Branding
Eerste druk, 2014 © 2014 Corien Heersema-Beuker Portretfoto: Simone de Greef Coverfoto: Marit Bakker isbn: nur:
9789048431793 340
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
branding Corien Heersema-Beuker
Dank aan: Peter Samuel voor een eerste correctie. Marit Bakker voor een laatste correctie en niet aflatende moeite mij vertrouwd te maken met de computer en de geheimen van internet. Familie, vrienden en kennissen die spontaan besloten mij hun support te geven.
Voorwoord
Hoe selectief het geheugen is, zal blijken uit de loop van de verhalen die ik graag aan de vergetelheid wil ontrukken. Ik voel me persoonlijk betrokken in een brokje geschiedenis waarvan ik meer en meer de noodzaak voel, althans voor mezelf, deze aan het nageslacht door te geven. Wie waren de mensen voor ons, wie ben ik, wie zijn wij en hoe zal het verder gaan? Hoe gingen de mensen voor ons om met vragen die steeds opnieuw gesteld zullen worden, hoe was hun leven, hoe was mijn leven. Hoe gingen wij allen om met onze waarheid wat betreft leven, liefde, verdriet en dood? Waar komt de woede, die als een rode draad door onze genen wordt doorgegeven, vandaan en wat kunnen we er aan doen om het bespreekbaar te maken? Wat is mijn invloed geweest op de mensen die na me komen, kunnen wij eerlijk tegen elkaar zijn, kunnen zij eerlijk tegen mij zijn. Kan ik mijn persoonlijk gevoel van gekwetst zijn in mijn bedoelingen opzij zetten om te trachten een objectief beeld te schetsen van hetgeen gebeurt in onze betrokkenheid tot elkaar? De geschiedenis moet zich beperken tot een tak van nakomelingen waaraan ik mijn genen heb doorgegeven. Ik heb een stukje mee mogen lopen met mensen die er niet meer zijn. Met alle liefde en respect wil ik proberen hun menselijke kant naar voren te halen, niet met oordeel of afkeur, maar met een milde blik zodat ik en misschien ook anderen onze eigen tekortkomingen met meer begrip en in ruimer perspectief zullen kunnen plaatsen Alle zijtakken van de familie hebben hun eigen ervaring en beleving, maar ik ben er zeker van dat er veel herkenning ook voor deze nakomelingen zal zijn. Ten slotte hebben zij en ik dezelfde voormoeders en voorvaders. Ik zal af en toe gebruik maken van fictieve namen, dat maakt het 7
gemakkelijker om afstand te nemen van een geschiedenis die mij persoonlijk raakt tot in de ziel. Het boek van mijn leven draag ik op aan mijn kinderen en kleinkinderen in de hoop dat zij het met plezier zullen lezen. Corien Heersema-Beuker
8
Deel 1 Overleveringen
1. Geschiedenis in vogelvlucht
‘Mensen die zich bevinden op verschillende sporten op de ladder van de geschiedenis. Zij hebben hun sporen nagelaten, zij hebben elkaar beïnvloed. Was het toeval of was het voorbeschikt?’ Personages Frederik Johan, geboren 1903 De regelmatige cadans waarmee het treinstel zich naar zijn bestemming spoedt, brengt wat rust in de overvolle gedachtestroom van de twintigjarige jongeman. Hij heeft een belangrijke periode van zijn leven – zijn vroege jeugdjaren – afgesloten. Nu is hij op weg naar een nieuwe levensfase. Opstandig denkt hij aan de achterliggende tijd. Aan het gezin waarvan hij deel uitmaakt. Aan zijn moeder die hem het meest na staat, maar waarvan de onderdanige houding ten opzichte van zijn vader hem steeds meer gaat irriteren. Aan zijn vader, een grote, forse man die zijn werk als stukadoor in de bouw beloond ziet met teveel om dood te gaan en te weinig om fatsoenlijk van te leven. Zijn vader die in het weekeinde stevige dorst heeft, zoals vele van zijn collega’s. De vader die in zijn vrije tijd niet veel beter weet te doen dan zijn roes uitslapen. Hij denkt ook aan zijn broer en zus, die beiden ouder zijn dan hijzelf. Beste, oppassende mensen die hij zal missen. Dat weet hij nu al, maar toch: Ook zij hebben dat berustende, die braafheid om armoede voor de buitenwereld te verbergen met een keurig wit gordijntje en de zondagse gang naar de kerk. Hij past ervoor om hun voorbeeld te volgen. Tot zijn elfde jaar mocht hij naar school, daarna heeft hij onafgebroken lange dagen gewerkt. Eerst in de sigarenfabriek en later in 10
