Energie-Efficiency Plan 2013 - 2016 Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) Complex Woudestein
1
Opdrachtgever : Bezoekadres : Postadres : Contactpersoon : Telefoon :
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), Erasmus Facilitair Bedrijf (EFB) Burgemeester Oudlaan 50, 3062 PA Rotterdam Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam J.C. Jol (010) 408 1447
2
1 Titelblad Naam organisatie
:
Bezoekadres Postadres
: :
Betreffende MJA-3 sector Looptijd EEP Bevoegd persoon Naam contactpersoon Telefoon E-mail Deelname aan CO2-emissiehandel Bevoegd gezag Contactpersoon bev. gezag Adres bevoegd gezag
: : : : : : : : : :
Contactgeg. bev. gezag Ondersteunend adviseur Vertrouwelijke behandeling Versie Status
: : : : :
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) Erasmus Facilitair Bedrijf (EFB) Afdeling Huisvesting Services (HS) Burgemeester Oudlaan 50, Rotterdam Postbus 1738 3000 DR Rotterdam Wetenschappelijk Onderwijs 2013 – 2016 Drs. C.A. Lansbergen, directeur EFB Drs. J.C. Jol (010) 408 1447
[email protected] Nee DCMR Milieudienst Rijnmond mw. Jeannette Bol Parallelweg 1, Schiedam Postbus 843, 3100 AV Schiedam (010) 246 8296 /
[email protected] Mevr. C. van Donselaar, DHV Nee 15 februari 2013 Definitief
3
Ondertekening door de Directie EFB
Datum: ………………2013
Directie Erasmus Facilitair Bedrijf, Erasmus Universiteit Rotterdam,
C.A. Lansbergen Directeur
4
2 Managementsamenvatting 2.1 Mate van actualisatie en energiebalans Het Energie Efficiency Plan 2013 – 2016 is de actualisatie van het Energie Efficiency Plan 2009 – 2012. De ontwikkeling van de Energie Efficiency Index van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) is weergegeven in het oranje. Het rode staafdiagram geeft de energie-efficiency normering door Agentschap NL weer, nl. 2% energie-efficiency verbetering op jaarbasis. Figuur 1 laat zien dat de EUR de energie-efficiency moest verbeteren met 20% in 2011. 120
110,4 100100
100
95,898
97,696
103,0
98,2 94
92
90
108,0
EEI referentiejaar 2005
88
80 MJA‐3 2% norm referentiejaar 2005
60
40
20
0
Figuur 1: EEI met referentiejaar 2005 bij aanvang MJA-3 (2005 = 100).
De energiebalans is een gecombineerde weergave van de energiedragers en het energieverbruik per gebouw. Deze is in figuur 2 weergegeven. In figuur 3 zijn de oorzaken van ontwikkelingen in het energieverbruik in kaart gebracht. Er is sprake van een geactualiseerde energiebalans waarbij de bestaande energiebalans als vertrekpunt wordt genomen. In bijlage 2 is een nadere uitwerking van de energiebalans opgenomen.
5
Figuur 2: Energiebalans, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Stedin meetbedrijf e-DataPortal (2012), Erbis (2012), omrekenfactoren Agentschap NL (2012)
6
De oorzaken voor een toename in het energieverbruik (in sommige gevallen afname) per gebouw zijn: Gebouw
Oorzaak energietoename/afname
Gebouw A
Elektriciteitstoename hangt samen met de verbetering van het binnenklimaat waarvoor nieuwe technische installaties in gebruik zijn genomen. Er is vooral geïnvesteerd in het aspect ‘people’.
Gebouw C
De afname in elektriciteitsverbruik komt door de renovatiewerkzaamheden in 2011 en 2012.
Gebouw E
De afname in elektriciteitsverbruik in het E-gebouw komt voort uit de verplaatsing van een computercentrum en de hieraan gelieerde koelinstallatie naar de Hoogbouw.
Gebouw FGQ
Gebouw FGQ heeft een woonfunctie toebedeeld gekregen waardoor het energieverbruik is toegenomen.
Hoogbouw
De Hoogbouw heeft het computercentrum inclusief koeling uit gebouw E overgenomen waardoor het verbruik is toegenomen.
Gebouw L
Gebouw L levert elektriciteit aan het V-gebouw, wat geleid heeft tot een elektriciteitstoename. Gebouw M levert bouwstroom en stadswarmte voor gebouw V. Beide energiedragers kennen een toename in verbruik.
Gebouw M
Gebouw N
Intensiever gebruik van de ruimten hebben geleid tot meer elektriciteitsverbruik.
Gebouw S
Intensiever gebruik van de ruimten hebben geleid tot meer elektriciteitsverbruik.
Gebouw T
Elektriciteitsverbruik hangt samen met een groter aantal pc’s, sterkere koelinstallaties en een intensiever verbruik van het gebouw.
Figuur 3: Overzicht oorzaken toename EEI per gebouw, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Overleg KL/CM/IB, 31 juli 2012.
In 2011 beschikte de EUR over 20486 studenten, 1905 medewerkers, 21 gebouwen en 195.989 m2 BVO. Voor verdere details wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
7
2.2 Vooruitblik energiezorg 2013 – 2016 De ambitie van de Erasmus universiteit is om tot de top drie van de meest duurzame universiteiten in Nederland te behoren. Een van de speerpunten is “duurzame bedrijfsvoering”. In 2012 is een model ontwikkeld waarin is aangegeven wat het CO2 verbruik is van de EUR. Dat wordt ieder jaar gemonitord. In het convenant met de gemeente is afgesproken dat deze uitstoot fors omlaag gaat. En met het ministerie van VROM is afgesproken dat in de periode van 2005 tot en met 2020 30% minder energie gebuikt gaat worden. De belangrijkst maatregelen zijn (EFB, 2012): Duurzaam bouwen In een beleidsnotitie is aangegeven dat alle nieuwe gebouwen energieneutraal opgeleverd worden en dat bij renovaties alle mogelijke maatregelen genomen worden die financieel en technisch haalbaar zijn ten behoeve van duurzaamheid. Hiertoe zijn de vereisten ten aanzien van terugverdientijden versoepeld. In het Studentenpaviljoen wordt in het kader van theaterfaciliteiten veel techniek ingezet met dito energievraag. Desondanks is alles op alles gezet om de GPR score op “bijna energie neutraal” te krijgen. Dit is bereikt door het inzetten van WKO voor de koeling, duurzame materialen, via lamellen gestuurde koel-/warmte vraag en natuurlijke ventilatie. De huidige GPR score van 7 wordt een 8 na de uitvoering van de plannen. De ambitie is om een GPR score van 9 te behalen. Dit is ook daadwerkelijk mogelijk als de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen het toelaten. Ook bij Campus In Ontwikkeling II is ingezet op duurzame maatregelen. In 2013 worden vele nieuwe bomen geplant op de Institutenlaan, de Plaza en rondom de vijver. Hiermee wordt de eerste tranche van nieuwe bomen geplant. De volgende stap is het vergroenen van de Noordzijde als de tweede fase van de parkeergarage is afgerond. In 2012 wordt een onderzoek verricht naar de mogelijkheden om op bestaande daken sedumbedekking te plaatsen en/of zonnepanelen. Hierbij worden de terugverdientijden zoals afgesproken in het beleidsplan gehanteerd. Bij verbouwingen wordt de checklist van mogelijke duurzaamheidmaatregelen gebruikt en hierbij is het uitgangspunt dat de maatregelen worden genomen tenzij wordt aangetoond dat het niet zinvol is c.q. niet past in de beleidskaders. Warmte/koudeopslag (WKO) De komende jaren zullen er meerdere WKO systemen op de campus worden gerealiseerd. Hiermee zullen diverse gebouwen van duurzame warmte en koude worden voorzien. Om dit mogelijk te maken is in 2010 een ‘Masterplan energieopslag’ opgesteld (IF Technology). Met de besparingen die hiermee bereikt kunnen worden kan de Erasmus universiteit mede aan de doelstellingen van de energie-efficiëntie voldoen. Mobiliteit In 2011 is het mobiliteitsbeleid aangenomen. Hierin zijn majeure doelstellingen verwoord en ook maatregelen die dat moeten verwezenlijken. Het SSC HR&F heeft hierin de eindverantwoordelijkheid. EFB draagt zorg voor:
Meer fietsenstallingen, op betere locaties; op de Plaza en de nieuwe fietsenstalling Verbetering van de bewegwijzering op de campus van en naar OV-haltes; Een fietsenmaker op de campus; in het U gebouw Invoering van betaald parkeren; door middel van het nieuwe parkeersysteem
8
De doelstelling van het mobiliteitsbeleid (EUR, 2011:1) is om het aantal medewerkers dat gebruik maakt van de auto te verminderen (van 36% naar 25%) en studenten (van 11% naar 5%), waardoor het gebruik van vervoersmiddelen zoals OV, fiets en te voet naar verwachting zal toenemen. Voeding Speerpunten in de catering zijn het terugdringen van niet duurzame (verpakking)materialen, het stimuleren van het verder scheiden van het afval (zowel in de keuken als aan klantzijde), het inzetten van duurzame ingrediënten en aanbieden van biologische voeding. De koffie in de automaten voor zowel studenten als medewerkers alsmede de koffie die in de Bakery’s wordt geschonken voldoet aan verschillende duurzame kenmerken als fairtrade/Max Havelaar, EKO en UTZ certified. Papier Begin 2013 wordt de aanbesteding van papier afgerond. De ambitie is om hier minimaal, en bij voorkeur uit te stijgen boven de eisen van het agentschap. Tezamen met de introductie van de multifunctionals in 2012, waarbij meer scan mogelijkheden zijn, default tweezijdig printen mogelijk is en waarbij vele decentrale printertjes overbodig zijn, moet dit een drive geven aan duurzaamheid. Afval In 2012 wordt de aanbesteding afvaldienstverlening afgerond. Met de nieuwe dienstverlener wordt toegewerkt naar het doel van de Erasmus universiteit om grip te krijgen op grondstofverbruik, waarmee verspilling (van grondstoffen en geld) wordt beperkt en een transitie van verbruik naar gebruik van grondstoffen mogelijk is. Bewustwording van de bewoners op de EUR is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Op dit moment kent de EUR een afvalscheidingspercentage van 39%. Op basis van een analyse van het restafval is de ambitie om te gaan naar een recyclepercentage van 65%. Stapsgewijs wordt hier naar toe gewerkt, door bronscheiding toe te passen en een afvalmonitoring systeem op te zetten. Hiermee kan worden gemeten of de doelstelling en afvalprestatie indicatoren gehaald worden. In afstemming tussen beheer- en projectorganisatie van EFB en passend binnen de plannen van Campus in Ontwikkeling, wordt onderzocht wat de beste afval inzamelstructuur is voor een toekomstige duurzame campus. Middels de ondertekening van de code ‘Code Verantwoordelijk Marktgedrag’ in 2012 onderstrepen we het belang van een goede balans tussen tevredenheid van medewerkers van het schoonmaakbedrijf en een goede kwaliteit en kostenverhouding. In het bestek voor de aanbesteding en contractering van schoonmaak- en glasbewassingsdiensten worden de criteria uit deze code meegenomen. Onderhoud en beheer Het Energie Zorg Systeem, dat in 2012 is opgesteld en door Agentschap NL is goedgekeurd, wordt afgemaakt conform de basischeck energiezorg. De maatregelenlijst ten aanzien van energiebesparingen wordt actueel gehouden en duurzaamheid projecten worden geïnitieerd. In dit kader wordt ook een energie-audit uitgevoerd op basis waarvan weer verbeteractiviteiten kunnen worden opgesteld. Tevens wordt vanuit het MJA-3 een actueel overzicht gemaakt van de belangrijkste energie-aspecten die betrekking hebben op de grootste energiegebruikers. Daarnaast wordt in het Meerjaren Onderhoudsplan expliciet aandacht gegeven aan het aspect duurzaamheid. Daardoor kunnen maatregelen, zoals vervanging, naar voren worden gehaald als dat uit het oogpunt van duurzaamheid wenselijk
9
is. Het EFB handboek wordt gecompleteerd met de eisen ten aan zien van duurzaamheid, waardoor bij iedere verbouwing dit aspect wordt meegenomen. Duurzaam inkopen De EUR geeft invulling aan de ambitie om 75% duurzaam in te kopen door gebruik te maken van duurzaamheidscriteria van Agentschap.nl (voorheen SenterNovem). Hierdoor kan bij Europese aanbestedingen een substantiële bijdrage geleverd worden aan de duurzaamheidsambitie van de EUR. Agentschap NL heeft inmiddels voor een 50-tal pakketten criteria ontwikkeld waarvan er 33 toepasbaar zijn op het inkoopvolume van de EUR. Energie Er wordt 100% groene stroom ingekocht in de periode 2013-2016. Tevens wordt stadswarmte afgenomen. Per 2013 wordt een project geïnitieerd om het energieverbruik dagelijks te monitoren door de energiecoördinator, zodat de dag- en nachtverbruiken duidelijk worden. Hiervoor wordt een voltijd energiecoördinator aangetrokken. Tevens worden de rendementsverliezen voor elektriciteit in kaart gebracht voor de grotere installaties op de campus.
