26 augustus 2008 drs. O.O. Catalan Aravena Bachelor-scriptie
2007/2008 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Economie & Bedrijfskunde
Mohammed Younis
0407496
Effectiviteit van ontwikkelingshulp
1
Inhoud
1
2
Inleiding
2
Introductie: Relatie ontwikkeling en armoede
4
1.1 Wie en waar zijn de armen
4
1.2 Economische groei
5
Visies over ontwikkelingshulp
7
2.1 Ontwikkelingshulp heeft een positief effect
7
2.2 Ontwikkelingshulp heeft geen effect
8
2.3 Ontwikkelingshulp heeft alleen onder bepaalde condities effect 3 Visie van de Wereld Bank
10 12
3.1 Een mondiaal beleid
12
3.2 De noodzakelijke investeringen volgens de Wereldbank
13
3.3 Vereisten en valkuilen
15
4 Kritiek op de Wereldbank
17
4.1 Kunnen de rijken de armen wel helpen?
17
4.2 Wijsheden en waarheden over ontwikkelingshulp
18
5 Conclusie
20
2
Inleiding Ontwikkelingshulp bestaat uit financiële stromen, technische bijstand en goederen gegeven door de ingezetenen van één land aan de ingezetenen van een ander land, hetzij als donaties hetzij als gesubsidieerde leningen. Ontwikkelingshulp moet aan twee voorwaarden voldoen: ten eerste moet het de bedoeling hebben om economisch ontwikkeling en welzijn te bevorderen, en ten tweede moet het als donatie of gesubsidieerde lening worden verstrekt. Met andere woorden, ontwikkelingshulp is volgens Dwight Perkins een poging om ontwikkelingslanden en hun burgers en instellingen te helpen zich verder te ontwikkelen en zo een hogere levensstandaard te bereiken. Ontwikkelingshulp kan vele vormen aannemen en is actief op terreinen zoals infrastructuurontwikkeling, democratie en participatie, armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling, culturele eigenheid, economische hervormingen, voedselzekerheid, onderwijs en gezondheidszorg. Naast overheden en niet-gouvernementele organisaties (NGOs) worden tegenwoordig ook burgers, sociale organisaties, stichtingen, scholen, ziekenhuizen, sportclubs, vriendengroepen en bedrijven actief. Rijke, westerse landen geven hulp aan arme ontwikkelingslanden. Het is ook de vraag in hoeverre speelt ontwikkelingshulp een rol bij de ontwikkeling van deze landen? De centrale vraag luidt dan ook: ontwikkelingshulp of weggegooid geld? De mate waarin ontwikkelingshulp succesvol is geweest is in de laatste decennium een kwestie van voortdurend debat en controverse. Om de effectiviteit van ontwikkelingshulp te bepalen wordt er vaak naar de relatie tussen ontwikkelingshulp en economische groei onderzocht, waarbij de gedachte is dat meer ontwikkelingshulp tot snellere groei kan leiden. Deze economische groei is een van de voorwaarden dat noodzakelijk is om economische ontwikkeling mogelijk te maken. De auteurs van Economics of Development, D.Perkins en L.Lindauer, gaan uit van drie visies wat betreft de effectiviteit van ontwikkelingshulp. De analisten van de eerste visie is de afwezigheid van een relatie tussen ontwikkelingshulp en economische groei het bewijs dat ontwikkelingshulp gefaald heeft en dus geen effect heeft. Maar voor de analisten van de tweede visie is deze eenvoudige correlatie misleidend, aangezien andere factoren zowel hulp als groei kunnen beïnvloeden. Deze analisten stellen dan voor, dat zodra deze andere factoren ook in beschouwing worden genomen, ontwikkelingshulp een positief effect kan hebben. Ten slotte, beweren de analisten van de derde visie dat ontwikkelingshulp alleen effect kan hebben, als er aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. 3
Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden, wordt de eerste paragraaf gewijd aan de relatie tussen ontwikkeling en armoede. In paragraaf twee worden de drie visies over ontwikkelingshulp besproken. Vervolgens wordt er in paragraaf drie de visie van de wereld Bank besproken en de criteria waaraan voldaan moet worden om armoede te kunnen bestrijden. Daarna wordt in paragraaf vier de kritieken op de visies van ontwikkelingshulp besproken. Tot slot wordt in paragraaf vijf de centrale vraag beantwoord.
4
Hoofdstuk 1: Relatie ontwikkeling en armoede 1.1 Wie en waar zijn de armen: Er is veel discussie over de armen, betreft de definitie, precieze aantal, waar ze wonen en hoe hun aantal en economische omstandigheden in de loop van de tijd veranderen. Maar er is ook sprake van overeenstemming. Zo is men over het algemeen eens over het onderscheid tussen de drie gradaties van armoede: extreme armoede, matige armoede en relatieve armoede (Sachs, 2007, p. 31): - Extreme armoede houdt in dat huishoudens niet genoeg hebben om te kunnen overleven. Zo hebben deze huishoudens geen toegang tot gezondheidszorg, geen veilig drinkwater, geen of enkele van hun kinderen onderwijs kunnen volgen, geen kleding zoals schoenen en lijden chronisch honger. Vergeleken met matige en relatieve armoede, komt extreme armoede alleen in ontwikkelingslanden voor. - Bij matige armoede is men voorzien van de basislevensbehoeften, ook al is het maar net. - Van relatieve armoede is sprake als het gezinsinkomen beneden een gegeven een deel van het gemiddelde nationale inkomen ligt Een norm dat door de Wereldbank gehanteerd wordt om het aantal extreem armen in de wereld te bepalen, is die van een inkomen van één dollar per dag per persoon, voor koopkracht gecorrigeerd. Een land valt in de categorie extreme armoede als het aantal extreem armen minsten 25% van de totale bevolking bedraagt. Als maatstaf voor matige armoede gebruikt de Wereldbank de norm van een inkomen tussen de één en twee dollar per dag per persoon. Een land valt in de categorie matige armoede als meer dan 25% van de totale bevolking van minder dan twee dollar leeft. Aan de hand van deze maatstaven heeft de Wereldbank geschat dat in 2001 1.1 miljard mensen in extreme armoede en 1.6 miljard mensen in matige armoede leefden. Er is sprake van een daling in het geval van extreme armoede ten opzichte van 1985 waarin 1.5 miljard mensen in extreme armoede leefden. Het overgrote deel van de extreem armen in de wereld, 93% in 2001, en de matige armen in de wereld, 87% in 2001, leeft in de regio’s Oost-Azië, Zuid-Azië en Afrika beneden de Sahara. Vergeleken met 1981 is het aantal extreem armen in Afrika benden de Sahara toegenomen, terwijl in Oost-Azië en Zuide-Azië is gedaald. Hetzelfde verhaal geldt voor extreem armen als percentage van de totale bevolking in die regio. In Oost-Azië en Zuide-Azië is het aantal matig armen gestegen, omdat extreem armen in deze regio’s hun situatie verbeterd hebben en nu tot de matig armen behoren (Sachs, 2007, p. 32). 5
Extreme armoede neemt af, zowel in absolute cijfers als in verhouding tot de wereld bevolking. Doordat op zoveel plaatsten in de wereld de economie zich wel weet te ontwikkelen, is het belangrijk de problemen te begrijpen en op te lossen van de plaatsten die zich economisch niet ontwikkelen. Deze landen bevinden zich vaak nog steeds niet op de ontwikkelingsladder, of blijven hangen op de laagste treden. Als eerste stap is economische groei daarom voor deze landen een vereiste, om zich dan vervolgens economisch te ontwikkelen (Sachs, 2007, pp. 61-65).
