Ego en Mededogen door Peter Schuh
Wanneer een kind geboren wordt is het eerste wat het gewaar wordt niet zichzelf, maar de ander. Dat is heel normaal, omdat de ogen naar buiten gericht zijn, de handen anderen aanraken, de oren naar anderen luisteren, de tong het voedsel proeft en omdat de neus de buitenkant ruikt . Al deze zintuigen richten zich naar buiten. Geboorte betekent: in deze wereld komen, de wereld van de buitenkant. Als eerste wordt het kind zich bewust van de moeder, de ander; en dan beetje bij beetje wordt het zich bewust van zichzelf. Het is zich eenvoudig bewust van de moeder en wat zij van hem denkt. Als zij lacht, als zij het kind waardeert, als zij zegt: “Je bent mooi”, als zij hem knuffelt en kust, dan voelt het kind zichzelf goed. Als niemand naar hem lacht of vriendelijk tegen hem spreekt voelt het zich verdrietig en afgewezen. Het kind speelt daarop in en leert op deze manier al heel vroeg dat het heel belangrijk is hoe anderen over hem denken. Deze reflectie of weerkaatsing van wat anderen over hem denken wordt mettertijd zijn identificatie voor zijn Zelf, zijn ego. En hoe meer de wereld van het kind groeit, hoe complexer zijn ego wordt, omdat vele andere meningen worden gereflecteerd. Je kunt op een heleboel verschillende manieren tegen 'ego' of 'persoonlijkheid' aankijken. Een manier is te kijken naar het ontstaan ervan. De westerse psychologie gaat ervan uit dat ieders persoonlijkheid in de jeugd vorm krijgt als een soort overlevingsstrategie. Het is in essentie een middel om geen pijn te voelen. De pijn bijvoorbeeld die je als kind ervaart wanneer je ouders je niet in je diepste wezen herkennen. Of de pijn die je voelt wanneer je diepste verlangens of behoeften niet vervuld worden. Je grootste angst is die pijn te voelen, want onbewust ga je ervan uit dat je die pijn niet kunt verdragen. Die pijn betekent in zekere zin je dood. Dat is wat je vreest. Kenmerken en structuur van het ego. Een van de hoofdkenmerken van het ego is de identificatie met iets en/of gehecht zijn aan iets of iemand. Mensen identificeren zich nu eenmaal heel gemakkelijk met hun gedachten, gevoelens en gedragingen en denken dat ze dat zijn, maar je kunt deze in feite niet zijn. Gehechtheid uit zich veelal in het vereenzelvigen met de eigen zelfdefinities, zoals het gehecht zijn aan status, aan macht en bezittingen. Eigenlijk aan alles wat je hebt aan spullen, kennis, vaardigheden, meningen en aan wat gekenmerkt wordt door "ik", "mij" en/of "mijn". Komt deze identificatie of dat ‘gehecht zijn aan iets’ echter in gedrang dan heeft het ego een aantal typerende reactie- patronen achter de hand. Het kan zich terug trekken in apathie, zo van: "Het heeft allemaal geen zin, ik kan toch niets doen". Ook kan het terug gaan slaan in de vorm van: "Ik zal ze eens een lesje leren, mij krijgen ze er niet onder". Of het trekt alles naar zich toe en belandt zo in de slachtofferrol: "Ach zie mij eens, wat mij nu weer is aangedaan."