de papierfabriek, waardoor zijn longen onherstelbaar zijn beschadigd. Hij weet dat. Toch hoopt hij dat het niet te laat is om een nieuw leven te beginnen. Met de lengte van zijn vader maar zonder diens bouw zal hij nooit dat zware werk kunnen doen. Zijn haardos – donker, tegen zwart aan – vormt een mooi contrast met zijn grijsgroene ogen. Frederik Johan, meestal afgekort tot Fré, is een aantrekkelijke jongen, daarvan is hij zich terdege bewust. Bovendien heeft hij lef en kan hij goed uit zijn woorden komen. Dat alles moet hem van pas komen om zijn toekomst vorm te geven, want over ander ‘startkapitaal’ beschikt hij niet. Dowke, geboren 1883 Met bebloede kop, gekneusde pols, wat schrammen en een opkomend blauw oog verlaat hij het havencafé. Buiten wijkt de toegestroomde menigte, rondom de nog brandende kachel, uiteen. Zijn broek en kiel zijn er evenmin knap aan toe, maar dat is niet zo erg. Uit voorzorg trekt hij nooit zijn beste kleren aan als hij uitgaat. Eigenlijk begrijpt hij niet dat hij zich zo heeft laten gaan. Hij is buitengewoon sterk, wat totaal niet bij zijn tengere bouw en romantische karakter past. Hij heeft nog altijd geen verkering. Dat zou hij wel willen, maar het ontbreekt hem aan de moed om de benodigde stappen te ondernemen. Hoe kwam die zák er dan bij met zijn: ‘Heb jij een oogje op mooie Kee? Dan ben je echt de enige niet, hoor! Die meid weet heus van wanten, daar kan ik je het nodige over vertellen.’ Zijn met bloed doorlopen ogen vernauwen zich. Nog eenmaal zo’n verdachtmaking en dan zal het niet bij die stomme kachel blijven. Dat voelt hij. Dan gaat er veel meer door de ruiten. Eigenlijk is hij bang voor zijn eigen drift. Was zijn moeder er nog maar. Plotseling bekruipt hem een ontstellende behoefte om uit te huilen. Zijn moeder zou hem begrijpen. Bij zijn vader hoeft hij niet aan te kloppen. Diens zachtaardige aard kan nooit begrip opbrengen voor iemand die zo gewelddadig kan zijn. Zijn broer die een paar jaar ouder is, zou hem op zijn minst aan kunnen horen. Maar hij schudt zijn hoofd, alweer veel kalmer: nee, zijn broer is een lafbek. Die zou hem bittere verwijten maken, die zou zich 11
schamen voor zijn broertje. Angst dat hij daar in zijn werk schade van zou ondervinden, ja, dat zal zijn eerste gedachte zijn. In het mannenhuishouden waar Dow deel van uitmaakt, is misschien wel ruimte, maar geen begrip voor de tegenstrijdige gevoelens die een jongen van zijn leeftijd dwars zitten. Hij zal zelf moeten leren om zijn helse temperament onder controle te houden. Kee, geboren 1887 Waar haar prachtige, volledige naam haar trots is, klinkt haar roepnaam kort en krachtig. Ze hebben allemaal mooie namen, al haar broers en zussen, veertien in totaal, waarvan helaas één levenloos is geboren. Pieternel, Johanna, naar haar moeder. Maria, Cornelia Johanna, haar officiële eigen naam. Berend, Pieter, Derk, Jantje, Anna Josephina, Antoinette. Arnoldus Hendrikus, naar haar vader. Dan zijn er nog de hekkensluiters: Lambertus en Lammechiena. Zij is aan haar roepnaam gewend, ze weet niet beter. ‘Kee doe dit, Kee doe dat,’. Zo ging het haar hele leven en zo gaat het nog, ook al is ze nu lange dagen van huis om in de strijkerij te werken. Als de dag erop zit, strijkt ze vermoeid het zweet van haar voorhoofd. Wat was het weer warm en benauwd in die volle zaal, waar zoveel meisjes zich bogen over hemden, boorden en kanten kragen. Buiten staat een groepje fluisterende meisjes: ‘Snakkerd!’