10
2.3 Maa atregelentab bel
Figuur 44: Maatregellenlijst proce esefficiency, E Erasmus Uniiversiteit Rottterdam.
11
Figuu ur 5: Maatreg gelenlijst duu urzame-energ gie en keteneefficiency, Errasmus Univversiteit Rotterrdam.
12
2.4 Onderbouwing ambitieniveau De EUR spant zich in om 10% energie-efficiencyverbetering te behalen in de periode 2013 – 2016 door de inzet van maatregelen op het gebied van procesefficiency en duurzame energie en ketenefficiency. Hiermee wordt voldaan aan de energiehuishouding conform MJA-3 met een 2% energie-efficiency verbetering per jaar. De maatregelenlijst uit paragraaf 2.3 & 11.1 (idem) voorziet in een energie-efficiency verbetering op het gebied van procesefficiency van circa 6%. De energie-efficiency verbetering door maatregelen op het gebied van duurzame energie is 3,6% en verbetering door ketenefficiency 1%. Zekere en voorwaardelijke maatregelen gezamenlijk leveren een energie-efficiency verbetering van 10% in periode 2013 – 2016. Met de uitvoering van de zekere en voorwaardelijke maatregelen wordt de norm van 8% energie-efficiency verbetering in 2013 – 2016 behaald. In 2016 wordt maximaal 157 TJ energie verbruikt op jaarbasis. Dit is 10% minder verbruik ten opzichte van 2011 (in 2011 werd 176,021 TJ verbruikt) (e-MJV, 2012). Het is voor een klein deel mogelijk een compensatie van de energietoename in 2005 – 2011 te realiseren. De volgende invloed factoren zijn niet in de berekening meegenomen.
8000 m2 BVO aan nieuwe ruimtes wordt ontwikkeld om een groei van 3% in de studentenpopulatie in de periode 2013 – 2016 te accommoderen (een toename van ongeveer 600 studenten) in het kader van Campus in Ontwikkeling. Per 2013 uitbreiding met 2 monumentale onderwijsgebouwen uit ca. 1920, waarvan 1 gehuurd gebouw in Rotterdam centrum van 5.470m2 BVO ter huisvesting van het Erasmus University College. Het andere monumentale gebouw betreft onderwijs- en studiefaciliteiten van 13.392 m2 bvo in Den Haag, I.S.S. Door de monumentenzorgstatus van de gebouwen H, C, B, A kan niet energieneutraal worden gerenoveerd. Door toenemend gebruik van hightech ICT voorzieningen en audiovisuele apparatuur neemt de energievraag toe.
Na 2016 zullen opnieuw extra inspanningen worden gepleegd om de energie efficiency verbetering verder te verbeteren.
13
3 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Pagina Titelblad Managementsamenvatting Inhoudsopgave Contextbeschrijving Energiezorg Analyse universitaire bedrijfsvoering Ketenanalyse Visie op duurzame energie Routekaart CO2-footprint Inventarisatie besparingsmogelijkheden Geplande maatregelen Overige activiteiten Bronvermelding Bijlage 1 Bijlage 2
14
3 5 14 15 24 26 39 43 46 50 54 57 59 61 62
4 Contextbeschrijving 4.1 MeerJarenAfspraken (MJA-3) In maart 1997 heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) een intentieverklaring getekend met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en het toenmalige Senter Novem om te komen tot de MeerJarenAfspraak (MJA) over energie-efficiëntie in het wetenschappelijk onderwijs. Inmiddels is de EUR deelnemer in de 3e ronde MJA-afspraken. Op 1 juni 2007 is de EUR toegetreden tot MJA-3. Daarmee heeft het College van Bestuur (CvB) zich gecommitteerd om een energie-efficiëntieverbetering van 2% op jaarbasis te behalen in de periode 2005 - 2020. Van de totale energie-efficiëntieverbetering van 30% in de gehele periode, komt 10% voor rekening van buiten de inrichting. ‘Buiten de inrichting’ heeft betrekking op bouwkundige aangelegenheden. 20% komt voor rekening van binnen de inrichting. Met ‘binnen de inrichting’ worden technische installaties in gebouwen bedoeld. Uit MJA-3 vloeien inspanningsverplichtingen voort om zekere, voorwaardelijke en onzekere maatregelen te nemen ten behoeve van energiebesparing aan de universiteit. De EUR is voornemens in de periode 2013 – 2016 inspanningen te doen om te voldoen aan de MJA-3 afspraken met acties zoals beschreven in dit Energie Efficiency Plan (EEP 2013 - 2016) (Agentschap NL 2008; idem, 2012).Voor MJA-3 doeleinden wordt de universiteit als een concern beschouwd. 4.2 Energie Efficiency Index (EEI) De Energie Efficiency Index (EEI) is een index voor het energieverbruik aan de EUR, waarmee wordt nagegaan of is voldaan aan MJA-3. Er worden twee tijdreeksen weergegeven. Allereerst een EEI Index met een tijdreeks vanaf 1996 om inzicht te geven in de energie-efficiëntie bij de aanvang van MJA-1 (figuur 6). Toentertijd is geen kwantitatief energiebesparingsdoel geformuleerd. De tweede tijdreeks heeft 2005 als basisjaar (figuur 7), waarbij wordt nagegaan of is voldaan aan de afgesproken jaarlijkse 2% energieefficiencyverbetering zoals vastgelegd in MJA-3. Vanaf 2005 geldt een kwantitatief energiebesparingsdoel.
15
Wat opvalt in figuur 6, is de sterke schommeling in de EEI tussen 1996 en 2011. Inspanningen om de EEI omlaag te brengen hebben tot 2006 betrekkelijk succes gehad. Na 2006 is de EUR niet meer in staat geweest om de behaalde energie efficiencyverbetering vast te houden. In 2011 is de energie-efficiency met bijna 4% verbeterd ten opzichte van het referentiejaar 1996. Over een langere periode bezien is de EUR in staat gebleken om de energie-efficiency te verbeteren. 105
100
101
100
98,3
98,1
96,1 94,1
95 90,6 90
92 90,3
91,6 91,9
91,7 89 86,9 87,4 85,3
85
80
75
Figuur 6: EEI met referentiejaar 1996 bij aanvang MJA-1 (1996 = 100). Bron: ‘Monitoring_EEI_Erasmus_jp’, EFB.
16
EEI referentiejaar 1996
Bij de aanvang van MJA-3 in 2005 is het beeld anders (figuur 7). In 2011 is de EEI met 8% toegenomen ten opzichte van 2005, terwijl de EEI 12% verbeterd had moeten zijn. In 2011 had daarom een energiebesparingsslag van 20% moeten plaatsvinden om een energiehuishouding te hebben conform MJA-3. 120
110,4 100100
100
108,0
103,0 95,898
97,696
98,2 94
92
90
EEI referentiejaar 2005
88
80 MJA‐3 2% norm referentiejaar 2005
60
40
20
0
Figuur 7: EEI met referentiejaar 2005 bij aanvang MJA-3 (2005 = 100) afgezet tegen de jaarlijkse 2% energie-efficiencynorm. Bron: ‘Monitoring_EEI_Erasmus_jp’ (EFB, 2011) & financiële administratie EFB.
17
De belangrijkste oorzaak voor de hoge EEI in 2011 is een hoog elektriciteitsverbruik. Het hoge elektriciteitsverbruik hangt samen met bouwactiviteiten in het kader van Campus in Ontwikkeling en de verruiming van de openingstijden van de Hoogbouw en de bibliotheek. Tevens is extra energie verbruikt door een toenemende vraag naar ICT, het functioneren van de York-koeltoren 24 uur per dag en een defecte koelinstallatie op H1. Per gebouw zijn de oorzaken voor de hoge EEI in figuur 8 benoemd.
Gebouw
Oorzaak energietoename/afname
Gebouw A
Elektriciteitstoename hangt samen met de verbetering van het binnenklimaat waarvoor nieuwe technische installaties in gebruik zijn genomen. Er is vooral geïnvesteerd in het aspect ‘people’.
Gebouw C
De afname in elektriciteitsverbruik komt door de renovatiewerkzaamheden in 2011 en 2012.
Gebouw E
De afname in elektriciteitsverbruik in het E-gebouw komt voort uit de verplaatsing van een computercentrum en de hieraan gelieerde koelinstallatie naar de Hoogbouw.
Gebouw FGQ
Gebouw FGQ heeft een woonfunctie toebedeeld gekregen waardoor het energieverbruik is toegenomen.
Hoogbouw
De Hoogbouw heeft het computercentrum inclusief koeling uit gebouw E overgenomen waardoor het verbruik is toegenomen.
Gebouw L
Gebouw L levert elektriciteit aan het V-gebouw, wat geleid heeft tot een elektriciteitstoename. Gebouw M levert bouwstroom en stadswarmte voor gebouw V. Beide energiedragers kennen een toename in verbruik.