In feite is het ego een bedrieger die doet alsof hij mij is. Hij voelt solide aan en denkt dat hij de macht in handen heeft, maar in werkelijkheid is hij slechts een verzameling van gedachten, ideeën en angsten. Ego en ik hebben verschillende belangen. Ik wil vrede en geluk, maar dat resulteert vaak in het tegenovergestelde. Ik wil anderen eigenlijk geen pijn doen, maar op de een of andere manier blijf ik dat toch doen. Ik wil eigenlijk niet dat anderen falen, maar wanneer ze slagen, neemt jaloezie bezit van me. Diep vanbinnen hebben we allemaal een goede en prachtige natuur die het potentieel heeft zo wijs en liefdevol te worden als Boeddha. We zijn immers van hetzelfde materiaal gemaakt als de grote meesters en de boeddha's. Maar mijn ego is doodsbang zijn leven te verliezen en wil zich ten koste van alles beschermen. Als je begint door te krijgen wat ego werkelijk is, zal het zijn angst om te worden vernietigd tot uitdrukking brengen. Het zal opnieuw met woede en gehechtheid tonen dat het er is om zich meer stevigheid te verschaffen. Het zal niet zo gemakkelijk zijn om Ego te vinden en hem “eruit te schoppen”. Het ego is veel bezig met ‘doen’ en nauwelijks met ‘zijn’. Het is vooral veel aan het denken; vooruitdenken aan de toekomst en het analyseren van het verleden, waardoor het ego niet alleen moeite heeft met het huidige moment, maar daar ook vaak aan voorbij gaat. Het heeft nauwelijks of geen besef van de tegenwoordigheid van de kracht van het Nu, het leven in het huidige moment. Het Nu is vaak te moeilijk voor het ego, want dan wordt het ego gedwongen zich over te geven aan een staat van zijn en ervaren. Het ego verkeert liever in een staat van denken en illusies. Ons bewustzijn bestaat uit emoties en onregelmatige gedachtepatronen die alle tezamen de verschillende fantasiewerelden vormen waarmee we onszelf bezighouden. Deze fantasiewerelden worden in het boeddhisme de 'zes rijken' genoemd. Deze zes rijken zijn: het godenrijk, het rijk van de jaloerse goden, het mensenrijk, het dierenrijk, het rijk van de hongerige geesten en het hellerijk. Zij vertegenwoordigen de verschillende stijlen van samsarische activiteiten maar zijn hoofdzakelijk onze emotionele houdingen tegenover onszelf en onze omgeving, die nog gekleurd en versterkt worden door ons geconditioneerde denken. Deze gedachten zijn onafgebroken in beweging en voortdurend in de weer. Ze hebben een onregelmatig verloop, veranderen steeds van richting en overlappen elkaar. We springen voortdurend van de ene gedachte naar de volgende, bijvoorbeeld van spirituele gedachten naar geld- kwesties, naar gedachten over het huishouden, enzovoorts. Het is een gewoontepatroon geworden waaraan we ons vastklampen omdat het ons de ervaring geeft van vaste grond onder de voeten te hebben, van zekerheid. We zijn bang om deze zekerheid, onze conditionering, op te geven, bang om in open ruimte te stappen, in een meditatieve bewustzijnsstaat. Het vooruitzicht van de ontwaakte staat wekt veel irritatie in ons op, omdat we niet weten hoe we er mee om moeten gaan. Ondanks dat onze psychologische inzichten diep geworteld zitten in een van de rijken kunnen wij mensen in de loop van een dag de emoties van alle rijken ervaren. Dit specifieke rijk waar we diep in geworteld zitten voorziet ons van een bepaalde stijl van verwarring waardoor zij niet oog in oog hoeven komen te staan met onze fundamentele onzekerheid, onze diepste angst dat we misschien niet bestaan. In het kort zal ik nu een beschrijving geven van de zes rijken. Het godenrijk De fundamentele bezigheid in het godenrijk is mentale fixatie die gebaseerd is op ego.
