Fagot 6.1 Korte geschiedenis Er wordt aangenomen dat de fagot ontstond uit de pommer (blaasinstrument uit de 16e-17e eeuw) en de dulciaan (een zacht klinkend instrument met dubbel riet uit de middeleeuwen). Tijdens de 17e eeuw evolueerde dit instrument tot de gelede baspijp met drie kleppen. In de 19e eeuw ontwikkelden zich hieruit twee types : de Franse fagot, die dichter bij het barokinstrument is gebleven en de Duitse fagot. De toon van de Franse fagot is kleiner en nassaler dan die van de Duitse. De inbreng van de bespeler op gebied van de toonvorming is groter. Door tal van verbeteringen aan de baspijp, uitgevoerd door Heckel en Almenräder, ontstond de Duitse fagot. Het opzet was een instrument te ontwerpen met een krachtige toon en een juistere intonantie. In dit laatste zijn zij maar ten dele geslaagd, omdat de intonatie van de Duitse fagot zwakke plekken blijft vertonen. De Duitse fagot heeft een ingewikkeldere applicatuur dan de Franse fagot. Beide soorten worden nog steeds gebruikt. Toch wordt het bestaan van de Franse fagot bedreigd. Dit is spijtig want zo verdwijnt een mooie en typische klankkleur.
6.2 Bouw De fagot bestaat uit een lange U-vormig samengevouwen houten buis met een nauwe conische boring. Hij bestaat uit vijf onderdelen : 1. bokaal, pijp of S : gebogen metalen buis in S-vorm waarop een dubbel riet bevestigd is 2. tenorgeleding : met 3 vingergaten 3. schoen waarin de boring in U-vorm geplooid is 4. basgeleding voorzien van gaten voor de laagste tonen 5. klankbeker De conische boring loopt door van bij het riet zelf tot aan het einde van de klankbeker.
6.3 Soorten 6.3.1. Fagot in C Hij is het fudament van de houtblazerssectie in het orkest.
6.3.2 Kinderfagotten Uit didactisch oogpunt zijn er ook kinderfagotten ontwikkeld, deze staan in F en in G.
6.3.3. Contrafagot De contrafagot heeft ongeveer de dubbele lengte van de fagot (5,93 meter). De klank is zwaar en donker en klinkt een octaaf lager dan genoteerd. De contrafagot wordt het meest gebruikt in het symfonie orkest.
6.4. Toonvorming De toonvorming bij de fagot gebeurt op dezelfde manier als bij de hobo. De fagot is eigenlijk gebouwd in fa, maar is toch geen transponerend instrument (notatie=klank).
6.5 Tessituur
-Bes tot D : Al deze noten worden gespeeld met de linkerduim. De noten klinken vol, dik en soms luid, zij verlangen veel ademgebruik (de trillende luchtkolom is lang) en zijn moeilijk in piano. Deze noten worden meestal sprongsgewijs aangebracht. Chromatiek naar beneden toe of gebonden melodieën zijn zeer moeilijk. -E tot f : Dit register is het makkelijkst bespeelbaar. De toonkwaliteit is tamelijk neutraal en weinig doordringend, alle schakeringen zijn mogelijk. e en f klinken iets minder resonant door de korte trillende luchtkolom. -fis tot a : Eerste overgeblazen register. De octaafsleutel blijft echter nog steeds gesloten. Deze noten worden verkregen door met de linkerwijsvinger lucht te geven (half gat), een lichte embouchureverandering (iets meer spanning) en met meer ademsteun. De octaafsleutel bevindt zich op de bokaal en wordt bediend door de linkerduim. Merkwaardig is (in tegenstelling tot de octaafsleutel bij andere instrumenten) dat om deze klep te sluiten men de corresponderende sleutel moet induwen. -bes tot d’ : De octaafsleutel wordt los gelaten (komt dus open).De toonkwaliteit is iets minder, een goede ademsteun is heel belangrijk in dit register. Forte is moeilijk. -dis’ tot f’’ In de academie gaan leerlingen tot c’’. Hoe hoger men speelt, hoe kleiner, ijler en nasaler de toon wordt. De hoge tonen verlangen een zeer goede ademsteun en een grotere lipspanning. Fortissimo is onmogelijk. Bij a’ wordt een extra octaafsleutel geopend. Bij b’ een derde octaafsleutel. d’’ en hoger worden verkregen door verschillende vorkgrepen en octaafsleutels. Van de houtblazers heeft de fagot het grootste verschil van sonoriteit tussen de verschillende registers.
6.6 Algemene speelproblematiek 6.6.1 Registerwisseling De registerwisseling f-g zou vanaf de M.G. geen probleem meer mogen zijn, een goede ademsteun heft het sonoriteitsverschil tussen f en g grotendeels op.
