Wij eisen geluk
Eerste druk, februari 2011 © 2011 Herman Romer Coverafbeelding: iStockphoto LP, Calgary, Canada Portretfoto: Photex BV, Rotterdam isbn: nur:
978-90-484-1663-9 340
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (i) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (ii) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Wij eisen geluk herman romer
1 ‘Ben je alleen op stap?’ Zij wist het zeker, het was dezelfde vent. In de tred waarin ook zij zich voortbewoog, had hij zich eerst, in de onderdoorgang van het station, schuin achter haar bevonden. Naderhand had hij zich op het nippertje in de draaideur van het Plaza geworpen waarin zij was. De deur van dat winkelcentrum was daarop met een schok even tot stilstand gekomen. Iemand, vermoedelijk die man, met zijn hijgende adem in haar nek, had licht op haar hielen getrapt en een excuus gemompeld. Ongevraagd liep hij nu met haar mee op de van benzinedampen doorgeurde Coolsingel. Huiverig om zich op straat door die onbekende te laten aanspre ken, gaf ze geen antwoord op zijn vraag en bleef strak voor zich uitkijken. Het recept uit haar jeugd om mannen die ongewenst toenadering zochten van zich af te houden. Tenminste, als één blik op hen voldoende was. Maar zelfs die blik had ze niet op de ander geworpen. Waarom had de man juist op haar zijn oog laten vallen? Ze wist dat ze nog best gezien mocht worden, maar op de boulevard gingen vele vrouwen voorbij die jonger waren, soms ook mooier gekleed dan zij. Dat moest een aantrekkelijker jachtterrein voor hem zijn. In haar directe omgeving ontstond kortstondig tumult. Een auto was over het zebrapad gestormd en had op een haar na een over stekende oude vrouw gemist. Kreten van verontwaardiging, scheld woorden en vloeken waren niet van de lucht. Twee robuuste mannen namen de van schrik en angst teruggedeinsde bejaarde tussen zich in en begeleidden haar naar de overkant. Om te trachten de man kwijt te raken die haar had aangespro ken, hield zij halt bij de bloemenkiosk voor het warenhuis van de Bijenkorf. Tussen een pluk andere vrouwen bleef ze daar enige tijd uitgebreid de rijke sortering van Flora’s kinderen monsteren. Maar hij liet zich niet afschudden. 5
‘Ga je uit winkelen?’ hield hij aan, terwijl hij haar aanstootte. Opnieuw trachtte hij haar barrière te doorbreken, een reactie van haar uit te lokken. Gewoon een kletspraatje om een gesprek op gang te brengen. Ze kende dat soort pogingen uit het verleden. Uit winkelen, daar heb ik toch geen voldoende geld voor? dacht ze wrang. Ik wil me gewoon lekker laten maken met die nieuwe mode in de etalages, dat is alles. Alleen heeft die vent daar niks mee te maken. Ze bleef zwijgen. ‘Wil je me niet meer kennen, Lily?’ Verrast bij het horen van haar naam, wendde ze nu haar blik opzij om zijn beeld in haar op te nemen. Maar de man naast haar, sjofel gekleed en misschien wat ouder dan zij, kwam haar onbekend voor. Zijn bruine haar stond stekelig overeind en hij had wallen onder zijn ogen, waarin een sluwe blik lag. ‘Het spijt me,’ mompelde ze, wat verder lopend. ‘Ik weet niet wie u bent.’ ‘Nee? Ik herkende jou anders direct.’ ‘Ik denk dat u zich vergist.’ ‘Nee, jíj vergist je. Hoe zou ik anders je naam weten?’ Zijn opmerking hield logica in. Wie was hij dan? Tastend in haar geheugen, bleef haar antwoord uit. ‘Nou ja, je was toen heel jong,’ zei hij. ‘Wij ook trouwens.’ Wij … ? Waar had hij het over? Wie waren wij? Hij bleef voor haar in raadsels spreken. Ze bleef stilstaan voor de ingang van het warenhuis met zijn attractieve etalages. Hij liep evenmin door. ‘Wij woonden bij jou in de buurt, weet je niet meer? Wij waren met ons drieën. Jij was die avond alleen. En jij droeg een bloesje met een leuk minirokje.’ Meteen flitste door haar heen waar hij over sprak. Het voorval had zich langer dan twintig jaar geleden afgespeeld. Ze was een jaar of zestien geweest. Lang had ze het uit haar geest kunnen verdringen, maar vreemd genoeg kwam de laatste tijd de gedachte daaraan geregeld bij haar terug. Alleen ditmaal met behulp van een ander. 6
Ze kreeg kippenvel, besefte vuurrood te worden en wendde haar blik af. Een golf van schaamte overspoelde haar. Waarom moest hij haar daaraan herinneren? Welke bedoeling had hij daarmee? ‘Nu weet je het weer, hè? Je bent weinig veranderd, alleen gevul der geworden. Maar je gezicht is praktisch hetzelfde. Je hebt nog datzelfde smachtende smoeltje.’ ‘Ik moet hier naar binnen.’ Uit het veld geslagen en uit balans, koos ze voor deze kans aan hem te ontsnappen. ‘Dat komt mooi uit. Ik had hier ook willen zijn.’ Was het een smoes? In elk geval liet hij zich niet afschudden. Samen met haar ging hij het warenhuis in. Ze voelde zich steeds ongemak kelijker worden. Eensklaps drong tot haar door dat hij mogelijk een borrel teveel op had. Gaandeweg leek hij met een dubbele tong te praten. Hoe kwam ze van die nare kerel af? ‘Van ons drieën heeft Gerard het later goed geschoten. Die was altijd al gis.’ Gerard? Ze tastte in haar geheugen. O ja, dat was de aanvoerder van het drietal geweest. Die grofgebekte vent die hen altijd in alles voorging. Ook bij haar. ‘God, wat hebben we een lol met jou gehad, die avond. Jij had er weinig moeite mee.’ ‘Hoe kom je erbij! Jij verzint maar wat!’ ‘Jij leek anders behoorlijk leergierig.’ ‘Wat is dat voor een raar praatje? Jullie dwongen me gewoon.’ Ze had een hese klank in haar stem gekregen. ‘Nou, volgens mij genoot je ervan. Je vond het niks erg.’ ‘Niks erg? Jullie gaven me gewoon geen kans om weg te komen. Ik kon zelfs niet gillen.’ ‘Jij hield je maar zo, denk ik. Je raakte behoorlijk opgewonden.’ ‘Je bent stapelgek!’ viel ze uit. ‘Ik weet niet hoe je daarbij komt!’ Was het waar wat hij vertelde? Had ze zich dan niet verzet? Twijfel sloeg bij haar toe. Ze wist dat ze onder hun grijpende handen eerst in paniek had pogen weg te kronkelen, terwijl ze haar verhinderden om hulp te roepen. Naderhand was ze zo goed als verdoofd geraakt onder hun 7
ontuchtigheden. Ze hadden haar pas laten wegvluchten, nadat een hond in het portiek ging blaffen en daar het licht aanfloepte. Onlangs had ze op de televisie de aanvoerder van de drie terugge zien als leider van een politieke partij. Welke wist ze niet meer. Bij die gelegenheid oordeelde hij dat de gezondheidszorg hard aan sanering toe was. Die operatie moest onverbiddelijk worden uitgevoerd. Vooral de voorzieningen voor gehandicapten moesten worden aangepakt. De bijdragen daaraan liepen de spuigaten uit. Hij blikte voor haar nog net zo vals en onbetrouwbaar als toen. Haar hart bonsde nu in de keel. Hoewel die lijfelijke verkenningen van het drietal uit een ver verleden stamden, was ze zowel boos als bang geworden. Waarom was die onaangename vent vandaag op haar pad gekomen? Wat wilde hij van haar? Ze wist niet eens meer hoe hij heette. Terwijl ze beiden vooraan in het warenhuis de parfumeriestands passeerden, zweefde de zachte bedwelming van de geuren hen tege moet. Ondanks die harmonie uitwasemende sfeer, werd haar onrust er niet door getemperd. Van het ene moment op het andere dook een fraai opgepoetste verkoopster voor haar op om haar staande te houden. Voor zij het zich realiseerde, pakte de jonge vrouw haar pols beet. Een tel later sprenkelde de ander die met een verstuiver met een vleugje parfum. Even was ze verbluft door de overrompeling. Dan werd ze nog bozer door de vrijpostigheid van de vrouw. ‘Ik heb haast,’ beet ze haar toe, voordat die haar verkooppraatje op haar los kon sproeien. ‘Ik vind dit niet leuk.’ ‘Zal ík een lekker geurtje voor je kopen?’ sprong haar belager ertus sen, met een hand op haar arm. ‘Jij kunt je geld voor mij houden,’ liet ze hem weten. ‘Ik heb niks van jou nodig’. Ze veegde zijn hand weg alsof hij een besmetting met zich droeg. Met hem in zijn kielzog beende ze onmiddellijk verder naar de roltrap pen, onthutst nagestaard door de verkoopster. ‘Zullen we dan in het restaurant wat gaan gebruiken?’ hield hij aan. ‘Bijpraten over die goeie ouwe tijd? Of wat daarvoor doorgaat?’ 8
‘Nee. En laat me alsjeblieft alleen. Ik wil op m’n gemak rond kunnen kijken.’ ‘Een vriend van mij zit een poos aan de Costa Brava. Ik heb de sleu tel van zijn flat. We kunnen ons daar een uurtje terugtrekken.’ In zijn ogen verscheen een hongerige blik. ‘Ben je nou helemaal mesjokke! Hoepel op! Anders gil ik alles bij elkaar. Dan zeg ik dat je me lastig valt.’ Ze week opzij. ‘Ik val je toch niet lastig? Het is gewoon een voorstel.’ ‘Ik ben getrouwd, man.’ Ze toonde hem de ring aan haar rechter hand. ‘Heb je dat niet gezien?’ ‘Nou ja, dat ben ik ook. Maar dat hoeft ons toch niet tegen te houden? We willen toch allemaal weleens wat anders?’ ‘Moet ik nu gaan gillen? Wil je dat echt?’ Ze waren bij de roltrappen beland en zij bleef stilstaan om hem met een getergde blik aan te staren. Zij vond dat hij nu als de weerlicht met zijn acquisitie moest ophouden. ‘Jammer. We hadden het samen in die flat best gezellig kunnen hebben. Jij bent helemaal mijn type.’ Een tiental meters verderop ontdekte ze opeens een veiligheidsman, geanimeerd in gesprek met een andere verkoopster. Ze stak haar arm omhoog om hem te wenken. ‘Je kunt…,’ begon ze. Ze hoefde haar woorden niet af te maken. Tot haar grenzeloze opluchting draaide hij zich eindelijk om en verdween in de richting van een uitgang. De man van de veiligheid had haar signaal trouwens niet eens opgemerkt. Ze stond op haar benen te trillen, lichtelijk ontredderd. Momenteel vertoefde ze niet in de gelukkigste periode van haar leven, maar ze had geen behoefte door die ander aan dat weggestopte incident herinnerd te worden. Toen ze nog bij haar vader thuis woonde, had ze, benauwd voor zijn reactie, nooit verteld wat het drietal met haar had uitgehaald. In haar latere huwelijk had ze het tegenover haar man evenmin opgebiecht. Om wat bij te komen van het onplezierige voorval, besloot ze in haar eentje in het restaurant een kop koffie te gaan drinken. Ze moest 9
de nare smaak van de verhalen van de vent wegspoelen. Zonder zo’n incident bezoedelde het leven je al meer dan genoeg. De kerel had haar danig van streek gemaakt. Onbewust had hij de vinger op een zere plek gelegd: haar verloren liefdesleven. Het was een onderstreping geweest van haar hunkering naar het onverwachte, het verrassende, maar niet met dit sujet. Haar hand beefde toen ze nader hand het door een serveerster aangereikte kopje opnam. Helder was dat het zo met haar niet door kon gaan. Voor de vervul ling van haar diepste verlangen moest ze de impasse zien te doorbre ken.
10
2
Gebouwen blijven langer overeind dan mensen, dacht Eric Eekhout, toen hij die ochtend, na afloop van zijn melding bij de controlearts, het in nevelen gehulde statige pand voorbij fietste waar hij zo’n gerui me tijd had gewerkt. Was het met weemoed of verdriet, verachting of misschien zelfs haat, dat hij naar dat pand aan de Blaak blikte? Hij kon het gevoel niet direct thuisbrengen, alles was zo diffuus geworden. Misschien was het een mengsel van dat alles. Beneden, in het souterrain van het pand, huisden vroeger de expeditieruimte en magazijnen, en de huishoudelijke en technische diensten. Ook directieauto’s vonden er hun plaats, en – strikt geschei den daarvan – rijwielen van het personeel. Die catacomben heetten populair de onderwereld. Mensen die daar werkten, kwamen er zelden uit naar boven, tenzij ze ontboden werden. Zijn werkplek had in de bovenwereld gelegen, maar een verdieping hoger dan halverwege het gebouw was hij in zijn loopbaan nooit opgerukt. Op de topverdieping waren de breinboffers actief. En niet te vergeten, hun naar boven gevallen directe handlangers. Na geregelde uitbreiding huisde het bankbedrijf sinds enige tijd nabij het Stationsplein, terwijl in het pand aan de Blaak een andere zaak was ingetrokken. Eigenlijk hadden zijn gevoelens weinig met het gebouw te maken, besefte hij. Het probleem school altijd en overal in de mensen. Hij besloot nog niet huiswaarts te keren en om te kalmeren eerst een stuk om te fietsen. Na enige tijd in het ten dele vernieuwde Crooswijk beland, heugde hem de hartenkreet die hier ooit op een muur van de toen al overwegend verpauperde wijk was gekalkt. Een van woede doordrenkte schreeuw om rechtvaardigheid: ‘Wij eisen geluk!’ De hoofdpijn die hem nu belaagde, werd heviger. Het had het meest weg van een gloeiend deksel dat op zijn hersenpan drukte. Kwam die aanscherping door het gesprek met de controlearts? Het onderhoud 11
was van een intensieve aard geweest, en had hem daardoor meer dan ooit vermoeid. Maar mogelijk was de oorzaak simpeler, had de groeiende pijn te maken met het terugzien van zijn oude werkkring. Trouwens, het aanhoudend dreunen van de heipalen voor het scheppen van een moderne stad, werkte evenmin als balsem voor zijn geest. Na de samensmelting van de twee bedrijven, en alles wat zich daarna in de nieuwe zaak had afgespeeld, had hij veel ingeslikt, zich gehuld in een cocon, zich onzichtbaar willen maken voor anderen. De naïviteit waarmee sommige collega’s de situatie na de fusie hadden beoordeeld, verbaasde hem nog steeds. Fusies veroorzaken onrecht en onheil, dacht hij. Alleen de aandeel houders komen er meestal onbeschadigd uit tevoorschijn. En vaak welvarender, niet te vergeten. ‘Wil je koffie?’ vroeg Lily na zijn thuiskomst, met een blik op zijn gezicht. ‘Of liever chocolademelk?’ ‘Nee. Niks.’ Wegzwevend met zijn gedachten, blikte hij langs zijn vrouw heen naar de tuin, waar nevelslierten als geestverschijningen over de grond dansten. ‘Ga dan op de bank liggen.’ Hij schrok op. ‘Ik ga liever naar de slaapkamer.’ ‘Was het zo beroerd?’ Het was een automatische vraag van haar, wist hij. Enige momen ten aarzelde hij met zijn antwoord. Uitleg was zinloos geworden, je bereikte er niemand meer mee. Het wereldje van anderen werd er alleen maar door bedorven. ‘Ze hadden alweer een nieuwe voor me uitgezocht,’ mompelde hij dan. ‘En die bleef maar doorvragen.’ Kafka, daar leek het op, zo had hij zijn vroegere werksituatie samengevat. De controlearts had hem bevreemd aangestaard. Had nooit van Kafka gehoord. Geen kenner van literaire werken. ‘Ze hebben toch een dossier van je?’ ‘Ja. Alleen wilde hij net als die anderen eerst van me horen hoe het fout was gelopen. Alles dus voor de zoveelste keer.’ Hij schraapte zijn keel en vervolgde: ‘Maar ik hoef niet meer voor controle terug te 12
komen. Die nieuwe heeft me definitief afgekeurd. Tenminste, dat heb ik begrepen. Daarvan krijg ik nog bericht.’ Achteraf vermoedde hij dat de medicus het dossier met het ziek tebeeld vooraf maar oppervlakkig had bezien. Daarom had hij tegen de ander alles in detail moeten ophalen. Af en toe stotteren, vroeger nooit gedaan, was maandenlang een verschijnsel van zijn ziektebeeld geweest. Geheugenstoornissen een ander. Sommigen suggereerden toen bij dat laatste, dat het om verdrin ging van hem onaangename zaken ging. Alleen klopte daarmee niet dat hij vaak iets aanroerde, wat hij al minuten eerder had verteld. Zijn geheugen raakte dan op een dwaalspoor, vond de weg niet terug in het labyrint van dichtgeslibde en hem kwellende ervaringen. Beide verschijnselen, haperen bij het spreken en geheugenstoornis sen, had hij naderhand achter zich gelaten. Alleen de hoofdpijn bleef zich op onverwachte momenten nog altijd aandienen. Boven, in bed op de slaapkamer, kwam na weken ook de drilboor achter zijn rechteroor terug. Bij zijn depressie koos de pijn voor het zwakste plekje in het lichaam, wist hij van zijn huisarts. Af en toe zwiepte door zijn lijf een zenuwschok. Hij poogde het in rust te houden, maar de spanning leek er eerder door toe te nemen. Hij had de gordijnen niet dichtgetrokken en lag op zijn zij, sta rend door het venster. De mist had zich verdicht. De achterkant van de huizen aan de overkant waren daardoor flauw van contour. Meeuwen, eerder neergestreken op een nabije singel, cirkelden nu krijsend rond op zoek naar voedsel boven de tussenliggende tui nen. Terwijl hij zich terugwentelde en op zijn rug uitstrekte, ontdekte hij boven zich een kleine, grijsbruine vlinder. Hoe was het insect daar beland? Zowel zijn vrouw als hij sloten steeds direct de deur van de slaapkamer achter zich. Zolang het niet koud was, zat bovendien een hor voor de openslaande deuren naar het balkon. Een van hen moest een moment van onoplettendheid hebben gehad. Zijn vrouw griezelde van insecten in de slaapkamer, ze had een fobie voor die beestjes. Het was wijs haar zijn ontdekking niet te melden. Was het een schemeringsvlinder of een nachtvlinder? Hij had er geen 13
verstand van. Gedachteloos staarde hij een poos naar het tegen het plafond aangeplakte insect. Toen hij zijn blik afwendde, viel zijn oog als zo vaak op de ingelijste prent tegenover hem aan de wand. Het was er een in frisse kleuren uit de jaren twintig. Het toonde een kortgerokt kantoormeisje, ijverig gebogen over een schrijfmachine, met achter haar een dikbuikig heer schap, mogelijk haar chef, die guitig de brief bekeek die ze uit haar machine ratelde. Bij zijn debuut op kantoor, na korte tijd vertegenwoordiger te zijn geweest, had hij zelf op een elektrische schrijfmachine de toetsen mogen beroeren. Naderhand was het bedrijf van personal computers voorzien. Hij was destijds met hoge cijfers van de middelbare school geko men, en de personeelschef, die veel van hem verwachtte, had hem eerst een poos op diens afdeling laten werken. Daar had hij op een primi tieve manier het gebruik van de schrijfmachine geleerd. Eerst met twee vingers, niet lang daarna met vier. Een cursus had hij nooit gevolgd. Onhandig als hij toen nog op de machine was, was hem in het begin opgedragen de lijst met namen van het personeel, met de bijbeho rende afdelingen, over te typen. Oefening diende kunst te baren. Hij had er lang over gedaan, een secretaresse had zich veel vlotter van die taak gekweten. In terugblik vermoedde hij dat hem die opdracht om een andere reden was toebedeeld. Het moest een manier zijn geweest om hem spelenderwijs zijn weg in het bedrijf te laten vinden. De lijst had ruim 130 namen geteld en jaren later heugde hem nog moeiteloos het gros ervan. Uit de start van zijn loopbaan bij de bank was hem ook bijgebleven, dat een directeur, zich verschuilend achter een pilaar op de zaal, soms controleerde of zijn personeel driftig genoeg aanpakte. Bij herhaling had hij zich in die dagen afgevraagd of de man zelf wel voldoende omhanden had. Gaandeweg was hij diens bevoogding als een inge slopen gewoonte in de bedrijfscultuur gaan beschouwen. Het was een onderdeel van het decor geworden, zijn collega’s keken er evenmin meer van op. 14
De halfverhulde controle, gebaseerd op het idee dat werknemers in aanleg als onbetrouwbaar moesten worden beschouwd, bereikte pas de finale nadat de onderneming een sterke groei doormaakte. Die ontwikkeling gebeurde in een tijd waarin het bedrijf een ruim tekort aan personeel kreeg. Maar het waren andere redenen die tot een fusie met een onderneming uit dezelfde branche hadden geleid. Op het ijs aan de top moesten daarna de directeuren, flink in aantal gegroeid en rondglijdend om de eerste viool te spelen, waakzaam zijn om niet in een wak te belanden. Elk sleep in stilte zijn mes. Heimelijke doorlichting van lager personeel, incidenteel ook in positieve zin, kon voorlopig wachten. In de heersende verwarring hoe de kaarten precies geschud werden, moest interne spionage later komen. Eerst moest het ego van de bovenbazen worden gestreeld. Nadat de strijd aan de top was beslecht, de kaasschaaf gehanteerd en het directieteam danig uitgedund, borrelde zo’n vijf jaar later, als lava uit een steeds sterker ziedende vulkaan, de smeerlapperij op waartegen hij geen verweer had. In wezen was het begonnen met het adieu van de collega aan het bureau tegenover hem. Deze had, met een antenne voor het losgebroken gekuip en ellebogenwerk, bijtijds de benen bij het bedrijf genomen. Enige tijd zat hij daardoor alleen op de kamer die hij met de ander had gedeeld. Toen hij haast aan zijn isolement gewend was geraakt, nestelde zich op de vrije plaats onverwachts een stagiair, een in Leiden afgestudeer de meester in de rechten en, naar later uitkwam, een neef van een met emeritaat vertrokken directeur. Zijn nieuwe collega, zo’n twaalf jaar jonger dan hij, heette Wortelboer. Een naam die hij nooit meer uit zijn geheugen kon wissen. De komst van de jonge jurist bracht een geduchte sfeerverandering op de kamer tot stand. De nieuwkomer schroomde niet hem op slag te tutoyeren, wat hij na enige aarzeling maar overnam. Per saldo stond hij niet in een gezagsverhouding tot hem, fungeerde hij slechts als een tijdelijke leermeester. Ook ontpopte de stagiair, het gif van het corps nog in zijn geest, zich als een continue moppentapper, waarbij het accent niet zozeer op zelfspot lag als op leedvermaak. 15
Hoewel hij geacht werd Wortelboer de eerste beginselen bij te bren gen van zijn specialisme, was deze veel meer aan het woord dan hij. Meestal gleed de door hem geserveerde kennis van de stagiair af als bij de kapper afgeknipt haar. Zwijgen werd daarna voor hem de hoogste wijsheid. Spoedig kwamen ook de verhoudingen op de kamer anders te liggen. Gingen er bij hem weken voorbij, voordat de directie hem telefonisch verzocht langs te komen, Wortelboer ontving dat verzoek herhaaldelijk. Glashelder beoordeeld als de belofte voor de toekomst, keerde de stagiair soms na uren weer op hun kamer terug, dikwijls monkelend en in een whiskygeur. Nooit liet de nieuweling zich erover uit wat er met hem was besproken. De eerste tijd voelde hij zich overvallen door het gedrag van zijn kamergenoot, niet minder ook door de vrijheden die de ander zich veroorloofde. Zo ging de nieuwe man met andere stagiairs, ook versge plukte academici, in het begin meermalen ’s avonds op stap, zakte dan door en verscheen pas later op zijn werk. Zijn kamergenoot leek zijn stage toen als een verlenging van zijn studententijd te beschouwen. Eenmaal betrapte een directiesecretaresse Wortelboer erop, dat hij tijdens lunchtijd zijn roes uitsliep in de vergaderzaal van de hoogste bazen. Wetend dat de bedrijfstop lange tijd elders tafelde, had hij zich een plaats gezocht op het hoogpolige tapijt onder de lange tafel, waar hij weelderig lag te snurken. De vrouw, eerder ingepalmd door zijn brutale charme, maar ditmaal toch geschrokken van deze provocatie, schudde hem wild wakker en wist hem tijdig het vertrek uit te lozen. Zoals vaker na incidenten waarbij Wortelboer naderhand betrokken was, liep de zaak met een sisser af. Zijn toekomstige zetel was bij voorbaat afgestoft. Geschokt in zijn gevoel van verantwoordelijkheid, constateerde hij verder hoe lichtzinnig Wortelboer met kattebelletjes van de bedrijfs leiding omsprong. Kattebelletjes, waarin de directie vroeg iets voor haar uit te zoeken. Meestal wierp zijn kamergenoot de neergekrab belde briefjes prompt in de prullenbak. ‘Als het werkelijk belangrijk is, komen ze er later wel op terug,’ gaf hij de eerste keer nog als verklaring aan hem. 16
Zo’n jaar na zijn komst verdween Wortelboer van hun kamer, in ijltempo naar bovengevallen en benoemd tot directiesecretaris. Direct daarna wenste de carrièrekampioen, vanaf dat moment op de hoogste verdieping zetelend, niet meer dat ze elkaar tutoyeerden.
17
3 Een verstolen blik in de slaapkamer had Lily ervan overtuigd, dat haar man onder zijn geheugenflarden was weggedoezeld. Daarom had ze hem niet gewaarschuwd, maar in haar eentje het avondmaal genuttigd. Ze hadden dat een poos geleden met elkaar afgesproken en ze zag geen reden daarvan af te wijken. Rust moest hem goed doen. Bovendien hoefde ze hem niet alle uren om zich heen te hebben. Niet dat hij zich met haar huishouden bemoeide, andere weggewerk te mannen deden dat dikwijls, maar zijn zwijgzaamheid maakte ook haar onrustig. Soms vloog die benauwende stilte haar aan. Ze wist er niet goed raad mee. Nadat Eric de eerste weken van zijn uitschakeling veel in bed door gebracht had, was hij overdag vaak door de stad gaan zwerven. Ze had er destijds sterk op aangedrongen, hem zelfs voorgehouden dat hij net moest doen alsof hij naar zijn werk ging. Nu sprak hij er nooit meer over waar hij geweest was. Ze veronder stelde dat hij er geen behoefte aan had en deed geen moeite er wat over te weten te komen. Zolang hij maar niet de hele dag thuis was, vond ze het prima. Niet voor niets had ze, op aanraden van een buurvrouw, zich enige maanden geleden opgegeven voor vrijwilligerswerk. Die assistentie in een verzorgingshuis in het noorden van de stad deed ze nu twee middagen per week. Ze was gelukkig er op dinsdag en donderdag even uit te kunnen breken. Het was licht werk, eigenlijk een soort ontspanning voor haar. Officieel leverde het haar materieel niets op, alleen vergoeding van reiskosten, een luttel bedrag. Maakte ze langere uren dan de vier die ze doorgaans op een middag vervulde, dan kon ze ook een vergoeding voor een maaltijd ontvangen. Bij haar aanmelding als gastvrouw had Regina Haastrecht, de direc tiesecretaresse van het verzorgingshuis, haar antecedenten willen weten. Die wist dus dat haar man geen arbeid meer had. 18
Ze schatte de knappe vrouw, die zich vrij afstandelijk tegenover haar had opgesteld, halverwege de dertig. Het was een hyperslanke den met gazelleogen en kortgeknipt lichtbruin haar, die net als zij eigen kleding aanhad. De andere vrouwen in loondienst droegen er een soort tuniekpak, de voorgeschreven donkerblauwe pantalon, waarboven een licht blauw poloshirt. Ook het geringere aantal mannen dat er werkte, had een soortgelijke uniforme kleding aan. Of de directeur van het tehuis daarin ook gehuld ging, was haar onbekend. Met die directeur, Otto Petersen genaamd, had ze tot dusver niet kennisgemaakt. Misschien had ze hem weleens in een gang in het tehuis gepasseerd, maar ze had er geen idee van hoe hij er uitzag. Soms wilde iemand onder de bejaarden, doorgaans een vrouw, die achter haar persoonlijke situatie was gekomen, haar iets toestoppen. Vaak als ze op verzoek elders bloemen, bonbons of iets anders voor de ander had moeten kopen. Het wisselgeld of een deel ervan mocht ze dan, ondanks haar protest, behouden. Altijd voelde ze zich een tikje beschaamd door zo’n gebaar. Toch kon ze het per saldo goed gebruiken, nu Eric met zijn uitkering zoveel minder binnen bracht. Alle beetjes hielpen. Ze hield van modieuze kleding, maar die luxe kon ze zich zelden meer permitteren. Af en toe raakte ze er neerslachtig door. Vooral als ze in het tehuis een andere vrijwilligster ontmoette, die zich puntgaaf gekleed presenteerde. Nog een geluk dat haar man niet was ontslagen, maar arbeids ongeschikt verklaard, meende ze. Goed, ze waren stevig in inko men gedaald, maar anders was hij vanaf een bepaald moment in de bijstand beland. Met nog grotere sores voor haar om de boel draaiend te houden. Al stond het elastiek niet op springen, de rek was uit hun budget. Hun auto hadden ze van de hand moeten doen. Eric was er onverschillig onder geweest, haar had het pijn gedaan. De haar stilletjes geschonken bedragen spaarde ze op, zonder dat haar man er enig idee van had. Dat geld maakte dat ze nu en dan toch wat extra kleding voor haarzelf kon kopen, meestal in de uitverkoop. 19
Trouwens, ze vond die aanschaf hard nodig, want met haar werk in dat tehuis wilde ze er representatief uit blijven zien. Armoe mocht niet haar visitekaartje worden. Altijd moest je krachtig pogen de ongunst van de tijd te verhullen, had ze al jong van haar vader als boodschap meegekregen. Bij haar vrijwilligerswerk voelde ze zich een soort gezelschapsdame. Ze had de taak een gezellig praatje te maken met alleenstaande vrou wen of mannen, meestal gesprekken op het niveau van huis, tuin en keuken. Ze had er geen moeite mee, ze waren haar op het lijf geschre ven en gingen haar vlot af. Bovendien had ze jong geleerd zich te schikken in niet altijd gemakkelijke situaties. Bij haar opdracht ging het om mensen die zich zelden in de conver satieruimte lieten zien. Bewoners die zich in isolement terugtrokken op hun kamer. Uit schaamte? Gekwetstheid? Vrees voor anderen? Hoogmoed? Niet altijd kon ze erachter komen. Buiten elke kamer bevond zich naast de deur een plateau aan de muur. Bedienend personeel plaatste daarop koffie, thee of het voedsel voor hen, die zich niet elders in het tehuis wilden vertonen. Er werd een klop op de deur gegeven, waarna het aan de bewoner was het geserveer de binnen te halen. Soms bleef drank of voedsel onaangeroerd staan, werd het een dag later weggehaald en als afval weggewerkt. Wilde ze zelf een consumptie hebben, dan moest ze zich naar het restaurant begeven. Daar kon ze tegen inlevering van een bon het gewenste ontvangen. Zo’n bon ontving ze aan het begin van haar werkuren van Regina Haastrecht. Bij haar eerdere introductie door Ria Welter, een jonge hulp in vaste dienst, die wegens gezinsuitbreiding afscheid ging nemen, kreeg ze over enige mensen een schets van hun karakter. Incidenteel vereiste dat wat meer aanpassingsvermogen, oordeelde haar collega. Je moest niet te vlug met een waardeoordeel klaarstaan. Begrip tonen voor de soms ongewone belevingswereld van de oude mensen. Niet snel geschokt raken. Niet automatisch afkeurend reageren. Had Ria dat zelf ontdekt of uit een boekje geleerd? Later kwam ze erachter dat het regels waren, die door de leiding van het tehuis waren uitgevaardigd. 20
Met de meeste bejaarden, hoe wonderlijk van aard soms, kon ze rede lijk vlot contact maken. In enkelen, weggezonken in lusteloosheid, wist ze met haar springerig gebabbel zelfs weer wat leven op te wekken. Onder hen die ze bezocht waren er die haar als een dochter wilden zien. Sommigen spraken haar gemeenzaam met je en jij aan, ande ren hielden het op u. Zelf maakte ze doorgaans ook gebruik van de beleefdheidsvorm. Veel vrouwen, ook enkele mannen, wilden een knuffel van haar als ze hen weer verliet. Na enige aarzeling in het begin, overwon ze zich zelf en gaf daaraan toe. Ze leerde snel. In dit tehuis was niet minder een tekort aan liefde, besefte ze. De lastigste was een man van 68, gescheiden, die een groter appar tement had dan andere alleenstaanden. Doorgaans beschikten alleen echtparen over zo’n grotere ruimte. Schoof hij als betalende gast voor die luxe meer af? Geruchten wilden dat hij goed in de slappe was zat. Vermoedelijk was hij met zijn kinderen gebrouilleerd, want ze kwamen nooit op bezoek. Of had hij geen kinderen? Alleen uit zijn inschrijving kon dat blijken. ‘Meneer Alexander denkt ons alles te kunnen gebieden,’ had Ria haar bij haar entree verteld. ‘Hij wil ons aanhoudend de les lezen.’ ‘Heeft hij in het onderwijs gezeten?’ had zij gevraagd. ‘Nee, in het leger. Hij is kolonel geweest. Waarschijnlijk beschouwt hij ons als zijn manschappen. Hij beveelt je gewoon te doen wat hij zegt.’ ‘Klaagt dan nooit iemand bij de leiding over hem?’ ‘Ja, maar er verandert niets. We denken dat hij bij de leiding wat in de melk te brokkelen heeft. Hij moet een relatie zijn van de vader van de directeur.’ ‘Mag hij zich daarom meer permitteren?’ ‘Ik denk het. De kolonel schijnt de directeur geholpen te hebben met een grote lening. Misschien is het allemaal roddel, maar dat zou voor de aankoop van een bungalow zijn geweest.’ ‘Een bungalow? Toe maar!’ ‘Hij is een weduwnaar en heeft geen inwonende kinderen meer. Ik denk dat het met een gevoel voor status te maken heeft.’ 21
Misschien hadden meneer Alexander en de directeur kapsones, dacht ze, terugdenkend aan dat gesprek. Sommige mensen bleven dat tot hun dood toe. Maar vergeleken met hen, was haar man maat schappelijk weggezakt, een mislukkeling. Of was dat een te hard oordeel van haar? Had het hem gewoon teveel tegengezeten? Bij hun kennismaking had Eric er aantrekkelijk en representatief uitgezien. Lang en slank was hij, met blond haar en diepblauwe ogen. De droefgeestige blik in zijn ogen had haar aandacht getrokken. Zijn schuchterheid was voor haar geen drempel geweest voor een nader contact, ze had zelf het initiatief genomen. In terugblik had ze hem betrekkelijk snel aan haar zegekar kunnen binden. Je kon destijds met hem als verovering voor de dag komen, je kon met hem geuren. Heel wat meisjes, die ook een oogje op hem hadden, hadden haar zelfs om hem benijd. Eigenlijk was ze met hem in zee gegaan door zijn openlijke bewon dering voor haar. En niet te vergeten, omdat hij ongevraagd haar de ruimte bood zichzelf te blijven. Hij was zachtmoedig van aard en verdraagzaam. Maar misschien was dat laatste juist de oorzaak dat hij vroegtijdig was afgeschreven. Haar vader, die niet meer leefde, had in haar ogen een veel militanter karakter gehad. Die had veel meer autoriteit getoond en nooit over zich heen laten lopen. In Eric als haar toekomstige man had hij niets gezien. Geen vent om een oorlog mee te winnen, had hij gedecideerd vastgesteld. Dat was de enige keer geweest dat ze niet aflatend tegen hem rebel leerde. Anders gaf ze haar verzet spoedig op. Hoe hoog dat bijzondere conflict ook opgelopen was, ze had vastgehouden aan de keus van haar huwelijkskandidaat. Liefde kan pijn doen, had ze na die confron tatie en een lichamelijke tuchtiging al jong beseft. Het woord van haar vader was wet, strenge tucht de norm. Naderhand had ze vermoed dat hij op haar moeder, jaren eerder gestorven dan hij, ook sancties toepaste als die zich niet voldoende inschikkelijk toonde. Alleen had die, met haar stille natuur, zich nooit daarover tegen haar uitgelaten. Toch was ze nu tot de conclusie gekomen, dat ze die ene keer beter naar haar vader had moeten luisteren. Ze had zijn waarschuwing niet 22
in de wind moeten slaan. Misschien had ze dan een echtgenoot met een betere toekomst getroffen. Als Eric niet in de stad ronddwaalde, omdat hij dacht dat de buiten lucht hem goed kon doen, zakte hij soms in zijn fauteuil bij het raam weg in een lichte sluimer. Maar ’s nachts leed hij juist aan slapeloos heid. Dan wentelde hij zich urenlang om en om, in wanhoop pogend weg te nevelen van zijn sores. Meer dan eens kwam zij door zijn woelen bloot te liggen en werd ook zelf klaarwakker. Kribbig werd ze dan, al wist ze dat hij er weinig aan kon doen. Starend naar de wekker, alsof die het antwoord op alle vragen wist, reageerde hij nauwelijks op haar woorden van veront waardiging. Haar man was nu een paar jaar over de veertig, zij drie jaar jonger. Een kleine twintig jaar met hem getrouwd, taalde hij, na zijn uitschakeling van arbeid, sinds enige tijd niet meer naar haar. Hij leek aanhoudend in trance, in een staat van verdoving, te verkeren. Geestelijke verwij dering had toegeslagen, intimiteiten tussen hen waren opgedroogd. In bed lagen ze nu met de rug van elkaar af. Bij haar leverde dat spanningen op. Dan wilde ze om een onbenul lige reden tegen hem uitpakken. Of ze bedacht zomaar een reden, waar ze naderhand soms spijt van kreeg. Maar begeerte zoekt soms een bizarre uitweg. De herinnering aan weerspannigheid kan vele jaren later het verlangen daartoe, al of niet geacteerd, weer aanwakkeren.
23
4
Om half negen wakker geworden, katterig, met een beroerde smaak in zijn mond, voelde Eric zijn hoofdpijn opnieuw opkomen. Beneden vertelde hij Lily dat hij geen eten hoefde. Haar protesten wuifde hij weg. De gedachte aan een warm maal maakte hem misselijk. Hij besloot een wandeling te gaan maken. De avondlucht kon de druk op zijn schedel verlichten, vond hij. Hij zou wel zien hoelang hij wegbleef. Daar maakte zij geen bezwaar tegen. In haar eentje amuseerde ze zich opperbest met de televisie. Hoofdschotel vanavond voor haar was een romantische film. Een waarin, na een licht dramatische ontwikke ling, alles volgens de recensie in de krant op zijn pootjes terechtkwam. Echt haar genre, ze was niet dol op zware kost. Naar haar smaak moest er in zo’n film niet teveel overhoop worden gehaald. Nadat hij zijn mond had gespoeld, zijn tanden gepoetst en zijn scheermes provisorisch gehanteerd, verliet hij, de kraag van zijn regen jas hoog opgeslagen, zijn woning. Huiverend in de mistdampen, liep hij bijna in een draf naar een buurtcafé, waar hij in hun goede jaren incidenteel met zijn vrouw kwam. De straten waren uitgestorven, het verkeer lag zo goed als stil, de stad had veel weg van een verlaten kerkhof. Onderweg passeerde hij eerst alleen een duo surveillerende agenten. Later een beschonken man die met zijn rug steun zocht tegen een muur. Een bepaalde reden om naar dat café aan de Noordsingel te gaan had hij niet. Hij was er in geen jaren meer geweest. Zouden de vroe gere stamgasten er nog weleens komen? Het interieur bleek bij zijn entree gemoderniseerd in een stijl die hem weinig aansprak. Vroeger was het een bruine kroeg geweest. Het verbaasde hem niet dat het er stil was. Niet alleen het weer werkte tegen, het was ook maandagavond. Een avond voor velen om bij te komen van een uitgaansweekend. Alle tafeltjes waren vrij, maar aan de hoefijzervormige bar zat, haar ellebogen steunend op de tapkast, een hem onbekende jonge vrouw. 24
Ze had een groene bloes aan, waaronder een paar hoge, puntige borsten. Haar lange sluike haar had de kleur van roodkoper. De kaste lein, die zacht met haar praatte, kende hij evenmin. Vermoedelijk was het café in andere handen gekomen. Een cas setterecorder onder de tapkast speelde getemperd rustige muziek. Cooljazz. Het tweetal begroette hem opgeruimd, naar het hem voorkwam zelfs met enige opluchting. Hij mompelde iets vaags terug. Toch isoleerde hij zich meteen, plaatsnemend aan de andere kant van de bar, schuin tegenover de vrouw. Ze bekeek hem nieuwsgierig, misschien zelfs taxerend. Zijn onzekerheid tegenwoordig op onbekend terrein beseffend, schraapte hij zijn keel om zich een houding te geven. Vervolgens bestelde hij bij de kastelein, die zich van de vrouw verwijderd had, een glas mineraalwater. Nadat de man het hem geserveerd had, zonk hij weg in de duistere poel van zijn gedachten. Hij werd daaruit teruggehaald, toen de vrouw, even naar het toilet gegaan, met haar glas wijn ongevraagd naast hem ging zitten. Bij haar eerder opstaan had hij gezien dat ze een ranke verschijning was. Onder haar bloes droeg ze een vrij korte, wijduitstaande rok, zwart van kleur. Voor zich uitstarend, wierp hij zelfs geen enkel woord als noodanker naar haar uit. Hoewel dat soort vrouwen doorgaans andere etablisse menten bezocht, nam hij aan dat ze een lid van de lichte cavalerie was. Het bleek een vergissing. ‘Een rotavond,’ zei ze, hem vrijmoedig aanstotend. ‘Ja,’ bevestigde hij. Zijn stem klonk hem nerveus in de oren. ‘Wil je niet iets sterkers drinken? Voor mijn rekening?’ ‘Liever niet.’ ‘Waarom niet?’ ‘Drank en medicijnen, een slechte combinatie.’ ‘In de lappenmand?’ Hij knikte, vermeed een toelichting. ‘Allang?’ ‘Meer dan twee jaar.’ ‘Ik heb me vandaag óók ziek gemeld.’ 25
Er viel een stilte tussen hen waarin de deur plotseling openweek. Terwijl de kilte van buiten een moment toesprong, stommelde een bejaarde man naar binnen. Kleumend en in zijn handen blazend, ging hij met een gesmoorde groet verderop zitten. Hij moest een vaste klant zijn, ongevraagd schonk de kastelein hem een kelkje jenever in. ‘Ik sta in een warenhuis,’ ging de vrouw verder. ‘Acht uur per dag, recht overeind achter de toonbank. Met kramp in m’n kuiten, bran dende voeten en een opgepoetste lach.’ ‘Moet je altijd staan?’ vroeg hij, bijna met tegenzin. ‘Behalve in mijn lunchtijd, de godganse dag. Een idioot heeft dat ooit besloten en daarna heeft niemand er meer over nagedacht. Alleen als mijn cheffin weg is, trek ik gauw een la uit onder de toonbank. Daar zet ik dan zolang een voet op.’ ‘Bijna niemand heeft het voor het kiezen.’ Het kwam er met moeite bij hem uit. ‘Thuis kwak ik als een blok op een stoel neer. Geen been meer om op te staan. Voor je het weet, krijg je spataderen. Sommige verkoop sters hebben ze al. Uitkijken dus, ’s avonds direct in warm sodawater.’ ‘Wat moet je verkopen?’ In werkelijkheid interesseerde het hem niet, maar hij wilde zich niet onbehoorlijk gedragen. ‘Modieuze lingerie, flinterdingetjes. Dikwijls is het wegwerpspul. Eigenlijk verkopen we illusies, als je sommige oudere vrouwen ziet... Winkelmeisje spelen, ik had er nooit aan moeten beginnen.’ ‘Spelen?’ ‘Ik doe alsof. In mijn hart sta ik aan de andere kant van de toonbank.’ ‘Nekt je dat niet?’ ‘Tot dusver heb ik het volgehouden.’ De oude man, vlot zijn jenever achterovergeslagen, stak zwijgend zijn glaasje vooruit. De kastelein vulde het opnieuw, schuifelde daarna weg en begon, dicht in hun nabijheid, glazen om te spoelen. ‘Je bent nog jong,’ merkte hij op. ‘Waarom ga je niet weg?’ ‘Wat moet ik anders met mijn beperkte opleiding? Drie jaar middel baar onderwijs, meer niet. Maar ik volg nu een paar avonden per week een administratieve opleiding. Computerles en een cursus om mijn taal bij te spijkeren.’ 26
Hij wierp een blik opzij, nam haar nauwkeuriger op. Hij schatte haar zo’n jaar of vijfentwintig. Ze had een rond, roomkleurig gezicht, niet vrij van wat sproeten. In haar ogen lag een glans van smeulen de rebellie. Groene ogen met vuur dat snakte naar aanwakkering. Oppassen, dacht hij. ‘Ik wil gewoon weg achter die toonbank. Op die cursus zit ik dan tussen meiden die pas van school zijn.’ ‘Hindert je dat niet?’ ‘Nou ja, er zitten wat goedkope troelen tussen. Al jong met goud beslagen, blingbling. Die denken nog dat het alleen om de verpakking gaat. Maar dat stoort me niet.’ Verderop hief de oude man, onverschillig voor de muziek uit de cassetterecorder, als zelfvermaak luidkeels een smartlap aan. De vrouw fronste haar wenkbrauwen en stak gebiedend haar hand op. ‘Niet te hard, alstublieft,’ gebood ze, niet onvriendelijk. ‘Die meneer en ik willen met elkaar praten.’ De man keek een moment beteuterd in hun richting, hakkelde iets onverstaanbaars en deed er dan het zwijgen toe. Zijn gedachten zwenkten korte tijd in tederheid weg naar Caroline, een vroegere vriendin van zijn vrouw. Met haar had hij een roman tisch intermezzo beleefd in het jaar, dat het tussen hem en zijn vrouw ronduit slecht ging. Niet dat het na zijn afscheid van de zaak zo goed tussen hem en Lily marcheerde, maar tot dusver was er sprake van een soort gewapende vrede. Als hij door zwarte gedachten waadde, gebeurde het meer dan eens dat zijn herinnering aan Caroline terugkeerde. Zij was er een geweest die zijn leven wat opfleurde, vond hij, een vrouw om naar uit te kijken. Ze was iemand geweest die eerder met haar intuïtie dan met haar verstand de dingen doorzag. De vrouw opzij gaf hem trouwens de indruk tot dezelfde categorie te behoren. Ook een met een antenne voor het ondeugdelijke. Een origineel type, niet enkel een mooi plaatje. ‘Eigenlijk moet ik blij zijn dat ze me als winkelmeisje wilden hebben,’ vervolgde zij haar verhaal. ‘Die baan is nog altijd beter dan wat mijn oma moest doen toen ze als meisje ging werken. In die tijd 27
zat ze op een suikerwerkfabriek. Met industrieschool kwam je nu eenmaal niet ver.’ De woorden van de roodharige vrouw drongen in flarden tot hem door. Caroline was voor hem verloren, wist hij. Ze had er de brui aangegeven, in het besef dat hij niet de durf had zich los te maken van zijn vrouw. Korte tijd later was ze naar een andere stad vertrokken. Caroline had nooit geweten dat de oorzaak van hun verwijdering in zijn jeugd lag. Nadat zijn ouders gescheiden waren, had hij een heilige angst gekregen voor desintegratie. Als kind daarmee gecon fronteerd, had hij er nooit overheen kunnen groeien. Hij had zich onmachtig getoond tegenover het verdriet en de radeloosheid van zijn moeder. Gelukkig was ze later hertrouwd met een expat, een man die een onderneming in het buitenland representeerde. Daardoor zag hij haar zelden of nooit meer. Alleen een enkele keer als haar man met verlof was en zij met hem naar hun vaderland was afgereisd. Verder ontving hij af en toe een brief van haar of een telefoontje. ‘Een raar bedrijf,’ liet de vrouw naast hem weten. ‘Bij het sollicite ren moest mijn oma eerst een formulier met veel vragen invullen. Van anderen wist ze dat het een katholieke zaak was. Ze namen er alleen lui aan die van het houtje waren. Maar dat was ze niet.’ ‘En?’ vroeg hij, even terug in zijn omgeving. Waarschijnlijk had zij gezien dat hij zijn ring rechts droeg, dus even min lid van de roomse club was. Of had ze daar niet op gelet? ‘Ze dacht, je kan me wat. Ze vulde gewoon in dat ze katholiek was.’ ‘Was dat alles?’ ‘Niet helemaal. Ze wilden ook weten of ze lid van een vakbond was. Lastposten hielden ze liever buiten de fabriek.’ ‘Was ze dat, lid van een vakbond?’ ‘Nee. Die vraag kon ze wél naar waarheid beantwoorden.’ ‘Dus toen werd ze aangenomen?’ ‘Ja. Die personeelschef maakte bij het sollicitatiegesprek zelfs gebbe tjes met haar. Was kleverig, net als zijn snoepgoed. Ze vond hem een griezel.’ ‘Wat voor werk deed ze er?’ 28
‘Ze was inpakster aan de lopende band. Ze moest als een gek snoep jes stoppen in dozen die zo’n machine uitspoog. En óók de hele dag staan natuurlijk. Het was net een dolgedraaide kermis, alleen minder lollig.’ Caroline was goed geweest in snel karakters peilen, dacht hij. Zij had er een talent voor, hij niet. ‘En stinken dat het er deed. ’s Avonds hing die lucht nóg om haar heen. Ze raakte er afgestompt van, ze werd zelf een soort machine. En een loeder, die cheffin van haar. Die was natuurlijk goedrooms, maar ze vloekte als een ketter. Zo’n manwijf, weet je.’ Bij het vertellen van het verhaal waren de ogen van de vrouw naast hem nog feller gaan schitteren. In het groen verschenen gouden lichtjes. ‘Is ze er lang geweest?’ vroeg hij. ‘Twee maanden, maar het leken wel jaren. Ze werd het spuug zat. Daarom liet ze de hele boel in de soep draaien.’ Zij giechelde. ‘Snoepsoep, dát werd het. Nou, en toen stuurden ze haar de laan uit.’ Andermaal zonk hij weg in zijn eigen verleden. Ditmaal naar de dag dat hij opeens werd overgeplaatst naar een andere sector, in een lagere functie. Diep verontwaardigd had hij zich daarover beklaagd. ‘U bent wat overcompleet geworden,’ had Wortelboer hem namens de directie vilein verteld. ‘Maar u bent er toch nog? Dus eigenlijk hebt u niets te klagen.’ ‘Een mens is net een dobbelsteen,’ zei hij. ‘Je wordt opgegooid en je hoopt op het hoogste cijfer.’ ‘Maar je krijgt algauw het laagste,’ vulde ze aan. Hij knikte en zei plotseling tegen de kastelein: ‘Geef me maar een borrel.’ ‘Zet hem op mijn rekening,’ zei de vrouw haastig. ‘Niets heeft zin,’ mompelde hij voor zich uit. ‘We gaan allemaal naar de ratsmodee.’ ‘Alleen de ziel gaat nooit verloren,’ zei de kastelein, die hem de jene ver toeschoof, in een poging tot wijsgerigheid. ‘Je méént het,’ zei de vrouw, met een zweem van ironie. ‘De ziel vertrekt na je dood,’ ging de caféhouder ernstig verder. ‘De ziel zoekt dan een ander omhulsel.’ 29
‘Een ander mens?’ wilde ze weten. ‘Het mag voor mij ook een vogel zijn,’ vond de man achter de tapkast. ‘Het lijkt me geweldig om boven alles uit te vliegen. Omlaag te kijken op al die kleine ploeteraars.’ ‘Wat voor een vogel zou je dan willen zijn?’ vervolgde ze haar voertje. ‘Nou, een arend bijvoorbeeld,’ zei de kastelein peinzend. ‘Een arend?’ Ze werd op slag verontwaardigd. ‘Een arend is een roofvogel.’ ‘Afrekenen,’ zei Eric. Het gesprek tussen de beide anderen bloedde prompt dood. Hij sloeg zijn glas in één teug naar binnen. ‘Jammer dat je weggaat,’ zei de vrouw. ‘Jij bent iemand die kan luis teren. Zie ik je hier nog eens terug?’ ‘Misschien,’ zei hij vaag. Hoewel geen namen uitgewisseld waren, gaf ze hem keurig een hand. Een moment aarzelde hij, dan boog hij zich snel voorover en kuste hem licht. Hij was verbaasd over zichzelf. Op de een of andere manier deed ze hem iets. Toen hij op de drempel van het etablissement een blik achterom wierp, zwaaide ze naar hem. Type Caroline, dacht hij weer. Bij zijn thuiskomst was Lily naar bed. Ondanks dat hij van buiten kwam, voelde hij, naar boven klimmend, zich sterk transpireren. ‘Kon je je niet in het donker uitkleden?’ klaagde zijn vrouw, nadat hij het licht in de slaapkamer had aangeknipt. ‘Ik was bijna onder zeil.’ ‘Sorry.’ ‘Ja, daar schieten we veel mee op.’ Terwijl hij in zijn pyjama schoot, wierp hij onopgemerkt een blik op het plafond. Het insect zat nog steeds roerloos op dezelfde plek. Of was het toch iets opgeschoven? Die borrel is verkeerd gevallen, dacht hij, ik had hem niet moeten nemen. Terwijl zijn vrouw zich omdraaide en hem misnoegd haar rug toekeerde, deed hij het licht uit. Dan verliet hij de kamer om naar het toilet te gaan. Spookachtig was het wat daarna in het duister toesloeg. Toen hij op de tast op de gang was aangekomen en bijna het vertrek had bereikt, 30
groeiden de muren plotseling elastisch naar hem toe en deinsden dan weer in dezelfde vaart terug. Paniek rees als een raket in hem omhoog. Verwarrende beelden bestookten zijn geest. Dwars erdoorheen zag hij de grijnzende smoel van Wortelboer. Vertwijfeld wilde hij hoe dan ook op de been blijven, in het donker zijn evenwicht bewaren. Omdat hij vlak bij de trap stond, poogde hij om steun de leuning bereiken, maar zijn hand gleed er langs alsof ze met een glijmiddel was behandeld. Een tel later donderde hij de trap af omlaag, eerst tot de bocht struikelend, daarna ombuitelend, om ten slotte met een luide klap beneden op de vloer te belanden. Enige momenten bleef het stil. Dan vloog zijn vrouw met een gil, die hem raar in de oren klonk, de slaapkamer uit. ‘Mijn god, wat doe je nou weer?’ vroeg ze, het licht op de gang aanknippend. Ontsteld daalde ze de trap af. ‘Werd duizelig,’ perste hij eruit. Niet minder geschrokken, lag hij uitgestrekt als een door storm weggeblazen vogelverschrikker. ‘Niks gebroken?’ Ze boog zich over hem heen. ‘Geloof het niet.’ Behoedzaam bewoog hij een paar tellen zijn armen en benen. ‘Je moet je niet alles zo aantrekken. Je leeft maar één keer. Denk daaraan.’ Ze kwam weer omhoog en staarde een moment over hem heen, alsof ze zelf naar het onbereikbare uitkeek. Dan realiseerde ze zich opnieuw de situatie. ‘Zal ik de dokter laten komen?’ wilde ze zakelijk weten. ‘Nee.’ Zijn hijgende ademhaling werd rustiger. ‘Zal ik je overeind helpen?’ ‘Nee. Laat me … laat me even zo liggen.’ ‘Weet je het zeker?’ ‘Ja,’ zei hij moeizaam. ‘Het gaat alweer. Ga nou maar slapen. Niks aan de hand.’ Hij wilde dat hij nog illusies had. Nog kon dromen.