Het is een soort meditatieve staat waarbij de mediterende zichzelf in stand houdt door aan iets vast te houden zoals bijvoorbeeld aan de techniek van het reciteren of het visualiseren van een mantra. We gaan daarbij niet volledig op in de visualisatie of het reciteren van de mantra, nee, wij zijn aan het visualiseren, wij zijn de mantra aan het herhalen. Een dergelijke beoefening die gebaseerd is op 'ik ben dit aan het doen', versterkt de ontwikkeling van ons zelfbewustzijn, ons ego, en kan, als je er goed in bent, natuurlijk wel het een en ander opleveren. Misschien ervaren we inspirerende visioenen of geluiden, ogenschijnlijk diepzinnige staten van bewustzijn, lichamelijke en geestelijke gelukzaligheid. Maar deze ervaringen zijn imitaties, eigen verzinsels. Het godenrijk is het product van hoop en vrees. De vrees om te falen en de hoop om succes te kunnen laten escaleren tot een climax. De afwisseling tussen deze extremen veroorzaakt in ons natuurlijk reusachtige spanningen. Immers, succes en mislukking betekenen zoveel voor ons: 'Nu is het met me gedaan,' of 'Ik heb het opperste genot bereikt.' Door dit spel raken we zo opgewonden dat we alles uit het oog verliezen en niet meer weten wat we aan het doen zijn. Plotseling ervaren we een flits waarin de pijn van het falen en het plezier van het succes volledig een worden en we ervaren de meditatieve staat van het opgaan in het ego. Wat een doorbraak, wat een prestatie! Lichaam en geest worden doordrenkt van genot, en het is heel goed mogelijk dat we menen nu de permanente verlichting of vereniging met een Godheid bereikt te hebben. Alles is prachtig, vol van liefde en zelfs de meest groteske levenssituaties krijgen iets hemels. Hiermee hebben we de absolute top van onwetendheid en zelfvernietiging bereikt, daar waar het mededogen en het zich losmaken uit de omstrengeling van ego betreft, raken we steeds verder verstrikt in onze ketenen waarmee we onszelf binden. Dit alles kan ook toegepast worden op de zogeheten wereldlijke belangen, of aardse doeleinden, zoals bijvoorbeeld de poging zich vast te klampen aan allerlei verleidelijke doeleinden als gezondheid, rijkdom, schoonheid, roem, deugdzaamheid, of wat dan ook. De aanpak is er altijd op gericht plezier en genot te verwerven, zodat ego in stand kan worden gehouden. Het rijk van de jaloerse goden of asoera’s De voornaamste eigenschap van het rijk van de jaloerse goden, asoera’s of halfgoden, is paranoia. Probeert men mensen met een asoera-mentaliteit te helpen, dan worden onze handelingen vaak uitgelegd als een poging hen te onderdrukken of om hun territorium binnen te dringen. Bieden we hen niet onze hulp aan dan interpreteren zij dat als een zelfzuchtige handeling en we kiezen, volgens hun mening dan, voor de weg van de minste weerstand. Bieden we hen beide mogelijkheden aan, dan denken ze dat we een spelletje met hen aan het spelen zijn. De asoera-mentaliteit wordt geassocieerd met het proberen om voortdurend iets hogers en grootsers te bereiken. Om dat te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de jaloerse goden, asoera’s of halfgoden op hun hoede voor iedere mogelijke valkuil. In de aanhoudende strijd om de veiligheid te handhaven en grootsere doelen te bereiken, hebben ze referentiepunten nodig om de kracht van de tegenstander te kunnen afmeten om zo hun eigen vooruitgang te kunnen aflezen. Zij zijn voortdurend bezig met de anderen en ik, ik en mijn vrienden, ik en mezelf. Ook zijn ze zeer direct en bereid om te vechten als zich een probleem, complot of een schijnbaar complot voordoet. Dan vechten ze man tegen man in een poging om de onderste steen naar boven te brengen. Terwijl ze naar buiten treden en de situatie onder ogen zien, blijven ze wantrouwend tegen alle signalen die ze van de situatie ontvangen en
