplanning hiervoor zal gestuurd worden op basis van literatuurgegevens en het consumptiepatroon van de Belgische bevolking (Voedselconsumptiepeiling). Om een beter inzicht te krijgen in de chemische vorm en de oorsprong van aluminium in de voeding zullen bijkomende studies uitgevoerd: in een eerste studie zal het gebruik van aluminium als voedingsadditieven onderzocht worden. Hierbij zal een enquête uitgevoerd op de producten beschikbaar op de Belgische markt. In een 2e studie zal er onderzocht worden hoe aluminium uit de verpakking naar voeding kan migreren en welke factoren hierbij een rol spelen. Mathematische migratiemodellen zullen opgesteld worden. In een 3e studie zal de speciatie van aluminium bepaald worden op basis van een electrochemische voltametrische methode en theoretische speciatiemodellen. Op basis van de analysegegevens zal een probabilistische risico-analyse mbt het overschrijden van de TWI voor aluminium via voeding voor de volwassen Belgische bevolking uitgevoerd worden. Bijkomende statistische scenario’s zullen uitgevoerd worden op het al dan niet overschrijden van de TWI waarbij specifiek rekening gehouden zal worden met de chemische vorm van aluminium in voeding, worstcase analyses en het gebruik van aluminium in de keuken en als verpakkingsmateriaal. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: J. VAN LOCO – WIV – Coördinator M. ELSKENS – VUB M. LEERMAKERS – VUB F. BOLLE – ISP PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Operationele Directie Voeding, Geneesmiddelen en Consumentenveiligheid, te Brussel, en op de Vrije Universiteit Brussel, Departement van Analytische en Milieuchemie (ANCH), te Brussel.
21
RF 09/6226 - ZOODIFF Clostridium difficile un nouvel agent zoonotique émergeant ? Mise en évidence du potentiel de transmission à l’homme de souches épidémiques de Clostridium difficile par la consommation de denrées alimentaires d’origine animale. Subside: 190.000 Euro Durée: 24 mois PROGRAMME GENERAL Afin de répondre à la question posée dans ce projet, les trois objectifs correspondent à trois axes de recherche. La première partie du travail consistera en la mise au point de la détection et de dénombrement des C. difficile dans la chaîne alimentaire. Des méthodes d’enrichissement sont décrites dans la littérature et sont adaptées pour l’isolement des bactéries au départ de fèces (Arroyo, Staempfli et al. 2007). Ces méthodes seront ensuite validées selon la norme iso 16140 (part 1). En second lieu, les souches isolées lors du premier axe de l’étude seront caractérisées au niveau moléculaire. Différentes méthodes de typages phénotypiques et génotypiques existent et seront employées sur nos souches alimentaires (ribotype PCR et la présence de facteurs clefs (toxines A, B et CTD) (Rupnik 2007). La résistance aux antibiotiques de ces souches sera de plus investiguée. Dans cet axe de recherche, la technique de MLVA sera développée et adaptée aux souches alimentaires (van den Berg, Schaap et al. 2007). Il s’agit d’une analyse génomique qui est très performante au niveau épidémiologique et qui s’avèrera utile dans les études épidémiologiques qui constituent le troisième axe de recherche. Au départ d’un plan d’échantillonnage dans la chaîne alimentaire (Matières fécales, écouvillons de carcasses, viandes fraîches des filières porcs et bovines), les différentes méthodes microbiologiques et moléculaires développées seront utilisées pour isoler une collection de souches alimentaires et pour les comparer et déterminer la parenté avec les souches épidémiques humaines retrouvées en Belgique. ORGANISATION DE LA RECHERCHE: Direction: G. DAUBE – ULg – Promoteur M. DELMEE – UCL LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au laboratoire de Microbiologie des aliments, Faculté de Médecine Vétérinaire, ULg à Sart Tilman, et au Département de Biologie clinique, UCL, à Woluwé.
22
SANITAIR BELEID DIER POLITIQUE SANITAIRE ANIMAUX RT 09/4 - LEPTOCOMPAN Leptospirose bij gezelschapsdieren: is een verhoogde waakzaamheid nodig? Onderzoek naar prevalentie en risicofactoren bij honden, katten en nieuwe gezelschapsdieren in België en optimalisatie van de diagnostiek. Toelage: 198.340 Euro Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA 1. Prevalentie onderzoek en risicoanalyse In eerste instantie worden prevalentie bepaald en risicofactoren onderzocht aan de hand van een uitgebreide transversale cross-sectionele studie (niet-verdachte dieren). Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de serotheek van het Rabiës laboratorium van het WIV. Deze serotheek bevat goed geïdentificeerde stalen van honden en katten waarbij identificatie en adres van eigenaar, dierenarts en leeftijd goed gespecificeerd zijn. Daarnaast worden eveneens stalen van nieuwe gezelschapsdieren onderzocht. Door serumstalen te onderzoeken die genomen zijn over verschillende jaren, kan onderzocht worden of er sprake is van een gestegen prevalentie. In tweede instantie kunnen de verkregen gegevens aangevuld worden met gegevens van verdachte dieren (case-control studie), waarvan de sera naar het laboratorium opgestuurd worden. Hierbij kunnen ook gegevens van verdachte klinische humane gevallen betrokken worden, in samenwerking met het Tropisch Instituut van Antwerpen. Het onderzoek zal gebeuren met aandacht voor de interpretatie van serologische resultaten bij gevaccineerde dieren, en voor de differentiaaldiagnose met hantavirose 2. Optimalisatie van de diagnostiek De microscopische agglutinatietest is momenteel de referentie serologische test, maar is moeilijk uit te voeren door niet-gespecialiseerde laboratoria. Met behulp van Bayesiaanse evaluatie, kunnen andere serologische testen (waaronder commerciële kits) onderzocht worden op geschiktheid, gevoeligheid en specificiteit met betrekking tot de in België geïdentificeerde serovars. Het uitbouwen van een contactpunt zal ook de mogelijkheid geven om isolatietechnieken (op urine, bloed en organen) te verbeteren en moleculaire technieken te implementeren.