31
5
Een man in het tehuis die Lily intrigeerde, was meneer Engelsma, die ze op een jaar of vijfenzeventig schatte. Vaak trof ze hem aan op het bordes van het tehuis. Diep in gedach ten verzonken, praatte hij in zichzelf. Soms leek het haar zelfs, ook al was hij alleen, of hij met een ander in gesprek was. ‘Weet je nog, Anita?’ hoorde ze hem op een keer zeggen. ‘Samen op een bankje op de Heuvel bij de Maas? Naar de schepen kijken, armen om elkaar heen? Onvergetelijk voor mij.’ Als een schim kon ze hem meestal ongemerkt passeren, maar een enkele keer merkte hij haar plotseling op. Dan staarde hij haar in lichte verbijstering aan, alsof hij zijn ogen niet kon geloven. Haast stamelend beantwoordde hij dan haar groet. ‘Is hij een tikje dement?’ vroeg ze op een dag aan Saskia van Linscho ten, voor haar een vraagbaak. Haar oudere collega, in vaste dienst, was iets groter dan zij en van zowat dezelfde leeftijd. Ze had een aantrekkelijk uiterlijk met haar gitzwarte haar, geknipt in een pagekopje, boven een hartvormig gezicht. Saskia overdacht een paar tellen haar antwoord. ‘Nee, hij is wat uit zijn doen geraakt. Het kwelt hem dat zijn hartsvriendin is overle den. Daarom praat hij in zijn eentje dikwijls met haar. Denkbeeldig natuurlijk, dat begrijp je.’ ‘Hij kijkt mij soms heel eigenaardig aan.’ ‘Ik hoorde van hem dat hij jou op haar vindt lijken.’ ‘Werkelijk?’ ‘Zij had ook honingblond haar en bruine ogen.’ ‘Dat wist ik niet. Nu begrijp ik meer van hem. Weduwnaar dus?’ ‘Nee, hij is ruim veertig jaar getrouwd.’ ‘Heeft zijn vrouw dan geen moeite met zijn gedrag?’ ‘Je kunt op een dode moeilijk jaloers zijn, vindt ze.’ ‘Daar heeft ze gelijk in.’ ‘Bovendien houdt ze van haar man,’ lichtte Saskia verder toe. ‘Hij is 32
een goeie vent, zegt ze. En hij heeft haar nooit in de steek willen laten. Dat wist die ander ook.’ ‘Wel wat vreemd, vind je niet?’ ‘Zo vreemd vind ik dit niet. Ze hebben alle drie de ander in zijn waarde willen laten. Dat kun je niet van iedereen zeggen.’ Omdat ze uitsluitend alleenstaanden bezocht, had zij de vrouw van meneer Engelsma in het ruime verzorgingshuis, dat tegen de honderd appartementen telde, verspreid over vier etages, nog nooit leren kennen. Het maakte haar wel nieuwsgierig naar die verdraagzame vrouw. Mensen veranderden nogal eens bij het ouder worden, besefte ze. Zij ook. Toch dacht ze dat ze zelf zo’n mariage à trois nooit had gepikt. Trouwens, Eric kwam haar voor zo’n verhouding niet brutaal genoeg voor. Al had hij vroeger voor haar een ontwapenende charme gehad, hij was in haar ogen geen man die daar op uit was. Hij was daarvoor veel te beschroomd. Of vergiste ze zich? Ooit had hij een opmerkelijk zwak getoond voor Caroline, een wederzijdse vriendin van vroeger, maar met die was hij nooit een stap te ver gegaan. Of was dat voor haar verborgen gebleven? Toen zij, op verzoek van de directiesecretaresse, voor het eerst meneer Alexander op zijn kamer bezocht, zat hij, ondanks zijn leun stoel, kaarsrecht naar de televisie te kijken. ‘Wie ben je?’ vroeg hij nors, zonder zijn blik van het scherm af te wenden. ‘Wat kom je doen?’ ‘Mijn naam is mevrouw Eekhout. U mag mij Lily noemen.’ ‘Getrouwd? Kinderen?’ Ze werd even van haar stuk gebracht, omdat hij zich opeens omdraaide en haar met zijn staalblauwe ogen onbewogen aanblikte. ‘Wel getrouwd. Geen kinderen.’ ‘Heel verstandig,’ bromde hij. ‘Kinderen bezorgen je alleen maar ellende.’ Ze verzweeg dat ze nooit kinderen had kunnen krijgen. ‘Ik ben hier een gastvrouw,’ vervolgde ze. ‘Een vrijwilligster. Me vrouw Haastrecht heeft me gevraagd, of ik af en toe een praatje met u wil maken.’ 33
‘Onverbeterlijk, dat mens. Gortdroog. Ze weet dat ik niet lastig gevallen wil worden.’ ‘Ik wil u ook niet lastig vallen. Alleen maar wat gezelligheid bieden. Dat wil toch iedereen op z’n tijd?’ ‘Gezelligheid? Wat versta je daaronder?’ Ze bleef het antwoord schuldig. ‘Ik snap niet waarom Otto die kouwe kikker aangenomen heeft,’ kwam hij terug op zijn eerdere woorden. ‘Niks mee te beginnen, met dat mens.’ Otto? dacht ze. O ja, de directeur natuurlijk. Lang en slank van gestalte kwam hij omhoog uit zijn stoel. Hij torende boven haar uit en had brosse grijs haar. Hij had nu een prie mende blik in zijn ogen. Ondanks zijn leeftijd had hij een bijna kreukloos gezicht. Ze wilde hem de hand drukken, maar die negeerde hij. Op slag heugde haar dat Ria hem als een man met een moeilijk karakter had gekwalificeerd. Ze beet op haar lippen. ‘Waar zat u naar te kijken?’ vroeg ze zo vriendelijk mogelijk, in een poging het ijs te breken. ‘Een Zweedse film,’ zei hij kortaf. ‘De moeite waard?’ ‘Nauwelijks. Laaiende stiltes. Zwoegende lichamen voor het dage lijks brood.’ ‘Wat grappig zoals u dat samenvat,’ trachtte ze hem te vleien. ‘Het is niet grappig bedoeld. Het is een constatering.’ ‘Dus u mist die film niet als ik met u praat?’ ‘Het ligt eraan wat je te vertellen hebt.’ Toch liep hij naar het toestel om hem af te zetten. ‘Mag ik gaan zitten?’ vroeg ze voor alle zekerheid. ‘Ga je gang,’ zei hij onverschillig. ‘Daar staan stoelen.’ De kleine bank, met zijn rug naar het raam geschoven, leek haar een plezieriger zit te hebben, maar het gebruik daarvan was kennelijk niet voor haar bedoeld. Ze pakte een rechte stoel en nam tegenover hem plaats. Voor ze ging zitten, monsterde hij haar van hoofd tot voeten. 34
‘Ik wil graag weten hoe het met u gaat.’ ‘Interesseert je dat werkelijk?’ vroeg hij bot. Ze voelde de zenuwen toeslaan. Niet laten intimideren, hield ze zich voor. ‘Ja,’ zei ze, zo beheerst mogelijk. ‘Mijn jongere collega’s komen niet graag bij u. Maar u bent alleen. En dat is niet altijd leuk.’ Ze poogde met een glimlach een brug naar hem te bouwen. ‘Wat een wijsheid. Hoe oud ben je?’ ‘Dat mag u wel weten. Ik ben 39.’ ‘Nou, je hebt jezelf goed verzorgd. Je ziet er een stuk jonger uit.’ Goedkeurend liet hij zijn blik over haar gestalte gaan. ‘Dank u,’ zei ze. ‘U wordt meneer Alexander genoemd. Is dat uw voor- of achternaam?’ ‘Mijn achternaam natuurlijk. Ik laat me niet door iedereen bij mijn voornaam aanspreken.’ ‘Het was maar een vraag,’ zei ze haastig. Ze was bevreesd dat ze zich al meteen in zijn ogen als dom had gerubriceerd. ‘Nooit van generaal Alexander gehoord? Die Amerikaanse opperbe velhebber uit de Tweede Wereldoorlog?’ ‘Nee,’ zei ze. ‘Ik weet weinig over de oorlog. Alleen wat mijn oma vroeger vertelde over het Duitse bombardement van de stad.’ ‘Het verbaast me niets. Jouw generatie leeft alleen voor pleziertjes. Maar wie die speelruimte voor jullie bevochten hebben, weten jullie niet.’ ‘U hebt die oorlog toch ook niet meegemaakt?’ zei ze slim. ‘Nee, maar daarom weet ik nog wel wat van geschiedenis af.’ ‘Kan ik iets voor u doen? Een kopje koffie zetten bijvoorbeeld?’ Met een eerdere blik om haar heen had ze vastgesteld, dat hij een hypermodern koffiezetapparaat had, wat lang niet iedereen in het tehuis bezat. Zelf had hij haar niets aangeboden. Indirect trachtte ze hem een spelregel bij te brengen. ‘Je kunt de nagels van mijn tenen knippen,’ zei hij prompt. Overrompeld staarde ze hem aan. De twijfel of ze hem kon bereiken sloeg toe. Haar taak als gastvrouw strekte zich niet tot die bezigheid uit. 35
‘Je hoeft niet te schrikken,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik douche elke dag.’ ‘Er is hier een pedicure,’ begon ze, van haar stuk gebracht. ‘Een leuke jonge vrouw.’ ‘Daar heb ik een aanvaring mee gehad,’ verklaarde hij onmiddellijk. Er lag een dwingende blik in zijn ogen. Zij zweeg even, aarzelde, maar vermande zich dan. Wie weet was die verzorging van zijn voeten een manier om contact met hem op te bouwen. Je moest ergens mee beginnen. ‘Voor één keer wil ik dat wel voor u doen,’ zei ze. ‘Maar daarna moet u echt naar een pedicure.’ Ze keek rond. ‘Waar vind ik een schaar?’ ‘Daar.’ Hij wees naar een bergmeubel. Ze stond op, liep naar de kast en trok de eerste la open. ‘De onderste la,’ liet hij weten. ‘Je vindt er een heel stel.’ Hij begon zijn schoenen en sokken uit te trekken, terwijl zij gebio logeerd in de bovenste la staarde. ‘Daar ligt een pistool,’ zei ze verbluft. ‘De wereld is vol gevaar. Laat je niet afleiden.’ Ze haalde uit de onderste la een nagelschaar, trok haar stoel dichter bij, en verzocht hem een voet op haar schoot te leggen. Hij had haar niets voorgeschoteld, het lichaamsdeel was proper. Hij fixeerde haar. ‘Jij hebt nog een gave huid,’ zei hij plotseling. ‘Geen rimpels.’ ‘Dank u,’ fluisterde ze, geschrokken van zijn opmerking. Er viel even een stilte tussen hen. Ze wilde zich niet laten afleiden. Uiterst voorzichtig knipte ze nu zijn nagels een voor een korter. Alleen met zijn grote teen had ze wat meer moeite. ‘Je ziet er trouwens toch al niet slecht uit,’ ging hij verder. ‘Ik doe aan fitness,’ zei ze schuw. ‘Tweemaal per week in een buurt huis. Goedkoop tarief.’ ‘Maar daar zit het natuurlijk niet alleen in,’ concludeerde hij. En na een korte pauze: ‘Loop je altijd met blote benen?’ Ze haperde een paar tellen met haar antwoord. ‘Alleen met dit weer,’ zei ze daarna. ‘Dan is het ook goedkoper.’ ‘En anders?’ ‘Als het minder warm wordt, heb ik een panty aan.’ 36
Ik vertel hem teveel, dacht ze. Hij heeft hier niets mee te maken. Wat is dit voor een gesprek? ‘Een panty vind ik een onding,’ oordeelde hij. ‘Het is een remedie tegen de liefde. Ik zie een vrouw liever met losse kousen.’ ‘Kunnen we het over iets anders hebben?’ zei ze nerveus. ‘Straks knip ik nog in een teen.’ ‘Ik vind het anders een leuk onderwerp,’ vond hij. ‘Nu uw andere voet,’ verzocht ze. ‘Waar wil je het dan over hebben?’ zei hij, terwijl hij aan haar verzoek voldeed. ‘Nou, of u al met vakantie bent geweest bijvoorbeeld.’ ‘Ik ga weinig met vakantie,’ zei hij. ‘Zo’n busreis met die anderen, ik moet er niet aan denken. Al dat gehoest en geproest. En dan nog die onbenullige kletspraat.’ ‘Maar u moet er toch weleens uit?’ ‘Een enkele keer ga ik er een week alleen tussenuit. Ik kan mezelf prima vermaken.’ ‘En wat doet u verder?’ ‘Ik maak elke ochtend een fikse wandeling. Goed voor mijn condi tie. Dat houdt me gezond.’ ‘Ziet u verder nooit iemand?’ ‘Nee, meid. Ik ben mensenschuw, niet gehoord?’ Hij dreef duidelijk de spot met haar. Zwijgend hielp ze hem na afloop met het aantrekken van zijn sokken en schoenen. ‘Je hebt me goed geholpen,’ merkte hij opeens op. ‘Maar ga nu maar weg.’ ‘Weet u dat zeker?’ zei ze min of meer hulpeloos. ‘Ik heb nog nauwe lijks met u gesproken.’ ‘Ja,’ zei hij beslist. ‘Ik wil rustig over iets nadenken. Je hebt me op een idee gebracht.’ Hij zei niet welk idee en ze vroeg er niet naar. Bij haar vertrek kon er geen bedankje af. Maar tot haar verbazing gaf hij ditmaal een hand. ‘Jij bevalt me,’ riep hij haar nog toe, toen ze de drempel weer over ging. ‘Je mag terugkomen.’ 37
Buiten het appartement greep ze een zakdoek uit haar tasje en wiste zich het zweet van het voorhoofd. ‘En?’ vroeg Saskia, die juist op de gang passeerde. ‘Ik heb het gered,’ zei ze opgelucht. Op hetzelfde moment week de deur van de kamer achter haar open. Van schrik liet ze de zakdoek uit haar hand glippen. Ze bukte zich meteen om hem van de grond op te rapen. ‘Jij hebt mooie benen,’ wierp meneer Alexander haar toe, waarna hij de deur weer prompt sloot. ‘Geile bok,’ mompelde Saskia.‘Hoe ouwer hoe gekker.’ ‘Heeft hij geen vriendin?’ ‘Gehad. De een na de ander uit het tehuis. Maar de laatste keer was het eentje van buiten.’ ‘Spaak gelopen?’ ‘Ze hield hem voor gezien, zei ze tegen mij.’ ‘Vertelde ze ook waarom?’ ‘Ze had zowat jouw leeftijd en hij stelde steeds vreemdere eisen. Daar had ze geen trek in.’ ‘Vreemdere eisen? Wat verstond ze daaronder?’ ‘Ze noemde geen details. Ik moet zeggen, ondanks zijn leeftijd straalt die man nog een sterke levenskracht uit. Sommige anderen sloffen je hier voorbij, met gebogen hoofd en hun blik op de grond. Hij niet.’
38
6
Mensen zijn vaak hyena’s, dacht Eric, slenterend door de buurt uit zijn jeugd. Het masker van hun beschaving is papierdun. Zodra ze de kans zien, springen ze elkaar als roofdieren naar de keel. Dat niet alleen, ze slikken om materieel gewin ook de rauwste beledigingen en vernederingen. Neem nou Turink, een directeur bij de bank. Een windbuil, een opgeblazen kikker van een vent. Zo’n standaardeconoom die van alles de prijs wist, maar van niets de waarde. Een typische zwart-witdenker. Niet voor niets jarenlang voor het concern het uithangbord in ZuidAfrika geweest. Ook sommige vroegere collega’s welden in zijn herinnering naar boven. Met hun mond waren het hele mannetjesputters. Uitgebreid speelden ze hem vaak de gespierde monoloog voor, die ze eens afge stoken zouden hebben in confrontatie met die slavendrijver. Hem op zijn schouders kloppend in geacteerde saamhorigheid, beweerden ze vierkant achter hem te staan als Turink hem ooit wilde opvreten. Maar stuk voor stuk lieten ze hem vallen toen het, weliswaar met een andere superieur, ook voor hem menens werd. Ze zagen vlot in dat openlijke solidariteit link voor hen kon uitpak ken. Bij dat opdoemende gevaar slopen ze als ratten weg naar hun riolen. En dan die andere collega’s, lui die alles uit de kast haalden om hun bazen naar de ogen te zien. Daarbij vergaten ze niet anderen achter baks te bekladden en de zichzelf toegedachte voortreffelijkheid aan te scherpen. Zo werkte het systeem, dacht hij, en de meeste mensen geloven heilig in systemen. Het ontslaat hen van de plicht, hun persoonlijke verantwoordelijkheid aan te boren op momenten die erop aankomen. Vooral ook na te denken over de waarachtigheid en menselijkheid van hun daden. Hij zag nog de gezichten van sommigen voor zich, bijna door woede verwrongen, als ze een mededinger de zichzelf toebedachte promotie 39
zagen wegkapen. Hoewel wrok hun keel dichtkneep, wrongen ze met een opgepoetste facie er nog bijtijds een gelukwens uit. Opeens schoot hem het bedrijf te binnen, waar hij, toen nog niet naar de bank afgezwenkt, zo’n jaar of anderhalf een functie in de buitendienst had gehad. Als piepjonge vertegenwoordiger zat hij dikwijls halve dagen achter het stuur, en ook verwoestend lang in een wachtkamer, tot een buiten zijn schoenmaat gegroeid machthebbertje zich verwaardigde hem aan te horen. Veel tijd voor zijn verkooppraatje kreeg hij zelden. Kwam hij ten slotte aan de bak, dan moest hij er in een idioot hoog tempo tegenaan om zo’n gewichtigdoener over de streep te trekken. Na een in lamlen digheid gemaakte rit was dat niet altijd het psychologisch gunstig ste moment. Vermoeid legde hij in zo’n situatie weleens belangrijke accenten verkeerd. In hun passie om de verkoop omhoog te zwiepen, waren ze op het hoofdkantoor van die toenmalige werkgever compleet mesjokke van onderlinge competities. Maandelijks kronkelden de meeste vertegen woordigers zich er in bochten om een bonus te bemachtigen. Eenmaal had hij de uitreiking ervan zelf meegemaakt. Met twee van zijn collega’s, ook in de prijzen gevallen, werd hij bij de verkoop leider ontboden voor het consumeren van het obligate glas sherry. Een goedkoop product, ingekocht bij een grootgrutter voor minder intieme bedrijfsrecepties. Tijdens die heildronk reikte de bedrijfs leider de bonussen uit, maar op een even ridicule als vernederende manier. Wat was namelijk het geval? Omdat het toverwoord ludiek na lange tijd ook in behoudende kringen wortel geschoten had, wilden zelfs de geborneerde lieden van die bedrijfstop hun streken onder deze noemer verenigen. Dus hingen er in de kamer van de bedrijfsleider drie ballonnetjes, met de namen van de winnaars erop. Ballonnetjes, die zijn collega’s en hij moesten doorprikken. Als bedachte verrassing kwam dan het bedrag in papiergeld, waar van de grootte hun vooraf onbekend was, omlaag dwarrelen. En dan maar grabbelen, mensen! Een stuitende praktijk, waarvan de direc tieleden en hun handlangers een seizoen lang moesten loeien van het 40
lachen. Tot ze weer iets nieuws hadden bedacht om de laagste eigen schappen in de mens aan te moedigen. Helaas ontkwam je er als schlemiel van vertegenwoordiger niet aan, dat smakeloze spel mee te spelen. Je wilde je die bescheiden korrel van de gemaakte winst liever niet laten ontgaan. Om te bereiken wat wérkelijk de moeite waard was, moest je in die baan telkens trachten tot de Olympus van een bedrijf door te dringen. Dat leerde hij al snel, maar makkelijk was dat niet. Zo dacht hij in zijn onschuld ooit een dikke order in de wacht te slepen via een kantoorman, die halverwege de bedrijfshiërarchie zadelde. Ernstige vergissing, ging mooi niet door. Bij het in zicht komen van de te plaatsen handtekening, stond hij opeens voor joker. De baas van de vent haalde hem flink onderuit, voelde zich omzeild. Gekneusde ijdelheid. ‘Zie het als een overhemd, jongen,’ onderwees de prolurk, zwelgend in paternalisme, maar koud een paar jaar ouder dan hij. ‘Als je dat onderaan of halverwege begint dicht te knopen, komen de panden soms scheef te zitten. Onthoud dus: begin direct bovenaan. En lukt dat niet, dan zo hoog mogelijk.’ Een communiqué waar de lakei, zijn eerste contact, met neergesla gen ogen bijstond. Kortom, na enige tijd was de maat voor hem vol. Hij verkaste naar de bank waar hij een mooiere toekomst dacht te vinden, maar ten slotte bij het grof vuil belandde. ‘Een luchtje scheppen?’ De arbeider die hem uit zijn gedachten haalde, wierp tegelijk boven uit een afbraakpand wat planken achter de metalen afrastering. ‘Ik heb hier vroeger gewoond,’ antwoordde hij automatisch. ‘Ik kijk eens wat rond.’ Afwezig blikte hij naar het skelet van zijn ouderlijk huis in de straat, die lang geleden deel had uitgemaakt van een buurt voor arbeiders en de kleine middenstand. Als woongebied was het in de laatste kwart eeuw sterk verpauperd, verworden tot een zweer in de samenleving. Behoorlijk wat drop-outs en randdebielen schuimden er rond. Er waren nu geen gering aantal van die wijken in de stad. 41
Ze hebben teveel eenzijdig in de haven geïnvesteerd, dacht hij. Dat je de economie sterk wil bevorderen is begrijpelijk, maar je mag een goeie huisvesting voor de mensen niet het onderspit laten delven. Je kunt toch het één doen zonder het ander te laten? ‘Zeker lang geleden?’ Hij schrok op uit zijn overpeinzing en werd zich zijn leeftijd bewust. ‘Zo’n jaar of twintig geleden ging ik het huis uit. Toen trouwde ik.’ Bij het neerstorten van andere brokstukken, ditmaal onder een sluier van stof en snippers, week hij een paar meter naar achteren. De zolder van het pand lag al helemaal open. ‘Waar woonde je? Beneden?’ ‘Nee. Op de tweede etage.’ ‘Morgen gaat de beuk erin. Wil je ze nog zien, die woning?’ ‘Kan dat?’ ‘Ik wacht wel effe met die rommel. Maar kijk uit op de trap, daar ligt ook rotzooi.’ ‘Staat de schoorsteen er nog?’ Opeens was hem de schoorsteenbrand te binnen geschoten, die hij er als kind had beleefd. Vuur en rook die onverwacht een andere uitweg hadden gezocht, dwars door het over berag geplakte behang boven de kachel. In gedachten zag hij weer zijn ouders, die in paniek emmers water gooiden in de potkachel en tegen het schroeiende behang. ‘Die is al een stuk afgebroken. Geen vuur meer in te stoken.’ De man diepte een shagdoos uit zijn overall op en begon een sigaret te draaien. Hij schuifelde nu voorzichtig naar het manshoge gat in de afraste ring, en daarna over de brokstukken naar de opening waar eens de buitendeur had gezeten. Niet minder behoedzaam klauterde hij de smalle trap op die al danig kapot was, tot hij de etage had bereikt waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Beelden, beelden. Hier, op deze plek, welden ze in hem op als vond sten in een na jaren drooggelegde poel. Terwijl hij boven naar de hoek van een zijstraat staarde, bespeurde hij de plaats waaraan hij een onprettige herinnering bewaarde. Daar had 42
het potige buurtschoffie hem na lang treiteren gedwongen een gevecht met hem aan te gaan. Rollebollend met zijn belager over de deels met puntige stenen overdekte straat, verloor hij natuurlijk kansloos. Als afronding van de strijd had de schooier, onder het gejuich van anderen, hem in het gezicht gespuugd. Na jaren voelde hij opnieuw de vernedering van het moment waarop de klodders, binnen de kring van meeheulers, traag van zijn gezicht afgleden. Die strijd had hem glashelder bijgebracht, wat het betekende macht over anderen uit te kunnen oefenen. En niet minder ook, wat het inhield aan macht onderworpen te zijn. Het zou hem nooit meer loslaten. Eensklaps zag hij voor zich het weemoedige gezicht van zijn moeder, terwijl ze ritselend de bladzijden van een vrouwenblad omsloeg. In zijn geest ontwaarde hij ook zijn weinig spraakzame vader, een ambte naar, die uren kon wegdromen bij klassieke muziek op de radio. Maar dat was een beeld van voor hun scheiding. Beiden waren weggedoken schimmen in de theaterzaal van zijn herinnering. Het pand verlatend, dwaalde hij dieper de straat in. Vol van gedach ten over het verleden, slenterde hij over een kaalgeslagen vlakte, bedekt met zand, stenen en planken. Halverwege stuitte hij op een belt van lege conservenblikken en afgeschreven buizen en leidingen. Niet ver ervandaan stookte een stel jochies een vuurtje. De zijstraat die hij ditmaal insloeg, was aan de ene kant met de grond gelijkgemaakt. Aan de andere bestond ze uit een wal van scheef gezakte panden, waarvan de deuren en ramen dichtgemetseld waren. Her en der lag het puin verspreid dat uit de gevels was gevallen. Tussen de hobbelige straatstenen schoten distels en ander onkruid op. Voor zijn voeten sprong een schurftige kat weg. Alleen een paar panden aan het einde van de rij waren ten dele met planken dichtgespijkerd. Misschien waren de bewoners pas vertrok ken. Metalen hekken, waarachter zich opgewaaid vuil had genesteld, sloten de straat aan het einde provisorisch af. Hij bleef stilstaan bij het dichtgemetselde pand, waar ooit Machteld Kleingeld, een schoolvriendinnetje, had gewoond. Op slag heugde hij zich de intieme momenten die hij in het geheim met haar had beleefd, en voelde zich volstromen met melancholie. Het 43
was een lief meisje geweest, maar haar ouders en zij hadden vroeg tijdig de buurt verlaten. Tegelijk besefte hij dat het je reinste masochisme was, te hunkeren naar de dingen die voorbij waren. Ook Caroline moest hij voorgoed uit zijn gedachten bannen. Hij moest het verder zien te redden met Lily, hoe moeilijk het nu ook was met haar. De tegen zijn voeten gewaaide krant, vergeeld en gescheurd, was een oud exemplaar van het dagblad Trouw. Hij bukte zich om het papier op te rapen. Het hoofdartikel van de editie van 10 mei 1946 deed verslag van Winston Churchill aan de Staten-Generaal. In de subkop was een uitspraak van de vroegere staatsman vastgelegd: ‘Wij kunnen iets van de toekomst maken, of wij kunnen haar bederven.’
44
7
Hoewel Lily haar bezoeken altijd ’s middags in het tehuis aflegde, liepen sommige mannen in pyjama rond, en vrouwen in hun ochtend jas. Het had haar in het begin een ongemakkelijk gevoel gegeven. Was zij op die momenten een ongewenste bezoekster? Naderhand begreep ze dat haar aanwezigheid die anderen niet echt hinderde. Op hun leeftijd hadden ze gêne afgezworen. Decorum deed er weinig meer toe. Inspanning vermijden was belangrijker. In tegenstelling tot hen was meneer Alexander keurig gekleed en geschoren geweest. Glashelder was hij nog altijd op zijn uiterlijk gesteld. Misschien dat ze mede daardoor hem er jonger vond uitzien dan de meeste anderen. Met mevrouw Van der Kamp, ook in ochtendjas, kon ze soms een redelijk gesprek voeren. Ze beoordeelde haar als eenvoudige en lieve vrouw. Noem mij maar Agnes, liet die meteen de eerste keer weten. Vaak haalde de bejaarde vrouw herinneringen op aan dagen, waarin ze verliefd was geweest en het geluk had beleefd. Romantische dagen, die voor haar steeds mooier werden. ‘Ik vind het minder erg dat ik oud ben dan dat ik nu zo lelijk ben,’ oordeelde ze op een keer. ‘Zo lelijk bent u toch niet?’ troostte zij haar. ‘Je moet me niet voor de gek houden, kind. Ik heb ze nog alle vijf op een rij. Ik weet heel goed waar ik het over heb.’ ‘Ik hou u niet voor de gek,’ weerstreefde ze. ‘Maar elke leeftijd heeft toch zijn charme?’ Het was een cliché, wist ze, maar soms raakte iemand dan verzoend met de oprukkende ouderdom. Agnes van der Kamp ging er niet op in. ‘Weet je, het gaat me niet zozeer om die pigmentvlekken.’ ‘Daar kun je bij een specialist wat aan laten doen,’ wist zij. ‘Die raak je kwijt met een stikstofbehandeling.’ ‘Precies, maar het gaat me om die andere rare vlekken. Een degene ratieverschijnsel, zegt de dokter.’ 45
‘Maar dan krijgen we die toch allemaal?’ ‘Nou, sommige van die vrouwen hier zien er nog altijd geweldig uit voor hun leeftijd. Ik vraag me af waarom mij zoiets wordt aangedaan. Ik bedoel, dat ik al zo vroeg vreselijk lelijk word.’ ‘Als we ouder worden, worden we er geen van allen mooier op,’ bracht ze er nu zacht tegen in. ‘Ze zeggen dat het om je binnenkant gaat,’ ging de vrouw verder. ‘Maar dat ziet niemand, denk ik dan. Of misschien te laat, als je dood bent.’ ‘Ik denk dat u te somber bent. Mensen kunnen heus wel zien wat voor een karakter u hebt.’ ‘Dan heb je een hogere muts van de mensheid op dan ik. Neem een goeie raad van mij aan, kind, lééf zolang je niet oud bent. Neem het er goed van. Straks is het te laat.’ Toen Lily de bejaarde vrouw verliet, wierp deze haar op de drempel achterna: ‘Ik durf niet eens meer in de spiegel te kijken.’ Gegeneerd omdat ze niet meteen een antwoord hierop kon vinden, trok ze de deur van de kamer achter zich dicht. Constateerde je het lichamelijk verval zomaar van de ene dag op de andere? Ze huiverde. Ging het dan niet in etappes, zodat je eraan kon wennen? In tegenstelling tot Agnes van der Kamp waren enkele vrouwen, hoe zij ook haar best deed, nauwelijks aanspreekbaar. Ze waren lamgeslagen of verbitterd. Meestal door een scheiding of de dood van hun man. De verbitterden hoorden vaak alleen zichzelf tijdens hun litanie van klachten. De anderen, weerloos in hun verdriet, gaven evenmin een reactie bij haar pogingen tot een gesprek te komen. Een vrouw die ze op nadrukkelijk verzoek van Regina een keer opzocht, wuifde haar na een ultrakorte verklaring meteen weg. Ze had geen behoefte aan een gezellig praatje met haar, ze voerde de hele dag al gesprekken met de Schepper. Tijdens de korte tijd van haar bijzijn was de vrouw daarna enkel in zichzelf blijven mompelen. ‘Weet jij welke religie die vrouw heeft?’ vroeg ze naderhand aan Saskia. ‘Geen idee. Je barst in dit land van de verschillende godsdiensten. De leiding zal haar religie wel weten.’ 46
‘Ze wilde me absoluut niet zien. Ze zei dat ze aanhoudend met God in gesprek was.’ Saskia haalde haar schouders op. ‘Nou ja, welke God het ook is, het er altijd eentje van moord en doodslag.’ ‘Ben je niet wat cynisch?’ ‘Cynisch? Hoe kom je erbij! Eeuwen geleden kweekten religies al fanaten die anderen de hersens insloegen en nu nog.’ Een man, ouder dan meneer Alexander, was ook een probleemge val. Bij alles wat ze in haar ijver ondernam als gespreksgrond, bleef meneer Goudriaan zwijgen. Alleen bewoog hij zijn hoofd soms heen en weer. Maar ze wist niet of hij daarmee ontkende wat ze naar voren bracht. Ze slaagde er niet in ook maar één steen los te wrikken uit de muur, die hij om zich heen had gemetseld. Lang duurden haar bezoeken aan hem niet. Toen ze op een middag het tehuis binnenging, was er grote opschudding losgebroken. Omdat het eten en drinken van de bejaarde man lange tijd onaangeroerd was, had de gewaarschuwde directeur met een reservesleutel diens kamer geopend. Hij had de oude man levenloos aangetroffen. In terugblik na het tumult werd geconstateerd, dat meneer Goudriaan een laken als touw ineengedraaid had. Daarna had hij het over de buis van de centrale verwarming, die doorliep onder het plafond, getrokken. Hij moest het versmalde laken als een strop om zijn nek hebben gebonden en op een stoel zijn gaan staan. Nadat hij de stoel onder zich weggeschopt had, moest het drama zich hebben voltrokken. Vermoedelijk vormden de mensen in het tehuis zowat een dwars doorsnee van de stadsbevolking, waarin dat soort misère zich niet minder op gezette tijden afspeelde. Niettemin bezorgde het gruwel verhaal, zo dicht bij haar eigen bestaan, haar koude rillingen. ‘Arme man,’ meende Saskia. ‘Geestelijk was hij totaal dichtgeslibd. En zijn familie kwam nooit meer opdagen. Te druk natuurlijk.’ Haar laatste woorden hadden een ironische klank gekregen. De mening van de ander, met wie ze het goed kon vinden, stemde haar tot nadenken. Resteerde er voor enkelingen niets anders als je gees telijk schipbreuk had geleden? Als de hoop je voorgoed had verlaten? 47
Sommigen hebben teveel meegemaakt in hun leven, overwoog ze. Ze verkopen zich daardoor dikwijls beroerd, maar wie weet hunkeren ze naar een beetje warmte. Meneer Alexander ook? Ze moest achter zijn gevel leren kijken, meer van hem te weten zien te komen. Op de gang schuifelde meneer Engelsma aan haar voorbij. In zich zelf gekeerd merkte hij haar ditmaal niet op. ‘Ik mis je zo, Anita,’ mompelde hij. ‘Ik mis je zo.’ We missen bijna allemaal wel iemand in ons leven, dacht ze. Meestal zwijgen we erover. Maar hij spreekt het tenminste uit.
48
8
Alleen materialisten vrezen bezit, overwoog Eric. Materialisten verga ren bezit uit zuiver zelfverdediging en tot in het absurde. Daarom zou Wortelboer nooit genoeg kunnen binnenslepen en een werkelijk bevredigend gevoel ervaren. Telkens weer zou hij nóg meer verlangen, hoger willen klimmen, dichter bij de grotere graaiers, aanschurkend bij die onbarmhartige reuzen. Macht zoekt nu eenmaal grotere macht, de kou in een steeds killer wordend klimaat. Zijn aard was anders geweest. Een tekortkoming, besefte hij. Aan zijn levensstijl had hij nooit extreme eisen willen stellen. Veel mate riële zaken waar anderen mee wegliepen, had hij altijd best willen missen voor harmonie in zijn leven. Alleen kwam na enige tijd aan het licht dat Lily uit andere klei was gebakken. En met enkel hard werken kwam je er niet, al wilden economische machthebbers je dat inhameren. Na al die verspilde jaren was hij evenmin onder de indruk van het door die heren zo hooggeroemde aanpassingsvermogen. Aanpas singsvermogen kwam voor hen neer op het afschaffen van een eigen oordeel door het personeel, en het onvoorwaardelijk delen van dat van hun broodheer. Geen enkel verschil dus met het leven onder een totalitair regime, vond hij. Je moest je als een kameleon gedragen. Verder zo wijs zijn om het risico te aanvaarden, dat je voor dom versleten werd. Een door die lieden aangemoedigde ongerijmdheid. De eerste jaren van zijn huwelijk met Lily hadden ze het samen best kunnen rooien, overpeinsde hij. De bewondering van zijn vrouw voor kerels die het ver brachten in de maatschappij, een bewondering die later meer op verafgoding ging lijken, zag hij nog als een vertederend kantje van haar karakter. Te laat drong het gevaar hiervan tot hem door. Dat inzicht kwam toen hij niet meer haar ideaalbeeld vertolkte. Het beeld van de man die hun toekomst in zijn vingers had. De man die het helemaal ging maken. 49
De werkelijkheid toonde op den duur een ander gezicht. Hij moest zich in zijn werk laten bezoedelen en uithollen. Als vloermat laten gebruiken. Kerels aan de top legden hem gedragscodes op die hem wezensvreemd waren. De paradox was dat dit opgedrongen sociologisch spel, die malle molen, toch zin had. Want als je daarin niet participeerde, voelde je je spoedig een renegaat, een paria, een uit het nest gestotene. Ik hoor nergens meer bij, meende hij nu. Een tel later verfoeide hij die gedachte. Zelfbeklag, voor de bezem ermee! Trouwens had hij ooit werkelijk ergens bij willen horen? Het collectief was hem altijd al geestelijk vreemd geweest. Hij wist nog goed de dag waarop de samensmelting van de twee bedrijven werd gevierd. Bij die gelegenheid hadden zijn collega’s en hij zich in een rij moeten opstellen, om een voor een langs de toen hoogste leider van de onderneming te trekken. Een soort ceremoni ële inspectie, waarbij ook hij zich vereerd moest voelen bij een enkel woord en een handdruk. Die topman was in die tijd een vrij jongensachtige vent, met een schijnbaar spontane lach. Maar het was een lach waarin voor de scher pe luisteraar al het graniet doorklonk. Het was een vent die er rond voor uitkwam, dat je je in het maatschappelijk verkeer keihard moest opstellen. Hij was niet zijn broeders hoeder, liet hij in een financieel artikel weten, en aan naastenliefde kon hij niet beginnen. Medewerkers die daar genuanceerder over dachten, kegelde hij er naderhand stuk voor stuk uit. Toch noemde deze figuur zich in een spraakmakend vraaggesprek een overtuigde christendemocraat. Hypocrisie, gewetenloosheid en tomeloze eerzucht in één persoon samengebald, dacht hij. En diens vazallen maar klappen voor hem en zijn gebakken lucht. In hun krant stuitte hij later die dag op een interview met een marketingadviseur, een vraaggesprek waar hij bijna misselijk van werd. De vent in kwestie, blijkens zijn uitlatingen een mix van doortraptheid en schijnheiligheid, dacht een verse bron voor omzet verhoging te hebben aangeboord. Een bron waaruit vertegenwoor digers, gesteld tegenover potentiële klanten, hun overtuigingskracht 50
konden putten. Een bron die natuurlijk weer was ontdekt aan de andere kant van de oceaan. Iemand plat praten met een weelde aan woorden was er niet meer bij. De waan van de dag was ditmaal het non-verbale, het uitstralen van een positieve lichaamshouding. Je moest met zichtbare handpalmen ontspannen leunen in de rich ting van de man met de pecunia. Tijdens een verkoopgesprek van zo’n halfuur vormden honderden, door je lichaam uitgezonden signalen, een leger dat twijfel bestormde, neerkogelde en overwon. Zegepraal, uw naam is lichaamstaal. Verdomd, dacht hij, elk jaar staat er wel een nieuwe kwibus op, die meent het vak exclusief in zijn vingers te hebben. Maar zo’n vent is niet zó mesjokke of hij weet er een slaatje uit te slaan. Zo’n interview in de krant moest je bloeddruk als armzalige vertegenwoordiger wel naar het kookpunt jagen. Ga maar na. Eerst holden ze je in het bedrijfsleven met chirurgische precisie zodanig uit, dat elke sprankel van spontaniteit, elke korrel openheid, als verdachte eigenschap de nek bij je werd omgedraaid. Maar daarna begonnen ze, terug bij af, je opnieuw je natuurlijke eigenschap bij te brengen. Ditmaal met geacteerde lichaamstaal. Tot het ultieme systeem verheven, sproeide meneer de specialist zoiets dan los op die uitgebeende vertegenwoordigers. Vanzelfsprekend in een dik betaald trainingsprogramma, compleet met video-opnamen en met het weer van stal halen van het rollenspel. Verworvenheden van het verleden, tel uit je winst. Uit eigen ervaring heugde hem een andere marketingspecialist, rechtstreeks uit Amerika overgevlogen, stellig tegen een nog vorste lijker beloning. Hij zag zich en zijn collega’s daar nog zitten, die avond in die dure hotelzaal. Zij, leden van de staf en van de buitendienst, gehuld in hun respectieve antracietgrijze en blazerblauwe uitmonstering, opgetrom meld om zich onder te dompelen in het badwater van geknauwd Engels, waarmee die linkmichiel de jongste verkooptrucs over hen uitstortte. Spijtig was dat die uitgekookte kerel bij zijn aankomst op Schiphol, de avond tevoren, tegen een vroegere vlam van hem was opgeblun 51
derd. Althans, dat werd naderhand gefluisterd. In elk geval had hij in zijn haast om de dag daarna op tijd voor de lessen te zijn, zijn koffer met de zijn filosofie ondersteunende dia’s ergens laten liggen. In haar slaapkamer? Maar geen nood, de vent kon zijn streken niet minder beeldend uit zijn blote bol aan de man brengen. En dat met een gedrevenheid die je een fraaier streven toewenste dan de intentie, mensen over te halen tot later mogelijk diep betreurde voorstellen. Terwijl die kerel daar met zijn spitse tong erop los mitrailleerde, week incidenteel een zijdeur in de zaal open, om een hotemetoot discreet een boodschap aan te laten reiken. Echt of gefingeerd, de inhoud ervan liet zich alleen raden. Maar het was een publiek geheim dat sommigen zo’n situatie vooraf in scène lieten zetten. Op het juiste moment kon dan te midden van anderen hun gewichtigheid even worden aangescherpt. De ruimte aan de top en subtop was nu eenmaal schraal. Dat was dringen geblazen. Hij kon zich er niet tegen verzetten, het maatschappelijke vonnis dat over hem was geveld, bleef hem obsederen. Illusie, ontnuchtering, treurnis, zo voltrekken zich grotendeels de etappes in je leven, dacht hij. Een paar nachten terug had Lily, wakker geschrokken, hem op een stevige por getrakteerd. In zijn slaap had hij weer het laatste gesprek met Wortelbier beleefd. ‘Je schreeuwde in je slaap,’ verklaarde ze haar handeling. Een tel later wentelde ze zich om en sliep in zijn ogen heerlijk verder, terwijl hij daarna uren wakker bleef liggen. Met zijn vrouw had hij nooit verstandig over de ellende in zijn laat ste arbeidsjaren kunnen praten. Ze begreep niet dat die onzalige erva ring hem in zijn onderbewustzijn bleef achtervolgen. Je moest een nare periode zien als een afgedragen jas en een andere kopen, vertelde ze hem. Haar gedachtegoed bestaat voornamelijk uit het overpeinzen van nieuwe kleding, dacht hij wrang.
52
9
Bij haar volgend bezoek aan de kolonel, een week later, had Lily tevo ren met anderen een praatje gemaakt of daartoe pogingen gedaan. Opnieuw was hij deze keer in beslag genomen door beelden op de televisie. Bij haar begroeting kreeg ze een brommend antwoord terug. Pas dan ontdekte ze dat hij in zijn rechteroor, haast onzichtbaar, een vleeskleurig hoorapparaatje droeg. Vandaar dat ze eerder bij hem, in contrast met een aantal anderen in het tehuis, haar stem niet had hoeven te verheffen, of haar mond dicht bij een oor had moeten brengen. Dichterbij gekomen, constateerde ze dat op het scherm gigantische groepen militairen, gelijkvormig als robots, een parade hielden. Ze hadden een oosters uiterlijk. ‘Is er iets aan de hand?’ wilde ze wat ongerust weten. ‘Het is een defilé in de volksrepubliek China. Ik mag die spleet ogen niet, het zijn communisten. Maar ik moet zeggen, ze hebben wel discipline.’ ‘Denkt u bij die parade aan uw eigen tijd als militair terug?’ vroeg ze. Hij ging niet in op haar vraag, liet het toestel aanstaan, maar zette het geluid af. Dan draaide hij zijn leunstoel halfom en sloeg haar enige momenten zwijgend gade. ‘Er zijn lui die zich dapperder vinden dan soldaten,’ zei hij daarna. ‘Lui die zeggen genoeg is genoeg. Maar dat zijn juist de weerlozen.’ ‘Wat bedoelt u?’ Het was haar mistig waar hij heen wilde met zijn opmerking. ‘Laat maar. Het is nu niet meer zo belangrijk. Die tijd heb ik gehad.’ ‘Hoe waren uw afgelopen dagen?’ vroeg ze, om zomaar iets te zeggen. ‘Niet veel soeps. Jij was er niet voor mij.’ De spot in zijn stem was overduidelijk. ‘Dat meent u niet, meneer Alexander. Laatst zei u me dat u zich in uw eentje best kon vermaken.’ Hij bleef haar aanstaren en ze voelde zich onder zijn blik onrustig worden. Hij bezat het vermogen haar confuus te maken. Waarschijnlijk ook haar collega’s. 53
‘Kan ik soms iets voor u doen?’ bracht ze eruit. ‘Ja. Bovenop de klerenkast ligt een militair handboek. Tamelijk achteraan. Pak dat maar even voor me.’ ‘Maar daar kan ik niet bij,’ protesteerde ze. ‘Neem een stoel,’ droeg hij haar op. Ze deed haar schoenen uit, pakte een rechte stoel bij de eettafel vandaan en liep ermee naar de kast. Op de stoel geklommen, strekte ze zich uit en wipte op haar tenen omhoog, om de ruimte bovenop de kast af te tasten. Maar hoe ze ook zocht, ze trof het handboek er niet aan. Alleen een dosis stof dat opdwarrelde. Weer op de vloer, zette ze de stoel op zijn plek terug en draaide zich naar hem om. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Er is daar echt niks te vinden.’ Ze greep een zakdoek uit haar handtas en veegde haar handen en mond schoon. ‘Dat hoef je mij niet te vertellen,’ zei hij laconiek. ‘Dat wist ik wel.’ ‘Dat wist u?’ Haar ogen werden groot van verbazing. ‘Waarom moest ik er dan naar zoeken?’ ‘Ik wilde eens goed bekijken, hoe je er vanachter uitziet. Niet gek, moet ik zeggen.’ Eén moment was ze met stomheid geslagen, zoekend naar woorden die op hun plaats waren. Ze werd rood tot aan haar haarwortels. ‘U bent een andere man dan ik dacht,’ zei ze dan schor. ‘Ik heb me nooit anders voorgedaan. Trouwens, je kende me niet eens. Hoe kon je dat dus denken?’ ‘U komt nooit in de conversatiezaal, hè?’ Ze wilde het gesprek snel over een andere boeg gooien, weg van haar. Daar was ze niet voor gekomen. ‘Je vraagt naar de bekende weg. Anders kwam jij hier toch niet?’ ‘Waarom wilt u er niet komen?’ Hij bleef persoonlijk, maar ze negeerde zijn constatering. ‘Daar vind je enkel mensen zonder discipline. Warhoofden.’ ‘Moeten ze dan allemaal zijn zoals u?’ ‘Dat is onmogelijk. Maar ze vertonen geen rechte rug.’ ‘Nee?’ 54
‘Nee. Ze willen een houvast. Ze staan allemaal radeloos in het leven.’ ‘Allemaal?’ ‘Ja. Ze hebben te laat beseft dat alles onherroepelijk is.’ ‘Toch niet alles?’ ‘Bijna alles. De meeste dingen zijn onherroepelijk.’ Er viel een korte pauze. ‘Alles verdwijnt als sneeuw voor de zon,’ lichtte hij daarna toe. ‘Vriendschap, liefde, trouw.’ Ze zweeg, tastend naar een neutraal antwoord. Direct noch indirect mocht haar reactie een inkijkje geven in haar persoonlijk leven. ‘Mensen blijven eenzaam,’ vervolgde hij. ‘Ook als ze met hun twee ën zijn. Alleen af en toe is dat korte tijd te verhelpen. Weleens aan gedacht?’ ‘U bent een filosoof,’ vleide ze hem. ‘Nee, ik ben een nuchter man.’ ‘Maar u denkt na over de dingen.’ ‘Dat moet iedereen doen die niet op zijn achterhoofd is gevallen. Als je geestelijke signalen opvangt, kom je meer te weten dan anderen. Ook als je een scherp oog hebt.’ En onverhoeds zijn eerder oordeel opdiepend: ‘Jij hebt mooie benen.’ Ze was op slag de draad van hun gesprek kwijt. Onzeker sloeg ze hem gade. Waarom neigde hij steeds een richting uit te gaan waarvoor ze niet was gekomen? Stond hij daarom bij de anderen als een lastpost bekend? ‘Vindt u?’ zei ze zacht. ‘Ja. Laat mij je dijen eens zien.’ Overdonderd staarde ze hem aan. In zijn ogen waren lichtjes ver schenen. ‘Wat zegt u nú, meneer Alexander!’ ‘Niet goed gehoord? Ik zei, laat mij je dijen eens zien.’ Ze wilde zich niet in de gordijnen laten jagen. Hij was typisch een man die daar op uit was. Ze haalde even diep adem. ‘Ik wil niet dat u dat soort dingen tegen mij zegt.’ ‘Waarom niet?’ ‘Zoiets is onbehoorlijk. Daar kom ik hier niet voor.’ 55
‘Wees blij. Het is toch een compliment?’ ‘Ik denk dat ik maar weer wegga,’ zei ze hees. ‘Je krijgt 25 euro als je het doet,’ zei hij ongewoon vrolijk. ‘Het is een voorstelling voor mij privé. Niemand anders hoeft het te weten.’ Ze onthield zich van een antwoord, zag voldoende reden om hem te verlaten, en kwam overeind. ‘Moet je nu alweer weg?’ ‘Ja. U bent voor mij de laatste vanmiddag.’ ‘Is je man erg bezitterig?’ ‘Helemaal niet,’ zei ze. ‘Daar gaat het niet om.’ ‘Waarom blijf je dan nog niet even?’ ‘Mijn tijd voor vandaag is haast voorbij. En ik heb ook een huis houden.’ Met een laatste blik die haar gekwetstheid moest uitdrukken, sloot ze de deur van het vertrek achter zich. Hield hij haar bewust voor de gek? Die man bracht haar aanhou dend in verwarring.
