Eetstoornis bij obesitas Een afstudeeropdracht naar de risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas
Werkgroep VIE: Voedingsinterventie Eetstoornissen
Hogeschool van Amsterdam Oktober 2006 – Februari 2007 Maaike Albrink en Marijn Boegem Afstudeernummer: 2007108
Eetstoornis bij obesitas
Afstudeeropdracht: Eetstoornis bij obesitas Een afstudeeropdracht naar de risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas.
Studenten: Maaike Albrink Narcissenpad 12 1911 GW Uitgeest 06-55187216
[email protected]
Marijn Boegem Schiermonnikoogstraat 32 1825 NB Alkmaar 06-25213676
[email protected]
Opdrachtgever:
Werkgroep VIE: Voedingsinterventie Eetstoornissen Drs. Tiny Geerets Psycholoog/diëtist
Drs. Esther Miltenburg Psycholoog/diëtist
Hogeschool van Amsterdam Docentbegeleider: Tweede beoordelaar:
Drs. Marjella van der Zee Drs. Hanna Zijlstra
Afstudeernummer: 2007108 Oktober 2006 – Februari 2007 M. Albrink en M.S. Boegem
1
Eetstoornis bij obesitas
Voorwoord Deze afstudeeropdracht hebben wij geschreven als onderdeel van onze afstudeerrichting eetstoornissen en obesitas. In het laatste jaar van onze HBO opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam, hebben wij deze afstudeeropdracht uitgevoerd in de periode oktober 2006 tot en met februari 2007 voor de Werkgroep VIE (Voedingsinterventie Eetstoornissen). Graag willen wij onze begeleidsters van de VIE, Tiny Geerets en Esther Miltenburg, bedanken voor hun betrokkenheid en geduld bij de begeleiding van dit afstudeerproject. Onze docentbegeleidster, Marjella van der Zee, willen wij bedanken voor haar inzet om ons project in goede banen te leiden door het proces te controleren. Onze tweede beoordelaar, Hanna Zijlstra, willen wij ook bedanken voor haar feedback op ons verslag. Verder willen wij de professionals die ons te woord hebben gestaan bij de interviews bedanken voor hun medewerking. En daarnaast bedanken we alle diëtisten die hun medewerking hebben verleend bij het pre-testen van de screeningslijst. Ook willen wij onze ouders en de partner van Maaike bedanken voor de feedback die wij van hen hebben gekregen. Naast alle personen die ons geholpen hebben bij het tot stand brengen van deze afstudeeropdracht bedanken wij elkaar voor de goede samenwerking. Amsterdam, 7 februari 2007 Maaike Albrink en Marijn Boegem Studenten Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam.
M. Albrink en M.S. Boegem
2
Eetstoornis bij obesitas
Samenvatting MAAIKE ALBRINK EN MARIJN BOEGEM. Eetstoornis bij obesitas. Een afstudeeropdracht naar de risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Verwacht wordt dat ‘Preoccupatie met gewicht en uiterlijk’, ‘Onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht’, ‘Lijnverleden’, ‘Aanwezigheid van eetbuien en/of verstoord eetpatroon’, ‘Verstoring psychosociaal functioneren’, ‘Emotioneel eetgedrag’, ‘BMI 40+’ en ‘Depressie’ risicofactoren zijn die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Hogeschool van Amsterdam, februari 2007.
Doel onderzoek Een uitgebreide literatuurstudie om te onderzoeken of er in de afgelopen 5 jaar onderzoeksresultaten zijn geleverd die een onderbouwing geven ter ondersteuning van de hypothese dat er mogelijk 8 risicofactoren zijn die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Het uiteindelijke doel is een screeningslijst te ontwikkelen voor diëtisten op basis van de 8 risicofactoren en deze te testen op bruikbaarheid in de praktijk.
Methoden Wetenschappelijke literatuur is gevonden via het databasebestand PubMed. In totaal zijn 33 wetenschappelijke artikelen gelezen, waarvan 20 artikelen zijn gebruikt voor de onderbouwing van de hypothese. Door middel van interviews via telefoon en e-mail is bij instellingen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van eetstoornispatiënten (met obesitas) nagegaan welke vragenlijsten gebruikt worden ter ondersteuning van de diagnose van een eetstoornis bij obesitas. Daarnaast zijn de bruikbaarheid, en de voor- en nadelen van het gebruik van vragenlijsten nagevraagd. Aan de hand van de theorie van de 8 risicofactoren die een eetstoornis bij obesitas kunnen aanduiden is een screeningslijst ontwikkeld. Er is een pre-test gedaan bij 10 diëtisten met de screeningslijst om de bruikbaarheid van de screeningslijst te onderzoeken tijdens het eerste consult.
Resultaten De resultaten van onze literatuurstudie leverden voor bijna alle risicofactoren onderbouwing. Voor de risicofactoren ‘Onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht’ en ‘Lijnverleden’, is meer literatuuronderzoek nodig, omdat er niet veel nieuwe onderbouwing gevonden is voor deze risicofactoren. Vragenlijsten worden veel gebruikt in de gespecialiseerde instellingen en worden gebruikt als hulpmiddel bij het stellen van de diagnose. De NVE, EDI, BDI en de verschillende vormen van de EDE worden het meest gebruikt. Uit de pre-test van de screeningslijst is gebleken dat 8 van de 10 diëtisten een beter beeld hebben gekregen van het probleem van de patiënt en 9 van de 10 diëtisten zouden de screeningslijst gaan gebruiken wanneer deze geoptimaliseerd is.
Conclusie Voor de diëtist kan het nuttig zijn om een screeningslijst te gebruiken waarmee een eventuele eetstoornis bij obesitas kan worden opgespoord, zodat de behandeling van de patiënt eventueel kan worden aangepast. De screeningslijst moet alle mogelijke risicofactoren voor een eetstoornis bij obesitas bevatten. Hier dient meer onderzoek naar gedaan te worden.
Trefwoorden Obesitas, Binge Eating Disorder, eetstoornissen, preoccupatie met gewicht en uiterlijk, streefgewicht, lijnverleden, eetbuien, verstoord eetpatroon, psychosociaal functioneren, emotioneel eetgedrag, BMI 40+, depressie.
M. Albrink en M.S. Boegem
3
Eetstoornis bij obesitas
Inhoudsopgave Voorwoord.................................................................................................................................................. 2 Samenvatting ............................................................................................................................................. 3 Doel onderzoek ..................................................................................................................................... 3 Methoden............................................................................................................................................... 3 Resultaten.............................................................................................................................................. 3 Conclusie ............................................................................................................................................... 3 Trefwoorden........................................................................................................................................... 3 Inhoudsopgave .......................................................................................................................................... 4 Inleiding...................................................................................................................................................... 5 1. Literatuurstudie ...................................................................................................................................... 7 1.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 7 1.2 Doel ............................................................................................................................................... 10 1.3 Methoden....................................................................................................................................... 10 1.4 Resultaten ..................................................................................................................................... 10 1.5 Samenvatting................................................................................................................................. 19 2. Resultaten interview werkveld ............................................................................................................. 21 2.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 21 2.2 Resultaten ..................................................................................................................................... 21 2.3 Samenvatting................................................................................................................................. 23 3. Screeningslijst...................................................................................................................................... 24 3.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 24 3.2 Keuze vragen voor de screeningslijst............................................................................................ 24 3.3 Pre-test .......................................................................................................................................... 27 3.4 Keuze vragen voor de pre-test-vragenlijst..................................................................................... 28 3.5 Resultaten ..................................................................................................................................... 29 3.6 Samenvatting................................................................................................................................. 31 4. Conclusie, discussie en aanbeveling................................................................................................... 32 4.1 Conclusie ....................................................................................................................................... 32 4.2 Discussie ....................................................................................................................................... 32 4.3 Aanbeveling................................................................................................................................... 34 5. Literatuur.............................................................................................................................................. 35 6. Begrippenlijst ....................................................................................................................................... 37 Bijlagen .................................................................................................................................................... 39 Bijlage 1: Key-words literatuurstudie, aantal proefpersonen per artikel .............................................. 39 Bijlage 2: Interview werkveld ............................................................................................................... 40 Bijlage 3: Begeleidende brief voor diëtisten ........................................................................................ 41 Bijlage 4: Screeningslijst voor diëtisten ............................................................................................... 42 Bijlage 5: 10 vragen over de bruikbaarheid van de screeningslijst ..................................................... 44
M. Albrink en M.S. Boegem
4
Eetstoornis bij obesitas
Inleiding Deze afstudeeropdracht is verworven door Maaike Albrink. Zij heeft contact opgenomen met Rivierduinen (centrum voor gezondheidszorg) te Leidschendam, om een afstudeerproject te krijgen met betrekking tot eetstoornissen. Via Rivierduinen is zij in contact gekomen met de opdrachtgevers van dit project. Gezien de omvang van dit project, konden er 2 studenten aan deze opdracht werken. Al voordat wij aan de opleiding Voeding en Diëtetiek begonnen waren wij erg geïnteresseerd in de reden waarom mensen een eetstoornis ontwikkelen. Waarom eten Anorexia Nervosa patiënten zo weinig mogelijk als ze maar kunnen en waarom eten weer anderen in een korte tijd een enorme hoeveelheid voedsel? Verder vonden wij de opdracht interessant, omdat tijdens de studie het onderwerp ‘eetstoornissen’ summier aan bod is gekomen. Diëtisten krijgen veel te maken met obesitas patiënten die willen afvallen. Uit onderzoek van de Gezondheidsraad is gebleken dat ongeveer een kwart van deze patiënten een eetbuistoornis heeft volgens de DSM-IV criteria (1). Bij gewichtsreductieprogramma’s blijken personen met een eetbuistoornis bij obesitas het niet veel slechter te doen dan obesen zonder eetbuistoornis. Zij hebben echter wel een veel grotere kans om terug te vallen (2). Uit het proefschrift van Werrij is gebleken dat het toevoegen van cognitieve therapie aan de gangbare gedragstherapeutische behandeling voor obesitas bij mensen met obesitas terugval kon voorkomen (3). Deze afstudeeropdracht is geschreven in opdracht van werkgroep ‘Voedingsinterventie Eetstoornissen’ (VIE) onder begeleiding van Tiny Geerets en Esther Miltenburg. De aanleiding van deze afstudeeropdracht is het artikel ‘Obesitas in de diëtistenpraktijk’, dat in het ‘Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten’ (April 2005) staat gepubliceerd van Miltenburg, Hornsveld en Geerets (2). In dit artikel, worden naar aanleiding van een literatuurstudie 7 risicofactoren genoemd die zouden kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Deze risicofactoren zijn: 1: Preoccupatie met gewicht en uiterlijk; 2: Onrealistische verwachting t.a.v het streefgewicht; 3: Lijnverleden; 4: Aanwezigheid van eetbuien en/of verstoord eetpatroon; 5: Verstoring psychosociaal functioneren; 6: Emotioneel eetgedrag en 7: BMI 40+. In de conclusie van het artikel van Miltenburg en collega’s wordt geadviseerd om een screeningslijst te ontwikkelen waarmee de diëtistische diagnose vastgesteld kan worden van een mogelijke eetstoornis bij obesitas (2). Op dit moment bestaat er voor een diëtist nog geen vragenlijst om na te gaan of er aanwijzingen zijn voor een eetstoornis bij obesitas. Huidige vragenlijsten die regelmatig in de diëtistenpraktijk worden gebruikt zoals de Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE) onderscheiden bijvoorbeeld verschillende ‘typen’ eters, maar geen eetstoornissen (4). Uit recent onderzoek is gebleken dat depressie mogelijk een aparte, 8ste risicofactor is (5). Na het lezen van het artikel van Miltenburg en collega’s, blijkt dat het belangrijk is om een eetstoornis bij obesitas te onderscheiden door middel van een screeningslijst op basis van de 8 risicofactoren. Probleemstelling In de diëtistenpraktijk wordt bij de aanmelding/intake een eetstoornis vaak niet herkend. In het artikel van Miltenburg en collega’s wordt geconcludeerd dat een algemeen geaccepteerd diagnostisch instrument een voorwaarde is om een eetstoornis te herkennen. Hier dient meer onderzoek naar gedaan te worden. Er zijn vele varianten en tussenvormen van diagnostische instrumenten waarbij goede gevalideerde meetmethoden voor het herkennen van (determinanten van) eetstoornissen bij obesitas patiënten ontbreken. Hierdoor wordt het voor de diëtist zeker niet gemakkelijk om een juiste diagnose te stellen (2).
M. Albrink en M.S. Boegem
5
Eetstoornis bij obesitas
Doel Het doel van deze afstudeeropdracht is om een uitgebreide literatuurstudie te doen om te onderzoeken of er in de afgelopen 5 jaar onderzoeksresultaten zijn geleverd die een onderbouwing geven ter ondersteuning van de theorie van de 8 risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Het uiteindelijke doel is een screeningslijst te ontwikkelen voor diëtisten op basis van de 8 risicofactoren en deze te testen op bruikbaarheid in de praktijk. Hoofdstuk indeling In hoofdstuk 1 wordt uitgelegd wat wordt verstaan onder obesitas, eetstoornis en eetbuistoornis. Om na te gaan of er meer recent bewijs is over de hypothese van de 8 risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas, hebben wij een literatuurstudie uitgevoerd. In hoofdstuk 1 ‘Literatuurstudie’ worden de resultaten weergegeven. Bij instellingen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van patiënten met eetstoornissen hebben wij telefonische interviews afgenomen. Dit is gedaan om een indruk te krijgen van het gebruik van de bestaande vragenlijsten die in de praktijk worden gebruikt ter ondersteuning van de diagnose van eetstoornissen bij patiënten met obesitas. Daarnaast om een indruk krijgen van de bruikbaarheid van deze vragenlijsten. De resultaten worden weergegeven in hoofdstuk 2 ‘Resultaten interview werkveld’. Naar aanleiding van de literatuurstudie hebben wij een screeningslijst ontwikkeld voor diëtisten op basis van de 8 risicofactoren. De literatuurstudie was bij het ontwikkelen van de screeningslijst nog niet helemaal afgerond. Wij zijn eerder begonnen met het ontwikkelen en pre-testen van de screeningslijst vanwege onze tijdsplanning. De screeningslijst hebben wij in de praktijk getest op bruikbaarheid. De resultaten van het ontwikkelen van de screeningslijst en de pre-test worden weergegeven in hoofdstuk 3 ‘Screeningslijst’. In hoofdstuk 4 ‘Conclusie en discussie’ wordt een algemene conclusie en discussie van de gehele afstudeeropdracht gegeven. De gebruikte literatuur wordt in hoofdstuk 5 ‘Literatuur’ weergegeven. De begrippenlijst is in hoofdstuk 6 ‘Begrippenlijst’ opgenomen. Bijlagen zijn in het hoofdstuk ‘Bijlagen’ opgenomen.
M. Albrink en M.S. Boegem
6
Eetstoornis bij obesitas
1. Literatuurstudie 1.1 Inleiding Obesitas Men spreekt van obesitas wanneer een persoon een teveel aan lichaamsvet heeft en daarmee een ernstige mate van overgewicht bereikt. In de klinische setting wordt ‘body mass index’ (BMI), ook wel ‘Quetelet-index’ genoemd, het meest gebruikt als maat voor volwassenen (6). De BMI wordt gebruikt om een schatting van het gezondheidsrisico van het lichaamsgewicht te maken. De BMI is geen maat voor het percentage lichaamsvet maar vertoont een relatie met de hoeveelheid lichaamsvet (7). De BMI wordt berekend door het gewicht te delen door de lengte in het kwadraat (kg/m2). De World Health Organisation (WHO) heeft een indeling gemaakt voor 4 gewichtsklassen bij overgewicht en obesitas. Hoe hoger de gewichtsklasse, hoe groter de gezondheidsrisico’s (zie tabel 1). Personen met morbide obesitas hebben de grootste kans op mortaliteit en morbiditeit (6). Tabel 1: Definities van gewichtsklassen bij overgewicht en obesitas bij volwassenen (6) BMI Normaal gewicht 18,5-24,9 Overgewicht (graad 1) 25,0-29,9 Matige obesitas (graad 2) 30,0-34,9 Ernstige obesitas (graad 2) 35,0-39,9 Morbide obesitas (graad 3) >40 Van de volwassen Nederlanders heeft 40% overgewicht. Hiervan heeft ongeveer een kwart obesitas (1). Naar verwachting zal in 2015, 15-20% van de volwassenen in Nederland obees zijn. Genetische factoren spelen een rol bij het ontstaan van overgewicht en obesitas, evenals psychologische en sociale factoren. Toch lijkt de invloed van omgevingsfactoren van doorslaggevende betekenis te zijn. De Gezondheidsraad meldt dat de gestegen prevalentie van overgewicht en obesitas moet worden toegeschreven aan een toenemende bewegingsarmoede, in combinatie met een relatieve overconsumptie (1). De behandeling van obesitas moet in eerste instantie gericht zijn op een gering blijvend gewichtverlies (ca. 10%). Met dit relatief geringe gewichtsverlies kan al een belangrijke gezondheidswinst worden behaald aldus de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad geeft aan dat het belangrijkste probleem bij de huidige behandeling van obesitas een meestal niet blijvend bereikt gewichtsverlies is (1). Giusti en collega’s schreven naar aanleiding van onderzoek, dat ongeveer 75% van de personen binnen een jaar na het volgen van een dieet weer aankomt tot het gewicht waarmee zij aan het dieet begonnen (8).
Bij gewichtsreductieprogramma’s blijken personen met een eetbuistoornis bij obesitas het niet veel slechter te doen dan obesen zonder eetbuistoornis. Zij hebben echter wel een veel grotere kans om terug te vallen (8). Miltenburg en collega’s geven aan dat diëtisten alert moeten zijn op de mogelijke aanwezigheid van een eetstoornis bij obesitas patiënten (2). Het herkennen van een eetstoornis bij obese patiënten is een van de eerste stappen bij de behandeling van obesitas, omdat hierdoor de mogelijkheid ontstaat om te kiezen voor de best passende specifieke therapie (zoals cognitieve gedragstherapie, psychotherapie, zelf hulp programma’s e.d.) (8). Eetstoornissen Een eetstoornis is een stoornis met een afwijkend eetpatroon en ontevredenheid over uiterlijk en gewicht. Er zijn verschillende vormen van eetstoornissen (zie tabel 2) (9, 10). Een eetstoornis is een ernstige ziekte die vaak een chronisch beloop heeft. Van de psychiatrische ziektebeelden hebben eetstoornissen de hoogste mortaliteit (11). Vandereycken stelt voor om een onderscheid te maken tussen ‘typische’ en ‘atypische’ eetstoornissen. Typische eetstoornissen hebben als kenmerk een sterke preoccupatie met lichaamsomvang en gewicht. Daarnaast gaat het om een gestoord eetpatroon dat leidt tot uitgesproken ondergewicht (Anorexia Nervosa), min of meer normaal gewicht (Boulimia Nervosa) of overgewicht (12). Atypische eetstoornissen vertonen belangrijke gelijkenissen met de typische eetstoornissen, maar beantwoorden niet volledig aan alle gestelde criteria (12).