* vangt ze in het voorbijgaan op. Kee recht haar rug. Ook dat nog. In plaats van elkaar het leven dragelijk te maken is er die jaloezie. Kan zij het helpen dat ze er goed uitziet? Echt knap is ze niet eens, maar haar houding, haar trotse blik en haar van nature krullende haardos wekken, nu ze de leeftijd heeft waarin jongens belangstelling voor haar krijgen, voortdurend de afgunst van de andere meisjes. Zwaantje, geboren 1907 Ondanks haar zware boekentas, die van de ene naar de andere hand verhuist, wandelt ze opgewekt naar huis. Gezellig, straks zal haar moeder in haar vertrouwde rieten stoel op haar wachten aan de theetafel met haar breiwerk onder handbereik. Niet dat Zwaantje schoolverhalen aan haar gaat vertellen. Zij weet al te goed dat haar moeder daar geen belangstel12
ling voor heeft. Dat doet Zwaantje pas ’s avonds, als haar huiswerk af is en haar vader thuis. Met hem praat ze, naar haar moeder luistert ze. Moeder vertelt nu uitgebreid wat zij vandaag allemaal heeft gedaan. Haar interesse betreft haar huishouding, die zij als een klein bedrijf met vakmanschap bestuurt. Voortreffelijk doet ze dat, dat beseft Zwaantje nu pas. Haar moeder heeft niet alleen de zorg voor drie kinderen, maar ook voor drie volwassen mannen. Haar eigen man, haar zwager en haar schoonvader. Vanzelfsprekend had men, en zij zelf ook, aangenomen dat die taak voortaan op haar schouders zou rusten toen zij als negentienjarig meisje in het huwelijk trad. Zwaantje voelt zich dan ook sterk bevoorrecht dat zij nog fijn naar school mag gaan, hoewel niet alleen haar tas, maar ook de opleiding behoorlijk zwaar is. Veel huiswerk, veel schrijfwerk, ze voelt haar pols. Maar wat een wereld is er voor haar opengegaan. Verlangend blijft ze voor de etalage van haar favoriete boekhandel staan. Eens, als ze het geld en de tijd ervoor heeft, wil ze lezen, veel lezen. Haar belangstelling voor literatuur is grenzeloos. Eens … wanneer zij tijd heeft. *Opschepper Johanna, geboren 1931 Lelijk eendje. ‘Zullen we haar lelijk eendje noemen?,’ stelt een vals meisje voor als Johanna zich verlegen en onzeker tussen de joelende meute waagt. ‘Nee, dat moeten we niet doen, want dan kan ze later een mooie zwaan worden, ‘ weifelt een ander. Dat laatste idee weerhoudt een aantal pestkoppen ervan Johanna een scheldnaam te bezorgen. Zij komt er dus goed mee weg, maar waarom doen die kinderen zo? Johanna wil alleen maar meespelen, alleen maar vriendinnetjes hebben. Dat ze niet zo knap is, ach, dat maakt haar eigenlijk niet uit. Het tegendeel is haar ook niet bijgebracht. Ze voelde zich tot nu toe gelukkig in haar omgeving. Dat ze steeds een plaatsje op moest schuiven met weer een broertje of een zusje erbij deerde haar niet. Ze vond het fijn om te zorgen en aanvaardde de wereld zoals die op haar afkwam. Nu echter is ze 13
