EMRE KARALI PHD STUDENT
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
ECONOMIEVERWACHTING ‘EERST BUIEN MET HEVIG ONWEER, MAAR DAARNA EEN SERIEUZE KANS OP ZON’
THE STATE OF OUR ECONOMICS Economieverwachting: “ Eerst buien met hevig onweer, maar daarna een serieuze kans op zon” De stand van de Nederlandse economie is nogal tweeledig. Aan de ene kant, het beeld van het Nederland anno nu: de Nederlandse economie zal, volgens de CPB, pas in 2014 weer het niveau behalen van het Nederland van 2008. Al 7 jaar groeit de economie niet meer, wat zich vertaalt in de, naar Nederlandse maatstaven, schrikbarende werkloosheidcijfers (8,7%, NRC, 14 augustus 2013). De staatsschuld stijgt en de private schulden zijn momenteel zeer hoog, mede door de problemen in de woningsector. Het S&P is somber, het CPB is somber, wij zijn somber. Terwijl buurland Duitsland, maatstaaf Frankrijk en eigenlijk heel de eurozone de weg omhoog heeft gevonden en vele andere landen, zoals de Verenigde Staten (VS), ook aan het opkrabbelen zijn uit crisis, kampen wij met de zoveelste recessie in zeer korte tijd. Aan de andere kant behoort Nederland tot de meest economisch ontwikkelde landen. Nederland is een land in de top 15 van BBP per capita, ver boven landen als Duitsland, Frankrijk en Engeland. Het staat bekend om zijn competitiviteit (nummer 5 van de wereld volgens het World Economic Forum (WEF) competitiveness report van 2012/2013 en nummer 8 volgens het rapport van 2013/2014), relatief lage schuldenlast en begrotingstekort, kredietwaardigheid, (Nederland behoort tot de geringe aantal landen met een AAA kredietwaardigheid), en lage rentestand. Dus gewoonlijk zijn we een land dat rust en vertrouwen uitstraalt, alleen is het weer vandaag de dag bewolkt met wat regen, en heel soms onweer. Op zijn Nederlands. De Nederlandse economie is solide. Elke economie is onderworpen aan het actueel economisch beleid en is onderhevig aan de wereldeconomie. Bovendien is Nederland niet een land dat een grote industrie heeft zoals Duitsland en Frankrijk waar het op kan leunen, maar moeten wij het hebben van de export, die natuurlijk drastisch omlaag gaat in tijden van crisis door de dalende vraag. Vanzelfsprekend krijgen we een grotere tik, waar Duitsland en Frankrijk kunnen profiteren van de maakindustrie en de verkoop aan de eigen grote afzetmarkt. In mijn analyse van de Nederlandse economie zal ik onderwijs en innovatie nemen als focus,
omdat het lastig is heel Nederland beknopt, maar toch gedetailleerd en omvattend, te analyseren. In een brief van minister Kamp en staatssecretaris Dekker aan de voorzitter van de Tweede Kamer, met als datum 11 februari 2013, wordt begonnen met het feit dat Nederland volgens het WEF 5e ter wereld is qua competitiviteit, zoals hiervoor al aangekaart. Voorts wordt een bron aangehaald om te zeggen dat Nederland 3e ter wereld is op het gebied van wetenschap. Jammer genoeg wordt niet voldoende diep op de rapporten ingegaan om ook belangrijke tekortkomingen op het gebied van de competitiviteit en wetenschap aan te halen, die toch zeker evident zijn in het WEF rapport in het bijzonder. Daarom zal ik zal proberen het waas van subjectiviteit op het gebied van innovatie en educatie in Nederland te doorboren aan de hand van hetzelfde rapport dat is gebruikt in de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, om tegelijkertijd met het geven van een analyse, te wijzen op het feit dat beleidsmakers altijd kritisch moeten blijven kijken naar rapporten, in het bijzonder wanneer deze ons de lucht in prijzen. Dit zal ik proberen te doen door de huidige situatie te omschrijven, goede punten te prijzen, zwakke punten aan te kaarten en vervolgens een advies te geven over hoe het nou verder moet, met dus als leidraad het WEF rapport. Aan het stuk zal kracht worden bijgezet door toevoeging van het meest recente WEF rapport (2013/2014). Nederland Kennisland Zoals al genoemd behoort Nederland tot de ontwikkelde landen volgens verscheidene maatstaven. De dienstensector beslaat het grootste deel van de economie, gevolgd door de industrie sector met lange afstand en daarachter volgt de landbouw op een nog grotere afstand. De grootste bijdrage aan de economie wordt dus geleverd door de dienstensector, wat kenmerkend is voor een ontwikkeld land. Tegelijkertijd behoort Nederland ook tot de selecte groep kenniseconomieën: landen waarvan de economie wordt voortgestuwd door kennis. Het is vanwege dit aspect van de Nederlandse economie dat kennis een cruciale en centrale rol gegeven moet worden. Kerntaken zijn dan ook kennis voortbrenging, kennisoverdracht en kennisvalorisatie. Om dit te faciliteren worden er tenslotte omgevingen voorgebracht ter stimulans.