1.2 Economische ontwikkeling Economische groei refereert naar een toename van nationaal of per capita inkomen en product. Wanneer de productie van goederen en diensten in een land toenemen, en hiermee het gemiddelde inkomen dan heeft het land economische groei bereikt. Economische groei is noodzakelijk, want als er geen sprake is van economische groei kunnen individuen hun situatie alleen maar verbeteren door de overdracht van inkomens en goederen van anderen. Economische groei, laat een groep of zelfs alle mensen toe om hun situatie te verbeteren zonder dat het ten koste moet gaan van iemand anders (Perkins, 2006, pp. 39-40). De totale output van een land, totaal inkomen, wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid kapitaal en arbeid en in hoe productief deze activa gebruikt worden. Dus om de hoeveelheid productie toe te laten nemen, is het noodzakelijk dat de hoeveelheid kapitaal en arbeid en de productiviteit toe te laten nemen. Met andere woorden, Economische groei hangt af van factor accumulatie en de productiviteit groei, de hoeveelheid output geproduceerd door een machine of arbeider. De productiviteit kan toenemen door efficiënter te werk te gaan en door technologische vooruitgang (Perkins, 2006, pp. 65-66). Alhoewel economische groei noodzakelijk is, is de groei alleen niet voldoende om de levensstandaard te verbeteren. Er zijn drie redenen aan te geven waarom het verkeerd is om te denken dat een hoger per capita BBP een hoger inkomen voor iedereen betekent (Perkins, 2006, pp. 39-40): -
Ten eerste, overheden bevorderen economische groei niet alleen om de welvaart van de burgers te verbeteren, maar ook om de macht van het land en de heersers zelf te vergroten. De welzijn van de heersers gaat voor, ook al is het ten koste van de welzijn van de bevolking.
-
Ten tweede, door herinvestering van de bronnen om hogere groei te krijgen, zullen de consumptie aanwinsten pas op een latere tijdstip beschikbaar komen.
6
-
Ten derde, inkomen en consumptie kunnen wel stijgen, maar degene die relatief gezien al beter af waren kunnen de meeste voordeel krijgen. Met andere woorden, de rijken worden rijker en de armen worden armer.
Om de levensstandaard van ontwikkelingslanden te verbeteren is naast economische groei ook economische ontwikkeling noodzakelijk. Economische ontwikkeling houdt meer in, vergeleken met economische groei. Om economische ontwikkeling te bereiken is naast de stijging in de per capita inkomen ook de voorziening in de primaire levensbehoeften, basis onderwijs en gezondheidszorg voor de bevolking van het betreffende land vereist. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van zowel groei als inkomensverspreiding. Economische ontwikkeling houdt dus in dat de welzijn van de totale bevolking toeneemt en niet alleen van een groep mensen, zoals het geval kan zijn bij economische groei. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat economische groei een van de belangrijkste factor is om economische ontwikkeling mogelijk te maken. Met andere woorden, economische groei komt ontwikkelingslanden ten goede. Echter zijn er ook onderzoeken die aantonen dat er helemaal geen relatie bestaat tussen economische groei en economische ontwikkeling (Perkins, 2006, pp. 39-40).
7
Hoofdstuk 2: Visies over ontwikkelingshulp
Ontwikkelingshulp bestaat uit financiële stromen, technische bijstand, en goederen die door de ingezetenen van één land aan de ingezetenen van een ander land gegeven worden, hetzij als donaties, hetzij als gesubsidieerde leningen. Hulp kan als ontwikkelingshulp gerekend worden, wanneer er aan twee criteria voldaan wordt: 1) hulp moet bedoeld zijn om economisch ontwikkeling en welzijn te bevorderen, 2) hulp moet als donatie of gesubsidieerde lening verstrekt worden (Perkins, 2006, p. 523). Het debat over de effectiviteit van ontwikkelingshulp is in de laatste decennium op gang gebracht, vooral over de voorwaarden waaronder ontwikkelingshulp wel of niet werkt en welke stappen kan worden genomen om hulp effectiever te maken. De empirische studies geven een gemengd beeld, doordat verschillende studies verschillende conclusies geven afhangend van de tijdskader, het land waar de studie over gaat en de assumpties die ten grondslag liggen van het onderzoek. In het algemeen zijn er drie hoofdvisies over het effect van ontwikkelingshulp: degene die beweren dat ontwikkelingshulp een positief effect heeft op de economische groei, degene die beweren dat ontwikkelingshulp een negatief effect heeft op de economische groei en er is een laatste groep die beweert dat alleen onder bepaalde voorwaarden ontwikkelingshulp een positief effect heeft op de economische groei (Perkins, 2006, p. 538).