6.6.2 Articulatie Dubbel en triple staccato worden in de academie niet of zelden aangeleerd. 6.6.2.1 Aanzet -Aanzetten gebeurt met de tong (d of t). -Hoe lager men speelt, hoe meer ontspannen het riet in de mond wordt genomen. De keel moet goed open gehouden worden zoals een zanger die heel laag zingt. -De souplesse van aanzetten is zoals bij de hobo sterk afhankelijk van de zwaarte en de bouw van het riet. 6.6.2.1 Staccato Staccato spelen gebeurt bij de fagot door op een doorlopende steun het riet aan te tikken met de tong. 6.6.2.2 Legato Legato van hoog naar laag over de registerwisseling is vrij moeilijk.
6.6.3 Intonatie -De intonatie is sterk afhankelijk van het instrument, het riet en de bespeler. -Door de spanning van de lippen kan de intonatie merkbaar worden veranderd. Het riet wordt verder in de mond genomen waardoor men meer spanning kan geven met de lippen (toon wordt hoger). Wanneer het riet minder ver in de mond wordt genomen, speelt men lager. -Bij crescendo zal de toonhoogte dalen. De embouchure moet dan iets verstevigd worden. Bij decrescendo moet men iets minder spanning geven om de intonatie op peil te houden. -In het algemeen zijn lage tonen te hoog en hoge tonen te laag. -Het hoog register kan iets opgetrokken worden door extra steun te geven met de adem.
6.6.4 Specifieke grepen -es is veel te hoog. Men moet de embouchure aanpassen en kleppen bijvoegen, bediend door R-duim, R-middenvinger en eventueel de linkerpink (nr.14). -g te hoog : vingertechnisch zijn er geen verbeteringen mogelijk. Men moet dus aanpassen met de mondstand. In vergelijking met de G, die soms aan de lage kant is, krijgt men een octaafsprong, die veel te groot is. -d’ te laag op de Duitse fagot : rechterpink op As-klep (nr.17) -f’ te laag op Duitse fagot : linkerpink op Es-klep (nr.13) -gis’ is dikwijls te hoog op Franse fagot : rechtervinger bijvoegen (nr. Z). de aanzet wordt dan wel iets moeilijker.
6.6.5 Vibrato -Vibrato wordt slechts aangeleerd in de hogere graad. -Het meest gebruikt is de middenrifvibrato. -Vibrato staat in relatie tot o.a. de toonhoogte. Een gevolg hiervan is dat de fagot langzamer vibreert dan bv. de hobo. Dit vibrato vraagt veel controle en ontaardt gemakkelijk in het zogenaamde wawa-effect. -Voornamelijk bij homofone muziek, wanneer de fagot de baspartij vertolkt, is een stevige toon (non-vibrato) meer geschikt als fundament.
6.6.6 Klankkleur De klankkleur is zoals bij de hobo afhankelijk van het riet en de embouchure van de bespeler.
6.7 Bewerken Men moet er op letten, dat wanneer de fagotpartij een solistisch karakter heeft de begeleidende stemmen, ofwel zacht spelen, ofwel zich in een andere tessituur bewegen. De fagot bezit namelijk, in vergelijking met de andere houtblazers, beperktere dynamische mogelijkheden (afhankelijk van de tessituur). De zinnen mogen niet te lang zijn. Voornamelijk in het laag register verbruikt de fagot veel lucht. De fagot vermengt goed, zowel met strijkers (bv. cello) als met blazers. Grote sprongen in legato (zeker dalend) moet men zoveel mogelijk vermijden. In MG niet boven de g’ gaan, beperkte chromatiek kan gebruikt worden. Toonaarden met mollen spelen iets makkelijker. Voorzie af en toe kleine rustpauzes om de embouchure de gelegenheid te geven eventjes te ontspannen.
6.8 Evolutieplan 6.8.1 Lagere graad 1.tessituur : Bes tot g’ 2.articulatie : non-legato (legato is nog moeilijk) 3.dynamische tekens f en mf 4.te vermijden : lage aangehouden noten, lange werken zonder voldoende rustpauzes 5.niet zelf stemmen 6.waarop letten :niet te zacht laten spelen, voldoende laten inspelen
6.8.2 Middelbare graad 1.tessituur : Bes tot c’’ 2.articulatie : legato, staccato ondersteund door middenrif 3.Dynamische tekens : p tot f 4.te vermijden : grote sprongen, veel hoge tonen, techniek en legato in het laag register, lange staccato passages, dalende sprongen in legato 5.zelf stemmen 6.waarop letten :gebruik van alternatieve vingerzettingen om intonatie te verbeteren, goede ademsteun, gebruik van tenorsleutel voor de hoge noten
6.8.3 Hogere graad 1.tessituur : Bes tot d’’ 2.articulatie : staccato, portato 3.dynamische tekens : pp tot ff 4.te vermijden legato melodielijnen in het laag register 5.zelf stemmen 6.waarop letten : intonatie (alternatieve grepen en embouchure-aanpassingen), initiatief van de fagottist in het ensemble, geen overdreven vibrato