Gebouw M
Gebouw N
Intensiever gebruik van de ruimten hebben geleid tot meer elektriciteitsverbruik.
Gebouw S
Intensiever gebruik van de ruimten hebben geleid tot meer elektriciteitsverbruik.
Gebouw T
Elektriciteitsverbruik hangt samen met een groter aantal pc’s, sterkere koelinstallaties en een intensiever verbruik van het gebouw.
Figuur 8: Overzicht oorzaken toename EEI per gebouw, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Overleg KL/CM/IB, 31 juli 2012.
18
4.3 Stadsverwarming De EUR is aangesloten op het Rotterdamse warmtenet. In termen van GJ primair kwam in 2011 ongeveer een kwart van het totale energieverbruik aan de EUR voor rekening van de stadsverwarming (Beenakker, 2012). De energieleveranciers zijn twee EON centrales in Rotterdam Alexander en aan het Marconiplein. In de centrales wordt gas verstookt tot elektriciteit waarbij warm water als restproduct vrijkomt. Het warme water wordt door het stadswarmtenet getransporteerd. De afvalverbrandingsinstallatie AVR in Rosenburg is recentelijk toegetreden als warmteleverancier aan het net. Vanaf begin 2013 gaan enkele havenbedrijven meedoen met de warmtelevering. Zodoende wordt de CO2 uitstoot aanzienlijk gereduceerd in Rotterdam. De EUR blijft de komende jaren van afnemer van het warmtenet.
19
4.4 Cam mpus in Onttwikkeling en e WKO In het k kader van Campus in Ontwikkelin O ng worden nieuwe n ond derwijs- en oonderzoek ningen, stu voorzien udentenhuissvesting, com mmercie, eeen Studente enpaviljoen n en een parkeerrgarage aan ngelegd. Tev vens worden n gebouwen n gerenoveerd. De biblliotheek, C-gebouw w, Studenten npaviljoen, U-gebouw begane gro ond en L-geb bouw word den aangesloten op een WK KO installatiie (figuur 9)).
Figuurr 9: Grafischee weergave plan p Campuss in Ontwikk keling en WK KO, Erasmus Universiteitt Rotterd dam. Bron: E EFB/CL/SvV V/253.785, 3 juli 2012.
20
W&E adviseurs heeft een analyse gemaakt van de huidige en de toekomstige situatie op campus Woudestein ten behoeve van het project Campus in Ontwikkeling. Er is gebruik gemaakt van de GPR systematiek. Wat betreft de huidige situatie op de campus is op het vlak van energie gemiddeld een 6,7 gescoord. Niveau 6 is het niveau dat bereikt wordt als voldaan wordt aan de huidige wetgeving voor nieuwe gebouwen en openbare gebieden. Op het vlak van ruimte en voorraden werd een 6,5 gescoord, een 7,5 voor welzijn en gezondheid, 7,4 voor gebruikswaarde en een 7 voor toekomstwaarde (EFB, 2010). De toekomstige situatie is gebaseerd op aannames ten aanzien van nieuwbouw en de renovatie van bestaande gebouwen. Er is aangenomen dat alle bestaande gebouwen naar een energielabel B gaan. Bij het A gebouw is dat niet de realiteit, want er is een verbetering van G naar niveau C gerealiseerd (in plaats van B). De verwachting is ook dat het D niveau voor de Hoogbouw en de bibliotheek het hoogst haalbare is. De afweging met het bedrijfseconomisch kader is niet gemaakt. Tevens is de toekomstige situatie gebaseerd op het eindplaatje van het Masterplan (2040 of later) en dus een combinatie van bestaande en nieuwe gebouwen (EFB, 2010). Het Masterplan houdt rekening met het volgende:
In de periode 2013 – 2016 neemt het aantal studenten met ongeveer 3% toe ofwel ongeveer 600 studenten waardoor een toename in de energievraag is te verwachten. In het kader van Campus in Ontwikkeling wordt in de periode 2013 -2016 8000 m2 BVO nieuw gerealiseerd waardoor een toename in de energievraag is te verwachten. De EUR ligt in een stedelijke omgeving waardoor het ontbreekt aan mogelijkheden om grootschalige duurzame energiebronnen te realiseren zoals windmolens. Er ontstaat een grotere energievraag door de aanschaf van meer technische installaties en ICT voorzieningen. Een goede afweging tussen people en planet blijft evident.
21
4.5 Bencchmark universiteiten De EUR R heeft de laaagste energ giekosten peer m2 in verrgelijking to ot de anderee Nederland dse universiteiten. Dit hangt same en met lage kosten voo or de stadsv verwarmingg en elektricciteit. De verhoud ding servicee level en en nergiekosteen is bijzond der gunstig (figuur 10)..
Figuur 10: Energiek kosten per m2 VVO. Bron: A AOS Studley y (2011:30)
In figuu ur 11 komt naar n voren dat d de EUR R een van dee laagste kW Wh verbruikken heeft pe er m2 VVO. A Alleen de Un niversiteit Utrecht U heefft een lager kWh verbruik per m2 V VVO. Wat betreft b 2 de afnam me van stad dswarmte per p m VVO O, blijkt uit figuur f 12 da at de EUR in n de middenmoot zit.
22
Figuuur 11: Bench hmark kWh per p m2 VVO v van de Nedeerlandse univ versiteiten. Bron n: AOS Studlley (2011:31)
Fig guur 12: Bencchmark GJ sttadswarmte per m2 VVO O van de Ned derlandse uni niversiteiten. Bro on: AOS Studley (2011:33 3)
23
5 Energiezorg Elke functie in de organisatie heeft een specifieke rol in energiezorg. Taken hebben betrekking op de uit te voeren werkzaamheden. Verantwoordelijkheden zijn de gewenste prestaties. Een bevoegdheid is de mogelijkheid om verantwoordelijkheden te mandateren of toestemming te verlenen aan een lager organisatorisch niveau om bepaalde activiteiten te ondernemen. De verantwoordelijkheidsverdeling is als volgt (Beenakker, 2012):
Het College van Bestuur (CvB) is eindverantwoordelijk voor de nakoming van de MJA-3 afspraken. De EFB Directie stelt het EZP en het EEP vast. Het mandateert het opzetten en uitvoeren van het energiebeleid aan de energiecoördinator. De EFB directie wijst hiervoor budget toe aan HS. Manager HS stelt budget ter beschikking aan de energiecoördinator ten behoeve van de ontwikkeling van het energiebeleid. De energiecoördinator is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het energiebeleid. HTB is verantwoordelijk voor het beheer van de technische installaties. Medewerker Technisch Beheer signaleert onder meer storingen. De monteur (extern) lost onder meer storingen op.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop energiezorg werkt, wordt doorverwezen naar het energiezorgplan (Beenakker, 2012). Uit het elektronisch Milieujaarverslag 2011 (e-MJV, 2011) bleek dat de EUR voldoet aan het merendeel van de eisen voor een energiezorgsysteem. De EUR beschikte in 2012 gedeeltelijk over een energiezorgsysteem bestaande uit de volgende componenten:
Het beheer van technische installaties en het uitvoeren van besparingsmaatregelen is ondergebracht bij Technisch Beheer. Projectmanagers betrokken bij Campus in Ontwikkeling nemen energiezuinige maatregelen zoals de plaatsing van zonnepanelen, de aanleg van groene daken, de aanleg van een WKO installatie en het gebruik van isolerende materialen in bouwkundige constructies. De gebouwen op de campus zijn voorzien van energielabels (Synorga, 2010). Middels het jaarverslag EFB 2011 is gecommuniceerd over het energiezorgsysteem. In de volgende jaarverslagen wordt gerapporteerd over de vorderingen van het energiezorgsysteem. Een energiezorgplan is vastgesteld en goedgekeurd door MWH Global waarin taken en verantwoordelijkheden voor medewerkers in het kader van energiezorg zijn vastgelegd. Een energiebeleidsverklaring wordt door het College van Bestuur ondertekend. Hiermee committeert het College van Bestuur zich aan het behalen van een jaarlijkse energie-efficiencyverbetering van 2% conform MJA-3. Een energiejaarrapportage 2011 is opgesteld als onderdeel van de energiemonitoringscyclus. Op 4-maandelijkse basis wordt gerapporteerd over energieverbruiken door de energiecoördinator aan het MT.
24
De EUR beschikt over het EEP 2013 – 2016 waarin maatregelen voor energiebesparing in de periode 2013 – 2016 zijn opgenomen. In collectief verband wordt groene stroom ingekocht zonder CO2-impact. De EUR gebruikt stadswarmte waarbij restwarmte van de Rotterdamse industrie wordt gebruikt om water te verwarmen. Het warme water wordt door de EUR gebruikt om ruimtes te verwarmen en voor tapwaterdoeleinden. Intern vindt jaarlijks een energiezorgaudit plaats aan de hand van de Basischeck Energiezorg door de Manager Huisvesting Services en de energiecoördinator. Het Technisch Handboek is leidend voor de uitvoering van renovaties in het kader van campus in ontwikkeling.
Voor een volledig geïmplementeerd energiezorgsysteem, worden de volgden acties ondernomen in 2013.1 1. Een actueel overzicht van de belangrijkste energieaspecten opstellen met betrekking tot de grootste energiegebruikers (art. 2). 2. Bij de inkoop van goederen en diensten de consequenties voor het energiegebruik analyseren (art. 6.3). 3. Het vastleggen van de manier waarop energiezorg werkt inclusief het leggen van relaties naar relevante instructies en procedures (art. 18). 4. Eenmaal per jaar een audit uitvoeren naar energiezorg door een externe partij (art. 19). De auditor gaat na of de vastgestelde werkwijzen en afspraken uit het Energiezorgplan worden uitgevoerd ten aanzien van het energiegebruik (art. 20 & 21). 5. Als voorbereiding op de evaluatie van de audit stelt het management een overzicht van nieuwe energieaspecten op (art. 24.1). Verder verzamelt het management informatie over de energieprestaties aan de hand van monitoringsinformatie (art. 24.2), informatie over de toetsing van meetregistraties aan branche/proceskentallen en/of ratio’s (art. 24.3), en informatie over de naleving van wettelijke vereisten en andere afspraken (art. 24.4). 6. Tijdens de evaluatie van de audit beoordeelt het management de doeltreffendheid van het energiezorgsysteem op basis van de inbreng van de auditor (art. 25). Tijdens de evaluatie bespreekt het management mogelijke bijstellingen van het beleid en de doelstellingen als gevolg van veranderde omstandigheden en/of de verplichting tot continue verbetering van de energie-efficiencyprestatie (art. 26). 7. Er wordt een project geïnitieerd voor energiemonitoring op dagelijkse basis, waarbij dag- en nachtgebruiken in kaart worden gebracht. 8. Rendementsverliezen voor elektriciteit worden in kaart gebracht voor de grotere installaties op de campus.
1
Het nummer achter de genoemde acties refereert aan het betreffende artikel in de Basischeck Energiezorg.