besluiten die dan ook te negeren. Ze weigeren ook maar iets aan te nemen of te leren van buitenstaanders omdat ze iedereen als een vijand beschouwen. Het mensenrijk In het mensenrijk is begeerte de belangrijkste bezigheid. Begeerte kan men ook omschrijven als een intelligente vorm van inhaligheid, waarbij de logisch redenerende geest altijd op het scheppen van geluk uit is, of: hoe meer ik heb hoe gelukkiger ik ben. Dit komt omdat we een intens gevoel hebben van gescheiden zijn van de aangename dingen des levens, wat resulteert in een gevoel van verlies en armoede. We willen de beste kwaliteiten, de aangenaamste, meest verfijnde en beschaafde situaties aantrekken, maar voelen ons tegelijkertijd niet in staat om deze aangename dingen als vanzelf binnen ons bereik te brengen en te houden. In het mensenrijk heerst zeer veel kieskeurigheid en pietluttigheid. Er is een scherp besef van een eigen ideologie en een eigen stijl, van alles afwijzen wat niet bij onze stijl past. In alles moet er het juiste evenwicht zijn. We bekritiseren en veroordelen mensen die niet aan onze maatstaven voldoen, maar geraken wel onder de indruk van iemand die onze stijl belichaamt of ons daarin overtreft. Iemand met een hoge intelligentie en een verfijnde smaak, die een aangenaam leven leidt en al datgene bezit wat wij zo graag zouden hebben. Er ontstaat een soort eerzuchtige jaloezie, we willen die ander evenaren. De essentie van het mensenrijk is het streven naar een of ander verheven ideaal. Vaak hebben we droombeelden van Christus, Boeddha of Krishna, die geweldig veel voor ons betekenen vanwege datgene wat ze tot stand gebracht hebben. We spiegelen ons aan deze grote persoonlijkheden omdat zij alles, waar wij naar streven, bereikt hadden. We zouden graag zoals zij willen zijn, niet noodzakelijk beter, maar op z'n minst even goed. Daarom beschouwen we ook een persoon die opmerkelijke kwaliteiten bezit als iemand van betekenis en onszelf als onbetekenend. Dit voortdurende vergelijken en kiezen levert een verlanglijst zonder eind op. De menselijke mentaliteit legt een sterke nadruk op kennis, geleerdheid en opvoeding, op het vergaren van allerlei informatie en wijsheid. Het intellect is zeer actief in het mensenrijk. Er gaat veel om in onze geest. We gaan van de ene naar de andere gedachte en zijn zo druk bezig met denken dat er geen ruimte meer is om ook maar iets te leren, te ervaren. Hier heerst het intellectuele of het logische verstand waardoor we volledig overdonderd worden door alle mogelijkheden om nieuwe situaties te creëren. Er is een voortdurend zoeken, een voortdurend uitkijken naar nieuwe situaties of pogingen om gegeven situaties te verbeteren. Het dierenrijk We hebben allemaal de neiging een eigen, kenmerkende stijl te ontwikkelen. Hoe we lopen, spreken, brieven schrijven, lezen, eten, slapen, enzovoort. Zien wij nu een video-opname of een film van onszelf, dan zijn we vaak geschokt onze stijl te zien zoals iemand anders die ziet. Blind zijn voor onze eigen stijl, voor hoe anderen ons zien, komt het scherpst naar voren in het dierenrijk. Hier tonen zich de dierlijke kwaliteiten van de geest, de mentaliteit van koppig doorduwen in de richting van vooraf vastgestelde doelen. De dierenmentaliteit is erg serieus. Zelfs humor wordt daarin een serieuze bezigheid. Iemand die bezorgd is over wat anderen van hem denken, zal proberen een welwillende omgeving te creëren door moppen te tappen of grappig, vertrouwelijk of gehaaid te zijn. De dierenmentaliteit echter kijkt recht voor zich uit, als het ware met oogkleppen. Ze kijkt nooit naar rechts of naar links maar gaat zuiver rechtdoor.
Het dierenrijk wordt geassocieerd met domheid. Niet met domheid zoals wij die kennen maar met de domheid van doen alsof we doofstom zijn. We houden ons liever aan de regels, lopen gewoon mee en volgen eenvoudig ons instinct. Stoten we op obstakels of irritaties, dan duwen we gewoon door, zonder erop te letten of we iemand misschien pijn doen of iets waardevols kapotmaken. Onwetendheid of domheid van het dierenrijk komt voort uit een doodeerlijke en serieuze mentaliteit. We hebben een bepaalde stijl ontwikkeld en negeren volkomen de mogelijkheden om deze stijl vanuit een ander gezichtspunt te bekijken. Valt iemand ons aan op onze onhandigheid of op onze manier van omgaan met een situatie, dan