M. Albrink en M.S. Boegem
7
Eetstoornis bij obesitas
Tabel 2: verschillende vormen van eetstoornissen (10, 12) Anorexia Nervosa - beperkend subtype - eetbuien-purgerend subtype Boulimia Nervosa - purgerend subtype - niet-purgerend subtype Eetstoornissen niet anderszins - onder andere Binge eating disorder/eetbuistoornis omschreven (NAO) - Zie toelichting Toelichting: Eetstoornissen niet anderszins omschreven (NAO) Bij deze groep ontbreken 1 of meer kenmerken van de typische eetstoornissen, waardoor de diagnostische kenmerken van Anorexia of Boulimia Nervosa niet van toepassing zijn. Het klinische beeld hoeft echter niet minder ernstig te zijn. In een aantal gevallen kan deze eetstoornis zich ontwikkelen tot een volledig beeld van Anorexia of Boulimia Nervosa. Het kan ook zijn dat de patiënt "genezen" is van Anorexia of Boulimia Nervosa, maar nog wel een aantal kenmerken heeft van de diagnose eetstoornis niet anderszins omschreven. Binnen deze diagnose zijn te onderscheiden de atypische eetstoornissen: - Met preoccupatie: sterk begaan met lichaamsomvang en/of gewicht, maar geen volledig beeld van Anorexia of Boulimia Nervosa. - Zonder preoccupatie: weinig of niet begaan met lichaamsomvang en/of gewicht, maar overigens Anorexia of Boulimia Nervosa, zoals bij een eetbuistoornis. De indeling van eetstoornissen vormt een continuüm (zie figuur 1). Dit continuüm geeft aan dat stoornissen elkaar vaak overlappen. Ook kunnen er verschuivingen ontstaan naar verloop van tijd. Anorexia Nervosa patiënten van het beperkende type kunnen soms overgaan in een vorm met eetbuien en braken en/of laxeren, waardoor deze eetstoornis meer kan gaan lijken op Boulimia Nervosa (12). Vandereycken geeft op basis van dit continuüm aan dat het belangrijk is om eetstoornissen beter te beschouwen als dynamische momentopnames, die aan verandering onderhevig zijn (12). Figuur 1: Continuüm van eetstoornissen: van extreem mager tot zwaarlijvig (12)
Ondergewicht
I
II
Overgewicht
III
IV
V
I=anorexia nervosa, beperkende type II=anorexia nervosa, eetbuien-purgerende type III= boulimia nervosa IV= eetbuistoornis V= overeten/overgewichtsstoornis Er bestaat nog verwarring over de diagnostische omschrijving van de combinatie van eetstoornis met overgewicht. In de DSM-IV zijn voorlopig criteria opgesteld voor Binge Eating Disorder of eetbuistoornis. Binge Eating Disorder/eetbuistoornis valt voorlopig niet onder de kenmerken van een ‘typische’ eetstoornis, waardoor deze belandt in de groep ‘atypische’ eetstoornissen (12). In de praktijk blijkt dat de grootste categorie patiënten met eetstoornissen die in de praktijk worden gezien, vallen onder de diagnostische restgroep: eetstoornissen niet anderszins omschreven (13). Wanneer wij de term eetstoornis noemen in dit verslag, bedoelen wij: Eetstoornissen niet anderszins omschreven, waaronder eetbuistoornis of Binge Eating Disorder valt. Bij onze literatuurstudie hebben wij ons gericht op Binge Eating Disorder ook wel eetbuistoornis genoemd. Er zijn geen key-words opgesteld voor de eetstoornissen die in de restgroep van de eetstoornissen niet
M. Albrink en M.S. Boegem
8
Eetstoornis bij obesitas
anderszins omschreven van de DSM-IV vallen. Dit omdat er hiervoor in de DSM-IV geen duidelijke criteria zijn vastgesteld. Daarom zal hiervan weinig wetenschappelijke literatuur te vinden zijn. Bij wetenschappelijke onderzoeken wordt namelijk meestal onderzoek gedaan naar eetstoornissen die strak zijn afgebakend door middel van diagnostische criteria. Binge Eating Disorder/ Eetbuistoornis Naar mate de prevalentie van obesitas stijgt, neemt de prevalentie van Binge Eating Disorder toe (14). Het Kenniscentrum Eetstoornissen geeft aan dat er tot op heden slechts 1 kwalitatief goede studie bekend is naar de prevalentie van Binge Eating Disorder onder de algemene bevolking. Deze Australische studie vond een prevalentie voor de eetbuistoornis volgens de DSM-IV criteria van 1% onder de bevolking. Toegepast op de Nederlandse situatie zou dit betekenen dat er op 1 januari 2001 bijna 160.000 patiënten met de eetbuistoornis in Nederland waren (15). Dat er zo weinig bekend is over de prevalentie van de eetbuistoornis komt doordat wel goed vast staat aan welke criteria de patiënten moeten voldoen, maar de criteria zijn voor meerdere uitleg vatbaar (15). De diagnose Binge Eating Disorder kan aan de hand van de DSM-IV criteria worden vastgesteld (zie tabel 3). Binge Eating Disorder staat niet als afzonderlijk beschreven eetstoornis in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders DSM-IV 1994, maar staat wel beschreven in de bijlage als stoornis waar nog verder onderzoek naar moet worden verricht (2). Sindsdien zijn er veel onderzoeken verricht, maar is er nog steeds veel discussie rond de criteria van de DSM-IV voor Binge Eating Disorder (2, 16). Op dit moment wordt nog steeds gewacht op de nieuwe DSM-IV criteria en tot die tijd worden de criteria van 1994 gehandhaafd. Tabel 3: DSM-IV criteria (12) A Herhaalde episodes van eetbuien, gekarakteriseerd door volgende kenmerken: - het binnen een beperkte tijd (bijvoorbeeld 2 uur) eten van een hoeveelheid voedsel die beslist groter is dan wat de meeste mensen in eenzelfde periode en onder dezelfde omstandigheden zouden eten; - een gevoel de beheersing over het eten tijdens deze periode kwijt te zijn (bijvoorbeeld het gevoel dat men niet kan stoppen met eten of zelf kan bepalen wat of hoeveel men eet). B De eetbuien hebben ten minste 3 van de volgende kenmerken: - sneller dan normaal eten; - dooreten totdat men zich onbehaaglijk vol voelt; - grote hoeveelheden voedsel eten terwijl men zich niet hongerig voelt; - alleen eten omdat men zich schaamt voor de hoeveelheid; - zich walgelijk, somber of schuldig voelen na het overeten. C Aanzienlijke spanning over de eetbuien D De eetbuien komen gemiddeld ten minste 2 dagen per week gedurende 6 maanden voor. E De stoornis komt niet voor tijdens anorexia nervosa of boulimia nervosa. Bij deze criteria valt op, dat er nergens sprake is van overgewicht. Een persoon die gedurende 6 maanden minimaal 2 dagen per week eetbuien heeft en geen directe maatregelen heeft getroffen om het gewicht te reduceren, zal waarschijnlijk in gewicht aankomen (16). Voor de diëtist is het moeilijk de diagnose Binge Eating Disorder/eetbuistoornis te stellen. De diagnose is alleen maar vast te stellen door zeer zorgvuldig onderzoek te verrichten (2). Binge Eating Disorder wordt gezien als een atypische variant van Boulimia Nervosa. De criteria voor Binge Eating Disorder zijn afgeleid van Boulimia Nervosa (16). Net zoals Binge Eating Disorder patiënten zal een patiënt met Boulimia Nervosa geregeld eetbuien hebben die gepaard gaan met controleverlies en na afloop zal de patiënt hierover schuldgevoelens hebben. Maar een belangrijk verschil is dat een patiënt met Binge Eating Disorder in tegenstelling tot patiënten met Boulimia Nervosa niet compenseren door te braken, vasten of het gebruik laxantia en/of diuretica. Een tweede verschil is dat patiënten met Binge Eating Disorder vaak een gewichtsprobleem hebben. Binge Eating Disorder patiënten hebben meestal obesitas. Boulimia Nervosa patiënten hebben over het algemeen een normaal gewicht door het compensatie gedrag (17). Een verschil dat niet duidelijk omschreven is, maar dat wel vaak in de praktijk gezien wordt is dat de eetbuien van Boulimia Nervosa patiënten een redelijk duidelijk einde kennen, waarna de personen de eetbui gaan compenseren, de
M. Albrink en M.S. Boegem
9
Eetstoornis bij obesitas
eetbuien van Binge Eating Disorder patiënten kennen meestal geen duidelijk einde, bijvoorbeeld door te braken (16). Zoals in het artikel van Miltenburg en collega’s wordt geconcludeerd, is een algemeen geaccepteerd diagnostisch instrument een voorwaarde om een eetstoornis te herkennen. Er zijn op dit moment vele varianten en tussenvormen van diagnostische instrumenten waarbij goede gevalideerde meetmethoden voor het herkennen van (determinanten van) eetstoornissen bij obesitas patiënten ontbreken. Hierdoor wordt het voor de diëtist zeker niet gemakkelijk om een juiste diagnose te stellen (2). Miltenburg en collega’s concluderen dat er meer onderzoek gedaan dient te worden naar de risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas en een manier waarop de diëtist een eetstoornis bij obesitas kan herkennen (2).
1.2 Doel Het doel van de literatuurstudie was om te onderzoeken of er in de afgelopen 5 jaar onderzoeksresultaten zijn geleverd die een onderbouwing geven ter ondersteuning van de hypothese van de 7 risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas, die in het artikel van Miltenburg en collega’s worden genoemd (2). Daarnaast is er naar literatuur gezocht die ondersteunt dat depressie als een risicofactor voor een eetstoornis bij obesitas kan worden gezien.
1.3 Methoden Om de juiste literatuur te vinden voor de literatuurstudie zijn er allereerst key-words opgesteld (zie bijlage 1). Er is gezocht naar literatuur in het databasebestand PubMed. De gevonden literatuur waarvoor betaald moest worden is opgevraagd via het Kenniscentrum Eetstoornissen te Leidschendam en bij de opdrachtgever. Wij hebben criteria opgesteld waaraan de artikelen moesten voldoen om tot een selectie van artikelen te komen waar we het meeste rendement uit konden halen. Inclusie criteria -
Alle artikelen gepubliceerd vanaf 5 jaar geleden; Onderzoeken waarbij mensen zijn onderzocht; Nederlands- en Engelstalige artikelen.
Bij het beoordelen van de artikelen is er gelet op de betrouwbaarheid van de onderzoeken. Hierbij is er gebruik gemaakt van de ‘Checklist wetenschappelijke artikelen lezen’ (18). Er is gezocht in PubMed door middel van de keywords zoals in bijlage 1 vermeld. Na de titelhits te screenen hebben wij in totaal 73 abstracts gelezen. Deze hebben wij gescreend op bruikbaarheid voor de onderbouwing van de risicofactoren, waarna wij 33 artikelen helemaal gelezen hebben. In totaal zijn er 20 wetenschappelijke onderzoeksverslagen gelezen om een mogelijke onderbouwing op de 8 risicofactoren te kunnen geven (zie bijlage 1).
1.4 Resultaten In de literatuur is met behulp van de opgestelde key-words gezocht naar de 8 risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Hieronder worden de resultaten per risicofactor weergegeven. 1. Preoccupatie met gewicht en uiterlijk Uit onderzoek van Nauta (2001) is gebleken dat obesen met én zonder eetbuistoornis zich veel zorgen maken over hun gewicht, hun lichaam en hun eetgedrag. De obesen met een eetbuistoornis maken zich echter significant meer zorgen en koppelen dit bovenmatig aan hun zelfwaardering en een negatief zelfbeeld. Obesitaspatiënten die geen eetbuistoornis hebben voelen zich toch gezien als persoon en waardevol voor het werk, gezin e.d. Obesitaspatiënten met een eetbuistoornis koppelen het negatieve lichaamsbeeld wel aan een negatief zelfbeeld (2).
M. Albrink en M.S. Boegem
10
Eetstoornis bij obesitas
Om na te gaan of de verwachting dat preoccupatie met gewicht en uiterlijk een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas zijn er 4 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. In een onderzoek van Rieger en collega’s werd een onderbouwing van de hypothese dat personen met Binge Eating Disorder mogelijk meer gepreoccupeerd zijn met hun gewicht en uiterlijk dan mensen zonder Binge Eating Disorder gevonden. In dit onderzoek werden 108 obese personen met en zonder Binge Eating Disorder, die hulp zochten voor hun obesitas of Binge Eating Disorder vergeleken op kwaliteit van leven. De groep obesen met Binge Eating Disorder voldeden aan de criteria voor Binge Eating Disorder van de DSM-IV. De kwaliteit van leven van deze 2 groepen onderzoekspersonen werd onderzocht door middel van een vragenlijst naar de invloed van gewicht op de kwaliteit van leven (de IWQOL-Lite). De IWQOL-Lite is een vragenlijst die het effect meet van overgewicht op 5 punten van kwaliteit van leven. Deze punten zijn: werk (impact van het gewicht op het werk), sociale angst (negatieve reacties van anderen op het gewicht en sociale activiteiten die belemmerd worden door het gewicht), seksleven (beperkingen vanwege het gewicht op het seksleven), fysiek functioneren (impact van het gewicht op de gezondheid en mobiliteit) en eigenwaarde (de mate waarin de persoon zijn eigenwaarde lager schat door zijn/haar gewicht). Uit een vergelijking tussen obesitas patiënten met Binge Eating Disorder en obesitas patiënten zonder Binge Eating Disorder werd gevonden dat obese personen met Binge Eating Disorder een significant grotere vermindering van kwaliteit van leven hebben in vergelijking met obese personen zonder Binge Eating Disorder. Deze onderzoeksresultaten zijn een ondersteuning voor de verwachting dat preoccupatie met gewicht en uiterlijk een risicofactor is voor het hebben van Binge Eating Disorder bij obesitas (19). Wardle en collega’s hebben onderzoek gedaan naar de samenhang tussen ontevredenheid over het lichaam en eetbuien, en de indirecte rol van lijnen en depressie bij obese vrouwen. De 69 onderzoekspersonen waren volwassen en hadden minimaal een BMI van 28. Eetbuien werden onderzocht met de Binge Eating Scale. De onderzoekspersonen deden mee aan een gewichtsreducerende behandeling. De gegevens die voorafgaande aan dit onderzoek waren verzameld lieten zien dat vrouwen die minder tevreden waren met hun figuur een hogere score hadden voor eetbuien en dat dit effect onafhankelijk was van leeftijd of lichaamsgewicht. Analyses lieten zien dat vrouwen van wie hun ontevredenheid over hun lichaam het meeste afnam tijdens de behandeling, de eetbuien het meest afnamen, het effect was onafhankelijk van gewichtsverandering. Het onderzoek van Wardle en collega’s ondersteunt risicofactor 1. Een nadeel van het onderzoek is echter dat Binge Eating Disorder niet aan de hand van de DSM-IV criteria is gediagnosticeerd (20). Het doel van het onderzoek van Kolotkin en collega’s was om te achterhalen of Binge Eating Disorder invloed heeft op de gewichtsgerelateerde kwaliteit van leven bij obese personen die behandeling zoeken om af te vallen. Daarnaast om de rol van psychologische symptomen, BMI, en demografische variabelen in relatie met Binge Eating Disorder en gewichtsgerelateerde kwaliteit van leven (werk, sociale angst, seksleven en eigenwaarde, beschreven zoals bij het onderzoek van Rieger en collega’s) te onderzoeken. De onderzoeksgroep bestond uit 317 vrouwen en 213 mannen. De gemiddelde BMI van de vrouwen was 37,1 en van de mannen 41,3. De diagnose van Binge Eating Disorder werd achterhaald door een zelfingevulde meting zonder bevestiging van een klinisch interview. Bij vergelijking van deelnemers met Binge Eating Disorder en zonder Binge Eating Disorder hadden de personen met Binge Eating Disorder een slechtere gewichtsgerelateerde kwaliteit van leven. Personen met Binge Eating Disorder die behandeling zochten om af te vallen rapporteerden lager gewichtsgerelateerde kwaliteit van leven op elk onderdeel ten opzichte van personen zonder Binge Eating Disorder. Het onderzoek van Kolotkin en collega’s ondersteunt deze risicofactor, alleen is hier het nadeel dat Binge Eating Disorder niet aan de hand van de DSM-IV criteria is gediagnosticeerd (21). De 302 vrouwen uit het onderzoek van Linde en collega’s hadden een gemiddelde BMI van 33,9 en een gemiddelde leeftijd van 46,7. Bijna 14% van de deelnemers voldeed aan de criteria van Binge Eating Disorder. Een hogere BMI aan het begin van het onderzoek hing samen met een negatiever lichaamsbeeld. Er wordt echter niet gekeken naar verschillen tussen mensen met Binge Eating Disorder en mensen zonder deze stoornis. Daarom kan bij dit onderzoek niet worden gezegd of het risicofactor 1 ondersteunt (22).