2.1 Ontwikkelingshulp heeft een positief effect: Verscheidene studies hebben gemiddeld gezien een positieve relatie gevonden tussen ontwikkelingshulp en economische groei. Deze studies houden rekening met afnemende opbrengsten, kleine hoeveelheden ontwikkelingshulp kan relatief gezien een grote impact hebben op groei maar elke extra euro ontwikkelingshulp kan minder effect hebben, en andere variabelen. Onder andere variabelen wordt verstaan geografische ligging, politieke conflicten, beleid en instituties. Deze variabelen zijn vaak de verklaring van verschillen in groeipercentages van de ontwikkelingslanden (Perkins, 2006, p. 539). Ontwikkelingslanden zijn niet in staat om op eigen kracht voldoende besparingen te genereren voor de financiering van de benodigde investeringen, dat noodzakelijk is voor economische groei. Het is zo dat spaarpercentages heel laag zijn in arme landen, omdat ze hun inkomen gewoon nodig hebben om in leven te blijven. Zelfs wanneer de percentages matig hoog zijn, is de werkelijke hoeveelheid besparingen laag, dit puur om het feit dat de per capita 8
inkomen zo laag is in deze landen. Hierdoor kan er niet veel gekocht worden in termen van kapitaal goederen. Zonder ontwikkelingshulp kunnen ontwikkelingslanden waar veel extreme armoede in voorkomt, in een armoedefuik vast te komen zitten. Dit is een situatie waarin de inkomens te laag zijn om de benodigde besparingen te kunnen genereren en zo het proces van aanhoudende groei op gang te zetten. Deze landen zijn te arm om voor de toekomst te sparen en zo het kapitaal per persoon te accumuleren. Dus ontwikkelingshulp verstrekt een manier om binnenlandse besparingen te vergroten en zo het groei proces te starten (Perkins, 2006, p. 538). Ontwikkelingshulp kan ook een positief effect hebben op andere belangrijke ontwikkelingsdoelen, die een indirecte of pas na lange periode effect kan hebben op de groei. Zoals gezondheid, educatie of de omgeving. Ook kan hulp gebruikt worden om macroeconomische stabiliteit te bereiken (Perkins, 2006, p. 540). Tot slot, Ontwikkelingshulp hoeft niet altijd in geld uitgedrukt te worden. Hulp kan ook de groei proces versnellen, door kennis op te bouwen en nieuwe ideeën en technologie overbrengen van het ene land naar het andere. Dit soort ontwikkelingshulp, wanneer het effectief aangepakt wordt, kan gezien worden als opwaartse verschuiving van de productiefunctie. Dit zorgt ervoor dat de groei percentage toeneemt (Perkins, 2006, p. 539).
2.2 Ontwikkelingshulp heeft geen effect: Ontwikkelingshulp heeft geen of een negatief effect op de economische groei als een groot gedeelte simpelweg verspild wordt. Er kan zowel aan de kant van de donors als aan de kant van de ontvangers problemen voorkomen, waarbij ontwikkelinghulp verspild wordt. Aan de kant van de donors kan sprake zijn van verspilling, wanneer de donors grote bureaucratieën opbouwen of al het geld aan dure technische experts uit hun eigen binnenland uitgeven, die rapporten schrijven die toch niemand leest. In dit soort gevallen kan ontwikkelingshulp niet aan de groei niet bijdragen. Dus als al het ontwikkelingshulp gebruikt gaat worden voor het eigen welzijn van ambtenaren, waarmee allerlei dure auto’s en andere goeden van gekocht worden, dan heeft ontwikkelingshulp weinig zin. Een ander probleem is dat de donors meestal wel de kapitaal kosten van een nieuw project financieren, maar vervolgens zullen ze geen fondsen verstrekken voor het onderhoud van een dergelijk project. Dit is het geval bij nieuwe wegen die regelmatig onderhoud nodig hebben, anders ben je weer bij de begin situatie (Perkins, 2006, pp. 554-545). Er zijn ook problemen aan de kant van de ontvangers. Zo kan de regering van een 9
ontwikkelingsland corrupt zijn, waardoor ontwikkelingshulp helemaal niet gebruikt wordt om de productie mee te verhogen, maar zal op de bank rekening van iemand komen die een hoge functie vervult in de corrupte regering. Dit is meteen een van de grootste kritieken op ontwikkelingshulp, omdat het in zo’n geval kwaadwillige dictators helpt en hun politieke regimes steunt. Hierdoor komen de economische activiteiten in gevaar en kan er geen groei of ontwikkeling plaatsvinden. Een ander kritiekpunt is dat ook als ontwikkelingshulp niet verspild of verkeerd gebruikt wordt, het toch minder effect op de groei kan hebben dan verwacht wordt. Dit omdat er sprake is van afnemende opbrengsten wanneer ontwikkelingslanden hun absorptie capaciteit bereiken. Regering met weinig bekwame ambtenaren kunnen in moeilijkheden verkeren bij het managen en toezicht houden op ontwikkelinghulp, wanneer ze te maken krijgen met grootschaliger en grotere hoeveelheden ontwikkelingshulp. Echter kan op de lange termijn een toename van ontwikkelingshulp ervoor zorgen dat de absorptie capaciteit uitgebreid wordt, doordat de hulp