23
ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: E. GOOSSENS – CODA – Coördinator P. WATTIAU – CODA Y. VAN DER STEDE – CODA S. ROELS – CODA S. VAN GUCHT – WIV PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Afdeling Biologische Standaardisatie en de Afdeling Pathologie van het Departement Biocontrole, op de Afdeling Algemene Bacteriologie van het Departement Bacteriologie en Immunologie, en op het Coördinatiecentrum Diergeneeskundige Diagnostiek (CCDD), Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA), te Ukkel, en op het Rabiës Laboratorium van de Operationele Directie Overdraagbare en Besmettelijke Ziekten, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), te Ukkel.
24
RT 09/5 – SALMOSU Optimalisatie van de bestrijding van Salmonella infectie bij varkens. Toelage: 300.000 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA In eerste instantie zullen in dit project verschillende nieuwe interventiestrategieën zoals vaccinatie, aanzuren van voeder of drinkwater worden geëvalueerd zowel onder experimentele als onder veldomstandigheden met als doel een beter inzicht te krijgen in de controle en preventie van Salmonella infecties, de transmissie en het dragerschap ervan. In een tweede deel zal het grondig opvolgen van testresultaten, bekomen uit deze veldstudies alsook de gegevens bekomen uit het Belgische Salmonella bestrijdingsprogramma (of Salmonella Aktie Plan, kortweg SAP), toelaten op een coherente en correcte manier de testkarakteristieken (diagnostische Se en Sp) te bepalen van de huidige diagnostische technieken beschikbaar voor Salmonella bij het varken. Op die manier zijn we in staat de betrouwbaarheid en de accuraatheid van de diagnostiek te bepalen. Tevens zal via simulaties en stalen genomen op bedrijfs- en slachthuisniveau nagegaan worden of alternatieve bemonsteringsprotocollen haalbaar zijn en of deze leiden tot een betere precisie voor het aanduiden van risicobedrijven binnen het SAP. Door middel van een geïntegreerde kosten-baten analyse zal een inschatting gemaakt worden van de kosten (time driven activity based costing model) die de overheid en de varkenshouder hebben in het kader van het bestrijdingsprogramma. Op basis hiervan zal de kosten-efficiëntie van zowel het bemonsteringsplan als van de interventiemaatregelen berekend worden. Daarnaast zal het “van gaffel tot vork” risicobeoordelingsmodel zoals opgesteld tijdens een vorig contractueel onderzoeksproject (R-04/003-METZOON) worden gebruikt om de reductie in humane salmonellose gevallen te berekenen bij toepassing van de interventiestrategieën. De kosten-baten verhouding zal worden uitgedrukt als kosten voor implementatie van de interventies tot reductie in ziektekosten. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: Y. VAN DER STEDE – CODA – Coördinator D. MAES – UGent J. DEWULF – UGent F. PASMANS – UGent F. BOYEN – UGent P. BUTAYE – CODA L. LAUWERS – ILVO D. ARIJS – DGZ PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Coördinatiecentrum Diergeneeskundige Diagnostiek (CCDD), en op de Afdeling Algemene Bacteriologie, Departement Bacteriologie en Immunologie, CODA, te Ukkel; op de Vakgroep Verloskunde, Voortplanting en Bedrijfsdiergeneeskunde, en op de Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke; op de Eenheid Landbouw en Maatschappij (L&M), ILVO, te Merelbeke; en op Dierengezondheidszorg Vlaanderen, te Torhout.
25
RT 09/6 - SALMOPOUL Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella Pullorum/Gallinarum in de commerciële en de hobby pluimveehouderij. Toelage: 99.923 Euro Duur: 12 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het onderzoek omvat een epidemiologische studie naar het voorkomen van Salmonella Pullorum/Gallinarum in zowel industrieel pluimvee als hobbypluimvee. Hiervoor zullen 2 types stalen worden onderzocht. Enerzijds zullen meststalen van commerciële leghennenbedrijven uit de routine Salmonella monitoring van de overheid (via DGZ) worden onderzocht op het voorkomen van Salmonella Pullorum/Gallinarum. Dit zal gebeuren op meststalen van 52 weken oude leghennen. Anderzijds zullen stalen worden verzameld van uit het veld van gestorven of geëuthanaseerd pluimvee en wilde vogels die klinische symptomen vertonen die differentiaal diagnostisch gelinkt kunnen worden aan Salmonella Pullorum/Gallinarum. Een intensieve bemonstering van een selectie van leghennenbedrijven zal eveneens worden uitgevoerd. Indien tomen (hobby of commercieel pluimvee) worden gevonden die aangetast zijn door Salmonella Pullorum/Gallinarum zal een uitgebreide tracing worden uitgevoerd waarbij intensief op zoek wordt gegaan naar de bron van deze infectie. Er zal een beschrijving worden gemaakt van het risicoprofiel voor pluimveebedrijven voor de introductie van Salmonella Pullorum/Gallinarum. Tenslotte zal nagegaan worden of de Salmonella Pullorum/Gallinarum stammen uit vroegere uitbraken klonaal zijn en of de besmettingen dus al dan niet van 1 bron voortkwamen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: F. VAN IMMERSEEL – UGent – Coördinator H. VAN MEIRHAEGE – DGZ Vlaanderen J. DEWULF – UGent PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten, en de Vakgroep Verloskunde, Voortplanting en Bedrijfsdiergeneeskunde, Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke, en op Dierengezondheidszorg Vlaanderen, te Torhout.