“DE GROOTSTE BIJDRAGE AAN
DE
ECONOMIE
WORDT GELEVERD DOOR DE DIENSTENSECTOR”
Innovatie, onderzoek en absorptie door bedrijven Nederland is een innoverend land. De Nederlandse technische universiteiten strijden mondiaal mee met ambitieuze projecten en Nederland is een land met een hoge mate van R&D output. Volgens de Global Competitivenss Report stond Nederland mondiaal negende als het gaat om innovatie en technologische gereedheid (in 2013 respecteivelijk tiende en achtste). Eigendomsrechten worden ook met een vijfde plaats (negende in 2013) goed in ogenschouw genomen en hiermee wordt dus een goede omgeving voor innovatie gevormd. Hoeveelheid wetenschappelijke onderzoeksinstellingen en trainingscentra (2) capaciteit voor innovatie (8) en kwaliteit van wetenschappelijke onderzoeksinstituten (8) scoren ook voldoende. Ook in 2013 zijn de resultaten met respectievelijk 3, 9, en 7 tevredenstellend. Maar Nederland scoort lager wat betreft de beschikbaarheid van onderzoekers en ingenieurs (24), FDI en technologie overdracht (34), bedrijfsinvestering in R&D (14), en universitair-industrieel samenwerking op het gebied van R&D (10). In 2013 zijn de cijfers respectievelijk 41, 38, 18 en 12 geworden. Ook staat op een derde (in 2013 vierde) plaats in het lijstje van ‘de meest problematische factoren voor uitvoeren van ondernemerschap’ door ondervraagden aangegeven dat er in Nederland onvoldoende ruimte zou om te innoveren. Voorts blijkt dat onderzoek op universiteiten relatief weinig naar buiten wordt gebracht en wordt toegepast en blijkt dat de link met het bedrijfsleven maar zwak is. Samenvattend hebben we als Nederland voldoende instellingen om goed te innoveren en doen we dat ook wel degelijk. Ook zorgen we ervoor de eigendomsrechten gewaarborgd worden en dit faciliteert innovatie. Aan de andere kant zijn er serieuze gebreken met betrekking tot innovatie. Er moet veel meer capaciteit worden geboden voor innovatie in de vorm van middelen en omgeving en er moet meer samenwerking zijn tussen onderzoeksinstellingen en organisaties die dit onderzoek toepassen. Ook moet bedrijfsinvesteringen in R&D worden opgekrikt en moet Nederland substantieel aanntrekkelijker worden voor FDI om externe kennis, technologie en financiele middelen te kunnen verschaffen. Tenslotte hebben we een relatief zeer slechte score als het gaat om de hoeveelheid onderzoekers en ingenieurs in ons land. Om in de toekomst competitief en innoverend te kunnen blijven is een focus op deze punten cruciaal voor een kenniseconomie, omdat het land dus leunt op kennis en
innovatie. Zachte heelmeester maken stinkende wonden. Vanzelfsprekend zal een onvoldoende kritische blik op onszelf zal op de lange termijn serieuze consequenties hebben voor de Nederlandse competitiviteit en uiteindelijk economie. Educatie en educatieve instellingen Onderwijs, in alle soorten en maten (hierna educatie), en onderzoek zijn de drijfveren van de kenniseconomie. Nederland blijkt een goede primaire onderzoeksomgeving te hebben, met een negende plaats mondiaal. De kwaliteit van van wiskunde