gebruikt kan worden om meer ambtenaren aan te kunnen nemen en ze de juiste training te kunnen geven. De hulp kan ook goed gebruikt worden om allerlei infrastructuur mee te bouwen. Dus het probleem zit op de korte termijn, waarbij het effect van ontwikkelingshulp afnemend is door de genoemde beperkingen (Perkins, 2006, p. 545). Een laatste kritiekpunt waarom ontwikkelingshulp de groei vertraagd, is dat hulp de prikkel van de private sector ondermijnt. Grote hoeveelheden ontwikkelingshulp kan inflatie aansporen en een reële appreciatie van de wisselkoers veroorzaken, waardoor de rentabiliteit van international verhandelbare goederen zal afnemen. Ook kan het door de grote hoeveelheid hulp de omvang van de overheid groeien, wat wil zeggen dat er veel ambtenaren aangetrokken worden. Dit gaat ten koste van andere productieve activiteiten, omdat er nu weinig of geen arbeiders voor deze andere activiteiten beschikbaar zijn (Perkins, 2006, p. 545)
10
2.3 Ontwikkelingshulp heeft alleen onder bepaalde condities effect: Er worden regelmatig cijfers bekendgemaakt door onderzoekers die een positieve relatie gevonden hebben tussen ontwikkelingshulp en groei, maar niemand zal claimen dat ontwikkelingshulp in alle ontwikkelingslanden te allen tijde effect heeft gehad. Voorstanders van deze visie benadrukken dan ook dat ontwikkelingshulp de groei bevorderd heeft in bepaalde landen onder bepaalde omstandigheden. Analisten zijn continu opzoek naar factoren die mogelijk uitleg geven voor de verschil in impact van ontwikkelingshulp op de groei in de verschillende landen. Drie voorwaardelijke verklaringen zijn dan ook door onderzoekers naar voren gebracht. De relatie tussen ontwikkelingshulp en groei hangt van factoren als de manier waarop de donor landen de hulp verstrekken, de soort ontwikkelingshulp dat verstrekt wordt of de kenmerken van de ontwikkelingslanden (Perkins, 2006, pp. 552-553): Ten eerste, de manier waarop de donor landen hulp verstrekken heeft invloed op de effectiviteit van ontwikkelingshulp. Wanneer de donor landen bij het verlenen van ontwikkelingshulp de ontvangende landen verplichten om goederen en services in de donor landen te kopen zal ontwikkelingshulp minder effectief zijn. Dit is ook het geval wanneer ontwikkelingshulp gebruikt wordt om internationale bijeenkomsten te financieren. Ontwikkelingshulp kan effectiever zijn in het geval waarin de donor landen meer met de locale overheden van de ontwikkelingslanden gaan samenwerken. Dit leidt ertoe dat ontwikkelingshulp een positievere effect zal hebben op de groei. Ook wanneer donor landen over een effectieve controle en evaluatie systeem beschikken, zullen ze beter in staat zijn om ontwikkelingshulp effectiever te verdelen (Perkins, 2006, p. 553). Ten tweede, verschillende soorten ontwikkelingshulp kunnen de groei op verschillende manieren beïnvloeden. Recente onderzoeken hebben ontwikkelingshulp in drie categorieën verdeeld: - Noodzakelijke en humanitaire hulp hebben meestal een negatieve impact op de groei. Dit doordat de groei tegelijkertijd toeneemt door de hulp en afneemt door de economische schok (Perkins, 2006, p. 553). - Ontwikkelingshulp dat de groei alleen op de lange termijn kan beïnvloeden. Hierdoor is de impact van ontwikkelingshulp moeilijk te achterhalen. - Ontwikkelingshulp dat direct gericht is om de groei te beïnvloeden, zoals het bouwen van wegen en elektrische centrales. Deze soort ontwikkelingshulp heeft de grootste positieve impact op de groei, vooral wanneer de ontwikkelingsland ook nog eens een sterk beleid en instituties heeft. 11
Tot slot, de kenmerken van de ontwikkelingslanden hebben de meeste invloed op de impact van ontwikkelingshulp op de groei. Het effect van ontwikkelingshulp hangt af van de kwaliteit van instituties en het beleid van overheden in de ontwikkelingslanden zelf. In landen met slechte macro-economische- en handelsbeleid, hoge niveaus van corruptie en lage verantwoordingsplicht van overheden heeft ontwikkelingshulp matig of helemaal geen effect op de groei. In landen met goede beleid en instituties, heeft ontwikkelingshulp de groei versneld. Wereldbank onderzoekers C. Burnside en D. Dollar hebben een positieve relatie gevonden tussen ontwikkelingshulp en groei in landen met goede beleid en instituties, terwijl ze geen relatie tussen ontwikkelingshulp en groei gevonden hebben in alle andere gevallen. Deze bevindingen hebben er toe geleid dat de donor landen selectiever zijn geworden bij de allocatie van ontwikkelingshulp, om zo de ontwikkelingslanden die een goede beleid hebben beter te kunnen helpen. Dit laat zien de Wereldbank een van de grote vertegenwoordigers is van de conditionele visie, waarin ze dus beweren dat ontwikkelingshulp alleen zin heeft wanneer er aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt (Perkins, 2006, pp. 553-554).