pijnlijk getroffen. Vreemden mogen zich niet zo met haar bemoeien, voelt ze onbewust. Het gaat niemand wat aan hoe zij er uitziet of hoe ze is. Dat is voor thuis, voor eigen, daar kan ze het van hebben. Van deze onaardige kinderen in ieder geval niet. Het maakt ook dat zij zich gaat terugtrekken, het zorgt ervoor dat zij toeschouwer wordt. Hanna reageert niet op de nare woorden. Ze doet alsof zij ze niet gehoord heeft en zwijgt. Zij leert om te observeren en te registreren. Sommige kinderen voelen dat goed aan en vinden het vreemde kind daardoor des te irritanter. Job, geboren 1924 Lang aanhoudende, huilende hoge en lage tonen, gierden angstaanjagend door de nacht; luchtalarm! De doodstille barakken kwamen tot leven, mannen, jongens vanaf achttien jaar, schoten ijlings in de weinige kleren die ze hadden. Zij wisten dat een moment later de bommenwerpers laag over de wapenfabriek zouden scheren om een lading aan verderf uit te storten. Niemand wist waar de bommen precies terecht zouden komen, maar alleen al de granaatsplinters zaaiden dood en verwondingen, dat wisten ze uit ervaring. Iedereen zorgde er dan ook voor om zo snel mogelijk in de dichtstbijzijnde schuilkelder te komen. Job niet, hij had er op gerekend dat ook de Duitse patrouille bescherming zou zoeken zodat hij de kans waarnam de broodfabriek te bereiken om in de verwarring een brood te bemachtigen. Hij was vliegensvlug en rende in gebukte houding langs de schaduwkant van verderop gelegen bouwsels. Net wat hij gedacht had, geen bewaking te zien, hij graaide het eerste het beste brood dat hij te pakken kon krijgen en net wilde hij de terugtocht aanvaarden om het brood veilig onder zijn brits te verstoppen als hij plotseling een geweerkolf in zijn nek voelt: ‘Halt machen!’ Een lange forse Duitse soldaat dwingt hem tot stoppen, kijkt hem streng aan en wijst op het brood dat Job onder zijn jasje houdt ‘Junge, du hast glück dass du mir treffst, denn sonst hast du jetzt ein Kugel im Kopf bekommen. Laufe, geh!’ Hoofdschuddend vervolgt hij zijn ronde en Job rent, hij rent voor zijn leven. 14
Eva, geboren 1954 Onopvallend gaat zij haar gang. Haar uiterlijk is tot in de puntjes verzorgd. Dat geldt ook voor haar kamer, haar boeken, kortom voor alles waarmee ze in aanraking komt. Tevreden met de kleine dingetjes in haar leven kan ze eindeloos genieten van een mooie zonsopkomst of van de veulens die in de wei spelen. Zij houdt van schoonheid in het algemeen en van de natuur in het bijzonder. Eva heeft al jong besloten geen kinderen te willen. En een eenmaal genomen beslissing is bij Eefje onherroepelijk. Zij heeft hiervoor geen bijzondere redenen. Ze wil het gewoon niet en daarmee uit. Zij houdt niet van lawaai en niet van inbreuk op haar overzichtelijke manier van leven. Drukte bezorgt haar een gevoel alsof er over glas gekrast wordt, net als niet bij elkaar passende kleuren en in haar beleving onordentelijk gedrag. Waarom zou ze het dan opzoeken? Iedereen mag doen wat hij of zij graag wil, zolang het maar niet wordt opgelegd, dat is haar devies. Zij wordt alom gewaardeerd om haar rustige aanwezigheid, haar loyaliteit en fijne gevoel voor humor. Rose Marie, geboren 1956 Nooit voelde zij zich zo in haar element als toen. ‘Mam, mag ik prinses zijn of een fee?’ had ze gevraagd. Haar moeder was bezig een toneelstukje te verzinnen voor de afscheidsavond van de lagere school. Het was eigenlijk niet háár werk, maar anders werden de kinderen en de ouders, op deze voor hen feestelijke avond, voor de zoveelste keer getrakteerd op een documentaire over de deltawerken. Haar moeder had getwijfeld. Er kwam geen fee of prinses in het stuk voor, maar het bracht haar wel op een idee. Waarom eigenlijk niet? Een fee of een prinses die vertelde over de voorbije schooljaren waarop de rest van de klas telkens het refrein kon zingen. Populaire korte reclameteksten van de pas ontdekte televisie zouden er wel ingaan, dat zou niet al te moeilijk zijn. ‘Denk je dat je dit allemaal uit je hoofd kan leren?’ vroeg ze, wel wetend dat haar dochter, al moest de onderste steen boven komen, het klaar zou spelen. 15