56
10
Na een wandeling door Delfshaven, bereikte Eric tegen het middag uur het begin van de Oude Binnenweg, een smalle en resterende scherf van het vooroorlogse stadshart, en weelderig voorzien van horeca. Ooit had het gemeentebestuur in zijn vernieuwingsdrift ook deze herinnering aan het oude centrum willen platwalsen, tot bewoners en winkeliers van de straat hiertegen te hoop waren gelopen. De rek was toen uit hun incasseringsvermogen. ‘Vroeger deden ze het in de oorlog, nu doen ze het op het voetbalveld,’ zei Hans Buitendijk, zojuist op de hoek met de Mauritsweg tegen het lijf gelopen. ‘Mensen willen altijd hun onlust agressief blijven uiten.’ ‘Waar heb je het over?’ vroeg hij, opschrikkend uit zijn gedachten. ‘Je hebt me zeker niet gehoord? Binnenkort spelen een Duitse en een Engelse club in de Kuip. Nou, dat belooft wat.’ ‘Wanneer spelen ze?’ ‘Op een woensdag,’ wist de ander. ‘Reken maar dat we dan weer overstroomd worden door die hooligans.’ Ook schorem dat alles in het leven kapot wil maken, dacht Eric somber. Brekers, geen bouwers. ‘Grote kans dat de winkeliers hun zaak sluiten,’ merkte hij op. ‘Dat hebben ze al meer gedaan.’ ‘Gezellig, vind je niet? Dan laten ze hun rolluiken weer zakken.’ Buitendijk was een paar jonger dan hij, maar aanzienlijk meer door de wol geverfd. Hij kende hem uit de begintijd van zijn loopbaan, toen ze beiden in de buitendienst van het bedrijf opereerden. Na zijn afscheid als vertegenwoordiger hadden hun wegen zich gescheiden en was hij Hans lange tijd uit het oog verloren. Pas onlangs had hij hem, op zijn zwerftochten door de stad, een paar maal terug gezien. Eigenlijk was hij tegenover de ander altijd van tegenstrijdige gevoe lens bezield geweest. Dat dateerde uit de dagen dat ze, na hun weke lijks op kantoor uitgebracht verslag, als jonge kerels op een straathoek bleven napraten. 57
Het was opgelegd pandoer dat Hans in die tijd elk passerend en redelijk gewelfd meisje verlokkend nafloot. Hij was van gêne vervuld geweest als zijn collega, met een gekruide opmerking ertussendoor, zo’n Eva tot een gesprek poogde te bewegen. Geen enkel blauwtje demoraliseerde de ander. Onverdroten ging Buitendijk, in soms weinig fijnzinnige taal, op de ingeslagen weg door. Op den duur niet altijd zonder succes, maar hij leek zich niet te willen binden. Het ging meer om het spel als aangenaam tijdverdrijf. Zijn toenaderingspogingen combineerde hij paradoxaal met een grote vrijheidsdrang. Misschien was je juist dan als vertegenwoordiger wel uit het goede hout gesneden, dacht Eric. De ene goedkope grap na de andere verko pen, je nooit laten ontmoedigen, luchthartig over tegenslagen heen stappen en telkens nieuwe wegen inslaan. Had Buitendijk uiteindelijk toch een vrouw gekozen? In het licht van diens vroegere avances op straat was het vreemd, dat hij hem die vraag niet eerder had gesteld. Had hij onbewust gedacht dat de ander wel voor de rol van eeuwige vrijgezel zou kiezen? ‘Ben jij net als ik getrouwd?’ wilde hij weten. ‘Geweest. Een vergissing. Mijn ex zag seks als een besmettelijke ziekte.’ ‘Dat station is dus nu gepasseerd?’ ‘Ik kijk uit naar eentje die mijn wereld warm kan maken. Een jonge meid. Een droomvrouw.’ ‘Een droomvrouw?’ ‘Een hartstochtelijk mokkel. Een die zowel op-en-top de dame kan spelen, als het wulpse type. Een die gilt van het lachen als ik haar in d’r blote kont door het hele huis najaag.’ ‘Een dubbelportret dus. Maar realistisch? Doet karakter er niet toe?’ ‘Karakter kun je erin timmeren,’ provoceerde Buitendijk. ‘Een lekker figuur niet.’ ‘Jij blijft altijd dezelfde, hè?’ ‘Ja. Jij niet dan? Hang niet de nobele ridder uit, Eric. Ridders hebben allang de strijd verloren.’ Hans zoekt naar een vrouw die voor hem de volmaaktheid beli chaamt, dacht hij. Een illusie natuurlijk, volmaaktheid bestaat alleen 58
in de waan. Zoals ik lange tijd in de waan verkeerde bij de bank een coming man te zijn. Maar de nukken en grillen van het lot blijven onvoorspelbaar. Buitendijk droeg destijds kostuums van betere kwaliteit dan hij. Maatwerk, al deden ze voor hem wat opzichtig aan. Ze waren zwaar in de schouders en maakten de borst breed. Op effect gesneden werden ze meestal gedragen door een bepaald slag zakenlieden. Waarschijnlijk had zijn vroegere collega een neveninkomen gehad. Van zijn basissalaris en bijkomende provisie had hij die kostuums onmogelijk kunnen bekostigen. Ook nu droeg hij maatkleding, wat hem tot een welvarende verschijning maakte. Het was hem overigens een raadsel, hoe die ander aan zijn middelen van bestaan kwam. Hoe vergaarde Buitendijk zijn inkomen? Evenmin als hij had deze nog langer een vaste baan. Op de hoek waar ze voor hun gesprek waren blijven staan, zagen ze een lange stoet van milieuactivisten, voorzien van waarschuwende borden en spandoeken, vanuit de Nieuwe Binnenweg aangolven, waarbij de kop van de troep afboog naar de Mauritsweg. De deelnemers aan de protestoptocht bewogen zich, als bij een militaire begrafenis, met een afgemeten tred op het aangeven van een trommelslager. Deze liep aan de kop van de stoet met een trompettist, die nu en dan de eerste noten van The Last Post blies. De activisten scandeerden ertussendoor spreekkoren. Ze hebben een betere toekomst voor ogen, dacht hij. Een toekomst waarbij het economische beginsel niet enkel de boventoon zal voeren. Alleen zal het nooit zover komen. De wereld blijft in wankel even wicht. Maatschappelijke verantwoordelijkheid buigt diep voor de almacht van koning grootkapitaal. ‘Ga even mee,’ stelde de ander voor. ‘Dan trakteer ik je op een glas bier.’ Boven hun glas staarden ze daarna vanuit een café op de Oude Binnenweg naar de staart van de optocht, tot die uit het zicht verdween. ‘Weet je, zoiets doet me helemaal niks,’ merkte Buitendijk op. ‘Ze vechten toch allemaal voor hun eigen straatje. Milieubeschermers, drugsbestrijders, grote geldgraaiers, noem maar op.’ 59
‘Nou, je noemt nogal wat uiteenlopende groepen,’ zei hij. ‘En de idealen van sommige mensen mogen toch wel in stand blijven?’ ‘Het interesseert me geen donder. Zelf bepaal ik ook hoe ik aan de kost wil komen.’ ‘Daar heb ik het niet over.’ ‘Jij bent anders gebakken dan ik. Ondanks wat ze je geflikt hebben, schuilt er nog steeds een idealist in jou. Jij hoopt dat de wereld toch anders in elkaar zit dan je ervaren hebt.’ ‘Mijn hoop wil ik niet afstaan.’ ‘Idealisten willen zich opofferen, anderen willen overleven,’ vond Buitendijk. ‘Denk alleen aan jezelf, aan je eigenbelang. Laat de rest barsten. Geloof me, er zijn nog meer beroerlingen in het leven dan jij wel denkt.’ Na zijn afscheid van de ander en op weg naar huis, blikte hij op een gegeven moment omhoog naar het zwarte gebouw van de verze keringsgigant op het Stationsplein. Nors, afwerend en in zichzelf gekeerd, zo presenteerde het zich met de vensters van donker zonwe rend glas. In architectuur gestolde zelfgenoegzaamheid. Was het een afspiegeling van de ziel van het verzekeringsbedrijf? Eensklaps verstrakte hij, korte tijd zijn adem inhoudend. In de Delftsestraat meende hij Wortelboer in een royale zwarte auto te zien stappen, waarbij een chauffeur gedienstig het portier voor hem open hield. Werkelijkheid of zinsbegoocheling? Vandaag de dag dacht hij meerma len lieden als Wortelboer in de stad te signaleren. Carrièrekampioenen met de borst vooruit, krachtige kin en messcherpe ellebogen. Misschien worden ze wel gekloond, dacht hij met galgenhumor. Zijn ogen dwaalden verder over het gewemel in de omgeving, over politiemensen en stationsbeambten, reizigers en andere passanten, rondschuimende alcoholisten en zwervers. Vervolgens over het koor van een sekte dat, dwars door het verkeerslawaai heen, hun loflied op een denkbeeldige schepper kracht bijzette met hun tamboerijnen. Dat alles te midden van de fors aangepakte bouw van een nieuw station. Bij het Groot Handelsgebouw lag een jonge knaap met een grauw wit gezicht op de grond. Hij hield zijn rug tegen de muur en zijn 60
benen voor zich uitgestrekt. Op zijn schoot had hij een nog lege schoe nendoos, waarnaast zich een stuk ruw afgescheurd karton bevond. Met onbeholpen hand stond erop geschreven: ‘Ik heb aids en geen onderdak. Wie helpt mij?’ Het was voor het eerst dat hij hem hier opmerkte. Hij aarzelde of hij iets in de doos zou werpen, toen hij werd afgeleid omdat midden op het plein opeens een opstootje ontstond. Een straatrover had zich zojuist meester gemaakt van het tasje van een oude vrouw en zich rap uit de voeten gemaakt. Niemand ging er achteraan. ‘Halleluja!’ zong op dat moment het koor van de religieuze sekte, af en toe overstemd door geluiden van de bouw. Iedereen kan nu ontsnappen aan zijn persoonlijke verantwoor delijkheid, oordeelde hij. Veel geboefte heeft het individualisme in het diskrediet gebracht. Alles is geoorloofd zolang je er maar niet op betrapt wordt. Egoïsme en hebzucht zijn op een voetstuk geplaatst, krankzinnig hoge bonussen een eerbewijs aan bankiers. De rest van de maatschappij kan gewoon verrekken. Eens temeer besefte hij dat saamhorigheidsgevoel de deur was uitgebezemd. Te midden van het rumoer om hem heen, zonken zijn bespiegelingen weg als voeten in drijfzand. Lily bleek nog niet thuis te zijn van haar werk in het verzorgingshuis. In de spiegel in de gang bestudeerde hij enige momenten aandachtig zijn gezicht. Blond, wat te ernstige blauwe ogen en een nauwelijks merkbaar littekentje bij de mondhoek. Geen opvallend portret tussen dat van duizenden anderen. Hij moest het ermee doen. ‘Prachtige cijfers, jongen,’ had de directeur van de middelbare school na het eindexamen gezegd. ‘Met zulke cijfers zul jij het ver brengen.’ Op één na de beste leerling van de klas, dacht hij, maar ongeschikt om te slagen voor de rol van schooier. Dat vereist andere eigenschap pen. Hij bedekte met zijn hand eerst de linker helft van zijn gelaat, daar na de rechter. De nachtkant gaat domineren, meende hij, er is geen weg terug. Uit de gangkast greep hij de van zijn oom geërfde chromatische mondharmonica. Getemperd, opdat buren het niet konden horen, 61
speelde hij daarna een voor anderen onbekende melodie. Het was een wijsje dat zijn oom ooit had bedacht, maar geen naam had gegeven. Een melancholische melodie, die na eenmaal beluisteren voorgoed in zijn geheugen was blijven hangen. Hij had het Rotown Blues gedoopt.
62
11
‘Hebt u in de afgelopen week nog iets bijzonders beleefd, meneer Alexander?’ wilde Lily weten, de derde keer dat ze hem op zijn kamer opzocht. Ze had het stellige voornemen hun gesprekken neutraal te houden, niet in de val van zijn provocaties te trappen. Omdat hij haar weer geen stoel aanbood, pakte ze er een uit eigen beweging en nam vastberaden tegenover hem plaats. ‘De veter van mijn linkerschoen zit in de knoop.’ Hij ging voorbij aan haar vraag. ‘Ik kan hem niet los krijgen. Gisteravond heb ik m’n schoen met knoop en al uitgetrokken.’ ‘Dat viel zeker niet mee.’ ‘Nee, knap lastig. Ik moest heel wat kracht zetten.’ ‘En vanmorgen? Kon u er toen inkomen?’ ‘Ook niet makkelijk. Hij was door die knoop veel nauwer dan anders. Maar met een schoenlepel lukte het me om me erin te wrin gen.’ ‘Waarom koopt u geen schoenen zonder veters? Instappers. Dat hebben meer mannen op uw leeftijd.’ ‘Dat zal ik overwegen als jij meegaat naar een winkel.’ ‘Dat kunt u best alleen af.’ ‘Met z’n tweeën is gezelliger.’ Ze ging er niet verder op in. ‘Zal ik die knoop voor u eruit halen? Ik heb smallere vingers dan u.’ ‘Ga je gang.’ Ze boog zich voorover om aan het karweitje te beginnen, maar de knoop bleek al spoedig vaster te zitten dan ze had gedacht. ‘Ik begrijp dat u hem moeilijk los kon krijgen,’ zei ze zuchtend. ‘Het is geen fluitje van een cent.’ ‘Je geeft het toch niet op?’ ‘Nee, beloofd is beloofd.’ ‘Brave meid.’ Stak hij weer eens de draak met haar? Ze schudde die gedachte van 63
zich af, liet zich van de stoel af op de grond zakken en hernieuwde op haar knieën haar poging. Juist op het moment dat ze greep op de knoop kreeg, voelde ze dat de ander met een hand onder haar lokken kwam en haar nek streelde. ‘Niet doen, meneer Alexander,’ zei ze. ‘U hindert me in mijn werk.’ ‘Mag het anders wel?’ vroeg hij, zonder op te houden. ‘Natuurlijk niet! Wat denkt u wel!’ Ze besefte dat er een rilling langs haar ruggengraat omhoog kroop. Gelukkig schoot een tel later de knoop uit de veter. Ze duwde zijn hand van haar nek en kwam overeind. ‘Je hebt in het leven globaal een paar soorten mensen,’ zei hij, nadat ze opnieuw tegenover hem zat. ‘De eerste soort wil heersen. De twee de soort heeft een natuur om zich te onderwerpen.’ ‘Anderen zijn er niet voor u?’ Ze wilde hem geen kans geven haar in kaart te brengen. Of had hij dat al gedaan? ‘Goed, je hebt nog een derde categorie. Die is wat slimmer dan de tweede soort.’ ‘Hoe dan?’ ‘Die is bereid zich te onderwerpen als het materieel wat oplevert.’ Ze zweeg. Voelde ze aan waar hij andermaal heen koerste? Proefde ze de verborgen betekenis onder zijn woorden? Of zat ze er naast? Ook hij sprak even geen woord, maar bleef haar met een spottend lachje gadeslaan. Ze begon steeds beter te begrijpen waarom anderen uit zijn vaarwa ter bleven. Hij was een uitgesproken dwarsligger, iemand die niet mee wilde werken aan een normaal en vrijblijvend gesprek. Ze besefte dat hij dualistische gevoelens in haar opriep. Aan de ene kant was ze niet vrij van vrees voor hem, aan de andere kant fasci neerde hij haar. Op de een of andere manier deed hij haar aan haar vader denken. Net als die zou hij niet rusten voor hij gewonnen had. Zijn opvallende levenslust hield haar bezig. Niet minder ook zijn tactiek van persoonlijke benadering, die haar voor een man van zijn leeftijd soms schokte. Met zijn dikwijls suggestieve opmerkingen wist hij haar uit balans te brengen. 64
Ditmaal wist ze het zeker, hij poogde telkens opnieuw na te gaan hoever de rek bij haar ging. Continu was hij op weg iets in haar te laten ontwaken waar ze zich zorgen over maakte. Intelligent als hij was, moest hij dat laatste doorzien hebben. Met de doem in zicht en bijna dertig jaar ouder dan zij, zag hij er nog opvallend florissant en vitaal uit. Heel wat mannen waren allang voor hun pensioen opgebrand. Ze kon erover meepraten. ‘Heb je er al over nagedacht?’ vroeg hij eindelijk. ‘Waarover?’ hield ze zich onnozel. Ze voelde haar hart bonzen. Gevaar, dacht ze. Niet langer praten. Snel wegwezen. ‘Om mij tegen betaling je dijen te laten zien.’ ‘Mijn hemel!’ stootte ze eruit. ‘Waarom zegt u die dingen tegen mij?’ ‘Omdat jij er het type voor bent,’ reageerde hij prompt. ‘U vergist zich!’ ‘Sinds je mij opzoekt, heb ik je al een paar keer getest. Jij bent er eentje die zich erbij neerlegt als iemand anders aan de touwtjes trekt. Jij past je gemakkelijk aan.’ ‘Ik weet niet waar u het over hebt!’ ‘Natuurlijk weet je dat donders goed. Maar je speelt de onschuld, je probeert het verborgen te houden.’ ‘U houdt me voor iemand anders dan ik ben, meneer Alexander.’ ‘Jij heet toch Lily? Lily Eekhout?’ ‘Ja, maar…’ ‘Nou, dan vergis ik me niet. De boodschapper van het geluk heeft me toegefluisterd, dat jij best 25 euro kunt gebruiken.’ ‘De boodschapper van het geluk?’ ‘Zo noem ik hem. Of is het een haar? Jij mag raden.’ ‘Hou op, meneer Alexander!’ ‘Ik verdubbel het. Ik weet zeker dat jij het waard bent.’ ‘Hou op, zeg ik! Hou op, alstublieft! Ik ga nu weg!’ Zij pakte haar tasje en stond op om de daad bij het woord te voegen. Razendsnel kwam hij omhoog en plaatste zich tussen haar en de deur. Haar weg was afgesneden. Ze werd er compleet door overrompeld. 65
‘Wat doet u nú?’ ‘Jij wilt best doen wat ik vraag. Trouwens, ik denk dat je het zelf ook wel leuk vindt.’ ‘Laat me gaan!’ Hijgend stond ze voor hem. Ze wilde haar gevoelens camoufleren en trommelde met haar handen op zijn borst om haar door te laten. Hij week geen stap opzij. Ook nu weer had hij die spot in zijn ogen. Opeens voelde ze zich slap worden, weerloos, onmachtig zich langer tegen zijn wens te verzetten. Ze begon te trillen van emotie. ‘Alstublieft,’ verzocht ze fluisterend. ‘Niet dichterbij komen.’ Zij ging tegen de muur staan en tilde één moment de rok van haar jurk tot haar middel omhoog, om hem dan schielijk te laten vallen. ‘Nee, zeg,’ corrigeerde hij. ‘Zó zijn we niet getrouwd. Ik moet ze een paar minuten kunnen zien.’ Opnieuw toegevend, hield ze, propvol zenuwen, haar blik van hem afgewend. Hij had iets in beweging gezet wat ze had willen weerstaan, maar niet gelukt was. Het was laakbaar wat ze deed, wist ze. Maar hij had haar er toch toe gedwongen? Of niet helemaal? In verwarring poogde ze aan iets anders te denken, weg van deze plek van een onkuise daad. Winter, vrieskou, Alaska. Een heilzame plek om naar weg te vluchten. ‘Ik heb nu genoeg gezien,’ zei hij wat later. ‘Daar kun je best mee thuiskomen, meid.’ Beneveld door tegenstrijdige gedachten, liet ze andermaal haar rok vallen. In een gering aantal etappes had hij het parcours volbracht, dat hem naar het begeerde doel had geleid. Het volgende ogenblik voelde ze zich doortrokken worden van een diepe schaamte. Hij haalde zijn portemonnee te voorschijn om haar het beloof de bedrag te geven. Een gebaar alsof ze als kind een snoepje had verdiend. Een onderstreping van de positie waarin hij haar had geprest. Losbandige dienstbaarheid. Onderworpenheid. ‘U kunt uw geld houden, meneer Alexander!’ schreeuwde ze, voor dat ze de kamer uitrende. ‘Ik kom niet meer bij u terug!’ Trillend op haar benen vluchtte ze naar een toiletruimte om te kalmeren. Maar in een hokje achter de deur rees de vlam van haar 66
opwinding eerst nog hoger, veel hoger. Ze wist hoe ze die kon blussen. En ze deed het.
67
12
Wat je verbeten zoekt zoals geluk, vind je zelden, overwoog Eric. Het is trouwens een sprookje dat je geluk kunt afdwingen. Zijn gedachten weken uit naar het gesprek, dat hij onlangs met Buitendijk had gevoerd. Misschien zag Hans met zijn levensbeschou wing alles beter dan hij. Alleen aan jezelf denken, anderen gewoon laten barsten. Sommigen gingen zelfs een stap verder: list, leugen en bedrog moest je toepassen om je zaakjes voor elkaar te krijgen. Dat cynische credo had een plaatselijke politicus ooit in een interview beleden. Toen had menigeen er nog van opgekeken, nu hadden velen die belijdenis geadopteerd. Bij hem lag het anders. Hij wist dat hij, als humanist buiten club verband, zijn maatschappelijke opvattingen niet meer kon bijstellen. Op zijn leeftijd was hij er eenvoudig mee vergroeid geraakt. Naarmate de tijd heviger los schilferde, waren de schellen hem van de ogen gevallen. In het leven bleek het voor veel mensen slechts om één ding te gaan: in de kortste tijd, liefst met zo weinig mogelijk inspanning, bezit en macht verwerven. Velen offerden daaraan in de praktijk hun met de mond beleden moralistische opvattingen zonder scrupules op. Op de balans van het leven bleken ethische beginselen voor tal aan de weg timmerende figu ren vlinderlicht te zijn. Ze bliezen ze achteloos weg bij het bespeuren van profijt. Op het vroege uur van die middag liep hij de centrale bibliotheek binnen. Er heerste een roezige drukte. Op weg naar de roltrap pakte hij uit een bak een exemplaar van een gratis krantje mee. Nog steeds in beslaggenomen door wat Buitendijk te berde gebracht had, kreeg hij het beeld van zijn vroegere vrienden en collega’s voor zich. Zodra het hun materieel een stuk beter ging, veranderden som migen van gezicht. Ze kozen voor een nieuwe rol, gingen gewichtig doen, werden in enkele gevallen zelfs arrogant. Onder hen waren er die hun vriend 68
schap met hem verloochenden, omdat zijn carrière geen gelijke tred hield met die van hen. Ze wilden liever niet herinnerd worden aan hun gemeenschappelijk verleden. Dat viel niet zo lekker in hun nieuw verworven milieu. Herinnering blijft de niet aflatende kwelduivel, dacht hij. Het hele maatschappelijk leven bestaat uit kanalen die je moet weten te vinden. Of moeten ze jou weten te vinden? In een leesruimte van de bibliotheek kwam hij eerst naast een man te zitten, die hem geen gelegenheid bood aan zichzelf toe te komen en onmiddellijk beslag op hem legde. Deze vertelde hem dat hij uit zijn hoofd alle uitslagen van ooit belangrijke voetbalwedstrijden kon opsommen. In de bibliotheek kwam hij alleen om de populaire kran ten door te bladeren. Een boek las hij nooit, liet de man uitdagend weten. Behalve als het over voetbal ging en rijk voorzien van plaatjes was. Hij leek het een verdienste te vinden en er trots op te zijn. Na korte tijd zocht Eric een nieuwe plek, ver van de man en ande ren, om eerst het meegepakte krantje door te nemen. Als het neer drukkende gevoel op zijn hoofd redelijk bleef, kon hij later wel een boek opzoeken om er wat in te lezen. Misschien waren er verhalen van Raymond Carver die hij niet eerder onder ogen had gekregen. De catalogus kon hem opheldering verschaffen. De voorpagina van het blad en een vervolg binnenin lieten hem weten, dat de stad opnieuw was uitverkoren voor gastvrijheid aan twee buitenlandse voetbalclubs. Op slag heugde hem wat Buitendijk had verteld. Ze zouden op woensdag, over een maand of drie, in het Feyenoordstadion om een cup gaan strijden. Nu begreep hij waarom de man van daarstraks zijn voetbalkennis zo nadrukkelijk wilde luchten. Winkeliers in het centrum kondigden bij voorbaat aan, die dag hun deuren te sluiten en de luiken voor de vensters te doen. Een deel van de horeca dacht er precies zo over, vertelde de verslaggever. Ook exploitanten van straatstallen met bloemen en artikelen voor consumptie bezonnen zich. Ze overwogen een tijdelijke barrière van prikkeldraad rond hun stulpen. Hij vond het een adequate bescher ming in een soort oorlogssituatie. 69
Alleen het stadsbestuur zag volgens het blad geen problemen. Een woordvoerder vond dat het televisieverslag, een integrale uitzending, tot heil en profijt van de stad kon strekken. Wereldwijd kon het een promotie begunstigen. Dat was andere koek dan het dagtoerisme, stelde de man. Je kwam er niet alleen met provincialen die uitzagen naar het bestij gen van de Euromast of een tochtje met de Spidoboot op de Maas. Ook een kijkje van hen op het stoomschip Rotterdam viel daarbij in het niet. In een geheel ander bericht klaagde een vrouw over de verloedering van haar buurt, met wildhandel in drugs in cafés en koffiehuizen. Na een onlangs gerepareerde heup durfde ze, strompelend op krukken, nauwelijks meer op straat te komen. Eenmaal was ze neergeslagen en beroofd. Bovendien had ze pas in de nabije supermarkt een pistool in haar nek gedrukt gekregen. Maar de betrokken wethouder zag geen beren op de weg. In zijn visie was stadsvernieuwing het toverwoord: het bood uitzicht op verlossing van alle kwalen en terugkeer van alle wonderen. De mensen moesten eenvoudig vertrouwen hebben in de toekomst. En vooral in zijn krachtig beleid. Telkens opnieuw hinderde het hem, hoe lieden op sleutelposities de probleemgebieden van de grote stad beschouwden. Slenterden die lui weleens in hun eentje door zo’n achterstandswijk, om daar aan de misère te ruiken? Daadwerkelijk te proeven hoe de bewoners er zich dikwijls in de steek gelaten voelden? Hij heugde zich een vroegere burgemeester die na zijn aantreden rondstrooide, dat zijn beleid verkocht moest worden als een wasmid del. Het ging er niet om of het een goed of slecht beleid was, het ging louter en alleen om de verpakking. Als dienaar van de gemeen schap huldigde hij het idee, dat je mensen ook moest laten geloven in dingen die aan twijfel onderhevig waren. Macht wil altijd zegevieren en tart de nederlaag, dacht hij. Als iemand eenmaal machtshongerig is geworden, kent de maaltijd voor hem geen grenzen meer. Hij blijft toetasten. Tenzij hij zich openlijk overeet en publiekelijk wordt afgeserveerd. 70
‘Wat leuk u terug te zien!’ Hij voelde een hand op zijn schouder en zag op van zijn blad. Naast hem stond de roodharige jonge vrouw, die hij op een avond in het café op de Noordsingel had ontmoet. Ze was gehuld in een citroen gele mini-jurk en blikte hem stralend aan. De woorden waar hij naar zocht, kon hij niet vinden. Hij slikte en viel stil bij haar verfrissende verschijning. Zij werd er niet door gehinderd. ‘Ik heb na ons gesprek in dat café soms aan u teruggedacht,’ ging ze monter verder. Ons gesprek? Het was meer een monoloog van haar geweest, dacht hij droefgeestig. Toch was het beminnelijk van haar om het zo samen te vatten. ‘Moet je niet werken?’ wilde hij weten. ‘Ik heb een snipperdag genomen,’ zei ze. ‘Ik wil in wat reisboeken neuzen. Informatie binnenhengelen.’ ‘Heb je een speciaal land op het oog?’ ‘Griekenland. Daar ben ik een keer met mijn moeder geweest.’ ‘Dus dat vond je toen geslaagd?’ ‘Ik vond de sfeer er heerlijk. Vooral ’s avonds op een verlicht terras, als je naar eilanden staarde die uit het duistere water oprezen. En dan aan je retsina nippen.’ ‘Met achter je cipressen en de geuren van olijven, sinaasappels en citroenen,’ vulde hij aan. ‘O, u bent er ook geweest,’ zei ze verrast. ‘Vroeger meer dan eens.’ Ze liet haar blik rusten op het artikel in zijn krantje. ‘Mag ik even bij u komen zitten?’ ‘Ga je gang,’ mompelde hij overrompeld. ‘Ik heb dat artikel vanmorgen ook gelezen,’ zei ze, plaatsnemend op de stoel naast hen. ‘En ik ben behoorlijk pissig geworden. Zo’n stadsbestuur weet er geen bliksem van.’ Vertrouwelijk legde ze even een hand op zijn onderarm. Hij vond het niet onaangenaam. Het was haar fluïdum dat hem aantrok. Iets onzegbaars. Om een onverklaarbare reden mocht hij haar wel. Ze vertelde hem dat ze in een afbraakpand in Crooswijk onderdak 71
had. De buren op de eerste verdieping onder haar en in de beneden woning waren er al uit vertrokken. Het bleek in een saneringsbuurt te zijn, niet ver van de plek waar hij ooit met zijn ouders had gewoond. Rare sujetten scharrelden aanhou dend in haar straat rond, op zoek naar lood, zink en andere metalen om te verpatsen. ‘Dieven, zwervers, spuiters, snuivers, heroïnehoertjes, van alles kom je er tegen. Op elk uur van de dag.’ ‘Is dat allang aan de gang?’ ‘Sinds ze de straat saneren. Je beleeft nu de raarste dingen. Een poos terug haalden ze van de drinkwaterleiding beneden de hoofdkraan weg. Ze dachten dat er niemand meer in het pand woonde. Niks gecontroleerd natuurlijk.’ ‘En toen?’ ‘Nou, het kostte me enorm veel moeite om zolang een noodvoor ziening van ze te krijgen.’ ‘Woon je daar alleen?’ ‘Ja, in mijn eentje.’ ‘Heb je geen vaste vriend die voor je op kan komen?’ ‘Ik ben een tijdje zonder,’ flapte ze er tot zijn verbazing uit. ‘Mannen willen vandaag de dag direct met je de koets induiken. En ze horen alleen zichzelf praten. Holle vaten. Verder heb je er niks aan.’ ‘Hoe oud ben je? Of mag ik dat niet vragen?’ ‘Ik word binnenkort 32. Wat dacht u?’ ‘Ik had je op 25 geschat. Je ziet er zó jong uit. Maar ik ben slecht in schatten.’ ‘En u?’ ‘Ik ben pas 42 geworden.’ Hij aarzelde een moment. ‘Zeg maar jij, geen u.’ Ze wisselden hun namen uit. Zij bleek Annabel van Houten te heten. ‘Waarom woon je nog in die straat?’ nam hij hun eerder gesprek weer op. Omdat ze niet onmiddellijk antwoordde, draaide hij zijn gezicht naar haar toe. Zijn blik kleefde vast aan haar groene ogen, die een diepe, onpeilbare gloed hadden gekregen. Fascinerend, vond hij. 72
‘Verhuizen valt echt niet mee,’ zei ze daarna. ‘Eerst boden ze me een wisselwoning aan, maar daar was het dak van ingestort. Toen ik er een kijkje ging nemen, zakte ik ook door de trap. Gelijk een kapotte panty.’ ‘Hadden ze niks beters voor je?’ ‘Ja, in een gloednieuwe buurt. Alleen was daar die huur zó hoog, die kon ik niet opbrengen. En weer een ander huis kreeg ik niet. Ze vonden dat te groot voor mij.’ ‘Daarom zit je er nog steeds?’ ‘Ja, met wat andere mensen. Die wonen in een pand aan de over kant.’ ‘Toch moeten ze je op een keer iets acceptabels kunnen bieden. Want alle panden moeten daar toch tegen de grond?’ Het was opnieuw een paar momenten stil tussen hen. ‘Ik vind je heel aardig, Eric,’ zei ze opeens. ‘Jij wilt tenminste naar me luisteren.’ Tot zijn verwondering zag ze wat schuw naar hem op. Het opstan dige leek even van haar afgegleden. ‘Ik ben niet zo’n prater. Zie me niet mooier dan ik ben. Ik ben erg met mezelf bezig.’ ‘Kunnen we elkaar niet meer zien?’ Ze negeerde zijn woorden en wierp dan een vlugge blik op zijn rechterhand. ‘O, je bent getrouwd.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat betekent weinig meer. Mijn vrouw en ik zijn uit elkaar gegroeid. Hebben elkaar niks meer te zeggen. Maar jij moet toch elke dag werken?’ Ze keek hem peinzend aan. ‘Nou ja, op zondagmiddag kunnen we hier toch afspreken? En misschien kun jij er af en toe ’s avonds tussenuit.’ ‘Goed, ik zal mijn best doen om je zondagmiddag te zien.’ ‘Twee uur, in het café-restaurant?’ Hij knikte instemmend. Ondanks haar verhalen tijdens hun ontmoetingen, verhalen die ook haar plaats in de samenleving bena drukten, had ze met haar spontaniteit een verkwikkende uitwerking op hem. De directheid waarmee ze eerder en ook nu toenadering tot hem gezocht had, gaf hem korte tijd het gevoel niet voor elke vrouw tot 73
weggewerkt vuilnis te behoren. In tegenstelling tot Lily had ze hem momenten van vertroosting geschonken. Paradoxaal was dat haar rebels gezelschap een kalmerende invloed op hem had. Ze wekte tot zijn verbazing beschermende gevoelens bij hem op.
74
13
Patricia Hoogland, wat kleiner dan zij en opmerkelijk slank, vond Lily een interessante vrouw. Als ze haar in het tehuis bezocht, zag die er altijd voortreffelijk gekleed en verzorgd uit. Waarschijnlijk liet de bejaarde vrouw haar nog zwarte haar verven. Ze taxeerde haar op halverwege de zeventig. ‘Die vrouwen hier vinden dat ik me teveel optut.’ Het was haar verklaring, waarom ze nauwelijks haar kamer verliet. ‘Is dat de enige reden?’ ‘Nee. Het zijn kinderen op een schoolplein. Ze zijn pesterig.’ ‘Hoezo pesterig?’ ‘Ze vormen clubjes bij het eten en in de conversatiezaal. Als je erbij aanschuift, gaan ze allemaal ergens anders zitten. Of ze vertellen me dat ik op moet krassen, dat zo’n stoel voor een ander bestemd is.’ ‘Doen ze dat altijd?’ ‘Het is al heel wat keren gebeurd dat ze me negeerden. Ik hoor er voor hen gewoon niet bij.’ Zij liet de woorden van mevrouw Hoogland even op zich inwerken. ‘Komt dat alleen omdat u er zo goed uitziet?’ wilde ze daarna weten. De ander aarzelde. ‘Ik weet het niet. Misschien merken ze aan mijn manier van praten dat ik hoger onderwijs heb gehad. Praat ik te netjes voor ze. Maar ik heb nooit plat gepraat, al kom ik uit een eenvoudig milieu.’ ‘Bent u soms joods?’ Het was een associatie, die plotseling bij haar opwelde. ‘Nee, maar zo voel ik me hier wel. Ze vinden me anders. Wat dat ook mag zijn.’ Zij zocht naar een nieuw onderwerp. Hoewel het haar wijs voor kwam, niet dieper in te gaan op wat mevrouw Hoogland aangeroerd had, wist ze dat deze niet overdreef. Ook Saskia, die meer dan eens moest bemiddelen, had haar verteld dat er onder bejaarden in het tehuis een clubjesgeest heerste. Afgunst, zelfs nog hebzucht op die leeftijd, leidde dikwijls tot ruzie en uitslui 75
ting. Ondergingen bejaarden een gedaanteverwisseling? Werden ze weer de kinderen van vroeger? ‘Krijgt u weleens bezoek?’ ‘Ik heb een dochter.’ ‘Dan bent u toch bevoorrecht. Sommigen hebben helemaal nie mand meer.’ ‘Zij komt maar eenmaal per maand bij me. Ik klaag niet hoor, het kan niet anders, ze woont diep in Frankrijk. Ze is met een Franse wijnboer getrouwd.’ Er viel een pauze tussen hen. ‘Mijn dochter heeft me gevraagd om bij haar te komen wonen,’ ging de vrouw verder. ‘Maar ik vind dat moeilijk. Ik ben hier geboren en getogen. En mijn man is hier begraven.’ ‘Lang geleden?’ ‘Zowat tien jaar geleden.’ ‘En u mist hem nog steeds?’ ‘Ja, vreselijk. Weet je, hij hield niet van grote woorden. Dus zei ik hem nooit wat ze in die flutblaadjes vertellen. En daar heb ik nu soms spijt van.’ ‘Flutblaadjes?’ ‘Die roddelblaadjes over zogenaamd bekende Nederlanders. Met die kleffe verhalen over altijd weer hun grote liefde. Vaak hebben ze er dan al een stel achter de rug. Ze kletsen maar wat aan en het wordt allemaal afgedrukt. Die rommel ligt ook hier in de conversatiezaal.’ ‘Wat hebt u uw man dan nooit verteld?’ ‘Dat hij de liefde van mijn leven was.’ De ogen van mevrouw Hoogland werden vochtig. ‘Ik heb zo vreselijk veel van hem gehouden.’ ‘Ik begrijp dat u samen een goed leven hebt gehad.’ De ander knikte. ‘Je moet er wel wat voor doen, het komt je niet aangewaaid. Het mag ook nooit van één kant komen.’ Opeens overspoelden de woorden van de vrouw haar en dwaalden haar gedachten enige momenten af. Waardoor was ze met Eric op dood spoor gelopen? Had ze teveel van hem verwacht en zelf te weinig ingebracht? Had ze zich niet voldoende ingeleefd in de narigheid die hem was overkomen? 76
Het probleem was dat hij vrij introvert was, een binnenvetter, moei lijk te bereiken in het doorprikken naar wat hem wezenlijk bezighield. Op haar beurt wilde zij zich vaak te snel neerleggen bij een gegeven situatie, zich er niet teveel in verdiepen. Het leven was er niet alleen om bij ellende stil te staan. Daar was het te kort voor. Misschien hadden hun persoonlijke eigenschappen daardoor het wegdrijven van elkaar, de onmiskenbare onthechting, bevorderd. Ze wist dat de een of andere superieur zich misselijk tegen hem had gedragen. Wortelboer of zoiets heette die kerel. Maar was hij alleen door die vent ziek geworden van alles? Sloot hij zich daarom van iedereen af? Je kon toch op zoek gaan naar compensatie, iets wat je vrolijker kon stemmen, zoals zij had gedaan? ‘Al mis ik hem nog elke dag, ik ben dankbaar voor wat hij voor me betekend heeft,’ zei de vrouw, haar terugvoerend tot hun gesprek. ‘Ik was zó gelukkig met hem. Zó intens gelukkig.’ Sinds haar schermutseling met de kolonel waren nu drie weken verstreken. Al had ze zich opgelegd hem niet meer te bezoeken, hij bleef gekleefd aan haar onrustige gedachten. Eén vraag bleef haar speciaal kwellen. Wie was de boodschapper van het geluk geweest, over wie hij zich in orakeltaal had uitge sproken? Of was dat zomaar een verzinsel geweest om haar op het verkeerde been te zetten? Een grapje van hem voor persoonlijk genoegen? Hoewel ze zich doorgaans soepel naar de anderen in het tehuis wilde schikken, was deze man ook voor haar een probleem geworden. Haar gesprekken met hem bijeengeteld, had ze het gevoel gekregen hem absoluut niet aan te kunnen. Vrijblijvendheid viel bij hem niet te handhaven. Al vanaf het begin kwam het haar voor dat hij dwars door haar heen keek. Telkens als ze zich bij de directiesecretaresse aanmeldde, liet die haar weten welke bewoners ze die middag bij voorkeur voor een praatje moest bezoeken. Hoewel het er in eerste aanleg niet omging onder scheid te maken, had de een er soms dringender behoefte aan dan de ander. De leiding van het tehuis wilde graag de vinger aan de pols houden en negatieve gevoelens tijdig wegmasseren. 77
Maar meneer Alexander stond geen enkele keer op het lijstje. Uit eigen beweging van Regina of ingefluisterd door een ander? Hoewel zij, gezien haar ervaring met de kolonel, die weglating niet onverstan dig vond, bevreemdde het haar wel. Leefde hij, gezien zijn karakterei genschappen, niet in een totaal isolement? Wat later ’s middags bracht Saskia haar gewoonlijk van recente ontwikkelingen in het tehuis op de hoogte. Op een keer hoorde ze dat meneer Engelsma die ochtend ergens anders heen was gebracht. ‘Ziek?’ vroeg ze. ‘Nee. Een ongeluk.’ ‘Wat is er dan gebeurd? Hij heeft zich toch niks aangedaan?’ De herinnering aan meneer Goudriaan welde bij haar op. ‘Ze zijn hier die glazen tussendeuren aan het vervangen,’ legde Sas kia uit. ‘Daar komen andere voor in de plaats die veiliger zijn. Alleen is dat nog niet met alle deuren gebeurd. Hij is er bij eentje gestruikeld en dwars door het glas gevallen.’ Zij huiverde. ‘Is het ernstig met hem?’ ‘Het had erger kunnen zijn. Maar hij moet toch een poosje verzorgd worden. Hij is vanmorgen in de verpleegafdeling opgenomen.’ De verpleegafdeling bevond zich op een afgeschermd deel op de vierde etage van het tehuis. In het andere deel huisden de demente bejaarden, waar alleen een selectie van het personeel met een speciale sleutel toegang had. Eenmaal had Saskia haar ermee naartoe genomen. In een kleine conversatiezaal, waar de bejaarden koffie werd geserveerd, zaten ze met bloedeloze gezichten, als poppen in een wassenbeeldenspel, bijeengeschaard. Af en toe begon een van hen onsamenhangend te praten, maar verder ging het vertrek gehuld in een sluier van stilte. Zij was er stil en bedrukt vandaan gekomen. Het had haar op het voorportaal van een begraafplaats geleken, met opdoemende schim men van geesten. De kokette mevrouw Wichers, pas een klein jaar in het verzorgings huis, had er sinds haar komst al drie alleenstaande mannen versleten. Niet door overlijden van de andere partij, maar telkens door een verse keuze van haar. 78
‘Misschien heeft het met de wisseling van het seizoen te maken,’ opperde zij lachend, toen ze op een keer dit relaas van Saskia hoorde. ‘Wie weet stemt ze een partner daarop af.’ ‘Loesje is een erg ondeugend vrouwtje en behoorlijk grillig,’ vond haar collega. ‘En ze trekt zich geen spaan aan van de andere vrouwen.’ ‘Ze ziet er goed uit voor haar leeftijd. Ze heeft iets weg van Shirley MacLaine, die filmster.’ ‘Die is een stuk groter. Mevrouw Wichers is een hittepetit.’ ‘Dat weet ik wel. Maar ik bedoel dat ze eenzelfde soort ogen heeft.’ Vaag stond haar bij dat ze de naam van de vrouw ooit eerder had gehoord, maar zeker wist ze het niet. Het was in elk geval geen alge meen bekende naam. Toen zij op een middag door de gang liep, eigenlijk op weg naar een ander, stond mevrouw Wichers juist op het punt haar kamer binnen te gaan. De uitnodiging van de minzieke vrouw om voor een praatje binnen te komen, was haar eerste minder oppervlakkige ontmoeting met haar. ‘U hebt het hier erg naar uw zin, heb ik van anderen begrepen,’ merkte ze op. ‘Nou, reken maar.’ De vrouw gaf haar een knipoogje. ‘Je hoeft hier bepaald niet alleen te zijn.’ ‘U kunt moeilijk alleen zijn?’ ‘Ik heb steeds een man om me heen gehad. En ik heb het met mannen altijd beter kunnen vinden dan met vrouwen. Goed, er zijn hier meer alleenstaande vrouwen dan mannen, maar er zijn er nog genoeg.’ ‘U bent niet eenkennig, begrijp ik.’ ‘Daar kom je niet ver mee. Je moet niet benauwd zijn om zelf het initiatief te nemen. Wat heb je eraan om hier in je eentje te zitten kniezen?’ ‘Dat ben ik met u eens. Een mens moet zo lang mogelijk wat van het leven zien te maken.’ ‘Kijk, je moet ze als een soort snoepjes zien.’ ‘Snoepjes?’ ‘Mannen. Net als snoepjes heb je mannen in diverse smaken. Maar de meesten hebben hetzelfde kenmerk.’ 79
‘Wat bedoelt u daarmee?’ ‘Ze willen gewoon een beetje liefde. En die kan ik ze geven.’ Vermoedelijk heeft ze het over seks, dacht ze. ‘En uzelf…’ Ze aarzel de even bij de directe vraag. ‘Krijgt u dat dan ook?’ ‘Wat zal ik je zeggen, je moet zo’n man eerst uitproberen. Soms is zijn houdbaarheidsdatum haast verstreken, terwijl je hem nog nauwe lijks kent.’ ‘De ene man is natuurlijk de andere niet,’ merkte ze op. ‘Zo is het,’ bevestigde de vrouw. ‘Goed, zo’n man wil af en toe een poos het baasje over mij spelen. Dat vind ik niet erg hoor, zolang hij me maar geeft waar ik behoefte aan heb.’ ‘Het blijft voor u dus een kwestie van geven en nemen.’ ‘Ja, je moet vlug kunnen doorzien hoe een man in elkaar steekt. En daar je gedrag op afstemmen.’ ‘Weet u dat al meteen als u er een ontmoet?’ ‘Nou ja, zo diep denk ik daar niet over na. Het is in wezen intuïtie van me. Je moet beseffen, in het liefdesspel verschillen mannen nogal van elkaar.’ De ander tastte haar een paar tellen met een vorsende blik af. ‘Maar zoals jij eruit ziet, zul je daar ook wel een rijke ervaring mee hebben.’ Zij klapte dicht. De veronderstelling van Loesje Wichers beving haar even met radeloosheid. Die vrouw had ondanks haar leeftijd geen enkele schroom zich nog in de aanbieding te werpen. Waarom durfde ze zelf dan die drempel niet te passeren? Goed, ze was geen weduwe, geen alleenstaande. Maar was het daar in haar situatie niet gevaarlijk op gaan lijken? Een paar tellen diep ademhalend, poogde ze haar aandacht opnieuw bij de vrouw te houden. Associaties moest ze hier zien te ontglip pen. Erotische associaties helemaal. Die hadden voorrang op andere momenten. ‘Als je liefde tekort komt, moet je daar wat aan doen,’ vond de ande re vrouw. ‘Dat is niet immoreel, hoor. Het is goed voor je lichamelijke en geestelijke gezondheid.’ Griezelig, had de weduwe haar gedachten geraden? Bij het slot van haar werk die middag meende ze op het parkeerter 80
rein iemand te zien, die ze liever nooit meer onder ogen wilde komen. Het was de sluwe vent die haar niet lang geleden in de stad een rendezvous in de woning van een vriend had voorgesteld. Eén moment stond ze stokstijf van schrik. Had hij haar gestalkt? Dan drong tot haar door dat het verbeelding moest zijn, een waan voorstelling. Ze moest niet zo benauwd zijn. Zocht ze anders over het parkeerterrein haar weg naar de straat, nu week ze toch maar haastig uit en liep er met een boog omheen. Naderhand omkijkend, zag ze de man het tehuis binnengaan. Ze stel de zich gerust, het moest een ander zijn.
81
14
‘Het lijkt me beter dat jij voortaan maar in de logeerkamer gaat slapen. Ik word doodmoe van jouw gedraai in bed.’ Het was nauwelijks een voorstel, begreep hij. Op overleg zat Lily in dit geval niet te wachten. Daar had ze afstand van genomen. Weerwerk zag ze duidelijk niet meer zitten. ‘Ik doe de laatste tijd zelf ook geen oog dicht,’ voegde ze eraan toe. Het was niet helemaal onwaar. Alleen had dat meer te maken met haar escapade bij de kolonel, het moreel te verwerpen tussenspel waar toe ze zich had laten verleiden. Het bleef haar in haar geest belagen, ook ’s nachts. Aanhoudende onrust had haar overmeesterd. Ze wist zich geen raad, meneer Alexander had haar ontmaskerd. ‘Nou ja, misschien is dat voor jou wel beter,’ zei hij berustend. ‘Trouwens, laten we eerlijk zijn, we hebben elkaar toch niets meer te bieden,’ ging ze wat bijtend verder. ‘Of denk jij daar anders over?’ Hij gaf geen antwoord. Was hij van zijn kant uitgekeken op haar? Hij kon zich op dit punt moeilijk doorgronden. Ze zag er nog altijd goed uit, dat viel niet te ontkennen, maar ze had een verkillende uitwerking op hem gekregen. Zijn lichamelijke drift, voorheen op zoek bij haar naar genegenheid, was uitgeblust geraakt. Hun verwijdering was gaandeweg ontstaan door de wijze, waarop zij hem na zijn uitschakeling tegemoet was getreden. Het weinige begrip dat ze had getoond voor wat hij had meegemaakt. Zijn verha len daarover, moeizaam bijeengesprokkeld, was ze vrij spoedig uit de weg gegaan. Ze wilde die liever niet aanhoren en had ze op den duur gesmoord. Het had hem terneergedrukt dat hij zich zo in haar karakter had vergist. Waren er meer vrouwen als zij die niet begrepen wat zich vaak in het bedrijfsleven afspeelde? Die zich er geen voorstelling van konden maken en teveel in hun eigen wereldje opgingen? Die er luchtig overheen wandelden als hun man door zijn werksitu atie beschadigd werd? Hij wist het niet, had alleen met Lily die ervaring. 82
Niet alleen door zijn uitschakeling, ook door haar houding was hij in zichzelf gekeerd geraakt, in de ban van zijn onlustgevoelens. In een huwelijk ging het erom elkaar ook in beroerde dagen te steunen, had hij zich altijd voorgehouden. Het bleef hem heugen hoe zijn moeder eraan toe was, nadat zijn vader voor een andere vrouw had gekozen. Haar ontreddering was hij nooit vergeten. ‘Misschien moeten we maar aan een scheiding gaan denken,’ zei ze plompverloren, omdat de door haar beoogde reactie uitbleef. Mijn hemel, dacht ze meteen verschrikt, waar ben ik mee bezig? Zeg ik dit omdat ik me door een bejaarde man gek heb laten maken? Waarom zegt hij nu niets tegen mij? Wat gaat er in hem om? Ook hij werd geraakt door haar suggestie. Bij een mogelijk afscheid van elkaar had hij niet eerder stilgestaan. Er leek een nieuwe fase in hun onderlinge verhouding aangebroken. Een die zijn persoonlijk leven verder kon aantasten. Het zag er naar uit dat ze te ver van elkaar waren afgedreven. ‘Als we met elkaar willen kappen, zal het voor jou er niet eenvoudi ger op worden,’ zei hij. Hij poogde zijn emotie en zijn woorden onder controle te houden. Het was een waarschuwing van hem, geen dreigement. Ze onder schat de problemen waar ze dan voor komt te staan, dacht hij. Zeker de eerste tijd. ‘Hoezo?’ ‘Om te beginnen moet je in dat geval zelf weer gaan werken. En niet als onbetaalde vrijwilliger.’ ‘Dat is toch geen probleem voor mij?’ zei ze uitdagend. ‘Ik vind heus wel een kantoorbaan. Al is het maar als uitzendkracht.’ Opeens schoot hem haar lingerie te binnen, die hij een week eerder aan een waslijn, op het achterbalkon op de bovenetage, te drogen had gezien. Hij was stomverbaasd geweest. Had hij voorheen onder haar ondergoed eenvoudige zwarte broekjes aangetroffen, nu hadden er frivole, kleurrijke slipjes als vlagvertoon gehangen. Af te geven signa len? Maar voor wie? Van Annabel van Houten had hij begrepen dat die trendy lingerie soms prijzig kon uitpakken. Wist Lily aan extra middelen te komen 83
om zich aan die luxe te buiten te gaan? En waarom kocht zij ze? Was zijn vrouw op mannenjacht gegaan? ‘Heb je soms een ander gevonden die voor je wil zorgen?’ poogde hij te achterhalen. Onthutst staarde ze hem aan, zich afvragend hoe die gedachte bij hem was opgekomen. Had haar gedrag aanleiding gegeven tot dat nog onterechte vermoeden? Of kwam het doordat ze uit haar geheime spaarpotje wat meer modieuze kleding kocht dan voorheen? Had hem dat argwanend gemaakt? ‘Nee,’ zei ze. ‘Hoewel je dat best zou kunnen begrijpen na wat er tussen ons mis is.’ Het nare gesprek met haar deed zijn hoofdpijn niet langer sudderen, maar sterk opspelen. Het was zinloos, besefte hij, ze zouden elkaar toch niet meer bereiken. Naar buiten moest hij, de frisse lucht in, zijn gedachten laten afkoelen. ‘En wie blijft er na een scheiding hier wonen?’ wilde hij weten. ‘Het is een huurhuis. Dus ik kan hier wel blijven wonen.’ ‘Je hebt het aardig op een rijtje. Zeker eerder over nagedacht? Ik heb een ander voorstel.’ ‘Wat dan?’ ‘Ik blijf hier tot we meer zicht op alles krijgen. Thuis ontlopen we elkaar toch al. Dat hoeft dus geen bezwaar te zijn.’ ‘Denk jij dat ik gek ben? Dat ik dan ook voor jou het huishouden blijf doen?’ ‘Dan hoeft niet. Ik zorg wel voor mezelf tot er een andere oplossing komt.’ ‘Nou, ben benieuwd wat daarvan terecht komt. Zoveel breng je niet meer op, als je het mij vraagt.’ ‘Dat weet ik. Veel fiducie heb je niet meer in me. Die verloor je algauw toen ik mijn werk kwijt was.’ De in zijn stem doorklinkende beschuldiging leek ze niet te horen. Of ze deed alsof. Met een smak gooide ze de deur van de huiskamer dicht. Hij begreep dat de boodschappen geen moment langer konden wachten. De klap dreunde na in zijn hoofd. Nooit eerder had hij zo’n zwaar 84
oplopend meningsverschil met haar meegemaakt. Het gaf hem het gevoel alsof elke kracht uit hem was weggevloeid. Eerst wat opfrissen, dan wegwezen, dacht hij moegestreden, terwijl hij naar de slaapkamer liep. Bij de wastafel hield hij langdurig zijn polsen onder de koude kraan. Vervolgens maakte hij zijn gloeiende gezicht nat. Alles is vergeefs geweest, dacht hij onder het droogwrijven, alles is kapot gemaakt. Als ik het nog niet wist, dan weet ik het nu. Men selijkheid en rechtvaardigheid zijn uitverkocht. Deze wereld is voos, vermolmd. Destructie overheerst. Ergens anders genieten nu elle boogwerkers van kersverse triomfen, klappen gevoelsmensen dicht en lazeren kaartenhuizen in elkaar. De hem omsingelende stilte begon hem goed te doen. Stilte is het duidelijkst sprekende gezelschap, meende hij met bittere humor. Het nodigt je al vroeg uit tot de eeuwigheid. Hij ging de slaapkamer uit en daalde de trap af naar omlaag, om op zijn beurt de woning te verlaten. Op de gang beneden viel onder het passeren zijn oog op het wandbord, dat op een muur was aangebracht. Lang geleden had hij het voor een prikje gekocht op de rommelmarkt aan de Binnenrotte. Het was een jugendstilbord met als tekst: ‘28 juni 1919. Versailles. Vrede.’