12
Hoofdstuk 3: Visie van de Wereldbank
3.1 Een mondiaal beleid: Na de tweede Wereld oorlog hebben de overwinnaars een vaste wisselkoerssysteem opgezet dat bekend stond als de Bretton Woods systeem, genoemd naar de stad Van New Hampshire waarin de overeenkomst in 1944 werd besproken. Een van de instellingen die door de Bretton Woods overeenkomst opgericht is, is de International Bank for Reconstruction and Development, die algemeen als de Wereldbank bekend staat. De Wereldbank werd opgericht in 1944 met als hoofddoel de wederopbouw vergemakkelijken van naoorlogs beschadigd Europa. Later, wegens het Marshall Plan werd de Wereldbank verplicht om zich op een nieuw gebied te focussen, om zo hulp te bieden in de ontwikkeling van wat nu als de ontwikkelingslanden bekend staan (Stiglitz, 1999, pp. 577-578). De Wereldbank bestaat uit de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) and the International Development Association (IDA). De hoofddoel van de Wereldbank is tegenwoordig de voltooiing van de Millennium Development Goals (MDGs). Dit zijn doelstellingen die de bevordering van de economische groei en de verwijdering van armoede in de ontwikkelingslanden stimuleren (Perkins, 2006, p. 523). De Wereldbank verstrekt lange termijn leningen om ontwikkelingslanden te helpen dammen, wegen en ander fysiek kapitaal aan te leggen, die een bijdrage zouden kunnen leveren aan economische ontwikkeling en zo de armoede te laten verminderen. Om door de Wereldbank gefinancierd te worden, moeten de ontwikkelingslanden overeenkomen om beleidshervormingen te accepteren. Dit soort beleid is typisch gericht op het verminderen van het overheidsbegrotingstekort en inflatie vermindering, die de economie voor meer handel en andere hervormingen opent (Mishkin, 2007, pp. 466-467). Het grootste deel van de financieringen verstrekt door de Wereldbank is geen ontwikkelingshulp. De IBRD leent aan landen met een gemiddeld inkomen, waarbij een interestpercentage gehanteerd wordt dat niet veel lager is dan de percentages dat op de kapitaal markt gehanteerd worden. Het inkomen van de IBRD wordt verkregen door op de wereld kapitaal markten te lenen en vervolgens deze leningen aan andere landen uitlenen met een iets hogere interestpercentages. Doordat de IBRD een uitstekende rating heeft, is het in staat om vele malen goedkoper te lenen dan de ontvangende landen dat op de private markt zelf kunnen doen (Perkins, 2006, p. 523). Het enige deel van de Wereldbank die eigenlijk ontwikkelingshulp verstrekt is de IDA. De overheden van de donorlanden dragen fondsen aan de IDA over, die vervolgens deze 13
fondsen gebruikt om leningen en donaties aan lage inkomenslanden te verstrekken. De fondsen van de IDA worden gebruikt voor verscheidene ontwikkelingsdoeleinden, zoals het aanleggen van wegen, het kopen van medicijnen en schoolboeken, en de trainingen van overheidsambtenaren. De standaard voorwaarden voor de leningen omvatten een service bijdrage van minder dan 1 percent per jaar en een terug betalingsperiode van tussen de 20 en 40 jaar, inclusief een gratie periode van 10 jaar waarin geen terugbetaling wordt vereist. De IDA verstrekt 15 à 20 procent van haar fondsen als donatie, een aandeel dat de laatste jaren is toegenomen (Perkins, 2006, p. 523).
In het algemeen verschuift het accent van de Wereldbank van geldverschaffer naar kennisleverancier. Het is niet te verwachten dat de private sector of de universiteiten voldoende zullen gaan investeren in beleidsonderzoek en omdat kennis een publiek goed bij uitstek is, is er een mondiale instelling nodig om dat kennis te verschaffen. Met de nodige zorgvuldigheid zijn beleidservaringen van het ene land vaak overdraagbaar aan het andere land. Als enige mondiale ontwikkelingsinstelling ziet de Wereldbank voor zichzelf een rol weggelegd in het uitwisselen van beleidskennis (Huizinga,1997, p. 671). Zoals gezegd heeft de Wereldbank als hoofddoel het verminderen van armoede in de lage inkomenslanden. Dit betekent dat de Wereldbank zich zowel met macro-beleid als met micro-projecten bezig houdt. Al vanaf het begin tracht de Wereldbank het markt falen te corrigeren. Ook kent de Wereldbank zich de katalysator rol toe. Zo hebben de kredieten van de Wereldbank een signaalfunctie, waar zij eerder dan anderen inziet dat een land kredietwaardig is geworden. De gedachte die hier achter zit, is dat leningen van de Wereldbank aan ontwikkelingslanden zo een private kapitaalstroom op gang brengen. Sinds niet zo lang geleden verschaft de Wereldbank leninggaranties, om zo de private kapitaalstroom te stimuleren. Deze leninggaranties zijn bedoeld om de terugbetaling door ontwikkelingslanden aan private leningen te verzekeren. (Huizinga,1997, p. 671). 3.2 De noodzakelijke investeringen volgens de Wereldbank: Om een einde te maken aan extreme armoede, is het allereerst nodig dat de lage inkomens landen een voet gezet krijgen op de ontwikkelingsladder. Echter is het vaak zo dat de eerste trede van de ontwikkelingslader te hoog is en hierdoor kunnen de lage inkomens landen er niet bij. Ze missen het minimumkapitaal dat daarvoor nodig is en hebben daarom een zetje nodig om op de eerste trede te komen. Deze landen hebben gebrek aan zes belangrijke vormen van kapitaal (Sachs, 2007, p.247): 14
- Menselijk kapitaal: voeding, gezondheid en de vaardigheid om economisch productief te zijn. - Bedrijfskapitaal: machines, industrie en diensten. - Natuurlijk Kapitaal: goede bodem en bouwland. - Infrastructuur: water, energie en wegen. - Kenniskapitaal: wetenschappelijke en technologische kennis om de productiviteit, fysieke en natuurlijke omstandigheden te verbeteren. - Institutioneel kapitaal: overheidsbeleid, handelsrecht en rechtssystemen.