25
6 Analyse universitaire bedrijfsvoering 6.1 Universitaire bedrijfsvoering De Erasmus Universiteit Rotterdam richt zich op twee activiteiten. Enerzijds geven medewerkers wetenschappelijk onderwijs aan studenten. Anderzijds vinden onderzoeksactiviteiten plaats op wetenschappelijk niveau. Energiezorg staat in het teken van het realiseren van een goede werk- en studieomgeving opdat wetenschappelijke publicaties worden geschreven en diploma’s worden behaald. In 2011 beschikte de EUR over 20486 studenten, 1905 medewerkers, 21 gebouwen en 195.989 m2 BVO (incl. parkeergarage T gebouw). In de periode 2013 – 2016 wordt 8000 m2 bruto vloeroppervlak toegevoegd aan de bestaande bebouwing. In 2016 zijn er ongeveer 3% meer studenten ten opzichte van 2013, ofwel een verwachte studentenpopulatie van ongeveer 21.100 studenten in 2016. Het personeelsbestand ziet er als volgt uit: Ingeschreven studenten EUR alle opleidingen, peildatum 1 oktober 2011 Totaal aantal medewerkers EUR in fte, peildatum 31 december 2010 (afgerond) Waarvan wetenschappelijk personeel Waarvan ondersteunend en beheerspersoneel
20486 1905 1114 790
Figuur 13: personeelbestand, Erasmus Universiteit Rotterdam Bron: VSNU (2012).
Energiedragers worden ingezet voor de verlichting, ICT voorzieningen, audiovisuele apparatuur, verwarming en koeling van collegezalen, studieruimtes, bibliotheek, kantoorruimte en dergelijke. Tevens worden energiedragers ingezet ten behoeve van de restaurants, beveiligingssystemen en buitenverlichting op de campus. Zodoende wordt een studie- en werkomgeving gecreëerd waardoor studenten en medewerkers in staat zijn diploma’s te behalen (figuur 14) en wetenschappelijke publicaties te schrijven (figuur 15). In figuur 14 (volgende pagina) valt op dat het aantal uitgereikte bachelor-, masterdiploma’s en succesvol afgeronde medische beroepsopleidingen sinds 2005 zijn toegenomen. Een uitzondering hierop vormen de uitgereikte diploma’s voor doctoraalopleidingen. Tegenover de toename in uitgereikte diploma’s, staat een verslechtering van de energetische huishouding. In 2011 moest een EEI-verbeteringsslag van 20% plaatsvinden om te voldoen aan MJA-3.
26
4000
Bachelor
3500
Master/lerarenopleiding
3000
Ongedeeld/doctoraalopleidin gen
2500
Beroepsexamen medische opleidingen
2000
EEI referentiejaar 2005
1500 1000 500 0 2005/06
2006/07
2007/08
2008/09
2009/10
2010/11
Figuur 14: Aantal uitgereikte diploma’s afgezet tegen EEI, 2005/06 – 2010/11 aan de EUR. Bron: VSNU, 2012.
In figuur 15 komt naar voren het aantal dissertaties en wetenschappelijke publicaties een hoogtepunt kende in 2011 ten opzichte van voorgaande jaren. De onderzoekscapaciteit in fte en het aantal publicaties in vaktijdschriften is over de jaren vrij constant gebleven. Tegenover het groeiend aantal publicaties, staat een benodigde efficiencyverbeteringsslag van 20% in 2011 om een energiehuishouding te hebben conform MJA-3. 6 000
Onderzoeksinzet in fte
5 000
Dissertaties
4 000
Wetenschappelijke publicaties Vakpublicaties
3 000 EEI referentiejaar 2005 2 000
1 000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Figuur 15: Output wetenschappelijk onderzoek afgezet tegen EEI, 2005 – 2010 aan de EUR. Bron: VSNU, 2012.
27
De openingstijden zijn als volgt:
Figuur 16: Openingstijden Erasmus Universiteit. Bron: http://www.eur.nl/campus/gebouw_terrein/openingstijden_woudestein_camp/, 7 februari 2013.
28
6.2ab Energiebalans De energiebalans ziet er als volgt uit. In bijlage 2 is een nadere uitwerking van de energiebalans opgenomen.
Figuur 17: Energiebalans. Opvallende verbruiken zijn gemarkeerd. Bron: Stedin meetbedrijf e-DataPortal (2012), Erbis (2012), omrekenfactoren Agentschap NL (2012)
29
6.3 Procesgebonden aspecten 6.3a Rendement Water heeft een rendement van bijna 100%, omdat er nauwelijks verliezen optreden. Stadswarmte kent een warmteverlies van ongeveer 6% in de leidingen. 6.3b Rendement energieomzetting In bijlage 2 worden de energiebalansen van de verschillende gebouwen weergegeven (primair energie).
30
6.3c Bedrijfsinterne en externe factoren De volgende bedrijfsinterne factoren zijn van toepassing op het energieverbruik: Energielabels Wat betreft de fysiek bebouwde omgeving, hebben de gebouwen op de campus energielabels gekregen. De gebouwen hebben de volgende labels: Gebouw Gebouw A Bibliotheek Gebouw C Gebouw E Gebouw F Gebouw G Hoogbouw Gebouw J Gebouw L Gebouw M Gebouw N Gebouw P Gebouw Q Sportcentrum Gebouw T Gebouw V
Oppervlak (m2)
Energielabel
6.461 6.215 8.985 4.241 4.637 5.153 19.512 10.069 19.160 17.525 1.675 2.862 794 6.893 29.282 1.962
C G B G C D G A D C A E G B A A
Figuur 18: Energielabels van de verschillende gebouwen op Woudestein, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Synorga, 2010/2012; Innax installatieadviseurs b.v., 2010.
De oppervlakten zijn netto vloeroppervlakten. Voor het T-gebouw is dit zonder de inpandige parkeergarage. Organisatorische afwegingen De universiteit wil kennis op internationaal competitief niveau voortbrengen en toepassen in de regio Rotterdam, in Nederland en daarbuiten. De EUR is er veel aan gelegen om een aangename onderzoeks- en onderwijsomgeving te ontwikkelen voor medewerkers en studenten, om uit te bloeien tot een internationaal vooraanstaande universiteit. Om dit te bereiken zijn een aangename campus, goede studiefaciliteiten en ICT faciliteiten, kantoorruimtes en collegezalen benodigd die leiden tot een toename in de energievraag. De EUR wil op een bewuste wijze omgaan met het energieverbruik, omdat energie schaars is en impact heeft op de natuurlijke leefomgeving. Het verbeteren van de energie-efficiency is daarom een streven van de EUR. Campus in ontwikkeling In het voorjaar van 2011 is gestart met de verbouwing van campus Woudestein waarmee veranderingen in de energiehuishouding van de EUR plaatsvinden. In de periode 2013 –
31
2016 worden een Studentenpaviljoen, een parkeergarage en studentenhuisvesting (gebouw U) gerealiseerd. Tevens vindt herinrichting van de openbare ruimte plaats waarbij de verblijfsruimte wordt verbeterd en extra wateroppervlak wordt toegevoegd. Ook zal een warmte/koudeopslag-installatie (WKO) gerealiseerd (monobron) die in de koudevraag zal voorzien van het Studentenpaviljoen en de bedrijfsruimte in het U-gebouw (ca. 1.600m2). Dit is de opmaat naar een campus-brede toepassing van WKO-installaties waarop bestaande en nieuwe gebouwen op termijn worden aangesloten. Daarmee wil de EUR een aangename leef- en werkomgeving creëren voor medewerkers en studenten. De EUR-ambities op gebied van duurzaamheid zorgen voor een extra uitdaging op het gebied van energie bij de ontwikkeling van het Studentenpaviljoen. De universiteit doelt bij de realisatie van het Studentenpaviljoen op een Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR) score van 9,5 voor energie op een 10-puntenschaal. Centraal daarbij staan enerzijds het terugdringen van de energievraag en anderzijds het gebruik van hernieuwbare energie. In het Studentenpaviljoen wordt de energievraag teruggedrongen door op beperkte schaal actief te klimatiseren en door het toepassen van natuurlijke ventilatie in combinatie met brede lamellen aan de buitenzijde van het gebouw. Er wordt gebruik gemaakt van CO2sturing om te voorkomen dat meer geventileerd wordt dan noodzakelijk. Wat betreft hernieuwbare energie, worden zonnepanelen (ca. 650 m²) geplaatst op het dak. Voor de verwarming van het gebouw is gekozen voor een aansluiting op het warmtenet van Rotterdam waarbij restwarmte uit de industrie wordt gebruikt.
32
Renovatie en nieuwbouwplanning tot en met 2026
Figuur 19: Nieuwbouw- en renovatieplanning 2012 – 2016, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Erasmus Facilitair Bedrijf, 2012. 33
Figuur 19 (vervolg): Nieuwbouw- en renovatieplanning 2012 – 2016, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Erasmus Facilitair Bedrijf, 2012.
34
Figuur 19 (vervolg): Nieuwbouw- en renovatieplanning 2012 – 2016, Erasmus Universiteit Rotterdam. Bron: Erasmus Facilitair Bedrijf, 2012.
35
De volgende bedrijfsexterne factoren zijn van toepassing op het energieverbruik (EUR, 2008): Hoger onderwijs wordt competitiever Internationale rankings worden belangrijker voor het aantrekken van onderzoeksgelden, zowel in de academische wereld als bij de ondersteunende staf. Internationale kenniswerkers zijn van evident belang voor goede prestaties op de universitaire rankings. Uit ervaring weten wij dat een aantrekkelijke campus ook een overweging is voor internationale kenniswerkers om de kiezen voor de EUR. Toenemende aandacht voor carrières De competitie tussen instellingen voltrekt zich steeds meer bij de werving van academici en de ondersteunende staf. Om vooraanstaande academici en ondersteunende staf aan te trekken, wil de EUR haar medewerkers in iedere fase van de carrière een aantrekkelijke werkomgeving bieden. Toenemende aandacht voor de zichtbaarheid en impact van onderzoek De maatschappelijke waarde van onderzoek komt steeds meer in de belangstelling te staan. Hierdoor is de behoefte ontstaan om de zichtbaarheid en impact van wetenschappelijk onderzoek gedurende de carrière van onderzoekers te vergroten. Kennisproductie wordt aangevuld met toegankelijkheid, zichtbaarheid en impact van de kennis op wetenschap en samenleving. Stijgende studentenaantallen in het hoger onderwijs De verwachting is dat de studentenaantallen in het Nederlandse hoger onderwijs in de toekomst toenemen (VSNU, 2010). De EUR zal het eigen academische profiel aanscherpen en studenten een helder beeld geven van de kansen en risico’s van een universitaire studie. Goede afspraken met het HBO en middelbare scholen zijn nodig om studenten op de goede plaats terecht te laten komen. Het opleidingsaanbod moet aansluiten bij diverse groepen studenten. Overheid stimuleert internationalisering en differentiatie Het beleid van de rijksoverheid is erop gericht om studenten op te leiden voor een internationale arbeidsmarkt. Een hogere instroom moet samengaan met de vermindering van de uitval via maatregelen als schaalverkleining, studiebegeleiding en onderwijs op maat. Differentiatie maakt het mogelijk in te spelen op talent onder de studenten, de bestrijding van de zesjescultuur en gerichte aandacht voor zwakkere studentengroeperingen. Opleidingen met een bewezen kwaliteit worden naar verwachting beloond. Via scholing wordt het niveau van de docenten verder verhoogd.