M. Albrink en M.S. Boegem
11
Eetstoornis bij obesitas
2. Onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht In het artikel van Miltenburg en collega’s (2005) wordt beschreven dat een beperkt gewichtsverlies zoals 10% leidt tot significante en langdurige verbeteringen met betrekking tot de bloedglucosewaarden, bloeddruk en cardiovasculaire risicofactoren, Ook in psychologisch opzicht leidt een beperkt gewichtsverlies tot verbeteringen in lichaamsbeeld, zelfvertrouwen en stemming. Miltenburg en collega’s omschreven naar aanleiding van hun literatuurstudie dat het streven bij de meeste obesen echter zelden 10% is en veel vaker 25 tot 40%. Het niet halen van het streefgewicht blijkt een risicofactor voor terugval te zijn. Het stellen van onhaalbare doelen wat betreft gewichtsverlies, hangt samen met overwaardering van het gewicht en uiterlijk; men verwacht erg veel van het gewichtsverlies (2). Om na te gaan of de hypothese dat een onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas zijn er 2 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. De onderzoeksgroep van Giusti en collega’s bestond uit 110 vrouwen met een gemiddelde BMI van 34,6 bij de groep zonder eetstoornissen en een gemiddelde BMI van 39,8 bij de groep met Binge Eating Disorder. Binge Eating Disorder werd gediagnosticeerd volgens de DSM-IV criteria. Het bleek dat het gewenste gewichtsverlies bij de personen met Binge Eating Disorder (31% van het gewicht) hoger was dan bij de onderzoekspersonen zonder eetstoornissen (24% van het gewicht). Uit het onderzoek van Giusti en collega’s blijkt dat er wellicht ondersteuning bestaat voor deze risicofactor. Het bleek dat de personen met Binge Eating Disorder een groter gewenst gewichtsverlies hadden (8). Uit literatuuronderzoek van Wamsteker bleek dat het hebben van hooggespannen verwachtingen ten aanzien van de uitkomst van de gewichtsverliezende behandeling, geassocieerd is met minder gewichtsverlies. Hooggespannen verwachtingen en onrealistische doelen voor gewichtsverlies zijn vaker gevonden als belemmerende factoren bij de behandeling van obesitas. De doelstelling van hulpverleners is gericht op reductie van het gezondheidsrisico door een gewichtsvermindering van 10% (bij BMI bij aanvang tot 35) terwijl de verwachtingen van de patiënt vaak veel hoger zijn. Een nadeel van het onderzoek van Wamsteker is dat er niet vergeleken is tussen personen met een eetstoornis bij obesitas en personen met obesitas zonder eetstoornis. Daarom kan dit onderzoek niet de hypothese ondersteunen dat personen met een eetstoornis bij obesitas onrealistischere verwachtingen hebben ten aanzien van het streefgewicht vergeleken met personen met obesitas zonder eetstoornis (23). De onderzoekspersonen van het onderzoek van Linde en collega’s, zoals bij risicofactor 1 is beschreven, konden aangeven wat hun ideale gewicht en streefgewicht was. Dit staat voor respectievelijk de ideale BMI en de streef BMI. De BMI aan het begin van het onderzoek, de streef BMI en de ideale BMI verschilden significant. De streef BMI en de ideale BMI correspondeerden met een gewichtsverlies van respectievelijk 24% en 30%. Het hebben van eetbuien bij de onderzoekspersonen had geen significant verband met de streef BMI of de ideale BMI. Er wordt niet vermeld of het gaat om personen die voldoen aan de DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder, of om personen die eetbuien hebben maar niet aan alle DSM-IV criteria voldoen. Uit het onderzoek van Linde en collega’s zijn geen belangrijke verschillen gebleken tussen onderzoekspersonen met Binge Eating Disorder en personen zonder deze eetstoornis. Dit onderzoek ondersteunt niet de hypothese dat een onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (22). 3. Lijnverleden Uit de literatuurstudie van Miltenburg en collega’s blijkt dat een eetbuistoornis vaker voorkomt naarmate mensen vaker een afvalpoging hebben gedaan (2). Om na te gaan of de verwachting dat een lijnverleden een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas zijn er 5 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. Uit onderzoek van Giusti en collega’s, beschreven bij risicofactor 2, bleek dat een lijnverleden en een instabiel gewicht, gekarakteriseerd door meer dan 5 afvalpogingen bij patiënten met een BMI vanaf 35 een goede voorspeller van een eetbuistoornis. De aanwezigheid van een eetbuistoornis verdubbelde van
M. Albrink en M.S. Boegem
12
Eetstoornis bij obesitas
17% (bij de mensen die minder dan 5 afvalpogingen hadden gedaan) tot 40% (bij de mensen die meer dan 5 afvalpogingen hadden gedaan.) Bij de obesen met een BMI lager dan 35 nam de aanwezigheid van een eetbuistoornis toe van 8% (bij de mensen die minder dan 5 afvalpogingen hadden gedaan) tot 24% (bij de mensen die meer dan 5 afvalpogingen hadden gedaan). Uit dit onderzoek blijkt dat lijnen een voorspeller kan zijn van Binge Eating Disorder (8). De resultaten uit onderzoek van Wardle en collega’s, genoemd bij risicofactor 1 blijkt dat een combinatie van een hoge mate van lijnen en een hoog niveau van depressie samenhing met het hebben van eetbuien, maar er was geen significante correlatie tussen eetbuien en lijnen. Het onderzoek van Wardle en collega’s ondersteunt risicofactor 3 niet (20). Wadden en collega’s hebben een onderzoek gedaan, waarbij geprobeerd werd om aan te tonen dat lijnen eetbuien uitlokt bij personen die vóór het onderzoek geen last hadden van eetbuien. Een groep van 123 obese volwassen vrouwen zonder eetstoornissen werd verdeeld in 3 groepen. Groep 1 kreeg een 1000 kcal/d dieet met o.a. maaltijdvervangers en vanaf week 14 kregen zij 1200-1500 kcal/d. Groep 2 kreeg een 1200-1500 kcal/d gebalanceerd dieet en groep 3 mocht niet diëten, maar kreeg wel advies mee. De behandeling duurde 40 weken, en de follow-up was in week 65. Op geen enkel moment bij de follow-up of behandeling voldeed een deelnemer aan de criteria van Binge Eating Disorder. Bij aanvang van het onderzoek had geen van de onderzoekspersonen eetbuien. Na week 20 waren er enkele gevallen van eetbuien, maar er waren geen significante verschillen te vinden. In week 28 werd wel een significant verschil gezien. In groep 1 waren 4 deelnemers met een eetbui en een deelnemer met 2 eetbuien in de voorafgaande 28 dagen. Bevindingen uit dit onderzoek veronderstelden dat het dieet van groep 1 waarschijnlijk geen klinisch significante eetstoornis bij personen kan ontwikkelen die vrij zijn van zulke complicaties voorafgaande aan een behandeling. Uit het onderzoek van Wadden en collega’s blijkt op 1 moment in de studie dat het aantal eetbuien significant verschilt vergeleken met de 2 andere groepen. Maar verder zijn er geen belangrijke uitkomsten in dit onderzoek (24). Uit onderzoek van Pinaquy en collega’s waarbij 169 volwassen vrouwen met overgewicht en obesitas werden bestudeerd, werd bij 40 vrouwen Binge Eating Disorder geconstateerd en bij 129 niet. Bijna een kwart van de vrouwen bleek dus een eetstoornis bij obesitas te hebben. Het voorkomen van Binge Eating Disorder werd onderzocht door gebruik te maken van de herziene vragenlijst voor Eet- en Gewichtpatronen (Spitzer en collega’s) en een interview. De diagnose voldeed aan de DSM-IV criteria. In dit onderzoek bleek er geen verschil in lijngericht eetgedrag te zijn bij de onderzoekspersonen met en zonder Binge Eating Disorder. Er is echter niet gekeken naar het lijnverleden. Dit onderzoek ondersteunt deze risicofactor niet (25). 4. Aanwezigheid van eetbuien en/of een verstoord eetpatroon Uit de literatuurstudie van Miltenburg en collega’s bleek dat obese personen met een eetbuistoornis na een eetbui significant meer calorieën consumeerden dan obesen zonder eetbuistoornis, ook wanneer niet naar de eetbuien werd gekeken. Een verstoord eetgedrag kan zich uiten in het overslaan van maaltijden, eenzijdig en ongezond eten, veelvuldige pogingen tot lijnen en/of eetbuien, impulsiviteit en ongeremdheid in het eten. Hoe meer kenmerken bij een patiënt aanwezig zijn, hoe groter de kans is op een eetstoornis (2). Om na te gaan of de verwachting dat de aanwezigheid van eetbuien en/of een verstoord eetpatroon een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas zijn er 5 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. Bij risicofactor 2 ‘Onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht’ en 3 ‘Lijnverleden’ is de studie van Giusti en collega’s gebruikt. Lijnen zou mogelijk een vorm van verstoord eetgedrag kunnen zijn. Uit dit onderzoek blijkt dat een lijnverleden een goede voorspeller was van het hebben van Binge Eating Disorder. Binge Eating Disorder was gediagnosticeerd volgens de DSM-IV criteria. Dit onderzoek ondersteunt de hypothese dat het hebben van een verstoord eetpatroon de kans op Binge Eating Disorder vergroot (8).
M. Albrink en M.S. Boegem
13
Eetstoornis bij obesitas
Uit onderzoek van Pinaquy en collega’s, genoemd bij risicofactor 3, blijkt dat de onderzoekspersonen met Binge Eating Disorder hogere scores hadden van extern eten dan onderzoekspersonen zonder Binge Eating Disorder. Extern eten kan een vorm zijn van verstoord eten, wanneer men externe prikkels niet kan weerstaan en als gevolg van deze prikkels meer eet dan nodig is. Dit onderzoek ondersteunt risicofactor 4 (25). Uit onderzoek van Wardle en collega’s, zoals genoemd bij risicofactor 1 blijk dat de combinatie van een hoge mate van lijnen en een hoog niveau van depressie samenhing met het hebben van eetbuien.Dit onderzoek ondersteunt deze risicofactor. Het bleek dus dat het eetpatroon bij de onderzoekspersonen verstoord was (20). De onderzoekspopulatie van Bellisle en collega’s bestond uit 2509 deelnemers met een BMI lopend van 15 tot 87. Uit dit onderzoek bleek dat hoe hoger de BMI was, des te vaker er sprake was van een beperking van eten en ontremming bij de mannen. En hoe hoger de BMI bij de vrouwen was, des te vaker er sprake was van ontremming, maar niet van een beperking van eten. In dit onderzoek is echter niet gekeken naar het voorkomen van Binge Eating Disorder, daarom ondersteunt dit onderzoek de hypothese dat een verstoord eetpatroon de kans op het hebben van Binge Eating Disorder vergroot niet (26).
De deelnemers van het onderzoek van Peterson en collega’s waren uit 84 vrouwen die voldoen aan de DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder. De onderzoekspersonen werden verdeeld in 2 typen van Binge Eating Disorder. Het MOOD subtype staat voor een stemmingsstoornis. Het SUD subtype staat voor een alcohol/drugsmisbruik stoornis. 34,5% van de deelnemers had een geschiedenis van MOOD en SUD. 71,4% van de personen werd geclassificeerd in de MOOD subtype. De overgebleven 28,6% werd toegewezen tot de niet-MOOD subtype. De bevindingen suggereren dat het MOOD subtype geassocieerd wordt met minder lijngedrag. 46,4% hoorde in de SUD subtype en 53,6% in de niet-SUD subtype. Van de deelnemers had 34,5% een geschiedenis van MOOD en SUD. Uit het onderzoek bleek dat personen met én MOOD én SUD meer eetbuien rapporteerden. Dit onderzoekt duidt aan dat mensen met een geschiedenis van MOOD of SUD een ernstige vorm kunnen hebben van Binge Eating Disorder (27). 5. Verstoring psychosociaal functioneren Miltenburg en collega’s omschreven naar aanleiding van hun literatuuronderzoek dat obesitas invloed kan hebben op de normale dagelijkse routine, het beroepsmatig functioneren (werk, studie) en relaties met anderen. Daarnaast blijkt de verstoring van het psychosociaal functioneren voor obese patiënten met een eetstoornis groter dan voor obese patiënten zonder eetstoornis. Binge Eating Disorder patiënten hebben 3 keer zo vaak een comorbide psychiatrische stoornis, zoals een depressie of een angststoornis, dan obesen zonder eetstoornis. Een eetstoornis gaat gepaard met fysieke en psychiatrische ziekten en met een verminderde kwaliteit van leven en sociaal functioneren. Dit zou voor de diëtistenpraktijk kunnen betekenen dat, naarmate het psychosociaal functioneren meer verstoord is, de kans op aanwezigheid van een eetstoornis verhoogd is (2). Om na te gaan of de verwachting dat het psychosociaal functioneren van patiënten met obesitas én een eetstoornis meer verstoord is dan bij patiënten met obesitas zonder eetstoornis zijn er 5 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. In het onderzoek van Rieger en collega’s, zoals beschreven bij risicofactor 1, vonden wij een onderbouwing van de hypothese dat het psychosociaal functioneren van obesen met een eetstoornis meer verstoord is dan het psychosociaal functioneren van obesen zonder eetstoornis. Uit een vergelijking tussen obesitas patiënten met Binge Eating Disorder en obesitas patiënten zonder Binge Eating Disorder werd gevonden dat obese personen met Binge Eating Disorder significant hoger scoorden op de subschalen werk, sociale angst, seksleven en eigenwaarde en de totale score van de IWQOL-Lite, dan personen zonder Binge Eating Disorder. Deze resultaten waren onafhankelijk van de BMI van de deelnemers. De resultaten geven een grotere vermindering van kwaliteit van leven aan bij obese personen met Binge Eating Disorder in vergelijking met obese personen zonder Binge Eating Disorder. Deze onderzoeksresultaten zijn een duidelijke ondersteuning voor de verwachting dat psychosociaal disfunctioneren een risicofactor is voor het hebben van Binge Eating Disorder bij obesitas (19).
M. Albrink en M.S. Boegem
14
Eetstoornis bij obesitas
Ook De Zwaan vond naar aanleiding van een literatuuronderzoek dat de meeste onderzoeken significant hogere niveau’s van algemene psychiatrische symptomatologie bij obese patiënten met Binge Eating Disorder dan bij obese patiënten zonder Binge Eating Disorder hebben gevonden. Daarnaast rapporteren obese patiënten met Binge Eating Disorder significant lagere eigenwaarde dan obese patiënten zonder Binge Eating Disorder. Bovenstaande onderbouwt de verwachting van Miltenburg en collega’s dat psychosociaal disfunctioneren een risicofactor zou kunnen zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (28). Het wetenschappelijke artikel van Greenberg en collega’s bevat resultaten van een uitgebreide wetenschappelijke literatuurstudie naar gewichtsreducerende operaties, gedragsveranderingen en geestelijke gezondheid waaronder de kwaliteit van leven en gedragsverandering. In totaal werden door Greenberg en collega’s 198 abstracts gevonden en werden 17 paper’s gedetailleerd nagelezen in een periode van 1980 tot 2004. In een van de artikelen werd een lager niveau van sociaal functioneren gevonden bij personen met eetbuien dan bij personen zonder eetbuien. Er wordt verder niet ingegaan op de mate van obesitas of de manier waarop Binge Eating werd gediagnosticeerd. Dit zou mogelijk een ondersteuning kunnen zijn van de hypothese dat verstoring van het psychosociaal functioneren een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Verder werd naar aanleiding van de literatuurstudie van Greenberg en collega’s een hoge incidentie gevonden van eetstoornissen, depressie, negatief lichaamsbeeld, en een lage kwaliteit van leven bij ernstig obese patiënten. Verschillende onderzoeken uit deze literatuurstudie wezen uit dat patiënten die in aanmerking komen voor gewichtsreducerende operaties veel psychologische stress op het werk en in sociale en intieme relaties ervaren. Dit geeft aan dat obesitas invloed heeft op de kwaliteit van leven en op het beroepsmatig functioneren. Er wordt helaas geen vergelijking gemaakt tussen patiënten met eetstoornissen en zonder eetstoornissen (29). In een onderzoek naar subtypes van eetstoornis patiënten gebaseerd op psychiatrische geschiedenis, van Peterson en collega´s, die wordt beschreven bij risicofactor 4, werd gevonden dat vrouwen die aan de DSM-IV criteria voldeden voor Binge Eating Disorder met stemmingsstoornissen hoger scoorden op de BDI (Beck’s Depression Inventory) en de HDRS (Hamilton Depression Rating Scale) dan Binge Eating Disorder patiënten zonder stemmingsstoornissen. Dit betekent dat zij meer depressieve symptomen vertoonden. Daarnaast vertoonden zij meer psychopathologie, hadden een lagere eigenwaarde, vaker een negatieve gemoedstoestand en hadden vaker ervaringen als trauma en mishandeling dan Binge Eating Disorder patiënten zonder stemmingsstoornissen. Binge Eating Disorder patiënten met stemmingsstoornissen rapporteerden vaker een angststoornis dan Binge Eating Disorder patiënten zonder stemmingsstoornissen. De Binge Eating Disorder patiënten met stemmingsstoornissen hebben frequenter eetbuien dan Binge Eating Disorder patiënten zonder stemmingsstoornissen. Het psychosociaal functioneren kan de frequentie van de eetbuien beïnvloeden (27). Deze resultaten geven aan dat patiënten met Binge Eating Disorder die daarnaast stemmingsstoornissen hebben, meer stress en comorbide psychopathologie hebben dan patiënten met Binge Eating Disorder zonder stemmingsstoornissen. Het betekent dat het hebben van stemmingsstoornissen bij Binge Eating Disorder een ernstigere vorm van Binge Eating Disorder aangeeft, waarbij de frequentie van overeten hoger is. Deze resultaten zijn geen ondersteuning van de hypothese dat een verstoord psychosociaal functioneren een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (27). Evenals andere onderzoeken hebben Kolotkin en collega’s, zie risicofactor 1, bij deelnemers met Binge Eating Disorder hogere niveau’s van depressie en psychologische symptomen gevonden dan personen zonder Binge Eating Disorder. Binge Eating Disorder werd vastgesteld door de DSM algoritme voor Binge Eating Disorder toe te voegen aan de QEWP-R (herziene vragenlijst naar eet- en gewichtpatroon). De onderzoekers hebben echter ondervonden dat andere factoren dan Binge Eating Disorder (zoals BMI, psychologische symptomen en demografische variabelen) mogelijk de samenhang tussen Binge Eating Disorder en kwaliteit van leven verklaren. Dit onderzoek ondersteunt daardoor niet de hypothese dat verstoord psychosociaal functioneren op een eetstoornis bij obesitas kan duiden (21). Uit onderzoek van Greenberg en collega’s, zoals hierboven beschreven, bleek de mate van angst en depressie 3 tot 4 keer hoger te zijn bij obesen in vergelijking met personen met een lager lichaamsgewicht. Dit is geen directe onderbouwing van verstoring van psychosociaal functioneren als risicofactor voor een eetstoornis, maar het geeft wel aan dat het psychosociaal functioneren van obesitas patiënten verstoord is (29).
M. Albrink en M.S. Boegem
15
Eetstoornis bij obesitas
6. Emotioneel eetgedrag Er wordt gesproken van emotioneel eten wanneer er wordt gegeten als reactie op een ingrijpende gebeurtenis of een moeilijke levensfase. In het artikel baseren Miltenburg en collega’s de theorie van emotioneel eetgedrag als risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas onder andere op een onderzoek van Byrne. Byrne ondervond dat vrouwen die emoties reguleren met eten een grotere kans hadden om na succesvol afvallen terug te vallen en weer aan te komen. Daarnaast gaf onderzoek van Kjelsas (2004) naar de aanleiding van eetbuien bij verschillende eetstoornispatiënten aan, dat door 69% van de mensen een depressief gevoel genoemd werd voorafgaand aan de eetbui (2). ‘de Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag’ (Van Strien, Frijters, Bergers en Defares) is ontwikkeld om het type eetgedrag vast te kunnen stellen. Gebaseerd op 3 theoretisch-psychologische invalshoeken onderscheidt de lijst 3 typen eters: lijngerichte, extern gerichte en emotionele eters. De diëtist kan met behulp van deze lijst emotioneel eten vaststellen. In februari 2005 is een nieuwe handleiding en verantwoording van de NVE gepubliceerd. In de verantwoording schrijft Van Strien dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er een verschil bestaat tussen 2 soorten emoties. Deze 2 soorten emoties hebben elk een eigen type eetgedrag tot gevolg. Diffuse emoties (eten wanneer je niets te doen hebt, je verveelt of rusteloos voelt) en duidelijk omschreven emoties. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste obese personen, in het bijzonder in situaties waarin diffuse emoties speelden, veel eten (4). Om na te gaan of de verwachting dat emotioneel eetgedrag een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas, zijn er 2 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. In ons literatuuronderzoek hebben we een artikel gevonden van Pinaquy en collega’s, ook beschreven bij risicofactor 3, die de relatie tussen alexithymia (het moeilijk kunnen beschrijven of herkennen van eigen gevoelens) en emotioneel eten, bij obese vrouwen die graag wilden afvallen, met of zonder Binge Eating Disorder onderzochten. In dit onderzoek werd bij 40 obese vrouwen Binge Eating Disorder geïdentificeerd en bij 129 obese vrouwen niet. De diagnose Binge Eating Disorder werd bevestigd door een getrainde onderzoeker volgens de DSM-IV criteria. De onderzoekspersonen vulden verschillende vragenlijsten in. Door een vergelijking te maken tussen de onderzoekspersonen met Binge Eating Disorder en de onderzoekspersonen zonder Binge Eating Disorder kwam naar voren dat emotioneel eten een significante voorspeller van Binge Eating Disorder is. In de groep obese vrouwen met Binge Eating Disorder bleek alexithymia de voorspeller van emotioneel eten. Ofwel, de obese vrouwen die moeilijkheden hebben met het herkennen en het communiceren van hun gevoelens, hebben de tendens te eten als respons op emoties. Deze gegevens ondersteunen de verwachting dat emotioneel eetgedrag een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (25). Een tweede artikel dat wij vonden ondersteunt ook de hypothese dat emotioneel eetgedrag een risicofactor zou kunnen zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Dit onderzoek had tot doel de frequentie van emotioneel overeten te onderzoeken, bij een onderzoeksgroep van patiënten met overgewicht en Binge Eating Disorder (29). 220 volwassenen met overgewicht die aan de DSM-IV criteria voldeden voor Binge Eating Disorder vulden de vragenlijst voor emotioneel overeten (EOQ) in. Deze vragenlijst bevat 6 onderdelen van emoties: angst, verdriet, eenzaamheid, moeheid, boosheid en blijdschap. Masheb en Grilo hebben deze vragenlijst ontwikkeld om te onderzoeken met welke frequentie patiënten met Binge Eating Disorder eetbuien rapporteren als respons op emotioneel eten. Er werd een correlatie analyse uitgevoerd met de EOQ en BMI, eetbuien, kenmerken van eetstoornissen en depressieve symptomen. Gevonden werd dat hoe vaker er werd gegeten in respons op emoties, dit gerelateerd was aan vaker voorkomende eetbuien en het vaker voorkomen van ernstigere eetstoornis symptomen (30).