De hoeveelheid kapitaal per persoon neemt af als de groei van de bevolkingstoename groter is dan de groei van de kapitaalvoorraad. Wanneer huishoudens een deel van hun inkomen sparen of als een deel van hun inkomen via belastingen door de regering gebruikt wordt voor investeringen, dan is er sprake van positieve kapitaalstoename. Er is sprake van vermindering van kapitaal wanneer veroudering of slijtage optreedt (Sachs, 2007, pp. 249-250). In een goed functionerende economie is er een geleidelijke stijging van inkomsten. Het huishouden verdeelt zijn inkomen over consumptie, belastingen en spaarbedrag. Vervolgens verdeelt de overheid de belastingsinkomsten over lopende uitgaven en overheidsinvesteringen. Door zowel de per huishouden gespaarde bedragen als de overheidsinvesteringen neemt de kapitaalvoorraad toe. Dit heeft als gevolg dat er economische groei plaats vindt, wat weer als gevolg heeft dat het huishoudinkomen toeneemt. Echter is de situatie in de lage inkomenslanden anders, waarbij het hele inkomen van de huishoudens opgaat aan consumptie om zo in leven te kunnen blijven. Er is geen sprake van spaargeld en er worden geen belastingen betaald. Dit heeft als gevolg dat er sprake is van kapitaal vermindering per persoon en een negatieve groei van het inkomen per persoon. Het resultaat hiervan is een nog verdere verarming van het huishouden (Sachs, 2007, pp. 248-249). De oplossing hiervoor is te vinden in de vorm van ontwikkelingshulp, die ervoor zorgt dat het proces van kapitaal toename, economische groei en stijgende huishoudinkomens op gang worden gebracht. Ontwikkelingshulp wordt verdeeld over de huishoudens, de overheid en de particuliere bedrijven. Hierbij kan ontwikkelingshulp ervoor zorgen dat de kapitaalvoorraad voldoende toeneemt, om zo op de ontwikkelingsladder te komen. Dit vereist wel dat ontwikkelingshulp groot genoeg moet zijn en lang genoeg gegeven moet worden. Wanneer hieraan voldaan wordt, kan de groei zichzelf in stand houden door de gegenereerde spaargeld en overheidsinvesteringen, die gefinancierd worden uit de belastingen van de huishoudens (Sachs, 2007, p.248). 15
Meer investeringen in zowel stedelijke als plattelandsgebieden zullen niet alleen de hoeveelheid kapitaal per persoon verhogen maar ook het gebruik van de daarmee samenhangende technologie. Hierdoor dient de samenleving als geheel, voor zoveel mogelijk universitair opgeleide mensen te zorgen. Deze hoogopgeleiden zijn nodig om technologieën te kunnen gebruiken op lokaal niveau, want deze nodige technische bekwaamheid is belangrijk voor de economische groei. Ook zal er gezorgd moeten worden voor voldoende wetenschappelijke infrastructuur. Hiervoor is net als bij de overige infrastructuur de steun van rijke donorlanden nodig. Zij zullen moeten begrijpen hoe belangrijk het is om niet alleen in basisonderwijs maar ook in hoger onderwijs te investeren (Sachs, 2007, p.249). De kracht van de Wereldbank zit vooral in het feit dat zij de enige mondiale ontwikkelingsinstelling is, dit geeft haar de nodige macht bij het bepalen van voorwaarden aan ontwikkelingshulp (Huizinga,1997, p. 671).
3.3 Vereisten en valkuilen. Zoals eerder gezegd houdt de visie van de Wereldbank op ontwikkelingshulp in, dat ontwikkelingshulp alleen zin heeft wanneer de ontvangende landen een goed beleid hebben. Deze conclusie berust op een onderzoeksproject die door de Wereldbank uitgevoerd is en waarvan de resultaten ervan gepubliceerd zijn in het rapport “Assessing aid: what works, what doesn’t work and why.” Deze visie heeft voor de donor landen als gevolg dat zij anders tegen ontwikkelingshulp gaan kijken. Dit komt doordat er nu gedacht wordt dat ontwikkelingshulp beter benut kan worden door een scherpe selectie van ontwikkelingslanden. Deze selectie vindt plaats op basis van de kwaliteit van de economische beleid in ontwikkelingslanden (Storm, 1999, p. 584). Onder goed beleid verstaat de Wereldbank de mate waarin het beleid van de overheid een omgeving kan creëren, dat zorgt voor economische groei en armoede vermindering. Dus een situatie waarbij er getracht wordt om economische ontwikkeling mogelijk te maken. Zo’n situatie kan ontstaan wanneer er sprake is van een evenwicht in de macro-economische beleid. Hieronder wordt verstaan een evenwicht in de wisselkoers-, monetair- en begrotingsbeleid. De Wereldbank meet de mate van goed beleid aan de hand van de door hun ontwikkelde Country Policy and Institutional Assessement (CPIA), deze bestaat uit 20 componenten die verdeeld kunnen worden in vier categorieën (Collier & Dollar, 2001, p. 5): - Macro-economisch beleid: zowel fiscale als monetaire beleid verstrekken een stabiele omgeving voor economisch activiteit. - Structureel beleid: de mate waarin handel en belastingen een goede stimulans creëren voor 16
de productie door huishoudens en bedrijven. - Publieke sector management: de mate waarin de publieke sector efficiënt en effectief complementaire diensten verstrekt aan de private sector. Met andere woorden, zo min mogelijke bureaucratieën. - Sociale opneming: de mate waarin het beleid van de overheid de participatie van de maatschappij verzekert, door sociale diensten te verstrekken aan de armen en de benadeelden. De CPIA laat zien dat naarmate er sprake is van goed beleid in het ontvangende land, des te meer zal ontwikkelingshulp economische groei bevorderen. Echter beweert de Wereldbank niet om helemaal geen ontwikkelingshulp te bieden aan ontwikkelingslanden met slecht beleid, maar ze benadrukt dat er meer ontwikkelingshulp naar ontwikkelingslanden met een goed beleid toe moet gaan. Hierbij is het ook noodzakelijk voor de donor landen om te beseffen dat ze zich moeten richten op ontwikkelingslanden waar veel meer sprake is van armoede. Met andere woorden, ontwikkelingshulp is effectiever wanneer ontwikkelingslanden hoge mate van armoede kennen en een goed beleid hebben (Collier & Dollar, 2001, pp. 7-9). Tot nu toe zijn alleen de positieve kanten van de visie van de Wereldbank belicht, echter zijn er ook kritieken op deze visie te benoemen. Zo is op het eerder genoemde rapport van de Wereldbank, “Assessing aid: what works, what doesn’t work and why”, nogal wat gefundeerde kritiek te leveren. Deze kritieken zullen in het volgende hoofdstuk aan bod komen (Dijkstra, 2007, p.176).