26
RT 09/7 – ABRESZOON Reductie van de resistentie van zoönotische bacteriën bij productiedieren. Toelage: 299.908 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het onderzoeksproject bestaat uit twee werkpakketten die elk op hun beurt onderverdeeld zijn in verschillende studies. In het eerste werkpakket wordt gefocust op het verzamelen van gegevens met betrekking tot het gebruik van antimicrobiële middelen en de mate van antimicrobiële resistentie bij zoönotische en indicatorbacteriën bij varkens en pluimvee en het bestuderen van de link tussen gebruik en resistentie. Voor de verzameling van gegevens worden twee pistes gevolgd. In eerste instantie wordt maximaal gebruik gemaakt van de informatie die het onderzoeksconsortium reeds ter beschikking heeft met betrekking tot antibioticumgebruik en antimicrobiële resistentie bij varkens en pluimvee. Deze informatie is afkomstig van een aantal afgewerkte en nog lopende onderzoeksprojecten en van gegevens die beschikbaar zijn in de labo’s van de verschillende project partners. Daar waar onvoldoende (recente) gegevens voorhanden zijn, zal bijkomende informatie worden verzameld aan de hand van een crosssectionele veldstudie. Tevens zal getracht worden om de informatie op bedrijfsniveau te koppelen aan nationale antibioticum distributiecijfers. Op basis van al deze informatie zal het mogelijk zijn om de link tussen het gebruik van antimicrobiële middelen en het voorkomen van verworven resistentie duidelijk te bestuderen en te beschrijven. In het tweede werkpakket worden interventiemogelijkheden bestudeerd die moeten toelaten om het voorkomen van resistentie te reduceren. Hierbij wordt gefocust op kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van antibioticumgebruik. Dit zal worden onderzocht aan de hand van een prospectieve cohort studie waarbij het effect van het reduceren van profylactische behandelingen met antimicrobiële middelen, in combinatie met begeleidende bioveiligheidsmaatregelen, op het voorkomen van verworven resistentie op middellange termijn wordt bekeken. Tevens wordt onderzoek verricht naar het risico verbonden aan residuen van antimicrobiële middelen in het stalstof voor zowel de resistentie ontwikkeling bij dieren als dierverzorgers. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: J. DEWULF – UGent – Coördinator F. HAESEBROECK – UGent C. CROUBELS – UGent D. MAES – UGent F BUTAYE – CODA B. CATRY – WIV
27
PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Laboratorium voor Virologie en Laboratoriumvoor Immunologie van de Vakgroep Virologie, Parasitologie en Immunologie, Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke, op het Laboratorium voor Farmaceutische Technologie, Faculteit Farmaceutische Wetenschappen, UGent, te Gent, en op de Afdeling Algemene Virologie, Departement Virologie, CODA, te Ukkel.
28
RT 09/8 – APECON Combinatie van bacteriofagen en desinfectantia als alternatieve bestrijding- en preventiemiddelen voor Escherichia coli infecties bij kippen: werkzaamheid, veiligheid en stabiliteit. Toelage: 300.000 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Dit project beoogt de preventie en bestrijding van de infectie van kippen door aviaire pathogene Escherichia coli (APEC) stammen. Voor dit doel zullen bacteriofagen samen met desinfectantia worden ingezet. Er zal gebruik gemaakt worden van APEC-specifieke bacteriofagen die reeds door het CODA (copromotor 4) werden geïsoleerd of in de literatuur beschreven zijn. Daarnaast zullen nieuwe fagen geïsoleerd worden met een activiteit tegen de in België geïsoleerde APEC stammen. De efficiëntie waarmee de fagen APEC doden en de stabiliteit van de fagen zullen in vitro onderzocht worden. De genomen van de fagen, die op deze basis geselecteerd worden, zullen volledig gesequeneerd worden en aan een grondige bioinformatische analyse onderworpen, om aan te tonen dat deze fagen strikt lytisch zijn en geen ongewenste genen bezitten. Fagen die gunstige eigenschappen vertonen zullen gecombineerd worden in een enkel preparaat, om resistentievorming te voorkomen. Na controle van de toxiciteit zal dit preparaat getest worden in een in vivo infectiemodel in kippen, waarbij de fagen zullen oraal en door verstuiving toegediend worden. Om desinfectantia rationeel te kunnen gebruiken zal de gevoeligheid van een representatieve reeks APEC stammen voor de toegelaten en commercieel beschikbare desinfectantia worden onderzocht. Verder zal getest worden of de verneveling van H2O2, een niet toxisch desinfectans dat kan toegepast worden in aanwezigheid van levende dieren, toelaat de overdracht van APEC tussen kippen te beperken. Er zal ook worden nagegaan of de combinatie van de infectantia en fagen voor de controle van APEC synergie vertoont. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: J.-P. HERNALSTEENS – VUB – Coördinator H. DE GREVE – VUB B. GODDEERIS – KULeuven R. LAVIGNE – KULeuven B. BUTAYE – CODA PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Laboratorium Genetische Virologie en Laboratorium Structurele Biologie – Faculteit Wetenschappen, VUB, te Brussel; op het Laboratorium Fysiologie, Immunologie en Genetica van de Huisdieren en Laboratorium Gentechnologie Departement Biosystemen, Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, KULeuven, te Leuven; en op de Afdeling Algemene Bacteriologie – Departement Bacteriologie en Immunologie, CODA, te Ukkel.