M. Albrink en M.S. Boegem
16
Eetstoornis bij obesitas
7. BMI 40+ Miltenburg en collega’s stellen; hoe hoger de BMI, hoe groter de kans op aanwezigheid van een eetstoornis. Personen met morbide obesitas (BMI >40) zijn een aparte categorie binnen de groep obesitas patiënten. Daarnaast schreven zij dat vooral obesen met een eetstoornis veel meer comorbiditeit hebben dan obesen zonder eetstoornis. Vaak voorkomende problemen zijn psychische aandoeningen, zoals depressieve stoornissen, angst- en paniekstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. Depressieve stoornissen komen bij meer dan 50% van de obesen met een eetstoornis voor, tegen 14% van de obesen zonder eetstoornis. Angststoornissen komen bij 20-70% van de obesen met een eetstoornis voor. Ook komt bij deze groep patiënten in 36% van de gevallen een persoonlijkheidsstoornis voor. Patiënten met morbide obesitas zullen veelal aan bijkomende psychiatrische morbiditeit leiden. Daarnaast geldt; hoe hoger de BMI, hoe groter ook de kans op de aanwezigheid van een eetstoornis (2). Om na te gaan of de verwachting dat een BMI boven de 40 een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas, zijn er 3 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. Een literatuuronderzoek dat ook bij risicofactor 5 is beschreven, van Greenberg en collega’s, laat zien dat bij ernstig obese patiënten veel comorbiditeit wordt gevonden. De literatuurstudie betreft onderzoeken naar gewichtsreducerende operaties, gedragsveranderingen en geestelijke gezondheid waaronder de kwaliteit van leven en gedragsverandering. Naar aanleiding van deze literatuurstudie werd een hoge incidentie gevonden van depressie, negatief lichaamsbeeld, eetstoornissen, en een lage kwaliteit van leven bij ernstig obese patiënten (29). Daarnaast vonden wij een tweede onderbouwing van deze risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas in een artikel van Giusti en collega’s. Dit artikel is bij risicofactor 2 beschreven. Hierin kwam naar voren dat gewicht, BMI en middelomtrek significant hoger waren bij patiënten met Binge Eating Disorder dan bij patiënten zonder Binge Eating Disorder (8). In onderzoek van Didie en collega’s werden 96 volwassen deelnemers met gediagnosticeerde Binge Eating Disorder vergeleken op BMI. Van de 96 deelnemers met Binge Eating Disorder hadden 22 deelnemers een normaal gewicht of hadden overgewicht (BMI ≥18,5 ≤29,9); 31 deelnemers waren obees (BMI ≥30 ≤39,9); en 43 waren ernstig obees met een BMI van ≥40. 3 kwart van de deelnemers was obees of morbide obees. Deze gegevens duiden erop dat ernstige obesitas (BMI ≥40) een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (31). 8. Depressie In juni 2005 werd in het 'Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten' een reactie geplaatst door Jansen op het artikel van Miltenburg en collega’s. Hierin wordt aangegeven dat op basis van onderzoek gevonden is dat bijna de helft van de onderzoekspersonen met overgewicht depressiever was, minder zelfwaardering, een negatiever gevoelsleven en meer eetbuien had en vaker onbeheerst at. Deze groep was door middel van de volgende vraag eenvoudig te identificeren, als de onderzoekspersonen de vraag bevestigend beantwoordden: Veroorzaken zorgen over uw gewicht hinder, spanning of somberheid? Naar aanleiding van het onderzoek zou depressie als een aparte, mogelijk 8ste risicofactor, kunnen worden genoemd (5). Om na te gaan of de verwachting klopt dat depressie een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas, zijn er 8 onderzoeksverslagen gelezen, gerelateerd aan dit onderwerp. In 2006 werd een artikel gepubliceerd van Werrij. De onderzoeksgroep bestond uit 166 personen met overgewicht en obesitas. De deelnemers vulden vragenlijsten in die eetpsychopathologie, eigenwaarde en depressie meten. Deelnemers met depressieve symptomen maakten zich meer zorgen om hun figuur, gewicht en eten, hadden vaker lijngericht eetgedrag, een lagere eigenwaarde en een hogere BMI dan deelnemers zonder depressieve symptomen. Er is in het onderzoek een vergelijking gemaakt tussen de groep met en de groep zonder depressieve symptomen en gekeken of zij eetbuien hadden of niet. Deelnemers met depressieve symptomen rapporteerden significant meer eetbuien (circa 30%) dan de deelnemers zonder depressieve symptomen (circa 12%). Deze gegevens ondersteunen de verwachting dat depressie gezien zou kunnen worden als een risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (32).
M. Albrink en M.S. Boegem
17
Eetstoornis bij obesitas
Wij vonden een tweede onderbouwing van depressie als risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas in een stuk dat De Zwaan heeft geschreven naar aanleiding van een literatuuronderzoek naar de verschillen tussen obese personen met eetbuien en obese personen zonder eetbuien. Zij heeft 4 onderzoeken gevonden die een significant hoger niveau van depressie vonden bij obese personen met eetbuien in vergelijking met obese personen zonder eetbuien (28). Ook in een onderzoek van Speranza en collega’s werd een onderbouwing gevonden van de theorie dat depressie gezien kan worden als een risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Het doel van het onderzoek van Speranza was de relaties tussen depressieve symptomen en gewichtsreducerende programma’s bij personen met eetbuien volgens de DSM-IV criteria te achterhalen. De ernst van depressie werd gemeten door middel van de Beck Depression Inventory. In de gehele studiepopulatie was de ernst van depressie significant gecorreleerd met de ernst van eetbuien (33). Uit bovenstaande onderzoeken is een duidelijk verband gebleken tussen depressie en eetstoornissen bij obesitas. De onderstaande onderzoeken leveren resultaten waarmee moeilijk is te onderbouwen of depressie gezien kan worden als risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. De resultaten van het onderzoek van Peterson en collega’s, beschreven bij risicofactor 4, zijn interessant, maar leveren geen onderbouwing voor depressie als risicofactor. Analyses hebben aangeduid dat individuen met een levensgeschiedenis van MOOD én SUD meer eetbuien rapporteerden, en hogere scores hadden op beide metingen van depressie, meer negatieve affectiviteit, en een grotere impulsiviteit dan degenen zonder beide diagnoses. De resultaten laten zien dat Binge Eating Disorder gepaard gaat met depressie wanneer er sprake is van stemmingsstoornissen en alcohol/drugsmisbruik, maar laten geen duidelijk beeld zien dat depressie op zich een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (27). Wardle en collega’s hebben onderzoek gedaan naar de samenhang tussen ontevredenheid over het lichaam en eetbuien, en daarnaast de indirecte rol van lijnen en depressie bij obese vrouwen. Dit onderzoek staat beschreven bij risicofactor 1. Depressie werd onderzocht met de Beck Depression Inventory. De gegevens die voorafgaande aan dit onderzoek waren verzameld van 89 vrouwen die met het programma begonnen, lieten zien dat depressie samenhangt met zowel ontevredenheid met het lichaam als met eetbuien. Verder bleek dat de combinatie van een hoge mate van lijnen en een hoog niveau van depressie specifiek gelinkt was aan eetbuien. Analyses met de 69 vrouwen die het einde van het programma haalden, lieten zien dat een afname van depressie verband had met een afname in eetbuien (20). Deze resultaten zijn een onderbouwing voor de hypothese dat depressie een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. De afname van depressie was deels de veroorzaker van de afname in ontevredenheid over het lichaam. Het zou kunnen betekenen dat een afname van depressie of verbetering van het welzijn tijdens obesitas behandeling mogelijk langdurige effecten kan hebben op de controle over eten. (20). Uit onderzoek van Friedman en collega’s met 80 vrouwen met een gemiddelde BMI van 38,4 en 30 mannen met een gemiddelde BMI van 44,8; werd gevonden dat lichaamsbeeld verband heeft met depressie en eigenwaarde. De ernst van obesitas hing samen met depressie en eigenwaarde. De relatie tussen gewicht en depressie en eigenwaarde werd deels veroorzaakt door het lichaamsbeeld. Eetbuien werden gemeten met de Binge Eating Scale. Maar uit het onderzoek is niet gebleken dat de onderzoekspersonen met eetbuien vaker depressief waren (34). In wetenschappelijk artikel van Greenberg en collega’s, beschreven bij risicofactor 5, werd een hoge incidentie gevonden van depressie, negatief lichaamsbeeld, eetstoornissen, en een lage kwaliteit van leven in ernstig obese patiënten. Er werd geen verder onderzoek verricht naar de prevalentie van eetstoornissen bij depressie. Dit onderzoek is daarom geen duidelijke ondersteuning van de hypothese dat depressie een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Verder bleek uit dit onderzoek dat de psychologische consequenties van obesitas kunnen lopen van een verlaagde eigenwaarde naar klinische depressie. Waarden van angst en depressie zijn 3 tot 4 keer hoger bij obesen dan bij personen met een lagere BMI (29). Het doel van de studie van Onyike en collega’s was om de relatie tussen obesitas en depressie te onderzoeken. Gegevens van de derde nationale gezondheid en voeding onderzoek (1988-1994) werden gebruikt. De onderzoeksgroep was een groep van 8410 personen met de leeftijd van 15-39 jaar.
M. Albrink en M.S. Boegem
18
Eetstoornis bij obesitas
Depressie in de afgelopen maand werd vastgesteld door gebruik te maken van DSM III, en werd berekend met de ‘Diagnostic Interview Schedule’. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de samenhang tussen obesitas en depressie afhankelijk is van de ernst van obesitas. Obese personen hadden een ca. 1,5 x hogere prevalentie van depressie in de afgelopen maand in vergelijking met personen met een normaal gewicht. De prevalentie van depressie was het hoogste bij de personen met ernstige obesitas (BMI >40). Een nadeel van dit onderzoek is dat er niet is gekeken naar Binge Eating Disorder, waardoor het geen ondersteuning biedt voor de hypothese dat depressie als risicofactor gezien kan worden voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (35).
1.5 Samenvatting Er is niet bij alle risicofactoren onderbouwing gevonden die de hypotheses van deze risicofactoren ondersteunen. Hieronder geven wij een samenvatting van de onderbouwing bij alle risicofactoren. Preoccupatie met gewicht en uiterlijk Er zijn 3 onderzoeken gevonden die ondersteunen dat preoccupatie met het uiterlijk de kans op een eetstoornis bij obesitas vergroot. Het onderzoek van Wardle en collega’s ondersteunt de verwachting dat preoccupatie met gewicht en uiterlijk een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (20). De onderzoeken van Rieger en collega’s en van Kolotkin en collega’s ondersteunen deze risicofactor ook, maar het onderzoek van Linde en collega’s ondersteunt risicofactor 1 niet (19, 21, 22). Onrealistische verwachtingen ten aanzien van het streefgewicht Wat betreft het feit dat te hoge verwachtingen van gewichtsverlies een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas zijn er geen onderzoeken gevonden die deze hypothese ondersteunen. Uit het onderzoek van Giusti en collega’s blijkt dat er wellicht ondersteuning bestaat voor deze risicofactor. Het bleek dat de personen met Binge Eating Disorder een groter gewenst gewichtsverlies hadden (8). Uit onderzoek van Wamsteker bleek dat hooggespannen verwachtingen en onrealistische doelen voor gewichtsverlies vaker werden gevonden als belemmerende factoren bij de behandeling van obesitas, maar er werd geen vergelijking gemaakt tussen personen met een eetstoornis en zonder een eetstoornis naast obesitas (23). Het onderzoek van Linde en collega’s ondersteunde deze risicofactor niet (22). Lijnverleden Er zijn weinig onderzoeken gevonden die duidelijk ondersteuning bieden dat een lijnverleden een risicofactor kan zijn voor een eetstoornis bij obesitas. Uit het onderzoek van Giusti en collega’s blijkt dat lijnen een voorspeller kan zijn van Binge Eating Disorder, maar dit onderzoek is door Miltenburg en collega’s ook gebruikt en zorgt daarom niet voor een extra onderbouwing van deze risicofactor (8). Uit het onderzoek van Wardle en collega’s blijkt dat een hoge mate van lijnen en een hoog niveau van depressie samenhing met het hebben van eetbuien. Maar er was geen significante correlatie tussen eetbuien en lijnen (19). Dit onderzoek ondersteunt risicofactor 3 niet. Het onderzoek van Wadden en collega’s ondersteunt deze risicofactor niet voldoende (24). Aanwezigheid van eetbuien en/of een verstoord eetpatroon Er zijn 3 onderzoeken gevonden die de risicofactor ondersteunen dat een verstoord eetpatroon vaker voorkomt bij personen met een eetstoornis bij obesitas. De onderzoeken van Giusti en collega’s en van Wardle en collega’s ondersteunen de hypothese dat het hebben van een verstoord eetpatroon de kans op eet eetstoornis bij obesitas vergroot (8, 20). Het onderzoek van Peterson en collega’s duidt aan dat mensen met een geschiedenis van stemmingsstoornissen of met een alcohol/drugsmisbruik een erge vorm kunnen hebben van Binge Eating Disorder (27). Het onderzoek van Pinaquy en collega’s ondersteunt de risicofactor wat betreft impulsiviteit, maar wat betreft lijngericht eetgedrag ondersteunt dit onderzoek deze risicofactor niet (25). Als laatste is het onderzoek van Bellisle en collega’s gelezen en dit onderzoek ondersteunt deze risicofactor niet (26).
M. Albrink en M.S. Boegem
19
Eetstoornis bij obesitas
Verstoring psychosociaal functioneren Er zijn 2 onderzoeksresultaten gevonden die duidelijke resultaten leveren die een onderbouwing zijn van de hypothese dat verstoring van het psychosociaal functioneren een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Daarnaast leverde het onderzoek van Greenberg en collega’s een matige onderbouwing (29). Het onderzoek van Peterson en collega´s geeft aan dat wanneer een patiënt met Binge Eating Disorder daarnaast stemmingsstoornissen heeft, deze waarschijnlijk een ernstigere vorm van Binge Eating Disorder heeft (27). Alleen het onderzoek van Kolotkin en collega’s geeft aan dat een verstoring van het psychosociaal functioneren mogelijk niet gezien kan worden als risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (21). Emotioneel eetgedrag De 2 onderzoeksverslagen van Pinaquy en collega’s en Masheb en Grilo leveren ondersteuning voor de hypothese dat emotioneel eetgedrag een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (25, 30). BMI 40+ Het literatuuronderzoek van Greenberg en collega’s laat zien dat bij ernstig obese patiënten veel comorbiditeit wordt gevonden (29). Daarnaast vonden wij een tweede onderbouwing van deze risicofactor voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas in een artikel van Giusti en collega’s (8). Ook het onderzoek van Didie en collega’s duidt erop dat ernstige obesitas (BMI ≥40 kg/m2) een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (31). Depressie Samengevat ondersteunen de onderzoeken van De Zwaan, Werrij en collega’s en Speranza en collega’s de hypothese dat depressie een risicofactor kan zijn voor het hebben van een Binge Eating Disorder bij obesitas (28, 32, 33). Uit de onderzoeken van Wardle en collega’s, Peterson en collega’s, Greenberg en collega’s, Friedman en collega’s en Onyike en collega’s blijkt dat de ernst van obesitas geassocieerd wordt met depressie, maar er is geen vergelijking tussen onderzoekspersonen met en zonder Binge Eating Disorder (20, 27, 29, 34, 35).
M. Albrink en M.S. Boegem
20
Eetstoornis bij obesitas
2. Resultaten interview werkveld 2.1 Inleiding Door het bepalen van de BMI is de diagnose obesitas gemakkelijk vast te stellen. Obesitas is een multicausaal ziektebeeld, waarbij per individu niet is aan te geven hoe obesitas veroorzaakt wordt. Wanneer er sprake is van overgewicht dat veroorzaakt wordt door een psychiatrische stoornis moet obesitas afgegrensd worden van een eetstoornis, omdat eetstoornissen met ernstige psychopathologie gepaard kunnen gaan (36). In de praktijk kan dit worden gedaan bij de intakeprocedure, door bijvoorbeeld gebruik te maken van vragenlijsten. Om een indruk te krijgen welke vragenlijsten er in de praktijk worden gebruikt, hebben we personen geïnterviewd die gespecialiseerd zijn in de behandeling van obesitas en eetstoornissen van 12 instellingen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van eetstoornissen en obesitas in Nederland. Het doel was na te gaan óf er in de praktijk vragenlijsten worden gebruikt die een eetstoornis bij obesitas patiënten vast kunnen stellen. Daarnaast wilden we achterhalen of de gebruikte vragenlijsten van de gespecialiseerde instellingen mogelijk bruikbaar zijn voor het ontwikkelen van onze screeningslijst voor diëtisten. De interviews zijn afgenomen per telefoon en e-mail. De respons was 100%. We hebben ervoor gekozen om gespecialiseerde instellingen te interviewen, omdat onze verwachting was dat deze instellingen onderscheid maken tussen patiënten met obesitas en patiënten met een eetstoornis bij obesitas. Daarnaast hebben we ervoor gekozen om instellingen uit verschillende provincies te interviewen (zie bijlage 2), zodat we een algemeen beeld van heel Nederland kregen. Ter ondersteuning van het ontwikkelen van onze screeningslijst wilden we nagaan of het gebruik van vragenlijsten in de praktijk bruikbaar is, en wat de voor- en nadelen van het gebruik van vragenlijsten zijn, zodat we onze screeningslijst konden optimaliseren.