17
Hoofdstuk 4: Kritiek op de Wereldbank 4.1 Kunnen de rijken de armen wel helpen? Uit het rapport “Assessing aid: what works, what doesn’t work and why” van de Wereldbank kwam naar voren dat ontwikkelingshulp beter benut kan worden door een scherpere selectie van ontwikkelingslanden. Deze selectie zal plaats vinden op basis van de kwaliteit van het gevoerde beleid in de ontwikkelingslanden. Echter is er heel wat gefundeerde kritiek op dit visie, omdat het helemaal niet bewezen is dat ontwikkelingshulp effectiever zal zijn bij goed beleid. Volgens sommige onderzoekers is economische groei geen maatstaaf voor effectiviteit van ontwikkelingshulp Ten eerste, probeert de studie van de Wereldbank een verband aan te tonen tussen hulp en economische groei. Dit verband is nergens terug te vinden, maar het blijkt dat er wel een verband is tussen goed beleid en economische groei. De Wereldbank trekt hieruit de conclusie dat bij een goed beleid ontwikkelingshulp effectiever is. Deze uitkomst zou ook kunnen betekenen dat bij een grotere hoeveelheid ontwikkelingshulp beleid effectiever is. Het is ook zo dat een verbetering in het economische beleid vele malen een groter invloed op de groei heeft dan ontwikkelingshulp dat heeft. Dit betekent dat groei efficiënter en effectiever bereikt kan worden, door simpelweg een beleidsverbetering in het ontwikkelingsland (Dijkstra, 2007, p.176). Ten tweede, de studie voldoet niet aan de voorwaarde dat de data trekkingen vertegenwoordigen uit een homogene populatie. Dit heeft als gevolg dat de uitkomsten verschillende betekennissen kunnen hebben voor verschillende landen. Daarom moeten de resultaten met voorzichtigheid geanalyseerd worden, iets dat de Wereldbank in haar rapport niet doet (Storm, 1999, p. 584). Ten derde, is er het probleem van de operationalisering van de variabele voor goed beleid. De elementen van de gehanteerde index zijn macrovariabelen en geen beleidsinstrumenten. Deze macrovariabelen zijn het resultaat van veel verschillende factoren, terwijl beleid maar een van deze factoren is. Dit wil zeggen dat er helemaal geen sprake hoeft te zijn van een verband tussen de macrovariabelen en het beleid. Ook is het zo dat het niet duidelijk is of de indicatoren meten wat ze geacht worden te meten (Storm, 1999, p. 584). Ten vierde, op bladzijde 2 van het rapport staat er dat door ontwikkelingshulp de situatie van vijfentwintig miljoen armen zal verbeterd worden, mits er sprake is van goed beleid in het ontwikkelingsland. Echter blijkt dat er geen sprake is van permanente 18
verbetering, maar een verbetering voor een periode van vier jaar. Dus als een nieuwe stroom aan ontwikkelingshulp uitblijft, zullen de vijfentwintig miljoen na vier jaar weer terug tot beneden de armoedegrens vallen (Storm, 1999, p. 584). Tot slot, regeringen in ontwikkelingslanden horen meer verantwoording af te leggen aan hun eigen bevolking dan buitenlandse ambassades. Maar door het stellen van voorwaarden bij het geven van ontwikkelingshulp zal de situatie omkeren, waarbij de regeringen in ontwikkelingslanden de eigen bevolking links laten liggen (Storm, 1999, p. 584).
4.2 Wijsheden en waarheden over ontwikkelingshulp Over het feit welk economisch beleid nou daadwerkelijk goed is voor economische groei, bestaat er grote overeenstemming. Zo zijn een open handelsregime, een lage inflatie, een gezonde financiële sector, geen verstoringen in wisselkoersen en rentevoeten en aandacht voor onderwijs de belangrijkste aspecten van zo’n beleid. Daarentegen is er veel minder bekend waarom zo weinig landen er in slagen om een dergelijk beleid langere tijd vol te houden (Steveninck, 1998, p. 709). Als we op het verleden afgaan kunnen we ontwikkelingshulp als weggegooid geld zien. Er is voor miljarden dollars aan ontwikkelingshulp gespendeerd zonder resultaat. Dit is het gevolg van een aantal aspecten die in ontwikkelingslanden regelmatig voor komen, zoals corruptie, het ontbreken van democratisch bestuur, het ontbreken van moderne waarden en het ontbreken van economische vrijheid (Sachs, 2007, p. 329). Ontwikkelingshulp kan door de ontwikkelingslanden gebruikt worden om de binnenlandse belastingdruk te verlagen, dit doordat er geen moeite meer gedaan wordt om efficiënt belastingen te innen. Dus doordat de regering incompetent, corrupt of zwak kan zijn, is zij niet in staat om de belastingdruk op peil te houden. De lage inkomstenbelastingen kunnen als gevolg hebben dat er minder financiën overblijven om te investeren. Een ander negatieve bijwerking van ontwikkelingshulp is dat via een nominale appreciatie of hogere inflatie, wat veroorzaakt wordt door een hogere binnenlandse vraag, een reële appreciatie van de wisselkoers kan optreden. Dit verslechtert de concurrentiepositie van het betreffende land. Ook moet er opgelet worden dat niet teveel aan ontwikkelingshulp gegeven wordt, want een grote hoeveelheid aan ontwikkelingshulp zal het gevolg hebben dat de groei van de arbeidsintensieve sector achterblijft bij die van de andere sectoren (Brilman, 2007, p. 442). Er spelen ook nog andere aspecten een rol bij het geven van ontwikkelingshulp. Wat voor een land als geheel goed is, hoeft niet ook voor de machthebbers goed te zijn. In de meeste ontwikkelingslanden zijn de steden belangrijker voor politieke steun dan het platteland, 19
waarbij de belangen van de stedelijke gebieden dan zwaarder wegen voor de machthebbers dan de plattelandsbelangen. Dit heeft als gevolg dat ontwikkelingshulp voor de machthebbers van ontwikkelingslanden een middel kan zijn voor machtscontinuering, waarbij ontwikkelingshulp als middel voor armoedebestrijding als secundair belang gezien wordt. Via een onderhandelingsproces tussen donor en ontwikkelingsland wordt uiteindelijk bepaald waaraan ontwikkelingshulp besteed wordt (Steveninck, 1998, p. 709).