29
RF 09/6213 - TOXOMEAT Bepaling van de besmettingsgraad van Toxoplasma in vlees van varkens en schapen bestemd voor menselijke consumptie. Toelage: 195.265 Euro Duur: 25 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Serumstalen verzameld in project RF 06/6176, afkomstig van Belgische varkens en schapenbedrijven werden reeds op kleine schaal getest op Toxoplasma met de Gra7-ELISA om deze op punt te stellen. In het huidige project zal het afgenomen sera getest worden zodat we een globaal overzicht krijgen van de seroprevalentie in België. Dieren (afkomstig van reeds geteste bedrijven) zullen op verschillende leeftijden worden aangekocht. Na euthanasie zal hun weefsel onderzocht worden op de aanwezigheid van Toxoplasma zodat we kunnen nagaan op welk tijdstip infectie optreedt. Er zullen stalen genomen worden van spierweefsel dat meestal puur wordt geconsumeerd (varkenshaasje, hammetje) en deze die veelal in bereidingen worden gebruikt (intercostaalspieren). Deze zullen enkele dagen bewaard worden bij 4°C zodat het weefseleffluent zich kan vormen. Waarop het nadien zal getest worden in een Gra7-ELISA en vergeleken worden met de resultaten bekomen met bioassay, qPCR, immunocapture-PCR, targetcapture-RT-PCR. Deze laatste 2 technieken zullen worden ontwikkeld in dit project. Naast dat deze technieken levende, infectieuze parasieten in het vlees kunnen aantonen, geven ze daarenboven snel resultaat en worden er geen proefdieren meer gebruikt. Ook zal worden gekeken naar de performantie van de testen in termen van risico reductie. Naast vers vlees zullen ook stalen worden onderzocht van diepvriesvlees. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: E. COX – UGent – Coördinator P. DORNY – ITG S. DE CRAEYE – WIV V. MELKEBEEK – UGent PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Laboratorium voor Immunologie, Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke, het Departement Diergeneeskunde, Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG), te Antwerpen, en het Laboratorium voor Toxoplasmose, OD Overdraagbare en Besmettelijke Ziekten, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), te Brussel.
30
RF 09/6217 - FLUTREE Intégration de paramètres de transmission des virus Influenza Aviaire Notifiable (H5-H7) en Belgique, dans un système de surveillance basé sur le risque. Budget: 200.000 Euro Durée: 24 mois PROGRAMME GENERAL Dans un premier temps, une base de données structurée sera réalisée, regroupant l’ensemble des données géographiques et démographiques détaillées d’élevage. Une analyse approfondie de risque afin d’identifier les différents facteurs impliqués dans l’introduction et la dissémination du virus de souche LPAI, permettra de pondérer de manière optimale chaque facteur de risque de manière proportionnelle. Une revue de la littérature et des opinions d’experts seront exploités à cette fin. En parallèle, 2 approches distinctes seront étudiées: d’une part, un ornithologue de l’IRNSB analysera les déplacements des oiseaux en Belgique, la dissémination et la persistance des LPAI dans les différents écosystèmes et se penchera sur la probabilité de contact faune sauvage/faune domestique. D’autre part, un virologiste tentera de déterminer des indicateurs de transmissibilité (facteurs R0 ou « reproductive numbers ») grâce à des manipulations spécifiques en laboratoire avec des souches H5/H7 LPAI et HPAI isolées de volailles ou de canards domestiques ou sauvages. En particulier, le risque de circulation silencieuse de virus HPNAI chez le canard domestique comme démontré en Allemagne (Harder et al, 2009) sera intégré dans l’analyse. Dans un second temps, ces informations récoltées serviront de paramètres chiffrés pouvant être introduits dans un logiciel d’analyse de risque pour mesurer l’impact d’une modification d’un des composants du système sur la sensibilité globale de détection de LPNAI dans les exploitations commerciales, le but final étant de détecter le système de surveillance le plus optimal en fonction du risque et des ressources logistiques. Les outils SIG d’analyses spatiales seront utilisés afin de rassembler l’ensemble des informations géographiques. Grâce aux outils d’analyses spatiales, une cartographie globale du pays sera réalisée où les zones seront classées par importance de risque. Une validation de ce modèle spatio-temporel sera réalisée grâce aux données de surveillance active en Belgique des dernières années. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction: T. VAN DEN BERG – CERVA - Promoteur D. VANGELUWE – IRSNB Y. VAN DER STEDE – CERVA S. WELBY – CERVA B. LAMBRECHTS – CERVA LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté à la Direction Opérationnelle Virologie et au Centre de Coordination du Diagnostic Vétérinaire (CCDV), CERVA, à Uccle, et à l’Institut Royal des Sciences Naturelles de Belgique (IRSNB), à Bruxelles.