en wetenschappelijk onderwijs staat op een twaalfde plaats, de kwaliteit van het educatiesysteem op een dertiende plaats en de kwaliteit van management schools staat op achtste plaats wereldwijd. De kwaliteit van educatie in Nederland is dus goed, maar kan toch ook zeker beter. In 2013 zien we bovendien dat de plaatsen op de rankings wederom over het algemeen dalen naar respectievelijk 14, 12 en 9. Vooral als we kijken naar de Nederlandse universiteiten en hun plaats op internationale rankings blijft er veel te wensen over. De universiteiten zijn veelvuldig terug te vinden in de top 100 en 150, maar nauwelijks in de top 50. Hier vinden we over het algemeen de Amerikaanse en de Engelse universiteiten terug. Waar gaat het dan mis? Gedurende de jaren heeft Nederland een solide aanpak gehad op basis van innovatie en educatie. Een beleid richting het algemeen beschikbaar maken en subsidiëring van educatie heeft de toon gevoerd. Immers, educatie is de motor van de kenniseconomie, aangezien het kapitaal van de kenniseconomie kenniswerkers is. Ook in de rankings is de beschikbaarheid van het onderwijs in Nederland zeer hoog geprezen en de kenniswerkers hebben voor Nederland gedaan wat ze moesten doen. Toch blijkt momenteel het systeem gebrekkig te zijn. Op universiteiten zien we dat het onderwijs kwalitatief niet zo goed wordt uitgevoerd als zou moeten in een excellente kenniseconomie. Een reden hiervoor is het systeem waarmee universitaire onderzoekrs beoordeelt worden. Deze is gebasseerd op zo veel mogelijk publiceren in zo goed mogelijke bladen (journals). Omdat onderwijs naar verhouding niet loont voor prestige en beoordeling, wordt het vaak ondergewaardeerd. Verder zijn de banden van de universteiten met het bedrijfsleven onvoldoende sterk. Kennisuitwisseling vindt onvoldoende plaats.
Nederland doet het relatief goed op basis van het aantal citaties die publicaties, afkomstig van Nederlandse universiteiten, krijgen. Keerzijde van Nederland is dat industrieel inkomen en kwaliteit van educatie, gebaseerd op internationale universiteiten rankings, onderwerpen zijn die kwalitatief achter zijn gebleven (zie bijvoorbeeld de Times Higher Education Ranking). Ook qua corporate educatie zijn er belangrijke tekortkomingen in Nederland. De heer Volberda (2007) stelt dat maar 5% van de bedrijven die onderzocht zijn door de Erasmus Innovatie Monitor blijken in human capital te investeren. Belangrijk is dat zowel instituten als bedrijven allereerst de interne educatie op de schop nemen en daarna de uitwisseling met elkaar aangaan. Kennis en innovatie komt voor een zeer groot deel voort uit de interne educatiesysteem en is dus cruciaal voor de Nederlandse economie. Een gebrekkig educatiesysteem leidt er toe dat de kern van de kenniseconomie, de kenniswerkers, op termijn in belangirijke mate zal verzwakken en dit zijn reflectie zal hebben op de economie in termen van competitiviteit. Op lange termijn is een gedogende blik op de kwaliteit van het Nederlandse educatiesysteem niet houdbaar.
“ V A L O R I S AT I E
Beleidswijziging?