85
15
Twee dagen na haar gesprek met Loesje Wichers vertelde Regina aan Lily, dat de heer Petersen haar graag wilde spreken. En of dat direct kon. In contrast met de knorrigheid die ze anders etaleerde, wist de vrouw een honingzoete klank in haar stem te leggen. Vanuit het voorvertrek begeleidde de secretaresse haar naar de kamer van de directeur, die nu voor het eerst voor haar in beeld kwam. Bij haar entree stond Petersen meteen vanachter zijn bureau op om haar hoffelijk de hand te drukken, terwijl Regina naar haar werkplek terugliep. Het was duidelijk niet de bedoeling dat de laatste bij het komende gesprek aanwezig was. Op zijn uitnodiging nam Lily op de gemakkelijke bank van het zitje plaats, waarna hij zich op een crapaud tegenover haar liet neerzakken. ‘Ik heb al veel over u gehoord, mevrouw Eekhout. Daarom wilde ik eens persoonlijk kennis met u maken,’ opende hij het gesprek. Kennelijk moet ik dat als een voorrecht zien, dacht ze. Vermoedelijk valt niet elke vrijwilligster die eer te beurt. Maar veel over mij gehoord? Van wie en wat bedoelt hij daarmee? Petersen was een gedrongen man van een leeftijd die haar tegen de vijftig voorkwam. Tussen zijn neus en bovenlip prijkte een snor als een dunne zwarte streep en zijn strak achterovergekamde haar was van dezelfde kleur. De tint van zijn colbertkostuum was daarmee in harmonie. Hij had voor haar iets van een he-man uit een ouderwetse film in zwart-wit, misschien zelfs uit een gangsterfilm. Maar welke rol zou hij daarin hebben gespeeld? Dat was afwachten. ‘Wij waarderen het zeer dat er vrijwilligsters zoals u zijn. Dames die wat extra’s bieden aan onze bejaarde gasten.’ ‘Het is dankbaar werk,’ zei ze plichtmatig. ‘Precies,’ onderstreepte Petersen. ‘Dames zoals u hebben wij hard nodig. U voelt u duidelijk bij ons werk betrokken.’ Ze wist niet wat ze hierop moest antwoorden en hij liet een onder zoekende blik over haar glijden. Zich nauwelijks hiervan bewust, trok 86
ze haar rok af. Vanuit de tuin voor het personeel, gelegen achter zijn vertrek, hoorde ze het tjilpen van vogels. Het klonk harmonieus in een wereld vol rumoer. ‘U maakt een goede indruk op onze alleenstaanden. Mensen die zich helaas soms terugtrekken van onze activiteiten. Ze zien u graag komen, is mij verteld.’ ‘Juist die mensen hebben een beetje gezelligheid nodig,’ kwam ze hem tegemoet. Hij stippelde een begaanbaar pad voor haar uit. De gemeenplaatsen lagen voor het oprapen. ‘Daar hebt u gelijk in. Alleen kunnen mensen op leeftijd zich soms bijzonder lastig tonen. Ook al menen ze het niet altijd zo.’ Hij zucht te. ‘Daarom zijn we zo blij met u.’ ‘Ik doe het graag,’ zei ze. Haar antwoorden konden nog steeds zonder moeite haar mond verlaten. Hun gesprek leek zich zonder hobbels te ontwikkelen. ‘Menselijk inlevingsvermogen is een groot goed. En u hebt dat.’ Mijn hemel, dacht ze, waar wil hij naartoe? Heeft hij me alleen laten roepen om complimentjes uit te delen? ‘Ik geef een voorbeeld,’ vervolgde Petersen. ‘Meneer Alexander is bij ons een hoogst gewaardeerde gast. Alleen voor onze mensen vaak ook een moeilijk man. Hij is een sterke persoonlijkheid.’ Ze voelde nattigheid en onthield zich van instemming met zijn kwalificatie. ‘Vanmorgen vertelde hij me dat hij juist over u zeer te spreken is. Alleen bent u al een tijd niet meer bij hem geweest.’ ‘Dat klopt,’ zei ze. ‘Daar is hij danig teleurgesteld over. Hij dacht een band met u te hebben. Hij voelde aan dat u aardig voor hem kunt zijn. Welwillend zogezegd.’ Aardig? Welwillend? Bedoelde hij daarmee wat meneer Alexander vermoedelijk van haar verwachtte? Ze ging wat verzitten en schraapte haar keel. ‘We schieten allemaal tekort in wat we kunnen en willen,’ bracht ze zacht naar voren. 87
Ze vond het niet slecht gepareerd. De kwestie ontsteeg bij haar afweer aan de persoonlijke sfeer. ‘Natuurlijk. Alleen hoeven we ons daar niet altijd bij neer te leggen.’ Petersen staarde haar bloemzoet aan. Ze vroeg zich af of ze kon vertellen, dat zijn hoogst gewaardeerde gast een gevaar voor haar gemoedsrust was. En dat deze man op leef tijd verwarring schiep, als ze bij hem haar vrijwilligerswerk verrichtte. Maar hoever reikte de vertrouwelijkheid, die de kolonel zich tegen over Petersen had veroorloofd? Had hij hem verteld waartoe hij haar had kunnen verlokken? En zo ja, hoe beïnvloedde dat de houding van de directeur tegenover haar? Al vlug besefte ze dat ze de kerk beter in het midden kon laten. ‘Meneer Alexander en ik hebben nogal uiteenlopende opvattingen,’ zei ze neutraal. ‘Dat begrijp ik. Mensen zijn geen replica’s van elkaar.’ Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. ‘U verschilt ook van onze andere vrijwil ligsters.’ In benadering? In tegemoetkoming? Ze werd andermaal op haar hoede. ‘Voor ons bent u zowat de enige met wie hij het uitstekend kan vinden. U heeft zich bij hem zeer verdienstelijk gemaakt, zegt hij. En dat siert u.’ Zijn wat versluierde woorden maakten het haar niet gemakkelijk. Ze had door waar hij op koerste. Lang liet hij haar niet wachten. ‘Kunt u uw hand niet over uw hart strijken? Dat zou ik bijzonder waarderen.’ Hij pauzeerde een paar tellen en vervolgde: ‘Zoals ik al zei, meneer Alexander is een hoogst gewaardeerde gast bij ons. Ik heb er niets op tegen als u hem ook wat meer aandacht wilt schenken dan anderen.’ Wat verstond hij onder meer aandacht? En waar waren ze, de woor den om de boot netjes af te houden? Zij vond ze niet dadelijk. De kwestie was in wezen of ze de dominerende man werkelijk niet meer wilde bezoeken. In terugblik waren de contacten met hem verrassender geweest dan die met andere bewoners. Onverwachter. Spannender. Opwindender. Maar ook riskanter. 88
Petersen keek haar even dwingend aan. ‘Kan ik hem toezeggen dat u weer bij hem komt?’ ‘Mag ik daarover nadenken?’ wilde ze weten. Ze voelde zich klein worden, de machteloosheid die ze als kind bij haar vader had gekend. Het gevoel dat iemand voor haar de regie bepaalde. ‘Natuurlijk, mevrouw Eekhout. Neem er even de tijd voor. Laat mijn secretaresse na het weekend uw besluit weten.’ Hij stond op en zij kwam op haar beurt overeind, inwendig verheugd dat het gesprek afliep. Ze was niet dol op dit soort contacten. ‘O ja, u moet ook weten dat u genoteerd bent voor het jaarlijk se uitje met ons personeel. Bovendien voor ons kerstpakket, niet te vergeten.’ ‘Dank u,’ zei ze schuchter. ‘Ten slotte nog dit. Als u ergens mee zit, zal ik u graag ontvangen om dat op te lossen.’ Bij zijn laatste woorden legde hij een opvallend hartelijke klank in zijn stem. Bij het afscheid nemen hield hij haar hand wat langer vast dan normaal. Terwijl ze haar blik afwendde en het warm kreeg, beloofde ze dit in gedachten te houden. Opnieuw werd ze overvallen door het gevoel, dat meneer Alexander hem onder de roos meer had verteld dan nodig was. Of begon ze spoken te zien? Zocht ze een verband dat er niet was? Bij het verlaten van de kamer en het passeren van de secretaresse, toonde de vrouw haar een vragende blik. Was Regina van het door Petersen aangesneden onderwerp op de hoogte geweest? Zij hield zich of ze het niet opmerkte en sprak geen woord over het gevoerde gesprek. Ze betaalde gewoon met gelijke munt terug. De ander gedroeg zich ook altijd als een oester. Na haar groet besloot ze die middag Agnes van der Kamp als eerste op te zoeken. Ze had behoefte even te ontkomen aan het bij haar nasmeulende verzoek van Petersen. Vervelend was alleen dat ze vervolgens nauwelijks haar aandacht bij de bejaarde vrouw kon houden. In hun samenzijn speelden al die tijd 89
de woorden van de directeur door haar gedachten. Ze wist nog niet wat ze ermee aan moest. Ook in de dagen daarna hield de vraag van Petersen haar door lopend bezig. Was het doorgestoken kaart geweest, de wijze waarop hij haar lof had toegezwaaid? Bewieroking om haar in een staat van verdoving te brengen? Een toestand waarin ze gewillig genoeg werd om het een ander naar de zin te maken? Was hier sprake van een regelrecht complot, in samenspraak beraamd door de directeur en meneer Alexander? En was misschien zelfs Regina daarvan op de hoogte? Hadden ze haar op haar persoon lijke kwaliteiten getaxeerd? En haar het meest geschikt gevonden voor het listige spel dat de kolonel mogelijk voor ogen had? Allemaal vragen waardoor ze werd belaagd. Op de een of andere manier voelde ze zich in het nauw gedreven, voor het blok gezet. De stilte thuis, versterkt na haar twistgesprek met Eric, besprong haar daardoor meer dan ooit tevoren. Ze benauwde haar. Natuurlijk kon ze weigeren het verzoek van Petersen in te willigen. Per saldo was ze in het verzorgingshuis op vrijwillige basis. Niets weer hield haar er zelfs een punt achter te zetten en er niet meer terug te keren. Ze had de volstrekte vrijheid om een keuze te maken. Alleen had ze het in het tehuis naar haar zin. Het verschafte haar voldoening, omdat ze dan een poos weg was uit haar eigen omgeving. Met sommige bejaarden had ze plezierig contact gekregen. Mensen die naar haar uitzagen, al was het in andere zin dan meneer Alexander deed. Maar er speelde ook iets anders mee. Niet weg te denken viel haar eigen verlangen naar de vlam die haar korte tijd kon verwarmen. Werd het uitzicht daarop haar nu cryptisch geboden? De wijsgerige opvatting van Loesje Wichers drong zich aan haar op. In de jacht op persoonlijk geluk had die zonneklaar lak aan de zede lijkheidsopvattingen van anderen. Loesje gleed daaraan even soepel voorbij als een vis aan een stuk rots onder water. Alles was terug te voeren tot een kwestie van moraliteit, besefte ze. Wanneer maakte gevoel van verantwoordelijkheid plaats voor begeer te naar genot, zocht het gemis de toevlucht tot vertroosting? Zelfs tot 90
ongeoorloofde vertroosting? En wie bepaalde in wijsheid de lichtheid of de zwaarte daarvan op de balans? Ze kon het niet ontkennen, haar kwelling bleef haar onstilbare verlangen aanwakkeren. Hoelang ze hier ook over nadacht, die vonk viel niet te doven. Geestelijk in wankel evenwicht, nam ze niettemin een besluit. Het was onontkoombaar.
91
16
De zondagmiddag daarna zag Eric volgens afspraak Annabel terug in het café-restaurant van de centrale bibliotheek. Hooggehakt kwam zij met bijna dansende passen de zaal in. Vanaf zijn plaats gezien leek ze haast even lang als Lily, die tot zijn schouders reikte. Alleen kwam ze hem een tikje slanker voor dan zijn vrouw. Als uiting van vriendschap sloeg ze even haar arm om hem heen en nam daarna licht hijgend tegenover hem plaats aan tafel. Hij bestelde ook voor haar koffie en repte van de indruk, die zij met haar manier van lopen op hem maakte. ‘Daar ben ik me niet van bewust,’ zei ze, op adem gekomen. ‘Wie weet komt het omdat ik vroeger bij een club aan jazzballet heb gedaan.’ ‘Ik vind het prachtig zoals jij loopt. Rechtop en het lijkt alsof je zweeft. Terwijl sommige vrouwen zich bewegen alsof ze achter een kinderwagen lopen.’ ‘Daar let ik nooit op.’ ‘Misschien moet je daarvoor een man zijn.’ ‘Misschien,’ zei ze. Ze pauzeerde een paar tellen en vervolgde: ‘Het begint nu echt uit de hand te lopen.’ ‘Waar heb je het over?’ ‘Je houdt het niet voor mogelijk, gisteravond waren die schooiers op zoek naar buit op mijn dak.’ ‘Flink geschrokken zeker.’ ‘Wat dacht je? Gelukkig had ik het luik op zolder stevig op slot. Want daar let ik boven goed op.’ ‘Ik dacht dat jij alleen woonde aan die kant van de straat. De rest van die huizen zijn toch al tegen de grond?’ ‘Niet allemaal aan mijn kant, trouwens ook niet aan de overkant. Zowel links en rechts van mij staat nog een pand overeind.’ ‘Ook aan de overkant?’ ‘Ja, daar ook. Dichtgetimmerd, dat wel, maar ze breken zo’n pand gewoon open. Op die manier klimmen ze ook bij mij op het dak.’ ‘Politie gebeld?’ 92
‘Ja, op mijn mobieltje. Toen een paar agenten kwamen, waren die boeven allang weg. Die twee hebben ook de andere panden nog ge controleerd.’ ‘Niks meer gevonden natuurlijk.’ ‘Nee. Die lui waren spoorloos.’ ‘Bang geweest?’ ‘Een beetje. Maar ik heb nu voor alle zekerheid een stuk balk uit het puin naast mijn bed staan. Smal, maar stevig.’ ‘Een stuk balk?’ ‘Bedoeld als knuppel. Je moet van je af kunnen slaan als die schooi ers binnendringen.’ ‘Je ziet er toch vrolijk uit.’ ‘Dat ben ik ook. Want een dag eerder had ik gehoord dat ik een andere woning kan krijgen. Voor het eerst tegen een betaalbare huur.’ ‘Wat een geluk voor jou.’ ‘Alleen moet er heel wat opgeknapt worden, zeggen ze. Dat wordt straks flink aanpakken.’ ‘Dus je hebt dat huis nog niet gezien?’ ‘Nee, maar ik kan morgen de sleutel halen. Ik krijg een paar uur vrij, dat mag ik later inhalen. Dan kan ik ontdekken hoe de vlag erbij hangt.’ ‘Ik hoop voor jou dat het geschikt is.’ ‘Nou ja, het zal allicht beter zijn dan dat krot waar ik in woon.’ Ze blikte hem even aan en vroeg daarna aarzelend: ‘Kun jij niet met me mee gaan kijken? Een man ziet weer heel andere dingen die niet deugen dan een vrouw.’ ‘Ik weet niet of je veel aan mij kunt hebben. Ik ben absoluut niet technisch aangelegd.’ ‘Dat geeft niet. Je geeft me een beetje steun. Het gaat er gewoon om dat vier ogen meer zien dan twee.’ ‘Waar is dat huis?’ vroeg hij. ‘In de Provenierswijk, niet ver van het station.’ ‘Hoe laat wil je afspreken?’ Ze noemde hem het tijdstip en het adres van de woning. ‘Alleen moet ik na afloop wel snel terug naar mijn werk.’ 93
‘Dat begrijp ik.’ ‘Maar als jij wilt, kan ik je morgenavond opnieuw zien. Om erover na te praten.’ Hij dacht even na. ‘Oké,’ zei hij dan. ‘Laten we elkaar treffen in dat café op de Noordsingel. Acht uur.’ ‘Dat is goed. Maar denk erom, ik betaal voor ons. Ik wil je trouwens ook iets anders vertellen.’ ‘Wat dan?’ ‘Dat hoor je morgenavond van me.’ Zij stapte eerder op dan hij. Thuis had ze het een en ander te doen. Ze liet in het midden wat het was en hij vroeg er niet naar. Omdat hij liever wat bleef hangen, pakte hij een tijdschrift van de nabije leestafel. Na de jongste woordenwisseling met Lily, ontglipte hij de sfeer thuis liefst nog vaker dan eerst. Bovendien had hij de indruk dat zijn vrouw hem nu helemaal kon missen als kiespijn. Toen Annabel door de horecaruimte naar de uitgang zweefde, ontdekte hij hoe wat mannen haar bewonderend nastaarden. Eigenlijk viel hem ditmaal pas goed op dat ze voor anderen aantrekkelijk moest zijn. Die lange koperkleurige lokken van haar waren een eersteklas blikvanger. Een nabije man wierp hem een veelbetekenende blik toe en stak goedkeurend een duim omhoog. ‘Vriendin van je?’ wilde deze weten. ‘Zoiets,’ zei hij vaag, nog bij haar met zijn gedachten. ‘Gaaf onderstel,’ zei de man brutaal. ‘Liegt er niet om.’ Hij ging er niet op in. Voor ze hem verliet, had hij door haar lange donkerrode lokken willen strijken. Bij een vrouw zijn verlangen naar wederzijdse genegenheid terug willen vinden. Hij had het niet gedurfd. Waarschijnlijk had ze het hem ook niet toegestaan. Geen twijfel mogelijk, ze was behoorlijk eigenzinnig en ook opstan dig van karakter. Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Glashelder liet ze zich de kaas niet van het brood eten. Ze had het temperament van wild water dat tegen de rotsen sloeg, omhoog stoot te, en dan terugviel om even tot rust te komen. Maar in contrast daarmee had ze zich tegenover hem heel goedhar 94
tig getoond. Ze had ook een milde kant, had hij ervaren. Sterker nog, Annabel leek zowaar zijn vriendschap op prijs te stellen. Vooral het vertrouwen dat ze hem schonk, had hem verrast. Besefte ze wel voldoende wat voor vlees ze met hem, afgeschreven loonslaaf, in de kuip had? Nadenkend daarover kreeg neerslachtigheid opnieuw vat op hem. Voor hij de vernieling inging had hij vaak gedacht, hoe aangenaam het moest zijn als je meer vrije tijd had. Meer ruimte en vrijheid om aan plezierige zaken te besteden. Meer kansen ook om jezelf, buiten het jachtige bestaan om, zuiverder in kaart te brengen. Ongehinderd door gedragscodes die anderen je oplegden. Uitgerangeerd besefte hij nu dat de zaak toch minder eenvoudig lag. Dat alles had pas betekenis, zolang je het gevoel had actief deel te nemen aan de maatschappij. Actief met een redelijke baan, welke bezwaren daaraan ook mochten kleven. Onder die omstandigheden kon je op een natuurlijke manier contact met anderen leggen en onderhouden. Je leven had dan nog lijn en vorm, dacht hij. Je werd niet als een voetbal heen en weer geschopt.
95
17
De dinsdagmiddag na het weekend had de directiesecretaresse, terug gevallen in nurksheid, Lily wat bejaarden genoemd voor wie het nuttig was bezoek te krijgen. Sommigen in hun isolement waren daar hard aan toe. Lily had toegezegd die als eersten op haar lijstje te zetten. Ze had eraan toegevoegd dat ze na hen ook meneer Alexander wilde zien. Regina had, zonder een woord te spreken, met een besmuikte blik naar haar opgekeken. Na het bezoek aan de anderen was het nu zover. Weifelend drentelde ze enige tijd door de gang heen en weer, telkens even stoppend voor de deur van de kolonel. Een paar tellen rilde ze bij de haar bestor mende gedachten. Bij voorbaat wist ze zich minder dan ooit bij hem in de hand te hebben. Haar vrees voor hun confrontatie poogde ze weg te slikken. Ze moest eenvoudig alles op zich af laten komen, hield ze zich voor. Dan klopte ze bij hem aan en ging, zonder eerst zijn toestemming af te wachten, direct de drempel over. ‘Dag meneer Alexander,’ zei ze deemoedig. Hij verhief zich ogenblikkelijk van zijn leunstoel, schakelde terstond het televisietoestel uit en keerde zich kaarsrecht naar haar toe. ‘Zó deserteur! Tot inkeer gekomen?’ begroette hij haar bars. Ze zweeg bedremmeld, op slag belaagd door dualistische gevoelens. Had ze de laatste breekbare schakel bereikt? Ze durfde zijn blik niet te ontmoeten. ‘Je hebt straf verdiend, Lily. Je bent de laatste keer niet alleen zomaar van me weggelopen, maar daarna ook weggebleven.’ Ze hoefde er niet aan te twijfelen, ze had in zijn ogen gefaald. Discipline stond bij hem hoog in het vaandel. Ze had onterecht gedacht haar eerdere inschikkelijkheid bij hem te kunnen wegpoet sen. Moest ze zich nu voor hem verantwoorden? En hoe moest ze dit dan inkleden? ‘Kan ik wat voor u doen?’ wilde ze met een verstikte stem weten. 96
‘Nou, reken maar.’ Hij onderzocht met zijn blik haar gestalte. ‘Misschien kan ik op den duur een prima marketentster van je maken. Maar dan moet ik je eerst flink trainen.’ ‘Een marketentster?’ ‘Een vrouw die lang geleden soldaten ter wille was. Die voor alles beschikbaar was.’ ‘Ik ben een vrijwilligster, weet u nog?’ bracht ze zacht in het midden. ‘Geen vaste kracht.’ Hij scheen haar niet te horen. Haar woorden gleden van hem af als dorre bladeren van een boomtak. ‘Waarom ben je eigenlijk teruggekomen?’ ‘Uw vriend de directeur heeft een beroep op me gedaan. Hij vindt me als gezelschap voor u het meest geschikt.’ ‘Otto heeft er kijk op gekregen,’ oordeelde hij. ‘Bij dat mens van Haastrecht zat hij er compleet naast. Die dacht voor mij de dienst uit te kunnen maken.’ Dat mens van Haastrecht? Had Petersen eerst gepoogd zijn secre taresse aan de ander te koppelen? In wat voor een schimmenspel was ze hier beland? ‘Je haar zit leuk vandaag,’ merkte hij op. ‘Zo zie ik je graag.’ Om een praktische reden had ze voorheen bij hem haar lokken opgestoken, maar na een wasbeurt vanmorgen zwierden ze ditmaal los om haar hoofd. Niet zonder bedoeling, het was een noodgreep om hem voor zich in te nemen. Ze wist dat veel mannen die haardracht apprecieerden. Tot haar verwondering greep hij een fototoestel bovenop op het bergmeubel, waarna hij resoluut twee rechte stoelen in het midden van de kamer neerplantte. ‘Ga zitten,’ gebood hij. ‘Ik wil een plaatje van je schieten.’ Had hij er eenvoudig rekening mee gehouden dat ze zou terugke ren? Had Petersen hem over hun gesprek ingelicht? Had hij daarom dat toestel gereedgehouden? De vragen vielen op haar neer. ‘Waarom?’ vroeg ze, met een zekere schrik. ‘Dan kan ik er elke avond naar kijken en je weer voor me zien.’ ‘Toch wel een normale foto?’ Ze werd ook ongerust. 97
‘Gewoon een portret. Of wil je soms dat ik een andere foto maak? Eentje in natuurlijke staat?’ Zijn woorden gingen vergezeld van een knipoog. Hij was weer bezig haar op stang te jagen, begreep ze. ‘Nee nee,’ zei ze haastig. ‘Ga dan zitten en trek een vrolijk gezicht.’ ‘Ik voel me niet zo vrolijk.’ ‘Daar zorg ik straks wel voor. Denk daar alvast maar aan.’ Ze deed wat hij van haar verlangde waarna hij, met strengheid in zijn blik, tegenover haar plaatsnam. In opdracht van hem nam ze verschil lende poses aan, terwijl hij regelmatig afknipte. Nu eens moest ze een glimlach tonen en dan weer droevig kijken. Ook moest ze een keer een lok haar voor haar ogen laten vallen en verlegen omlaag staren. Hij was niet snel tevreden en maakte er veel werk van. Langzamerhand begon haar vrees voor hem wat te verdampen. Hij was er vermoedelijk verguld mee dat ze bij hem was teruggekeerd. Waren de foto’s die hij van haar wilde hebben niet een overtuigend bewijs? Om hem in een goede stemming te houden, sloeg ze haar ene been even over het andere. Ze wilde hem in een flits laten ontdekken dat ze losse kousen droeg, voor deze gelegenheid gekocht om hem te behagen. Tot haar verwondering bleef zijn reactie uit. Was het aan hem voorbijgegaan? Ze kon het zich bijna niet voorstellen. Maar moge lijk hield hij zich maar zo, mocht zij niet aan zijn spelleiding tornen. Teleurgesteld plaatste ze haar benen terug naast elkaar. ‘Het is weer tijd om mijn teennagels te laten knippen,’ zei hij. ‘Het is weken geleden dat je dat hebt gedaan.’ ‘Meneer Alexander, u weet wat ik gezegd heb!’ Voor de vorm weerstreefde ze zijn verzoek, hoewel ze er ditmaal niets op tegen had. ‘Ja, je had het over de pedicure beneden. Maar die is heel jong en verdomd brutaal. Ik heb liever jou aan mijn voeten.’ ‘U bent een dwingeland,’ zei ze schalks. ‘Daar vertel je niks nieuws mee. Maar dat heb jij toch graag?’ Met een bestudeerde zucht stond ze op om de nagelschaar uit de la te pakken. Toen ze dicht langs hem heenliep, gaf hij haar een ferme 98
klap op haar achterste, waardoor ze onbedoeld vooruitschoot. Met een paar vlugge passen wist ze zich te herstellen. ‘O meneer Alexander, wat doet u nu!’ riep ze uit. Ze liet met opzet een kirrend lachje horen, bedoeld om hem te vlei en. Toch raakte ze seksueel geprikkeld. De onderlinge betrekking tot elkaar, waarvan ze eerst afstand had willen nemen, bepaalde opnieuw de sfeer. Of vergiste ze zich? ‘Speel geen toneel, Lily. Jij bent voor mij geen beroeps.’ ‘U bent ondeugend. Dat weet u best.’ ‘Vooruit! Knip mijn nagels!’ Net als weken geleden nam ze tegenover hem plaats, terwijl hij zich van zijn schoenen en sokken ontdeed. Dan trok ze haar rok strak en legde hij zijn voet op haar schoot. ‘Je moet de volgende keer iets fleurigs aantrekken,’ zei hij onver wachts, terwijl ze met knippen aanving. ‘Wat je aan hebt, vind ik te somber.’ Het was een zwarte jurk, een winkeldochter. Toch was hij van goede kwaliteit en ze had hem voor een prikje kunnen bemachtigen. Gezien haar leeftijd had ze eerst geaarzeld bij de aankoop. Eigenlijk vond ze hem voor haar een tikje te kort, meer geschikt voor een party, maar hij paste uitstekend. Omdat Saskia er weg van was, had ze juist gedacht dat ook de kolonel hem zou waarderen. ‘Ik heb hem pas gekocht. Wat mankeert eraan?’ ‘Die lengte is prima, maar die kleur bevalt me niet. Meer iets voor een uitvaart.’ ‘Hij leek me heel aardig,’ zei ze onzeker. ‘Bovendien moet ik op de kleintjes letten.’ ‘Je hebt nog geld van me tegoed. En je kunt meer krijgen, veel meer. Koop wat leukers.’ ‘Ik mag uw geld niet aannemen,’ zei ze timide. ‘Dat weet u toch?’ ‘Natuurlijk mag je dat wel. Ik betaal altijd voor bewezen diensten.’ Ze ontweek een antwoord. ‘Deze voet hebben we gehad. Nu de andere.’ ‘Bij mij moet je mooie kleren dragen,’ ging hij volhardend verder. ‘Daar hou ik van. We zijn hier niet onder daklozen.’ 99
‘Waarom zegt u dat tegen mij?’ ‘Omdat jij het waard bent. Het liefst zou ik je zelf mooi aankleden.’ Hij stopte even en begon te grijnzen. ‘Nou ja, na je eerst uitgekleed te hebben.’ ‘Maar meneer Alexander!’ protesteerde ze. ‘U moet zo niet tegen me praten!’ Ze voelde dat zijn woorden haar omsingelden, in hechtenis namen. Meende hij wat hij ditmaal op haar losliet? Of was het bedoeld als louter vermaak voor hem? Een spel met doordachte zetten om haar te ontregelen? Haar in onzekerheid te laten spartelen? ‘Waarom niet? Jij wekt directe taal bij me op.’ Het werd een poos stil tussen hen, waarbij hij haar niet aflatend observeerde. Ze poogde met aandacht haar werk voort te zetten, wilde zich niet uit haar concentratie laten brengen. Toch bleven zijn gewaagde uitlatingen als horzels om haar heen zoemen. ‘Ik wil jou best vaker zien dan zo’n uurtje op een middag,’ verbrak hij de pauze. ‘Ook langer. Dan kunnen we wat meer aan elkaar hebben.’ Zijn uitnodiging was onomwonden. Ze kon er niet langer aan voor bijgaan. In de kamer groeide de spanning. Of voelde alleen zij die aan? ‘Waarom kom je niet op een zondagmiddag maar me toe?’ drong hij aan. ‘Uw andere voet is ook klaar,’ zei ze. Eigenlijk bedoeld om hem te helpen zijn voet op de vloer te laten glijden, liet ze haar bovenbenen licht uiteenwijken. Haar rok kroop daardoor wat op en ze was zich op slag bewust van de gelegenheid die ze hem daarmee bood. Meteen drukte hij zijn voet tegen haar onderbuik. De vlammen sloegen haar uit en ze durfde hem niet aan te zien. Toch stond ze niet op. De vraag was, hoever wilde hij gaan? En zij, als ze voor de toegang tot geen weg terug kwam te staan? Er viel een laaiende stilte. Beiden spraken geen woord, tot ze licht begon te hijgen. ‘O mijn god!’ ontsnapte haar opeens. ‘Wat laat ik met me doen?’ ‘Stel je niet aan,’ zei hij bedaard. ‘Ik breng je een eerbewijs.’ Hij kwam op blote voeten overeind en trok haar mee omhoog naar 100
de muur, dichtbij de deur. Een mengsel van opwinding en begeerte, angst en paniek, besprong haar. ‘Jij bent niet veel gewend, hè?’ stelde hij vast, terwijl hij achteloos over haar lokken streek. Ze knikte stom, bevochtigde haar lippen. Erotische associaties welden in haar geest op. Ook obscene beelden. Eén schunnig beeld, kort geleden daaraan herinnerd, was ooit werkelijkheid geweest. Dat had zich afgespeeld nadat zij als jong meisje door de buurtjongens in een duistere portiek was gedrongen. ‘Voor mij ben je een heerlijk wijf, Lily,’ vond de kolonel. ‘Eentje om eens goed te verwennen.’ ‘U brengt me vreselijk van de wijs,’ bracht ze er gesmoord uit. ‘Ik raak helemaal van de kook.’ Hoelang had zij al niet gehaakt naar het totaal onverwachte, iets dat haar bij de lurven greep, als een lappenpop dooreen schudde, en haar zichzelf deed vergeten? Maar tegelijk had ze de controle daarover willen behouden. Nu sloeg die overrompeling als een zware hagelbui op haar neer, op een plek waar ze vroeger nooit bij had stilgestaan. Alleen drong scherp tot haar door dat controle een illusie was. Evenmin kon ze terug op de ingeslagen weg. Ze huiverde even bij die gedachte en beet op haar lippen. Zijn macht en haar onderwerping daaraan, die escapade langs de afgrond, had zich voluit aangediend. ‘Doe de deur op slot,’ fluisterde ze. ‘Zonder toestemming komt niemand binnen,’ verzekerde hij haar. ‘Dat laten ze wel uit hun hoofd.’ ‘Alstublieft! Alstublieft!’ hield ze aan. ‘Nou ja, als je dat liever hebt.’ Toen hij de deur had afgesloten en zich omdraaide, moest hij haar veranderde gelaatsexpressie hebben ontdekt. Ze was voor hem een open boek geworden. Haar ogen glansden verwachtingsvol en haar lippen waren half vaneen geweken. Met een ruk bleef hij stilstaan om haar enige momenten weelderig te bekijken. De jager die zijn gevangen prooi inspecteerde. 101
‘Jij doet voortaan alles wat ik wil,’ gelastte hij streng. ‘Begrepen?’ Het kwam haar voor alsof ze voor haar rechter stond, die een veroordeling uitsprak. Alleen was het vonnis haar niet onwelgevallig. Ze wilde zich erin laten meeslepen. ‘Ja,’ zei ze zacht. ‘Ik hoor je niet.’ Hij liep op haar toe en greep haar stevig beet. ‘Ik wil het duidelijk horen.’ ‘Ja-a!’ schreeuwde ze langgerekt. ‘Wat ja? Wat bedoel je daarmee?’ ‘Ik doe voortaan alles wat u wilt!’ ‘Zó wil ik het horen.’ Een hand van hem tastte onder haar jurk en verdween omlaag in haar slipje. Zijn vingers begonnen haar als een snaarinstrument te bespelen. Ze ontlokten klanken aan haar die ze vergeefs gedempt trachtte te houden. Ze raakte verwilderd, ging op een gegeven moment schokken, en besefte dat ze zich voor hem opende. Een warme golf doorstroomde haar, overweldigde haar. Niets was voor haar meer van belang, alleen deze weergekeerde betovering. ‘We gaan naar de slaapkamer,’ besloot hij plotseling. Bevend in haar hunkering, wipte ze op haar tenen omhoog, sloeg haar armen om zijn hals en zoende hem vol op zijn mond. ‘O meneer Alexander,’ stamelde ze dan. Ze begon zacht te snikken. ‘Noem me Karel,’ zei hij.
102
18
Aan de hoefijzervormige bar in het café zaten deze keer twee bejaarde mannen. Een van hen was de man die er ook de vorige keer op maan dagavond was geweest. Beiden hadden een kelkje jenever voor zich, maar toonden niettemin een mistroostige blik. Zo te zien deelden ze hun droefenis. Bij zijn entree groette de kastelein Eric ongewoon opgewekt, moge lijk verheugd op een verandering van sfeer in de horecatempel. De oude mannen brachten zwijgend hun hand als groet omhoog en hij nam tegenover hen plaats. Op de achtergrond speelde uit de casset terecorder net als voorheen gedempte muziek. Chet Baker liet ‘Let’s get lost’ horen. Hij vond het jazz die hem aangenaam was. Hij vertelde de man achter de bar dat hij zijn consumptie even uitstelde, omdat hij wachtte op iemand met wie hij had afgesproken. Toen Annabel een paar minuten later binnenzweefde, ontdekte hij de plotselinge glinstering in de ogen van de kastelein. De man was glashelder evenmin ongevoelig voor haar. ‘Ik wil een glas rode wijn, Eric,’ zei ze. ‘Jij ook?’ Als begroeting sloeg ze ook ditmaal haar arm om zijn schouder. Hij rook een milde geur van parfum, toen ze zich daarbij half over hem heen boog. Hij knikte instemmend. Terwijl ze hun wens aan de kastelein door gaf, liet ze zich op de kruk naast hem zakken. Het korte manteltje dat ze bij haar binnenkomst droeg, deponeerde ze op de lege kruk aan haar andere kant. ‘Jij vond die woning dus lang niet gek,’ merkte ze op. ‘Of ben je daar na vanmiddag van teruggekomen?’ ‘Nee, al zal er wel flink wat aan op te knappen zijn. Maar dat heb je praktisch bij elk huis waarin eerst een ander heeft gewoond. Zelfs als het vrij nieuw is.’ ‘Verven, witten, behangen,’ zei ze peinzend. ‘Ik zal niet alleen in het weekend, maar ook veel avonden mijn handen er vol aan hebben.’ ‘Ga je alles zelf doen?’ wilde hij weten. 103
‘Misschien laat ik een vakman witten, maar de rest wel. Anders wordt het me te prijzig.’ ‘Onderschat het niet,’ waarschuwde hij. ‘Verven en behangen heb ik vaker gedaan. Ik heb er handigheid in gekregen. En ik heb niet langer cursussen, daarom meer tijd.’ Ze namen een teug van de geserveerde wijn en zijn blik gleed over de jonge vrouw naast hem. Waar het nu precies in school wist hij niet, maar telkens als hij haar ontmoette kwam hij in de ban van haar elektriserende aanwezigheid. Alleen al door haar bijzijn monterde ze hem op en ontsnapte hij enige tijd aan zijn sores. Vermoedelijk onbewust daarvan, liet ze bij hem tederheid voor haar ontwaken. Als hij zijn gevoel liet spreken, kuste hij op dit moment haar voorhoofd, haar oogleden en haar mond. Hij besefte dat dit uitgesloten was. ‘Luister,’ zei hij eensklaps. ‘Ik heb nu tijd zat. Als je wilt, kan ik je helpen bij het opknappen van je woning.’ Ze gaf niet onmiddellijk antwoord. Had hij haar met zijn voorstel overvallen? Was hij in hun prille onderlinge betrekking te kort door de bocht gegaan? Een paar tellen bleef het stil tussen hen. Dan vlam den haar ogen op. ‘Jij hebt natuurlijk zelf de regie,’ voegde hij er haastig aan toe. ‘O Eric, wat lief van je!’ bracht ze er ten slotte uit. ‘Ik had het je willen vragen, maar ik durfde het niet.’ ‘Waarom niet?’ ‘We kennen elkaar nog zo kort. En ik wou je niet het gevoel geven, misbruik van je te willen maken. Daarvoor vind ik je te aardig.’ Ze greep zijn hand en kneep er zacht in. ‘Nou, die kwestie is dus opgelost,’ zei hij, niet vrij van emotie door die aanraking. Straks samen met haar aan het werk te zijn, haar daardoor vaker in zijn nabijheid te weten, vond hij een bijzonder aanlokkelijk denkbeeld. ‘Gisteren had je het erover dat je me ook wat anders wilde vertellen,’ schoot hem te binnen. ‘Dat klopt. Dat ben ik niet vergeten, maar ik wilde eerst met jou over m’n nieuwe woning praten.’ 104
‘Wat is dat andere?’ ‘Ik krijg een andere baan.’ ‘Een andere baan? Jij bent een vrouw vol verrassingen.’ ‘Weet je nog dat ik ’s avonds die cursussen voor een kantooroplei ding volgde?’ ‘Ja, je wilde wat anders. Je was er niet dol op de hele dag achter de toonbank te staan.’ ‘Dat zit zo, toen ik met die opleiding klaar was, heb ik dat bij perso neelszaken gemeld. Want je krijgt dan een bonus.’ ‘Een bonus? Dat klinkt indrukwekkend.’ ‘Het heeft weinig te betekenen, hoor. Het is maar een klein bedrag. Niet eens genoeg om de kosten van mijn opleiding te dek ken.’ ‘Dus daar schoot je niet veel mee op?’ ‘Nee, maar ik mag volgende maand halve dagen naar de adminis tratie.’ Ze blikte hem aan met iets van triomf in haar ogen. ‘Ik word een soort vliegende kiep.’ Terwijl ze met haar handen levendig haar woorden illustreerde, dansten wat van haar lokken als dartele veulens voor haar ogen. Af en toe wierp ze het bosje met een zwaai nonchalant naar achteren. Eerder in haar gezelschap had hij ook vastgesteld dat haar gezicht steeds van expressie veranderde. Vragend, vrolijk, verontrust, opge lucht, alle schakeringen tekenden zich erop af. Een scherp contrast met de kwijnende gelaatsexpressie die Lily hem meestal toonde. ‘Een vliegende kiep?’ Hij keek peinzend voor zich uit. ‘Wat moet ik daaronder verstaan?’ ‘Nou, omdat ik bij ons ook andere ervaring heb opgedaan, moet ik overal kunnen invallen. Maar het is grotendeels zittend werk.’ ‘Dat is wél een verbetering.’ ‘Dat niet alleen, maar ik krijg ook opslag… Als je je wijn opdrinkt, krijg je nog een glas van me.’ ‘Liever niet. Ik wil geen risico lopen. Ik ben even verlost van die ellendige hoofdpijn.’ Hij wachtte een moment en zei dan: ‘Misschien door jou.’ Bij zijn toevoeging durfde hij haar niet aan te zien. Hij had in zijn 105
veranderde privésituatie een niet eerder voor mogelijk gehouden drempel gepasseerd. ‘Kijk me aan!’ droeg ze hem op. ‘Wat is er?’ Verbaasd deed hij wat ze van hem gevraagd had. ‘Je mag me feliciteren!’ Hij greep haar hand en drukte die stevig. ‘Gelukgewenst met je nieuwe baan,’ zei hij. ‘Ik hoop dat je er veel plezier aan beleeft.’ Ze liet niet af. ‘Ik zei, je mag me feliciteren!’ benadrukte ze. ‘En ik bedoel echt feliciteren.’ Onthutst staarde hij haar aan, terwijl ze haar gezicht dichter bij hem bracht. Dan kwam haar boodschap pas op hem over. ‘Gefeliciteerd!’ herhaalde hij, juist voor zijn mond de hare vond. Het volgende ogenblik kwam het hem voor, alsof er een explosie in zijn gemoed plaatsvond. Alles leek als in een carrousel om hem heen te draaien. Toen hij haar eindelijk losliet, was hij volslagen van de wijs. Hij was verpletterd door de bij hem opgeroepen gevoelens, die hij niet meer voor mogelijk had gehouden. Korte tijd realiseerde hij zich nauwelijks meer waar hij was. Hij kwam tot bezinning toen de oude mannen aan de overkant hun handen op elkaar brachten en bijvalsbetuigingen lieten horen. De kastelein had zijn blik discreet van hen afgewend. ‘Je deed er wel lang over om die drempel te passeren, hè?’ vond de vrouw naast hem. ‘Ja,’ mompelde hij. ‘Waarom? We kunnen het toch goed met elkaar vinden?’ ‘Op dit gebied ben ik wat onhandig. Ik denk omdat ik teveel heb meegemaakt.’ ‘Jij bent een lieve man, Eric,’ meende ze. Ze greep opnieuw zijn hand en haar ogen glansden op. Beduusd bleef zijn reactie uit. Complimenten waren hem de laatste jaren niet meer toebedeeld. Hij was ze ontwend geraakt. ‘Jij bent anders dan anderen,’ stelde ze vast. ‘Dat vindt mijn vrouw ook,’ zei hij. 106
Ze kon niet weten dat zijn bevestiging met wrange zelfspot was bedoeld. ‘Jij hebt een soort bedeesde charme.’ ‘Mooi gezegd. Nooit eerder gehoord.’ ‘Als wij elkaar zagen, heb jij altijd naar mij geluisterd,’ ging ze verder. ‘Je had het haast nooit over jezelf.’ ‘Nee,’ gaf hij toe. ‘Dat is zo.’ ‘Waarom niet? Omdat ik zelf teveel aan het woord was?’ ‘Ik ben niet meer zo’n prater.’ ‘Maar je bent toch niet zomaar in de lappenmand beland? Je moet toch iemand hebben die naar je wilt luisteren?’ ‘Ik heb geleerd dat je een ander moeilijk met je zorgen kunt berei ken. Zelfs veel artsen begrijpen er niks van. Ze leven in een andere wereld.’ ‘Luister eens, ik werk ook in het bedrijfsleven. Ik besef heus wel wat zich daar afspeelt.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Praten lost voor mij niks meer op.’ ‘Ik denk het wel. Het ligt er gewoon aan tegen wie je erover praat.’ ‘Misschien. Maar mijn ervaringen zijn niet best.’ ‘Bij zwaar weer heeft toch elk mens een schouder nodig om tegen aan te leunen? Dan besef je dat je er niet alleen voor staat.’ ‘Goed,’ zei hij berustend. ‘Binnenkort gaan we het over mij hebben.’ ‘Als we dan onze kwast in de verf stoppen, lijkt me dat een prima gelegenheid,’ zei ze opgeruimd. Chet Baker speelde ‘My funny Valentine’.