31
RF 09/6220 – CULID Identificatie van mogelijke vectoren van het blauwtongvirus (BTV) door middel van microarray testen, virus-RNA extractie en virusisolatie. Toelage: 161.193 Euro Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Gezien de traditionele identificatie van Culicoides gebaseerd op morfologische verschillen tussen de imago’s van verschillende soorten veel ervaring en tijd vereist, zal de identificatie aan de hand van microarrays verder ontwikkeld en gevalideerd worden. De soortspecificiteit van nieuwe en al ontwikkelde probes zal bestudeerd worden aan de hand van knutten behorende tot verschillende soorten en afkomstig uit verschillende regio’s (nationaal en internationaal). De microarray zal ook toelaten larven en nimfen te identificeren zodat de broedplaatsen van de verschillende soorten en hun biologie kunnen bestudeerd worden zonder dat tijdrovende kweekexperimenten moeten worden opgezet. De knutten gevangen rond recente blauwtong-uitbraken zullen op viraal RNA worden getest in het CODA en virusisolatie zal toegepast worden. Vectorsoorten zullen bepaald worden gebruik makend van de extracten van knutten die positief bevonden werden voor viraal RNA. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: D. GEYSEN – ITG – Coördinator K. DE CLERCQ – CODA Medewerkers: T. VANBINST – CODA F. VANDENBUSSCHE – CODA PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het departement Diergeneeskunde van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG), te Antwerpen, en op de afdeling Diagnostiekontwikkeling epizoötische ziekten van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA), te Ukkel.
32
RF 09/6221 - SALMINHIB Bescherming van vleeskuikens tegen een breed spectrum van Salmonella serotypes door toepassing van kolonisatie-inhibitie met gedefinieerde levend verzwakte stammen. Toelage: 488.620 Euro Duur: 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Een levend verzwakte Salmonella stam, die na orale toediening vleeskippen beschermt tegen kolonisatie met Salmonella, vanaf het moment van uitkippen, zal worden aangemaakt. De aanmaak van deze kolonisatie-inhibitie (CI) zal gebeuren door de introductie van mutaties die ervoor zorgen dat de CI stam niet meer kan persisteren in de dieren, terwijl de bescherming behouden blijft. In een Salmonella hilA mutant, waarvan door onze onderzoeksgroep reeds werd aangetoond dat deze een bijna perfecte CI stam is (Bohez et al., 2008a), zullen extra deleties worden gebracht. Genen die een groeiremming veroorzaken en genen die zorgen voor verminderde overleving in mest zullen worden geïdentificeerd via een transposonbankscreening en vervolgens gedeleteerd. Tevens zal een selectie van gekende genen worden gedeleteerd. Deze zijn aroA, waagG, rfaH, degP, dnaK en rpoS. Een negatieve merker zal worden geïntroduceerd ter differentiatie tussen de CI stam en veldstammen. Hiervoor wordt gekozen voor het deleteren van het fliC gen, nodig voor flagelaanmaak. In vivo studies zullen worden uitgevoerd om de ideale mutante CI stam te kiezen. Deze moet bescherming bieden tegen Salmonella kolonisatie vanaf uitkip en mag niet meer gedetecteerd worden op slachtleeftijd. Er zal getracht worden een kolonisatie-inhibitie cultuur te ontwikkelen die in 1 orale toediening bescherming biedt tegen de drie belangrijkste serotypes die voorkomen bij vleeskippen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: F. VAN IMMERSEEL – UGent – Coördinator R. DUCATELLE – UGent PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten, Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke.
33
RF 09/6227 - FLUCROSS Mechanismen van kruisbescherming tegenover het H3N2 influenzavirus bij het varken en de mens. Toelage: 384.007 Euro Duur: 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Allereerst zullen een reeks van immunologische technieken geoptimaliseerd worden, die noodzakelijk zijn om de humorale en celgemediëerde immuunrespons te karakteriseren. Vervolgens zal een comparatieve studie van de immuunmechanismen gebeuren, die opgewekt worden door infectie of door vaccinatie met varkensinfluenzavirus. De virussen die worden gebruikt voor de primo-infectie of -vaccinatie vertonen een verschillende graad van verwantschap met het H3N2 varkensinfluenzavirus dat wordt gebruikt voor de challenge. Ze zullen een kwalitatief en kwantitatief verschillend immuunantwoord tegen het challengevirus opwekken. We onderzoeken het verband tussen deze immuunreacties en het effect op de pathogenese, virusexcretie en -transmissie van het challengevirus. In een volgend deel zullen we de graad van bescherming onderzoeken tegenover hetzelfde H3N2 varkensinfluenzavirus, maar nu na eerdere infectie of vaccinatie met bepaalde humane influenzavirussen. Ten slotte onderzoeken we in hoeverre individuen die blootgesteld geweest zijn aan verschillende menselijke influenzavirussen serologische kruisreactie vertonen tegenover de belangrijkste varkensinfluenzavirussen. Alle studies gebeuren in het varkensmodel van influenza. De voorgestelde werkwijze is complementair met deze voorgesteld in de projectaanvraag bij de Europese Commissie (call KBBE.2010.1.3-6). Daar zal, aan de hand van gelijkaardige methoden en technieken als beschreven in de projectaanvraag voor de FOD, de kruisbescherming worden onderzocht voor H1N1 influenzavirussen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: K. VAN REETH – UGent – Coördinator E. COX – UGent PLAATS VAN UITOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Laboratorium voor Virologie en het Laboratorium voor Immunologie van de Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke, en op het Departement Verpleegkunde en Biotechnologie (HIVB) van het Katho, te Roeselare.