2.2 Resultaten De intakeprocedure Om zoveel mogelijk rendement uit de interviews te halen hebben we expliciet gevraagd naar de persoon die de intakeprocedure uitvoert. Uit de interviews is gebleken dat iedere instelling een eigen beleid heeft bij de intakeprocedure. Bij een van de instellingen is er bijvoorbeeld een aparte ‘intaker’ die alle intakegesprekken voert voordat de patiënt naar de desbetreffende behandelaar gaat. Daarnaast waren er in andere instellingen meerdere disciplines betrokken bij de intakeprocedure. Niet altijd is de diëtist aanwezig bij de intakeprocedure. Het bleek dat er bij alle instellingen wordt nagegaan of er sprake is van een eetstoornis bij de patiënten. Dit doen ze allemaal door middel van een intakegesprek. Sommige instellingen hebben een intakeprocedure waarbij er meer dan 1 intakegesprek plaatsvindt. In de meeste instellingen wordt ter ondersteuning van dit gesprek 1 of meerdere vragenlijsten gebruikt. Een aantal instellingen gebruiken geen vragenlijsten maar hebben uitgebreide intakegesprekken waarin goed wordt doorgevraagd. Ook gaf 1 van de instellingen aan een eigen ontwikkelde vragenlijst te gebruiken. De diagnose wordt gesteld aan de hand van het gesprek door een daartoe bevoegde behandelaar. De vragenlijsten geven enkel een ondersteuning bij het stellen van de diagnose. Vragenlijsten De verschillende vormen van de Eating Disorder Examination (EDE) werden 6 keer gebruikt, de verschillende vormen van de Eating Disorder Inventory (EDI) werden 4 keer gebruikt, de Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE) werd 4 keer gebruikt en de Beck Depression Inventory (BDI) 3 keer. De EDE is een gestandaardiseerd semi-gestructureerd interview die is ontwikkeld om de psychopathologie en diagnose van een eetstoornis vast te kunnen stellen. Met behulp van de EDE kan
M. Albrink en M.S. Boegem
21
Eetstoornis bij obesitas
een onderscheid worden gemaakt tussen een objectieve en subjectieve eetbui. Veel obesitaspatiënten rapporteren een eetbui, terwijl het om een objectief gezien geringe hoeveelheid voedsel gaat (36). Er is sprake van een objectieve eetbui wanneer de patiënt binnen een beperkte tijd (bijvoorbeeld 2 uur) een grote hoeveelheid voedsel eet en daarbij controleverlies ervaart. Er wordt gesproken van een subjectieve eetbui wanneer de patiënt hoeveelheden eet die door zichzelf als veel wordt beschouwd, maar die volgens objectieve normen niet als een eetbui worden beschouwd, bijvoorbeeld 10 dropjes. De patiënt ervaart hierbij een gevoel van controleverlies (16). De NVE is een vragenlijst met 33 vragen die is ontwikkeld om het type eetgedrag vast te kunnen stellen. De vragenlijst is gebaseerd op 3 theoretisch-psychologische invalshoeken, die 3 typen eters onderscheidt: 1. lijngerichte eters; 2. extern gerichte eters; 3. emotionele eters. De diëtist kan hiermee de behandelingsstrategie aanpassen op individueel niveau. Het invullen van de vragenlijst duurt 10 tot 15 minuten (37). De betrouwbaarheid van de NVE is gemeten op interne consistentie door middel van de Cronbach’s alpha voor elk van de (sub)schalen. Voor de subgroep extern eten was de interne consistentie redelijk (0,79-0,85) en voor de overige schalen was de interne consistentie goed tot uitstekend (0,82-0,95) (38). Met de interne consistentie wordt bedoeld dat het gevonden verband ook opgaat voor afzonderlijke vragen binnen de 3 subschalen van de NVE (38). Dit houdt in dat de vragen allemaal ongeveer hetzelfde meten. De EDI is ontwikkeld om psychologische aspecten en gedragskenmerken bij anorexia en boulimia nervosa te meten. De gereviseerde versie (EDI-II) is uitgebreid met 3 nieuwe schalen. De EDI is een gevalideerde vragenlijst (37). De BDI-II meet specifieke symptomen van depressie. De validiteit van de BDI-II is goed vastgesteld (24). Bruikbaarheid vragenlijsten De gebruikte vragenlijsten worden over het algemeen bruikbaar gevonden, het is wel zo dat de meeste instellingen op- en/of aanmerkingen hebben bij de bruikbaarheid van de vragenlijsten. De opmerkingen die worden genoemd zijn: • In de praktijk moet gelet worden op het nut van het gebruik van de vragenlijsten, aangezien het invullen en verwerken veel tijd in beslag kan nemen. • De diagnose wordt gesteld aan de hand van het gesprek. Er wordt niet door middel van een vragenlijst gediagnosticeerd of iemand een eetstoornis heeft omdat dit wettelijk niet mag. • In geval van twijfel is het handig om een vragenlijst te gebruiken, omdat dit meer inzicht kan geven. • Als men weet hoe men cliënten kan uitvragen, zijn de vragenlijsten goed te gebruiken. Er is wel kennis voor nodig om de lijsten te gebruiken, het is bijvoorbeeld moeilijk om objectieve eetbuien na te vragen/vast te stellen. Samen met de klinische blik geven de vragenlijsten een goed beeld, alleen de vragenlijsten op zich nog niet. • De vragenlijsten zijn bruikbaar ter ondersteuning van het intakegesprek, door deze te bespreken kan het heel nuttig zijn om het verstoorde eetgedrag te achterhalen. Voor- en nadelen bij gebruik van vragenlijsten Bij de voor- en nadelen werden meestal geen expliciete voor- en nadelen genoemd per vragenlijst, maar meer algemene voor- en nadelen. Voordelen De vragenlijsten kunnen informatie opleveren wanneer men kijkt naar een grote groep, wat handig is bij onderzoeken. Verder worden de vragenlijsten handig bevonden bij de evaluatie van de behandeling. De vragenlijsten kunnen diëtisten en patiënten inzicht geven in knelpunten bij het veranderen van eetgewoonten, wat zowel voor diëtist als patiënt zelf bruikbare informatie is. Door de vragenlijsten in de loop van de begeleiding nog eens te laten invullen kan men zien waar veranderingen plaatsvinden en waar (nog) niet. Er werden expliciete voordelen genoemd van de EDI-II en de NVE. De EDI-II geeft de subkenmerken van de eetstoornis weer en de NVE is snel in te vullen en geeft een type eter aan.
M. Albrink en M.S. Boegem
22
Eetstoornis bij obesitas
Nadelen Wanneer er meerdere vragenlijsten werden ingevuld bij de intakeprocedure, werd dit door de patiënt vaak beschouwd als veel werk. Verder is het invoeren van alle vragenlijsten veel werk wat een nadeel is voor de intaker/behandelaar. Een belangrijk nadeel van vragenlijsten is dat patiënten sociaal wenselijke antwoorden kunnen geven. De gegevens die worden gebruikt uit de vragenlijsten zijn een momentopname geweest, hier moet altijd rekening mee worden gehouden. Behandelaars ondervinden dat de patiënt soms weinig bewustzijn heeft van het belang van zijn/haar behandeling (ze denken of willen dat het niet zo belangrijk voor ze is), waardoor de vragenlijsten niet goed worden ingevuld. Indien er geen gebruik wordt gemaakt van vragenlijsten wordt de diagnose gesteld aan de hand van intakegesprekken waarin vragen worden gesteld die kunnen duiden op een eetstoornis. Bij een van de instellingen heeft de psychiater de diagnose voor eetstoornissen al gesteld voordat de patiënt werd doorgestuurd naar deze instelling.
2.3 Samenvatting Instellingen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van obesitas en/of eetstoornissen gaan altijd na of er sprake is van een eetstoornis bij obesitas. Vragenlijsten worden veel gebruikt in de gespecialiseerde instellingen. De diagnose wordt niet gesteld op basis van de vragenlijsten, maar de vragenlijsten worden gebruikt als hulpmiddel bij de diagnose. Er werden bij de 12 instellingen in totaal 32 verschillende vragenlijsten gebruikt. De vragenlijsten die het meest frequent worden gebruikt zijn de Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag, de Eating Disorder Inventory, de Beck Depression Inventory en de verschillende vormen van de Eating Disorder Examination. De meeste instellingen vinden de vragenlijsten wel bruikbaar en kunnen bij twijfel soms meer inzicht geven, maar ook zitten er nadelen aan de vragenlijsten. Veel vragenlijsten zijn niet valide. De behandelaar moet zich er altijd van bewust zijn dat de uitkomst van een vragenlijst een momentopname is geweest en dat de patiënten bijvoorbeeld sociaal wenselijke antwoorden zullen geven. Hierdoor is een vragenlijst niet te gebruiken bij het stellen van een diagnose. Tabel 4: Conclusie belangrijkste vragenlijsten NVE EDE 4X 6 verschillende Frequentie van vormen gebruik in de instellingen Het type eetgedrag Het onderscheiden Gericht op vast stellen. van een objectieve en subjectieve eetbui.
Bruikbaarheid
Niet te gebruiken om vast te stellen of iemand al dan niet een eetstoornis heeft.
Niet te gebruiken om vast te stellen of iemand al dan niet een eetstoornis heeft.
BDI 3X
EDI EDI 1 X en de EDIII 3 X
Meten van specifieke symptomen van depressie.
EDI-II is te gebruiken om na vaststelling van een eetstoornis de psychologische kenmerken die met de eetstoornis samenhangen van de persoon vast te stellen. Niet te gebruiken om vast te stellen of iemand al dan niet een eetstoornis heeft.
Niet te gebruiken om vast te stellen of iemand al dan niet een eetstoornis heeft.
De NVE is een vragenlijst die door diëtisten te gebruiken is in de praktijk. Met behulp van de NVE kan de diëtist het type eetgedrag vaststellen van de patiënt, namelijk emotioneel, extern en lijngericht eetgedrag. De BDI, EDE en EDI zijn psychologische vragenlijsten. De diëtist is niet bevoegd om psychologische vragenlijsten te gebruiken.
M. Albrink en M.S. Boegem
23
Eetstoornis bij obesitas
3. Screeningslijst 3.1 Inleiding Het herkennen van een eetstoornis bij obesitas patiënten is een van de eerste stappen bij de behandeling van obesitas, omdat hierdoor de mogelijkheid ontstaat om te kiezen voor de best passende specifieke therapie (zoals cognitieve gedragstherapie, psychotherapie, zelf hulp programma’s e.d.). Het doel van onze afstudeeropdracht is een voor diëtisten bruikbare screeningslijst te ontwikkelen op basis van de 8 risicofactoren. De definitie van de screeningslijst is: ‘gestructureerde vragenlijst om de diëtistische diagnose te stellen van een eventuele eetstoornis bij obesitas’. De criteria waaraan de screeningslijst moet voldoen zijn: - De lay-out van de screeningslijst moet ervoor zorgen dat de diëtist tijdens een intakegesprek gemakkelijk de vragen van de screeningslijst kan invullen; - De screeningslijst moet vragen bevatten die zijn onderbouwd door de literatuurstudie naar de risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas.
3.2 Keuze vragen voor de screeningslijst Terwijl wij bezig waren met onze literatuurstudie, zijn wij volgens onze planning begonnen met het ontwikkelen van de screeningslijst. Dit hebben wij gedaan omdat we graag de screeningslijst in de praktijk wilden pre-testen. Wij hebben hier veel tijd voor ingepland aangezien het opzetten van de pre-test en de uitvoering ervan veel tijd kost. Het was hierdoor niet mogelijk de literatuurstudie af te ronden voordat we aan de vorming van de screeningslijst begonnen. We zijn er bij de vorming van de vragen voor de screeningslijst van uitgegaan onderbouwing te vinden voor de hypothese dat de 8 risicofactoren gezien kunnen worden als voorspeller voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Op basis van de gegevens van de literatuurstudie van Miltenburg en collega’s en daarnaast onze literatuurstudie voor zover uitgevoerd, hebben wij de screeningslijst ontwikkeld. Miltenburg en collega’s vonden naar aanleiding van hun literatuurstudie dat van de risicofactoren geen concrete afkappunten zijn te benoemen. De enige richtlijn die gegeven kan worden: hoe sterker de factoren aanwezig zijn, hoe groter de kans is dat patiënten voldoen aan de DSM-IV criteria van een Binge Eating Disorder/eetbuistoornis (2). De resultaten van onze literatuurstudie leverden uiteindelijk voor bijna alle risicofactoren onderbouwing. De onderbouwing van de vragen wordt hieronder per risicofactor aangegeven. Risicofactor 1: Preoccupatie met gewicht en uiterlijk Miltenburg en collega’s hebben gevonden dat obesen met een eetstoornis zich significant meer zorgen maken dan obesen zonder eetstoornis over hun gewicht, lichaam en eetgedrag en koppelen dit bovenmatig aan hun zelfwaardering en een negatief zelfbeeld (2). Wij hebben literatuur gevonden dat dit ondersteunt (19, 20, 21), daarom hebben wij vraag 1 opgenomen in de screeningslijst. In onze literatuurstudie is geen nieuwe onderbouwing gevonden over het achterwege laten van activiteiten. Miltenburg en collega’s hebben hier wel literatuur over gevonden, daarom hebben wij vraag 2 opgenomen in de screeningslijst: 1: Hoe vaak wordt u overmatig in beslag genomen door uw gewicht of uiterlijk? 2: Hoe vaak laat u activiteiten achterwege vanwege uw gewicht of eetpatroon, zoals sporten, naar verjaardagen gaan, zwembad, etc? Op beide vragen kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘zeer vaak’. Hoe meer de antwoorden richting ‘zeer vaak’ komen, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas.
M. Albrink en M.S. Boegem
24
Eetstoornis bij obesitas
Risicofactor 2: Onrealistische verwachting ten aanzien van het streefgewicht Wat betreft de mogelijkheid dat te hoge verwachtingen van gewichtsverlies een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas, zijn er geen nieuwe onderzoeken gevonden die deze hypothese duidelijk ondersteunen. In onze literatuurstudie hebben wij het onderzoek van Giusti gelezen die deze risicofactor ondersteunt (8). Dit leverde ons echter geen nieuwe resultaten omdat dit onderzoek al gebruikt werd door Miltenburg en collega’s. Op het moment van de vorming van de screeningslijst, was de literatuurstudie nog niet helemaal afgerond. Op basis van het onderzoek van Giusti hebben wij vraag 3 opgenomen in onze screeningslijst. Uiteindelijk is in onze literatuurstudie geen nieuwe literatuur gevonden die een duidelijke onderbouwing leveren voor deze risicofactor. 3: Hoeveel denkt u dat u kunt afvallen? Op deze vraag kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘5 kg’ tot ‘meer dan 30 kg’. Hoe meer het antwoord richting ‘meer dan 30 kg’ komt, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. Risicofactor 3: Lijnverleden Op het moment van de vorming van de screeningslijst, was de literatuurstudie nog niet helemaal afgerond. Miltenburg en collega’s hebben hier wel onderbouwing voor gevonden. Op basis van de literatuurstudie van Miltenburg en collega’s is vraag 4 opgenomen in de screeningslijst. Wij hebben weinig nieuwe onderzoeken gevonden die goede ondersteuning bieden van de hypothese dat een lijnverleden een risicofactor kan zijn voor een eetstoornis bij obesitas. 4: Hoe vaak heeft u een lijnpoging gedaan waarbij u meer dan 5 kg bent afgevallen en tussentijds weer bent aangekomen? In onderzoek van Giusti en collega’s werd het zogenaamde ‘weight-cycling-syndrome’ gedefinieerd als: ten minste 3 afvalpogingen van meer dan 5 kg met een tussentijdse gewichtstoename van meer dan 50% van het verloren gewicht. Daarom is er gekozen voor de hoeveelheid van 5 kg bij een afvalpoging (8). Op deze vraag kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘10 keer of vaker’. Hoe meer het antwoord richting ’10 keer of vaker’ komt, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. Risicofactor 4: Aanwezigheid van eetbuien en/of verstoord eetpatroon Miltenburg en collega’s hebben gevonden dat een verstoord eetpatroon een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Een verstoord eetpatroon kan zich uiten in het overslaan van maaltijden, veelvuldige pogingen tot lijnen en/of eetbuien, impulsiviteit en ongeremdheid in het eten (2). In onze literatuurstudie is gevonden dat personen met obesitas en een eetstoornis vaker een verstoord eetpatroon hebben (8, 20, 25). Daarom is vraag 5 in de screeningslijst opgenomen. De patiënt kan zelf niet bepalen of de eetbui objectief of subjectief is, dit zal de diëtist moeten bepalen door te vragen hoeveel energie de patiënt tijdens de eetbui heeft binnengekregen. Ook hoort bij de DSMIV criteria van een eetbui dat er sprake van controleverlies is. Daarom zijn vraag 6 en 7 in de screeningslijst opgenomen. Miltenburg en collega’s hebben in de literatuurstudie artikelen gevonden over stiekem eten, het in de avond en nacht eten en het overslaan van maaltijden. Stiekem eten hoort bij de DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder. Op het moment van de vorming van de screeningslijst, was de literatuurstudie nog niet afgerond. Wij hebben er voor gekozen de vragen 8, 9 en 10 op te nemen in onze screeningslijst, omdat onze literatuurstudie mogelijk later wel een onderbouwing van de hypothese zou kunnen bieden. Uiteindelijk zijn er in onze literatuurstudie geen nieuwe artikelen gevonden over deze onderwerpen. Er zijn 6 vragen gevormd bij deze risicofactor, omdat hier de meeste onderbouwende literatuur over gevonden is. De hoeveelheid kan in een later stadium worden bekeken en mogelijk verminderd worden.
M. Albrink en M.S. Boegem
25
Eetstoornis bij obesitas
5: Heeft u last van eetbuien? Zo ja hoe vaak per week? Er kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘meer dan 2 keer per week’. Hoe meer het antwoord richting ‘meer dan 2 keer per week’ komt, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. 6: Indien u een eetbui heeft, hoeveel eet u dan? Bij deze vraag kan de patiënt aangeven wat hij of zij gemiddeld eet tijdens een eetbui. De diëtist kan dit omrekenen naar de hoeveelheid energie en aan de hand hiervan bepalen of de patiënt last van subjectieve of objectieve eetbuien heeft. 7: Heeft u tijdens de eetbui het gevoel dat u geen controle meer heeft? 8: Eet u stiekem tijdens een eetbui? Op vraag 7 en 8 kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘zeer vaak’. Hoe meer de antwoorden richting ‘zeer vaak’ komen, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. 9: Eet u wel eens in de avond en de nacht? (d.w.z. na 8 uur ’s avonds) Op vraag 9 kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘elke avond/nacht’. Hoe meer het antwoord richting ‘elke avond/nacht’ komt, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. 10: Slaat u maaltijden over? (ontbijt, lunch, warme maaltijd) Zo ja, hoe vaak per week? Op deze vraag kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘elke dag’. Hoe meer het antwoord richting ‘elke dag’ komt, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. Risicofactor 5: Verstoring psychosociaal functioneren Het psychosociale functioneren van obesen met een Binge Eating Disorder is meer verstoord dan bij obesen zonder Binge Eating Disorder. Dit werd gevonden door Miltenburg en collega’s (2). Ook wij hebben meer onderbouwing gevonden voor deze hypothese (18, 27). Daarom hebben wij bij het ontwikkelen van de screeningslijst de volgende vraag opgenomen: 11: Bent u in behandeling geweest bij een psycholoog, psychotherapeut, maatschappelijk werker of heeft u een behandeling gehad voor psychische klachten? Op deze vraag kan alleen met ‘ja’ of ‘nee’ geantwoord worden. Wanneer er ‘ja’ wordt geantwoord, zou het voor de diëtist een aanwijzing kunnen zijn dat er mogelijk meer aan de hand is. Dit kan een aanwijzing zijn dat deze patiënt naast obesitas een eetstoornis heeft. In de praktijk blijkt dat patiënten soms niet weten dat zij medicatie krijgen voor een psychische aandoening. Daarom hebben wij ook de volgende vraag in de screeningslijst opgenomen: 12: Gebruikt u medicatie? Zo ja, welke? Risicofactor: 6: Emotioneel eetgedrag Voor de hypothese dat emotioneel eten als reactie op een ingrijpende gebeurtenis meer voorkomt bij obesen met Binge Eating Disorder hebben wij onderbouwing gevonden. Een van de artikelen vond dat vooral bij eten als reactie op diffuse emoties de kans op een eetstoornis groot is (25). Een ander onderzoek was gericht op duidelijk omschreven emoties en vond een duidelijke relatie tussen emoties en eetbuien (30). Hoe vaker er in reactie op emoties werd gegeten, hoe vaker eetstoornissen voorkwamen. Omdat emoties in 2 categorieën te verdelen zijn, namelijk duidelijke en diffuse emoties, hebben wij hier 2 aparte vragen voor opgenomen in de screeningslijst.
M. Albrink en M.S. Boegem
26
Eetstoornis bij obesitas
13: Heeft u de neiging om veel te eten (of te snoepen) in emotionele situaties zoals boosheid, verdriet of als u zich zorgen maakt? 14: Heeft u de neiging om veel te eten als u zich verveelt, alleen voelt of rusteloos bent? Op beide vragen kan geantwoord worden op een 5-puntenschaal van ‘nooit’ tot ‘zeer vaak’. Hoe meer de antwoorden richting ‘zeer vaak’ komen, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat de patiënt een eetstoornis heeft bij obesitas. Risicofactor 7: BMI 40+ Uit de literatuurstudie is gebleken dat er meer aanwijzingen zijn om aan te nemen dat hoe hoger de BMI is en vooral een BMI hoger dan 40, dit een risicofactor is voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas (8, 29, 31). Deze risicofactor is door de diëtist te herkennen door de BMI van de patiënt vast te stellen. Hiervoor heeft de diëtist de lengte (in cm) en het gewicht (in kg) van de patiënt nodig. Om een BMI van boven de 40 te herkennen als risicofactor bij een patiënt zijn daarom de 2 onderstaande vragen in de screeningslijst opgenomen. 15: Wat is uw lengte? 16: Wat is uw gewicht? Risicofactor 8: Depressie In juni 2005 werd in het 'Nederlands tijdschrift voor diëtisten' een reactie geplaatst door Jansen op het artikel van Miltenburg en collega’s (5). Hierin wordt aangegeven dat op basis van onderzoek gevonden is dat bijna de helft van de onderzoekspersonen met overgewicht depressiever was, minder zelfwaardering, een negatiever gevoelsleven en meer eetbuien had en vaker onbeheerst at. Deze groep was door middel van de volgende vraag eenvoudig te identificeren, als de onderzoekspersonen de vraag bevestigend beantwoordden: veroorzaken zorgen over uw gewicht hinder, spanning of somberheid? Naar aanleiding van het onderzoek zou depressie als een aparte, mogelijk 8ste risicofactor, kunnen worden genoemd (5). Wij hebben contact gehad met A. Jansen en M. Werrij. A. Jansen vertelde dat het onderzoek waaraan ze refereerde nog niet was gepubliceerd. Uit een onderzoek van Werrij, bleek wederom dat deelnemers met depressieve symptomen zich meer zorgen maakten om hun figuur, gewicht en eten, en een lagere eigenwaarde hadden dan deelnemers zonder depressieve symptomen. Deelnemers met depressieve symptomen rapporteerden significant meer eetbuien dan de deelnemers zonder depressieve symptomen (32). Daarom is vraag 17 in de screeningslijst opgenomen. 17: Veroorzaken zorgen over uw gewicht hinder, spanning of somberheid? Op deze vraag kan met ‘ja’ en ‘nee’ worden geantwoord. Als men ‘ja’ antwoord is de kans dat de patiënt een eetstoornis bij obesitas heeft waarschijnlijk groter.