107
19
‘Ik vind Regina steeds chagrijniger worden,’ merkte Lily op een middag tegen Saskia op. ‘Of is ze dat alleen tegen mij?’ ‘Nee, tegenwoordig is ze tegen iedereen wat knorrig. Ik denk dat ze met zichzelf in de knoop zit.’ ‘Waarom denk je dat?’ ‘Ze heeft een poos geleden een aanvaring met de kolonel gehad. Zo’n week of zes voor jij bij ons kwam.’ ‘Wat is er dan gebeurd?’ ‘Ik vertel al teveel. Ik geloof dat iedereen het onder de dekmantel wil houden.’ ‘Hoe weet jij het dan?’ ‘Wat ben je nieuwsgierig!’ ‘Maar meneer Alexander is toch iemand die ik bezoek? Mag ik het dan niet weten?’ ‘Regina heeft zich tegen mij laten ontvallen, dat hij een keer avan ces heeft gemaakt. En daar nogal ver in is gegaan. Daar raakte ze erg overstuur van.’ Lily schrok, op slag besprongen door onrust. Was het werkelijk waar wat Saskia vertelde? Met een hoofd vol gistende gedachten staarde ze haar aan. ‘En toen?’ drong ze aan. ‘Ze zei meteen dat ze dat niet op prijs stelde, maar hij bleef aanhou den.’ ‘Toenaderingen zullen hier toch wel meer gebeuren?’ merkte ze op. ‘Natuurlijk, wat denk je van Loesje Wichers?’ Saskia lachte. ‘Niks aan de hand zolang beide partijen er brood inzien. Er zijn hier zelfs bejaarde vrouwen die bij elkaar in bed kruipen.’ ‘Ik bedoel eigenlijk, je hoeft toch alleen maar nee te zeggen?’ ‘Zeker, dat vindt bijna iedereen. Maar de kolonel is gewoon een apart geval.’ ‘Waarom?’ 108
‘Heb je daar nog geen ervaring mee? Hij denkt dat hij alleen maar orders hoeft uit te delen. Dat wij een soort ondergeschikten van hem zijn. Regina is bij dat voorval danig in de gordijnen gevlogen.’ ‘Was het dan daarmee niet afgelopen?’ ‘Nee. Zij deed haar beklag bij de directeur. Maar die wuifde het weg als een onnozel incident. Ze moest zich tegen meneer Alexander wat welwillend gedragen. Niet te gauw op haar teentjes getrapt zijn.’ Welwillend? Opeens herinnerde Lily zich dat Petersen hetzelfde woord tegenover haar had gebezigd. En had de kolonel Regina niet ooit als een kouwe kikker gerubriceerd? ‘Ik denk dat ze hier weg wil,’ vervolgde Saskia. ‘Ze voelt zich onge lukkig omdat de directeur niet achter haar was gaan staan. Dat had ze niet van hem verwacht.’ ‘Nu begrijp ik wat meer van haar houding,’ zei zij zacht. ‘Ik ben niet dol op hem, maar in dat opzicht is Petersen een tole rante vent. Hij wil in dit circus niet onmiddellijk herrie in de tent hebben. Saskia pauzeerde even en zag haar onderzoekend aan. ‘Kun jij het eigenlijk wel goed met de kolonel vinden?’ ‘In het begin ging het niet zo best tussen ons. Naderhand werd dat beter.’ ‘Naderhand beter? Hoe kwam dat?’ ‘Meneer Alexander vertelde de directeur dat ik bij hem wegbleef. Die twee hebben er met elkaar over gesproken, hoorde ik later van Petersen. Dus daar zal het wel in zitten.’ Mijn hemel, dacht zij, wat ben ik aan het huichelen. Maar wat moet ik anders zeggen? Hoe aardig Saskia ook is, open kaart kan ik niet spelen. Niemand mag nog van mijn relatie met Karel weten. ‘Nou ja, als hij maar met z’n handen van je afblijft,’ vond Saskia. ‘Daar ben ik toch zelf bij?’ Zij was opgelucht dat de ander hun gesprek beëindigde, om een taak te gaan verrichten. Ze hoopte dat Saskia niet had opgemerkt, dat ze onder haar laatste woorden een kleur had gekregen. Alleen bleef het gesprek met haar wel doorgonzen in haar geest. Was zij een soort invalster bij de kolonel geworden, omdat Regina hem van zich had afgehouden? Was ze een plaatsvervangster? Was het 109
hem eigenlijk onverschillig om welke vrouw het ging, als hij er maar eentje had die hij naar zijn hand kon zetten? Op de een of andere manier voelde ze zich in haar relatie tot hem wat ontluisterd. Tevoren had ze het plezierige gevoel gekend, dat hij juist haar in zijn netten had willen strikken. Of legde ze die kwestie met Regina te zwaar op de weegschaal? Opeens flitste door haar heen dat ze het verhaal uitstekend kon benutten. Ze kon het inbrengen in het spel, dat hij geregeld in hun relatie met haar beoogde. Toen ze hem later die middag bezocht, constateerde hij bij haar entree direct de bewolkte uitdrukking op haar gezicht. ‘Niet in de stemming vandaag, Lily?’ ‘Nee,’ zei ze. ‘Ik ga zo weer weg.’ ‘Waarom? Heeft iemand iets lelijks tegen je gezegd?’ ‘Goed geraden.’ ‘Mag ik ook weten wat?’ Zij haalde even diep adem. ‘Dat je met Regina Haastrecht wilde scharrelen.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Met Regina? Dat was een vergissing van me. Dat komt soms nog voor op mijn leeftijd.’ ‘Een vergissing?’ ‘Ja. Ze ziet er niet slecht uit en ik dacht dat ze mij wel aardig vond. Niet dus.’ ‘Ben ik soms ook een vergissing?’ ‘Waar heb je het in godsnaam over? Kom hier!’ ‘Nee,’ zei ze ferm. ‘Ik ga naar huis!’ ‘Kom hier zeg ik je!’ Toen zij zich wilde omkeren, vloog hij overeind en greep haar vast. ‘Laat me los,’ zei ze hijgend. ‘Ik wil weg.’ Het was niet werkelijk waar. Het hele weekend had ze uitgekeken naar gemeenschap met hem. Ze had gevlast op de steeds nieuwe vari aties die hij op haar uitprobeerde, maar ze wilde nu eerst voorrang geven aan het spel dat hij prefereerde. Het acteerwerk van doen alsof. En dan door hem tot de orde geroepen worden. Schuldig zijn. Boete doen. 110
‘Je gedraagt je als een onnozel kind. Jij bent jaloers op iemand die niets voor mij betekent.’ ‘Niets voor jou betekent? Mij is iets heel anders verteld,’ fantaseerde ze erop los. Flink opwarmen die prak, dacht ze met voldoening. Hem vlug in de juiste stemming brengen. Terwijl hij haar wilde zoenen, wendde ze opzettelijk haar hoofd opzij. ‘Is het nou afgelopen met die flauwekul?’ wilde hij weten. Hij hief dreigend zijn hand omhoog. Voelde hij zich echt uitgedaagd? Voor ze het goed en wel besefte, had hij haar links en rechts een paar klappen in haar gezicht gegeven. Niet al te hard, maar haar wangen gloeiden. Ze voelde zich volstromen met opwinding. De zeldzame keer dat ze zich tegen het gezag van haar vader gekeerd had, welde bij haar op. Oude tijden herleefden. ‘Verdien ik straf, Karel?’ vroeg ze geëmotioneerd. ‘Nou, reken maar! En niet zo’n beetje ook!’ Hij ritste haar jurk open, trok hem vliegensvlug uit en smeet hem achteloos achter zich op de bank. Dan wierp hij een goedkeurende blik op het ondergoed waarin ze hooggehakt voor hem stond. Verfijnde lingerie, in zijn opdracht pas gekocht met door hem geschonken contanten. Een rijk gevoel van triomf doortrok haar. Wat hij allemaal met haar mocht doen, en wat zijzelf trouwens ook begeerde, kon Regina hem nooit bieden. Geen lust, geen passie, die vrouw. Geen talent om zich aan veranderde omstandigheden aan te passen. Het was ongelooflijk voor een man van zijn leeftijd, maar met een brede zwaai wierp hij haar als een baal koffie over zijn schouder. Dan keerde hij zich om en droeg haar naar de beklaagdenbank, zijn slaap kamer. Door het venster zag zij op de tot dusver trieste dag de zon doorbreken. ‘Discipline, meid, daar gaat het om,’ liet hij haar weten. En toen ze geen reactie gaf: ‘Wat eis ik dus van je?’ ‘Discipline,’ zei ze braaf. Nee, ondeugend zijn, dacht ze. Stout. 111
20
Annabel had haar nieuwe woning vlot laten witten. De plafonds zagen er behoorlijk opgefrist uit. Gas en elektra had ze eerder aan laten slui ten. Ook de watervoorziening functioneerde opnieuw. Voor de beroepswitter aan de slag was gegaan, had zij al een paar grote potten verf, een fles terpentine en kwasten met bijbehoren gekocht. In het gezelschap van schuurpapier en wat oude lappen, lag dat alles op het aanrecht in de keuken voor gebruik te wachten. In het verder lege huis hingen geen gordijnen. In het besef dat zij en Eric als amateurs ongetwijfeld vaak konden morsen, staken ze zich die zaterdag bij toerbeurt in de douchecel in wegwerpkleding. Zij zag er voor hem in haar afgeschreven mini-jurk niet minder attractief uit dan anders. Op het moment dat ze hoog op een ladder balanceerde, had hij moeite zijn blik niet aan haar te laten kleven. Dat beeld wekte gevoelens bij hem op die hij onder controle moest houden. ‘Hoe zit het met je vakantie?’ wilde hij weten, om zijn aandacht van haar verschijning af te leiden. ‘Je zou toch naar Giekenland gaan?’ ‘Gaat niet door. Ik heb niet geboekt.’ ‘Waarom niet?’ ‘Ik wil mijn vakantiedagen benutten om hier de boel op te knap pen. En laten we wel wezen, ook bij het inrichten gaat aardig wat tijd zitten.’ ‘Je hebt nut en offer dus al tegen elkaar afgewogen,’ concludeerde hij. ‘Precies. En jij? Ga jij nog weg?’ ‘Ik ben in het vroege voorjaar een week naar Parijs geweest. In m’n eentje. Ik logeerde in een goedkoop hotelletje in de buurt van de Rue Saint-Denis.’ ‘Een buurt van nachtvlinders,’ stelde ze meteen vast. En daarna, plagend: ‘Ben je nog met zo’n dame meegegaan?’ ‘Doe niet zo dwaas. Het gaat me niet alleen om seks bij een vrouw.’ ‘Wat dan nog meer?’ ‘Ik moet ook een geestelijke band met haar hebben.’ 112
‘Hoe moet ik dat zien?’ ‘Eigenlijk moet ik ze min of meer kennen. We moeten elkaar wat te vertellen hebben. Iets van verwantschap voelen. Ben ik nu ontmaskerd?’ ‘Nee, geslaagd voor je examen.’ Het was korte tijd stil tussen hen. ‘Waarom Parijs?’ vroeg ze dan. ‘Ik hou van een oude stad om de sfeer. Je vindt daar iets wat voor mij ongrijpbaar is. En dat noem ik dan maar simpelweg het mysterie.’ ‘Wilde je vrouw niet mee?’ ‘Nee. Ze zou wel zien wat ze ging doen, zei ze. In elk geval wilde ze met het uitgespaarde geld nieuwe kleding voor zichzelf kopen.’ ‘Ging het toen al niet goed tussen jullie?’ ‘Ja, alleen nog niet zó belabberd.’ ‘Hoe is het dan nu?’ Zonder haar ogen van haar werk af te houden, maakte ze een lap vochtig met ammoniak, gedoopt in wat warm water. Daarmee begon ze het bovendeel van een deur van besmetting te ontdoen. ‘We ontlopen elkaar,’ zei hij. ‘Sinds kort slaap ik in de logeerkamer.’ ‘Vind je dat erg?’ ‘Nee. Door mijn piekeren lig ik veel wakker. En door mijn gewoel kan ook zij weer niet slapen. Vandaar.’ ‘Gebruik je nog medicijnen?’ ‘Ja, in het begin overdag librium en ’s avonds voor het slapen gaan valium. Nu alleen nog librium.’ ‘Stop zo gauw mogelijk met die chemische troep. Dat is de pest voor je lichaam. Je moet dat gebruik afbouwen.’ ‘Maar ik word er rustiger door.’ ‘Van wat we hier doen, kun je ook rustiger worden. En anders probeer ik je op een andere manier te kalmeren.’ Zij wierp hem een ondeugende lach toe en stapte van de ladder af. Het onderstuk van de deur was aan de beurt voor reiniging. ‘In elk geval speelt mijn hoofdpijn bij jou minder op.’ ‘Blij te horen. En je vrouw, hoe gaat het eigenlijk met haar?’ Haar aandacht verdelend, ging zij naarstig verder met haar werk. Vet en vuil moesten zo gauw mogelijk overwonnen worden. 113
Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat moet ik zeggen?’ ‘Laat zij niet merken dat ze het beroerd vindt zoals het tussen jullie loopt?’ ‘We zien elkaar weinig. Ik zwerf de hele dag in de stad rond.’ Hij pauzeerde even. ‘Ik denk dat het vrijwilligerswerk haar goed doet.’ ‘Valt jou dat op?’ ‘Ze doet minder zuur. Ze heeft minder te katten. Volgens mij heeft ze het in dat verzorgingshuis erg naar haar zin.’ Als hij bij Lily stilstond, kon hij zijn gedachten niet op sterk water zetten. De bij hem gegroeide afweer van haar was in de afgelopen maanden zelfs tot afkeer gerezen. De oppervlakkigheid waarmee ze in zijn ogen de dingen beschouwde, had de doorslag gegeven. Voorheen had hij die eigenschap van haar nooit zo opgemerkt. Nu had zijn scherp oordeel stellig te maken met het dal, waarin hij na zijn uitschakeling was beland. Haar geestesgesteldheid was voor hem zwaarder op de weegschaal komen te liggen. Vooral na het gemak waarmee ze aan zijn persoonlijke misère voorbij was gegaan. Ze was voor hem door de mand gevallen. Eigenlijk is ze stil blijven staan, dacht hij. Ze is nooit werkelijk volwassen geworden. Haar geestelijke bagage is kinderlijk gebleven. ‘Deze deur is klaar,’ stelde Annabel vast. ‘Jij kunt je gang gaan.’ Hij doopte een kwast in een pot verf, tevoren met wat terpentine verdund. Daarna ging hij op zijn beurt aan de slag, terwijl zij verder ging met het voorbereidende werk. ‘Heb jij een hobby?’ vroeg ze na enige tijd onverwachts. ‘Ik verzamel oude prentbriefkaarten.’ ‘Een speciaal soort?’ ‘Alleen van Europese steden uit het begin van de vorige eeuw. Speciaal straatbeelden vind ik interessant. Ik hou van geschiedenis.’ ‘Verder niets?’ ‘Vroeger heb ik ook geschilderd. Stadsgezichten, naar foto’s. Op onze logeerkamer hangen er een paar.’ ‘Waarom hield je daarmee op?’ ‘Dat deed ik na mijn geestelijke inzinking. Toen zag ik gewoon niets meer zitten. Waarom wil je dat weten?’ 114
‘Omdat ik altijd weer verbaasd ben over de hobby van sommige mensen.’ ‘Die hobby’s van mij zijn anders niet zo speciaal.’ ‘Misschien niet, maar wel die van de man bij wie ik mijn behang heb besteld. Die kweekt thuis gifkikkertjes.’ ‘Gifkikkertjes? Leven die niet normaal in Zuid-Amerika?’ ‘Ja, dat zei hij ook.’ ‘Vreemde liefhebberij. Je hebt ook mensen die gifkikkers zijn.’ Hij dacht aan Wortelboer. ‘Dat ben ik met je eens,’ gaf ze toe. ‘Toch een opmerkelijk iemand, die man van de behangwinkel.’ ‘Ik heb ook eens een bijzondere vent ontmoet, een filosoof. Die wilde promoveren, maar dat kostte nogal wat geld.’ ‘Daardoor komen sommigen natuurlijk nooit verder.’ ‘Nee, maar hij wel. Hij ging bij een brouwerij werken, in een ploeg ’s avonds en ’s nachts. Zo kon hij zijn promotie betalen.’ ‘Wat je noemt een doorzetter.’ ‘Ja, maar dat niet alleen. Hij bleef daarna bij die brouwerij en klom op tot procesoperator.’ Zij keek op van haar werk. ‘Een procesoperator? Wat houdt dat in? Daar heb ik geen idee van.’ ‘Bij die brouwerij was het iemand die moest zorgen dat de flesjes werden gevuld. Op een soort lopende band. Alles werd gestuurd via een computer en hij regelde dat proces.’ ‘Maar waarom bleef hij daar?’ wilde ze verwonderd weten. ‘Hij had toch bereikt wat hij wilde?’ ‘Het zat zo, als hij in die brouwerij een aantal nachten werkte, had hij eenzelfde aantal dagen vrij. En die gebruikte hij dan om te schrijven.’ ‘Een gelukkig man om dat voor elkaar te krijgen,’ vond ze. ‘Iemand die wilde vasthouden waar hij in geloofde.’ ‘Misschien wel de laatste idealist.’ ‘Er zijn er toch wel meer, denk je niet?’ Ze wachtte een paar tellen en zei dan: ‘Er zit een klodder verf op je neus.’ ‘Ik zal het weghalen.’ ‘Wacht maar. Dat doe ik wel.’ 115
Ze ging dicht bij hem staan en verwijderde met een lapje en wat terpentine de verf. Hij voelde zich warm worden bij haar zorg. ‘Als je gelukkig bent, zijn de simpelste dingen zelfs van betekenis,’ meende zij. ‘Samen met jou mijn woning opknappen, geeft me ook zo’n heerlijk gevoel. Of mag ik dat niet zeggen?’ ‘Natuurlijk wel,’ zei hij wat hulpeloos. Bezig weg te zinken in haar groene ogen, liet hij het daarbij. Hij wilde zijn vriendschap met haar niet op het spel zetten. Er mocht geen scheur komen in de voorzichtig tussen hen gegroeide verstandhou ding. Die vertroosting bij zijn gemis wilde hij niet door zijn vingers laten glippen. Had ze iets aan zijn houding opgemerkt? Met een lichte glimlach om haar lippen, draaide ze zich langzaam om en vatte haar taak weer op. Annabel is zo’n brok warmte om geregeld in je armen te sluiten, dacht hij weemoedig. Eentje om dan langdurig te knuffelen. Alleen dat al zou me weer even een geluksgevoel geven. Thuisgekomen liet hij zijn vrouw weten dat hij eerst onder de douche ging, voordat hij naar de logeerkamer vertrok. Als zij later in bed zou liggen, had hij er geen trek in door de slaapkamer te moeten gaan. ‘Ga je alweer?’ merkte ze vinnig op. ‘Ja. Bezwaar?’ ‘Je bent vanmorgen toch geweest? Trouwens, je gaat de laatste tijd wel meer een paar keer per dag.’ ‘Kost het soms zoveel geld?’ wilde hij weten. ‘Wat dacht je? Vooral als je er lang onder blijft staan. Waar ben je eigenlijk zo vuil van?’ ‘Geen lichaamsvuil,’ zei hij quasi plechtstatig. ‘Ander vuil. Vuil van het leven. Dát moet ik van me af zien te spoelen.’ Geen antwoord wetend, staarde ze hem met grote ogen na toen hij de huiskamer verliet. Hij begon zich op een rare manier te ontpop pen. Waarom die orakeltaal? Wat ging er in vredesnaam door hem heen? 116
21
Onlangs had Lily in de krant gelezen dat mensen die in de zorg werk ten of met ouderen, grote kans hadden dat hun huwelijk uit de rails liep. Het was een onverbloemd bericht. Maar zij had niet het gevoel dat het daaraan lag, dat het tussen haar en Eric niet langer boterde. Toen ze haar diensten aan het verzor gingshuis nog moest aanbieden, konden ze al niet meer met elkaar overweg. Die verwijdering had eerder toegeslagen. Alleen zat ze met de vraag die zich aanhoudend aan haar opdrong: waar moest het heengaan met haar geheime relatie tot Karel Alexander? Ze had er geen idee van en poogde het weg te wissen uit haar gedach ten. Kwam tijd, kwam raad. Ze wist niet of haar man echt het vermoeden had dat ze een ander had gevonden. Een die de spelregels van hun intiem samenzijn bepaalde en met wie ze op een duizelingwekkende wijze in begeerte samensmolt. Alleen had ze Karel onlangs dringend gevraagd, zijn deur op slot te houden als ze zich daaraan overgaven. Hij vond dat nog steeds niet nodig. In een constante roes leefde ze ernaartoe hem te kunnen bezoe ken, om gepassioneerd de liefde te bedrijven. Verbleef ze bij een ander in het tehuis, dan kon ze nauwelijks haar aandacht bij hun gesprek houden. Het liefst sprong ze al vlug op, om als een opgetogen kind naar de kamer van haar minnaar te rennen. Op de een of andere manier had hij haar betoverd. Vrees voor hem koesterde ze niet werkelijk meer. Straf van hem in hun liefdesspel onderging ze in hunkering. Het hoorde ervoor haar bij, het maakte deel uit van haar opwinding. Ze lokte het geregeld uit, wetend hoe ook hij ervan genoot. Was ze masochistisch aangelegd? Daar had ze nooit eerder bij stil gestaan, maar ze wilde er niet over nadenken. Het ging voor haar enkel om de bijzondere momenten van geluk, die ze onder zijn regime beleefde. De rillingen die bij zijn aanpak door haar lichaam trokken. De gloed die haar vervolgens beving. 117
Ze voelde zich een dankbare rekruut, op slag bereid zijn opdrachten zonder mankeren uit te voeren. Soms speelde hij dit volledig uit. Niet altijd besefte ze op dat moment dat hij een grap maakte. Meestal pas achteraf. ‘Ik zal je binnenkort in de houding leren staan. En als je komt en weggaat, een saluut leren brengen. Begrepen?’ ‘Ja, kolonel,’ antwoordde ze voor alle zekerheid. Zijn voornaam liet ze dan even bewust achterwege. De grens tussen zijn ernst en humor was voor haar vaak flinterdun. Op dat punt was ze er tot dusver niet in geslaagd, hem voldoende te kunnen beoordelen. Beschouwde hij haar als de andere partij in een latrelatie? Of was dat naïef gezien en zag hij haar meer als een soort escortdame, niet opererend voor een bureau, maar voor eigen rekening? Hij was daar nooit helder over. Eenmaal, toen hij doorvroeg naar intimiteiten in haar huwelijk, vertelde ze dat die het niet haalden bij die ze met hem had. Hij leek erdoor gestreeld. Ze loog dat ze nooit werkelijk van Eric had gehouden. ‘Ik dacht alleen in het begin dat ik van hem hield. Maar het was gewoon een concurrentiestrijd tussen mij en andere meiden. En ik won.’ Nu vroeg hij niet meer naar haar man. Zijn gemeenschap met haar als gehuwde vrijwilligster vond hij kennelijk niet discutabel. Wel stond hij erop dat ze geregeld geen gering bedrag van hem in ontvangst nam. ‘Betaling voor bewezen diensten,’ noemde hij het nog steeds. Protesteerde ze tegen die omschrijving, gezien haar liefdevolle verhou ding tot hem, dan vertelde hij dat ze het maar als kleedgeld moest zien. Mogelijk vroeg Eric zich intussen af, uit welke middelen ze putte om meer dan anders kleding aan te schaffen. In het bijzonder modi euze kleding. Toch stelde hij er geen vragen over. Wie weet interesseerde het hem niet, zoals alles van haar hem nu koud scheen te laten. In de losgebroken storm in hun leven leek ze voor hem weggeblazen tot achter de horizon. Of vervormde ze de werkelijkheid? Zette ze die naar haar hand? 118
Zo leefden ze, Eric en zij, langzamerhand totaal langs elkaar heen. Schepen die elkaar passeerden in de nacht. Op een keer vroeg de kolonel haar of ze op een zondagmiddag naar hem toe wilde komen. Zo’n middag vond hij altijd vrij rumoerig in het tehuis, omdat dan veel familieleden anderen bezochten. Die opvallende drukte ergerde hem. Bij die gelegenheid zou hij een taxi bestellen, om met haar naar het Kralingse Bos te rijden en er te gaan wandelen. Ze konden dan een ommetje langs de Plas maken en daarna in een uitspanning wat consumeren. Ooit hadden Eric en zij daar op een andere zondagmiddag een roeiboot gehuurd en over het water rondgezworven. Verborgen voor andere ogen, behalve die van watervogels, hadden ze zich tussen het riet lange tijd aan de liefde overgegeven. Bij het beproeven van elkaars lichamelijkheid waren ze haast duizelig van genot geraakt, in de onder hun intimiteiten zwaar schommelende boot. De hemel was voor hen in die tijd figuurlijk onbewolkt. Bescha digingen, narigheid en desillusies op afstand. Ze waren pas verloofd, verkeerden in een roes en gingen totaal in elkaar op. Alles was voor hen vers om uit te proberen. Kortom, met het voorstel van Karel had ze geen moment moeite. Ze was er direct voor te porren. Het bood haar de kans om hem een derde keer in een week te zien. Grijp het geluk zolang het kan, hield ze zich begeesterd voor. Die bewuste zondagmiddag wandelden ze onder een mild zonnetje gearmd in het bos. Een lichte bries deed de bladeren van de bomen ruisen. Niet alleen bejaarden, soms vergezeld van een hond, ook jonge mensen met kinderen liepen van de natuur te genieten. Hier en daar bewoog zich een verliefd stel ertussendoor. ‘Het is net of ik hier weer met m’n dochter loop toen ze jong was.’ Het was een opmerking van hem na een periode van stilte tussen hen. ‘Ik wist niet dat je een dochter had,’ zei ze verrast. ‘Die heb ik ook niet meer.’ Opeens was er een grimmige klank in zijn stem geslopen. ‘Is er dan wat gebeurd?’ 119
‘Ze vindt dat ik niet meer besta.’ ‘Wat raar,’ meende ze. ‘Waarom besta je dan niet meer voor haar?’ ‘Ze zegt dat ik een andere opvatting over het leven heb dan zij.’ ‘Nou, dat hebben we misschien wel allemaal. Maar hoe bedoelt zij dat?’ ‘Ze zegt dat ik van anderen discipline eis. Strakke discipline. Maar dat ikzelf ongeremd ben in het leven.’ Het leek haar een precair onderwerp. Een mening van haar daarover kon verkeerd worden uitgelegd. Het kwam haar wijzer voor geen reac tie te geven. Stilte moest de harmonie tussen hen waarborgen. ‘Ze vindt dat ik voortdurend anderen de maat wil nemen, maar nooit mezelf,’ ging hij verder. ‘De laatste keer dat ik haar zag, noemde ze mij een ongeleid projectiel.’ Gelukkig werd zij op dat moment aan haar arm getrokken. Een hoogbejaarde vrouw op hun pad tobde met het losgeraakte klitten band van een schoen. ‘Ik ben zo stijf in m’n botten dat ik haast niet meer kan bukken. Wilt u het band even vastdrukken?’ ‘Natuurlijk wil ik dat,’ zei ze vriendelijk. Zich losmakend uit de arm van haar gezelschap, boog ze zich voor over om de vrouw van dienst te zijn. Mogelijk geërgerd door de onderbreking in hun gesprek, liep hij verder en bleef op een afstand toekijken. Meestal kreeg hij bij zoiets de dampen in, wist ze. Hij was er niet van gecharmeerd om een bijrol te moeten vervullen. In de korte tijd dat ze hem intiemer had leren kennen, had ze erva ren dat hij een man van stemmingen was. Van het ene moment op het andere kon zijn humeur volkomen omslaan, soms zelfs om een voor haar onverklaarbare reden. Hij kon haar daarmee in verwarring brengen. Of lag het ditmaal anders? Had het niets te maken met de inter ruptie van de andere vrouw? Hij was al niet in een te beste bui toen ze naar het bos waren vertrokken. Had de gedachte aan zijn dochter hem vooraf misschien met bitterheid vervuld? Hoe dan ook, hij is boos, dacht ze. Dat moet ik straks wegmasseren. Anders spreekt hij vanmiddag geen goed woord meer tegen me. 120
‘Zó goed?’ wilde ze weten, nadat ze het karwei geklaard had. ‘Niet te strak?’ ‘Het moet juist strak zitten,’ vond de vrouw. ‘Anders raakt het opnieuw los.’ Lily kwam uit haar gebogen houding overeind en zwaaide als een verzoeningsgebaar naar de kolonel. Maar stuurs staarde hij een andere kant uit. Ik heb het goed gezien, dacht ze, hij heeft de bokkenpruik opgezet. ‘Bedankt dat u me wilde helpen,’ zei de vrouw. En met ook een blik naar de kolonel: ‘Een knappe man, die vader van u. En wat een kaarsrechte houding heeft hij.’ ‘Ja, dat vind ik ook,’ zei ze liefjes. ‘En dat niet alleen, hij is nog heel wat mans.’ Haar minnaar had eensklaps weer een dochter gekregen.
121
22
‘Mijn kapster vertelde me dat veel jonge vrouwen erg eenzaam zijn,’ merkte Annabel op. ‘Af en toe zitten ze in een stoel bij haar te huilen als ze met hen praat. Liefdesverdriet.’ ‘Sinds het individualisme sterk is toegenomen, is het cement weg,’ meende Eric. ‘Sommigen hebben medemenselijkheid afgezworen, denken alleen nog maar aan zichzelf. De ander doet er geen bliksem meer toe.’ ‘Mijn kapster is trouwens ook jong. Zelf had ze juist haar relatie na drie maanden uitgemaakt.’ ‘Zag ze het niet meer zitten?’ ‘Het was zo’n knipperlichtrelatie. Aan uit, aan uit. Daar had ze genoeg van. Misschien ben ik wel wat ouderwets, zei ze.’ Zij pauzeerde een paar tellen en vervolgde: ‘Jij weet niet dat ik getrouwd ben geweest, hè?’ ‘Nee, daar had ik geen idee van,’ zei hij verrast. Op de tafel, gehuurd van de behangleverancier, zeepte hij de achter kant van een rol behang zorgvuldig met plaksel in. Hij vond het een ontspannend karweitje, waardoor hij enige tijd wegdreef van zijn zorgen. Straks zou Annabel hem laten zien, hoe je zo goed mogelijk het papier op de muur moest plakken. ‘Ik was nog aardig jong. De hormonen speelden waarschijnlijk op.’ ‘Hoe oud was je?’ ‘Negentien. Mijn moeder raadde het me af. Ze was zelf al jaren gescheiden Ze vond het wijzer eerst een poos te wachten. Je moest niet te jong trouwen, vond ze.’ ‘En hij? Hoe oud was hij?’ ‘Een heel stuk ouder dan ik. Ik keek tegen hem op en was erg verliefd.’ ‘In mijn tijd zag je op jonge leeftijd die dingen ook niet altijd scherp,’ zei hij bedachtzaam. ‘Mijn moeder had achteraf groot gelijk. Trouwen was niet nodig geweest. Zwanger was ik niet. Ik gebruikte de pil.’ ‘Waarom liep het stuk?’ 122
‘Hij was een macho. Had ik eerst niet door. Zijn haan moest steeds koning kraaien. En dat wilde hij bij mij erin timmeren.’ ‘Sloeg hij je?’ ‘Ja. Hij werd woest als ik hem tegensprak.’ ‘Hoelang ben je bij hem gebleven?’ ‘Een jaar of zes.’ ‘Heb je daarna niemand meer gehad?’ ‘De eerste jaren niet. Ik had schoon genoeg van mannen.’ Zij voegde er niets aan toe en het bleef korte tijd stil tussen hen, elk beziggehouden door eigen gedachten. Haar verhaal was niet helemaal af, begreep hij. ‘En toen?’ viste hij behoedzaam. ‘Ik heb op den duur wat losse contacten gehad. Maar daar maakte ik telkens gauw een eind aan. Niet helemaal mijn smaak.’ ‘Waren ze ook hardhandig?’ ‘Nee, dat niet. Ik was gewoon te kritisch geworden.’ ‘Wat mankeerde aan die anderen?’ ‘Ze hadden enkel oog voor mijn buitenkant. Mannen die je enkel als een stuk vlees zagen. En ze hoorden alleen zichzelf praten. Lege hulzen. Geef je rol eens aan.’ Ze was bovenop de ladder geklommen en hij bracht voorzichtig het van plaksel voorziene behang bij haar. Op een vlotte manier bracht ze de rol op de muur aan. Weer beneden gekomen, sneed ze daarna met een stanleymesje handig het overbodige papier bij de plint af. Met bewondering sloeg hij haar doeltreffende activiteit gade. Ze was niet alleen goed van de tongriem gesneden, ze wist ook praktisch van wanten. ‘Weet je, het waren van die mannen van hup erop en hup eraf,’ ging ze verder. ‘Geen voorspel en geen naknuffel. Tederheid uitverkocht. Gemeenschap op de automatische piloot.’ De openhartigheid waarmee ze haar vroegere liefdesleven aan hem openbaarde, maakte hem sprakeloos. Hoe timide was hijzelf daar niet altijd over geweest? Kwam het doordat zij zoveel jonger was dan hij? ‘Ben je geschokt?’ vroeg ze, na het uitblijven van zijn reactie, terwijl ze weer de ladder opging. 123
‘Nee,’ zei hij, zich herstellend. ‘Ik vond je uitleg nogal beeldend.’ ‘Het is gewoon een samenvatting van hoe ik die mannen heb erva ren. Voor liefde moet je je de tijd gunnen, vind ik. En als een man opvallend knap is, moet je op je hoede zijn. Vaak is het een met zich zelf ingenomen kwal.’ ‘Nou, daar hoef je bij mij niet bang voor te zijn. Zó knap ben ik niet.’ ‘Vis je naar een complimentje?’ ‘Nee. Zelfkennis.’ ‘Voor mij ben je anders best aantrekkelijk.’ Bij haar directheid wist hij met zijn figuur geen raad. Bedeesd reikte hij haar een nieuw klaargemaakte rol aan. Hoe moest hij haar van het onderwerp afbrengen? ‘Kwam jij vaak in dat café waar we elkaar ontmoet hebben?’ vroeg hij. ‘Het was de eerste keer. Ik voelde me heel erg alleen. Ik wilde dat krot een poos achter me laten.’ ‘Dat kan ik begrijpen.’ ‘Vond je mij brutaal toen ik je aansprak?’ ‘Ik was in elk geval verbaasd.’ ‘Anders doe ik dat nooit. Meestal zoeken mannen met mij contact. Jij deed dat niet.’ Ze pauzeerde een paar tellen. ‘Jij zag er zó droevig uit. Zó intens droevig. Waarom?’ Hij haalde diep adem. Hoe moest hij, zonder in details te treden, samenvatten waardoor hij zich ongelukkig voelde? ‘Om mensen zonder enig inlevingsvermogen,’ zei hij dan globaal. ‘Mensen die alleen voor zichzelf leven. Maling aan anderen hebben.’ Het volgende moment vroeg hij zich af, of hij zichzelf daarmee niet fraaier voorstelde dan anderen. Maar hoe had hij in kort bestek een meer genuanceerde opvatting kunnen laten horen? ‘Nou, in elk geval leek je me geen versierder. En ik had sterk behoef te om met iemand te praten.’ ‘Ja, dat herinner ik me goed. Ik hoorde van jou in tien minuten tijd meer dan van Lily in een hele week.’ Met een plagende blik keek ze hem aan. ‘Soms ben ik een flapuit. Vond je dat vervelend?’ 124
‘Nee, ik had het broodnodig die avond. Het leidde me af van dat waar ikzelf mee tobde.’ Terugdenkend aan die ontmoeting, zakte hij weg in zwarte gedach ten. Het was de dag geweest waarop hij ontregeld was door de confrontatie met een nieuwe controlearts. In plaats van morele steun bleek de medicus wantrouwen in zijn bagage mee te voeren. Alsof de man dacht dat hij simuleerde. Ondanks dat de man hem later niet meer hoefde te zien, had hij die dag pas goed beseft hoe uitzichtloos zijn situatie was geworden. Je leven brandt op als een kaars, dacht hij. Het dooft uit, stolt, verkruimelt en verdwijnt. Alleen in de tussentijd kunnen mensen er wat van zien te maken. Maar dan moeten ze heel goed bij elkaar passen en elkaar echt liefhebben. Anders vervlakt het bijzondere en vervaagt het door gewenning. ‘Is er iets?’ vroeg ze, bij het signaleren van zijn verduisterde blik. ‘Nee. Niet echt.’ Hij schrok op en poogde Lily uit zijn gedachten te zetten. ‘Weet je het zeker?’ drong ze aan. ‘Ja,’ zei hij onvast, terug bij haar. ‘Kom eens hier.’ Hij liep op haar toe en ze wipte op haar tenen omhoog om hem te zoenen. De gouden lichtjes in het diepe groen van haar ogen glansden op. Zijn neerdrukkende gedachten verdampten. ‘Hou me nog even vast,’ verzocht ze, nadat hun lippen zich losmaak ten. ‘Dat hebben we allebei hard nodig.’ Met de armen om elkaar heengeslagen, bleven ze zwijgend op de kale vloer heen en weer wiegen, tijdelijk in hun geest weggevlucht. ‘Het leven zit raar in elkaar, vind je niet?’ merkte ze daarna op. ‘Ja.’ Hij kon dat volledig onderschrijven. ‘Mensen kunnen op het eerste gezicht heel plezierig met elkaar omgaan. Alleen praten ze vaak domweg langs elkaar heen.’ ‘Misschien bedoelen ze dat niet zo,’ viste hij voorzichtig. ‘Woorden kunnen je anders behoorlijk misleiden.’ ‘Ik had het echt niet over ons,’ zei hij geschrokken. ‘Ik word ook niet persoonlijk. Ik had het over mijn ex.’ 125
Werd hun relatie hechter? Hij vroeg het zich af. Zij werd steeds vertrouwelijker over haar achtergrond. Of sloeg zijn verbeelding op hol? ‘Je mag me best steviger vasthouden,’ zei ze onverwacht. ‘Je doet net of ik breekbaar ben. Voor een man ben je behoorlijk verlegen.’ ‘Je hebt gelijk. Dat was ik als kind al. Eigenlijk ben ik er nooit hele maal overheen gegroeid.’ ‘Bij mij hoef je toch niet verlegen te zijn? Je mag ook zelf het initia tief nemen. Waarom liet je dat aan mij over?’ ‘Ik ben erg op je gesteld geraakt,’ zei hij, in het nauw gebracht. ‘Alleen wil ik onze verstandhouding niet verknoeien. Zeker niet na je verhalen over die anderen.’ ‘Heb je dan niet door hoe graag ik je om me heen heb? Jij verknoeit helemaal niks. Jij brengt het beste in me boven.’ Zij blikte langs hem heen en ontdekte in een venster aan de over kant de starende blik van een vrouw. ‘Een pottenkijkster,’ zei ze, terwijl ze uit zijn armen gleed. ‘De volgende keer hang ik hier voorlopig wat oude gordijnen neer.’ ‘Mij kan het niet schelen,’ vond hij nu. ‘Ik heb voor niemand meer wat te verbergen.’ ‘Ik ook niet. Alleen ben ik erg op mijn privacy gesteld.’ ‘Kom, we moeten weer aanpakken,’ stelde hij voor. ‘Je moet zo gauw mogelijk weg uit dat krot. Of heb je daar geen haast meer mee?’ Maar eerst passeerde hij nog een drempel. Nu kuste hij haar uit eigen beweging. En uit volle overtuiging.
126
23
‘Meneer Engelsma is weg uit de verpleegafdeling,’ vertelde Saskia, tijdens een praatje op de gang in het verzorgingshuis. ‘Alles weer goed met hem?’ wilde Lily weten. ‘Dokter Veldkamp vond dat hij uit bed kon. Hij lijkt me alleen nog wat verwarder geworden.’ ‘Jammer. Die man heeft zo’n goedhartige uitstraling.’ ‘Weleens nagedacht over de zin van ons bestaan?’ vroeg Saskia. ‘Weinig,’ zei Lily. ‘Over zoiets wil ik liever niet nadenken. Ik leef, dat vind ik het belangrijkste.’ ‘Soms denk ik dat we in een schimmenspel leven tussen onze geboorte en onze dood,’ meende de ander mismoedig. ‘Of misschien zijn we al dood en beseffen we dat niet.’ ‘Wat ben je somber vandaag,’ vond Lily. ‘Zo ken ik je niet.’ ‘Als je dit werk al zo lang doet als ik, zie je op den duur enkel bederf en verval om je heen.’ ‘Heb je dan geen voldoening meer in je werk?’ De ander wachtte met haar antwoord. De oude geneesheer van het tehuis passeerde en groette hen. ‘Het zal wel mijn leeftijd zijn,’ vervolgde Saskia, ‘maar de laatste tijd denk ik vaker na over die dingen.’ ‘Je kunt daar beter niet te lang bij stilstaan,’ meende Lily. ‘Misschien leven we wel in een voortdurend heden. Is alles een soort hallucinatie, geen werkelijkheid. Misschien bestaat deze wereld wel helemaal niet.’ ‘Denk je er nu niet te diep over na? Dat kan ik niet meer volgen, hoor.’ ‘Ik kom er zelf ook niet uit. Maar door zo over de dingen na te denken, schep je ruimte in je geest. Het laat je wat afstand nemen van je beslommeringen.’ ‘Ik hoop het voor jou. We hebben allemaal recht op een beetje geluk.’ Saskia snoof. ‘Wat heb jij voor een eau de toilette op?’ 127
Lily noemde het merk. Alleen vertelde ze niet dat het een parfum was. Vroeger gebruikte ze overdag zelden parfum. Bovendien was het er ditmaal een die ze anders nooit ophad, een vrij zwoel soort, pas gekocht om de kolonel te behagen. In korte tijd had ze veel bijgeleerd in de verleidingskunst. Ze besprenkelde zich er altijd haastig mee wanneer ze Karel als laat ste op een middag ging bezoeken. Anderen hoefden die geur dan niet tevoren op te merken. ‘Ik ga straks direct door naar een feestje,’ verklaarde ze, een beetje schuldbewust. ‘Daarom heb ik het alvast opgedaan. Ik heb me ook al verkleed.’ Eensklaps kreeg ze een krachtige stoot tegen de onderkant van haar rug. Ze had moeite op de been te blijven en struikelde naar voren, maar bleef overeind. ‘Uitkijken, Vera’, riep Saskia. ‘Je reed mevrouw Eekhout bijna ondersteboven.’ Verderop in de gang ontdekte Lily een bejaarde vrouw, die op haar elektrische rolstoel, zonder op of om te zien, in de richting van de recreatiezaal snelde. ‘Kreeg ik van haar die duw?’ vroeg ze. Saskia knikte. ‘Ja. Vera Vliegenthart heeft dat apparaat pas een week, maar ze scheurt er als een gek mee door het gebouw.’ ‘Ziet ze geen gevaar als ze dat doet?’ ‘Daar lijkt het niet op. We hebben haar al een paar keer gewaar schuwd. De anderen noemen haar nu Vliegende Vera.’ Op dat moment zagen ze de directeur de kamer van de kolonel verlaten en op hen afkomen. ‘Petersen,’ merkte Saskia op. ‘Daar word je ook niet vrolijker van.’ Ze maakte abrupt een einde aan hun gesprek en liep haastig verder. Ze was duidelijk niet gecharmeerd van haar directeur. ‘Dag mevrouw Eekhout,’ zei Petersen, met een glimlach naderbij gekomen. ‘Ik hoor van meneer Alexander dat er geen problemen meer zijn tussen u en hem.’ ‘We zaten eerst niet op één golflengte,’ zei Lily behoedzaam. ‘Dat weet u.’ 128
‘Maar nu toch wel?’ ‘Nu wel,’ gaf ze toe. ‘Ik ben blij dat te horen,’ zei hij. ‘U weet, meneer Alexander is…’ ‘Een bijzonder gewaardeerde gast,’ maakte ze vlug af. Hij zag haar een paar tellen verbaasd aan en herstelde zich. ‘Nou, dan hoef ik u niks meer te vertellen. U weet er alles van.’ Op weg naar de kolonel had ze geen behoefte langer met Petersen te praten. Alleen kon ze niet meteen wegkomen. Tot haar verwondering sloeg hij een tikje overdreven een moment een arm om haar heen. ‘Ik heb gehoord dat u hem zelfs op zondag een keer hebt opgezocht.’ ‘Dat klopt,’ zei ze neutraal. ‘Hij wilde wat langer met mij over iets praten.’ Ze zweeg erover dat ze samen naar het Kralingse Bos waren geweest. Details hoefde hij niet te weten. Niet gewenste conclusies wilde ze uit de weg gaan. ‘Nou, zo zien we maar weer dat alles toch op zijn pootjes terecht is gekomen. En u weet, mijn deur staat altijd voor u open.’ ‘Dat heb ik onthouden,’ liet ze hem weten. Hij gaf haar een knipoog en een bemoedigend klopje op haar schouder. ‘U ruikt lekker.’ Daarna verdween hij in de richting van zijn kamer. Bevrijd van hem, haalde ze diep adem. Was ze transparant? Keek Petersen door haar heen? Ze was altijd gespannen als ze met hem sprak. Hoewel ze niet als Saskia een functie in loondienst had, voelde ze zich in zijn bijzijn aanhoudend onrustig. Bij haar entree in de huiskamer van de kolonel, liep ze in verander de stemming op hem toe om hem te kussen. Tot haar verwondering duwde hij haar onmiddellijk weg. ‘Laat dat!’ grauwde hij. ‘Blijf van me af!’ Ze deinsde terug. ‘Is er iets gebeurd?’ vroeg ze ongerust. ‘Mijn jonge vriend Otto was hier daarstraks.’ ‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Ik kwam hem op de gang tegen.’ ‘Probeer je ook zíjn hoofd op hol te brengen?’ vroeg hij. Zijn toon bleef bits. ‘Waar heb je het in vredesnaam over?’ bracht ze er uit. 129
‘Volgens mij heeft hij een oogje op je. Ik weet het zeker, hij ziet ook iets in jou.’ ‘Doe niet zo raar. Wat is dat voor onzin!’ ‘Hij wilde weten of je nog getrouwd bent. Ik vertelde hem dat je in scheiding lag.’ Nog niet helemaal, dacht ze, maar wel hard op weg. Er moet alleen verder gepraat worden. ‘Hij vroeg ook of jij me nu beter beviel dan eerst. Hij vond jou een mooie vrouw, zei hij.’ Zij pauzeerde even en zei zo bedaard mogelijk: ‘Vindt hij dat? Daar heb ik hem niet om gevraagd.’ Onrust bekroop haar. Karel heeft goed de pest in, dacht ze. Hij is weer op het oorlogspad. ‘Weet Petersen het van ons?’ Plotseling rees die vraag bij haar op. ‘Niet dat ik weet,’ zei hij nors. ‘Maar misschien vermoedt hij iets. Hij had het wel opvallend veel over jou.’ ‘Nou, zo belangrijk ben ik anders niet.’ ‘Flirt je met hem?’ Hij staarde haar achterdochtig aan. ‘Natuurlijk niet. Ik zie die man haast nooit.’ ‘Zou je het anders wel doen?’ ‘Hou alsjeblieft op, zeg. Ik ben toch alleen van jou?’ Ze legde een smekende klank in haar stem. ‘Er is echt niemand anders.’ ‘Nou, dat begin ik me af te vragen.’ ‘Waarom doe je zo onaardig tegen me?’ ‘Ik vertrouw je niet,’ verklaarde hij bot. ‘Je bent mij hier te populair.’ ‘Petersen doet alleen erg amicaal tegen mij. Dat is alles wat ik kan zeggen. Maar daar kan ik toch niks aan doen?’ ‘Otto heeft natuurlijk gelijk, jij bent ook een mooie vrouw,’ stelde hij vast. ‘En een heel ander type dan zijn secretaresse.’ Een vermoeden sloeg bij haar toe. ‘Regina? Heeft hij dan…?’ begon ze. ‘Vroeger,’ zei hij. ‘Maar daar kwam Otto vlot van terug. Geen tempe rament, die meid, en vel over been. Bovendien dwars van karakter.’ ‘Ik had daar geen idee van,’ zei ze zacht. ‘Vreemd, hoor. Het halve tehuis weet ervan.’ 130
‘Ik ben hier niet elke dag. Dus zo vreemd is dat niet.’ ‘In elk geval is hij er met zijn oordeel op vooruit gegaan. Jij hebt meer vlees aan je botten dan Regina.’ ‘Waarom vertel je dat allemaal?’ Ze kleurde. ‘Ik voel me zo goed koop als je die dingen tegen me zegt.’ ‘Goedkoop? Nou, zo goedkoop ben je anders niet.’ Begreep ze hem goed? Ze staarde hem perplex aan. ‘Je weet toch dat je me niets hoeft te geven?’ ‘Je neemt het anders maar al te graag aan.’ ‘Je bent gemeen,’ bracht ze eruit. ‘Je weet dat ik je nooit iets heb gevraagd.’ ‘Kom hier!’ gebood hij. Schoorvoetend kwam ze dichterbij. Ze voelde bij hem een andere gemoedstoestand aan dan wanneer hij het gebruikelijke spel met haar wilde spelen. Er hing iets in de lucht dat haar beangstigde. ‘Trek je jurk uit!’ gromde hij. Zijn ogen vlamden van toorn. Ze kreeg een droge mond en aarzelde even. Dan ritste ze stiknerveus haar jurk van achteren open en trok hem voorzichtig over haar hoofd uit. Het volgende moment vond zijn overrompeling plaats. Hij greep haar beet en begon als een bezetene haar fraaie lingerie aan stukken te scheuren. Veel bleef er niet van over. ‘Wat doe je nu, Karel? Hou op! Hou op!’ Ze poogde zijn handen van zich af te houden, maar slaagde er niet in. De tranen sprongen haar in de ogen. ‘Ik heb je gehuurd en betaald! En dit kreeg je óók van mij! Hoer die je bent!’ Hij gaf haar een harde klap in het gezicht. Volkomen de kluts kwijt staarde ze hem na, terwijl hij naar de keuken snelde om met een plastic zak terug te keren. ‘Raap op!’ beval hij woest, haar de zak aanreikend. Verbijsterd liet ze zich door de knieën zakken, grabbelde de kapotte dessous bijeen en stopte ze in de zak. ‘Trek nu je jurk maar weer aan!’ ‘O Karel, waarom ben je toch zo kwaad? Ik heb echt niks met Petersen.’ 131
Snikkend kwam ze overeind en deed wat hij haar had opgedragen. Zijn gezicht, lippen op elkaar geperst, stond nu strak als een marme ren plaat. Las ze afkeer in zijn ogen? Ze wist niet meer hoe ze het met hem had. ‘Verdwijn en neem die zak mee!’ rondde hij het incident af. ‘Ik wil je hier nooit meer zien!’ Doortrokken van ontzetting, sloop ze als een angstig dier van hem weg en de deur uit. In de mist van haar tranen danste alles op de gang om haar heen. Niet afmelden, dacht ze wazig. Direct naar huis. Bijkomen. Nauwelijks had ze een paar stappen gedaan, of iemand met zijn rechterarm in een mitella snelde op haar af. Verdwaasd onderging ze een regen van kussen op haar mond en wangen. ‘Anita, wat fijn dat je terug bent!’ In de geest van meneer Engelsma buitelden heden en verleden weer over elkaar. Voorzichtig duwde ze hem van zich af. O god, dacht ze, niet nu, niet nu. ‘Je houdt toch nog wel van mij, Anita?’ vroeg hij. ‘Natuurlijk,’ mompelde ze. ‘Waarom huil je nou?’ ‘Ik ben ziek. Ik moet naar huis.’ In haar ontreddering ijlde ze een tel later van hem weg.
132
24
Wat eerder thuis dan anders, trof Eric tot zijn verwondering zijn vrouw met een roodbehuild gezicht aan. Terwijl Annabel die dag op haar werk was, had hij een deel van de logeerkamer van haar nieuwe woning geverfd. Om zijn krachten te sparen, was hij er vroeg mee opgehouden. Na haar werk in het waren huis, ging hij samen met haar het opknappen voortzetten. ‘Is er iets mis?’ wilde hij weten. ‘Nee,’ zei Lily kortaf. ‘In elk geval niets wat jou aangaat.’ ‘Het was alleen maar menselijke belangstelling, hoor.’ Ze ging er niet verder op in en bleef diep verdrietig voor zich uitsta ren. Was haar verhouding met Karel voorgoed voorbij? Ze wist dat een goede stemming van hem in een oogwenk in het tegendeel kon verkeren. Meestal draaide hij dan wel langzaam bij, als ze zich wat extra aanhalerig tegenover hem toonde. Maar zo door het dolle heen als vandaag had ze hem niet eerder meegemaakt. Aan het begin van de middag had ze absoluut niet kunnen bevroe den, dat haar relatie met hem op zo’n absurde wijze zou ontsporen. In zijn uitbarsting van woede had hij een heel verkeerde conclusie getrokken. Zijn uiting van jaloezie was volkomen ongerechtvaardigd geweest. Hoe had hij kunnen denken, dat er ook tussen Petersen en haar iets was? Hoe had hij haar zo verkeerd kunnen taxeren? Na al dat delen van haar intieme gevoelens en behoeften met hem, had hij toch moeten beseffen dat ze exclusief aan hem gebonden was? Overstroomd door chaotische gedachten was ze, nog schamel gekleed onder haar jurk, door de gangen weggeglipt uit het verzor gingshuis. Om niet Saskia of een andere bekende tegen het lijf te lopen, had ze geen gebruik gemaakt van een lift, maar overijld voor de trap omlaag naar de nooduitgang gekozen. Niemand moest haar in haar gemoedstoestand signaleren. Onderweg naar haar woning, de tram negerend en nauwelijks besef fend waar ze liep, had ze de zak met de gescheurde lingerie haast auto 133
matisch in een container geworpen. Eric moest die thuis niet kunnen aantreffen. Zoals haar affaire vandaag was verlopen, moesten vragen in elk geval uit de weg worden gegaan. Ze was nu doordesemd van het denkbeeld dat haar privéleven met explosieven was ondermijnd. Na de doodlopende weg in haar huwe lijk, leek ditmaal werkelijk alles volslagen op instorten te staan. Een complete puinhoop was in zicht gekomen. Thuisgekomen had ze haastig ander en neutraler ondergoed aange trokken. Boordevol verschroeiende gedachten had ze daarna, tot de terugkeer van haar man, lamgeslagen voor het raam naar buiten zitten staren. Uit de bewolkte hemel vielen toen de eerste druppels. ‘Kan ik mijn eten in de magnetron opwarmen?’ wilde hij weten. ‘Er is niets klaar.’ Ze draaide zich op haar stoel naar hem toe. ‘Ik heb zelf ook niet gegeten.’ ‘Ik moet weer gauw op pad. Dan ga ik straks wel langs een patat zaak.’ Het was bedoeld als een praktische opmerking van hem, niet als een beschuldiging. Ondanks haar dreigement, geuit in hun twistgesprek van enige tijd geleden, had ze tot dusver haar huishoudelijke taken ook voor hem nog steeds verricht. Hij wilde hun verstoorde verstand houding niet onnodig verder aantasten. ‘Er zit iets op je hand.’ Ze negeerde zijn woorden. ‘Het lijkt wel verf of zoiets.’ ‘Dat klopt, het is verf,’ zei hij met een blik op de rug van zijn hand. ‘Vergeten met terpentine schoon te maken.’ ‘Ben je bezig een andere woning voor jezelf op te knappen?’ ‘Nee.’ ‘Waarom verf je dan?’ ‘Ik help een vriendin een handje.’ ‘Heb jij dan een vriendin?’ Ze sloeg hem met een ongelovige trek op haar gezicht gade. Hoewel zelf gevlucht in de armen van de kolonel, had ze geen moment gedacht dat ook hij zijn geluk bij een ander had kunnen zoeken. Het was krankzinnig, alles leek op deze dag aan het licht te treden. ‘Sinds kort,’ bevestigde hij. 134
‘Is Caroline dan terug in de stad?’ ‘Niet dat ik weet.’ ‘Hoe heet je vriendin?’ ‘Het lijkt me niet nodig je dat te vertellen.’ ‘Ga je met haar naar bed?’ ‘Wat gaat jou dat aan?’ Hij poogde bitterheid te onderdrukken. ‘Ik hoor van jou toch ook niets meer?’ ‘Ik wil het gewoon weten.’ ‘Nee, ik ga niet met haar naar bed.’ En na een paar tellen: ‘Dat was niet het eerste waar ik aan dacht toen ik haar leerde kennen.’ ‘Weet je dat zeker?’ ‘Ja. Zij was voor mij gewoon een vrouw die aardig voor me was.’ ‘Ik ben stomverbaasd over je.’ ‘Waarom?’ ‘Ik meende dat je het met een vrouw voor gezien hield.’ ‘Dat is dan een vergissing. Niet elke vrouw beschouwt me als wegge werkt afval.’ Het was eruit voor hij het besefte. In figuurlijke zin was Lily voor hem uit zicht geraakt, weggegleden uit zijn bestaan. Het was haar nog altijd fraaie lichaam dat daar zat, maar hij voelde er geen affiniteit meer mee. Het kwam hem voor alsof de al beperkte ruimte tussen hen in verglaasde. Onmacht sloop op hem toe. Het was een onbekende voor hem daar in die stoel, niet langer zijn vrouw. Het had iemand kunnen zijn die hem in een coupé van de metro passeerde, of die op een roltrap tegenovergesteld langs hem heen gleed. De stilte vulde korte tijd het uitblijven van haar reactie en hij kreeg spijt van zijn woorden. Hoever ze ook van elkaar afgedwaald waren, ze hoefden de dingen niet onnodig aan te scherpen. Het was alsof ze samen in een slecht geschreven toneelstuk stonden. Een spel, waarvan de tekst absoluut niet deugde. Een dialoog, die verborgen hield wat er ooit tussen hen was geweest. ‘Laten we maar ophouden,’ stelde ze dan vermoeid voor. ‘Dat ben ik met je eens. Bekvechten heeft geen zin meer. De dingen lopen soms anders dan we willen.’ 135
Hij wist niet of er terpentine of wasbenzine in huis was, maar hij wilde in elk geval trachten de verf van zijn hand te ontdoen. Gewoon goed schrobben, dacht hij. Niet lang daarna trok hij de deur achter zich dicht, at bij een snack bar een portie patat met een kroket, en liep in de stromende regen naar Annabels nieuwe behuizing. Ondanks zijn regenjack kwam hij er doornat aan. Zij was al aanwe zig en nam juist de laatste hap van een sandwich. ‘Zal ik je gezicht en handen droogwrijven?’ bood ze aan. Onder de spullen, die ze eerder in de woning had gedeponeerd, bevonden zich ook wat handdoeken. ‘Dat doe ik zelf wel. Eerst m’n jack uittrekken.’ ‘Maar ik vind het zo leuk om te doen. Laat mij nou.’ Terwijl hij zich van het kledingstuk ontdeed en zij een handdoek uit de keuken haalde, dacht hij erover na hoe Lily eraan toe was geweest. Zij had hem niets willen vertellen, zó ver was de verwijdering tussen hen al gevorderd. Van zijn kant had hij ook geen lust gehad verder aan te dringen. Toch was het hem helder dat haar wat vervelends was overkomen. Ze had een uitgetelde indruk gemaakt. Het fleurde hem op dat hij in deze woning, onder de regie van Annabel, een heel andere sfeer aantrof. Hier diende zich de harmonie aan waar hij lange tijd naar had gehaakt. ‘Jij hebt geen mobieltje, hè?’ vroeg ze, bezig het vocht bij hem weg te werken. ‘Nee. Ik vond in mijn situatie niet dat ik er een nodig had. Het spaarde me geld uit.’ ‘Ik heb er eentje voor je gekocht. Als cadeau.’ ‘Waarom?’ ‘Ik wil je kunnen bereiken zonder je vrouw aan de lijn te krijgen.’ ‘Dat kan ik begrijpen. Maar…’ ‘Als we straks ophouden met werken, zal ik je dat apparaat uitleg gen.’ ‘Dat zal wel moeten. Ik heb geen verstand van die dingen.’ ‘Nog even je natte neus doen. Dan kan ik je een zoen geven.’ 136
Na beide handelingen wierp ze een blik naar buiten, waar het water met bakken uit de hemel bleef storten. ‘Tweepersoonsweer,’ rubriceerde ze. Een tikje verbaasd staarde hij haar aan. Dan begon hij te lachen. ‘Jij bent altijd zo ernstig,’ oordeelde ze. ‘Het is voor het eerst dat ik je eens voluit zie lachen.’ ‘Leuke uitdrukking,’ vond hij. ‘Hoe kom je eraan?’ ‘Van mijn moeder. Toen ze nog in de liefde geloofde.’