vinden we wel een uitleg of een goede reden om onszelf te rechtvaardigen, zodat we ons zelfrespect kunnen bewaren. Het is onwetendheid of onze domheid dat we de omgeving om ons heen niet opmerken maar slechts ons doel en de middelen om dat doel te bereiken voor ogen hebben, waardoor we allerlei excuses bedenken om de juistheid van onze handelingen te bewijzen. Er is een voortdurende dwang om van het ene ding verder te gaan naar het andere, ongeacht mislukkingen of hindernissen. Deze stijl is als een voortrollende tank die alles op zijn weg verplettert. Het rijk der hongerige geesten of preta’s In het rijk van de preta's of hongerige geesten worden we voornamelijk in beslag genomen door het rijk willen worden en consumeren. Alles wat we bezitten wordt gebruikt als bewijs van de geldigheid van onze trots, maar het is nooit voldoende, er blijft altijd een gevoel van ontoereikendheid. Het is een armoedementaliteit die in het boeddhisme gesymboliseerd wordt als een persoon met een klein mondje, zo groot als het oog van een naald, een dunne nek en hals, magere armen en benen en een reusachtige buik. Zijn mond en hals zijn te klein om genoeg voedsel (denk hier aan alles wat we zouden willen hebben: vriendschap, rijkdom, kleren, macht, wat dan ook) door te laten om zijn enorme buik te vullen. Hij heeft altijd honger. We hongeren onafgebroken naar nieuwe vormen van vermaak: spiritueel, intellectueel, sensueel, enzovoort. We consumeren het ene idee na het andere en proberen ze vast te leggen, ze solide en echt te maken. Maar zelfs als we ons doel bereiken is er de frustratie van het volgepropt raken, zo vol dat we ongevoelig worden voor verdere prikkels. Dan proberen we ons vast te klampen aan ons bezit, er helemaal in op te gaan, maar na een tijdje voelen we ons zwaar en afgestompt en niet meer in staat om nog maar iets te waarderen. We blijven steken in onze frustraties. Het hellerijk Het rijk van de hel is doordrongen van agressie. Agressie die is gebaseerd op een nietaflatende toestand van haat waarbij we uit het oog verliezen tegen wie we onze agressie aan het opbouwen zijn, of wie er tegen ons agressief is. Er is voortdurende onzekerheid en verwarring. De agressie van het hellerijk lijkt de hele omgeving om ons heen te doordringen. Het voelt uiterst bedompt en benauwend aan. Er is geen ruimte om te ademen, geen ruimte om te handelen. Traditioneel wordt agressie gesymboliseerd door een rood vuur verspreidende hemel en aarde. De aarde verandert in gloeiend heet ijzer en de ruimte wordt gehuld in vuur en vlammen. Er is geen ruimte om een vleugje koele lucht op te snuiven of kou te voelen. Alles
om ons heen is heet, intens, buitengewoon benauwend. In het rijk van de hel spuwen we vlammen en vuurstralen uit, die voortdurend op ons terugkaatsen. Er is geen enkele mogelijkheid om ook maar iets van ruimte of openheid te ervaren. Mededogen Na de ontmoeting en kennismaking met het ego kunnen we concluderen dat we niet ons ego zijn, ons onware Zelf! We kunnen hooguit zeggen dat we een ego hebben en iets wat we hebben daar kunnen we ons van onthechten, niet van hetgeen we in werkelijkheid zijn. Dit vraagt dat we ons bewust worden van ons ego en dat we de illusie doorzien. Hiervoor is moed nodig en je moet inderdaad stevig in je schoenen staan om dat 'ego' los te kunnen laten. Moed, om het gevoel los te laten dat je je voortdurend moet verdedigen, om pijn, angst, boosheid etc. te voelen zoals die zich in je voordoen, zonder ze te ontkennen, ervoor weg te vluchten of erin te gaan zwelgen. Maar ben je in staat om door die pijn, angst, boosheid heen te gaan, dan zul je merken dat je de wereld zonder 'ik-zucht' tegemoet kunt treden. En zul je kunnen ervaren wie je in essentie bent. Je komt nu bewust in aanraking met liefde, mededogen en de wijsheid vanuit een heldere geest. Wel moeten we een onderscheid maken tussen zuiver mededogen en wat we ‘dwaas’ mededogen noemen. Soms reageren we zo emotioneel wanneer we lijden zien, dat we ongecontroleerd huilen, flauwvallen of snel weg rennen. Misschien voelen we