36
6.3d Waterverbruik en CO2 uitstoot Uit figuur 20 blijkt dat het T-gebouw en het L-gebouw een groot aandeel hebben in de waterconsumptie in vergelijking tot andere gebouwen vanwege de gebouwgrootte.2 Het Mgebouw behoort tot de middenmoot. De Oudbouw (HCAP met specifiek gebouw A) kende een afname in het waterverbruik door de omlegging van een waterleiding in het kader van een terreinverlegging in 2011. 70000 T 60000
S N
50000
M L
40000
J FGQ
30000
E HCAP
20000 10000 0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 20: Jaarlijks waterverbruik per gebouw in m3 aan de EUR, 2005 – 2011. Waterverbruik FGQ in 2011 niet opgenomen wegens mismeting. Bron: Erbis, 2012.
2
T-gebouw beschikt over 55.776 m2 BVO (inclusief parkeren) en is veruit het grootste gebouw op de campus. Het L-gebouw beschikt over 18.461 m2 BVO en is daarmee een middelgroot gebouw op de campus.
37
In figuur 21 komt naar voren dat de CO2-uitstoot van het gebouwencomplex HCAP het grootst is ten opzichte van de andere gebouwen. Daarna volgen het T- en S-gebouw. 2010 kende een record in CO2-uitstoot ten opzichte van voorgaande jaren. Een verklaring voor de verminderde CO2-uitstoot in 2011 is de verminderde afname van stadswarmte door een groot aantal warme dagen in 2011. 3500
3000 HCAP T
2500
S N
2000
M L
1500
J FGQ
1000
E Bibliotheek
500
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 21: CO2-uitstoot (ton) per gebouw aan de Erasmus Universiteit op basis van het energieverbruik, 2005 - 2011. De CO2-uitstoot wordt veroorzaakt door de afname van stadswarmte. Bron: Erbis & eigen berekening met omrekenfactoren Agentschap NL (2011).
6.3e Bemetering In het energieregistratiesysteem zijn 250 deelmeters opgenomen waarvan sommigen virtuele meters. In de periode 2013 – 2016 worden enkele meters vervangen.
38
7 Ketenanalyse 7.1 Stappen in de keten Grondstoffase In 2013 koopt de Erasmus Universiteit Rotterdam gezamenlijk met het Erasmus MC, het Sophia Kinderziekenhuis, het Havenziekenhuis en het Oogziekenhuis elektriciteit in. In 2013 koopt de EUR groene elektriciteit in via Elektrabel/GDF Suez zonder CO2 impact. Dit samenwerkingsverband eindigt eind 2013. Vanaf 1 januari 2014 neemt de EUR deel aan een consortium van instellingen voor de inkoop van elektriciteit voor de periode 2014 – 2015.3 De jaren 2016, 2017 en 2018 zijn optiejaren. Binnen dit contract bestaat de mogelijkheid om de elektriciteit te vergroenen. De Erasmus Universiteit Rotterdam blijft groene elektriciteit inkopen. Productiefase In datacenter T-20 worden droge koelers aangevuld met bestaande koudeopwekking. In het datacenter wordt mogelijk een vrije koeling van een droge koeler in combinatie met koudelevering door de bestaande koelmachines gerealiseerd. De droge koeler is een apparaat dat water kan afkoelen door middel van koude buitenlucht. De droge koeler wordt buiten opgesteld en middels leidingen, gevuld met water en antivriesmiddel, verbonden met het afgiftesysteem in het datacenter. De warmte uit het datacenter wordt opgenomen door het water en door middel van twee circulatiepompen naar de droge koeler getransporteerd, alwaar het door de buitenlucht wordt afgekoeld. De installatie wordt voorzien van de nodige regelkleppen, pompen en afsluiters, evenals een buffervat om koude te blijven leveren tijdens het opstarten van de noodstroomaggregaten in geval van spanningsuitval. Er is vanuit gegaan dat de droge koelers kunnen worden ingezet bij buitentemperaturen die lager zijn dan 13ºC, een situatie die ca. 5.800 uur per jaar voorkomt. Boven een buitentemperatuur van 13ºC, wordt de koude geleverd door de bestaande koelwaterinstallatie, die hydraulisch gekoppeld is met een warmtewisselaar aan het systeem met de droge koelers. Net als bij optie 1, zal tevens een redundante DXkoelinstallatie worden voorzien om de bedrijfszekerheid te garanderen in geval van calamiteiten. Het verbruik van de installatie is 87.000 kWh op jaarbasis. Distributiefase De uitgangspunten van het EUR mobiliteitsbeleid voor 2013 en later zijn (EUR, 2011: 1): 1. Door stimulerings- en ontmoedigingsmaatregelen een gedragsverandering realiseren bij medewerkers en studenten. 2. De extra parkeeropbrengsten vanuit het parkeerbeleid terug laten vloeien naar een mobiliteitsfonds waarmee duurzame mobiliteit wordt gestimuleerd. 3. Voor verschillende doelgroepen gelden andere maatregelen.
3
Zie bijlage 1 voor een overzicht van de partners in het consortium.
39
4. Arbeidsvoorwaardelijke maatregelen op grond van een herverdeling van het bestaande energiebudget. De totale personeelskosten worden niet hoger. 5. De installatie van een parkeersysteem. 6. Een communicatiecampagne voor medewerkers en studenten voor het creëren van bewustzijn omtrent het duurzame mobiliteitsbeleid. 7. Afstemming van het parkeerbeleid op campus Woudestein met het parkeerbeleid van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. Gebruiksfase Multifunctionals worden aangeschaft in plaats van het gebruik van eigen printers door de werknemers. Zodoende wordt elektriciteit bespaard. Daarnaast worden de afdrukken standaard ingesteld op Z/W en dubbelzijdig. Voor de overige maatregelen wordt verwezen naar de routekaart. Afdankingsfase Gescheiden afvalinzameling vindt plaats aan de EUR. De volgende afvalstromen worden gescheiden (EFB, 2012): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Restafval Papier Vertrouwelijke documenten Karton Glas (Klein) chemisch afval Wit- en bruingoed Grofvuil
40
7.2 Kwantificering stappen in de keten Sprangers (2011) heeft de CO2 emissies in de keten van de EUR opgedeeld in drie scopes. Scope 1zijn emissies voortkomende uit bedrijfsgoederen. Scope 2 zijn emissies van de stadswarmte en elektriciteit. Scope 3 bevat emissies voortkomende uit bedrijfsactiviteiten. In figuur 22 is de CO2 emissie van de EUR in 2010 weergegeven. In 2010 is in totaal 11,7 miljoen kg CO2 uitgestoten. Scope
Scope 1
Scope 2
Scope 3
Emissie categorie
Onderzoek CO2 emissie kg CO2
Onderwijs CO2 emissie kg CO2
Totale CO2 emissie kg CO2
Totale CO2 emissie %
Bedrijfsgoederen op de campus Transport
8.189
5.460
13.649
0,12%
799
532
1.331
0,01%
Ingekochte elektriciteit Ingekochte stadswarmte
0
0
0
0%
953.145
635.430
1.588.575
13,60%
Woonwerkverkeer medewerker Woonstudieverkeer student Dienstreizen
996.388
664.259
1.660.647
14,22%
7.763.420
7.763.420
66,46%
336.988
2,88%
Waterverbruik
30.185
20.123
50.309
0,43%
Papierverbruik
44.779
29.853
74.631
0,64%
Afval
65.295
43.530
108.824
0,93%
Elektriciteit T&D verliezen
49.689
33.126
82.815
0,71%
Totaal
2.485.456
9.195.733
11.681.189
100,00%
336.988
Totalen
Figuur 22: Ketenanalyse CO2 emissie aan de EUR, 2010. Waarden ingekochte elektriciteit aangepast door auteur (juli, 2012) op basis informatie Elektrabel/GDF Suez. Bron: Sprangers (2011: 3&4) met aanvulling email Hietberg (2012).
41
Volgenss Sprangerss (2011) had d elektriciteiit een aandeeel van 7,3% % op de totaale CO2-uitsstoot van de E EUR in 20100. Bij navraag bij Elektr trabel/GDF F Suez bleek k echter, datt rekening wordt w gehoud den met de CO C 2 uitstoot die vrijkom mt bij de bo ouw en bedrijfsvoeringg van duurz zame energieb bronnen. Hiertoe H word dt een correectiefactor gebruikt g bij de afgifte vvan CO2 certificaaten. Zodoende is de CO C 2 impact v voor groenee elektriciteit nul (Elekttrabel/GDF F Suez, 2010; Hietberg, 20112). De abso olute en relaatieve totalee CO2 waard den zijn daaarom aange epast in vergelijk king tot hett onderzoek k van Spran ngers (2011). Figuur 223 geeft de resultaten uit u figuur 222 grafisch weer. w Het merendeel m vaan de CO2 uitstoot u komt vo oor rekenin ng van woon n-studieverk keer. Studenten hebben een aandeeel van 66,4 46% in de totale CO2-uitsto oot. Voor medewerker m rs is het aan ndeel 14,22% %. Andere bbelangrijke emissieb bronnen zijn ingekochte stadswarrmte en dien nstreizen. Op O grond vaan deze resu ultaten wordt in n de routek kaart ingega aan op beleiidsmaatregeelen om de CO2-impacct te verklein nen. Bedrijfsgoedderen campuss Transport Ingekochte elektriciteit Ingekochte stadswarmte Woon‐werkkverkeer mede ewerkers Woon‐studiieverkeer stud denten Dienstreizenn Waterverbrruik Papierverbrruik Afval Elektriciteit T&D verliezen
Figuur 23: Ketenanaalyse CO2 em missie aan dee EUR, 2010.. Bron: D Data ontleen nd aan Sprangers (2011: p pp. 3&4)& em mail Hietberg g (2012).
42
8 Visie op duu urzame en nergie 8.1 Insp panningen duurzame d en nergie In 2011 werd in tottaal ruim 17 75 duizend G GJ primair verbruikt, waarbij w ruim m 45 duizen nd GJ primairr aan stadsw warmte en bijna b 130 du uizend GJ prrimair aan groene g elekt ktriciteit. Sin nds 2006 is het en nergieverbrruik geleidelijk aan toeg genomen, waarbij w groe ene elektriciiteit een ste eeds groter aaandeel heefft in de tota ale energiev vraag (figuu ur 24).