137
25
Woensdagochtend belde Lily de directiesecretaresse in het verzor gingshuis op. Ze vertelde haar dat ze zich wegens acute ongesteldheid de vorige middag niet had afgemeld. Morgen zou ze daardoor ook verstek laten gaan. Ze peinsde er niet over door te laten schemeren, dat het tussen haar en de kolonel opnieuw mis was. Als ze hem niet meer kon bezoeken, kwam dat buiten haar om toch wel uit. Op dit moment hoefde ze de geruchtenmachine geen vers voedsel toe te dienen. Een haar kwellende vraag was of haar ex-minnaar op zijn beurt tegen Petersen zijn mond op slot hield. Voorlopig zou ze daarover in het ongewisse moeten blijven. Al had ze hiervan ooit een vermoeden gehad, ze wist niet werkelijk in hoeverre hij en de directeur vertrouwelijkheden met elkaar uitwis selden. Of ging het meer om geheimen die ze met elkaar deelden? Maar al was Petersen ook de bron geweest van zijn extreme opwin ding, nu ze er goed over nadacht leek het onwaarschijnlijk dat hij de directeur, die voor zijn vriend doorging, zijn jaloezie kenbaar zou maken. Lag het niet meer voor de hand dat hij zijn misplaatste minne nijd, althans bij hem, zou inslikken? Mogelijk was Karel zelfs tot bezinning gekomen en besefte hij intus sen, dat hij een onzinnige beschuldiging tegen haar had geuit. Toch was ze er niet gerust op. Uit haar jeugd wist ze dat jaloezie de geest ernstig kon misvormen. Het kon een kweekvijver voor lelijke gedach ten zijn. Om je zorgen op afstand te houden moest je ruimte in je geest scheppen, had Saskia opgemerkt. Maar hoe deed je dat? Vooral als je maar door één ding, de begeerte naar het liefdesspel, geobsedeerd werd? Ze had vroeger nooit kunnen vermoeden, dat die gemoeds neiging haar ooit zó in beslag kon nemen. Was ze zwaar uit de rails gelopen en ontspoord? In haar ontgoocheling werd haar steeds duidelijker, dat bescher ming tegen onverwachte aanslagen op je persoonlijk leven onmogelijk 138
was. Er was geen veiligheid, geen geborgenheid in je bestaan. Ze had het niet alleen bij Eric meegemaakt, deze keer ook bij haar minnaar. Het was ongelofelijk dat Karel, aan wie ze zich zo geheel geschonken had, haar toch was ontglipt. Haar minnaar had zich als de man geopenbaard naar wie ze lang had uitgezien. De man bij wie ze zich had teruggevonden als de vrouw die ze zich ooit had gevoeld. De vrouw die Eric niet in haar had ontdekt. Meestal was de kolonel heerszuchtig en wild in zijn aanpak van haar geweest, maar een enkele keer kon hij, nu eens straffende vader en dan weer gulzige minnaar, zich opmerkelijk beminnelijk tonen. Maar hoe hij zich ook gedroeg, het deerde haar niet. In terugblik welde een beeld, samen met hem beleefd, in haar geest op. Toen hij eens in een ongewoon zachtmoedige bui was, had hij met haar, stijf tegen zich aangedrukt, op romantische dansmuziek van de radio bewogen. Ouderwetse dansmuziek die je zelden meer hoorde en die een herinnering bij hem had opgeroepen. Hij had telkens kneep jes in haar achterste gegeven en ondeugende woorden in haar oor gefluisterd. Zijn gedrag had haar doen wegzwijmelen in extase en als een jonge meid laten giechelen. Hoe hitsig was ze verder geworden nadat hij haar toevertrouwde, dat hij de rest van zijn jaren met haar wilde delen. Intimiteiten met hem hadden haar razendsnel een vers inzicht bijgebracht. Uit het liefdesspel moest alles worden gehaald wat moge lijk was. Zoveel tijd van leven kreeg je niet. Het had bij haar zelfs een gevoel van superioriteit ten opzichte van haar man gekweekt. De kolonel had haar in opdracht dingen laten doen, die Eric nooit van haar had verlangd. Waarschijnlijk was hij daar te timide voor. Bij Karel daarentegen was ze een soort slavin geweest, die alles uitvoerde wat haar strenge meester eiste, maar met haar volle instemming. Raar eigenlijk dat ze pas op haar huidige leeftijd erachter moest komen dat je met seks macht kon uitoefenen. Op een keer had hij van haar willen weten of ze weleens van hem droomde. Ze had bevestigend geantwoord. ‘Hoe is zo’n droom?’ vroeg hij. ‘Mooi?’ ‘Nee,’ zei ze uitdagend. ‘Meestal is het een spookbeeld.’ 139
‘Je pest me,’ stelde hij vast. ‘Ik geef je juist wat je begeert als je bij me bent en niet droomt. Je bent dubbelhartig.’ ‘Ik ben dubbelhartig,’ gaf ze toe. ‘Kleed je uit. Als straf moet je naakt naast me voor het raam gaan staan.’ ‘Nee hoor,’ zei ze geschrokken. ‘Dat kan ik niet doen.’ Het was voor het eerst sinds haar onderwerping aan hem dat ze zich tegen een voorstel verzette. ‘Natuurlijk doe je dat wel. Gewoon een paar minuten. Het is een nieuw spannend spelletje van ons.’ ‘Maar als ze ons dan zien?’ ‘Dan doen we vlug een paar stappen achteruit. Mensen zitten boor devol twijfel. Dan denken ze dat ze het zich verbeeld hebben.’ ‘En jij? Hou jijzelf je kleren aan?’ ‘Natuurlijk. Jij bent mijn trofee.’ Ze had het een riskant spel gevonden. Vroeger had ze er zelfs niet over gepiekerd zich topless op het strand te vertonen, maar ten slotte had ze zich bij zijn sanctie neergelegd. Het had hem danig opgewon den als voorspel tot hun samensmelting. Naderhand had ze de indruk gekregen, dat hij het een geslaagde grap vond dat hij haar zover had gekregen. Waren dat soort escapades met Karel werkelijk gebeurd? Hadden ze zich niet in schijn voltrokken? Waren het nu misschien droombeelden uit haar onderbewustzijn? Erotische associaties zoals ze wel meer had? Achteraf raakte ze er confuus en beschaamd over. Ze kwam er niet uit. Had het te maken met Saskia’s vermoeden dat ze allemaal in een schimmenspel leefden? De tranen prikten achter haar ogen. Ze had het volste recht te huilen om zijn onredelijk gedrag, maar poogde zich te weerhouden. Het loste niets op, besefte ze. Als ze de volgende week haar taak hervatte, kon ze trachten de oude verstandhouding met hem te herstellen. Tenminste, als hij haar daartoe de kans gaf. Om dat te bereiken was ze volkomen bereid zich voor hem te verne deren. In haar hunkering naar hun liefdesspel en versmelting, zou ze alles doen wat hij van haar wilde eisen. Als hij haar als een hoer wilde 140
kwalificeren, mocht hij dat. Als ze maar bij hem kon zijn en de haar gelukkig makende ogenblikken opnieuw kon beleven. De eerste maal van hun samensmelting raakte ze niet uit haar geheugen kwijt. Getemd en tot gehoorzaamheid gedwongen in het bizarre liefdesspel dat hij met haar pleegde, was ze na afloop volslagen uitgeput geweest. Niettemin met een wonderlijk geluksgevoel. Vanaf die middag had ze van hem in zijn bijzijn geen opgestoken haar meer mogen dragen. Die dracht vond hij niet vrouwelijk genoeg. Wie weet kwam hij ook op andere gedachten als ze hem vertelde, dat een scheiding met Eric actueler was geworden. Nu haar man plot seling een vriendin had, kon dat haar afscheid van hem aanzienlijk bespoedigen. Zou Karel zich dan niet bezinnen? Anders moest ze zich met bloedend hart bij de ontstane situatie neerleggen. Maar hoe dan verder? Kon ze in dat geval in het tehuis haar werk blijven doen alsof er niets gebeurd was? Niets is zeker in dit leven, dacht ze. De enige zekerheid is de aanhoudende angst om alles te verliezen. Ze voelde zich volstromen met zielsverdriet. Geluk kon wegglijden als de modderstroom van een helling.
141
26
Die zondagavond was Eric voor het eerst in Annabels krot, op de hoogste verdieping van het pand in de achterstandswijk. De huiska mer was er klein, maar ze had het sfeerrijk en intiem ingericht. Ze wilde thuis met hem een glas wijn drinken, nadat ze zich er eerst had opgefrist en verkleed. ’s Middags hadden ze het opknappen van haar andere woning grotendeels voltooid. Haar verhuizing kon binnenkort plaatsvinden. Ze was er heel blij om. Terwijl zij in haar slaapkamer bezig was, dacht hij op de leunstoel in de huiskamer over Lily na. Wat mankeerde haar in vredesnaam? Hoewel ze zich er nooit over uitliet, had hij aanvankelijk de indruk gehad dat ze haar vrijwilligerswerk met veel plezier deed. Het had haar houding tegenover hem in elk geval een tijdlang geneutraliseerd. Was er in het verzorgingshuis onlangs iets gebeurd dat daar afbreuk aan had gedaan? En hield ze misschien met dat werk op? ‘Ik heb me mooi gemaakt,’ zei zijn vriendin, terug in de huiskamer. ‘Voor jou, alleen voor jou.’ ‘Jij bent altijd… altijd mooi voor mij,’ zei hij opschrikkend. Zorgvuldig opgemaakt en in een andere jurk, zwart van kleur, nam ze plaats op de tweepersoonsbank tegenover hem. Het kledingstuk was ditmaal lang met een split aan een zijkant. De jurk had voor hem een chique uitstraling. Toen ze in een ontspannen houding haar benen onder zich opkrul de, ontdekte hij in de split dat ze geen panty’s aanhad, maar kousen met elastiek in het boord. Bij het beeld van het stukje dij, bloot boven een kous, voelde hij zich onrustig worden. Was ze zich bewust van het prikkelende uitzicht dat ze hem bood? Het volgende moment sprong ze weer op. ‘O jee, nu vergeet ik toch de wijn.’ Ze snelde naar de keuken en kwam niet lang daarna terug met een fles chardonnay, twee glazen en een kurkentrekker. Het geheel plaatste ze op het salontafeltje tussen hen in. 142
‘Jij mag de fles openmaken,’ zei ze. Terwijl hij daaraan voldeed en de witte wijn in de glazen schonk, streek ze hem even over zijn haar en rook hij de aangename geur van haar parfum. ‘Wil je me niet afleiden?’ vroeg hij schertsend. ‘Anders schenk ik er misschien naast.’ ‘Jij bent een heel ander type dan mijn ex,’ merkte ze op. ‘Daar ben ik elke keer weer verbaasd over. Jij bent zo redelijk.’ ‘Ben ik dat? In elk geval ben ik niet iemand die het conflict zoekt.’ ‘Toch heb je het op je werk gehad, vertelde je.’ ‘Toen kon ik er niet aan ontkomen. Het werd me opgedrongen. Ik denk er nog bijna elke dag aan.’ In een flits zag hij de tronie van Wortelboer voor zich. Met die pesterige blik in diens ogen toen de vent zich in de hiërarchie een stuk boven hem geplaatst wist, en hem geregeld het leven zuur maakte. Gewetenloosheid behoeft geen prijs, dacht hij. Het is gratis. ‘Lieverd, overal kom je lamstralen en schoften tegen. Probeer die ellendige tijd te vergeten. Ik probeer dat ook. Laten we een beetje geluk bij elkaar vinden.’ Zij hief haar glas op en klonk met hem. ‘Vind je dat ik niet voldoende afstand neem?’ merkte hij zacht op. ‘Misschien ben je daar nog niet helemaal aan toe. Maar voldoende afstand nemen houdt niet in, dat je er niet door geraakt bent.’ ‘Het mag ook niet tot zelfverloochening leiden.’ ‘Dat ben ik met je eens.’ ‘Waarom vind je mij eigenlijk redelijk?’ wilde hij weten, terugko mend op haar eerder oordeel over hem. ‘Omdat jij me nooit de mond snoert zoals Harold.’ ‘Waarom zou ik dat doen? Man en vrouw zijn toch gelijkwaardig?’ ‘Hij bleek daar na ons trouwen anders over te denken.’ ‘Wat deed hij voor de kost?’ ‘Hij werkte bij een bedrijf in voedingsproducten. Tenminste, dat vertelde hij me eerst. Later kwam uit dat hij maar wat aan scharrelde. En jij?’ ‘Ik zat in de financiële sector, op kantoor bij een bank. Tot ik er op dood spoor werd gezet en het voor m’n kiezen kreeg.’ 143
Mijn emotie dempen, dacht hij. Nu geen details geven. Misschien later. Annabel sloeg hem peinzend gade. ‘Harold was verre van redelijk. Die maakte voor mij de dienst uit. In het begin speelde ik het spel maar mee.’ ‘Was dat verstandig?’ Zij gaf niet onmiddellijk antwoord. Op het moment dat haar woor den ten slotte kwamen, leken ze vanuit de verte als een bries aan te waaien. ‘Ik dacht in die tijd nog dat ik van hem hield,’ zei ze zacht. ‘En dat zoiets erbij hoorde.’ ‘Wat?’ ‘Harde handen. Dat de man de baas in huis is. En dat je als vrouw je aan hem moet onderwerpen.’ ‘Waren ze in jouw milieu dan streng gelovig?’ ‘Helemaal niet. Ik weet ook niet precies, waarom ik zo dacht. Misschien omdat ik eerst waanzinnig verliefd op hem was. Dan scha kel je het verstand uit.’ Zij is zuiver op de graat, kwalificeerde hij haar in gedachten. Alleen mensen die dat zijn, durven hun menselijke zwakheden te erkennen. ‘Hij was een knappe vent,’ voegde ze eraan toe. ‘Maar hij wist het van zichzelf. Nu weet ik, die mannen zijn vaak de onbetrouwbaarste.’ ‘Zo hebben we allebei onze beroerde herinneringen,’ kwam hij haar tegemoet. ‘Ja, jij ook. Maar ik heb het weer teveel over mezelf.’ De eerste tijd van zijn uitschakeling welde bij hem boven, toen in het ochtendlicht de dag hem als een onbegaanbaar ravijn aangaapte. Hoe hij in wanhoop verkeerde over zijn ziektesymptomen. Hoe hij niet anders wist dan lange uren in bed te blijven, om soezend, niet echt slapend, de voor hem dode uren door te komen. Om te trachten het hem getrakteerde vuil uit zijn geest weg te wissen. Terreur in onze samenleving openbaart zich niet alleen, als crimine len onschuldige mensen met een bom of machinegeweer uiteenrijten, dacht hij. Terreur krijgt ook gestalte in het bedrijfsleven, als iemand zich superieur waant aan een ander en op hem zware geestelijke druk 144
uitoefent. Geen terreur die plotseling uit de lucht komt vallen, maar een die langzaam toesluipt en niet minder vernietigend kan uitwerken. ‘Denk niet aan mij,’ zei hij. ‘Probeer eerst je eigen narigheid te over winnen.’ ‘Daar ben ik al zó lang mee bezig. Mijn huwelijk was voor mij een ontnuchtering. Mijn ex wilde me meesleuren in een leven waarin de liefde snel de deur uitvloog.’ Bij haar woorden kwam een soort transparante droefheid over hem. Hij kon evenmin ontsnappen aan zijn gedachten over het thuisfront waarin de liefde, al had die langer geduurd dan bij haar, niet minder verloren was gegaan. Korte tijd werd hij overspoeld door het wrak hout uit zijn verbintenis met Lily. ‘Als we jong en verliefd zijn, willen we ons het karakter van een ander soms te mooi voorstellen,’ meende hij. ‘Daar zijn jij en ik niet de enigen in. Daarom lopen zoveel huwelijken op de klippen.’ ‘Zolang als je leeft, gaat het erom warmte te zoeken bij de juiste man of vrouw,’ vond ze. ‘Een twee-eenheid te vinden. Maar daarin kun je je lelijk vergissen.’ In haar ogen kwam dauw op en hij nam op slag afstand van zijn eigen treurnis. Hij zette zijn glas neer, stond op en kuste in een impuls haar oogleden. ‘Ik ben dankbaar dat ik je vriend mag zijn,’ zei hij, terugkerend naar zijn stoel. ‘Waarom?’ Ze ging wat verzitten. Uit haar tasje op de bank pakte ze een zakdoek, waarmee ze haar ogen droogde. ‘Om de manier hoe jij je door alles heenslaat,’ zei hij bemoedigend. ‘Je hebt toch niet bij de pakken neergezeten? Heb je nu niet een betere baan en straks een mooiere woning? Jij bent een voorbeeld voor me.’ ‘Je bent voor mij veel meer dan een vriend,’ verklaarde ze. ‘Ik heb me in geen tijden bij een man zo goed gevoeld als bij jou.’ Hij moest haar woorden even verwerken. Voor het eerst werd hem pas goed duidelijk, wat haar werkelijke gevoelens voor hem waren. Zij had het niet versluierd. Hij hoefde er niet meer naar te raden. ‘Wat denk je daaraan te doen?’ 145
Tot zijn eigen verbazing kwamen die onversluierde woorden over zijn lippen. Een moment later schrok hij ervan. Twijfel beving hem. Ging hij te snel de loopplank over? Was die nog te glibberig? Een paar tellen was het stil tussen hen alsof ook zij verrast was. Dan kwam ze overeind, gaf een kneepje in zijn hand en trok hem met zich mee naar een ander vertrek. ‘Laten we denken dat het tweepersoonsweer is,’ stelde ze voor. ‘Is dat geen heerlijk idee?’ In de huiskamer bleef de resterende inhoud van de fles lang onaan geroerd.
146
27
Uiterst waakzaam had Lily om zich heen gekeken of de gang helemaal verlaten was. In de huidige situatie wilde ze liever niet door anderen worden opgemerkt. Ze had niemand bespeurd. Weliswaar had ze eerst nog bescheiden op de deur geklopt, maar meteen daarna zonder verkregen uitnodi ging de kamer van de kolonel betreden. ‘Wegwezen!’ snauwde hij, toen hij haar vanaf zijn stoel in het vizier kreeg. Ogenblikkelijk stond ze als bevroren, tastend naar een tevoren over wogen reddingsboei. Wanhopig wierp ze hem nu uit. ‘Je had gelijk,’ loog ze op fluisterhoogte. ‘Ik heb met Petersen geflirt.’ ‘Verdwijn! Ik wil je niet meer zien!’ ‘Het was verkeerd. Ik had het niet mogen doen.’ ‘Heb je stopverf in je oren?’ ‘Alsjeblieft Karel, alsjeblieft. Ik wil alles voor je doen om het goed te maken.’ Haar hart bonsde als een stoommachine. ‘Duvel op!’ Las ze afschuw in zijn ogen? Verachting? Op het moment dat hij omhoogkwam en dreigend op haar toeliep, vloog ze ijlings terug naar de gang. Een paar tellen later verscheen hij met bliksemende ogen op de drempel. In volle omvang besefte ze ditmaal dat het oorlog tussen hen was geworden. Het was onherroepelijk. ‘Ik zal ook Haastrecht vertellen dat ik van je verschoond wil blijven. Ze hoeft je niet meer naar me toe te sturen.’ Dan sloot hij de deur met een daverende klap. Terwijl ze zich poogde terug te vinden, dook opeens de kokette Loesje Wichers voor haar op, mogelijk op weg naar een nieuwe vlam in het tehuis. Had ze alles gezien en gehoord? De vrouw lachte veelbetekenend. ‘Mannen, hè?’ zei ze. ‘Je kunt niet zonder ze, maar anders…’ Met rondtollende gedachten hoorde ze de ander verbluft aan. 147
Loesje onthaalde haar op een knipoog en vroeg: ‘Eiste hij weer discipline?’ ‘Zoiets,’ zei ze ontwijkend. ‘Dat verbaast me niets. Ik heb ook ervaren hoe die man gebakken is. En heeft hij ook een foto van je gemaakt?’ Met nog bevende benen, maar zonder iets te zeggen, bleef ze de vrouw aanstaren. Had ook Loesje iets met de kolonel gehad? En zinspeelde die er nu op dat zij, Lily, met Karel een intieme relatie had onderhouden? Was dat dan uitgelekt? Wisten meer mensen in het tehuis ervan? ‘Hij heeft van al zijn veroveringen een portret gemaakt. Ze zeggen dat hij die in een album plakt. Een ijdele vent, hoor. Heeft het prima met zichzelf getroffen.’ Eén moment duizelde het haar. Wat voor een web van intriges werd hier voor haar langzamerhand ontsponnen? Of zag ze spoken op klaarlichte dag? Zocht ze in haar verwarring teveel achter de woorden van de bejaarde vrouw? ‘Volgens mij heeft de kolonel iets te verbergen,’ meende de ander. ‘Ik weet het bijna zeker, die man heeft een geheim.’ Sprakeloos snelde Lily weg naar het toilet om zich op te frissen en te kalmeren. Nu gaandeweg meer informatie over Karel loskwam, moest ze haar hoofd koel houden en haar onordelijke gedachten niet de vrije loop laten. Ze moest alles op een rijtje houden. Was Karel psychisch gestoord geworden? Na haar laatste bezoeken aan hem vroeg ze het zich af. Maar misschien was hij dat al bij hun eerste kennismaking geweest en had ze dat niet willen zien, ondanks waarschuwingen van anderen. Maar zijzelf dan? Kon haar gedrag bij hem als normaal beschouwd worden? Was ze op haar beurt niet verknipt geraakt? Hoe verklaarde je dan anders dat ze op haar leeftijd met hem, een bejaarde man, zo soepel een liefdesbetrekking had aangeknoopt? Alles had aanvaard om aan haar gerief te komen? Achteraf begreep ze dat hij haar wankelbaarheid vanaf het eerste moment moest hebben doorzien. Bij hun kennismaking moest ze in zijn ogen algauw een makkelijke prooi zijn geweest. Eentje die voor hem voor het grijpen lag. 148
Of had nog iets anders bij haarzelf een rol gespeeld? Had ze onbe wust de herinnering aan de dominantie van haar vader willen terug roepen? Lang voorbije scènes opnieuw willen doen opvoeren? Het verleden als een film willen herbeleven? Ze heugde zich haar schermutselingen met Karel in het begin, toen zijn sterk overheersend karakter aan de dag trad. Daardoor had zijn machtsuitoefening over haar zich zo spoedig kunnen manifesteren. Ze had zich er gewillig in laten meeslepen. Gelukkig hoefde ze, na het jongste incident met hem, naderhand in het gezelschap van Patricia Hoogland weinig te zeggen. Haar gedach ten wilden steeds afdwalen naar de botsing met de man die haar minnaar was geweest. Bij alles wat ze zei, bleef het op de achtergrond hangen. Gedetailleerd deed de vrouw verslag van een recente trip naar Frankrijk, waarbij ze een week op de boerderij van haar dochter had doorgebracht. Vooral de natuur in de omgeving had haar hart gesto len. Ze was er vol van en praatte honderduit. ‘Wilde u er niet blijven? Dat heeft uw dochter u toch al eens gevraagd?’ ‘Nee. Met mijn man heb ik zoveel geluk gekend. De gedachte daar aan wil ik hier vasthouden. Ik wil in de nabijheid van zijn graf blijven.’ Na Patricia Hoogland bezocht ze voor het eerst een man, die pas kort geleden in het tehuis was gearriveerd. Wouter Blok heette hij. Hij was tachtig en een zwaarlijvige verschijning. Naar het oordeel van Saskia was hij een vent met een goed karakter, maar een opgewonden standje. ‘Luister,’ zei hij meteen, nadat zij zich aan hem had voorgesteld. ‘Ik behoor tot de vergeten generatie.’ ‘De vergeten generatie?’ zei Lily verwonderd. ‘Ja. Zo noem ik mijn generatie. Wij waren mensen die in de crisis van de jaren dertig werden geboren. Of net ervoor. Wij maakten pure armoe mee en later die verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.’ ‘Daar weet ik weinig van,’ bracht zij zacht onder zijn aandacht. Maar Blok negeerde haar opmerking. Hij was ernstig vervuld van zijn missie om anderen kennis van zaken bij te brengen. ‘In die eerste tijd na de oorlog moesten we in onze zwaar gebombar deerde stad hard werken. En we waren straatarm. Toen wat vermaak 149
bijeensprokkelen, was niet eenvoudig. De hele culturele infrastruc tuur was naar de bliksem.’ Culturele infrastructuur, dacht zij, wat houdt dat in? ‘Geen schouwburg, geen concertzaal, geen galeries,’ somde de man driftig op, alsof hij haar gedachten raadde. ‘Bovendien de helft van de bioscopen weggevaagd. En alle leuke horecazaken.’ ‘Dus viel er weinig te beleven,’ concludeerde zij, min of meer over donderd. ‘Precies. En dat in een tijd van geleide loonpolitiek, een afschuwe lijke woningnood en de zuilenmaatschappij.’ Nu duizelde het haar. Dit werd geen gesprek over koetjes en kalfjes. Ze had weinig weet van de zaken waar hij over sprak. ‘En na die zogenaamde culturele revolutie, ruim twintig jaar na de oorlog, werd naar onze mening zelden meer gevraagd. Hoewel onze generatie uit de beroerdste tijd kwam en het land weer had opge bouwd. Wij hoorden er voor die babyboomers niet meer bij. Maar intussen zorgden ze uitstekend voor hun eigen posities.’ In zijn verontwaardiging begon de bejaarde man zijn zware stem steeds luider te verheffen. Op een gegeven moment snakte hij naar adem, liep naar de keuken en dronk een half glas water. Het glas met de rest nam hij mee naar zijn stoel. ‘U moet zich niet zo opwinden,’ vond Lily. ‘Dat is slecht voor uw hart.’ ‘Niet zo opwinden?’ brulde Blok. ‘Niet zo opwinden? Verdomme meid, ze vergeten en belazeren ons telkens opnieuw. Bij die bezuini gingen gaan wij er het eerst aan. Ze knijpen steeds meer sociale voor zieningen af, vooral in de gezondheidszorg. En nu willen ze ook onze pensioenen gaan korten.’ Onder zijn betoog werd hij aanhoudend roder in zijn gezicht. Zij begon het benauwd te krijgen. Het kwam haar voor alsof hij straks als een ballon uit elkaar kon klappen. Hij nam opnieuw een paar slokken water. ‘En dat stomme volk maar stemmen op politici die alleen de rijken willen bevoordelen,’ oordeelde hij met een stem, haast exploderend van woede. ‘Ik heb geen verstand van politiek,’ bekende Lily zwakjes. ‘Ik snap 150
er niks van. Daarom ga ik nooit stemmen. Alleen mijn man doet dat.’ ‘De meeste mensen hebben geen sjoege van politiek.’ Hij bleef een vat vol emotie. ‘Maar als ze stemmen, stemmen ze altijd op de verkeerden. Lui die hen met open ogen belazeren, maar hun eigen zakken prima weten te vullen.’ Hun gesprek, meer een alleenspraak van hem, ondermijnde in haar ogen zijn gezondheid. Ze had liever niet dat er in haar bijzijn iets naars met hem gebeurde. Nadat ze er korte tijd over nagedacht had, besloot ze eerder te stop pen dan ze aanvankelijk van plan was. Het was haast een vlucht toen ze hem groette en zijn kamer verliet. ‘Verraden en bedrogen worden we,’ bulderde hij haar na. ‘Die schurken zieken je vroegtijdig het graf in.’ Later trof zij Saskia in het restaurant aan. Die middag bleef ook verder zwartgallig uitpakken. Was de ander meestal zo opgewekt geweest in hun contacten, nu was die evenals zij in mineur. Voor de tweede maal in korte tijd verkeerde haar collega in een zwarte stem ming. ‘Problemen?’ wilde zij weten. ‘Mijn man houdt het met een ander. De vorige keer dat we elkaar spraken, wilde ik het nog voor me houden.’ ‘Weet je met wie?’ Deels gingen haar gedachten steeds terug naar de hernieuwde aanva ring met Karel. Ze moest zien eraan te ontsnappen en vermande zich. ‘Ja,’ bevestigde Saskia. ‘Ze is een vriendin van ons. Zat vroeger bij me op school.’ ‘Weet je waarom hij met haar heeft aangepapt?’ ‘Ze is weduwe en ziet er voor haar leeftijd erg goed uit.’ ‘Jij toch ook?’ ‘Misschien ziet hij dat anders. In elk geval is zij de hele dag thuis, ook ’s avonds. En hij moet er in zijn baan op ongeregelde tijden tussenuit.’ ‘Wat doet hij voor de kost?’ ‘Hij is journalist.’ ‘Hoe ben je erachter gekomen?’ 151
‘Een bemoeial heeft me op m’n werk erover opgebeld. Anoniem natuurlijk. Ik wist niet wie zij was. Nu moet ik er iets aan doen.’ Lily dacht aan haar eigen affaire, die zojuist de finish had bereikt. Ze veronderstelde dat Eric er waarschijnlijk nooit notie van had gehad. Maar Saskia, wist die het, gezien de uitlating van Loesje Wichers? Wilde die het voor haar verborgen houden? Ze schudde die plotse linge gedachte van zich af. ‘Weet je man al dat jij van zijn relatie op de hoogte bent?’ ‘Vermoedelijk niet.’ Saskia pauzeerde, staarde triest voor zich uit en vervolgde: ‘Wij zijn allemaal levensgrote poppen in een soort mario nettenspel. Opstaan. Buigen. Opdonders incasseren.’ ‘Poppen zijn toch leeg van binnen?’ merkte zij op. ‘Die kennen toch geen gevoelens? Wat weten die van liefde en verdriet?’ ‘Daar heb je gelijk in.’ ‘Trouwens, als wij allemaal poppen zijn, wie trekt dan aan de touw tjes?’ ‘Petersen in elk geval niet,’ besliste Saskia. ‘Die is te zichtbaar voor ons.’ ‘Jij bent de laatste tijd wel erg wijsgerig.’ ‘Weet je hoe dat komt? Je komt vaak tot zulke gedachten als je in de puree zit.’ Het bracht Lily weer volop terug bij haar eigen misère.
152
28
Gisteravond had Lily, die op de bank naar een romantische tv-film keek, hem bij zijn thuiskomst op een wonderlijke manier overvallen. Het had veel weg gehad van de genegenheid, waarmee hij lang gele den na afloop van zijn kantoortijd vaak was verwelkomd. Nadat hij zich op een stoel liet neerzakken, vermoeid van het werk in Annabels nieuwe woning, vloog zijn vrouw omhoog en plofte onver wacht op zijn schoot neer. Overrompeld en stomverbaasd onderging hij een paar tellen haar liefkozingen, voor hij haar gedecideerd, maar zonder pijn te doen, van zich afduwde. Wat was er nu weer met haar aan de hand? Geen van beiden meenden hierover een woord te moeten wisse len, toen hij onmiddellijk daarna opstond en naar de logeerkamer verdween. Verbazing hoefde niet langer uitgesproken te worden, verklaring niet meer gegeven. De valbijl van het menselijke tekort had zich andermaal aangediend. Het falen bij het rondtasten naar de ultieme woorden. De confronta tie met het onzegbare. Sterker nog dan eerst had hij de indruk, dat er iets ongewoons met haar was gebeurd. Haar jongste benadering van hem wees erop dat ze geestelijk in de knoop zat en danig labiel was. Hoe moest hij anders haar ongerijmde gedrag uitleggen? Had hij onlangs bij zijn entree in huis niet opgemerkt, dat ze tranen vergoten moest hebben? Misschien hield haar plotselinge gedragsverandering ook verband met zijn vriendschap met Anna bel. Dadelijk verwierp hij die gedachte. Waarom had ze anders niet veel eerder getracht iets te doen aan de tussen hem en haar gegroeide verkilling? Ze had voor een hernieuwde toenadering tot hem toch tijd en gelegenheid genoeg gehad? Een andere mogelijkheid rees bij hem. Haar nieuw verworven ondergoed, lingerie van een vrij ondeugend karakter, flitste langs zijn geest. Jarenlang had ze onderkleding zonder veel opsmuk gedragen. 153
Haar voorliefde was in het verleden altijd naar mooie jurken en ande re bovenkleding uitgegaan. Hij kon zich niet voorstellen dat ze uit zichzelf zomaar tot dat ververste inzicht was gekomen. Had ook zij een relatie aangeknoopt? Met iemand die deze pikanterie had bekostigd? En was het tussen Lily en die ander spaak gelopen, dat ze zich opeens zo onevenwichtig toonde? Of was er een derde mogelijkheid: had zich in het verzorgingshuis iets ingrijpends voltrokken, waardoor hij haar zo in verwarring had aangetroffen? Was ze daar eigenlijk nog wel werkzaam als vrijwillig ster? Allemaal vragen die hij niet kon beantwoorden. Was ze ooit dikwijls een tikje grillig geweest, tegenwoordig was ze volgens hem volkomen onberekenbaar. Heen en weer geslingerd leek ze, geen staat was meer op haar te maken. In haar geest was ze weggeglipt naar hem onbe kende oorden. Lang had hij verondersteld dat ze, ondanks hun karaktercontrasten, naar elkaar toe konden groeien en elkaar halverwege tegemoet konden komen. Nu was uiteindelijk tot hem doorgedrongen, dat een huwe lijk geen handelscontract was. Had zijn vrouw die conclusie eerder getrokken? Hij bezon zich erover hoe Lily na langere tijd een verandering van aard had onder gaan. Hoe ze zich na zijn uitschakeling in ongunstige zin had ontwik keld. Hoe ze in zijn ogen gaandeweg onverschillig was geworden, ook een tikje bazig, althans tegenover hem. Alsof ze hem alsnog op de proef wilde stellen, wilde uitdagen. Misschien was het zijn zwakte geweest, dat hij van jongs af aan vrouwen op een voetstuk had willen plaatsen. Niet alleen Lily, eigen lijk alle vrouwen. Bij sommigen van hen ontwaakte dan vermoedelijk dominantie als karaktertrek. Hij besefte dat zijn samengaan met Lily destijds een riskante toeval ligheid was geweest, een loterij met een onvoorspelbare uitkomst. Maar hing het hele leven niet van toevalligheden aan elkaar? Als hij nu het beeld van Annabel voor zich zag, beving hem deemoed. Zelfs als ze in wegwerpkleding in haar nieuwe woning aan 154
het werk was geweest, had ze er voor hem fris en opgewekt uitgezien. Een godin, die driftig besmetting wilde wegpoetsen. Telkens als hij haar ontmoette, leek ze opgewonden hem te zien en straalden haar ogen, alsof hun contact voor haar een feest was. Een vrouw als zij had zich in zijn privéleven nooit eerder voorgedaan. Nou ja, ook Caroline was daarmee enigszins in de buurt gekomen. Maar toch anders dan Annabel, minder kordaat en direct. We zijn op deze wereld allemaal vergeten en verloren, dacht hij melancholiek. Vaak overvalt je al vroeg de doem in je geest, het besef van de eindigheid van alles. In een ongelukkige periode van je leven worstel je zelfs zwaarder met die gedachte, probeer je ze vergeefs uit je te bannen. Maar buiten verwachting loop je dan soms nog tegen iemand op, die je voluit bijbrengt dat je er voor haar toe doet. Eén die zich kwets baar opstelt en zich tegelijk helemaal geeft. Die in haar onstuimigheid je het zoekgeraakte gevoel van warmte schenkt. Licht in de duisternis van je droefheid. Tot het ogenblik dat Annabel aan zijn horizon verscheen, had hij zich als een door storm op het land geworpen schip gevoeld, lang zaam vastgeroest en weggezonken in modder, onmachtig langer uit te varen. Aanhoudende afbraak had zijn persoonlijk leven in een wurg greep genomen. Welke gevoelens riep zij nu niet allemaal bij hem op, als ze hem als een ballerina tegemoet danste? Vertedering, ontroering, liefde. Ook opnieuw ontwaakte begeerte. En niet minder het dwingende gevoel haar, als een kostbaar juweel, te willen beschermen tegen de aanslagen in het leven. Zij had zijn lusteloosheid verdreven, haar energie en vitaliteit op hem overgebracht, hem laten opveren uit zijn inactiviteit. Het was een wonder, hij geloofde weer in iemand. Haar. Hij heugde zich de bedremmelde schooljongen die bij hun eerste ontmoetingen in hem was geslopen. Na hun nieuwe contacten had hij later niet in de bibliotheek of in het café willen zijn, maar ergens ver weg op een paradijselijke plek. Alleen met haar. En dan in een liefdes roes op het moment suprême haar voeten willen kussen. 155
Ook herinnerde hij zich het gesprek dat ze onlangs met elkaar hadden gevoerd. Een dialoog waarin hij haar oog voor de realiteit in hun relatie wilde bijbrengen. ‘Wat er resteert van mij, mag jij hebben,’ verklaarde hij toen met zelfinzicht. ‘Maar veel is er niet meer over.’ ‘Wat er resteert van jou?’ Ze staarde hem ongelovig aan. ‘Weet je wel wat jij voor een vrouw betekent?’ ‘Maak me niet mooier dan ik ben. Ik kan niks meer voor een vrouw betekenen. Voor sommigen ben ik als uitkeringstrekker een nonvaleur en een profiteur.’ ‘Verdomme, laat je niet inpakken door die praatjes.’ Zij werd fel, stampvoette, waarbij haar donkerrode lokken als vlammen rond haar gezicht wervelden. ‘Ik ben een geboren verliezer,’ verklaarde hij bitter. ‘In het licht van de eeuwigheid zijn we allemaal geboren verliezers. De een vroeg, de ander laat.’ ‘Een schrale troost zolang je nog leeft,’ was hij van mening. ‘Luister, jij hebt een karakter waar veel mannen niet aan kunnen tippen. Jij bent anders dan de anderen. Jij bent de liefste man die ik ken.’ ‘Weet je het zeker?’ ‘Wis en waarachtig. En je ziet er voor mij prima uit. Jij hebt twee armen en twee benen, en je bent recht van lijf en leden. Dus ophou den met in de put te zitten.’ Hij dacht aan de rebelsheid in haar stem als ze onrecht signaleerde. Alleen is het leven voor velen van ons nu eenmaal onrechtvaardig, meende hij. Zodra sommige anderen de eerste smaak van macht proe ven, willen ze dadelijk heersen en onrecht plegen. Ondanks haar overkomen tegenspoed leek Annabel sterker in het leven te staan dan hij. Zij was er een die zich bij tegenwind krachtig verzette, zich niet als veel anderen omlaag liet drukken, maar zich inte gendeel op bleef richten. Met een volstrekt gevoel van eigenwaarde, dat ze zich door niets of niemand wilde laten ontnemen. Misschien kwam het omdat ze een stuk jonger was dan hij. Nu voelde hij zich nederiger dan ooit bij het onverwachte geluk, dat hem met haar in de schoot was geworpen. Het was voor hem 156
onbegrijpelijk. Hij wist bij god niet waarom hem dit late voorrecht was toebedeeld. Had het leven toch nog iets moois voor hem in de aanbieding? Waaraan had hij, in de dump gesmeten schlemiel, de liefde van deze roodharige schoonheid, deze menselijke wervelwind, te danken?
157
29
Na Karels definitieve breuk met haar, dwaalde Lily de eerstvolgende middag als verdoofd in het tehuis rond. Bij haar taakuitoefening had ze niet direct voor ogen, wie ze als eerste ging opzoeken. Eigenlijk kwam het er ook niet op aan. Alles had voor haar een ander aanzien gekregen. De sfeer vond ze er veranderd, die kwam haar nu veel armzaliger voor, veel troostelozer. De vreugde leek er opgedroogd. De besmetting van het verval tastte haar aan. Ze begreep dat het aan haar moest liggen, niet aan het tehuis. Het had met haar innerlijke gesteldheid te maken. Ze hield zich voor dat ze zichzelf terug moest zien te vinden. Het verloren geluk mocht haar niet verder aantasten. Bij haar nadering van de kamer van Loesje Wichers stond de deur enigszins open. Ze hield stil, aarzelde een moment en dacht even na. Vanuit het vertrek hoorde ze geen enkel geluid. Was er misschien iets mis? Ze klopte zacht op de deur, vernam nog steeds niets, en besloot de drempel over te gaan. Als er iets niet in orde was en ingrijpen dus noodzakelijk, kon ze anderen waarschuwen. Nauwelijks bevond ze zich in de kamer, of ze stond tot haar grenze loze schrik tegenover de man, die haar een aantal maanden geleden in het warenhuis had belaagd. Het buurtschoffie uit haar jeugd, die haar onlangs tot een rendez-vous had willen pressen. ‘Dag Lily!’ Een ogenblik voelde ze zich als verlamd en zocht ze uit het veld geslagen naar woorden. ‘Wat doe jij hier?’ wilde ze dan onthutst weten. ‘En waar is mevrouw Wichers?’ ‘Mijn moeder is naar het restaurant. Om een paar gevulde koeken te kopen. Daar hadden we trek in.’ Ze staarde hem met een ongelovig gezicht aan, zich afvragend of hij de draak met haar stak. Zo ja, dan bleef haar vraag overeind wat hij in deze kamer te zoeken had. Ze vertrouwde hem voor geen cent. 158
‘Is mevrouw Wichers je moeder?’ vroeg ze voor alle zekerheid en met stijgende verbazing. ‘Ja. Had je niet gedacht, hè? Zo zie je maar, dit leven zit vol verras singen. Je ziet er weer smakelijk uit, meid. Nu krijg ik zeker wel een zoen van je?’ Met een grijns op zijn gezicht kwam hij een stap dichterbij. Ze deinsde direct terug, niet alleen door de walm knoflook die van hem afkwam. De hele vent vervulde haar met afgrijzen. Ze moest er niet aan denken dat hij haar ook maar met een vinger zou aanraken. ‘Ben je stapel? Waar zie je mij voor aan?’ uitte ze zich, nu veront waardiging vat op haar kreeg. ‘Nou, zó kieskeurig ben je anders niet. Volgens mijn moeder heb jij het hier met een ouwe vent aangelegd.’ Zijn woorden vielen als hagelstenen op haar neer. Was haar relatie met Karel Alexander dan toch in het tehuis ruim bekend geweest? Mocht ze niet langer twijfelen? ‘Jij weet nog steeds heel goed waar Abraham de mosterd haalt, hè?’ voegde hij eraan toe. ‘Jij bent nog geen steek veranderd.’ In verwarring week ze sprakeloos terug naar de gang. Buiten de kamer geraakt, botste ze tegen Loesje Wichers aan, die juist terug keerde van het restaurant. ‘Ik was weg om wat bij de koffie te halen,’ verklaarde de bejaarde vrouw goedgemutst. ‘Mijn zoon Willem is op bezoek.’ ‘Dat heb ik gemerkt.’ ‘Heb je kennis met hem gemaakt?’ ‘Wij kenden elkaar van heel vroeger.’ ‘O ja, dat vergat ik. Dat heeft hij me verteld.’ De vrouw gaf haar als vanouds een knipoog. ‘Toen jullie jong waren, schijnen jullie nogal intiem te zijn geweest.’ ‘Dat kan ik me niet herinneren,’ zei zij stijfjes. ‘Ga je nog mee naar binnen?’ ‘Nee. U hebt al bezoek. Ik ga nu naar iemand anders.’ Later die middag gebruikten zij en Saskia een kop thee in het restau rant. Bij die gelegenheid ontlokte ze de ander meer informatie over de man die ze liever had willen ontlopen. 159
‘Ik wist niet dat Loesje Wichers een zoon had,’ opende ze hun gesprek. ‘Vreemd dat ik die griezel hier pas vandaag zag.’ ‘Dat hij een griezel is, ben ik met je eens. Kende je hem?’ ‘Ja, vanuit mijn buurt toen ik een jong meisje was.’ ‘Zo vreemd is het anders niet dat je hem vandaag pas zag. Soms bezoekt hij zijn moeder op een andere dag, maar meestal ziet hij haar op maandag. Dan ben jij er nooit.’ ‘Waarom komt hij niet op zondag? Zoals de meesten?’ ‘Ik heb de indruk dat hij altijd op zwart zaad zit. En dat zijn moeder hem na een duur weekend geld toestopt.’ Saskia pauzeerde even en oordeelde: ‘Hij lijkt me zo’n vent van twaalf ambachten, dertien onge lukken.’ ‘Zit Loesje zo goed in de slappe was?’ ‘Daar lijkt het op. Ze is twee keer getrouwd geweest. Aan haar twee de man heeft ze een dik weduwepensioen overgehouden. Die zoon is van haar eerste man.’ ‘Jij weet bijna alles, hè?’ vond Lily. ‘Dat moet ook wel als je hier werkt. Maar dat van mijn man had ik liever eerder geweten.’ ‘Hoe is de toestand op het moment thuis?’ ‘Voorlopig weer goed. Hij zegt dat het een bevlieging was en dat hij alleen van mij houdt.’ ‘Ben je gerust? Geloof je hem?’ ‘Nou ja, ik wíl hem geloven. We koesteren toch allemaal onze illusies?’ Saskia kreeg een ironische glans in haar ogen. ‘En hoe is het met jou?’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Met je scheiding. En met meneer Alexander. Het is goed mis tussen de kolonel en jou, hè?’ Lily verbleekte. Ze werd overweldigd door Saskia’s vragen. ‘Met mijn scheiding is het nog niet zo ver,’ zei ze zacht. ‘Maar hoe weet je dat ik van Eric afwil?’ ‘Van Regina. En die schijnt het van Petersen opgevangen te hebben.’ ‘Mijn hemel!’ Ze wist dat de directeur het weer van de kolonel had gehoord. 160
‘In dit tehuis is alles zo bekend, Lily. Het is hier net een dorp. We leven gewoon te dicht op elkaar. Wil je erover praten?’ ‘Waarover?’ ‘Nou, over jou en meneer Alexander. Waarom juist hij, meid?’ Ze haalde even diep adem. ‘Ik weet het niet,’ zei ze kleintjes. ‘Het overkwam me gewoon.’ Ze wist drommels goed waarom ze zich door Karel had laten verlei den. Alleen wilde ze die zwakte, die dwanggedachte van haar, niet door anderen in kaart laten brengen. ‘Ik had je graag een betere vent toegewenst. En een flink stuk jonger.’ Van het ene moment op het andere voelde Lily zich bijna levenloos. Alle warmte leek uit haar lichaam weg te trekken. Kwam het door de woorden van Saskia? Ze viel stil. Onder invloed van hun gesprek had ze haar thee koud laten worden. De ander had zich niet laten afleiden, maar ertussen door met kleine slokjes haar kopje leeg gedronken. In tegenstelling tot haar had die haar ritme niet laten verstoren. Saskia is het type van alles op z’n tijd en goed gedoseerd, dacht ze. Dan schoot haar te binnen, dat het liefdesleven van de ander toch ook een storing had ondergaan. Zij was dus niet de enige dolende ziel in haar omgeving. Niet de enige die een geliefde hand wenste die haar niet los liet glijden. Toch voelde ze zich, ondanks het geroezemoes om haar heen, eensklaps alleen en verlaten. Scherp drong tot haar door wat Saskia onlangs met een schimmenwereld had bedoeld. Het moest een soort boze droom zijn, geen werkelijkheid. Ook pas was dat gevoel als de bliksem bij haar ingeslagen. Om eraan te ontsnappen was ze in vertwijfeling bij haar man op schoot gekro pen, waarbij ze hem had bedolven onder haar kussen. Waarschijnlijk had ze hem op dat moment totaal overrompeld. Hij moest niet gewe ten hebben wat hem overkwam. In terugblik een wanhoopsdaad, te laat ingezet om succes te kunnen boeken. Het kon niet anders, ze moest na die verse breuk met Karel compleet radeloos zijn geweest. 161
30
Tijd was als douchewater van haar lijf gegleden. Het was veel later geworden dan eerst in haar bedoeling had gelegen. Na het vertrek van Eric aan het slot van die zondagmiddag, waar in ze wat restwerk in haar komende behuizing hadden verricht, was Annabel in haar eentje nog een paar uur doorgegaan. Het was niet de eerste keer dat ze de tijd was vergeten. Haar ster ke betrokkenheid bij dit werk was eerder de oorzaak geweest, dat de wijzers van de klok ongemerkt voorbij waren gedraaid. Opeens was ze zich ervan bewust geweest dat ze vermoeider werd, stellig te wijten aan haar geleverde krachtsinspanning. Ze moest afnokken, maar voelde desondanks een diepe bevrediging. Binnenkort zou ze op een avond met Eric alvast wat bezittingen naar de nieuwe woning overbrengen. Tegen de tijd dat ze het afbraakpand in de saneringsbuurt in Crooswijk bereikte, was het halverwege de avond. Anderen vierden nu een gezellige zondagavond, maar zij wilde het liefst zo spoedig mogelijk naar bed. Die mooie zondagavonden kwamen ongetwijfeld later en met Eric. Ze keek ernaar uit. In de schemer in de verlaten straat gekomen, zette ze haar bood schappentas bij de buitendeur op de grond om haar sleutels te pakken. Dat nam enige tijd in beslag. Het handtasje met de sleutels lag onder veel andere spullen in de tas begraven. Naderhand naar boven geklommen en haar huisdeur geopend, meende ze in de gang een eigenaardige geur op te snuiven. Ze wierp een blik om zich heen, controleerde in de keuken het gasfornuis en de gaskraan, maar die waren in orde. Zo te zien was er niets ontsnapt. Waar kwam die geur dan vandaan? Ze begreep het niet. Was er iets met de riolering aan de hand? Maar zo’n smerige lucht was het niet. De boodschappentas zette ze zolang op een keukenstoel. Ze nam haar handtasje eruit en liep ermee naar de huiskamer, waar de geur zelfs sterker was. Frisse lucht kon de oplossing betekenen. 162
Ze legde het handtasje op de tafel, liep naar het venster aan de straatkant en zette dat wijd open. Zó, dat moest helpen. Dan over woog ze naar de slaapkamer te gaan. Ze wilde zich opfrissen in de kleine douchecel die daarop aansloot, een primitieve modernisering, heel lang na de bouw van het huis tot stand gekomen. Pas bij het omdraaien ontdekte ze de reus van een vent in de leun stoel, in een enigszins duistere hoek van de kamer. Ze dacht dat haar hart stilstond. Voor zover mogelijk moest hij haar al die tijd, zonder geluid te maken, hebben gadegeslagen. In hoog tempo doorliepen haar verschillende emoties. Verbijstering, ongeloof en schrik streden bij toerbeurt om voorrang. Dit kon niet waar zijn! Dit moest een nachtmerrie zijn! Maar toen ze de indringer doodgemoedereerd aan zijn siga ret zag trekken, besefte ze op slag dat ze de werkelijkheid betrapte. Ogenblikkelijk bracht ze de geur thuis die ze had opgesnoven: het was de rook van zijn sigaret. Een tel later viel haar oog op de spullen naast zijn stoel. Het waren een knijverzak en een metalen ding, dat haar onbekend was. Was het een breekijzer? ‘Zó troel, welkom thuis!’ Ze schraapte haar keel bij het horen van de rauwe en doorrookte stem van de man. Kalm blijven, waarschuwde ze zich. Geen paniek. Dan heb je kans dat je het redt. ‘Wat doet u hier?’ Ze poogde een koele klank in haar stem te leggen. ‘U pleegt huisvredebreuk.’ Het gezicht van de vent vertrok in een onplezierige lach. Hij doofde zijn sigaret uit op de leuning van de stoel en rees overeind. Ze trachtte van hem weg te draaien, in de richting van de deur naar de gang, maar hij doorzag haar bedoeling. Hij plaatste zich tussen haar en de deur, waardoor die ontsnappingsroute voor haar was verkeken. ‘Louw kans, mooie vuurtoren. We gaan samen wat lol trappen.’ ‘Lol trappen? Waar hebt u het over?’ Maar ze besefte in een flits waar hij op doelde en huiverde. Hij schudde quasi bedroefd zijn kaal geschoren hoofd en sloeg haar gade met een boosaardige glans in zijn ogen. Nu hij dichter was gena derd, zag ze dat hij een opgeblazen tronie had waarin een dikke knob 163
belneus prijkte. Zijn armen, die uit een mouwloos hemd staken, zaten onder de tatoeages. Het hemd spande over zijn bierbuik. ‘Hou je niet onnozel, meid. Je snapt best waar ik het over heb. Je krijgt gewoon een goeie beurt van me.’ Haar hersens begonnen op volle toeren te draaien. Niet alleen had hij bij haar ingebroken en vermoedelijk het nodige geroofd, maar hij wilde het daarbij duidelijk niet laten. Met zijn woorden joeg hij haar de stuipen op het lijf. Hoe kon ze aan dit monster ontglippen? Het drong tot haar door dat het mobieltje in haar tasje overging. Hij moest het ook gehoord hebben, want zijn gezicht werd opnieuw ontsierd door die nare grijnslach. ‘Vriendje van je?’ vroeg hij. Ze gaf geen antwoord en bewoog zich niet. Het kon Eric zijn, of haar moeder. Iemand anders kon ze niet zo gauw bedenken. Ze durf de niet naar het tasje op de tafel te gaan om het mobieltje eruit te halen. Ook hij was op zijn plaats blijven staan. Het geluid brak af, maar klonk kort daarna opnieuw. Pas na enige tijd hield het definitief op. ‘Een doordouwer, hoor,’ zei hij waarderend. ‘Die ziet ook wel wat in jou.’ Broeierig staarde hij haar een paar tellen aan en begon dan op haar toe te lopen. Ze verkilde, deinsde terug, en poogde om de tafel heen naar de andere kant van de kamer te vluchten. Het mislukte. De indrin ger keerde terug op zijn schreden, om haar daar eveneens de weg te versperren. Vervolgens schoof hij een armstoel in de doorloop, zodat ze niet langer om de tafel heen kon. Ze was nu volledig ingesloten, besefte ze. Kon ze als prooi aan zijn begeerte niet meer ontsnappen? Was ze rijp voor de slacht? Ze rilde bij die gedachte. Toen hij opnieuw haar richting uitkwam, bevochtigde ze haar lippen. Koortsachtig tolden haar gedachten rond. Met elke stap die hij deed, schoof ze zelf ook weer naar achteren. Er moest een andere mogelijkheid zijn om aan hem te ontkomen. Maar hoe? Eensklaps deed ze een stap opzij en belandde, via een rechte stoel, 164
met twee lenige sprongen naast haar handtasje op de tafel. Misschien kon ze daarna, voorbij de versperde doorloop, weer op de grond sprin gen en toch door de deur wegkomen. Haar vroegere deelname aan jazzballet leek nu op andere wijze vruchten af te werpen. Eén moment was hij overbluft, dan deed hij een wilde greep naar haar. Hij kreeg de onderkant van haar jurk te pakken en trachtte haar naar zich toe te trekken. Met bijna bovenmenselijke kracht verzette ze zich. Opeens hoorde ze haar rok scheuren. Ze wist haar gevoelens onder controle te houden, gilde niet en sprong onmiddellijk terug naar haar oorspronkelijke plek. Ze hijgde. Er was een stukje stof van haar rok in zijn handen achtergebleven. Met een gevoel van onuitsprekelijke walging zag ze zijn gezicht zweterig worden van opwinding. Hij maakte een obsceen gebaar. De gedachte dat hij haar zou aanraken, maakte haar haast onpasselijk. ‘Geef het maar op, troel,’ nodigde hij haar uit. ‘Je redt het toch niet.’ ‘Donder op, schooier,’ zei ze schor. ‘Je maakt nog een kans. Straks niet meer.’ ‘Weet je dat zeker?’ De grijns verdween niet van zijn gezicht. ‘Reken maar. Ik verwacht zo bezoek.’ De kans dat hij de leugen serieus nam was gering. Toch moest ze elke kans aangrijpen om onzekerheid bij hem te scheppen. ‘Jammer dat in je slaapkamer een twijfelaar staat.’ Hij ging aan haar woorden voorbij en blikte haar pesterig aan. ‘Dat wordt wat behelpen. We moeten niet uit je bed rollen als we samen lekker bezig zijn.’ Bij het vernemen dat deze smeerlap ook in haar slaapkamer was geweest, voelde ze het bloed in haar gezicht wegtrekken. De hemel mocht weten wat hij daar allemaal had uitgevreten. Desondanks brachten zijn woorden haar niet van de wijs. Tot in elke vezel van haar lichaam gespannen, bleef ze hem waakzaam in het oog houden. Daardoor kwam het moment, dat hij voor de tweede maal naar haar uitviel, niet onverwacht. Ze wist precies wat ze ging doen, in haar geest had ze het al seconden eerder beleefd. Razendsnel tilde ze haar rechtervoet omhoog. Een tel later schopte ze hem met de punt van haar schoen keihard in zijn kruis. 165
In opperste verbazing achteruit deinzend, bedekte hij met zijn handen de plek van zijn geslacht. Met een verwrongen gezicht stootte hij, kronkelend van de pijn, een reeks krachttermen uit waarvan ze sommige nooit eerder had gehoord. Terwijl hij bezig was zich terug te vinden, griste ze vlug haar tasje van de tafel. Even leek hij gehavend en ontmoedigd. Toch liet ze zich daar door niet misleiden. Ook bij haar dreigde emotie, uiterst riskant, de overhand te krijgen. Maar ze kon de geringe ontsnappingskans alleen benutten, als ze uiterst koelbloedig bleef om haar verweer af te ronden. Hoe bleef ze meester van de situatie? Hoewel nog lichtelijk kreunend, kwam de kerel weer op adem. Waarschijnlijk bezeten door moordlust, staarde hij met half dichtge knepen ogen haar aan. ‘Vuile teef, dat zet ik je betaald!’ gromde hij. Ze begreep dat hij haar elk ogenblik wederom kon trachten te grij pen. Fase twee van haar verweer was aangebroken. Zonder haar blik van hem af te wenden, deed ze haar tasje open. Op de tast zocht ze daarna naar het busje dat ze via een collega had bemachtigd. Ze had er geen idee van of het in particuliere handen gebruikt mocht worden. Alleen was dit niet het moment om daarbij stil te staan. Trager dan voorheen kwam hij ditmaal haar kant uit. Na elke bewe ging stond hij korte tijd stil om haar reactie te peilen. Ondanks zijn laaiende woede onderschatte hij haar klaarblijkelijk niet langer. De muis was slimmer gebleken dan de kat had gedacht. Bij elke stap die hij vooruit deed, week zij er een naar achteren, tot ze naast het open venster was beland. Moest ze deze kans aangrijpen om haar hoofd buiten het raam te steken en om hulp te schreeuwen? Gejaagd overlegde ze met zichzelf. Maar wie zou haar horen in de zo goed als verlaten straat? Ook begreep ze dat hij haar al gegrepen kon hebben, wanneer ze zich half had omgedraaid. De ruimte tussen hen bedroeg niet meer dan zo’n meter of anderhalf. Toen hij weer in beweging kwam, leek in haar verbeelding de grijns op zijn gezicht zich tot monsterachtige proporties te vergroten. Dit was een avond van pure horror! 166
Alles voltrok zich daarna zó ongelofelijk snel, dat de finale in hun confrontatie was bereikt voor ze het zich beiden realiseerden. In de tel dat hij een sprong naar haar wilde maken, had ze het busje al in haar hand en spoot hem het traangas recht in zijn ogen. Bij het gebrul van pijn dat hij uitstootte, voelde ze de koude rillin gen langs haar ruggengraat glijden. Hij gilde, jammerde en vloekte. Verblind door het gas kwam hij woest molenwiekend op haar af. Niet gepland maar instinctief deed ze, nadat hij haar bijna bereikt had, op het nippertje een halve stap opzij. Verder kon ze niet komen omdat er een kastje in de weg stond. Toch was die ene beweging genoeg om een onherroepelijk vonnis te bewerkstelligen. Op een ongelukkige manier raakte de indringer een voet van haar aan en struikelde half voorovergebogen verder. Eén moment wankel de hij kermend voor het geopende raam met de lage vensterbank. Dan stortte hij met een dierlijke kreet de diepte in. ‘O, mijn god!’ bracht ze eruit. ‘O, mijn god!’ Terwijl ze beefde over haar hele lichaam, tolden haar gedachten rond als wrakhout in een draaikolk. Van afschuw vervuld, durfde ze niet uit het venster in de schemering omlaag te blikken. Nu volkomen weerloos liet ze zich uitgeput op een stoel neerzakken, trachtend enigszins tot bezinning te komen. Met de vent niet langer in haar nabijheid, gleed de angst langzaam weg uit haar lichaam. Na enige tijd vermande ze zich en greep ze uit haar tasje haar mobiel tje. Ze belde het noodnummer van de politie en vertelde hortend wat er was gebeurd. Na die dringende melding zochten haar nog altijd trillende vingers het nummer van Eric op. Ze wilde hem als de weerlicht terugzien om te overleggen. Nog veel sterker dan voorheen was tot haar doorge drongen, dat ze niet langer in deze gevaarlijke buurt alleen kon blij ven.