20
Hoofdstuk 5: Conclusie
Als landen eenmaal hun voet op de ontwikkelingsladder weten te zetten, kunnen ze meestal ook verder omhoog klimmen. Een land komt niet van de grond , als het land geen kans ziet om een voet op de eerste trede van de ladder te krijgen. Dit laatste is het geval wanneer de eerste trede te hoog is voor de lage inkomens landen om erbij kunnen. Het is daarom van belang om te beseffen dat de rijke landen helemaal niet zo veel hoeven te investeren in de armste landen, zodat deze rijk worden, maar ze moeten zo veel investeren zodat de armste landen vaste voet op de ladder kunnen krijgen. De armste landen te helpen een vaste voet op de ladder te krijgen is dan ook het belangrijkste doel van economische ontwikkeling, zodra dat gebeurt is kan de dynamiek van een zichzelf in standhoudende economische groei er vat op krijgen. Tot heden is er geen krachtige relatie tussen ontwikkelingshulp en groei gevonden. Dit komt doordat groei van zoveel factoren afhangt, waarbij het moeilijk is om het effect van ontwikkelingshulp op de groei vast te stellen. Ook kunnen de positieve effecten van ontwikkelingshulp teniet gedaan worden door de negatieve bijwerkingen, zoals afnemende overheidsinvesteringen. In het verleden is ontwikkelingshulp minder effectief geweest omdat er geen rekening gehouden werd met de voorwaarde waaraan voldaan moet worden, zodat ontwikkelingshulp effectief kan zijn. Ontwikkelingshulp heeft alleen zin wanneer de ontvangende landen een goed beleid hebben. Aangezien de Wereldbank een gezaghebbende instelling is, worden de meeste voorwaarden door haar opgesteld. Onder goed beleid verstaat de Wereldbank de mate waarin het beleid van de overheid een omgeving kan creëren, dat zorgt voor economische ontwikkeling. Dit laat zien dat voor de landen die aan deze voorwaarde voldoen ontwikkelingshulp effectief is, omdat ontwikkelingshulp dan tot meer groei leidt. Door een selectie van een kleiner aantal landen zal de onderhandelingspositie van de donor land versterkt worden. Vooral wanneer de donor land een groot deel van de overheidsbegroting financiert, want wanneer ontwikkelingslanden weigeren om mee te werken aan een situatie waarbij getracht wordt economische groei en armoedebestrijding mogelijk te maken, kan de donor land dreigen te vertrekken. Het feit blijft dat door de negatieve bijwerkingen ontwikkelingshulp niet altijd tot groei leidt. De Wereldbank beweert ook niet dat ontwikkelingshulp altijd een positieve effect heeft wanneer aan de voorwaarden voldaan wordt, maar ze benadrukt dat er meer 21
ontwikkelingshulp naar ontwikkelingslanden met een goed beleid toe moet gaan. In dit laatste geval bevordert ontwikkelingshulp de economische groei het meest. De eerder genoemde negatieve bijwerkingen kunnen worden bestreden door een aantal maatregelen. Ten eerste, de afnemende investeringen kunnen bestreden worden door eisen aan ontwikkelingslanden te stellen. Waarbij ontwikkelingshulp alleen verstrekt wordt wanneer de eigen investeringen van het betreffende land op peil blijven. Ten tweede, de appreciatie effecten kunnen worden beperkt door de stroom aan ontwikkelingshulp te neutraliseren. Dit kan door verkopen van overheidsobligaties op de internationale financiële markt. Tot slot, wanneer de productiviteitsstijging groter is dan het appreciatie effect, wat beiden door ontwikkelingshulp veroorzaakt worden, dan zal ontwikkelingshulp tot groei leiden. Al met al kunnen we zeggen dat economische ontwikkeling werkt en kan succesvol zijn. Ontwikkelingshulp zorgt ervoor dat het proces van kapitaal toename, economische groei en stijgende huishoudinkomens op gang worden gebracht. Hierbij kan ontwikkelingshulp ervoor zorgen dat de kapitaalvoorraad voldoende toeneemt, om zo op de ontwikkelingsladder te komen. Dit vereist wel dat ontwikkelingshulp groot genoeg moet zijn en lang genoeg gegeven moet worden. Gewoonlijk is economische ontwikkeling een proces dat zichzelf versterkt, maar daarvoor moet het eerst van de grond komen.
22
Literatuurlijst
Brilman, J.D. (2007). Hulp kan leiden tot meer groei. Economisch Statistisch Berichten, 90. Collier, P., en Dollar, D. (2001). Development Effectiveness: What have we learnt? Development Research Group, World Bank. Dijkstra, A.G. (2007). Effectiviteit van ontwikkelingshulp. Economisch Statistisch Berichten, 86. Goderis, B.V.G., en Verbon, H.A.A. (2007). De effectiviteit van Nederlandse ontwikkelingshulp. Economisch Statistisch Berichten, 91. Hout, W. (2007). Good governance en de 17 van Herfkens. Economisch Statistisch Berichten, 86. Huizinga, H.P. (1997). WereldBank, Kennisbank. Economisch Statistisch Berichten, 82. Lennep, E. (2007). Omvang en prioriteiten van internationale hulp. Economisch Statistisch Berichten, 77. Mennes, L. (2007). De effectiviteit van Nederlandse ontwikkelingshulp. Economisch Statistisch Berichten, 91. Mishkin, S. The Economics of Money, Banking, and Financial Markets. US: Pearson Education, 2007. Perkins, H., Radelet, S., en Lindauer, L. (2006). Economics of Development. New York: Norton & Company. Sachs, J. (2007). Het einde van de armoede. Rotterdam: Lemniscaat. Steveninck, R. (1998). Van kwantiteit naar kwaliteit. Economisch Statistisch Berichten, 83. Stiglitz, J.E. (1999). The World Bank at the Millennium. The Economic Journal, 109, 577597. Storm, S. (1999). Het einde van ontwikkelingshulp. Economisch Statistisch Berichten, 84. Thisdden, M.J.P.M. (2007). Het Midden-Oosten en het nut van ontwikkelingshulp. Economisch Statistisch Berichten, 86.
23