MOET EEN SPEER-
Wat moet er nou anders en hoe? Allereerst moet de kwaliteit
PUNT WORDEN IN
gedaan op het lager en middelbaar onderwijs, maar voor-
HET HEDENDAAGS
van het onderwijs bijgehouden worden. Dit wordt al vaak namelijk op het wetenschappelijk onderwijs gebeurt het nog te weinig.
BELEID” Onderzoekersschap en het ingenieursschap (hogere technische beroepen) moeten worden gepromoot en aantrekkelijk worden gemaakt. Daar waar het ingenieursschap vandaag de dag (ondanks dat het ineffectief is) veel aandacht krijgt, blijven de wegen die naar het onderzoekersschap leiden zwaar onderbelicht en zijn het vaak een ondergewaardeerde, ongebruikte optie. Valorisatie moet een speerpunt worden in het hedendaags beleid. Innovatie moet zijn weg
naar bedrijven continu gemakkelijk weten te vinden. Dit kan doordat bedrijven naar onderzoeksinstellingen komen, maar dit kan natuurlijk ook vice versa. De kennis is er. Nu nog de valorisatie. Verscheidene onderzoekers kaarten dit probleem van valorisatie al aan en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetnschap (OCW) heeft hier in 2007 nog een adviesvraag over ingediend bij het Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) over hoe het nou verder moet met het Nederlandse valorisatie probleem. Voorstellen die aan bod kwamen waren contractonderzoek, brede maatschappelijke publicatie, netwerken opbouwen en uitwisselen, ‘creatieve financieringsvormen’ en spin-offs. Maar anno 2013 is het probleem nog steeds evident, ondanks dat de Tweede Kamer dus van het probleem af weet. Wel moet men oppassen dat topics die hun weg naar bedrijven eerder vinden dan andere topics niet een alleenrecht gaan krijgen op onderzoek. Valorisatie moet niet beslissen wat onderzocht gaat worden. Onderzoek moet breed gedaan worden zodat allerlei verschillende aspecten onderzocht zullen worden, los van de valorisatie. Het probleem dat hier wordt aangekaart betreft topics die de mogelijkheid hebben gevaloriseerd te worden, maar uiteindelijk eindigen ‘op de plank’. Dat is het probleem dat moet worden aangepakt. Om de kenniseconomie te behouden, en zelfs te excelleren, zijn er nog een aantal additionele maatregelen die, op basis van literatuur en onderzoek, verwacht worden stimulerend te zijn. Dit zijn de focus op het MKB en de wijze van financiering van bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen. Het MKB en de start-ups zijn de broedplaats van innovatie en dus ook een van de stuwmotoren van de kenniseconomie. Deze twee soorten van ondernemerschap zijn relatief weinig gebonden aan een operationeel verleden waardoor zij vaak de bron zijn van radicale innovatie. Dit in tegenstelling tot grote logge bedrijven die vaak incrementeel innoveren doordat ze gebonden zijn aan een pad die ze niet zomaar kunnen inruilen. Ondersteuning van het MKB en aanmoediging van startups is dus een pré. Belangrijk is logischerwijs dat er voldoende financiële mogelijkheden zijn om ambitieuze, en op het eerste gezicht schijnbaar minder ambitieuze of riskante, projecten te ondersteunen. Maar zeer belangrijk is het betrekken van de private sector hier in. Een van de mogeljke hoofdredenen waarom we in Nederland en eigenlijk in heel Europa qua innovatie achterlopen is de verhouding van publiek kapitaal ten opzichte van privaat kapitaal in ons bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen.