167
31
Die zondag was het hoofdbureau van politie aan het Haagseveer bestookt met telefonische klachten en oproepen om hulpverlening. Inbraken en overvallen, drugscriminaliteit en vandalisme, ruzies en vechtpartijen, auto- en winkeldiefstallen, aanrijdingen en brandmel dingen, verboden wapenbezit en vermiste kinderen, geluidsoverlast en een act van een potloodventer, het waren allemaal zaken die op de politiemensen waren losgelaten. Een carrousel van vaak sterk uiteen lopende gebeurtenissen. Maar ook een lekkende tank in het Botlekgebied, een illegale lozing op de Maas, twee steekpartijen en een schietincident, de terreur van een jeugdbende en de ontvoering van een Turks meisje, hadden de aandacht gevraagd. De beperkte weekendbezetting kon de talloze affaires nauwelijks aan. Niettemin had de politie snel en adequaat gereageerd op de tele fonische noodoproep van Annabel. Op het moment dat Eric, vanuit Blijdorp voortgejaagd op zijn oude fiets, hijgend en bezweet in de afbraakbuurt aankwam, verliet net een ambulance de straat die er als altijd verloederd uitzag. Ondanks zijn haast viel hem opnieuw de onwaardige entourage op. Het was een vlakte van puinhopen, halfverrotte planken, een op zijn kop liggende kinderwagen met slechts drie wielen, het frame van een fiets en een deels gesloopte wastafel. En te midden van die rotzooi een sanseveria, de lelijkste plant die hij kende, maar trots omhoog rijzend. Voor het pand waaruit zijn vriendin op korte termijn zou verhui zen, was een politieauto geparkeerd. Voor de open buitendeur bene den stond een agent op wacht. Ondanks zijn agitatie zag hij dat het plukje mensen aan de over kant, dat vermoedelijk eerder de toestand had geobserveerd, in het daar enig bewoonde pand verdween. De voorstelling was in hun ogen kennelijk voorbij. Bevreesd over wat Annabel via haar mobieltje gestameld had, wierp 168
hij als de gesmeerde bliksem zijn fiets tegen de muur, zette hem snel op slot en wilde direct naar boven stormen. Maar de agent versperde hem de weg en keek hem onderzoekend aan met ogen, waarin warmte mogelijk voor zijn privéleven werd gereserveerd. ‘Wie bent u?’ wilde de politieman nors weten, zich breeduit voor hem posterend. ‘Ik ben de vriend van mevrouw Van Houten. Zij heeft me gebeld over wat er gebeurd is.’ ‘Wilt u zich dan even legitimeren? Niet iedereen kan nu zomaar naar binnen.’ Nadat hij zijn identiteitsbewijs getoond had, ging de agent hem voor op de onder elke voetstap kreunende trap. In de huiskamer van Annabel sloot een andere politieman juist zijn gesprek met haar af. Zij zag er lijkbleek uit. Bij het zien van Eric vloog ze hem onmiddellijk om de hals. De mannen in uniform begrepen dat hij geen ongewenste bezoeker was, en verdwenen met een korte groet naar beneden. In het besef van wat ze doorstaan had, poogde hij zijn emotie te temmen. Hij moest die niet op haar overbrengen. Hij slikte iets weg en drukte haar stevig tegen zich aan. ‘Ik probeerde kalm te blijven,’ fluisterde ze, zonder enige inleiding. En ze herhaalde: ‘Ik probeerde kalm te blijven.’ Onmiddellijk daarna begon ze over haar hele lichaam te schokken. In een poging haar tot bedaren te brengen, streelde hij met een hand over haar rug. ‘Waarom…?’ Haar stem brak. Ze pauzeerde even en herstelde zich. ‘Waarom tril ik nu zo?’ ‘Da’s een normale reactie, lieverd,’ zei hij zacht. ‘Niks bijzonders. Dat doet praktisch iedereen achteraf.’ ‘Maar ik wil het niet, ik wil het niet. Die schoft is het niet waard. Hij wou me verkrachten.’ ‘Hij kan je niks meer doen. En je moet niet kwaad op jezelf zijn. Je bent toch geweldig flink geweest?’ ‘Waarom zeg je dat tegen mij?’ Ze vocht openlijk met haar tranen, maar gaf er niet aan toe. 169
‘Ik weet hoe jij gebakken bent. Jij kunt er niks aan doen dat hij je in de val liet lopen. Het had iedereen kunnen gebeuren.’ ‘Toen ik thuiskwam, zat de deur gewoon op slot.’ ‘Er leek dus niets aan de hand.’ ‘Ja. Daarom is die agent van daarstraks op de zolder gaan kijken. Die schoft had het luik opengebroken.’ ‘Daar was je al eerder bang voor geweest, weet je nog?’ ‘Ja. Maar nu kon ik niet bij die knuppel in de slaapkamer komen.’ Hij haalde zijn hand van haar rug en streelde haar ditmaal over haar lokken. ‘Kom, ontspan je. Het is voorbij.’ Hij wachtte een paar tellen en vervolgde: ‘Toen ik hier kwam, reed een ambulance weg. Weet jij hoe die kerel eraan toe was?’ ‘Volgens die agent was hij niet dood, wel zwaargewond. Maar hij dacht niet dat die vent het zou redden.’ De ontreddering in haar ogen kreeg opnieuw vat op hem en hij knuffelde haar langdurig. ‘Wil je vannacht hier blijven?’ vroeg ze later, haast smekend. ‘Natuurlijk blijf ik bij je.’ Voor hij zijn huisdeur ijlings dichttrok, had hij Lily toegeworpen dat zijn vriendin iets naars was overkomen. Mogelijk kwam hij daar om die avond niet meer thuis, had hij gezegd. Ze had geen enkele reactie gegeven. Toch meende hij tot zijn verbazing iets van droefheid in haar ogen te hebben bespeurd. ‘Ik moet hier maar sneller weg dan ik eerst dacht,’ concludeerde Annabel met een onvaste stem. ‘Ik durf niet meer alleen te blijven. Ik zou geen rustig moment hebben.’ ‘Als je wilt, kun je vannacht al in je nieuwe woning slapen,’ stelde hij voor. ‘We kunnen een taxi bestellen. Dan vouwen we je matras dubbel en gooien hem met wat beddengoed in de achterbak. De rest komt dan naderhand.’ Zij schudde haar hoofd. ‘Nee, dat hoeft niet. Als jij maar hier blijft. Ik heb wel een extra tandenborstel voor je.’ Nadat ze haar pumps uitgetrokken had, ging ze in een zithouding, met haar benen uitgestrekt, op de bank liggen. Ze hield haar hoofd omlaag in haar handen. Huilde ze geluidloos? 170
Zij is toch niet eenduidig, dacht hij. Ondanks haar sterke natuur, merk je ook aan haar dat ze het voor de kiezen heeft gehad. Het deed zijn gevoelens voor haar nog verder verdiepen. Hij voelde op deze ogenblikken een zeldzame lotsverbondenheid met haar. Een leven zonder haar kon hij zich eenvoudig niet meer voorstellen. ‘Als jij nu lekker naar bed gaat, ga ik wel op de bank liggen,’ zei hij. ‘Waarom niet bij mij?’ ‘Je moet de ruimte hebben om tot rust te komen.’ ‘Ik heb liever dat je bij mij komt liggen. Dan kruip ik helemaal in je en kun je me vasthouden.’ Hij gaf geen antwoord en ze draaide haar gezicht naar hem toe. Zijn blik kleefde vast aan haar ogen. Nu eens verscheen er een glans van angst in, dan weer een diepe onpeilbare gloed. Ogen die telkens als hij haar zag een nooit meer gedachte ontroering bij hem deed ontwaken. Ogen die op andere momenten de belofte van dapperheid aan die van het raadsel paarden. ‘Blijf niet langer op,’ raadde hij haar aan. ‘Ga naar de slaapkamer en maak je gereed voor straks.’ Onverwachts begon ze weer te trillen als een stuk papier dat door de wind tegen een obstakel werd geblazen. IJlings liep hij op haar toe, tilde haar op in zijn armen en bracht haar naar de slaapkamer. Andermaal viel het hem op, hoe gering van afmetingen die was. Het vertoonde meer gelijkenis met een iets groter uitgevallen berghok. Hij bleef daar tot ze haar nachtjapon aanhad, zich verder voor de nacht had gereedgemaakt, en op haar rug onder een laken was gaan liggen. ‘Ga niet terug naar de kamer,’ bleef ze bij haar eerder verzoek. ‘Goed,’ zei hij berustend. ‘Ik poets mijn tanden wel even.’ Terwijl zij hem bleef aanstaren, trok hij zijn schoenen uit. Hij ontdeed zich vervolgens van zijn bovenkleding, die hij op een slaap kamerstoel deponeerde. Toen hij zich omdraaide, kwam tot zijn ontsteltenis haar lichaam in bevende spanning bijna in een boog omhoog. Een paar tellen later zakte het terug. 171
Een verlate reactie, begreep hij, zoiets als de golfslag van de zee. Hij was dadelijk terug bij haar en nam plaats op de rand van de twijfelaar om haar gezicht te strelen. ‘Wat is er? Doe ik iets verkeerd?’ vroeg hij bezorgd. ‘Nee, ik ben veel te blij dat je bij me bent.’ ‘Ik hou van je,’ zei hij hees. ‘Ik wil altijd wel bij je blijven.’ ‘Dat weet ik,’ liet ze hem nauwelijks hoorbaar weten. ‘Wij zijn man en vrouw, hè?’ ‘Ik ga morgen met Lily praten. Ik moet alles regelen om bij haar weg te gaan.’ Als die weg afgesloten wordt, dacht hij, begint alles pas goed met Annabel en mij. Maar het is nooit de laatste handeling. Altijd de een na laatste. Dat roept de hoogste spanning op. Dat zet de deur op een kier naar de openbaring van het geheim dat liefde heet. Met haar gezicht naar hem toe, wentelde ze zich om en kuste de rug van zijn hand. ‘Nu doe ik hetzelfde wat jij deed toen je mij de eerste keer zag,’ zei ze. Er gleed een schaduw van haar oude glimlach over haar gezicht.
172
32
Agnes van der Kamp was in een kruiswoordpuzzel verdiept op het moment, dat Lily voor een kort gesprek bij haar aanliep. ‘Ik wist niet dat u puzzelde,’ merkte zij op. ‘Vindt u dat leuk?’ De ander zuchtte. ‘Eigenlijk niet.’ ‘Waarom doet u het dan?’ ‘Meneer Petersen vertelde me dat het goed voor je geheugen is. Dan hou je de dingen langer op een rijtje.’ Lily dacht even na. ‘Ja, dat zeggen ze wel meer. Maar geregeld lezen schijnt ook te helpen.’ ‘Weet je wat het met dat puzzelen is, kind? Je gaat niet alleen mooie dingen in je geest ophalen, maar ook weer lelijke.’ ‘Bedoelt u dat het uw associatievermogen bevordert?’ ‘Noem je dat zo? In elk geval word je van dat puzzelen niet altijd vrolijker.’ ‘Misschien kunt u beter voor romantische boeken kiezen. Boeken waarin ze elkaar op het laatst krijgen.’ ‘Maar dat gaat vaak eerst met een hoop narigheid gepaard. Daar schiet je ook niet veel mee op.’ ‘Verleden week zong u toen ik bij u aanklopte,’ wist Lily. ‘Wat zong ik dan?’ ‘Een liedje over de sterren of zoiets.’ ‘O, dat oude liedje van Annie de Reuver. Ken je dat niet?’ ‘Half en half. Niet helemaal.’ Agnes begon, opeens met een verrassend jonge stem, een paar regels te zingen: ‘Voor jou pluk ik de sterren van de hemel, voor jou haal ik de maan wat dichterbij. Voor jou, alleen voor jou, zou ik alles willen doen, als jij een beetje houden kon van mij.’ ‘Lief liedje,’ vond Lily. Zo nu en dan zing ik oude liedjes. Liedjes uit de tijd dat ik heel wat jonger was. Ook liedjes van Eddy Christiani.’ ‘Dus de vorige keer voelde u zich veel vrolijker!’ ‘Nee hoor. Je vergist je.’ 173
‘Waarom zong u dan?’ ‘Omdat ik me erg ongelukkig voelde. Om dat rotgevoel kwijt te raken.’ ‘Helpt dat?’ ‘Het is gewoon een truc. Soms helpt het me over die zwaarmoedig heid heen.’ Die middag slaagde Lily er niet in, met Agnes van der Kamp op één lijn te komen. Misschien moet ik zelf ook wel gaan zingen, dacht ze bedrukt. Zingen om boven mijn treurnis uit te komen. Mijn verdriet te overwinnen. In haar theepauze in het restaurant vond ze Saskia ditmaal in het gezelschap van de technicus en zijn jongere assistent. Haar collega stelde de mannen aan haar voor. Zo te zien was de oudste van het tweetal, een man met woest krul lend donker haar, een jaar of vijftig. Lang van gestalte was hij, en een uitbundige lacher. Hij heette Tom Walraven. Peter van Lieshout, zijn blonde en stillere assistent, schatte ze de helft jonger. ‘We hadden het juist over ons jaarlijkse personeelsuitje,’ vertelde Saskia. ‘Dat gaat over een paar weken weer gebeuren.’ ‘Waar gaan jullie naartoe?’ vroeg zij. ‘Van tevoren weten we dat nooit. Het heet een mysterietour met een bus.’ ‘Weet echt niemand het?’ ‘Alleen de leiding. We gaan naar een hotel met een vermaakscom plex, ergens in de provincie. Het is nooit langer dan een uur, hooguit anderhalf uur rijden.’ ‘Jullie gaan toch zeker niet allemaal weg?’ ‘Nee, dat kan niet. De helft van de bezetting blijft hier, de rest gaat een week later.’ ‘Wordt erom geloot wie het eerst gaan?’ ‘Nee. Mensen die het langst in dienst zijn, gaan meestal het eerst. Op enkele uitzonderingen na.’ ‘Wie gaat mee van de leiding?’ ‘Met de eerste trip Petersen, met de tweede Regina. En die tweede groep weet dan natuurlijk van anderen waar de reis heengaat.’ 174
De beide mannen hadden tot dusver gezwegen, maar deze keer liet Walraven zich horen. ‘We vertrekken op zaterdagochtend en komen zondagavond terug,’ voegde hij toe aan Saskia’s informatie. ‘We overnachten in het hotel. ’s Avonds in de bar is het meestal heel gezellig.’ ‘Mogen de partners van de mensen ook mee?’ wilde zij weten. ‘Alleen als ze dat willen,’ legde Saskia uit. ‘Maar dat is van haast iedereen vooraf bekend.’ ‘Logisch. De leiding wil weten hoeveel kamers er gereserveerd moeten worden,’ merkte Van Lieshout op. ‘Al zal de directeur er wel altijd een paar extra in optie houden.’ ‘Niet elke partner wil mee. Sommigen blijven liever thuis. De mijne ook,’ voegde Saskia eraan toe. ‘Niet zo leuk voor jou,’ vond Walraven. ‘Het ligt er maar aan hoe je dat bekijkt,’ meende Saskia. Van Lieshout pauzeerde een paar tellen en zei dan: ‘Bij zo’n uitstapje gaat het erom de saamhorigheid te versterken. Elkaar op een andere manier te leren kennen. Tenminste, dat beweert Petersen altijd.’ ‘Gaat u mee met ons?’ wilde Walraven van Lily horen. ‘Ik ben niet in vaste dienst,’ zei ze. Ze dacht, hij moet aan mijn kleding kunnen zien dat ik niet tot het personeel behoor. ‘Toch mag soms ook een vrijwilligster mee,’ ging hij verder. ‘De directeur heeft het me een poos geleden wel voorgesteld,’ liet ze weten. ‘Dan staat u er goed op,’ oordeelde de jongere technicus. ‘Niet elke vrijwilligster mag mee.’ ‘Ik heb er later niets meer over gehoord,’ zei ze. ‘Dus het zal wel niet doorgaan.’ Saskia sloeg haar peinzend gade. ‘Het zou je goed doen. Jij hebt het in jouw situatie hard nodig.’ Lily haalde haar schouders op. ‘Ik denk dat iedereen er weleens uit moet.’ Ze had liever niet gezien dat op haar privéleven werd gezinspeeld. 175
Vragen moesten niet opgeroepen worden, antwoorden niet gegeven. Gelukkig gingen de anderen aan Saskia’s opmerking voorbij. Nadat de technici vertrokken waren, zei Saskia dat ze wilde horen of Lily nu wel of niet op het uitstapje mee kon gaan. Ze ging Regina om opheldering vragen. Lily wilde de goede bedoelingen van de verpleegkundige niet bruus keren, maar het antwoord op die vraag kon haar weinig schelen. Na de breuk met Karel dacht ze er sinds kort aan, haar heil elders te gaan zoeken. Misschien kon ze als vrijwilligster straks bij een ander verzor gingshuis terecht. In dat geval hoefde ze ook niet meer op haar woorden te letten. Dan kon ze roddel en achterklap achter zich laten. Alleen besefte ze dat ze haar onbedwingbare lust in liefde niet ermee kon wegpoetsen. Opeens schoot haar te binnen dat die overweging vermoedelijk buiten de werkelijkheid stond. Leek het er niet op dat het tussen Eric en zijn vriendin behoorlijk serieus werd? Dus kon zijn afscheid van haarzelf nabij zijn. Mogelijk moest ze zich dan voor werk bij een uitzendbureau opgeven. ‘Die Tom Walraven is een aardige vent,’ oordeelde Saskia. ‘Ik mag hem wel.’ ‘Gaat zijn vrouw ook mee bij dat uitstapje?’ ‘Nee. Die is gehandicapt. Ze heeft thuiszorg. En als Tom ’s avonds dienst heeft of weg moet, past zijn dochter op haar.’ ‘Toch komt hij vrolijk op mij over.’ ‘Ja, hij is een echte grappenmaker.’ ‘Misschien verdrijft hij er zijn misère thuis mee,’ vermoedde Lily. ‘Dat zou best kunnen. Je kunt in elk geval behoorlijk met hem lachen. Eerlijk gezegd heb ik daar sterk behoefte aan met mijn sores.’ ‘Is het dan toch niet afgelopen met die vriendin van je man?’ ‘Hij zegt steeds dat er niks meer aan de hand is. Het beroerde is alleen, ik kan het niet geloven.’ ‘Waarom niet?’ ‘Weet je, hij moet voor de krant ongeregeld op pad. Alleen is hij me weer te vaak ’s avonds weg.’ ‘Denk je dat het geen zuivere koffie is?’ 176
‘Zolang hij bij me blijft, hou ik mijn mond maar op slot. Maar ik neem dat gedoe wel elke dag mee naar m’n werk. Het vreet aan me.’ Volmaakt geluk is een mysterie, dacht Lily. De oplossing van dat geheim is onmogelijk. Geen mens heeft daartoe het bereik in handen. Na haar vertrek uit het tehuis die middag, bleef ze op het parkeer terrein enige tijd omhoog staren. Op een gegeven moment meende ze de kolonel bij het raam van zijn huiskamer te ontdekken. Ze kreeg een brok in de keel en zwaaide langdurig naar hem. Maar hij zag haar niet. Of hij wilde haar niet zien.
177
33
De buurt waar Annabel voortaan haar onderdak zou vinden, aan de achterkant van het hoofdstation, vond hij aantrekkelijker dan waar hij met Lily woonde. Dat deel van het verder best aardige Blijdorp vond hij wat koeler aandoen, minder sfeerrijk. Misschien omdat het in veel latere jaren was gebouwd. Als hij op een zomeravond, onder het schijnsel van de lantaarns, langs meer dan een eeuw oude huizen naar zijn vriendin slenterde, ging de Spoorsingel in een romantisch kleed gehuld. Een fontein met waterstralen in de singel, eenden en andere vogels, op de bankjes pratende mensen of een in intimiteit verdiept paar, riepen een beeld van bescheiden geluk op. Het kwartier, met ook de Provenierssingel, ademde voor passanten en bewoners overwegend een rustgevend karakter uit. Dichtbij het rumoerige stadshart en het centraal station gelegen, was het toch een oase, met in de straten spelende kinderen, vaak van ouders van Turkse afkomst. Aan de voorkant van het station, in een gebouw dat met zijn hoogte naar de hemel wilde reiken, wist hij Ferdinand Wortelboer. De man die op andere uren denkbeeldig zijn dolk scherpte, om die in de rug van anderen te kerven. Onder invloed van Annabels uitstraling, die zijn vroegere vitaliteit bleef opwekken, stond Eric nu minder vaak stil bij de streken die de vent hem had geleverd. Niettemin welden ze incidenteel weer bij hem naar boven. Lege hulzen met de juiste relaties kunnen aanzienlijk ver maat schappelijk oprukken, overpeinsde hij. Natuurlijk kun je proberen te vergeten, wat voor een ellende zo’n vent je heeft aangedaan. Dat lijkt dan een persoonlijke vorm van corrigeren. Toch blijft er altijd een restvlek in je onderbewustzijn schemeren. Onderweg van toen naar nu valt niet alles weg te poetsen. Een enkele keer kreeg hij opnieuw het beeld van de schooier voor ogen: de opvallend gebronsde tronie, het resultaat van geregeld de 178
hoogtezon te hulp grijpen. Bleekblauwe ogen in een spits toelopend gezicht, waarboven een antracietkleurig bos haar. Een bestudeerd minzame glimlach, maar waarbij het ijs in de ogen zelden smolt. Wortelboer, dat gecamoufleerde stuk staal, was opvallend vlot in zijn carrière naar boven getild. Ondanks zijn mitrailleurvuur aan cliché’s die hij aanhoudend uitbraakte. Of misschien wel juist daar door. Zijn huwelijk met een nicht van de hoofddirecteur, enige tijd na zijn entree bij het bedrijf, had zijn loopbaan niet minder begunstigd. Een jubelende omstandigheid bij het oprukken naar de top voor die rat in mensengedaante. Hij heugde zich hoe de vent zijn lippen tuitte en zijn wangen bol blies, als hij een van zijn beruchte monologen begon af te steken. In een interview in het personeelsblad had de carrièrekampioen ooit beleden, dat hij niet van jaknikkers hield, maar juist van mensen die ferm tegen hem aanspraken. Toch had Wortelboer zich in zijn topfunctie bliksemsnel omringd met lieden, die het al bij voorbaat met hem eens waren. Hij hield van mensen met karakter, had het laaghartige individu gezegd. Desondanks werd hij knorrig of uitgesproken kwaad, als diens mede werkers hem in de praktijk tegenspraken. Dan poogde hij hen in de kortst mogelijke tijd te lozen. Gaandeweg had hij zich in de nabijheid van Wortelboer een antiek stuk speelgoed gevoeld, op een gegeven moment te ver doorgedraaid, waarna de veer was gesprongen. Hij was gaan beseffen dat in die wereld van topmanagers en topbonussen een humane aard uitsluitend voor de zondag werd gereserveerd. En dan nog alleen als het zo uitkwam. ‘Laat het los, Eric. Ooit komt zo’n vent zichzelf wel tegen.’ Annabel raadde het hem met klem aan op een avond, dat hij meehielp met het inrichten van haar nieuwe woning, en hij zich andermaal over Wortelboer uitsprak. ‘Denk je?’ twijfelde hij. ‘Ik denk dat zo’n schoelje door zijn karakter altijd alles mee zal zitten.’ ‘Ik wil niet dat je een verscheurd mens blijft. Zet het van je af. Samen kunnen we nog heel wat van alles maken.’ ‘Maar ik raak mijn oordeel over zo’n individu nooit kwijt.’ 179
‘Probeer het. Een oordeel vellen over alles en iedereen kan vaak een hardnekkige ziekte worden. Goed, jij en ik hebben meer dan genoeg meegemaakt. Maar nu moeten we ons boven onszelf zien te verhef fen.’ Hij slikte zijn onvrede toen weg, greep een stoel in zijn nabijheid en trok haar op zijn schoot. Genietend van de warmte van haar lichaam, snoof hij de geur op van haar donkerrode lokken en streelde haar achter in de hals, terwijl zij zich dichter tegen hem aannestelde. Genot kan een rustgevende pauze zijn in een niet kwijt te raken kwelling, dacht hij. Alleen ben ik dat bij Lily verleerd. Ze zwegen en zijn huwelijk welde bij hem op, vooral het laatste jaar een leven van wrevel en weerstanden. Een tijd van miskenning van gevoelens en bedoelingen, waarbij redelijkheid het loodje legde. Een samenzijn dat op den duur overging in woede, wanhoop en uiteinde lijk bijna wrok. Wat was houden van een vrouw op kritieke momenten? Je gevoelens voor meer houden dan ze in wezen waren, omdat je in de eerste roes je relatie tot haar had overtrokken? Had hij altijd, bewust of onbe wust, gemajoreerd? Was hij daarom zolang mogelijk loyaal gebleven, nadat Lily onder invloed van zijn verlies van arbeid haar empathie liet verbleken? Geluk is waar we allemaal naar haken in de korte tijd van ons bestaan, dacht hij. Niet iedereen zit het dan mee. Maar om het leven draaglijk te maken, moeten we tot de finale porties genegenheid zien te vergaren. ‘Ga binnenkort weer schilderen als wij voor altijd bij elkaar zijn,’ merkte Annabel plotseling op. Hij schrok op. ‘Misschien moet ik dat wel gaan doen,’ overwoog hij. ‘Na alles wat er gebeurd is, heb ik daar niet eerder bij stilgestaan.’ ‘Waarom niet? Als je daar nou plezier in had.’ ‘Ik was nog teveel bezig om met mezelf in het reine te komen.’ ‘Ik denk dat het heel goed voor je is. Het brengt je tot rust na alle rottigheid.’ Kunst laat in het lelijke soms schoonheid zien, dacht hij. En in het schone, het lelijke. De andere kant, de kant waaraan voorbijgegaan 180
wordt, daar gaat het dikwijls om. Creatieve mensen hebben daar een antenne voor. Ik moet weer eens naar een museum gaan, nu samen met Annabel. Ik wil haar de schoonheid laten zien van glaswerk uit de tijd van Art Nouveau en Art Deco. In een museum in Berlijn moet een unieke collectie zijn. Lily voelde nooit iets voor museumbezoek. ‘Jij bent het mooiste geschenk dat ik ooit gekregen heb.’ Zijn stem klonk schor van emotie. ‘Je moet niet zo overdrijven,’ zei ze. ‘Lief dat je dat zegt, maar straks krijg ik nog kapsones.’ ‘Sommige mensen verwarren allure met kapsones,’ vond hij. ‘Jij hebt geen kapsones. Jij hebt allure.’ Ze rees op van zijn schoot, nam plaats op de bank tegenover hem en krulde haar benen onder zich op. ‘Ik meen het,’ ging hij verder. ‘Misschien moest ik wel deze leeftijd bereiken om dat te kunnen beseffen. Ik verkoop echt geen flauwekul.’ ‘Dat weet ik. Jij bent geen versierder. Maar als je zoiets zegt, voel ik me beschaamd. Dan weet ik gewoon niet hoe ik moet kijken.’ ‘Jij bent zo’n geweldige steun voor me.’ Zij gaf geen antwoord en sloeg hem enige momenten peinzend gade. ‘Als je voor iemand valt, zie je in hem dingen die anderen vaak niet zien,’ ging ze daarna verder. ‘Of niet willen zien.’ ‘Dingen?’ ‘Eigenschappen. Mensen zijn dikwijls zo oppervlakkig in hun contacten. Jammer genoeg ben ik dat vroeger ook geweest. Wie weet was alles dan anders gelopen.’ ‘Maar dan had je mij misschien nooit ontmoet.’ ‘Je hebt gelijk. Zo zie je maar dat zelfs uit je misère nog iets goeds kan voortkomen. Je moet gewoon blijven proberen de betrekkelijk heid van iets in te zien.’ ‘Alles gaat voorbij?’ ‘Niet alles. Maar veel heb je zelf in de hand. Daar ben ik wat laat achtergekomen.’ Annabel toverde de glimlach te voorschijn die hem telkens opnieuw verraste. De zonnestraal die zijn bewolkte hemel kon openscheuren. 181
‘Die groene ogen van jou zijn fascinerend,’ uitte hij zijn bewonde ring. ‘Soms zie ik er gouden lichtjes in.’ ‘Kattenogen,’ zei ze gedecideerd. ‘Ben je weleens kattig?’ ‘Alleen tegen foute mensen. Maar die probeer ik voortaan te ontwij ken.’
182
34
In de grote ontvangsthal van het verzorgingshuis heerste die middag bij Lily’s entree een chaotische drukte. Zij kon zich nauwelijks voort bewegen tussen de heen en weer schuifelende mensen. Een mobiel modehuis had toestemming gekregen, de hal een aantal uren als kledingmagazijn voor de vrouwen onder de bejaarden te benutten. Honderden jurken, blouses en andere kledingstukken, ook onderkleding, hingen er in kleurrijke rijen aan rekken. Die rekken hadden wieltjes, waardoor ze soepel te verplaatsen waren. Om te zien of iets goed stond of zat, konden de vrouwen zich met mogelijke aankopen in de mobiele paskamers terugtrekken. Als ze dat liever deden, mochten ze de kleding ook op hun eigen kamer passen. In het aan de hal grenzende restaurant werd door enige oudere vrou wen als modellen tevens een modeshow gegeven. Het kwam Lily als een bonte kermis voor. Het had een soortgelijke aantrekkingskracht voor de druk passende en met elkaar overleggende vrouwen. Het was een vertier dat zich niet elke dag voordeed. Zij was bijna door het gebeuren heen geworsteld, toen ze Loesje Wichers tegenkwam die met een kritisch oog het gebeuren gadesloeg. ‘Niets voor u bij?’ wilde ze weten, om uit beleefdheid zomaar iets te zeggen. ‘Nee, zo te zien niet. Ik wil niet zeggen dat ze geen rekening houden met onze leeftijd, dat niet. Het is fleurig spul, geen begrafeniskleding.’ ‘Wat zoekt u dan?’ ‘Hou het maar op iets frivolers. Iets wat anderen niet meer aandur ven. Ik kan het nog hebben, vind ik.’ ‘Daar moet u de stad voor in.’ ‘Dat doe ik ook, zo nu en dan. Ik vraag meestal mijn zoon mee om te horen hoe het me staat.’ ‘Uw zoon?’ ‘Ja, die heeft er kijk op.’ De ander monsterde haar en zei dan onver wacht: ‘Willem vertelde me dat je na de dood van je moeder lang bij je vader bent gebleven. Tot je trouwde, zegt hij.’ 183
‘Dat klopt.’ ‘Je moet je als jong meisje toch behoorlijk eenzaam hebben gevoeld. Of niet?’ ‘Hoe bedoelt u dat?’ ‘Nou, jij alleen met je vader.’ ‘Ik heb niks te klagen gehad, hoor.’ Beklemming beving haar. Ongelooflijk, die familie. Ze proefde de suggestie onder de woorden van de vrouw. Of werd ze te achterdochtig? ‘Uw haar ziet er piekfijn uit,’ poogde ze de vrouw af te leiden. ‘Ik ben hier vanmorgen naar de kapsalon geweest. Straks ga ik naar de pedicure. Alleen de fitness sla ik deze keer over.’ ‘Hebt u soms een afspraakje?’ wilde ze op haar beurt nadrukkelijk weten. ‘Hoe raad je het zo!’ Loesje toonde haar een veelbetekenend lachje. Boven verzocht Regina haar die middag ook een man te bezoeken, wiens vrouw met alzheimer in de gesloten afdeling was opgenomen. Zijn vrouw herkende hem niet meer als haar echtgenoot, waardoor hij buitengewoon neerslachtig was. Misschien kon Lily hem wat opkik keren. Na dat verzoek van de directiesecretaresse, zakelijk en kortaf als altijd, kreeg de stem van de vrouw opeens de honingzoete klank die Lily voorheen eenmaal had ervaren. ‘Meneer Petersen wilde weten, of u meegaat op ons jaarlijkse uitstapje. Ik had u dat eerder van hem moeten vragen, maar ik was het vergeten.’ Lily vroeg zich af of dat laatste werkelijk het geval was. Om de een of andere reden had ze het gevoel, dat de ander haar niet bepaald gunstig gezind was. Ze aarzelde. Saskia had kennelijk actie ondernomen. ‘Moet ik dat nu zeggen?’ ‘In elk geval voor u vanmiddag weggaat.’ ‘Nou, laten we het er dan maar op houden dat ik meega.’ ‘Neemt u ook een partner mee? Voor de reservering, begrijpt u.’ ‘Nee, ik ga alleen. Kan ik ingedeeld worden bij de groep waar Saskia bij is?’ 184
‘Dat is geen probleem. U krijgt binnenkort hierover meer van ons te horen.’ Met de man van de vrouw die alzheimer had, probeerde ze daarna enige tijd een gesprek op te bouwen, maar veel succes had ze niet. Hij was niet onvriendelijk, alleen weinig aanspreekbaar. Al die tijd dat ze bij hem was, staarde hij haast verstard langs haar heen door het raam naar buiten. Alsof daar het geneesmiddel voor zijn depressie voorhanden was. Misschien is dat ook wel zo, dacht ze. Eric had zijn remedie ook buiten menen te vinden. Daar dartelden nog jonge mensen op lichte voeten, onbewust van het onheil dat ooit hun levenspad zou bevuilen. Op haar beurt kon ze haar blik moeilijk afwenden van de dikke plukjes haar, die uit zijn neusgaten groeiden. Ze vond het een onsma kelijk gezicht. Keek hij nooit in de spiegel? Of kon het hem niet meer schelen? Zo’n uiterlijke verwaarlozing had ze bij haar vader en de kolonel op hun leeftijd nooit opgemerkt. Na haar vertrek kwam ze in de gang de man tegen die haar ook nu weer als Anita begroette. Zijn arm rustte niet langer in een draagdoek. ‘Ik moet u wat vertellen, meneer Engelsma,’ zei ze zacht. ‘U vergist zich. Ik ben Anita niet.’ Even leek hij van zijn stuk gebracht. Dan kwam er een hoopvolle trek op zijn gezicht. ‘Ben je soms haar zus?’ vroeg hij. ‘Nee, meneer Engelsma. Ik ben geen familie van haar. Ik ben iemand anders.’ Haastig maakte ze zich uit de voeten. Het was eigenaardig gesteld met die man. Het ene moment was hij redelijk helder en het andere moment in verwarring. Ze wist niet meer wat ze ermee aan moest. Het maakte haarzelf confuus. Daarom had ze besloten niet langer de schijn op te houden. In haar theepauze vertelde ze Saskia van de uitnodiging voor het uitstapje, die haar nu had bereikt. Die bevestigde dat ze Regina er opheldering over had gevraagd. ‘Valt jou de laatste tijd niks op aan Petersen?’ wilde haar collega weten, terwijl ze haar wat ondeugend aankeek. 185
‘Wat bedoel je?’ ‘Nou, als we hem ergens tegenkomen, verslindt hij je zo’n beetje met z’n ogen.’ Saskia had een plagende klank in haar stem gelegd. ‘Meen je dat?’ ‘Volgens mij ziet hij niet alleen voor het tehuis iets in jou, maar ook voor zichzelf.’ Lily schrok. De verbroken relatie met Karel welde bij haar op. Haar ex-minnaar was zelfs een stap verdergegaan. Hij had onomstotelijk aangenomen dat er meer was dan alleen Saskia’s suggestie. ‘Doe alsjeblieft niet zo raar. Trouwens, ik word altijd wat benauwd als die man met me praat.’ ‘Daar ben jij de enige niet in. Er zijn er wel meer die hem liever uit de weg gaan. Maar daar had ik het niet over.’ ‘Hij is toch een vriend van de kolonel? Wie weet doet hij daarom zo poeslief tegen me.’ ‘Waarom maak je hem niet een beetje gek? Hij is weduwnaar, meid. Als je hem niks vindt, kun je hem nog altijd laten staan.’ ‘Je bent vals bezig, Saskia. Ik ben geen jonge meid meer. Aan zo’n spelletje begin ik niet. Dan kan ik daarna direct opkrassen.’ ‘Til er niet zo zwaar aan. Als je hem wat onder de kin strijkt, kun je misschien meer bij hem bereiken.’ ‘Meer bij hem bereiken? Wat bedoel je daarmee?’ ‘Materieel. Hij is uit hetzelfde hout gesneden als meneer Alexander. Ze zijn niet voor niks vrienden.’ Deze woorden van Saskia maakten onrustige gedachten bij Lily wakker. Had Karel indertijd toch details over hun liefdesleven aan Petersen uit de doeken gedaan? Ook dat hij geld aan haar gaf? Ze heugde zich opnieuw de spannende momenten, dat ze zich zonder voorbehoud en in hulpeloosheid aan de kolonel uitleverde. Hoe ze in een toestand verkeerde, waarin ze zich had verloren en buiten zichzelf leek getreden, opgelost in een duistere wereld van onderwerping en onderdanigheid. Had Saskia het over het gedrag van de directeur bij het rechte eind? Als dat waar was, moest zij zich dan ontvankelijker tegenover hem tonen? Niet langer verstijven in zijn bijzijn? 186
Goed, Petersen was een stuk jonger dan Karel, maar hij droeg, welis waar in een minzamer verpakking, datzelfde recept van overheersing in zijn portefeuille. Hij was een dynamische persoonlijkheid, met die uitstraling om geen tegenspraak te dulden. Al bij haar eerste ontmoe ting met hem had ze zijn krachtstroom ervaren. Opeens begon ze meer interesse bij zich voor hem te ontdekken. Wat had ze te verliezen na haar afbrokkelend huwelijk en de breuk met de kolonel? Niets toch? Maar bij de vraag hoe ze tewerk moest gaan, sloeg de twijfel toe. Een meer directe toenadering tot hem vervulde haar bij voorbaat met vrees. En had Saskia het wel bij het rechte eind? Ze mocht geen ernstige fout maken. Het kwam haar daarom wijs voor, het idee van de ander uit haar hoofd te zetten.
187
35
Scherven van ooit beleefd geluk smelten later zelden meer aaneen, vermoedde Eric. Toch leek hij met Annabel daarop een goede kans te maken. Misschien moet je op de weg voorwaarts vaker achterom kijken, dacht hij. Dan kun je eerder ontdekken waar je de verkeerde krui sing nam. Wie weet kun je dan nog bijsturen en de juiste weg terug vinden. Lily had hij op een ongewone manier ontmoet. Op een dag, pas bij de bank, waste hij zijn handen in een toiletruimte en zong hij monter gestemd het liedje ‘Zij droeg een bloesje van lichtblauwe zij’. Zijn bejaarde buurman, mogelijk besprongen door een weemoedige herin nering, galmde het vaak uit als diens vrouw niet thuis was. De dunne muren van zijn ouderlijk huis lieten hem er dan van meegenieten. Gefascineerd hoorde Dolf Kwant, regisseur van een personeelsrevue, bij het betreden van de toiletruimte het liedje aan, waarna hij Eric spontaan had gevraagd als zanger aan een optreden mee te werken. In die dagen werden voor amateurtalent nog geen tv-podia ingeruimd, maar werd het op onvermoede locaties aangetroffen. Op de avond van zijn debuut stapte Eric in zijn zenuwen per abuis de dameskleedkamer binnen, waar jonge revuedanseressen, kersvers geplukt uit het bankbedrijf, juist van kostuum verwisselden. Bij het onbedoeld aan hem presenteren van wat zij in huis hadden, sloegen zij, ook op dit gebied weinig professioneel, prompt aan het gillen. Gelukkig riep een danseres boven het tumult uit dat ze zich niet moesten aanstellen, omdat Eric zich natuurlijk gewoon vergist had. Bij die gelegenheid maakte hij bedremmeld kennis met Lily, die als oudste van de meisjes de anderen tot de orde riep en hem vriendelijk naar de herenkleedkamer loodste. Weliswaar had ook zij zich deels bloot geëtaleerd, maar in tegenstel ling tot de anderen had ze er kennelijk weinig moeite mee. Ze had niet op slag naar kleding gegrepen om haar natuurlijke sieraden te bedekken. 188
Achteraf begreep hij niks van de herrie, die hij ongewild in de dameskleedkamer had ontketend. Het was toch geen opzet van hem geweest? En waren lui die op het toneel wilden staan niet een soort exhibitionisten? Tenminste, dat had een collega, jaloers op zijn deel name aan de revue, hem eerder gesuggereerd. Na de pauze trok Lily achter de coulissen zijn strikje recht op zijn door angstzweet smoezelig geworden witte overhemd, juist voor Kwant hem, als uit een katapult geschoten, weer voor een ander liedje het toneel opzwiepte. Het succes van zijn zingen was vrij redelijk, maar niet overweldigend. Er was geen nieuwe ster geboren. Toch was hij er niet ontevreden over. Per saldo was dat publieke optreden van hem de eerste keer geweest. Later peinsde hij er trouwens niet over het vaker te doen. Hij genoot er helemaal niet van in de schijnwerpers te staan. Bovendien liet zijn toenmalige chef ongevraagd weten dat hij lieden, die op de planken wilden gloriëren, verafschuwde. Als bankman vertrouwde hij hen voor geen cent. Zijn superieur beoordeelde artiesten als onbekookt volk en zou hen nooit een lening willen verstrekken. De man was dikwijls wat korzelig en zuur na zijn echtscheiding van een violiste, die hem eerder beter had kunnen stemmen en bespelen. Bij hun ontmoeting in het revuegezelschap was het dadelijk raak geweest tussen Lily en hem. Na afloop van de opvoering had zij, in een romantische stemming, zich op de dansvloer in het feestgebouw dicht tegen hem aangevlijd, haar armen om zijn hals geslagen, een intimiteit die hij nooit eerder had ervaren. Maar mogelijk gedoogde de samenklontering op de vloer nauwelijks een andere houding. Ook had zij het initiatief genomen voor een later afspraakje met hem. Weliswaar begreep ze dat zijn toekomst niet op de bühne lag, maar daarentegen kwam haar die van hem in het bankwezen behoor lijk gunstig voor. Niet het minst nadat ze uitgevist had, hoeveel prak tijkdiploma’s hij na de middelbare schooltijd had verworven. Ze had hem niet meer losgelaten. Nu al zolang met haar getrouwd, was hij van lieverlee gaan beseffen dat zij mislukkelingen verafschuwde. De valluiken die zich voor die 189
sukkelaars op hun pad openden, hadden in haar ogen niets te maken met van buiten komend onheil. In haar beeld van mens en maat schappij hadden ongeluksvogels zelf het noodlot over zich afgeroepen. Verafschuwde ze hem ook? Zo ja, dan moest dat gevoel bij haar in etappes zijn gegroeid. Per saldo wist je bij de start van de Tour de France evenmin dat je favoriet vroegtijdig zou uitvallen. In hun huidige situatie van gewapende vrede gebeurde het niet meer, maar voorheen vroeg Lily in het weekend soms mensen op visi te waar hij weinig mee ophad. Achteraf was hij gaan vermoeden dat ze het opzettelijk deed, om zijn ambitie voor een hogere positie bij de bank te prikkelen. Het ging altijd om figuren die ze maatschappelijk bijzonder geslaagd vond. Lui zoals een stel buren, wier gekoer over hun carrière en chique relaties hij vaker moest aanhoren dan hem lief was. Nadat hij niet langer volslagen uitgeteld op bed had gelegen, wilde Lily hem laten verbergen dat hij door de bank op de schroothoop was geworpen. Dus kreeg ze hem zo ver dat hij ’s morgens, net als vroeger, met zijn diplomatenkoffer op pad ging. Waarheen, dat vogelde hij maar uit. Hij moest de schijn ophouden dat hij naar zijn werk ging. In zijn schemertoestand had hij in die dagen het gevoel, alsof iemand hem met één vinger omver kon duwen. Lichamelijk en gees telijk krachteloos als hij was, had hij zich aanvankelijk niet tegen haar bedoeling verzet. Het was een kwestie van doen alsof, vond zij, gewoon het opvoeren van een kleine revuescène. Lily bleef zichzelf, ze bleef het hoog in haar bol houden. Afhankelijk van zijn stemming en van de genade van de weergo den, paste hij, dwalend door de stad of de randen ervan, toen bij zijn dagindeling zoveel mogelijk variatie toe. Was het weer genietbaar, dan zwierf hij vaak door het Park of het Kralingse Bos, balsem voor zijn hoofdpijn. Ook schuimde hij bij beroerd weer door warenhuizen, als steeds gebiologeerd door de gewiekst opgetuigde jonge vrouwen achter de cosmeticastands. Op wat uitzonderingen na lege smoeltjes, met toch soms sprakeloos fraaie lichamen. Mechanische poppen, nog niet door het leven getekend. 190
Kreeg een veiligheidsman aandacht voor hem, dan onttrok hij, achter een sluier van geveinsde onverschilligheid, zich traag aan de bedwelming van de geuren. Onberispelijk in zijn uitmonstering, daterend uit zijn bankperiode, inspecteerde hij niet minder musea, galeries en antiquariaten. Hoewel hij nooit iets wederrechtelijks tot zich nam, kwam het hem voor dat in die instituten sommige lieden, getuige hun scherpe blikken, hem evenmin voor de volle honderd procent vertrouwden. Waarschijnlijk hing de geur van brekebeen om hem heen, overdacht hij in terugblik. Of leed hij in die tijd aan achtervolgingswaan? Na een aantal maanden enigszins tot bezinning gekomen, had hij er schoon genoeg van. Hij nam weer zelf het heft in handen, Lily kon hem de bout hachelen. Het was hem voortaan worst wat de mensen van hem dachten. Hij kreeg lak aan het quasi naar kantoor vertrekken en bepaalde zelf wanneer en waarvoor hij de woning verliet. Ook bleef zijn diplomatenkoffer in een kast staan. Aan de leegheid van dat kantoorattribuut behoefde voor hem niet langer een andere betekenis te worden toegekend. Vanaf dat moment slenterde of fietste hij door de resterende oude buurten van de stad, kwartieren die beelden van vroeger bij hem oprie pen. Verder bezocht hij heel vaak de centrale bibliotheek. Doelbewust had hij niet alleen voor een nieuwe tijdsindeling, maar ook voor ande re ontspanning gekozen. Nu begreep hij dat zich lang in zijn brein genesteld had, dat ieder een tegen hem samenspande. Op een gegeven moment was hij de samenleving als zo door en door verrot gaan beschouwen, dat hij geruime tijd niet meer de kracht had kunnen aanboren om zich aan dat ziektebeeld te ontworstelen. Maar er had zich een wonder voltrokken. Annabel, dat juweel, had hem ten slotte uit die diepe depressie omhoog weten te trekken en zichzelf terug laten vinden.