34
SANITAIR BELEID PLANT POLITIQUE SANITAIRE VEGETAUX RT 09/9 – FYQUARSTAT Status van schadelijke organismen voor planten en plantaardige producten in België. Toelage: 198.322 Euro Duur: 24 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Voor de verschillende organismen zal de status aangeleverd worden op basis van de beschikbare literatuur en een survey. Voor bepaalde organismen is beperkt aanvullend onderzoek voorzien. Het beoogt van enkele belangrijke lacunes in instrumentarium of kennis op te vullen om betrouwbare conclusies over de status toe te laten. De volgende Q en Q-alert organismen worden behandeld: • Chalara fraxinea, voor zijn bijdrage in het afsterven van es • Phytophthora fragariae var. rubi, dat een hypotheek kan leggen op de teelt van framboos • Diaphania perspectalis, potentieel zeer schadelijk voor het buxusbestand in België • Chrysanthemum stunt viroid, dat massale schade veroorzaakt in de sierteelt • Tomato apical stunt viroid, omwille van zijn onduidelijke toedracht in schadebeelden en status in België • Tomato Spotted Wilt Virus, met een recente introductie in Europa en een toenemend economisch schadepotentieel • Potato Stolbur Mycoplasm, een nieuwe ziekteverwekker voor België, waarover onvoldoende kennis over vectoren en symptomen. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: K. VAN LAEKEN – ILVO – Coördinator M. MAES – ILVO M. CAVELIER – CRA-W P. CREEMERS – Pcfruit vzw PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de afdeling Gewasbescherming, eenheid Plant, ILVO, te Merelbeke; op de Eenheid Phytopathologie, Département de lutte biologique et ressources phytogénétiques, CRA-W, te Gembloux; en op de afdeling Mycologie, Pcfruit, te Sint-Truiden.
35
RT 09/10 – MELOIDOGYNE Verspreiding en epidemiologie van galvormende nematoden van het type Meloidogyne en bestrijdingsmaatregelen in de productie van aardappelen, groenten en gazon in open veld. Toelage: 247.433 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Wortel knobbelnematoden vormen een ernstige bedreiging voor economisch belangrijke teelten. Een tijdige opsporing is van het grootste belang. Door hun polyfaag karakter zijn teeltrotaties slechts in beperkte gevallen mogelijk. Met dit project zal wetenschappelijke kennis verzameld worden over de biologie en epidemiologie van Meloidogyne chitwoodi, M. fallax en M. minor om besmettingen beter op te sporen, op te volgen en te beheersen. De doelstellingen zijn: - de detectiekans van besmettingen verhogen - de overleving in afvalstromen onderzoeken - de biologie onder verschillende waardplanten en temperatuurregimes opvolgen - de waardplantstatus en symptomen van verschillende aardappelrassen testen - resistentie en partieel resistentie van gewassen en groenbemesters testen met verschillende populaties van Meloidogyne spp. - toepassen en valideren van bestaande q-PCR technieken voor M. chitwoodi, M. fallax en M. minor. - aanbevelingen voor de detectie en beheersing van wortel knobbelnematoden formuleren, zowel voor het beleid als de sector. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: M. MAES – ILVO – Coördinator N. VIANE – ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Afdeling Gewasbescherming, Eenheid Plant, ILVO, te Merelbeke.
36
RT 09/11 -MACROREG Methodologie voor risico-analyse ter voorbereiding van de registratie van biologische bestrijders (macro-organismen). Toelage: 199.235 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Het onderzoeksvoorstel beantwoordt aan de groeiende behoefte voor een regulering van de invertebrate organismen gebruikt in de biologische gewasbescherming in ons land. Deze regulering moet gebaseerd zijn op een risico-analyse, waarvan het opstellen van een “environmental risk assessment” (ERA) een sleutelelement uitmaakt. Hoewel het kader van zulk een risico-analyse werd geschetst in internationale richtlijnen, zoals ISPM3 van de IPPC, en verder werd uitgewerkt in voorgaande onderzoeksinitiatieven, zoals het Europees project REBECA (Regulation of Biological Control Agents), ontbreekt het in vele gevallen aan een experimentele methodologie om de nodige evaluaties op een betrouwbare manier uit te voeren. De objectieven van het onderzoeksvoorstel zijn meervoudig: - het inventariseren van de invertebrate biologische bestrijders op de Belgische markt en hun toepassingsmodaliteiten - het ontwikkelen van een methodologie voor de verschillende elementen van de risicoevaluatie en het toetsen ervan aan de hand van een aantal uitheemse case-studies uit de verschillende groepen van biologische bestrijders (geleedpotige predators en parasitoiden, entomopathogene nematoden) - het voorstellen van noodmaatregelen in geval van onverwachte schadelijke gevolgen. De bekomen resultaten moeten het beleid toelaten een registratieprocedure voor te bereiden voor invertebrate biologische bestrijders. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: P. DE CLERCK – UGent – Coördinator J.C. GREGOIRE – ULB M. MOENS – ILVO PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de vakgroep Gewasbescherming, faculteit Bioingenieurswetenschappen, UGent, te Gent; op de afdeling Lutte Biologique et Ecologie spatiale, Faculté des Sciences, ULB, te Brussel; en de Eenheid Plant, ILVO, te Merelbeke.