afschuw, maar vanwege onze verstorende emoties kunnen we niets doen en staan we er als verlamd bij. Dit is geen mededogen maar idioterie. Het zuiver mededogen is een balans van liefdevolle zorg en heldere wijsheid. Die wijsheid geeft ons het vermogen om kalm te blijven en helder te denken hoe we het beste kunnen helpen, zonder ons te laten meeslepen door onze verstorende emoties. Dit hebben we nodig wanneer we iemand die mentaal lijdt willen helpen. Wijsheid en Mededogen vormen het fundament voor de levensvisie die door de Leer van de Boeddha geïnspireerd is. Maar aan mooie woorden in religieuze teksten is er geen gebrek. Belangrijker is te ontdekken waar deze mooie woorden voor staan. Wat is hun inhoud? De wijsheid in het boeddhisme zit niet in het denken, het opzetten van mooie en troostende gedachteconstructies, maar zit in het kijken en het zien, in de aandacht voor de werkelijkheid zonder begeerte of haat. De ogen niet sluiten voor datgene wat men liever niet wil zien, maar inzicht verwerven om diep door te dringen in de ware aard van het menselijk bestaan, dat is de bedoeling. Het menselijk verlangen gaat uit naar geluk en welbehagen, naar houvast en zekerheid. Toch is dat niet in overeenstemming met wat wij in de wereld ervaren. De werkelijkheid is getekend door onvolkomenheid en tekort. Het is angst en afkeer die de mens de ogen doet sluiten voor datgene wat niet in zijn wereld van illusies past. Dit is een vluchten uit of ontkennen van dit menselijk bestaan. Wil men dit verbreken dan is de eerste stap het openen van de ogen waarmee de wereld, zowel de innerlijke als de uiterlijke, wordt bekeken. Kijken naar die wereld met aandacht: met een gemoed, met een hart dat ziet zonder te oordelen, zonder goedkeuring, zonder afwijzing. Het loslaten van vooroordelen en opvattingen aangaande zichzelf kan een ware bevrijding met zich mee brengen: geen gesleur meer met al die onbruikbare en hinderlijke opvattingen. Niet meer gevangen zitten in vastgeroeste overtuigingen, ideeën en complexen. Zien hoe men gevangen wordt maar vooral hoe men zichzelf gevangen zet. Aanvaarden zich kwetsbaar op te stellen, meer nog: kwetsbaarheid vaststellen als basis van het menselijk bestaan. Elke mens zien in zijn kwetsbaarheid omdat het een menselijk gegeven is. Daarin ligt het hart van mededogen,
daarin ligt de verantwoording van verdraagzaamheid. Het boeddhisme is een levensfilosofie die gericht is op het opheffen van de oorzaken van het lijden in het menselijk bestaan. Doel van deze filosofie is de mens wijzer, milder en opener te maken. Alle levensbeschouwingen die de mens 'beter' maken, worden waarachtig en respect waardig geacht. De 'onbevangen waarneming' die niet gebaseerd is op doctrines of theorieën is de spiritualiteit van het boeddhisme. De andere mens is dan niet meer een bedreiging, onzekerheid of onveiligheid. Hij is een ander ik, die leeft in dezelfde menselijke wereld als ik. Hij is net als ik op zoek naar vervulling en bevrediging van zijn wensen, op de vlucht voor zijn angsten, vol verdwazing omdat hij het leven niet wil zien zoals het is. Wat hij zoekt en de manier waarop hij zoekt kan vreemd lijken: het feit dat hij een zoekend wezen is maakt hem tot een gelijke. Hetgeen ik als mens nooit kan doen is oordelen of veroordelen. De wijsheid of dwaasheid die ik in de ander zie, is ook mijn eigen wijsheid of verdwazing. De praktijk van de wijsheid wordt in het boeddhisme 'mededogen' genoemd, karuna. Wijsheid is het inzicht in de menselijke conditie van onvolmaaktheid waardoor de vervulling van het verlangen onmogelijk is. Het zien dat alle mensen op deze wereld streven naar de vervulling van hun verlangens en van daaruit handelen ligt aan de basis van mededogen. Van daaruit te denken, te voelen en te handelen, dat noemen we menselijk mededogen. Zoals alles wat menselijk is, is het beperkt, onvolkomen. Maar er is meer. Er is ook het Grote Mededogen dat de Boeddha zelf is. Het is altijd en overal aanwezig en neemt elk wezen op 'om nooit meer losgelaten te worden'. Dit betekent de aanvaarding dat elk