Vanzelfsprekend is publieke financiering van basisfaciliteiten en verstrekking van subsidies benodigd, maar een te kleine rol van private partijen betekent dat 1) potentieel kapitaal niet gebruikt wordt, 2) sommige schijnbaar riskante, maar potentieel hoogwaardige, projecten op de plank zullen blijven liggen en 3) dat er een kloof ontstaat tussen startups en grotere
“VEEL FACTOREN EN EEN BEETJE GELUK”
bedrijven en/of private beleggers, doordat zij niet worden betrokken in de oprichting en/of financiering. Dit leidt tot een serieuze aantasting van de rol van Nederlands kennis in het bedrijfsleven en uiteindelijk de competitiviteit. De overheid moet dus wel aanwezig zijn, maar alleen in de mate dat het benodigd is voor facilitering van het MKB en de start-ups, nadat de
private partijen hun kans hebben gehad. Kerntaak is er voor zorgen dat relatief de private sector een veel grotere, belangrijkere en meer centrale rol gaat krijgen en dat de publieke sector alleen fungeert als ondersteuning wanneer nodig. Deze ondersteuning kan zijn in de vorm van een fonds zoals bestaat in de VS waar het mkb bijvoorbeeld een beroep op kan doen om middelen te verschaffen die het niet op eigen houtje heeft kunnen verzamelen. De private partijen hebben op deze manier een zeer grote rol in de bedrijfslevencyclus en de publieke partijen hebben een afstandige ondersteunende rol voor het geval dat. Sommige vergelijkbare fondsen bestaan ook in Nederland. Belangrijk is dat deze fondsen een centrale rol gaan spelen in het ontstaan en opereren van bedrijven, naast de private geldverschaffing. Voorts moeten deze fondsen complementair zijn aan de private geldverschaffing. De fondsen moeten pas in beeld komen voor bedrijven na serieuze pogingen om geld te verschaffen via private partijen. Zeer belangrijk is de communicatie van deze fondsen naar bedrijven. De toegankelijkheid moet wijdverspreid zijn, als ook de kennis over het bestaan van de fondsen. Clusters: Veel factoren en een beetje geluk Een belangrijke rol in de applicatie van het hiervoor genoemde pakket aan maatregelen is weggelegd voor de Noord- en Zuidvleugel. Economieën bestaan in soorten en maten. Dit kunnen steden zijn, maar ook regio’s, landen, en activiteiten op andere schaalniveaus. De Noord- en Zuidvleugel zijn typerend voor de definitie ‘regionale economie’. Binnen in deze regionale economieën zitten weer clusters van bedrijven en complementaire instituten.
Denkt u maar aan het Bio Science Park in Leiden of de Amsterdam Alley (in Amsterdam). Clusters en regionale economieën zijn wijdverspreid in de huidige literatuur. Het concept bestaat uit de zoektocht naar synergievoordelen: 1 + 1 = meer dan 2. Bundeling van individuele organisaties brengt een meerwaarde voort waardoor productiviteit en competitiviteit van de som van geclusterde organisaties die van de individuele organisaties overtreft. Dit moet worden veroorzaakt door de clustering van instanties als bedrijven en onderzoeksinstellingen. Op deze manier kan meer gehaald worden uit instituten dan voorheen. Bovendien hebben clusters de mogelijkheid valorisatie te faciliteren. Tegelijkertijd kan het MKB hier tot bloei komen. Voorts is de cluster een broedplaats van start-ups en spin-offs en trekt een sterke cluster FDI aan. Een groot gedeelte van buitenlandse investeringen naar Amerika eindigt in de Silicon Valley cluster. Dus een belangrijke applicatie van het hiervoor genoemde is een focus op clusters. Deze clusters moeten worden gefaciliteren door een regionale economie om snelle en efficiënte operatie te bewerkstelligen en worden ondersteund met beleid op verscheidene andere bestuursniveaus. Maar hoe moet men dit invullen? Clustering alleen is niet voldoende voor een sterke cluster. Verscheidene case studies, van Silicon Valley tot aan de Horten cluster in Noorwegen, hebben