37
RF 09/6212 - TOPOVIR Etude de la transmission du Potato spindle tuber viroid (PSTVd) aux plantes ornementales, aux cultures de pomme de terre et de tomate et application à d’autres pospiviroïdes. Subside: 198.422 Euro Durée: 24 mois PROGRAMME GENERAL Après la constitution d’une collection des différentes souches des pospiviroïdes étudiés (WP1), un test de pathogénicité et de sensibilité variétale sera effectué (WP2). Une analyse des risques de transmission entre les différentes cultures (solanacées ornementales, adventices, pomme de terre et tomate) sera réalisée (WP3a). Les différents modes de transmission au sein d’une même culture (intraspécifique) et entre cultures (interspécifique) pour les différents pospiviroïdes seront étudiés: la transmission mécanique (WP3b), la transmission par les ravageurs et les auxiliaires des cultures (bourdons) concernés (WP3c), la transmission par le pollen (WP3d), la transmission via une adventice réservoir (WP3e) et la transmission par contact foliaire, racinaire et par les eaux d’irrigation (WP3f). Différents tests d’inactivation du viroïde par des traitements chimiques (WP4a), physiques (WP4b), et biologiques (WP4c) seront réalisés afin de proposer des méthodes de destruction des plantes et des déchets contaminés. Des investigations sur l’origine et la répartition géographique des contaminations belges de pospiviroïdes (PSTVd, CEVd, CLVd et TCDVd) par l’étude des données de traçabilité et des séquences nucléotidiques des isolats détectés seront entreprises (WP5). Au vu des résultats et en fonction des pratiques culturales des différentes cultures étudiées, des mesures pour prévenir la dissémination et la transmission à la pomme de terre et à la tomate seront formulées (Conclusions). ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction: M. CAVELIER – CRA-W – Promoteur D. MAES – ILVO B. LIEVENS – Sciencia Terrae vzw LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté au Département de Lutte Biologique et Ressources Phytogénétiques, Centre wallon de Recherches agronomiques, Gembloux; au Département Plant, Gewasbescherming, ILVO te Merelbeke; et au Scientia Terrae vzw.
38
RF 09/6216 - WOODPACKTREAT Mise au point d’une méthode de traitement par micro-ondes des bois d’emballage destinés à l’exportation comme alternative aux mesures phytosanitaires actuellement appliquées (bromure de méthyle et traitement thermique). Subside: 162.000 Euro Durée: 24 mois PROGRAMME GENERAL L’objectif de ce projet consiste à élaborer une méthode standardisée de traitement sanitaire des bois d’emballage à l’aide de micro-ondes en déterminant, en fonction des caractéristiques du bois, les modalités du traitement requis afin de garantir une mortalité de 100% des ravageurs/pathogènes présents. Afin d’atteindre cet objectif, et compte tenu du fait que des pathogènes/ravageurs situés dans un environnement à plus de 60°C sont éradiqués, il convient de : • étudier la relation existant entre la température de surface Ts, facilement contrôlable, et la température au cœur du bois Tc lorsque les caractéristiques de planches varient (épaisseur, humidité, masse volumique); • vérifier la stabilité de la relation Tc-Ts en fonction de la puissance du rayonnement, de la durée de l'exposition et de la charge de bois dans le four; • contrôler le taux de mortalité des organismes placés dans les conditions de température de surface qui garantissent 60° à cœur (identifiées en 1. et 2.) à l'issue du traitement; • s'assurer de la faisabilité technique du procédé qui sera mis au point, de sa rentabilité, ainsi que de son potentiel d’intégration dans une chaîne de fabrication. ORGANISATION DE LA RECHERCHE Direction: J. HEBERT – Gembloux Agro-Bio-Tech - Promoteur B. JOUREZ – DEMNA K. VANACKERE – CES NV LIEU D’EXECUTION DES RECHERCHES Le projet est exécuté à l’Unité de Gestion des Ressources forestières et des Milieux naturels, Gembloux Agro-Bio Tech (GxABT), Université de Liège; au Laboratoire de Technologie du Bois, Département de l’Etude du Milieu naturel et agricole (DEMNA), Gembloux ; et à la société CES, Kortrijk.