3.3 Pre-test Doel Het doel van de pre-test was om de ontwikkelde screeningslijst te testen in de praktijk. Hierbij wilden we onderzoeken wat diëtisten vinden van de handzaamheid en bruikbaarheid van de screeningslijst. Daarnaast hebben we onderzocht of de vragen duidelijk geformuleerd waren. De diëtisten die mee hebben gewerkt aan de pre-test hebben 10 vragen beantwoord over de bruikbaarheid, handzaamheid/overzichtelijkheid van de screeningslijst. De screeningslijst kon na het evalueren van deze punten worden geoptimaliseerd. Doelgroep screeningslijst De screeningslijst is bedoeld voor diëtisten die obesitas patiënten in behandeling krijgen, die daarnaast mogelijk een eetstoornis hebben. Diëtisten kunnen de screeningslijst gebruiken bij het intakegesprek met een obesitas patiënt.
M. Albrink en M.S. Boegem
27
Eetstoornis bij obesitas
Doelgroep voor de pre-test van de screeningslijst De doelgroep waarbij de screeningslijst werd onderzocht waren volwassenen vanaf 18 jaar met obesitas en volwassen vanaf 18 jaar met obesitas in combinatie met een eetstoornis die hulp zochten bij de diëtist voor hun obesitas of eetstoornis. Methode Via de e-mail hebben we 20 diëtisten benaderd. Ongeveer 50% van de diëtisten zijn gespecialiseerd in de behandeling van patiënten met eetstoornissen en ongeveer 50% niet. De gespecialiseerde diëtisten zijn lid van het VIE-netwerk en de niet-gespecialiseerde diëtisten werken in de regio Midden-Nederland. We hebben gevraagd of iedere diëtist circa 4 tot 5 patiënten wil screenen met de door ons ontwikkelde screeningslijst. Materialen Eind december 2006 waren er 14 diëtisten die wilden meewerken aan de pre-test van onze screeningslijst in de praktijk. Hiervan waren 9 diëtisten gespecialiseerd in de behandeling van patiënten met eetstoornissen en 5 diëtisten waren niet gespecialiseerd in de behandeling van patiënten met eetstoornissen. Deze 14 diëtisten ontvingen na toestemming om mee te werken aan de pre-test het volgende via de email: - Brief aan de diëtist met uitleg over doel onderzoek en pre-test omschrijving (gebruik screeningslijst) (zie bijlage 3); - Screeningslijst (zie bijlage 4); - 10 vragen over de bruikbaarheid van de screeningslijst (zie bijlage 5). De ingevulde screeningslijsten en de antwoorden op de 10 vragen werden naar ons geretourneerd door de diëtisten. Tussentijdse evaluaties Nadat de diëtisten de screeningslijst en de uitleg hebben ontvangen via de mail hebben wij een paar keer gemaild om na te gaan of alles duidelijk is en om de diëtisten er aan te helpen herinneren wanneer de laatste inleverdatum was. Daarnaast hebben we een aantal diëtisten gebeld die niet hadden gereageerd op onze eerste e-mail, maar wel al eerder hadden toegezegd mee te willen werken aan de pre-test.
3.4 Keuze vragen voor de pre-test-vragenlijst Om te kunnen beoordelen wat diëtisten van de bruikbaarheid van de screeningslijst vinden, hebben we 10 vragen opgesteld. Vraag 1: Hoe vaak heeft u mensen met overgewicht in uw praktijk? …….patiënten per week Deze vraag hebben wij gesteld omdat we inzicht wilden krijgen van de hoeveelheid nieuwe patiënten met overgewicht er ongeveer in de diëtistenpraktijk komen. Diëtisten konden aangeven hoeveel patiënten met overgewicht zij per week hebben. Vraag 2: Vond u het invullen van de screeningslijst te veel tijd in beslag nemen? JA/NEE Om te achterhalen of het voor diëtisten haalbaar is om tijdens een gesprek deze screeningslijst in te vullen hebben wij deze vraag gesteld. Vraag 3: Vond u de formulering van de vragen duidelijk? Zo nee, bij welke vragen niet? JA/NEE vraag:…. Deze vraag hebben wij aan de diëtisten gesteld omdat wij graag wilden weten of de formulering van de vragen die wij hebben opgenomen in de screeningslijst duidelijk zijn voor de diëtisten. Vraag 4: Wilde u meer ruimte om per vraag informatie erbij te schrijven? JA/NEE Om na te gaan of in de praktijk blijkt of er per vraag van de screeningslijst voldoende ruimte is voor de diëtisten om eventueel informatie erbij te kunnen schrijven is deze vraag gesteld.
M. Albrink en M.S. Boegem
28
Eetstoornis bij obesitas
Vraag 5: Vond de patiënt het moeilijk om de vragen te beantwoorden? JA, vraag:…./NEE Deze vraag hebben wij aan de diëtisten gesteld omdat het voor de diëtist belangrijk is dat de patiënt hem/haar begrijpt. Vraag 6: Als u bij vraag 5 JA heeft geantwoord, heeft u suggesties ter verbetering? Wanneer zou blijken dat de vragen van de screeningslijst te moeilijk zijn gesteld, waardoor de patiënt de vraag van de diëtist niet begrijpt, zouden wij dit willen verbeteren. Daarom vragen we de diëtisten naar suggesties. Vraag 7: Heeft u een beter beeld van het probleem van de patiënt na het gebruik van de screeningslijst? JA/NEE Vraag 8: Zou u op basis van de screeningslijst overwegen om een patiënt door te verwijzen?JA/NEE Vraag 9: Zou u de screeningslijst gaan gebruiken wanneer deze is geoptimaliseerd? JA/NEE Omdat het de bedoeling is dat diëtisten uiteindelijk de screeningslijst gaan gebruiken, willen we nagaan of de diëtisten de informatie die de screeningslijst oplevert, bruikbaar vinden. Het ligt in onze bedoeling dat diëtisten het nut van het gebruik van de screeningslijst inzien, omdat wij verwachten dat zij alleen dan de screeningslijst zullen gaan gebruiken. Om dit na te gaan hebben wij vraag 7, 8 en 9 opgenomen. Vraag 10: Als u bij vraag 9 JA heeft ingevuld, hoe zou u de screeningslijst gebruiken? De diëtist vult de screeningslijst in De patiënt vult de screeningslijst in Anders, nl…… De vele vragenlijsten die er op dit moment bestaan, worden op verschillende manieren gebruikt, bleek uit de resultaten van het interview van het werkveld (Hoofdstuk 2). Zo zijn er vragenlijsten die worden ingevuld door de patiënt en weer andere worden ingevuld door de behandelaar. Ook zijn er vragenlijsten die als leidraad dienen tijdens een gesprek tussen behandelaar en patiënt. Omdat wij nog niet zeker weten op welke manier de screeningslijst het beste gebruikt kan worden, hebben wij onderstaande vraag aan de diëtisten gesteld.
3.5 Resultaten Op de einddatum van de pre-test hebben we van 5 diëtisten de ingevulde pre-test-vragenlijst en de ingevulde screeningslijsten ontvangen. Na de einddatum zijn er van nog 5 diëtisten ingevulde pre-testvragenlijsten ontvangen. Hieronder worden de antwoorden van de 10 diëtisten op de pre-test-vragenlijst weergegeven in onderstaande tabel (zie tabel 5). Opmerkingen en aanvullingen op de antwoorden die de diëtisten worden beschreven onder de tabel. Tabel 5: Antwoorden Pre-test-vragenlijst Vraag 1: Hoe vaak heeft u mensen met overgewicht in uw praktijk?
2: Vond u het invullen van de screeningslijst te veel tijd in beslag nemen? 3: Vond u de formulering van de vragen duidelijk? Zo nee, bij welke vragen niet? 4: Wilde u meer ruimte om per vraag informatie erbij te schrijven? 5: Vond de patiënt het moeilijk om de vragen te beantwoorden? 6: Als u bij vraag 5 JA heeft geantwoord, heeft u suggesties ter verbetering? 7: Heeft u een beter beeld van het probleem van de patiënt na het gebruik van de screeningslijst? 8: Zou u op basis van de screeningslijst overwegen om een patiënt door te verwijzen? 9: Zou u de screeningslijst gaan gebruiken wanneer deze is geoptimaliseerd? 10: Als u bij vraag 9 JA heeft ingevuld, hoe zou u de screeningslijst gebruiken?
M. Albrink en M.S. Boegem
Antwoord Aantal nieuwe patiënten per week: 0-2: 2 diëtisten Totaal aantal patiënten per week 1 tot 20: 7 diëtisten Ja: 0 diëtisten Nee: 10 diëtisten Ja: 6 diëtisten Nee: 4 diëtisten Ja: 1 diëtist Nee: 9 diëtisten Ja: 1 diëtist Nee: 9 diëtisten Vraag 1.
Ja: 8 diëtisten Nee: 2 diëtisten Ja: 2 diëtist Nee: 7 diëtisten Ja: 9 diëtisten Nee: 1 diëtist De diëtist vult de screeningslijst in: 7 diëtisten De patiënt vult de screeningslijst in: 2 diëtisten Anders, namelijk samen invullen: 1 diëtist
29
Eetstoornis bij obesitas
Opmerkingen bij de antwoorden van de pre-test-vragenlijst Vraag 1: Hoe vaak heeft u mensen met overgewicht in uw praktijk? Na het verzamelen van de antwoorden op deze vraag bleek dat deze vraag niet duidelijk genoeg was omschreven, waardoor de vraag op verschillende manieren opgevat kon worden, namelijk alleen nieuwe patiënten of zowel nieuwe patiënten als vervolgafspraken. Een diëtist heeft deze vraag niet beantwoord. Een van de diëtisten gaf aan dat zij 1 tot 20 patiënten met overgewicht per week behandelt. Dit zijn zowel vervolgafspraken als nieuwe patiënten. 6 diëtisten gaven aan tussen de 10 en 25 patiënten met overgewicht per week te hebben, daarbij werd niet aangegeven of dit vervolgafspraken of nieuwe patiënten waren. Slechts 2 diëtisten gaven aan hoeveel nieuwe patiënten zij per week behandelden, dit varieerde van nul tot 2 patiënten per week. Hierdoor is het moeilijk om op basis van deze gegevens in te schatten hoeveel nieuwe patiënten met overgewicht zich per week melden in de diëtistenpraktijk. Vraag 2: Vond u het invullen van de screeningslijst te veel tijd in beslag nemen? Een van de diëtisten gaf aan dat het invullen van de screeningslijst naar haar idee minder tijd in beslag nam dan de NVE. Vraag 3: Vond u de formulering van de vragen duidelijk? Zo nee, bij welke vragen niet? De vragen 1, 8 en 17 waren niet voor alle diëtisten duidelijk. Bij vraag 1 gaf een diëtist aan dat het woord ‘overmatig’ te vaag is. Vraag 17 werd door 1 diëtist achter vraag 14 verwacht. Vraag 4: Wilde u meer ruimte om per vraag informatie erbij te schrijven? Een diëtist gaf aan meer ruimte te willen bij vraag 11 en 12 om informatie erbij te schrijven. Vraag 5: Vond de patiënt het moeilijk om de vragen te beantwoorden? Een diëtist gaf aan dat vraag 1 moeilijk te beantwoorden was door de patiënt. Deze diëtist gaf eerder al aan dat vraag 1 niet duidelijk geformuleerd was. Een diëtist gaf aan dat de patiënt het niet moeilijk vond om de vragen te beantwoorden omdat de diëtist de vragen stelde in voor de cliënt duidelijke bewoordingen. Daarnaast had de diëtist al een vertrouwensrelatie met deze cliënt. Vraag 6: Als u bij vraag 5 JA heeft geantwoord, heeft u suggesties ter verbetering? Een diëtist gaf aan dat de patiënt het moeilijk vond om vraag 1 te beantwoorden. Er werden geen suggesties gegeven ter verbetering. Een andere diëtist miste een vraag over positieve gevoelens omdat zij ook patiënten heeft die (veel) gaan eten als zij blij zijn. Vraag 7: Heeft u een beter beeld van het probleem van de patiënt na het gebruik van de screeningslijst? 2 diëtisten hebben geen beter beeld gekregen van het probleem van de patiënt, maar hierbij is niet aangegeven waarom. Vraag 8: Zou u op basis van de screeningslijst overwegen om een patiënt door te verwijzen? Deze vraag had beter afgebakend moeten worden. De diëtist kan deze vraag namelijk beantwoorden op basis van 1 patiënt waarbij de screeningslijst is getest, of op meerdere patiënten. 7 diëtisten gaven aan dat zij de patiënt niet zouden doorverwijzen op basis van de screeningslijst. Een van hen gaf aan dat zij wel een andere insteek zou geven aan de begeleiding en een aanvullende begeleiding van een ander specialisme aanraden. Een van de diëtisten die aangaf de patiënt niet door te verwijzen op basis van de screeningslijst gaf aan dat de screeningslijst wel bijdraagt aan de beslissing om een patiënt eventueel door te verwijzen. Een diëtist heeft deze vraag niet beantwoord, omdat zij zich afvraagt naar wie zij de patiënt door zou moeten verwijzen. Een diëtist die de patiënt op basis van de screeningslijst wel zou doorverwijzen geeft aan dat zij zelf psycholoog is en de meeste patiënten zelf behandelt, maar bij ernstige problematiek wel door verwijst. In dat geval volgt de patiënt 2 behandeltrajecten. Vraag 9: Zou u de screeningslijst gaan gebruiken wanneer deze is geoptimaliseerd? 9 van de 10 diëtisten zouden de screeningslijst gaan gebruiken wanneer deze geoptimaliseerd is. Een van hen geeft aan dit te doen wanneer de screeningslijst goedkoper is dan de NVE. De diëtist die de screeningslijst niet zou gebruiken na optimalisering, heeft niet aangegeven waarom.
M. Albrink en M.S. Boegem
30
Eetstoornis bij obesitas
Vraag 10: Als u bij vraag 9 JA heeft ingevuld, hoe zou u de screeningslijst gebruiken? De meeste diëtisten zouden de screeningslijst zelf invullen. Eén van de diëtisten geeft aan de screeningslijst zelf in te vullen om eventueel uitleg te geven, omdat deze diëtist het belangrijk vindt om het woord ‘eetbuien’ goed te definiëren. Een opmerking van de diëtist was dat de overige DSM-IV criteria van Binge Eating Disorder mogelijk ook in de screeningslijst kunnen worden verwerkt. Een andere diëtist heeft aangegeven de screeningslijst zelf in te vullen omdat het een goed handvat is bij de intake en omdat de patiënt heel sociaal wenselijke antwoorden kan geven als hij/zij de screeningslijst in zou vullen. Deze diëtist gaf aan dat je als diëtist soms goed moet doorvragen of uitleg moet geven. 2 diëtisten zouden de patiënt de screeningslijst in laten vullen en een diëtist zou de screeningslijst samen met de patiënt invullen.
3.6 Samenvatting Op basis van de literatuurstudie van Miltenburg en collega’s is er besloten om de screeningslijst te ontwikkelen. Bij het ontwikkelen van de screeningslijst hadden wij onze literatuurstudie nog niet helemaal afgerond. Daarom was er op dat moment niet bij elke vraag die in de screeningslijst is opgenomen een duidelijke onderbouwing. Voor de meeste risicofactoren is in onze literatuurstudie wetenschappelijke literatuur gevonden die de hypothese van de 8 risicofactoren ondersteunen. Op de einddatum van de pre-test hebben we 5 ingevulde pre-test-vragenlijsten ontvangen van de diëtisten. Na de einddatum hebben wij nog 5 pre-test-vragenlijsten ontvangen. Bij het verwerken van de antwoorden op de vragen van de pre-test-vragenlijst bleek dat wij de vragen beter hadden moeten afbakenen, zodat we de juiste antwoorden zouden krijgen. Het is moeilijk om op basis van de antwoorden die op vraag 1 werden gegeven in te schatten hoeveel nieuwe obesitas patiënten zich per week melden in de diëtistenpraktijk. Geen enkele diëtist vond dat het invullen van de screeningslijst te veel tijd in beslag nam. De formulering van vraag 1, 8 en 17 was niet voor alle diëtisten duidelijk. Verder vonden 9 van de 10 diëtisten dat er voldoende ruimte was voor het schrijven van informatie bij de vragen. Een diëtist wilde meer ruimte bij de vragen 11 en 12. Ook gaven 9 van de 10 diëtisten aan dat de patiënt het niet moeilijk vond om de vragen te beantwoorden. Een diëtist gaf aan dat vraag 1 moeilijk te beantwoorden was door de patiënt. 2 diëtisten gaven aan geen beter beeld te krijgen van het probleem van de patiënt na het gebruik van de screeningslijst. De andere 8 diëtisten kregen allemaal wel een beter beeld van het probleem van de patiënt. Doordat vraag 8 niet goed genoeg was afgebakend, is het moeilijk te achterhalen waarom bijna alle diëtisten er voor kiezen om op basis van de screeningslijst een patiënt niet door te verwijzen. Slechts 1 diëtist gaf aan de screeningslijst niet te gaan gebruiken wanneer deze is geoptimaliseerd. 7 diëtisten zouden de screeningslijst invullen en niet de patiënt. 2 diëtisten zouden de screeningslijst door de patiënt laten invullen en een diëtist zou de screeningslijst samen met de patiënt invullen.
M. Albrink en M.S. Boegem
31
Eetstoornis bij obesitas
4. Conclusie, discussie en aanbeveling 4.1 Conclusie Van nagenoeg alle risicofactoren is onderbouwing gevonden in onze literatuurstudie. Voor de risicofactoren ‘Onrealistische verwachtingen ten aanzien van het streefgewicht’ en ‘Lijnverleden’ is weinig nieuwe onderbouwing gevonden na de literatuurstudie van Miltenburg en collega’s. Uit de interviews die zijn afgenomen bij instellingen die gespeclialiseerd zijn in de behandeling van eetstoornissen bij obesitas is gebleken dat de meeste instellingen vragenlijsten bruikbaar vinden. De resultaten van de pre-test wezen uit dat de meeste diëtisten de screeningslijst zouden gebruiken wanneer deze is geoptimaliseerd. Voor de diëtist kan het nuttig zijn om een screeningslijst te gebruiken waarmee een eventuele eetstoornis bij obesitas kan worden opgespoord, zodat de behandeling van de patiënt eventueel kan worden aangepast. De screeningslijst moet alle mogelijke risicofactoren voor een eetstoornis bij obesitas bevatten. Hier dient meer onderzoek naar gedaan te worden.