laten zien dat de compositie van onderzoeksinstellingen als universiteiten, van dynamische bedrijven en een continue aanwas van start-ups cruciaal zijn voor een cluster. In Brazilië is een potentieel sterke cluster (Sinos Valley) ten gronde gegaan doordat ‘lead firms’ (sterke bedrijven met een leidersfunctie) lokale coöperatie ondergeschikt zagen aan allianties van buitenaf, aldus Schmitz (1999). Ook stelt hij als tweede reden dat overheidsmediatie onvoldoende is gebleken. Orsenigo (2001) toont aan dat in Italië de Lombardy cluster onder meer is gefaald doordat de technologie basis onderontwikkeld was, onderzoekers niet mobiel genoeg waren om ‘tacit knowledge’ (kennis dat in personen zit en moeilijk over te dragen is door middel van bijvoorbeeld publicaties en dus persoonlijk contact benodigd) over te brengen, valorisatie onvoldoende was, de regulatorische omgeving niet tolerant genoeg was en venture capital in onvoldoende mate aanwezig was. De infrastructuur in de cluster is belangrijk voor zijn excelleren. De ondersteuning van de cluster door de overheid is essentieel als stimulans en om het mogelijk te maken optimaal
te kunnen opereren. De private partijen wordt dus alle ruimte geboden ie nodig is, maar tegelijkertijd bemiddeld de overheid daar waar nodig en faciliteert het start-ups en het mkb wanneer de private sector ontoereikend is. De overheid is op deze manier dus veel terughoudender, maar in benodigde mate toch aanwezig. Ook is het aanwezig zijn van benodigde kennisinstituten onmisbaar voor een voortdurende circulatie van kennis en kenniswerkers. Toch is een belangrijke kanttekening benodigd: Zelfs wanneer alle beschreven condities optimaal zijn op een locatie kan men nog geen garantie geven op een geslaagde cluster, want vele clusters stranden voordat ze daadwerkelijk beginnen te werken ondanks dat ze vele benodigde karakteristieken hebben. Uiteindelijk zijn er namelijk nog twee belangrijke kenmerken die bepalen of een cluster van start gaat en daadwerkelijk succesvol wordt: De markttest en geluk. De markttest is een ‘test door de markt’ die een cluster ondergaat om te zien of het draagvlak en potentie heeft. In Amerika bleken verscheidene locaties geschikt te zijn voor de Silicon Valley, maar de cluster is waar het momenteel is en op de overige plaatsen is nog steeds geen Silicon Valley, of zijn maar kleine clusters die ondermaats groeien. Vandaar dat verscheidene onderzoeken resulteren met het advies beleid toe te spitsen op bestaande clusters of clusters in ontwikkeling, omdat deze al de markttest hebben doorstaan. Geluk is een niet te onderschatten factor. De spookachtige groei van de markt van producten waarin Silicon Valley voorloper was is gelukkig te noemen. De San Diego Biotechnology cluster is op een vergelijkbare manier tot zijn groei gekomen. Wederom is de kennisbasis van cruciaal belang, maar hier zijn de sociale contacten die op een toevallige manier bij elkaar zijn gekomen en zijn gaan groeien de motor geweest van de cluster. Meer dan de markt en de mogelijkheden zo goed mogelijk in de gaten houden en hier op proberen in te spelen is in dit verband niet te doen. Hoe vinden we de clusteraspecten terug in de Noord en Zuidvleugel? De Noord- en Zuidvleugel bestaan beide uit vele kennisinstellingen en bedrijvenparken, maar veel echte clusters hebben we in Nederland niet. De European Cluster Observatory heeft in mei 2011 een ranking uitgebracht met 3-sterren clusters in Europa. Nederland staat niet één keer op de lijst. In een rapport, uitgebracht door de OECD in 2012, staan de Amsterdam Alley,
“NEDERLAND STAAT ER ECONOMISCH NOG STEEDS GOED VOOR”
Dommel Valley Eindhoven en de Twente ICT cluster genoteerd als kennisintensieve clusters, waarvan dus alleen de Amsterdam Alley in de Noordvleugel. De Zuidvleugel wordt niet eens genoemd.