Elektriciteit (GJ primair)
114180 11 14948
1 114049
117004
4 48233
47191
48521
129901
122376
49663
SVW W (GJ primair)
62198 45981
Figuur 224: Energiev verbruik (GJ primair) p aan n de EUR in de d periode 20 006 – 2011. O Omrekenfacto oren: 1 kWh = 0,009 GJ priimair, 1 GJ SV VW = 1,11 G GJ primair. Bron: F Financiële ad dministratie EFB E & Agenttschap NL 20 011 (omreken nfactoren)
Tot en m met 2013 heeeft de Erasm mus Univerrsiteit groen ne elektriciteit ingekoch ht waarbij geen g CO2 vrijjkomt. Vanaaf 1 januari 2014 wordtt elektriciteeit ingekoch ht met een coonsortium aan a instellin ngen voor de d jaren 2014 4 – 2015 meet optiejaren n 2016, 2017 7 en 2018. D De EUR conttinueert de inkoop van groeene elektriciteit. Gedurende de plan nperiode wo ordt gebruiik gemaakt de bestaand de infrastru uctuur voor de levering g van stadsw warmte. Hierbij wordtt gebruik geemaakt van restwarmtee van de Rotterdamse indusstrie. Deze restwarmte r verwarmt water w in leidingen. Het et warme wa ater wordt d door de EUR R afgenome en, onder m meer voor heet verwarmen van ruim mtes. Stadsveerwarming is i zodoende e een duurzzame manieer van energ gielevering..
43
8.2 Kansen en belem mmeringen duurzame eenergie Op gron nd van hiervoor genoe emde aannaames, gaat in n de toekom mstige situaatie de duurzaaamheidpresstatie gemid ddeld van eeen 7 naar een 8 en worrdt de CO2 u uitstoot me et 30% vermind derd. CO2 reductie r als gevolg van n mobiliteitssmaatregele en zijn hierbbij niet meegereekend. Teveens daalt he et primair eenergiegebru uik per m2 van v 1100 M MJ naar 600 MJ. M
Figuur 225: GPR scorres in het kad der van Cam mpus in Ontw wikkeling. Bron: Errasmus Facillitair Bedrijf, 2010:6.
Wat bettreft het am mbitieniveau u wordt ingeezet op het behalen van n een GPR sscore 9. Voo or energie wordt de laat hoog gele egd; 9,5, waaarbij de verrmindering g van de CO O2 uitstoot de d 50% nadert. Ook de am mbitie op de andere asp ecten is hoo og en uitdag gend, met ooog voor de e beperkiingen van en n de beïnvloedingsmo ogelijkheden n op de cam mpus. Of de ambitie geh haald wordt iss afhankelijk van bedriijfseconomiische ontwik kkelingen. Er E zijn nu ggeen concrette maatreg gelen om dee GPR score e van 9 te beehalen. Kansen duurzame energie in de d periode 2013 – 2016 6 zijn:
D De samenw werking mett de TU Dellft en de Un niversiteit Le eiden op en nergiegebied d te iintensiveren n. Universitteit Leiden gaat gebruiik maken va an warmtekkoudeopsla ag. G Gezien het feit dat de Erasmus E Un niversiteit Rotterdam R eveneens e vooornemens is om eeen WKO in nstallatie aa an te leggen n, kunnen errvaringen op o dit vlak w worden u uitgewisselld. Z Zonnepaneelen op het Studentenp S paviljoen.
44
Uitwerking van het Masterplan energieopslag met WKO (IF Technology, 2010) Groene stroom wordt ingekocht. In de parkeergarage wordt LED-verlichting gerealiseerd. Gebruik van zonwering en passieve koeling in het Studentenpaviljoen. Het monitoren van het energieverbruik op schermen in de universiteit waardoor studenten en medewerkers bewust worden van het energieverbruik. Aanwezigheidsdetectie waardoor verlichting niet onnodig aan staat. Bestaande ruimtes worden intensiever gebruikt ten behoeve van het verkleinen van de milieu-impact. Warmteterugwinning uit ventilatielucht. Renovatie bibliotheek.
Belemmeringen duurzame energie zijn:
De Hoogbouw, C-gebouw, A-gebouw en bibliotheek vallen onder monumentenzorg (EUR, 2007) waardoor beperkingen gelden met betrekking tot de aanleg van klimaatinstallaties en met name de gebouwschil. De EUR ligt in een stedelijke omgeving waardoor grootschalige duurzame energiebronnen zoals windmolens niet kunnen worden gerealiseerd.
45
9 Routekaart CO2-footprint 9.1 Toekomstlijnen voorstudie De EUR omarmt duurzaamheidsbeleid waarbij een balans wordt gevonden tussen people en planet. 9.2 Kansen voorstudie vertaald naar de eigen bedrijfssituatie De ambitie van de Erasmus universiteit is om tot de top drie van de meest duurzame universiteiten in Nederland te behoren. Een van de speerpunten is “duurzame bedrijfsvoering”. In 2012 is een model ontwikkeld waarin is aangegeven wat het CO2 verbruik is van de EUR. Dat wordt ieder jaar gemonitord. In het convenant met de gemeente is afgesproken dat deze uitstoot fors omlaag gaat. En met het ministerie van VROM is afgesproken dat in de periode van 2005 tot en met 2020 30% minder energie gebuikt gaat worden. De belangrijkst maatregelen zijn (EFB, 2012): Duurzaam bouwen In een beleidsnotitie is aangegeven dat alle nieuwe gebouwen energieneutraal opgeleverd worden en dat bij renovaties alle mogelijke maatregelen genomen worden die financieel en technisch haalbaar zijn ten behoeve van duurzaamheid. Hiertoe zijn de vereisten ten aanzien van terugverdientijden versoepeld. In het Studentenpaviljoen wordt in het kader van theaterfaciliteiten veel techniek ingezet met dito energievraag. Desondanks is alles op alles gezet om de GPR score op “bijna energie-neutraal” te krijgen. Dit is bereikt door het inzetten van WKO voor de koeling, duurzame materialen, via lamellen gestuurde koel-/warmte vraag en natuurlijke ventilatie. De huidige GPR score van 7 wordt een 8 na de uitvoering van de plannen. De ambitie is om een GPR score van 9 te behalen. Dit is ook daadwerkelijk mogelijk als de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen het toelaten. Ook bij Campus In Ontwikkeling II is ingezet op duurzame maatregelen. In 2013 worden vele nieuwe bomen geplant op de Institutenlaan, de Plaza en rondom de vijver. Hiermee wordt de eerste tranche van nieuwe bomen geplant. De volgende stap is het vergroenen van de Noordzijde als de tweede fase van de parkeergarage is afgerond. In 2012 wordt een onderzoek verricht naar de mogelijkheden om op bestaande daken sedumbedekking te plaatsen en/of zonnepanelen. Hierbij worden de terugverdientijden zoals afgesproken in het beleidsplan gehanteerd. Bij verbouwingen wordt de checklist van mogelijke duurzaamheidmaatregelen gebruikt en hierbij is het uitgangspunt dat de maatregelen worden genomen tenzij wordt aangetoond dat het niet zinvol is c.q. niet past in de beleidskaders. Warmte/koudeopslag (WKO) De komende jaren zullen er meerdere WKO systemen op de campus worden gerealiseerd. Hiermee zullen diverse gebouwen van duurzame warmte en koude worden voorzien. Om dit mogelijk te maken is in 2010 een ‘Masterplan energieopslag’ opgesteld (IF Technology). Met de besparingen die hiermee bereikt kunnen worden kan de Erasmus universiteit mede aan de doelstellingen van de energie-efficiëntie voldoen.
46
Mobiliteit In 2011 is het mobiliteitsbeleid aangenomen. Hierin zijn majeure doelstellingen verwoord en ook maatregelen die dat moeten verwezenlijken. Het SSC HR&F heeft hierin de eindverantwoordelijkheid. EFB draagt zorg voor:
Meer fietsenstallingen, op betere locaties; op de Plaza en de nieuwe fietsenstalling Verbetering van de bewegwijzering op de campus van en naar OV-haltes; Een fietsenmaker op de campus; in het U gebouw Mogelijk maken van betaald parkeren; door middel van het nieuwe parkeersysteem
De doelstelling van het mobiliteitsbeleid (EUR, 2011:1) is om het aantal medewerkers dat gebruik maakt van de auto te verminderen (van 36% naar 25%) en studenten (van 11% naar 5%), waardoor het gebruik van vervoersmiddelen zoals OV, fiets en te voet naar verwachting zal toenemen. Voeding Speerpunten in de catering zijn het terugdringen van niet duurzame (verpakking)materialen, het stimuleren van het verder scheiden van het afval (zowel in de keuken als aan klantzijde), het inzetten van duurzame ingrediënten en aanbieden van biologische voeding. De koffie in de automaten voor zowel studenten als medewerkers alsmede de koffie die in de Bakery’s wordt geschonken voldoet aan verschillende duurzame kenmerken als fairtrade/Max Havelaar, EKO en UTZ certified. Papier Begin 2013 wordt de aanbesteding van papier afgerond. De ambitie is om hier minimaal, en bij voorkeur uit te stijgen boven de eisen van het agentschap. Tezamen met de introductie van de multifunctionals in 2012, waarbij meer scan mogelijkheden zijn, default tweezijdig printen mogelijk is en waarbij vele decentrale printertjes overbodig zijn, moet dit een drive geven aan duurzaamheid. Afval In 2012 wordt de aanbesteding afvaldienstverlening afgerond. Met de nieuwe dienstverlener wordt toegewerkt naar het doel van de Erasmus Universiteit om grip te krijgen op grondstofverbruik, waarmee verspilling (van grondstoffen en geld) wordt beperkt en een transitie van verbruik naar gebruik van grondstoffen mogelijk is. Bewustwording van de bewoners op de EUR is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Op dit moment kent de EUR een afvalscheidingspercentage van 39%. Op basis van een analyse van het restafval is de ambitie om te gaan naar een recyclepercentage van 65%. Stapsgewijs wordt hier naar toe gewerkt, door bronscheiding toe te passen en een afvalmonitoring systeem op te zetten. Hiermee kan worden gemeten of de doelstelling en afvalprestatie indicatoren gehaald worden. In afstemming tussen beheer- en projectorganisatie van EFB en passend binnen de plannen van Campus in Ontwikkeling, wordt onderzocht wat de beste afval inzamelstructuur is voor een toekomstige duurzame campus. Middels de ondertekening van de code ‘Code Verantwoordelijk Marktgedrag’ in 2012 onderstrepen we het belang van een goede balans tussen tevredenheid van medewerkers van het schoonmaakbedrijf en een goede kwaliteit en kostenverhouding. In het bestek voor de aanbesteding en contractering van schoonmaak- en glasbewassingsdiensten worden de criteria uit deze code meegenomen.