4.2 Discussie Het doel was een uitgebreide literatuurstudie te doen naar de 8 risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Het uiteindelijke doel was een screeningslijst te ontwikkelen voor diëtisten op basis van deze 8 risicofactoren en deze in de praktijk te testen op bruikbaarheid. Literatuurstudie Voor de risicofactoren ‘Onrealistische verwachtingen ten aanzien van het streefgewicht’ en ‘Lijnverleden’ is weinig onderbouwing gevonden. Wij denken dat dit komt door de volgende oorzaken. Omdat er nog weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar eetstoornissen niet anderszins omschreven, is het begrip EDNOS (Eating Disorders Not Other Specified: eetstoornissen niet anderszins omschreven (NAO)) niet opgenomen als key-word. Voor eetstoornissen niet anderszins omschreven zijn geen duidelijk afgebakende criteria en voor Binge Eating Disorder zijn de criteria wel afgebakend. Ten tweede hebben wij gezocht naar recente literatuur. Het zou kunnen dat er in de afgelopen 5 jaar weinig onderzoek is gedaan naar de hierboven genoemde risicofactoren bij obesitas. Ontwikkeling screeningslijst De literatuurstudie was voornamelijk gericht op Binge Eating Disorder en niet op de overige atypische eetstoornissen van de groep eetstoornissen niet anderszins omschreven. Daarom is de screeningslijst op dit moment waarschijnlijk nog niet geschikt voor de overige atypische eetstoornissen van de groep van eetstoornissen niet anderszins omschreven. Bij het ontwikkelen van de screeningslijst was de literatuurstudie nog niet helemaal afgerond. Daarom was er op dat moment niet bij elke vraag die in de screeningslijst is opgenomen nieuwe onderbouwing gevonden. De literatuurstudie nam veel tijd in beslag, omdat deze uit 8 onderwerpen bestond, namelijk de 8 verschillende risicofactoren. Om de 8 risicofactoren goed af te bakenen hebben we veel key-words opgesteld waardoor we veel titelhits hebben moeten screenen. Het vinden van verschillende artikelen per risicofactor nam veel tijd in beslag voordat we daadwerkelijk de literatuur konden gaan lezen. Voor de vragen 2, 4, 8, 9 en 10 van de screeningslijst zijn geen nieuwe artikelen gevonden. Deze vragen hebben betrekking op het achterwege laten van activiteiten, lijnverleden, stiekem eten, het in de avond en nacht eten en het overslaan van maaltijden. Wij denken dat wanneer we meer tijd voor de literatuurstudie hadden gehad, we voor deze onderwerpen nieuwe key-words op hadden kunnen stellen om gerichter te zoeken naar literatuur hierover. Vraag 1, ‘Hoe vaak wordt u overmatig in beslag genomen door uw gewicht of uiterlijk?’ hebben wij opgenomen in de screeningslijst omdat is gevonden dat obesen met een eetstoornis zich significant meer zorgen maken dan obesen zonder eetstoornis over hun gewicht en lichaam. Daarnaast is ook gevonden dat obesen met een eetstoornis zich significant meer zorgen maken dan obesen zonder eetstoornis over hun eetgedrag en dat zij dit bovenmatig koppelen aan hun zelfwaardering en een negatief zelfbeeld,
M. Albrink en M.S. Boegem
32
Eetstoornis bij obesitas
maar deze punten komen niet terug in vraag 1. Wij denken dat deze punten in een aparte vraag verwerkt kunnen worden in een geoptimaliseerde versie van de screeningslijst. Vraag 11 uit de screeningslijst hoort bij risicofactor 5 ‘verstoring psychosociaal functioneren’. Wij denken dat het navragen van het psychosociaal functioneren voor de diëtist niet gemakkelijk is. Patiënten weten vaak zelf niet dat zij bijvoorbeeld een angststoornis hebben. Er wordt in vraag 11 nagevraagd of de patiënt in behandeling is geweest bij een psycholoog, psychotherapeut of maatschappelijk werker of dat de patiënt een behandeling heeft gehad voor psychische klachten. Wij denken dat bij de huidige vraagstelling patiënten die geen behandeling hebben gehad voor psychische klachten, mogelijk toch psychische klachten hebben of hebben gehad. Door de huidige vraagstelling kan de diëtist dit over het hoofd zien, waardoor het risico voor een eetstoornis bij obesitas niet wordt herkend. Bij risicofactor 5 is tevens vraag 12 opgenomen om er achter te komen of een patiënt psychische klachten heeft. Hierbij wordt nagevraagd of de patiënt medicatie gebruikt en zo ja, welke. In de vraag zou ook direct kunnen worden gevraagd naar medicatie voor psychische klachten, maar wij vragen ons af of iedere patiënt die medicatie gebruikt voor psychische klachten dit zelf ook weet. Uit de praktijk van onze opdrachtgevers blijkt namelijk dat patiënten niet altijd weten waarvoor zij medicatie gebruiken. Bij de huidige vraagstelling kan de diëtist nagaan waar de medicatie voor wordt gebruikt door dit op te zoeken. Wij vragen ons af of bij vraag 13 en 14 die bij risicofactor 6 ‘Emotioneel eetgedrag’ horen de voorbeelden van de emoties voldoende zijn. Vraag 13 vraagt naar duidelijke emoties zoals boosheid, verdriet of zorgen maken. Een andere duidelijke emotie is blijdschap. Wij denken dat patiënten die blijdschap niet zien staan in de vraag, maar meestal wel eten als reactie op blijdschap, dit niet zullen aangeven. Vraag 14 gaat over diffuse emoties. Hierbij wordt gevraagd naar eten als men zich verveelt, alleen voelt of rusteloos is. Andere diffuse emoties zijn bijvoorbeeld je in de steek gelaten voelen en niets te doen hebben. Wij denken dat patiënten diffuse emoties niet zullen herkennen wanneer deze niet worden genoemd. Zeker ook omdat deze emoties moeilijk te herkennen en te omschrijven zijn. Vraag 17 is een vraag overgenomen uit een onderzoek waar Jansen naar refereert (5). Dit onderzoek is echter nog niet gepubliceerd en beperkingen van dit onderzoek konden wij daarom niet nagaan. Daarom vragen wij ons af of door middel van deze enkele vraag, depressie als risicofactor kan worden herkend. Het bleek echter wel uit onze literatuurstudie dat er ondersteuning was voor de hypothese dat depressie mogelijk een risicofactor kan zijn voor het hebben van een eetstoornis bij obesitas. Mogelijk zou de vraag anders geformuleerd moeten worden of zouden meerdere vragen nodig zijn om depressie te kunnen herkennen. In onze literatuurstudie is een relatie gevonden tussen depressie en eetstoornissen. Wij vragen ons af of de depressie de oorzaak is dat iemand een eetstoornis heeft. Het kan namelijk ook zijn dat iemand met een eetstoornis, hier depressief van wordt. In het laatste geval is het moeilijk te zeggen of depressie gezien kan worden als een risicofactor voor het hebben van een eetstoornis, aangezien het niet zo hoeft te zijn dat iedereen die een eetstoornis heeft, hierdoor depressief wordt. Bij alle vragen waar een 5 puntenschaal wordt gebruikt als antwoordmogelijkheid, is nog maar de vraag of deze schalen niet betere afkappunten kunnen krijgen. Hiervoor zal meer onderzoek nodig zijn. Een aantal criteria voor eetbuien zoals deze in de DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder staan, zijn in de screeningslijst opgenomen. Niet alle DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder zijn opgenomen in de screeningslijst, omdat de screeningslijst is gemaakt aan de hand van risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas. Hiermee wordt bedoeld; eetstoornissen niet anderszins omschreven. Pre-test Op de inleverdatum hebben we van 5 diëtisten de ingevulde screeningslijsten en de pre-test-vragenlijst terug gekregen. Na de inleverdatum zijn van nog 5 diëtisten pre-test-vragenlijsten ontvangen. Er zijn meerdere redenen voor de lage respons op de inleverdatum. De eerste reden is dat de pre-test vlak voor de kerstvakantie van start is gegaan. Verschillende diëtisten hebben 2 weken vakantie gehad, waardoor zij weinig tijd hadden om de screeningslijst te gebruiken, hierdoor hebben een aantal diëtisten besloten om niet mee te doen. Ook waren er een paar diëtisten, die voor de inleverdatum, geen nieuwe patiënten met obesitas hadden gehad. Een aantal diëtisten hadden
M. Albrink en M.S. Boegem
33
Eetstoornis bij obesitas
de week na de inleverdatum nog een patiënt en daarom mochten zij de resultaten iets later opsturen. Op deze manier is de respons vergroot met 5 diëtisten. Een tweede reden voor de lage respons op de pre-test is dat wij in de brief diëtisten hebben gevraagd obesitas en/of eetstoornis patiënten die daarnaast voor een andere ziekte/aandoening een dieet volgen, zoals diabetes, uit te sluiten voor de pre-test. Een aantal diëtisten hebben gemeld dat ze niet mee konden doen omdat ze wel patiënten met obesitas kregen, maar een deel hiervan niet binnen de inclusiecriteria vielen doordat zij naast obesitas een andere ziekte of aandoening hadden. Nadat de pre-test van start was gegaan, werd duidelijk dat de doelgroep minder afgebakend kon worden, mensen met obesitas die daarnaast ook een andere ziekte hadden konden ook meedoen. In eerste instantie zouden wij de uitkomsten op de vragen van de screeningslijst gebruiken voor het afstudeerverslag. Wij wilden de antwoorden van de patiënten op de screeningslijst gaan vergelijken met bestaande vragenlijsten, om na te gaan of onze screeningslijst mogelijk aan kon geven of iemand met obesitas een eetstoornis had. Aangezien het doel van de pre-test dan op een validatieonderzoek zou gaan lijken, is er besloten om dit niet te doen. Alleen de bruikbaarheid van de screeningslijst werd getest, en dus konden personen met obesitas en daarnaast een andere ziekte ook meedoen. Hierdoor hadden een aantal diëtisten, die afgezegd hadden voor de pre-test, alsnog mogelijk mee kunnen doen. Een andere beperking van de pre-test was dat we achteraf gezien de retourenveloppen die de diëtisten hadden ontvangen, hadden moeten nummeren. Dan hadden wij een vergelijking kunnen maken op de antwoorden van de pre-test-vragenlijst tussen de gespecialiseerde diëtisten en de niet-gespecialiseerde diëtisten. Hierdoor zouden we kunnen zien of de diëtisten die de vraag over het doorverwijzen van de patiënt op basis van de screeningslijst met ‘nee’ beantwoordden, dit deden omdat zij zelf gespecialiseerd zijn in de behandeling van patiënten met eetstoornissen. Na de pre-test bleek dat de lay-out van de screeningslijst geoptimaliseerd kon worden. Wanneer de diëtist de screeningslijst op de computer wil invullen, bleek het niet gemakkelijk om de antwoorden in de daarvoor bestemde vakjes aan te geven. Dit is een belangrijk punt aangezien tegenwoordig veel wordt gedigitaliseerd en diëtisten veelal gebruik maken van een digitaal dossier. Het moet gemakkelijk zijn de screeningslijst na het gesprek met de patiënt digitaal in te vullen.
4.3 Aanbeveling Indien diëtisten bij de intake van een obesitas patiënt door middel van een screeningslijst vast kunnen stellen of er mogelijk sprake is van een eetstoornis bij obesitas, kan de diëtist overwegen wat de meest effectieve of optimale behandeling voor deze patiënt is. Dit kan betekenen dat de diëtist een patiënt met een eetstoornis bij obesitas door zou kunnen sturen naar de psycholoog of samen zou kunnen werken met een psycholoog. Wij zijn van mening dat de juiste behandeling van de patiënt voorop moet staan. Er is meer onderbouwing nodig voor verschillende onderdelen van de 8 risicofactoren die mogelijk een eetstoornis bij obesitas kunnen aanduiden. We raden aan om een volgende literatuurstudie niet alleen te richten op recent gepubliceerde literatuur, maar ook te kijken naar literatuur ouder dan 5 jaar, zodat er meer nieuwe onderbouwing voor de risicofactoren kan worden gevonden. Wanneer er meer duidelijke aanwijzingen zijn om de hypothese te accepteren dat de 8 risicofactoren een eetstoornis bij obesitas kunnen aanduiden, zou een screeningslijst op basis van deze risicofactoren de diëtist mogelijk in staat kunnen stellen een eetstoornis bij obesitas te herkennen. Wij denken dat bij de screeningslijst een handleiding moet komen voor de diëtist. In de handleiding kan dan duidelijk worden uitgelegd dat de screeningslijst primair bedoeld is voor het herkennen van een eetstoornis niet anderszins omschreven, en niet eetbuistoornis alleen. Ook kan worden uitgelegd dat wanneer uit de screeningslijst naar voren komt dat een patiënt eetbuien heeft, de diëtist de DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder kan raadplegen. Daarnaast kunnen alle vragen van de screeningslijst duidelijk worden toegelicht, zodat voor de diëtist duidelijk is waarom de vragen gesteld worden. Onze screeningslijst is een startpunt voor een volgend literatuuronderzoek en eventuele validatie van de screeningslijst.
M. Albrink en M.S. Boegem
34
Eetstoornis bij obesitas
5. Literatuur 1. Gezondheidsraad; ‘Overgewicht en obesitas’; Gezondheidsraad; 2003; publicatie nr. 2003/07; Den Haag. 2. Miltenburg E., Hornsveld H., Geerets T.; ‘Obesitas in de diëtistenpraktijk’; Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten; April 2005; Nummer 2; Pagina 29-37. 3. Werrij M.Q., Mulkens S., Hospers H.J., Jansen A.; ’Weighty Thoughts – a cognitive approach to the treatment of obesity’; Chapter 2: ’Dietary treatment for obesity reduces BMI and improves eating psychopathology, self-esteem and mood; Proefschrift Universiteit Maastricht; 2005; Page 26-32; Maastricht. 4. Van Strien T., Frijters J.E.R., Bergers G.P.A., Defares P.B.; ’Nederlandse Vragenlijst voor eetgedrag’; Handleiding; Swets & Zeitlinger; 2005; Lisse. 5. Jansen A.; ‘’Obesitas in de diëtistenpraktijk’: twee reacties’’; Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten; Juni 2005; Nummer 3; pagina 75. 6. Bosch J., Daansen P., Braet C.; ‘Cognitieve gedragstherapie bij obesitas’; Hoofdstuk 1: ‘Inleiding’; Bohn Stafleu Van Loghum; 2004; Pagina 7-16; Houten. 7. Website Voedingscentrum; Link: Gewicht, dieet; gezond gewicht; body mass index; http://www.voedingscentrum.nl/voedingscentrum/Public/Dynamisch/gewicht+en+dieet/gezond+gewicht/body +mass+index.htm; datum van raadpleging: 06-02-2007. 8. Giusti V., Héraïef E., Gaillard R.C., Burckhardt P.; ‘Predictive factors of binge eating disorder in women searching to lose weight’; Eating Weight Disorders; 2004; Page 44-49. 9. Vandereycken W., Van Deth R.; ‘Psychiatrie, Van diagnose tot behandeling’; Hoofdstuk 13 ‘Eetstoornissen’; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten; 2004; Pagina 167-176. 10. Website Kenniscentrum Eetstoornissen Nederland; Link: Professionals; Behandeling; Eetstoornis nao; http://www.eetstoornis.info/cms/cms_ken.nsf/navig/2EE302EDB3E676CBC1256E36002EB40E; datum van raadpleging: 06-02-2007. 11. Bruna M.J., Reuver M.H.M., Van Wezel B.J.; ‘Eetstoornissen: anorexia en bulimia nervosa’; Informatorium voor Voeding en Diëtetiek; September 2000; Pagina 1-11. 12. Vandereycken W., Noorderbos G.; ’Handboek eetstoornissen’; Hoofdstuk 1: ‘Kenmerken’; De Tijdstroom Uitgeverij; 2002; Pagina 17-30; Utrecht. 13. Kenniscentrum Eetstoornissen Nederland; Nieuwsbrief; ‘Wetenschap en de praktijk’; Gabriëlle van Son; nummer 3; november 2005. 14. Nauta H.; ‘Nothing to lose? Cognitive and behavioral therapy for obesity and binge eating disorder’ (proefschrift); Hoofdstuk 1: ‘Obesity and Binge Eating Disorder’; Unigraphic; 2001; Pagina 9-23; Maastricht. 15. Website Kenniscentrum Eetstoornissen Nederland; http://www.eetstoornissen.info; Link: Eetstoornissen; Professionals; Epidemiologie; Eetbuistoornis; datum van raadpleging: 21-01-2007. 16. ‘Behandelingsstandaard BED’; Voedings Interventie Eetstoornissen; april 2003. 17. Decaluwé V., Braet C.; ’Eetstoornissen bij Adolescenten’; Symposium ‘Voeding van de adolescenten’; Instituut Danone; Universiteit Gent - Faculteit psychologie; 2002; Gent. 18. Hogeschool Van Amsterdam; ‘Checklist wetenschappelijke artikelen lezen’; Oktober 2006. 19. Rieger E., Wilfley D.E., Stein R.I., Marino V., Crow S.J.; ‘A comparison of quality of life in obese individuals with and without Binge Eating Disorder’; International Journal of Eating Disorders; March 2005; Page 234-240. 20. Wardle J., Waller J., Rapoport L.; ‘Body dissatisfaction and binge eating in obese women: the role of restraint and depression’; Obesity Research; December 2001; Page 778-787.
M. Albrink en M.S. Boegem
35
Eetstoornis bij obesitas
21. Kolotkin R.L., Westman E.C., Østbye T., Crosby R.D., Eisenson H.J., Binks M.; ‘Does Binge Eating Disorder Impact Weight-Related Quality of Life?’; Obesity Research, June 2004; Page 999-1005. 22. Linde J.A., Jeffrey R.W., Finch E.A., Ng D.M., Rothman A.J.; ‘Are unrealistic weight loss goals associated with outcomes for overweight women?’; Obesity Research; 2004; Page 569-576. 23. Wamsteker E.; ‘Determinanten voor de uitkomst van de behandeling van obesitaspatiënten’; Literatuurscriptie Klinische Psychologie en gezondheidspsychologie; Universiteit Utrecht; 2004. 24. Wadden T.A.; ‘Assessment of quality of life in obese individuals‘; Obesity Research; November 2002; Number 10; Page 50-57. 25. Pinaquy S., Chabrol H., Simon C., Louvet J.P., Barbe P.; ‘Emotional eating, alexithymia, and binge eating disorder in obese women’; Obesity Research; February 2003; 195-201. 26. Bellisle F., Clément K., Le Barzic M., Le Gall A., Guy-Grand B., Basdevant A. ; ‘The eating inventory and body adiposity from leannes to massive obesity : a study of 2509 adults’; Obesity Research; 2004; Page 2023-2030. 27. Peterson C.B., Miller K.B., Crow S.J., Thuras P., Mitchell J.E.; ‘Subtypes of Binge Eating Disorder based on psychiatric history’; International Journal of Eating Disorders; March 2005; Page 273-276. 28. Norring C., Palmer B.; ‘EDNOS; eating disorders not otherwise specified – Scientific and clinical perspectives, on the other eating disorders’; Chapter 5: ‘Binge eating, EDNOS and obesity’; Routledge; 2005; Page 83-113; Londen. 29. Greenberg I., Perna F., Kaplan M., Sullivan M.A.; ‘Behavioral and Psychological Factors in the Assessment and Treatment of Obesity Surgery Patients’; Obesity Research; Februari 2005; Page 244249. 30. Masheb R.M., Grilo C.M.; ‘Emotional overeating and its associations with eating disorder psychopathology among overweight patients with binge eating disorder’; International Journal of Eating Disorders; Februari 2006, Page 141-146. 31. Didie E.R., Fitzgibbon M.; ‘Binge eating and psychological distress: Is the degree of obesity a factor?’; Eating Behaviors; June 2005; Page 35-41. 32. Werrij M.Q., Mulkens S., Hospers H.J., Jansen A.; ‘Overweight and obesity: The significance of a depressed mood’; Patient Education and Counseling; 2006; Page 126-131. 33. Speranza M., Corcos M., Atger F., Paterniti S., Jeammet P.; ‘Binge eating behaviours, depression and weight control strategies’; Eating and Weight Disorders; September 2003; Page 201-206. 34. Friedman K.E., Reichmann S.K., Costanzo P.R., Musante G.J.; ‘Body image partially mediates the relationship between obesity and psychological distress’; Obesity Research; Januari 2002; Page 33-41. 35. Onyike C.U., Crum R.M., Lee H.B., Lyketsos C.G., Eaton W.W.; ‘Is obesity associated with major depression? Results from the third national health and nutrition examination survey’; American Journal of Epidemiology; June 2003; 1139-1147. 36. Bosch J., Daansen P., Braet C.; ‘Cognitieve gedragstherapie bij obesitas’; Hoofdstuk 4: ‘Behandelingsverloop’; Bohn Stafleu Van Loghum; 2004; Pagina 60-68; Houten. 37. Bosch J., Daansen P., Braet C.; ‘Cognitieve gedragstherapie bij obesitas’; Hoofdstuk 3: ‘Wetenschappelijke inzichten’; Bohn Stafleu Van Loghum; 2004; Pagina 21-24; Houten. 38. Van Strien T., Frijters J.E.R., Bergers G.P.A., Defares P.B.; ’Nederlandse Vragenlijst voor eetgedrag’; Handleiding; Hoofdstuk 6: ‘Betrouwbaarheid en validiteit van de NVE-schalen’; Swets & Zeitlinger; 2005; Pagina 37; Lisse. 39. Bouter L.M., Van Dongen M.C.I.M.; ‘Epidemiologisch onderzoek – Opzet en interpretatie’; Hoofdstuk 5: ‘Etiologie’; Bohn Stafleu Van Loghum; 2000; Pagina 253; Houten/Diegem.