Een promotieonderzoek naar de Amsterdam Alley heeft geleid tot de conclusie dat de kennisbasis voldoende is, de benodigde instituten aanwezig zijn, maar dat venture capital afwezig is. We weten van hiervoorgaand al dat valorisatie een probleem is. Er blijken zich ook maar gemiddeld start-ups voor te doen in de Alley, aldus de OECD. Als we kijken naar de Zuidvleugel zien we dat de regio rijk is aan universiteiten en kennisinstellingen. Ook zijn er verscheidene bedrijvenparken gereed en clusters in ontwikkeling. De parken zijn nog geen clusters. Bedrijven concentreren zich vaak in de buurt van de universiteiten in de hoop op samenwerking, maar wederom is er een valorisatie- en samenwerkingsprobleem. Voorts laat de samenwerking tussen bedrijven onderling ook te wensen over. Toch is er zeker potentie in de regio. Genoemde maatregelen moeten toegespitst worden op bestaande clusters omdat die de markttest doorstaan hebben. Mogelijke locaties zijn dus de Amsterdam Alley, Leiden Bio Science Park, maar ook bijvoorbeeld de Brainpark tegenover de Erasmus Universiteit Rotterdam. De kennisinstellingen en potentiele clusterlocaties die ons land, en de Noord- en Zuidvleugel in het specifiek, rijk zijn moeten optimaal worden benut. Uiteindelijk blijven er ook belangrijke implicaties over voor de beleidsmakers op het gebied van MKB, spin-off en start-up ondersteuning en het betrekken van private partijen in het bedrijfsleven en bij kennisinstellingen. Tegelijkertijd moet dus getracht worden om onderwerpen die op het eerste oogopslag niet-valoriseerbaar lijken toch te blijven onderzoeken vanwege mogelijke potentie en de indirecte opbrengst voor de samenleving en de clusteromgevingen te faciliteren. Concluderend: Nederland staat er nog steeds economisch goed voor. Ondanks dat de conjunctuur Nederland hard heeft geraakt hebben we een solide fundament. Nederland is onlangs nog vijfde gekozen op het gebied van competitiviteit, maar een nadere blik heeft gewezen dat er toch nog belangrijke uitdagingen zijn voor het heden en voor de toekomst. Een zwakke aanpak van de aangekaarte punten zal op de lange termijn grote problemen met zich mee brengen voor de Nederlandse competitiviteit en uiteindelijk dus de Nederlandse economie. De maatregelen die worden geadviseerd kunnen worden samengebracht
In een clusteraanpak, gefaciliteerd door een regionale bestuurseenheid om snelle en efficiënte operatie te bewerkstelligen. Een zeer belangrijke rol is weggelegd voor de overheid. Nederland is bestuurskundig en maatschappelijk heel anders dan bijvoorbeeld de VS. We werken bestuurkundig door het poldermodel trager en zijn veel meer op de publieke sector gewezen door ons operationele cultuur. Vandaar dat een omgeving allereerst moet worden bewerkstelligd door de overheid om een gezonde productieve cluster mogelijk te maken en te faciliteren. De overheid moet zich terugtrekken uit het bedrijfsleven naar een minimum niveau van afstandig ondersteunen en bemiddelen. Aan de andere kant moet het de rol van de private partijen vergroten en laten vergroten. En als dit ook nog eens gepaard met nog dat kleine beetje geluk… Ik eindig met een citaat die de essentie van de succesvolle cluster, en uiteindelijk een succesvol kennisland, weerspiegelt: Maar de essentie van Silicon Valley is dat ingenieurs en onderzoekers zo open mogelijk reageerden op een mogelijk technologische doorbraak. Moore en Davis (2000) EMRE KARALI PhD-student Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam School of Management
“DE ESSENTIE VAN SILICON VALLEY IS DAT INGENIEURS EN ONDERZOEKERS ZO OPEN MOGELIJK
REAGEREN
OP
EEN MOGELIJK TECHNISCHE DOORBRAAK.