47
Onderhoud en beheer Het Energie Zorg Systeem, dat in 2012 is opgesteld en door Agentschap NL is goedgekeurd, wordt afgemaakt conform de basischeck energiezorg. De maatregelenlijst ten aanzien van energiebesparingen wordt actueel gehouden en duurzaamheid projecten worden geïnitieerd. In dit kader wordt ook een energie-audit uitgevoerd op basis waarvan weer verbeteractiviteiten kunnen worden opgesteld. Tevens wordt vanuit het MJA-3 een actueel overzicht gemaakt van de belangrijkste energie-aspecten die betrekking hebben op de grootste energiegebruikers. Daarnaast wordt in het Meerjaren Onderhoudsplan expliciet aandacht gegeven aan het aspect duurzaamheid. Daardoor kunnen maatregelen, zoals vervanging, naar voren worden gehaald als dat uit het oogpunt van duurzaamheid wenselijk is. Het EFB handboek wordt gecompleteerd met de eisen ten aan zien van duurzaamheid, waardoor bij iedere verbouwing dit aspect wordt meegenomen. Duurzaam inkopen De EUR geeft invulling aan de ambitie om 75% duurzaam in te kopen door gebruik te maken van duurzaamheidscriteria van Agentschap NL (voorheen SenterNovem). Hierdoor kan bij Europese aanbestedingen een substantiële bijdrage geleverd worden aan de duurzaamheidsambitie van de EUR. Agentschap NL heeft inmiddels voor een 50-tal pakketten criteria ontwikkeld waarvan er 33 toepasbaar zijn op het inkoopvolume van de EUR. Energie Er wordt 100% groene stroom ingekocht in de periode 2013-2016. Tevens wordt stadswarmte afgenomen.
48
9.3 Concrete projecten De volgende concrete projecten worden uitgevoerd (o.m. EUR, 2011: 2&3): 1. Invoering van betaald parkeren voor studenten waarbij de daaruit voortvloeiende parkeerinkomsten in een mobiliteitsfonds worden gestort en waarbij iedere medewerker een gratis parkeerkaart krijgt. Parkeertarieven nemen geleidelijk aan toe voor studenten. 2. De secundaire arbeidsvoorwaarden worden aangepast met een gehandhaafde reiskostenvergoeding van EUR 0,19 per kilometer, de mogelijkheid tot keuze van een OV-trajectkaart en het ondertekenen van een intentieverklaring door medewerkers om niet meer dan 12 keer per jaar met de auto naar het werk te reizen. 3. Telewerken wordt beleidsmatig uitgewerkt. 4. De fietsvoorzieningen worden verbeterd door middel van een eenmalige aanschafstimulering van 100 E-bikes en 50 E-scooters voor medewerkers, het aanbieden van leenfietsen en het aantrekken van een fietsenmaker op de campus. 5. De verbetering van de informatievoorziening door persoonlijke reisadviezen aan te bieden aan medewerkers die met de auto reizen, het aanbieden van probeerkaartjes zodat medewerkers een maand het OV kunnen proberen, aanpassing van de EUR website en voorlichtingsmateriaal, de verbetering van de bewegwijzering op de campus van en naar OV-haltes, een centraal op de campus gelegen ‘mobility point’ met OV-informatie en een oplaadpunt. 6. Voor binnenlandse dienstreizen worden NS Businesscards aangeboden. 7. Maatregelen zoals de ontwikkeling van groene daken en muren en passief bouwen worden afgewogen in de Campus in Ontwikkeling II. Het feit dat de afweging gemaakt moet worden, wordt vastgelegd in het Technisch Handboek EFB. 8. In 2012-2013 wordt 0,3 fte ingezet om het beleid, de doelstellingen en de organisatie rondom ‘duurzaamheid’ (met 3 peilers; duurzame bedrijfsvoering, community services en duurzaamheid in onderwijs en onderzoek) te communiceren naar de buitenwereld. 9. Het systematisch monitoren van de CO2-uitstoot door een externe partij. Op basis van de monitoringsresultaten neemt het EFB jaarlijks maatregelen. 10. Intensiever gebruiken van bestaande ruimtes. 11. Wat betreft de CO2 uitstoot wordt in 2013 een externe Carbon Footprint Analyse uitgevoerd aan de EUR door een extern bureau. Dit moet leiden tot een totaaloverzicht dat naast energieverbruik ook water, het reizen van studenten en medewerkers, inkoop en afval meeneemt en de verwachten effecten van reeds in gang gezette maatregelen (campus, mobiliteitsbeleid). Op basis van de analyse worden targets en actiepunten en de daarmee gemoeide kosten en inspanningen vastgesteld (EUR, 2012). 12. In 2013 wordt groene elektriciteit ingekocht in samenwerking met onder meer het Erasmus MC met nul CO2-impact. Ook in de jaren 2014 en 2015 wordt groene stroom ingekocht. Vanaf 2016 continueert de EUR de inkoop van stadswarmte en groene elektriciteit in een nieuwe aanbestedingsprocedure.
49
10 Inventarisatie besparingsmogelijkheden 10.1 Afwegingskader De Erasmus Universiteit wil aan de ene kant verder uitgroeien tot een vooraanstaande internationale universiteit met faciliteiten voor onderzoekers die op internationaal niveau concurrerend zijn. In het kader van Campus in Ontwikkeling worden goede voorzieningen en faciliteiten voor onderzoekers gerealiseerd, ook als deze extra energieverbruiken met zich meebrengen. Aan de andere kant worden inspanningen gepleegd om energie op duurzame wijze te gebruiken, bijvoorbeeld bij Campus in Ontwikkeling. Binnen dit afwegingskader worden energie-besparingsmaatregelen uitgevoerd. 10.2 Geactualiseerde maatregelenlijst Er wordt gebruik gemaakt van een geactualiseerde maatregelenlijst voor de periode 2013 – 2016. De maatregelenlijst is deels ontleend aan het Energie Efficiency Plan 2009 - 2012. Een deel van de maatregelen vloeit voort uit de geplande renovatie van gebouwen. Verder wordt het Masterplan WKO uitgevoerd waardoor een besparing op warmte/koude bij een aantal gebouwen gerealiseerd zal worden. Tevens word er in het kader van de Campus in Ontwikkeling energiezuinige nieuwbouw gerealiseerd. 10.3 Inventarisatiewijze en onderzoeksmethodiek Figuur 26 geeft een overzicht van de gebruikte inventarisatiewijze en onderzoeksmethodiek.
50
Figuur 26. Beschrijving toegepaste inventarisatiewijzen en onderzoeksmethoden voor besparingsmogelijkheden.
51
Figuur 26 (vervolg). Beschrijving toegepaste inventarisatiewijzen en onderzoeksmethoden voor besparingsmogelijkheden.
52
10.4 Rendementsberekeningen De afgelopen jaren werd de methodiek van de ‘terugverdientijd’ gehanteerd met een termijn van 7 jaar. Recentelijk is een nieuwe beleidslijn van toepassing (EFB, 2010), waarbij voor installaties een terugverdientijd van 2/3 van de levensduur geldt. Voor het casco en bouwkundige investeringen is de terugverdientijd ½ van de technische levensduur. Bij de berekening wordt rekening gehouden met een jaarlijkse energieprijsstijging van 2%, maar hier staan maatschappelijke baten tegenover. De terugverdientijden komen terug in de maatregelenlijst in hoofdstuk 11. 10.5 Energietarieven 2011 In het onderstaand schema staan de gemiddelde energietarieven in 2011: Energiedrager Elektriciteit Stadsverwarming Water
Tarief 2011 in euro 0,10 17,81 0,61
Figuur 27: Overzicht energietarieven 2011. Bron: EFB (financiële administratie), 2011.
53
11 Gep plande maatregel m len 11.1Oveerzicht maa atregelen
Figuur 228: Maatregeelenlijst procesefficiency,, Erasmus Un niversiteit Ro otterdam.
54
Figuurr 29: Maatreg gelenlijst duu urzame-enerrgie en keten nefficiency, Erasmus Univversiteit Rotterd dam.
55
11.2 Onderbouwing ambitieniveau De EUR spant zich in om 10% energie-efficiencyverbetering te behalen in de periode 2013 – 2016 door de inzet van maatregelen op het gebied van proces efficiency en duurzame energie en ketenefficiency. Hiermee wordt voldaan aan de energiehuishouding conform MJA-3 met een 2% energie-efficiency verbetering per jaar. De maatregelenlijst uit paragraaf 2.3 & 11.1 (idem) voorziet in een energie-efficiency verbetering op het gebied van procesefficiency van circa 6%. De energie-efficiency verbetering door maatregelen op het gebied van duurzame energie is 3,6% en verbetering door ketenefficiency 1%. Zekere en voorwaardelijke maatregelen gezamenlijk leveren een energie-efficiency verbetering van 10% in periode 2013 – 2016. Met de uitvoering van de zekere en voorwaardelijke maatregelen wordt de norm van 8% energie-efficiency verbetering in 2013 – 2016 behaald. In 2016 wordt maximaal 157 TJ energie verbruikt op jaarbasis. Dit is 10% minder verbruik ten opzichte van 2011 (in 2011 werd 176,021 TJ verbruikt) (e-MJV, 2012). Het is voor een klein deel mogelijk een compensatie van de energietoename in 2005 – 2011 te realiseren. De volgende invloed factoren zijn niet in de berekening meegenomen.
8000 m2 BVO aan nieuwe ruimtes wordt ontwikkeld om een groei van 3% in de studentenpopulatie in de periode 2013 – 2016 te accommoderen (een toename van ongeveer 600 studenten) in het kader van Campus in Ontwikkeling. Per 2013 uitbreiding met 2 monumentale onderwijsgebouwen uit ca. 1920, waarvan 1 gehuurd gebouw in Rotterdam centrum van 5.470m2 BVO ter huisvesting van het Erasmus University College. Het andere monumentale gebouw betreft onderwijs- en studiefaciliteiten van 13.392 m2 bvo in Den Haag, I.S.S. Door de monumentenzorgstatus van de gebouwen H, C, B, A kan niet energieneutraal worden gerenoveerd. Door toenemend gebruik van hightech ICT voorzieningen en audiovisuele apparatuur neemt de energievraag toe.
Na 2016 zullen opnieuw extra inspanningen worden gepleegd om de energie efficiency verbetering verder te verbeteren. 11.3 Toelichting zekere, voorwaardelijke en onzekere maatregelen Voor een toelichting op de zekere, voorwaardelijke en onzekere maatregelen wordt verwezen naar de figuren 28 en 29 onder het kopje ‘onderbouwing’. 11.4 Onderbouwing rendementsberekening Voor de rendementsberekening is gebruik gemaakt van de e-MJV applicatie. De e-MJV applicatie rekent per maatregel de jaarlijkse besparing in TJ, de vermeden CO2-emisie en de % bijdrage aan de EEI uit. Daarnaast is gebruik gemaakt van een aantal rapporten opgesteld voor de Erasmus Universiteit (w.o. EPA-U, Onderbouwing WKO), van de rekentools opgesteld door Arcadis voor het Agentschap NL en eigen berekeningen.