mens, hoe 'goed' of 'slecht' hij ook moge zijn, het Mededogen waard is, zonder uitzondering. Er is geen enkel wezen op deze aarde dat onaanvaardbaar zou zijn, dat geen respect waard zou zijn. Mededogen is een verregaand begrip: er is het mededogen nodig van de mens voor zichzelf op de eerste plaats. Het wordt gevraagd voor het slachtoffer en de misdadiger, voor de knecht en de meester, voor de arme en de rijke. Mededogen betekent in de vreemdeling de mens te zien op zoek naar een plek om te leven, in de brutale vlegel de mens te zien in zijn onmacht en in de agressie de angstige mens te zien. Mededogen leidt naar verdraagzaamheid. De term 'verdragen' kan tot een misverstand leiden. Men moet en kan de andere niet dragen. De andere dragen zou betekenen dat wij zijn lot in handen nemen, dat we de plaats kennen die de andere toekomt, en dat we menen hem daar naar toe te moeten brengen. Maar geen mens, zelfs geen Boeddha, kan dat doen voor iemand anders. Het enige wat men kan doen is ruimte laten voor de ander: letterlijk en figuurlijk. Ruimte laten voor andere opvattingen kan vrijblijvend en dus redelijk gemakkelijk zijn. Maar ruimte voor andere gedragingen is moeilijker omdat dit bedreigend kan overkomen voor het eigenbelang. Dan ontstaat angst die kan leiden tot agressie. Ruimte geven aan de ander betekent hem te laten zijn wat hij is, en dat te aanvaarden, omdat hij een mens is. Komt de mens uiteindelijk tot inzicht en doorprikt hij het mechanisme van de geconditioneerdheid, dan kan hij eindelijk zijn gedachten en gevoelens zien voor wat ze zijn. De aandacht geldt op de eerste plaats de eigen geest, het eigen hart. Vooraleer we naar de ander kijken is het belangrijk eerst het eigen instrument van waarneming na te zien, en zo nodig het te reinigen of aan te scherpen. Het middel daartoe is de meditatie: een oefening om alle denkactiviteit tot rust te laten komen en enkel nog open te staan voor wat zich aanbiedt. In de traditie van het boeddhisme ontstond het beeld van de bodhisattva: hij is de belichaming van het inzicht dat er geen tegenstelling is tussen ik en niet-ik, tussen de wereld
van lijden en die van bevrijding. Hij hanteert het ik als een handig middel om wezens tot bevrijding te brengen. Zijn passies zijn getransformeerd door wijsheid en mededogen: dat is zijn betrokkenheid op de hele wereld. De bodhisattva heeft de ervaring van de pijn in het menselijk leven doorgemaakt: van daaruit is een grenzeloze tederheid ontstaan tegenover zichzelf en tegenover alle wezens. Hij heeft de moed zijn angsten te ervaren, zijn alleen-zijn en zijn kwetsbaarheid. Maar onvoorwaardelijke sympathie heeft een openheid gebracht die voorbij de angst ligt en een verbondenheid die de wonden heelt van het afgescheiden zijn. Hij heeft geleerd op een open en beamende wijze met zijn eigen pijn om te gaan en zo kan hij nu de anderen tegemoet treden. De bodhisattva is geen heilige: hij zwaait niet met moraliserende wimpels. Het is zijn mededogen dat grenzeloos is en al het andere doorstroomt. De bodhisattva onderscheidt zich in zijn gedragingen niet van de gewone mens: men ontmoet hem op de markt, in het café, zelfs "tussen rovers en prostituees" zoals het in de oude teksten wordt omschreven. Het klinkt als een utopie maar Liefde en Mededogen zijn universeel. Het betreft alles wat leeft. Het is ontdaan van elke vorm van zelfzucht en het gevolg van onze bewuste innerlijke transformatie. Het komt uit de diepste bron van je ware zijn of boeddhanatuur en ontstaat als we door een volledig waarnemen van de werkelijkheid inzicht krijgen in de veranderlijkheid en vergankelijkheid van alles wat naam en vorm heeft. We beseffen dan dat het verlangen naar en het hechten aan woordjes, namen en vormen de oorzaak zijn van lijden en pijn. We verlangen allemaal natuurlijk naar gezondheid, vrede en geluk. Maar wanneer gaat dat ten koste van elkaar? Mededogen en liefde stijgen boven onze geboorte en dood uit. Het is de stromende grondeloze bron, zo klaar en smetteloos dat er geen wolkje meer is dat het licht in je nog verduistert.