M. Albrink en M.S. Boegem
36
Eetstoornis bij obesitas
6. Begrippenlijst Alexithymia =
Geen woorden hebben voor emoties. Diffuse emoties. Het moeilijk kunnen beschrijven of herkennen van eigen gevoelens.
Binge Eating Disorder (BED) =
Eetbuistoornis. Zie DSM-IV criteria voor Binge Eating Disorder op pagina 9.
BMI =
Staat voor: Body Mass Index. Deze formule geeft aan hoeveel lichaamsvet iemand heeft. De formule om de BMI te berekenen is: lichaamsgewicht (kg) / lengte (m2).
Cognitieve therapie =
Therapievorm die een verandering van denkwijze en van gewoonten beoogt, uitgaande van het idee dat de manier waarop iemand zijn of haar ervaringen inhoud geeft, bepalend is voor de stemming en het gedrag.
Diëtistische vragenlijst =
Vragenlijst enkel bedoelt voor gebruik in de diëtistische praktijk.
Diffuse emoties =
Emoties die moeilijk zijn om te herkennen en te omschrijven zoals: verveling, rusteloosheid, je in de steek gelaten voelen, eenzaamheid en niets te doen hebben.
DSM-IV criteria =
Diagnostic and Statistical Manual-Fourth Edition. Een veel gebruikt classificatiesysteem in de psychiatrie.
Eetbui =
Vorm van overeten met te grote voedselinname binnen beperkte tijd (minder dan 2 uur) en met het gevoel van controleverlies.
Eetbuistoornis =
Ook Binge Eating Disorder genoemd. Eetbuien zonder compensatiegedrag.
Eetstoornis =
Een stoornis met een afwijkend eetpatroon en ontevredenheid over uiterlijk en gewicht. Psychische stoornis in het eetgedrag. Eetstoornissen zijn ernstige ziekten die vaak een chronisch beloop kennen. Het eetpatroon is verstoord.
Follow-up =
Vervolg op bijvoorbeeld een onderzoek.
Gezondheidsraad =
Een Nederlands wetenschappelijk adviescollege dat tot taak heeft om de regering en het parlement te adviseren over vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid.
Hypothese =
Aangenomen veronderstelling. Een toetsbare stelling of uitspraak. Een uitspraak die op grond van waarnemingen in de praktijk (onderzoek) al dan niet kan worden aanvaard.
Morbide obesitas =
BMI hoger dan 40. Personen met morbide obesitas hebben de grootste kans op mortaliteit en morbiditeit
Morbiditeit =
Ziekelijkheid; vatbaarheid voor ziekte. De mate van invaliditeit die overblijft na het doorstaan van een ziekte.
Mortaliteit =
1: (Epidemiologie) Het aantal gestorvenen in een omschreven populatie in een omschreven periode. 2: Sterfelijkheid.
Multicausaal =
Heeft meerdere oorzaken.
M. Albrink en M.S. Boegem
37
Eetstoornis bij obesitas
Obesitas =
Vetzucht; Een persoon heeft een teveel aan lichaamsvet en bereikt daarmee een ernstige mate van overgewicht. BMI = 30 of hoger.
Objectieve eetbui =
De patiënt eet binnen een beperkte tijd (bijvoorbeeld 2 uur) een grote hoeveelheid voedsel en ervaart daarbij controle verlies.
Onderzoekspersonen/populatie =
De individuen die voldoen aan de gehanteerde criteria voor toelating tot de onderzoekspopulatie van een onderzoek.
Overeten =
Zich de maag overladen.
Overgewicht =
Een te hoog lichaamsgewicht. BMI = 25-30.
Preoccupatie =
Het van iets vervuld zijn in gedachten; zorgelijke gedachte.
Prevalentie =
Het aantal gevallen van een ziekte dat in een omschreven populatie in een omschreven periode voorkomt of dat op 1 bepaalde tijd voorkomt.
Psychologische vragenlijst =
Vragenlijst enkel bedoelt voor gebruik in de psychologische praktijk.
Psychopathologie =
De wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden. Ook wel gebruikt als verzamelbegrip voor het geheel van psychische stoornissen.
Psychotherapie =
Overkoepelende term voor diverse vormen van (nietsomatische en medicamenteuze) behandeling van patiënten met psychische moeilijkheden.
Screeningslijst =
Gestructureerde vragenlijst om de diëtistische diagnose te stellen van een eventuele eetstoornis bij obesitas.
Significant =
De kans onderscheidt zich van het toeval. Wanneer een (onderzoeks)uitkomst significant is, betekent dit dat het bijna geen toeval meer kan zijn.
Subjectieve eetbui =
De patiënt eet hoeveelheden voedsel die door zichzelf als veel wordt beschouwd, maar die volgens objectieve normen niet als eetbui worden beschouwd, bijvoorbeeld 10 dropjes. De patiënt ervaart hierbij een gevoel van controleverlies.
VIE =
Werkgroep Voedingsinterventie Eetstoornissen.
Vragenlijst =
Lijst met vragen. Meetinstrument.
WHO =
World Health Organisation: Wereldgezondheidsorganisatie.
Zelfhulp programma =
Zelfhulp: hulp die degene die in een of ander opzicht hulp behoeft, zichzelf verschaft of aan lotgenoten verschaft.
M. Albrink en M.S. Boegem
38
Eetstoornis bij obesitas
Bijlagen Bijlage 1: Key-words literatuurstudie, aantal proefpersonen per artikel Obesitas en eetstoornis Obesity eating disorder Obesity BED (Binge Eating Disorder) Risk factors eating disorder/BED Diagnostic of obesity/eating disorders Risicofactoren voor eetstoornis Disinhibition and obesity/BED Dysfunctional cognitions eating disorder Shape concerns and obesity/BED Eating concerns and obesity/BED Weight concerns and obesity/BED Weight goals and obesity/BED Satisfaction with weight and obesity/BED Psychological and social functioning obesity/BED Emotional regulation and obesity/BED Coping with adverse life events and obesity/BED Depression and obesity/ BED Drive for thinness/dietary restraint/weight reduction and obesity/BED Lack of: - self-efficacy and obesity/BED - self-esteem and obesity/BED - self-evaluation and obesity/BED Diet history and obesity/BED Disturbed eating pattern Disturbed psychosocial functioning. BMI >35 >40 and BED Co-morbidity and obesity/BED Psychopathology of obesity/BED Weight maintenance and obesity/BED Emotional expression and obesity/BED Mood and obesity/BED Emotional expression and obesity binge eating Mood and obesity/BED Tabel: Aantal onderzoekspersonen per onderzoeksartikel Bron; auteur artikel Datum publicatie 3: Werrij M.Q. en collega’s 2005 8: Guisti V. en collega’s 2004 14: Nauta H. en collega’s 2001 19: Rieger E. en collega’s 2005 20: Wardle J. en collega’s December 2001 21: Kolotkin R.L. en collega’s 22: Linde en collega’s 23: Wamsteker E. 24: Wadden en collega’s 25: Pinaquy S. en collega’s 26: Bellisle en collega’s 27: Peterson C.B. en collega’s 28: Norring en collega’s 29: Greenberg I. en collega’s 30: Masheb R.M en Grilo C.M. 31: Didie E.R. en collega’s 32: Werrij M.Q. en collega’s 33: Speranza M. en collega’s 34: Friedman K.E. en collega’s 35: Onyike en collega’s
M. Albrink en M.S. Boegem
Juni 2004 Maart 2004 Augustus 2004 Januari 2004 Februari 2003 December 2004 September 2005 2005 Februari 2005 2006 2005 2006 September 2003 Januari 2002 2003
Aantal proefpersonen 54 110 n.v.t. 108 89 voor cross-sectionele analyses 69 voor longitudinale analyses 530 302 vrouwen n.v.t. 123 vrouwen 169 vrouwen 2509 84 vrouwen n.v.t. n.v.t. 220 96 166 n.v.t. 110 8410
39
Eetstoornis bij obesitas
Bijlage 2: Interview werkveld De instellingen 1. Obesitas Kliniek te Hilversum 2. Centrum Eetstoornissen Ursula te Leidschendam 3. MESOS te Utrecht 4. Parnassia Psycho-medisch centrum te Den Haag 5. Amarum GGNet te Zutphen 6. Academisch Ziekenhuis Maastricht 7. Novarum Mentrum te Amsterdam 8. Symforagroep De Meregaard te Hilversum 9. GGZ Friesland Noord te Leeuwarden 10. GGZ Groningen te Zuidlaren 11. Instituut Xelf te Sneek 12. Previtas te Hengelo Interviewplan a. Doet u de intakeprocedure bij obesitas/overgewicht patiënten en/of Binge Eating patiënten? b. Gaat u bij deze patiënten na of er (mogelijk) sprake is van een combinatie van obesitas met een eetstoornis? c. Zo ja: op welke manier achterhaalt u of een patiënt mogelijk een eetstoornis heeft? d. Indien dit door middel van een vragenlijst wordt vastgesteld: welke vragenlijsten worden er bij u in de praktijk gebruikt? e. Indien u door middel van een vragenlijst heeft bepaald dat de patiënt een eetstoornis heeft, vindt u dit dan bruikbaar in de praktijk (bij de diagnostiek)? f. Kunt u voor- en nadelen noemen van de door u gebruikte vragenlijst? g. Indien u niet gebruik maakt van vragenlijsten, hoe wordt de diagnose dan gesteld? Tabel: De vragenlijsten die werden genoemd door de instellingen Vragenlijst 1 Amerikaanse vragenlijst waarvan de naam niet door mag worden gegeven 2 BDI 3 Bewegingsvragenlijst 4 Binge Eating Scale 5 Binge Eating Trigger questionnaire 6 Body image avoidance questionnaire 7 BSI 8 EDE 9 EDE I 10 EDE-Q 11 EDE-S 12 EDES-Questionnaire 13 EDI 14 EDI-II 15 EQ-5D 16 FCLGO 17 IAS 18 IWQOL-lite 19 LAV 20 MPI2 21 NVE 22 Obesitas cognitie lijst 23 OQ45 24 Rand-36 25 SCL-90 26 SF-36 27 SIPP 28 UCL 29 Verwachtingen t.a.v. gewicht 30 Vragenlijst naar Barrières 31 Vragenlijst ziekte en werk 32 Zelfontwikkelde vragenlijst van de Obesitaskliniek
M. Albrink en M.S. Boegem
Aantal keer gebruikt 1 3 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 3 1 1 1 1 1 1 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
40
Eetstoornis bij obesitas
Bijlage 3: Begeleidende brief voor diëtisten Amsterdam, 20 december 2006 Geachte diëtist, Als onderdeel van de opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam voeren wij een afstudeeropdracht uit voor de werkgroep VIE (Voedingsinterventie Eetstoornissen). De aanleiding van deze afstudeeropdracht is het artikel ‘Obesitas in de diëtistenpraktijk’, dat in het ‘Nederlands tijdschrift van diëtisten’ (april 2005) staat gepubliceerd van Miltenburg, Hornsveld en Geerets. Risicofactoren die duiden op een eetstoornis bij obesitas In het artikel, worden naar aanleiding van een literatuurstudie 7 risicofactoren genoemd die zouden kunnen duiden op een eet(bui)stoornis bij obesitas. Deze risicofactoren zijn: 1: Preoccupatie met gewicht en uiterlijk; 2: Onrealistische verwachting t.a.v het streefgewicht; 3: Lijnverleden; 4: Aanwezigheid van eetbuien en/of verstoord eetpatroon; 5: Verstoring psychosociaal functioneren; 6: Emotioneel eetgedrag en 7: BMI 40+. Het uiteindelijke doel van onze afstudeeropdracht is een screeningslijst te ontwikkelen, gebaseerd op het literatuuronderzoek en deze in de praktijk te pre-testen zodat de screeningslijst kan worden geoptimaliseerd. Voor het invullen van de screeningslijst zoeken we diëtisten die patiënten (vanaf 18 jaar) met obesitas en een mogelijke eetstoornis, vanaf 18 jaar, behandelen. Onze vraag aan u luidt dan ook: Wilt u meewerken aan het pre-testen van deze screeningslijst in uw praktijk? U heeft in de bijlage van de e-mail de screeningslijst en de pre-testvragenlijst opgestuurd gekregen. Wilt u obesitas en/of eetstoornis patiënten die daarnaast voor een andere ziekte/aandoening een dieet volgen, zoals diabetes, uitsluiten voor de pre-test? Op deze manier hopen wij ruis te voorkomen. Wat vragen wij van u? 1. Bij een aantal (zo mogelijk 4 tot 5) nieuwe obesitaspatiënten tijdens het intakegesprek de screeningslijst in te vullen. Het is de bedoeling dat u de lijst invult en niet de patiënt. Dit zal u waarschijnlijk ongeveer 10-15 minuten per patiënt kosten; 2. De door u ingevulde screeningslijsten in de retourenvelop naar ons terugsturen, tegelijk met 3. De pre-testvragenlijst (bijlage 1) over de bruikbaarheid. Deze vragenlijst hoeft u dus maar een maal in te vullen. De uiterste inleverdag is vrijdag 19 januari. Wij hopen dat u in deze korte tijd zo veel mogelijk screeningslijsten wilt invullen en de pre-testvragen wilt beantwoorden. Wij danken u alvast heel hartelijk voor uw medewerking. Met vriendelijke groet, Maaike Albrink Narcissenpad 12 1911 GW Uitgeest E-mail:
[email protected]
Marijn Boegem Schiermonnikoogstraat 32 1825 NB Alkmaar
[email protected]
Bijlage: 1 screeningslijst voor diëtisten 1 pre-test vragenlijst
M. Albrink en M.S. Boegem
41
Eetstoornis bij obesitas
Bijlage 4: Screeningslijst voor diëtisten
Screeningslijst voor diëtisten
Datum afname:
….-….-………
Geboortedatum patiënt:
….-….-………
Geslacht patiënt:
M/V
Instructie: De screeningslijst is bedoeld voor diëtisten die obesitas patiënten ter behandeling krijgen, die daarnaast mogelijk een eet(bui)stoornis hebben. De bedoeling van deze screeningslijst is te achterhalen of een obesitas patiënt mogelijk ook een eet(bui)stoornis heeft. Diëtisten kunnen de screeningslijst gebruiken bij het intakegesprek met een obesitas patiënt. De diëtist kan het beste de screeningslijst voorafgaande aan het intakegesprek met de patiënt even doorlezen. De antwoorden op de vragen kunnen worden omcirkeld of worden ingevuld achter de vraag. In bijlage 1 vindt u de 10 vragen over uw bevindingen van de screeningslijst. U hoeft deze vragen uiteraard maar 1 keer in te vullen. Alvast hartelijk bedankt voor uw medewerking!
M. Albrink en M.S. Boegem
42
Eetstoornis bij obesitas
1: Hoe vaak wordt u overmatig in beslag genomen door uw gewicht of uiterlijk?
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
2: Hoe vaak laat u activiteiten achterwege vanwege uw gewicht of eetpatroon, zoals sporten, naar verjaardagen gaan, zwembad, etc?
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
3: Hoeveel denkt u dat u kunt afvallen?
5 kg
5-10 kg
10-20 kg
20-30 kg
Meer dan 30 kg
4: Hoe vaak heeft u een lijnpoging gedaan waarbij u meer dan 5 kg bent afgevallen en tussentijds weer bent aangekomen?
Nooit
1 keer
2-4 keer
5-10 keer
10 keer of vaker
5: Heeft u last van eetbuien? Zo ja hoe vaak per week? (Nooit? Ga verder met vraag 9)
Nooit
Minder dan 1 keer per week
1 keer per week
2 keer per week
Meer dan 2 keer per week
6: Indien u een eetbui heeft, hoeveel eet u dan? (Diëtist kan globale schatting geven van hoeveelheid energie)
Totaal: circa …………… Kcal
7: Heeft u tijdens de eetbui het gevoel dat u geen controle meer heeft?
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
8: Eet u stiekem tijdens een eetbui?
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
9: Eet u wel eens in de avond en de nacht? (d.w.z. na 8 uur ’s avonds)
Nooit
Minder dan 1 keer per week
1-3 keer per week
4-6 keer per week
Elke avond/nacht
10: Slaat u maaltijden over? (ontbijt, lunch, warme maaltijd) Zo ja, hoe vaak per week?
Nooit
Minder dan 1 keer per week
1-3 keer per week
4-6 keer per week
Elke dag
11: Bent u in behandeling geweest bij een psycholoog, psychotherapeut, maatschappelijk werker of heeft u een behandeling gehad voor psychische klachten?
Nee
Ja
12: Gebruikt u medicatie? Zo ja, welke?
Nee
Ja, namelijk:
13: Heeft u de neiging om veel te eten (of te snoepen) in emotionele situaties zoals boosheid, verdriet of als u zich zorgen maakt?
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
14: Heeft u de neiging om veel te eten als u zich verveelt, alleen voelt of rusteloos bent?
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
Zeer vaak
………m
………cm
15: Wat is uw lengte? 16: Wat is uw gewicht? ………..Kg
17: Veroorzaken zorgen over uw gewicht hinder, spanning of somberheid?
M. Albrink en M.S. Boegem
Ja
Nee
43
Eetstoornis bij obesitas
Bijlage 5: 10 vragen over de bruikbaarheid van de screeningslijst
Pre-test vragenlijst (Bijlage 1): 10 vragen over de bruikbaarheid van de screeningslijst 1: Hoe vaak heeft u mensen met overgewicht in uw praktijk? … Patiënten per week 2: Vond u het invullen van de screeningslijst te veel tijd in beslag nemen? O JA O NEE 3: Vond u de formulering van de vragen duidelijk?Zo nee, bij welke vragen niet? O JA O NEE, vraag: 4: Wilde u meer ruimte om per vraag informatie erbij te schrijven? O JA O NEE 5: Vond de patiënt het moeilijk om de vragen te beantwoorden? O JA, vraag: O NEE 6: Als u bij vraag 5 JA heeft geantwoord, heeft u suggesties ter verbetering?
7: Heeft u een beter beeld van het probleem van de patiënt na het gebruik van de screeningslijst? O JA O NEE 8: Zou u op basis van de screeningslijst overwegen om de patiënt door te verwijzen? O JA O NEE 9: Zou u de screeningslijst gaan gebruiken wanneer deze is geoptimaliseerd? O JA O NEE 10: Als u bij vraag 9 JA heeft ingevuld, hoe zou u de screeningslijst gebruiken? O De diëtist vult de screeningslijst in O De patiënt vult de screeningslijst in O Anders, nl….
M. Albrink en M.S. Boegem
44