56
12 Overige activiteiten 12.1 Convenantactiviteiten In verschillende convenanten en overeenkomsten heeft de EUR zich gecommitteerd aan de volgende doelstellingen: 1. 30% energie-efficiency realiseren in 2020 ten opzichte van 2005, oftewel 2% per jaar, voortvloeiende uit MJA3. 2. 75% duurzaam inkopen in 2013. In de Convenant Duurzaam Inkopen heeft de EUR afgesproken om alle Nederlandse universiteiten, VSNU en het ministerie van Infrastructuur en Milieu, dat 50% van de inkopen duurzaam is. De EUR heeft dat verhoogd naar 75%. 3. 30% CO2 reductie en het primaire energieverbruik met 45% verminderen aan de EUR, in het kader van het Rotterdam Climate Initiative waarin wordt gestreefd naar een CO2 reductie van 50% in 2025 ten opzichte van 1990. 12.2 Overzicht andere activiteiten De EUR doet haar inspanningen om energie te besparen niet alleen, maar zoekt hierbij actief de samenwerking met andere universiteiten en instellingen. Er vindt halfjaarlijks een overleg van energiecoördinatoren plaats. Aspecten van het opzetten van een energiezorgsysteem ten behoeve van het behalen van de MJA-3 worden in het overleg besproken. Er is tevens een anonieme benchmark tussen de universiteiten onderling waardoor het mogelijk is om de energiebesparingsresultaten te vergelijken. Tevens vindt jaarlijks een gestructureerd overleg plaats tussen Agentschap NL, universiteiten en ziekenhuizen in Nederland, om ervaringen uit te wisselen over energiezorg. Intern is er een energiewerkgroep die op 4-maandelijkse basis bijeenkomt om de energierapportages te bespreken. De energiecoördinator, manager HS, hoofd Technisch Beheer en het hoofd van de financiële administratie nemen hierin zitting. In 2013 wordt het actieplan duurzaamheid EUR 2012 – 2013 uitgevoerd. Het gaat om de volgende acties (EUR, 2012): 1. Voorbereiding van een strategisch plan om een visie op duurzaamheid te formuleren voor 2025. 2. Een integraal beleidsplan tot 2018 wordt opgesteld met betrekking tot duurzaamheid. 3. Focus wordt aangebracht in de activiteiten die onder het duurzaamheidbeleid vallen. 4. Ten aanzien van onderwijs en onderzoek worden discussies gevoerd over de maatschappelijke rol van de EUR en hoe die ingevuld kan worden. 5. Duurzame bedrijfsvoering wordt integraal verder uitgewerkt, onder andere op basis van een Carbon Footprint Analyse. 6. Pilots vinden plaats om het studentenvrijwilligerswerk te versterken. 7. Een communicatieplan wordt opgesteld, evenals het raamwerk voor het duurzaamheidsverslag en de website.
57
8. Nagedacht wordt over de inbedding van duurzaamheidsactiviteiten in de organisatie. 9. Een aantal quick scans worden opgepakt: het opzetten van een informatieportal, deelname aan de internationale pilot van benchmark STARS, de verankering van vrijwilligerswerk van medewerkers en de erkenningscertificaten voor studenten in de organisatie, ondersteuning van het Cadeau aan de Stad.
58
Bronvermelding Agentschap NL (2008) MJA3 Meerjarenafspraak energie-efficiëntie 2001 – 2020. Definitieve versie 13 juni 2008: http://www.agentschapnl.nl/content/convenanttekstmeerjarenafspraak-energie-efficiency-2001-%E2%80%93-2020-mja3, geraadpleegd op 18 juni 2012. Agentschap NL (2011) Energiedragerslijst 2011 MJA3. http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/bijlagen/Energiedragerslijst%202011% 20MJA3_0.pdf, geraadpleegd op 10 juli 2012. Agentschap NL (2012) elektronisch milieujaarverslag,e-MJV, 2011, http://www.e-mjv.nl/, geraadpleegd op 19 april 2012. Agentschap NL (2012) Format EEP 2013 – 2016 – MJA3, 31 januari 2012. Agentschap NL (2012) Basischeck Energiezorg. 7 juni 2005, rev. november 2011. http://www.agentschapnl.nl/content/basischeck-energiezorg-mja, geraadpleegd op 27 april 2012. Agentschap NL (2012) Mijn energiezorg, http://www.mijnenergiezorg.nl/index_content.asp, geraadpleegd op 18 juni 2012. AOS Studley (2011) Benchmark universiteiten. Definitief rapport v2.0. Facilitaire gegevens 2011. Beenakker, I. (2012), Energiezorgplan 2012 – 2016. Complex Woudestein, Erasmus Facilitair Bedrijf, juni 2012. Beenakker, I. (2012) Energiejaarrapportage Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) 2011, 8 juni 2012, p. 7. Convertunits.com (2012) Conversie kWh & TJ. http://www.convertunits.com/from/TJ/to/kilowatt+hours, geraadpleegd op 6 augustus 2012. Elektrabel/GDF Suez (2010), Overeenkomst voor de Levering van Elektrische Energie en het voeren van programmaverantwoordelijkheid, 27 mei 2010. Electrabel.nl (2012) stroometiket. http://www.electrabel.nl/thuis/producten/groene_energie/stroometiket.aspx, Erasmus Facilitair Bedrijf (2010) Beleid ten aanzien van duurzaamheid op vastgoedgebied. C.A. Lansbergen, 17 juni 2010, EFB/CL/kc/243.299 . Erasmus Facilitair Bedrijf (financiële administratie), 2011) Verbruiken en facturen 2006 t/m 2011 ten behoeve van rapportages. geraadpleegd op 10 juli 2012. Erasmus Facilitair Bedrijf (2012) Monitoring EEI, Monitoring_EEI_Erasmus_jp, geraadpleegd in mei 2012. Erasmus Facilitair Bedrijf (2012), Energiejaarrapportage 2011. I. Beenakker, juni 2012. Erasmus Facilitair Bedrijf (2012), Homepage, http://www.eur.nl/efb/, geraadpleegd op 9 juli 2012. Erasmus Facilitair Bedrijf (2012), Jaarplan 2013, juli 2012, pp. 10-11. Erasmus Facilitair Bedrijf (2012), Energievoorzieningen. E-mail aan het College van Bestuur, 3 juli 2012, EFB/CL/SvV/253.785. Erasmus Universiteit Rotterdam (2007), Iconenkaart. EUR monument Woudestein. Frishert-ceac. Erasmus Universiteit Rotterdam (2008), Thuis in de wereld. Erasmus 2013 strategiedocument.
59
http://www.eur.nl/fileadmin/ASSETS/ieb/Erasmus2013/erasmus2013strategiedocum ent.pdf, geraadpleegd op 27 april 2012. Erasmus Universiteit Rotterdam (2008) Energie-efficiencyplan 2009 – 2012, versie 1.1, november 2008. Erasmus Universiteit Rotterdam (2011) Voorstel duurzaam mobiliteitsbeleid. Projectgroep Mobiliteitsbeleid EUR, versie 2.2, juni 2011. Erasmus Universiteit Rotterdam (2012), Werken aan de campus van morgen. http://www.eur.nl/campus/ontwikkeling_campus/, geraadpleegd op 12 juli 2012. Erasmus Universiteit Rotterdam (2012) Actieplan duurzaamheid EUR 2012 – 2013. Erasmus Universiteit Rotterdam (2012) openingstijden campus Woudestein. http://www.eur.nl/campus/gebouw_terrein/openingstijden_woudestein_camp/, stand 2 augustus 2012. Hietberg, E. (2012) Email met auteur met betrekking tot CO2 uitstoot duurzame energiebronnen Elektrabel/GDF Suez, 10 juli 2012. If Technology (2010) Masterplan energieopslag. 23.149/59212/NiS, 29 november 2010. Innax installatieadviseurs b.v. (2010) energielabel E-gebouw. Sprangers, Stefan (2011) Calculating the carbon footprint of universities. Master thesis Economics & Informatics. Erasmus School of Economics, pp. 3&4. Stedin meetbedrijf (2012), e-DataPortal, https://stedin.e-dataportal.nl/, geraadpleegd op 6 juli 2012. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, bibliotheek. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw F. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw G. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, Hoogbouw. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw J. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw L. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw M. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw P. Synorga (2010) Energie Prestatie Advies voor utiliteitsgebouwen, gebouw S. VH Engineering bv (dec. 2012), Besparingsberekening WKO installatie gebouw B en C, CEN/154526 VSNU (2012) http://www.vsnu.nl/web/show/id=79576/langid=43, geraadpleegd op 6 juli 2012.
60
Bijlage 1 Stappen in de keten (7.1) De volgende organisaties zijn onderdeel van het consortium voor de inkoop van elektriciteit: 1. Erasmus Medisch Centrum 2. Erasmus Universiteit Rotterdam 3. Groene Hart Ziekenhuis 4. Havenziekenhuis Rotterdam 5. ‟t Lange Land Ziekenhuis 6. Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) 7. Medipark BV 8. Medisch Centrum Haaglanden 9. Oogziekenhuis Rotterdam 10. Rijnland Zorggroep 11. Spaarne Ziekenhuis 12. Stichting Bronovo – Nebo 13. Universiteit Leiden Voor de inkoop van gas zijn de volgende instellingen aangesloten bij het consortium: 1. Erasmus Medisch Centrum 2. Groene Hart Ziekenhuis 3. Havenziekenhuis Rotterdam 4. ‟t Lange Land Ziekenhuis 5. Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) 6. Medipark BV 7. Medisch Centrum Haaglanden 8. Oogziekenhuis Rotterdam 9. Rijnland Zorggroep 10. Spaarne Ziekenhuis 11. Stichting Bronovo – Nebo 12. Universiteit Leiden Rendementsberekening (11.4) Maatregelen die zichzelf terugverdienen binnen 2/3 van de levensduur, zijn bestempeld als zeker.
61
Bijlag ge 2 Energiebbalans (6.2abb) & nullast, basislast (6..3b) In deze bijlage worrdt de functtionele verd deling van energiedrag e gers per gebbouw gerappo orteerd. De nullast omv vat het relaatieve verbru uik van de stadsverwa s arming ten opzichte o van de aandere enerrgiedragers. Dit is het eenergieverb bruik door het h gebouw w. De basisla ast omvat h het relatievee verbruik van v de overrige energieedragers en is gebouwggebonden. Biblioth heek (Synorga, p. 15): Nullast:: 30% Basislasst: 70%
62
Gebouw w F (Synorg ga, p. 14): Nullast:: 27% Basislasst: 73%
Gebouw w G (Synorg ga, p. 15): Nullast:: 33% Basislasst: 67%
63
Gebouw w H (Synorg ga, p. 15): Nullast:: 30% Basislasst: 70%
Gebouw w J (Synorgaa, p. 14): Nullast:: 30% Basislasst: 70%
64
Gebouw w L (Synorg ga, p. 16): Nullast:: 24% Basislasst: 76%
Gebouw w M (Synorg ga, p. 15): Nullast:: 24% Basislasst: 76%
65
Gebouw w P (Synorg ga, p. 15): Nullast:: 44% Basislasst: 56%
Gebouw w S (Synorg ga, p. 15): Nullast:: 47% Basislasst: 53%
66