39
DIERENWELZIJN BIEN-ÊTRE ANIMAL RT 09/12 - STERYCAT Effect van castratie op jonge leeftijd op de gezondheid en het dierenwelzijn bij katten. Toelage: 200.000 Euro Duur: 36 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA Vroege castratie is het chirurgische behandelen van seksueel onvolwassen dieren, meestal tussen de leeftijd van 6 tot 10 weken ouderdom. Er wordt een anesthetisch en chirurgisch protocol op punt gesteld omdat dergelijke jonge kittens een specifieke aanpak vereisen. Het protocol dient eenvoudig en efficiënt te zijn. De controlegroep zal bestaan uit asielkittens die slechts op jong-volwassen leeftijd gecastreerd zullen worden. Er zal worden nagegaan in hoeverre het voorkomen van lagere urinewegproblemen, spontane fracturen en obesitas beïnvloed wordt door vroege castratie. Via systematische gedragsobservaties worden gegevens verzameld over de evolutie van het gedrag van vroeg- en laatgecastreerde katten. Daarnaast wordt over langere termijn, via surveys afgenomen bij de katteneigenaars, de vraag onderzocht of vroeg gecastreerde katten door het vroegtijdig verdwijnen van hormonale invloeden nadelen ondervinden in hun gedrag en intra/interspecifieke sociale interacties. De objectieven van dit onderzoek zijn dan ook de volgende: 1. Een chirurgisch en anesthetisch protocol op punt stellen dat de dierenarts zal toelaten deze operatie routinematig in de praktijk uit te voeren. Het is uiteindelijk de bedoeling deze techniek op te nemen in de theoretische en praktische opleiding van de studenten diergeneeskunde. 2. Het effect van vroege castratie nagaan op het optreden van een aantal mogelijke klinische complicaties zoals gevoeligheid voor lagere urinewegproblemen, spontane fracturen en obesitas en vergelijken met het optreden van deze complicaties bij dieren gecastreerd op jong-volwassen leeftijd. 3. De effecten van vroege castratie op het welzijn en de verdere ontwikkeling van het gedrag van katers en kattinnen nagaan en vergelijken met de effecten na castratie op jong-volwassen leeftijd. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: H. DE ROOSTER – UGent – Coördinator C. MOONS – UGent I. POLIS – UGent 40
PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op de Vakgroep Geneeskunde en klinische biologie van de kleine huisdieren, en op de Vakgroep Voeding, Genetica en Ethologie, Faculteit Diergeneeskunde, UGent, te Merelbeke.
41
RF 09/6222 - EMBRYOSCREEN Alternatieven voor proefdierengebruik in de toxiciteitsscreening: ontwikkeling en standaardisatie van een bovien in vitro follikel en embryo kweeksysteem voor de evaluatie van chemische substanties en hun toxische effecten op de fertiliteit. Toelage: 314.554 Euro Duur: 48 maanden ALGEMEEN PROGRAMMA 1. Ontwikkeling van een gestandaardiseerd screeningsprotocol voor pre-implantatie embryotoxiciteit op basis van in vitro geproduceerde boviene embryo’s De promotor van dit onderzoeksvoorstel heeft een boviene in vitro embryo productie eenheid (IVP) uitgebouwd waarmee, op basis van slachthuismateriaal, embryo’s op een routinematige en gestandaardiseerde manier worden gekweekt, zonder dat er proefdieren dienen te worden opgeofferd. De eerste uitdaging wordt de overschakeling van het routine in vitro embryo cultuur systeem in groep naar individuele kweek (pilootwerk labo promotor: Goovaerts et al., 2009). De groepscultuur bevordert vooral de ontwikkelingscompetentie van kwalitatief minder goede eicellen waardoor het totaal aantal gevormde embryo’s relatief hoog blijft. Een individeel embryo cultuur systeem (single oocyte culture, SOC) echter moet een gedetailleerde screening van toxiciteitseffecten toelaten, los van mogelijke effecten van de groepscultuur. Op deze wijze kunnen concentratie-effect experimenten opgezet worden waarbij het individueel metabolisme (metabolomics) en de genexpressiepatronen (genomics) per embryo bestudeerd worden. Voor de eerste screening zal gebruik gemaakt worden van gekende reprotoxische chemicaliën zoals verder in de projectbeschrijving gespecifiëerd (Annex 1, Directive 67/548/EEC, Category I, II, III met label R60, R61, R62, R63), met als voorbeelden methylglycol acetaat, methoxy azijnzuur, lood(II) methaansulfonaat. De ontwikkeling van de embryo’s zal worden onderzocht via invasieve (celaantal, apoptose-index, differentiële blastomeerkleuring, genexpressie) en niet-invasieve (morfologie, ontwikkelingsstadium en snelheid, cryotolerantie) parameters. 2. De ontwikkeling van een gestandaardiseerd isolatie- en kweeksysteem van boviene primordiale follikels als basis voor toxiciteitsscreening voor ovarium toxiciteit van chemische substanties Analoog zal een isolatie- en kweeksysteem voor primordiale follikels uit boviene ovariële weefselstukjes worden opgezet met toxiciteitsscreening als doel. De follikels worden enzymatisch vrijgesteld uit de ovariële cortex waarna hun viabiliteit kan beoordeeld worden. Eens een isolatie- en activatieprotocol voor boviene primordiale follikels op punt zal staan, kan de stap gezet worden naar een in vitro model voor toxiciteitsscreening voor ovariële toxiciteit. Daarbij zal de viabiliteit en mogelijk ook de mate van activatie een parameter zijn voor de mogelijke toxische invloeden van chemische substanties na blootstelling. ORGANISATIE VAN HET ONDERZOEK Leiding: P. BOLS – UA – Coördinator W. DE COEN – UA D. KNAPEN – UA R. CORTVRINDT – EggCentris NV J. LEROY – UA 42
PLAATS VAN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Het project wordt uitgevoerd op het Laboratorium voor de Fysiologie van de Huisdieren, Departement Diergeneeskunde, van de Faculteit Farmaceutische, Biomedische en Diergeneeskundige Wetenschappen, UA, te Wilrijk, op het Laboratorium Ecofysiologie, Biochemie en Toxicologie (EBT), Departement Biologie, van de Faculteit Wetenschappen, UA, te Antwerpen, en op het Laboratorium van EggCentris NV, te Brussel-Zellik.
43