191
36
Welbeschouwd heb ik vanaf mijn liefdesavontuur met Karel gekozen voor mijn eigen leven, dacht Lily. Daar staat Eric buiten, die heeft er niets meer mee te maken. Achteraf had ze er soms wat spijt van hoe het tussen haar en haar man was misgelopen. Spijt omdat ze misschien meer haar best had moeten doen, zich in zijn situatie te verplaatsen en zijn gevoelens van miskenning te begrijpen. Alleen had ze vrees voor diepgraven de gesprekken, waarin ze zich een wankele koorddanseres voelde en achteloos accenten verkeerd kon leggen. Zo’n misstap was snel gezet. Maar spijt zakt weg als vloeistof door een trechter. Je kunt er niet de rest van je leven door laten verknoeien, dacht ze. In haar huwelijk had ze altijd geacteerd dat ze een ander was. Ze had de hang naar afwijkende intieme verlangens daarmee verborgen gehouden. Pas in haar relatie met de kolonel was ze ervan doordesemd geraakt, hoe opmerkelijk anders de liefde beoefend kon worden. Ze was erdoor opgebloeid als een beter besproeide plant. Voortaan wenste ze voorspel en samensmelting uitsluitend zoals ze het bij Karel had ondergaan. Dat spel van spanning en passie in duis tere spelonken wilde ze spoedig laten terugkeren. Maar de vraag was: met wie? Die ochtend, bij het boodschappen doen in haar buurt, passeerden haar mannen van uiteenlopende leeftijd. Sommigen bezochten net als zij een supermarkt. Echt jong waren ze geen van allen, maar een klein aantal onder hen schatte ze haast net zo oud als Karel. Waarschijnlijk waren ze gepensioneerd. Of, als ze jonger waren, werkloos of arbeids ongeschikt. Die laatste categorie kwam dikwijls uitgeblust op haar over. Ze wist dat ze in de ogen van bejaarde mannen nog betrekkelijk jong was. Voor haar leeftijd zag ze er zelfs jonger uit. Niet alleen Karel had dat gevonden, ook andere bewoners in het verzorgingshuis vlei den haar daarmee meermalen. Toch vermeed ze de belangstellende blik van de oude mannen, bevreesd betrapt te worden op het verlangen in haar ogen. Weliswaar 192
had een man uit die generatie een bitterzoete smaak van erotiek bij haar geïntroduceerd, maar vooraf wist je nooit of ieder het door haar gewenste liefdesspel beheerste. Een keuze kon dus ontnuchterend uitpakken. Trouwens, om met Loesje Wichers te spreken, hoe stond het in zo’n geval met de houd baarheidsdatum? Ze probeerde haar gezicht een uitdrukkingsloos masker te geven, waar ze niet goed in slaagde. Sinds Karel wist ze in zelfdiscipline tekort te schieten. Hij had haar als een langoureus type gerubriceerd. Het probleem was dat haar lichaam verraad aan haar pleegde. Ze begreep waarnaar het pijnlijk verlangde. Het wilde opnieuw ingrij pend bemind worden, het genot van de gevaarlijke kanten ervan ondergaan, wegzinken in een vijver van troebel water. Nu pas besefte ze in volle omvang wat haar ontgaan was, voordat ze Karel had leren kennen. Na haar breuk met hem schrijnde haar het gemis van de honger in de blik van een man, en vooral de niet te weer stane kracht van zijn wil. Haar kwetsbaarheid was na hun uiteengaan zelfs sterker gegroeid. Ze besefte dat ze voor de juiste man soepel te veroveren en te bespelen was, een gewillige prooi in de aanbieding. Maar hij moest net als de kolonel in een oogwenk kunnen taxeren hoe ze in elkaar stak, haar karakter en haar verlangens razendsnel kunnen doorgron den. Kortom, grootmeesterschap beheersen op erotisch terrein. Haar bouwstenen van het hoogste genot bezorgen. De roes in een riskant spel, de brand die dan in haar lichaam opsteeg, het mocht niet te lang duren om die jubel opnieuw te bele ven. Ze wilde andermaal van de kaart raken, als het kind dat aan de strenge vader was overgeleverd. Liefde in die uitvoering wilde ze weer in uitzinnigheid beleven. Ze dacht opnieuw aan Loesje Wichers, gewiekster dan zij, brutaal in het leggen van contacten. Waarom kon zij moeilijker die drempel overgaan dan die vrouw? Karel had dat doorgehad. Hij had haar onge lofelijk snel die verhoging laten passeren en klein gekregen. Na hem wilde ze als de weerlicht in de armen van een ander verdwij nen, een ander die uit berekening datzelfde recept zou toepassen. Ze 193
wenste weer de emotie in de ogen van een man ontdekken bij de door haar begeerde behandeling. Hoe anderen er ook over mochten denken, die hartstocht was háár waarheid op het gebied van de liefde. Tijdens het samenzijn met een nieuwe minnaar wilde ze allereerst zijn lichaam strelen tot het feller ontwaakte. Dan zou ze, geleerd uit haar tussenspel met Karel, hem lichtelijk sarren om te ontvangen waar ze naar snakte. En niet te vergeten, na haar ondergane tuchtiging het zoet van de samensmelting beleven. Zodra ze de bliksem in de blik van die ander had opgeroepen, wilde ze dat bedreigende gevoel van bijna zelfvernietiging opnieuw verwelkomen. Eigenlijk was het de eerste keer niet met opzet gebeurd, maakte ze zich wijs, maar vanaf nu wilde ze Eric bewust ontrouw zijn. Per saldo hadden ze al bijna afscheid van elkaar genomen. Ze wilde zich weer uitleveren aan iemand die haar bloed sneller deed stromen. Iemand die haar opwinding en wellust bezorgde, emoties die de weegschaal in het samenzijn stevig deden doorslaan. Was wellust niet op elk terrein de bron van persoonlijk geluk? Was dat niet alleen zo bij dominantie en onderwerping in de liefde, maar ook bij het veroveren van rijkdom en macht, en heerschappij over anderen? Wellust was de kiem van het zaad dat haar lichaam deed vlammen. Een autoritaire geliefde wenste ze, om haast te sterven in haar gevoe lens van geluk. Smeekbeden wilde ze uiten, bedwelming beleven, de pijn ondergaan van gecorrigeerd worden. En ondanks die vernedering vreugdetranen willen vergieten. Anderen vonden het waarschijnlijk verderfelijk, als je uitzag naar die buitensporigheid in de liefde. Maar wat betekende een woord als fatsoen, indien dat de weg afgrendelde naar die begeerde vorm van geluk? Het haar geschonken lichaam had haar heel lang in de steek gela ten en was schuldbewust pas teruggekeerd na haar kennismaking met Karel. Ze wilde dat bestraffende handen zich weer naar haar uitstrekten en zij met kracht op haar plaats werd gezet. Die goddelijke waanzin! Die middag bezocht ze in het tehuis allereerst Patricia Hoogland, die bij haar entree meteen een verzoek voor haar had. De ouderwetse 194
gloeilamp boven haar tafel, nog niet vervangen door een spaarlamp, had de geest gegeven. ‘Als ik Regina vraag om hem te vervangen, heb ik hem over een week nog niet. Kun jij misschien voor mij naar Tom Walraven gaan, die man van de technische dienst?’ ‘Natuurlijk wil ik dat voor u doen. Waar huist hij?’ ‘In de catacomben. Ik heb begrepen dat hij daar een kantoortje en een werkplaats heeft.’ Met de lift beneden in de kelderverdieping beland, moest ze haar ogen eerst aan het daar heersende schemerlicht laten wennen. Dan liep ze een beetje griezelend voetje voor voetje de meest centraal gelegen gang in. Ze had het gevoel als een kind in een spookhuis te vertoeven, waarin elk ogenblik duistere verschijningen op haar toe konden springen. Ongeveer halverwege week tot haar schrik plotseling de deur open van wat ze vermoedde een magazijn te zijn. Nog verraster was ze toen daaruit Saskia tevoorschijn kwam, die bij het zien van haar onmiddel lijk het opgekrulde bovenstuk van haar tuniekpak gladstreek. ‘Compensatie,’ zei de vaste kracht prompt, een vraag voorkomend. ‘En wat doe jij hier?’ Lily legde haar uit wat haar bedoeling was. ‘Loop dan door naar het einde van de gang. Daar is het kantoortje van Tom. Hij komt zo bij je. Ik zal hem waarschuwen.’ Meteen week Saskia terug naar de ruimte waaruit ze was opgedoken. Niet lang daarna verscheen de technicus op zijn werkplek om Lily’s verhaal aan te horen. Hij gaf haar geen lamp mee, maar zegde toe dat hij straks het kapotte exemplaar kwam vervangen. Met geen woord liet hij merken dat zij zijn apartje met Saskia had ontdekt. Opgelucht verdween ze naar boven om de bejaarde vrouw te vertel len, dat haar probleem snel werd opgelost. Daarna poogde ze de dubi euze situatie, waarin ze Saskia had aangetroffen, uit haar gedachten te bannen. Het was per saldo niet haar affaire. Nadat ze bij Patricia Hoogland vertrokken was, liep ze op de gang Agnes van der Kamp en Loesje Wichers tegen het lijf. Agnes had bij de lectuurkiosk in het tehuis een nieuw exemplaar van een puzzelblad gekocht, Loesje een vers op de markt geworpen roddelblad. 195
‘Ik heb het gevoel dat ik behoorlijk verzwak,’ meende Agnes. ‘Ik ga er tegenop zien ’s morgens een kleine wandeling te maken.’ ‘Onzin,’ vond Loesje. ‘Je moet gewoon je ene voet voor je andere blijven zetten.’ Lily, die midden in hun gesprek was gevallen, wilde zich juist verontschuldigen om verder te lopen, toen ze uit de kamer van Karel Alexander een vrouw zag wegsnellen. De haar onbekende vrouw van zowat haar eigen leeftijd, slank en met lange blond haar, ijlde hen met een rood overtrokken gezicht voorbij. Zo te zien in een behoorlijke staat van opwinding, verdween ze in een lift. Lily vond het een middag waarin ze van de ene verrassing in de andere viel. Ze constateerde dat de deur van de kamer van de kolonel open bleef staan. Zou ze ernaartoe lopen en hem sluiten? Misschien gunde Karel haar nog een blik, dacht ze hoopvol. ‘Kende u die vrouw?’ vroeg ze Agnes. Deze schudde haar hoofd. ‘Nee, nooit eerder gezien.’ ‘Het is de dochter van de kolonel,’ verklaarde Loesje zeer beslist. ‘Die kwam nooit meer bij hem.’ Het verwonderde Lily niet dat de ander wel wist wie de vrouw was. Waarvan in het tehuis was die al in korte tijd niet op de hoogte geko men? ‘Hij wilde haar nog een keer terugzien,’ vervolgde Loesje. ‘Hij heeft Regina verzocht haar te bellen. Die heeft dat voor elkaar gekregen.’ Agnes was verbaasd. ‘Had de kolonel een dochter? Daar had ik geen idee van.’ ‘Ik ook niet,’ loog Lily. ‘In de gauwigheid vond ik ze veel van jou weg hebben,’ kon Loesje niet nalaten op te merken. Het volgende ogenblik klonk uit de kamer van Karel een luide knal. Eén tel stond iedereen als aan de grond genageld. ‘O, mijn god,’ bracht Lily eruit. Ze verbleekte op slag. ‘Wat is er?’ vroeg Agnes, die haar ongerust aanstaarde. ‘Het pistool,’ stamelde Lily. ‘Het pistool in de la.’ Ontzetting greep haar aan en ze wankelde. Alles werd schemerig voor haar ogen. Dan zakte ze in elkaar. 196
Bijtijds wisten de beide anderen, geschrokken door haar reactie, haar zo vast te grijpen dat ze niet te hard op de grond terechtkwam. Naderhand had ze er geen notie van hoelang haar flauwte had geduurd. Het eerste wat tot haar doordrong was het tjilpen van vogels. Toen ze haar ogen weer opende, bleek ze op de bank in de direc teurskamer te liggen, waarvan het raam openstond. Boven zich zag ze niet alleen het gezicht van Petersen, maar ook dat van Saskia en Agnes. Zo te zien was Loesje in de ontstane opschudding verdwenen en Saskia als verpleegkundige met spoed opgeroepen. ‘Weer bij uw positieven, mevrouw Eekhout?’ vroeg Petersen, onge woon zacht van toon. Zwijgend knikte ze, nevelig van gedachten. Alle gezichten blikten bezorgd omlaag. Had ze in de ogen van de anderen een figuur gesla gen? Belaagd door schaamte trachtte ze overeind komen, maar de directeur hield haar met een autoritair gebaar tegen. ‘Blijf even zo liggen,’ verzocht hij. Bij het zien van de dwingende blik in zijn ogen week ze terug. Ze voelde zich trouwens erg slap en wilde graag aan zijn verlangen voldoen. Vaderlijk voelde hij aan haar voorhoofd of ze koortsachtig was, maar dat bleek niet het geval te zijn. Bij het weghalen van zijn hand streek hij een moment over haar lokken, alsof zij een kind was dat getroost moest worden. Was het met opzet? Ze vond het niet onplezierig. ‘Ik zal een glas water voor je pakken,’ zei Saskia. ‘Dat hoeft niet,’ mompelde ze. ‘Hoelang lig ik hier?’ ‘Niet zo lang,’ wist Agnes. ‘Hooguit een minuut of tien.’ Enigszins versuft ging zij nu op de bank rechtop zitten. ‘U hebt een schok gekregen, mevrouw Eekhout,’ zei Petersen. ‘Doe kalm aan.’ ‘Hoe is het met de kolonel?’ wilde ze desondanks weten. Het antwoord bleef enige momenten uit die haar lang voorkwa men. Het ontging haar niet dat de drie anderen elkaar aanstaarden. ‘Meneer Alexander heeft zich gedood, mevrouw Eekhout,’ liet Petersen daarna bedaard weten. ‘De politie is onderweg voor een onderzoek.’ Zij slaagde er nog juist in, niet opnieuw onderuit te gaan. 197
37
Als Eric zich ’s avonds met Annabel op haar bank had genesteld, zijn arm om haar heen, samen pratend of kijkend naar de televisie, beleef de hij weer het geluksgevoel dat hij voorgoed verdwenen had geacht. Intimiteiten met haar trokken hem steeds verder omhoog uit het uitzichtloze bestaan, dat hij sinds zijn afscheid van de bank in zijn geest had ervaren. Bewondering en verering voor haar streden bij hem om voorrang. Zij was niet alleen qua uiterlijk een prachtig gemodelleerd menselijk product, maar bezat ook een grote innerlijke schoonheid. Had volslagen liefde voor een ander met zielsverwantschap te maken? Nu en dan zat hij in gepeins verzonken haar te observeren en op haar kwaliteiten te taxeren. Bij Lily had hij dat na hun kennismaking in hun jonge jaren nooit echt gedaan. Meegesleept door haar aantrekkelijke verschijning, waarvoor trouwens ook anderen vielen, had hij haar direct geac cepteerd zoals zij was. Hij had zich toen nooit werkelijk in haar verdiept. Had bij hem, na het verdriet om zijn verloren werkkring, allengs meer wijsheid toegeslagen? Hij beminde ditmaal een vrouw van wie hij wist met stomheid te zijn geslagen, zodra hij haar hoogwaardig heid moest beschrijven. Gevoelens zouden dan bij hem zo sterk over heersen, dat woorden tekortschoten. Al vrij gauw nadat Annabel haar nieuwe woning had ingericht en betrokken, had zij een jonge poes als huisdier aangeschaft. Het was een fraaie actrice vond hij, nu hij het dier, een lapjeskat, voor het eerst zag met de poses waarin het zich presenteerde. Als de poes voelde dat ze naar haar keken, ging ze eerst op haar rug liggen rollen, waarna ze zich opzij liet zakken en hen met halfgesloten ogen aanstaarde. Toonde ze anders een naïef verbaasde blik, dan keek ze bijna zwoel. ‘Zij trekt graag de aandacht,’ stelde Annabel vast. ‘Het is een knuf feltje.’ 198
Juist naar de keuken geweest om koffie te zetten, zat zij nu, haar benen over elkaar geslagen, tegenover hem. ‘Daarstraks sprong ze op mijn schoot,’ zei hij. ‘Zeker om kennis met me te maken.’ ‘Onder de poezen is zij een soort Marilyn Monroe. Ik noem haar daarom Marilyn.’ ‘Ze is behoorlijk sexy,’ oordeelde hij. En een tel later: ‘Jij ook trou wens.’ ‘Maar dat gaat er bij het ouder worden wel af, denk je niet?’ wierp ze hem tegen. ‘Niet altijd. Sommige vrouwen blijven dan aantrekkelijk.’ ‘Veel in dit leven houdt gewoon verband met de waan,’ vond ze. ‘Waan, anders niet.’ ‘Hoe bedoel je dat?’ ‘Nou, waan is vaak de voorstelling die we van anderen hebben. Waan is de werkelijkheid die we veronderstellen.’ ‘Geef eens een voorbeeld.’ ‘Als ik denk dat iemand een rotkarakter heeft, hoeft dat niet altijd in de ogen van anderen zo te zijn.’ Ze voelt zich er ongemakkelijk bij als het over haar persoonlijk gaat, dacht hij. Hoe komt dat? Waar zit dat in? ‘Maar als ik denk dat jij erg sexy bent, zal ik dat heus niet alleen vinden,’ zei hij, vasthoudend aan zijn kenschets van haar. Ze kreeg een kleur. ‘Vroeger besefte ik dat niet eens, eigenlijk pas de laatste jaren.’ ‘Dat meen je niet.’ ‘Het is echt waar. Ik ben heel lang argeloos gebleven. Daarom trapte ik er ook in om zo jong te trouwen. En al die beroerdigheid mee te maken.’ ‘Jij hebt voor mij een geweldige uitstraling,’ liet hij weten. ‘En ik ben helemaal weg van je als je mini draagt.’ Zij haalde haar schouders op. ‘Mannen vallen voor benen. Jij dus ook.’ ‘Ik val bij jou niet alleen daarvoor,’ protesteerde hij. ‘Dat weet ik. Maar ik draag alleen zomers mini en zolang ik dat 199
op mijn leeftijd nog kan doen. Ben ik nu voor jou een exhibitio nist?’ ‘Nee, maar als jij een trap opgaat, kan een vent soms onder je rok kijken.’ ‘Daar let ik goed op, dan laat ik een man voorgaan. Op mijn werk draag ik geen mini. En weet je wat mijn moeder zegt? Zij vindt de mode uit de jaren vijftig, met die petticoats, veel mooier. Eleganter, zegt ze.’ In een flits heugde het hem hoe hij beschroomd zijn blik had afge wend, toen zij hoog op een ladder balanceerde om haar woning op te knappen. De begeerte die hem als een vloedgolf had overstroomd. Ze stonden in die tijd in hun relatie nog niet zo dicht bij elkaar als op dit moment. ‘Je mag bij mij niet preuts zijn, hoor,’ vond ze, alsof ze raadde waar hij aan dacht. ‘Dan room je onze liefde af. Mijn waan is trouwens van lieverlee te weten wat zuivere liefde is.’ ‘Wat dan?’ ‘Dat je voortdurend bij die ander wilt zijn zonder je ego voorop te stellen.’ ‘Bij die ander?’ ‘Bij jou.’ Even was hij verlegen met haar antwoord. Alleen wilde hij haar steeds beter in kaart brengen, nu ze besloten hadden samen het leven te delen. Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn schroom. ‘Was dat vroeger anders?’ vroeg hij. Ze gaf niet onmiddellijk antwoord. Meende ze dat ze hem eerder genoeg had verteld? Scheurde hij een gordijn open dat ze tot dusver gesloten had gehouden? Dan zag hij de ontroering die in haar ogen opwelde. ‘Weet je, als ik ooit een tweede leven krijg, hoop ik als sukkel gebo ren te worden,’ vermande ze zich. ‘Als sukkel? Waarom?’ ‘Dan zie je tenminste niet wat mensen om je heen allemaal voor streken uithalen. Wat voor ellende ze anderen kunnen berokkenen.’ ‘Ik denk niet dat er ooit een tweede leven voor ons komt,’ zei hij zo luchtig mogelijk. ‘Alleen ging mijn vraag daar niet over.’ 200
‘Toch wel.’ Ze pauzeerde enige momenten, alsof ze geestelijk een aanloop wilde nemen. Dan vervolgde ze: ‘Als je jong bent, ben je onbe vangen. Vaak ook idealistisch. Je hebt nog lang niet geroken aan de werke lijkheid. Dan heb je geen antenne voor valse gevoelens van anderen.’ ‘Je bent nog onbeschadigd,’ stemde hij ermee in. ‘Precies. Je valt voor iemand, je wordt smoorverliefd en je gaat met elkaar naar bed. En je denkt dat je het ware geluk hebt gevonden.’ ‘Alleen moet je je vrij snel aanpassen aan die ander,’ ging hij op zijn beurt verder. ‘Maar dat blijkt vanaf een bepaald moment niet weder zijds te zijn. Die ander past zich niet bij jou aan.’ ‘Dat klopt. Ik werd eerst gewoon overrompeld door wat ik voor m’n grote liefde aanzag. Maar ik had mijn verstand uitgeschakeld. Het was enkel lichamelijke begeerte.’ ‘Daar komt het eigenlijk op neer,’ vond ook hij. ‘En op den duur ontdek je dan dat je de verkeerde keus hebt gemaakt.’ Opeens besefte hij dat hij het niet minder over zichzelf had. Hun gesprek liep over twee sporen. In eerste aanleg alleen dat van haar, maar gaandeweg niet minder dat van hem. Ze wendde korte tijd haar blik van hem af, alsof ze in de diepte van het verleden wilde staren. Hij schrok omdat hij haar een paar tellen zag rillen. Was het de herinnering aan pijn en verdriet? ‘Weet je, bij de ontdekking dat iemand dubieuze bedoelingen met je heeft, raak je volkomen radeloos,’ bracht ze eruit. ‘Tenminste, ik werd dat.’ Ze fronste haar voorhoofd en in haar ogen kwam die onpeilbare gloed. Maar de gouden lichtjes erin lieten deze keer verstek gaan. In een reactie stond hij op en trok haar naar zich toe. Ze klampte zich aan hem vast, alsof hij de laatste reddingsboot was tijdens een zinkend schip. Hij besefte dat hij haar moest afleiden van haar last uit het verleden. ‘Zelf ben ik nooit echt radeloos geweest,’ zei hij. ‘Wel zielsbedroefd omdat Lily zich heel anders ontpopte dan ik had gedacht.’ Maar Annabel liet niet af. Haar stem ging in gefluister over. ‘Ik twij felde steeds wat ik moest doen. Ik wilde mijn moeder niet direct laten merken wat Harold me aandeed. Wat hij van me eiste.’ 201
Wat haar man van haar eiste? De woorden bleven voor hem in de lucht hangen. Waren er dingen gebeurd die hij nog niet wist? ‘Mijn probleem is dat ik moeilijk iemand in de steek kan laten,’ verklaarde hij. ‘Maar nu wordt het makkelijker. Lily wil het zelf ook voor gezien houden.’ ‘We laten elkaar niet meer los, hè?’ ‘Nee,’ zei hij. ‘Dan moet er heel wat gebeuren.’ ’s Nachts droomde hij op een wankele ladder te balanceren om een plafond te witten. Soms, als hij de kwast te diep had ingedoopt, droop de smurrie bij zijn arbeid in een mouw van zijn shirt. Toch versaagde hij niet, ook als hij eensklaps weer gore plekken boven zich ontdekte die hij eerder gewit meende te hebben. Het was een rare droom, besefte hij de volgende ochtend. Hij had nooit in zijn leven de witkwast gehanteerd. Sommigen zouden er in een duiding misschien een diepere betekenis aan ontlenen. Maar hij wist niet wat hij met die droomgedachte aan moest.
202
38
‘Denk je nog weleens aan de kolonel?’ wilde Saskia weten, toen de bus voor het uitgaansweekend bij het verzorgingshuis kwam voorrijden. ‘Af en toe,’ zei Lily, wetend dat het een halve waarheid was. Het was nu ongeveer drie weken geleden, maar ze stond haast elke dag stil bij zijn dood. Niet minder ook bij de aangrijpende wijze waar op hij, zonder een briefje met een verklaring achter te laten, afscheid van het leven had genomen. Het was eenvoudig onvoorstelbaar van een man, die voor haar zoveel levenskracht had uitgestraald. Een man die zó hechtte aan discipline, maar in dit geval zelftucht had genegeerd. Was zijn zelfdoding spontaan gebeurd? Nee, hij moest het tevo ren overdacht hebben. Anders had hij Regina toch niet verzocht, zijn dochter te vragen nog eenmaal langs te komen? ‘Het zou me niks verbazen als de kolonel vroeger incest met zijn dochter heeft gepleegd,’ had Loesje Wichers onlangs glashard geop perd. ‘Wie weet heeft hij zich wel uit wroeging om zeep geholpen.’ Lily had al eerder ervaren dat de vrouw zelden werd gehinderd door het uiten van een riskante suggestie. Als iets niet waar was, verzon die het wel, dacht zij. Toch bleef de vraag overeind, waarom Karel die dramatische scène had opgevoerd. Het was voor haar totaal onbegrijpelijk, een mysterie, dat misschien nooit verklaard zou worden. Of kon zijn dochter er uitleg aan geven? Wat ook schrijnend voor haar aanwezig bleef, was zijn gemis. Het wonderlijke liefdesspel dat ze ooit met hem had gedeeld, en dat al voor zijn heengaan ontijdig was afgebroken, kon nooit meer terugke ren. Op zijn uitvaart was ze niet gekomen. Ze was bang geweest dat ze het emotioneel niet had aangekund. Maar vaststond dat zonder hem haar leven vlak en heel leeg was geworden. ‘Hield jij echt van hem?’ hield Saskia aan. ‘Wie weet zijn we altijd op zoek naar wat we het meest missen,’ ontweek zij de vraag. ‘Tenminste, wat we denken te missen.’ 203
‘Vandaag moet je hem maar vergeten,’ zei Saskia, bij het in de bus stappen. ‘Je kunt het je heel gezellig maken, meid. We zijn er eens helemaal uit. Laat je lekker gaan.’ Saskia heeft gelijk, dacht zij. Ik ben aan niemand meer verantwoor ding verschuldigd. Ik bepaal zelf mijn spelregels. Naderhand heugde ze zich dat ze op hun mysterietour de Moer dijkbrug waren overgegaan, Noord-Brabant waren ingereden en van de hoofdweg waren afgeweken. Niet lang daarna hadden ze Paradise Palace, een nieuwgebouwd hotel met een soort uitgaanscentrum, bereikt. Alleen was haar ontgaan, hoelang de reis precies had geduurd. Ze had voor in de bus met Saskia gezeten, pal achter Petersen, die als een soort reisleider naast de chauffeur had plaatsgenomen. Alsof het een soort schoolreisje was, werd in de bus onder het verzorgend personeel veel gegiecheld en gelachen. Het vaste personeel had voor deze gelegenheid de uniforme kleding thuisgelaten en zich in fleurige kleding gestoken. Die metamorfose had de meesten in haar ogen tot heel andere mensen gemaakt. Saskia droeg nu een eenvoudige witte jurk, die veel bloot liet en fraai contras teerde met haar zwarte pagekopje. Tot hun aankomst hadden zij en Saskia fluisterend hun jongste erva ringen en meningen uitgewisseld. Beiden wilden niet dat de directeur iets van hun verhalen kon beluisteren. Misschien had die er ook geen belangstelling voor, al die tijd was hij in gesprek met de chauffeur, maar ze wilden geen risico nemen. Af en toe had zij een blik op de krachtige schouderpartij van Petersen geworpen. Deze keer leek hij voor haar meer op een professionele sportbeoefenaar dan de directeur van het verzorgingshuis. Gedurende de reis had hij zich zelden omgedraaid, om naar haar of een ander te kijken en iets te zeggen. Meende hij dat het uitstapje net zo tot zijn takenpakket behoorde als de activiteiten in het tehuis? Was het voor hem geen plezierreisje, maar gewoon een plicht die hij als toezichthouder dacht te vervullen? Wie weet kwamen zij en de anderen daar in de komende uren achter. Onderweg vertelde Saskia haar dat geheugenverlies op oude leef tijd epidemisch leek te worden. Naar verwachting gingen er in de 204
toekomst steeds meer mensen aan lijden. Het werden allemaal hoof den vol nevelslierten, die soms in totale mist konden overgaan. ‘Je wordt er soms moedeloos onder omdat je onmachtig bent die mensen te helpen.’ ‘Tragisch, vind je niet?’ ‘Gelukkig niet altijd.’ ‘Niet altijd?’ ‘Nee. Er is pas een vrouw bij ons gekomen die heel vaak voor de spiegel gaat staan. Dan praat ze tegen haar eigen beeld.’ ‘Zoiets heb ik nog nooit gehoord.’ ‘Het is een bijzondere vrouw. Ze is altijd vrolijk en heeft het steeds over de schoonheid van de oneindigheid. Ze denkt dat het een ander is in die spiegel en geeft die ook een naam.’ ‘Misschien denken wel meer mensen dat van zichzelf, maar spreken ze het niet altijd uit,’ merkte ze cryptisch op. ‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Saskia. ‘Nou, dat ze denken dat ze eigenlijk een ander zijn. Alleen hoeven ze natuurlijk niet vrolijk te zijn.’ ‘Je gaat vandaag toch niet moeilijk doen?’ Saskia had een ironische blik in haar ogen gekregen. ‘Nee hoor. Ik word een uitgesproken feestbeest.’ Maar op dat moment was zij, opnieuw in gedachten bij de kolonel, in een wolk droefheid beland. Paradise Palace, met modern ingerichte kamers en voorzien van de allernieuwste snufjes, deed op het gebied van ontspanning en vermaak zijn naam eer aan. Het was een all-in gelegenheid met verder een uitgebreid complex van zalen. Drank, eten en entertainment, alles was bij de prijs van het verblijf inbegrepen. In het complex waren op diverse plekken klei ne bars, terwijl zich zowel binnen als buiten terrassen en buffetten bevonden. Onder de andere faciliteiten waren niet alleen een subtropisch zwembad, een sauna en zonnebanken, maar ook een huisbioscoop. Verder waren er verschillende mogelijkheden om sport en spel te beoefenen, zoals midgetgolf en bowlen, biljarten en snookeren. 205
Voor kinderen was er een draaimolen en een speeltuin. Bij aankomst van hun gezelschap die zaterdag hielden zich er nauwelijks kinderen op, alleen wat joelende jonge vrouwen in de draaimolen. Het gros van het personeel had op dezelfde verdieping een kamer toegewezen gekregen. Zij wat verder verwijderd van die van Saskia, naast wie een vertrek aan Tom Walraven was toebedeeld. Wie weet hadden Saskia en de technicus dat slim voor elkaar gekregen, dacht ze. Petersen had voor zichzelf een kamer op een afzonderlijke etage laten reserveren. Wilde hij ook tijdens het plezierreisje voldoende afstand tussen hem en anderen bewaren? Saskia sprak het als een vermoeden tegenover haar uit. Na een welkomstdrankje verdwenen ze allemaal enige tijd naar hun kamer om zich te restaureren. Zij verfriste zich en werkte alleen haar uiterlijk bij. Haar witte bloes en ruimvallende lichtblauwe rok, beide bedoeld om overdag te dragen, hield ze aan. Haar zwarte jurkje had ze voor de avond bestemd. Ze was er trouwens nog evenmin in de stemming voor. Na enig zoeken trof ze Saskia en wat anderen op of bij de trampoli nes in de speeltuin aan. Wat verderop gelopen, koos ze ervoor rechtop op de plank van een schommel te gaan staan. Met haar handen stevig aan de neerhangende touwen, liet ze het speeltoestel licht heen en weer wiegen, terwijl ze gadesloeg hoe Saskia geweldige sprongen op een trampoline verrichtte. Op een gegeven moment kwam Tom aanlopen en gaf ongevraagd een duw tegen haar schommel, waardoor ze ook zelf meer in bewe ging kwam. Bij zijn geste knikte ze hem vriendelijk toe. Alleen toonde ze zich spoedig minder inschikkelijk toen zijn hande lingen krachtiger werden. Bij het afzetten van de schommel sloeg haar rok daardoor telkens als een parachute omhoog, waardoor haar blote benen soms tot haar kruis zichtbaar werden. Ze voelde zich als een jonge meid voor schut gezet. Op haar luid geroep dat hij moest ophouden, sprong Saskia van de trampoline. Terwijl ook anderen op dat protest naderbij zwermden, staakte Tom zijn activiteit. Naproestend van het lachen, stak hij zijn hand uit om haar van de schommel te helpen. 206
‘Heb je genoeg gezien?’ vroeg zij bits, de hand negerend. In de schemertoestand van haar onthutstheid, meende ze ook Petersen op de achtergrond van de anderen te ontwaren. Maar moge lijk vergiste ze zich. ‘Reken maar!’ vond de technicus. ‘Ik vond het erg de moeite waard.’ ‘Onkuise gedachten?’ wilde Saskia weten, terwijl ze hem quasi streng aankeek. Tom lachte wat schaapachtig, maar gaf geen antwoord. Saskia gaf haar een knipoog. ‘Jij verkoopt jezelf goed,’ zei deze. Zonder op die woorden in te gaan, liep zij ontstemd weg en besloot de filmzaal op te zoeken. De zaal was maar half gevuld. Op het moment dat zij er binnentrad, ging juist het licht uit en nam de hoofdfilm een aanvang. Ze nam plaats op een stoel aan de buitenkant van de achterste rij, die helemaal leeg was. In het duister kon ze niet ontdekken of er bekenden uit het tehuis in de rijen voor haar zaten. Kort daarna zocht een silhouet aan de andere kant van haar rij een plaats op. De ruimte tussen haar en die ander bleef verder onbezet. De rolprent heette ‘The Third Man’ en was meer dan een halve eeuw oud. Mettertijd had hij een geduchte reputatie opgebouwd en was tot het klassieke repertoire gaan behoren. De kolonel, die hem uit zijn jeugd herinnerde, had hem haar als zijn favoriete film genoemd, maar zij had hem nooit eerder gezien. De mysterieuze zwart-witfilm speelde zich kort na de Tweede Wereldoorlog in Wenen af. Amerikanen, Engelsen, Fransen en Russen hielden in die tijd elk een deel van de stad bezet. De intrige voltrok zich rond Harry Lime, een zwarthandelaar in ondeugdelijke penicil line, waarmee veel slachtoffers werden gemaakt. Ze werd geraakt door de gewetenloosheid die zich in het verhaal voltrok, maar meer nog door de onbeantwoorde liefde erin. Huiveren deed ze bij de gezichtsexpressie van Lime, op het moment dat hij zijn ontsnappingskans via een riool verkeken wist. Een ijzeren rooster maak te het hem onmogelijk daaruit omhoog naar de straat te ontkomen. Na afloop vond ze het een sterk aansprekend verhaal, met een intri gerend op een citer gespeeld wijsje. Toch was een romantische film, 207
waarin twee mensen elkaar ten slotte in de armen vielen, haar veel liever geweest. Bij het omhoogrijzen van haar stoel, signaleerde ze de directeur van het tehuis. Hij was degene geweest die aan de andere kant van haar rij een stoel had gezocht. Hij leek haar niet op te merken en verliet, een aantal meters voor haar, in gedachten verzonken de zaal. Ze staarde zijn gestalte met de haast sluipende tred na. Onwillekeurig moest ze aan een fraai gebouwd roofdier denken. Saskia moest niets van haar superieur hebben, maar haar begon hij nieuwsgierigheid in te boezemen. Wat zou hij over het heengaan van de kolonel hebben gedacht? Karel Alexander was toch min of meer een vriend van hem geweest? In elk geval een persoonlijke relatie. Saskia en een pluk anderen vond ze ditmaal in de bowlingzaal, waar ze, voor het tijd werd voor de maaltijd, ook zelf aan het spel ging deel nemen. Tot hilariteit van de anderen bracht ze er niet veel van terecht. Ze had geen goede hand van werpen. Alleen een enkele kegel aan de buitenkant wist ze soms omlaag te mikken. ‘Ongelukkig in het spel, gelukkig in de liefde,’ schertste Saskia. ‘Er is dus nog hoop, begrijp ik,’ zei zij. Na het driegangen diner verdween ze naar boven, om zich voor de avond in haar zwarte jurkje te hullen. Ook verving ze haar queenies door avondschoenen met naaldhakken. Naderhand zat ze met Saskia aan een van de bars gekleefd. Tom, die tussen hen zat, wilde weten of ze nog boos op hem was, wat ze ontkende. De gedachte aan de zinloosheid van alles maakte zelfs haar gramschap onschadelijk. Ze dronken een glas wijn. ‘Weet je wat het met de kolonel was, Lily?’ zei Saskia eensklaps, alsof ook zij over hem had nagedacht. ‘Hij wilde niks meer verbloe men. Hij kwam er rond voor uit waar hij de pest aan had. En wat hij nadrukkelijk wenste.’ Seks, dacht zij, bizarre seks wilde hij. Niemand weet werkelijk wat we elkaar te bieden hadden en wat we voor elkaar betekenden. Ze ging niet in op Saskia’s conclusie, misschien bedoeld als een zonderling soort troost voor haar. Alleen had werkelijke troost niemand, binnen een sfeer van bewuste zwijgzaamheid, haar na het 208
drama kunnen bieden. De man aan wie ze zich zo onderworpen had, leek door haar bedacht, maar nooit bestaan te hebben. Zo kort gele den pas heengegaan en nu al een schim geworden. ‘Er is hier een zaaltje met een muziektrio,’ sneed Saskia een ander onderwerp aan. ‘Straks ga ik een poos dansen. Maar eerst ga ik een frisse neus halen. Gaan jullie ook mee?’ Tom wilde haar maar al te graag vergezellen, maar zij bleef liever zitten. Ze was aan de bar aan haar tweede glas wijn toe. Misschien kreeg ze dan straks de kans om een werphengel uit te slaan. Ze kende zich voldoende om te beseffen, dat ze zich eerst daartoe moest opladen, vrijmoedigheid bij zich moest opwekken, belemme ringen moest wegslikken. Uit ervaring wist ze dat wijn haar daarbij een handje kon helpen. ‘Ik pik jullie straks wel ergens op,’ zei ze. De beide anderen, teveel in elkaar verdiept, hadden hem vermoe delijk niet opgemerkt, maar zij had aan de overkant van de bar enige malen Petersen zien passeren. Hij had haar telkens een glimlach toege worpen, een gunstig teken. Had hij ook hier belangstelling voor haar? Saskia’s woorden van enige tijd terug hielden haar nu bezig. Als hij contact met haar zocht, moest ze haar reserve laten varen, sprak ze zich moed in. Na het weggaan van de anderen smaakte haar tweede glas zelfs beter dan het eerste. Bij de laatste slok voelde zich roezig en meer ontspan nen worden. Met een beetje verbeeldingskracht was alles opnieuw mogelijk. Of vergiste ze zich? Niet lang daarna zocht Petersen haar inderdaad op. Hoffelijk vroeg hij of hij naast haar mocht komen zitten, waar ze vanzelfsprekend geen bezwaar tegen had. ‘Ik loop mezelf hier een beetje te zoeken,’ verklaarde hij openhar tig. ‘Feestelijke bijeenkomsten van deze omvang ben ik wat ontwend geraakt. Het zal mijn leeftijd wel zijn.’ Haar resterende vrees voor hem smolt weg. Ook hij verkeert in isolement, dacht ze. ‘Ik hou meer van een bescheiden privéfeestje,’ vervolgde hij. ‘Dan hoef je geen masker te dragen. Je kunt meer jezelf zijn.’ 209
Zij wist niet of hij een antwoord verwachtte en zweeg, maar wist een glimlach op te brengen. Hij liet de vrouw achter de bar haar een nieuw glas aanreiken en nam hetzelfde. ‘Misschien denkt u daar anders over, mevrouw Eekhout,’ zei hij. ‘Of mag ik Lily zeggen?’ ‘Dat is goed,’ zei ze, toch een tikje hees in zijn bijzijn. ‘Nee, ik heb dezelfde mening.’ ‘Noem mij maar Otto. Fijn dat je met ons bent meegegaan. De boodschapper van het geluk heeft jou bij ons gebracht.’ ‘De boodschapper van het geluk?’ Ondanks haar lichte staat van bedwelming, keek ze hem bevreemd aan. Had haar verloren minnaar niet ooit hetzelfde opgemerkt? ‘Een grapje dat de kolonel en ik weleens onder elkaar maakten,’ zei hij. Hij gaf geen toelichting en zij kreeg het gevoel er niet verder naar te moeten vragen. ‘Hij was toch een vriend van u?’ merkte ze op. ‘Min of meer. Eigenlijk was hij een vriend van mijn vader.’ ‘Was u niet getroffen door zijn dood?’ ‘Ik probeer van een heengaan altijd afstand te nemen. In ons tehuis verwisselen mensen geregeld het tijdelijke met het eeuwige.’ In de stilte die korte tijd tussen hen viel, staarden beiden voor zich uit. ‘Ik heb pas met zijn dochter gesproken,’ zei hij daarna. ‘Financieel moet ik nog het een en ander zien te regelen.’ Ze vroeg zich af of dat niet alleen het tehuis, maar ook hemzelf aanging. Ooit meende ze opgevangen hebben dat de kolonel hem een lening voor zijn bungalow had verstrekt. Of was dat een roddelpraatje geweest? ‘Ik moet me bij voorbaat verontschuldigen,’ ging hij verder, ‘maar ik heb een vraag aan jou.’ ‘Wat wilt u weten?’ Ondanks zijn informele houding had zijzelf nog niet gemeenzaam durven worden. ‘Wat wil je weten,’ verbeterde hij. ‘Nou, Karel Alexander vertelde me eens dat je ging scheiden. Is dat zo?’ 210
Ze schrok even bij zijn onverwachte vraag naar haar persoonlijke situatie. ‘Ja, dat klopt,’ zei ze, zich herstellend. ‘Ik denk dat ik binnenkort naar een uitzendbureau moet. Dan kan ik geen vrijwilligerswerk meer doen.’ ‘Wat deed je voor je ging trouwen?’ Hij sloeg haar met een onder zoekende blik gade. ‘Ik werkte bij een bank als typiste.’ ‘Had je toen een computer?’ ‘Nog niet zo lang.’ ‘Nou ja, je kunt altijd een korte cursus volgen.’ ‘Dat denk ik ook. Kwestie van bijleren. Maar waarom vraag je dat?’ ‘Regina gaat bij ons weg. Is haar functie niks voor jou?’ Overdonderd staarde ze hem aan, een moment niet langer besef fend waar ze was. Dan drong langzaam in volle omvang tot haar door wat hij haar aanbood. Opeens doemde het perspectief van een eigen inkomen op. Bovendien in een baan die haar ongetwijfeld lag. Ging deze dag voor haar een bijzonder rendement opleveren? Ze kon zijn woorden nauwelijks geloven. ‘Laat ik het wat toelichten,’ ging hij verder. ‘Het gezag over het tehuis ligt in mijn handen en bij niemand anders. En ik ben heel doelgericht. Daar heeft Regina soms problemen mee. Jij ook?’ Ze wist op welk antwoord hij wachtte en hoefde niet eens te acte ren. Ze was onmiddellijk bereid hem over de streep te trekken. ‘Nee hoor. Ik heb juist bewondering voor mensen die de leiding krachtig in handen hebben.’ Haar droefheid maakte gaandeweg plaats voor een gedempte opgeruimdheid. ‘Vaak denken we dat mensen rechtlijnig zijn. Weloverwogen. Dat dacht ik ook van Regina toen ze bij ons in dienst trad. Maar dat is lang niet altijd zo.’ ‘Nee,’ gaf ze toe. ‘Soms word je verrast door het gedrag van een ander.’ ‘Dat worden we ook weleens door ons eigen gedrag, denk je niet?’ Ze proefde de verborgen betekenis onder zijn woorden. Hij wilde een beoogde reactie bij haar uitlokken. ‘Je hebt gelijk. Ik word soms ook verrast door mezelf.’ 211
‘Geen discipline?’ ‘Geen discipline.’ Ze lachten tegelijk en een klassieke toenaderingspoging welde bij haar op. Ze liet een schoen uitglijden en streek met haar voet voluit over zijn wreef. ‘Ging er een kat langs mijn voet?’ vroeg hij quasi argeloos. ‘Geen gelaarsde kat in elk geval,’ liet ze hem weten. In haar ogen verscheen een glans van koketterie. ‘Zullen we verder op mijn kamer een glaasje drinken?’ stelde hij voor. ‘Bijpraten over je nieuwe baan?’ ‘Waarom niet op mijn kamer? Om het gezellig voor je te maken, knap ik me eerst nog wat op.’ ‘Je ziet er voor mij nu al prima uit.’ ‘Laat me even. Ik laat de deur wel op een kier staan.’ ‘Goed, ik geef je een kwartiertje. En ik neem straks een fles cham pagne mee. Om onze toekomstige samenwerking te gaan vieren.’ Ze noemde hem haar kamernummer en vertrok euforisch met de lift naar boven. Terug in haar vertrek deed ze alleen de schemerlamp naast haar bed aan, bewust op weg de vroegere betovering op te roepen. IJlings stapte ze uit haar schoenen en ontdeed zich van haar jurkje. Razendsnel verfriste ze zich met een washandje op intieme plekken, wreef zich droog en haalde haar pikante lingerie met bijbehoren te voorschijn. Nadat Karel in zijn woedestuip haar fraaie dessous kapot had gescheurd, had ze alles opnieuw aangeschaft, alleen nog niet gedra gen. Een eerdere gelegenheid had zich niet aangediend. De erotische spanning in haar groeide en overweldigde haar. Opwindende beelden herrezen in haar geest. Nevelig besefte ze dat ze na enige tijd van onthouding straks als een gepofte kastanje open kon barsten. Met bevende vingers trok ze alles aan. Ademloos zag ze in de mans hoge spiegel in de badkamer het droombeeld van haar ververste verschijning: een lila strapless bh en een met kant afgezet slipje van die kleur, afgerond met een zwart jarretelgordeltje en antracietkleurige kousen met hoog sluitende boorden. 212
Ze snelde naar de toilettafel en borstelde haar glanzende lokken opnieuw. Met een pluk doorschijnend haar voor haar ogen acteerde ze in de spiegel een geheimzinnige, verleidelijke blik. Ze maakte zich deels opnieuw op en besprenkelde zich een tikje overvloedig met het zwoele parfum, dat ze voor haar omgang met Karel had gekocht. Dan stapte ze opnieuw in haar hooggehakte schoenen. Op dat moment hoorde ze de deur van de gang piepend opengaan en hoorde ze zijn voetstappen in de kamer. Haar hart bonsde. Ze greep haar bovenkleding, aarzelde even, maar hield het dan losjes voor haar lichaam terwijl ze de badkamer uitdeinde. ‘Ik was bijna klaar,’ zei ze zacht. ‘Ik moest alleen dit nog aantrekken.’ Haar stem klonk haar onnatuurlijk in de oren. Ze wist dat ze de Rubicon overtrok. ‘Dat hoef je voor mij niet te doen,’ zei hij soepel. ‘Behalve als je dat natuurlijk zelf wilt.’ Met zijn tong streek hij even over zijn bovenlip, voordat hij zich naar haar nachtkastje wendde en er de fles champagne met twee glazen op plaatste. Voelde ze de vonk overspringen? Alles kantelde in haar geest. Ze wilde andermaal een bevestiging van de scheefgroei in haar huwelijk. Ze hunkerde naar de omstrengeling van zijn armen, de smaak van zijn mond, de geur van zijn huid op de hare. Het zwarte jurkje dwarrelde uit haar handen op de grond neer. Hij draaide zich nu naar haar toe en ze las de vlam van begeerte in zijn ogen. Een aantal momenten die haar kwellend lang voorkwamen, monsterde hij, zonder een woord te spreken, haar met zijn dwingende blik van top tot teen. Dan zei hij traag: ‘Ik denk dat we zakelijk en privé een prima team gaan vormen.’ In de stilte die opnieuw trillend bleef aanhouden, liep zij in een staat van verdwazing op hem toe.
213
39
Het was heel warm geweest, die woensdag tegen het einde van de zomer. De felle zon had de stad overdag laten blakeren en aan het begin van de avond bleven de straten dampen. De terrassen waren mudvol, maar de meeste bezoekers hadden voor een schaduwrijk deel ervan gekozen. Eric kreeg het gevoel dat hij nog een jonge vent was en straalver liefd, toen hij Annabel na sluitingstijd ging afhalen bij de uitgang van het warenhuis. Het verleden leek in een andere gedaante te zijn terug gekeerd. Pril en toch gerijpt. Annabel was er heel gelukkig mee dat haar nieuwe woning nu compleet was ingericht. Ze gingen dat die avond onder meer met een etentje vieren. Kort voor het weggaan uit haar werkkring, had zij zich op een damestoilet in luchtiger kleding gestoken. Op zijn beurt had hij, voor hij van huis vertrok, het van transpiratievocht doortrokken shirt op zijn zomerbroek verwisseld voor een schoon. Op het moment dat ze hem buiten het warenhuis ontdekte, signa leerde hij in haar ogen de glans van onverholen blijdschap. ‘Het was op mijn werk heel wat koeler dan buiten,’ oordeelde ze, terwijl ze haar arm door de zijne stak. ‘Ik zweet peentjes.’ ‘Die uitdrukking kende ik niet,’ zei hij. ‘Het is er eentje van mijn moeder. Die heeft veel van die gezegden.’ ‘Zij lijkt me een originele vrouw.’ ‘Is ze ook. Binnenkort moet je mee naar haar. Het wordt tijd. Zij wil je ook eens zien.’ Ongemerkt wierp hij van opzij een blik op haar mooie profiel. Hij werd beurtelings bevangen door zowel deemoed als trots dat ze bij hem was gaan horen. Zijn bitterheid was door haar aan het vervagen. Zij had het kwets bare deel van zijn karakter doorzien en hem bijgebracht zijn zachte kant niet weg te stoppen. Dat deden volgens haar teveel mannen in een rauwe wereld. 214
Ze waren het erover eens dat ze eerst meer behoefte aan vocht hadden dan aan warm eten. Daarom wilden ze vooraf ergens een poos van een koel drankje genieten. In alle drukte vonden ze de laatste lege plek, ook begunstigd met schaduw, op een terras aan het Stadhuisplein. Naderhand konden ze wel een etablissement voor de maaltijd opzoeken. ‘Ik ben nog steeds zo gelukkig dat ik jou ontmoet heb,’ zei ze eens klaps. ‘Zo ongelofelijk gelukkig.’ Eigenaardig genoeg was in strijd met haar opmerking de speelsheid uit haar blik weggegleden. Ernst was ervoor in de plaats gekomen. Hij verwonderde zich erover. Het bleef enige tijd stil tussen hen. Het kwam hem voor alsof zij, buiten hem om, opeens op een andere plaats vertoefde. Ze staarde voor zich uit alsof er een beeld te zien was dat hem ontging. ‘Ik heb je tot dusver niet alles over mij verteld,’ vervolgde ze daarna, haar stem dempend voor haar omgeving. ‘Dat had ik al begrepen,’ zei hij. ‘Er is een tijd geweest dat ik dacht dat ik niet meer bestond.’ Het was een hem intrigerende opmerking. Toch stelde hij geen vraag naar het waarom. Het leek hem onverstandig haar te onder breken bij een ontboezeming, die in hun relatie mogelijk van grote betekenis kon zijn. ‘Daarna kwam er een tijd dat ik wilde vergeten wie ik was. En anoniem wilde blijven.’ Hij wachtte af. Ging ze deze keer alle pagina’s van haar levensverhaal voor hem omslaan? Zo buitengewoon ernstig had hij haar niet eerder meegemaakt. ‘Harold was iemand die misbruik maakte van macht. Dat beteken de voor mij mishandeling, onderwerping en vernedering.’ ‘Had hij een ander?’ ‘Dat heb ik nooit geweten. In elk geval zat hij in een dubieuze handel.’ ‘Hoe verdiende hij dan zijn geld?’ ‘Precies wist ik het niet. Dat was voor mij te schimmig.’ ‘Liet hij zich er niet over uit?’ 215
‘Nooit. Hij was ook een meester in bezoedeling. Hij eiste dat ik met sommigen van zijn relaties aanpapte. Hij ramde me in elkaar als ik het niet deed. Weet je, ik was nog totaal onbedorven, maar mijn ex schudde me ruw wakker.’ ‘Wat moest je dan precies voor hem doen?’ ‘Ik moest met die lui flirten, ze wat opvrijen.’ ‘Moest je niet met ze naar bed?’ ‘Toen nog niet.’ ‘Moest je dat voor zijn zaakjes doen?’ ‘Wat dacht je anders?’ Ze zuchtte. ‘Het heeft lang geduurd voor ik je dit durfde te vertellen.’ ‘Waarom? Ik ben Eric, weet je nog? Je kent me onderhand toch meer dan voldoende?’ Hij staarde haar in verwarring aan. Een gevoel van beklemming maakte zich van hem meester. Bij haar poging de zaken helder uiteen te zetten, kwamen zijn woor den niet op haar over. Alles drong zich weer op, stortte als grof vuil op haar neer. Spookgestalten uit het verleden traden voor het voetlicht en omringden haar. In haar geest gebeurden de escapades opnieuw. ‘Op een keer moest ik met twee zakenvrienden van hem op stap. Als ik vlot meewerkte, zei hij, kon hij een prima deal met ze maken.’ ‘Moest je uit zonder hem? En geen andere vrouw erbij?’ ‘Nee, geen vrouw erbij. Ik moest ze van hem entertainen, compleet inpakken. Ik heb gesmeekt om buiten schot te blijven.’ ‘Kende je ze?’ ‘Samen met hem had ik ze eerder in een nachtclub ontmoet. Het waren klerenkasten, speknekken. Het type uitsmijter. Misschien zaten ze in de drugshandel, ik weet het niet.’ ‘Hij bleef erbij?’ ‘Ja. Hij zei dat die twee een beetje gek op me waren. Ze vonden dat ik een goeie babbel had. Daar kon hij van profiteren.’ Ze pauzeerde en nam een slok van haar witte wijn, alsof ze diep in haar geheugen wilde tasten naar het verloop van die avond. De sfeer in de stad bleef onderwijl broeierig. Vanuit de verte, aan een rand van het centrum, drong rumoer tot hen door dat hij niet kon 216
thuisbrengen. Het had nog het meest weg van aangolvende geluiden van een kermis. Boven hen cirkelde enige momenten een politieheli kopter en ronkte dan weg. ‘Ik ging eerst met ze mee naar een bar en daarna uit eten,’ ging ze verder. ‘Hoe ik ze bezighield, weet ik bij god niet meer. Wel weet ik dat ze mij de ene gore grap na de andere vertelden.’ ‘En op afroep lachen natuurlijk.’ ‘Ja, ik moest acteren. Tegen middernacht bestelden ze een taxi. Ze wilden bij ons thuis een afzakkertje nemen, zeiden ze. Maar ze logen, we reden naar een uurhotel.’ Opnieuw korte tijd stoppend, haalde ze diep adem. Het was hem helder dat ze moeite had haar verhaal te vervolgen. ‘Eerst had ik dat niet door, omdat ik versuft was door de drank. Buiten namen ze mij tussen hen in en begonnen voor de deur te over leggen. Ze besloten dat we met ons drieën in één bed zouden kruipen. Met mij in het midden.’ ‘Mijn god’ zei hij. Enige momenten kwam het hem voor alsof hij zich in een vacu üm bevond, met uitschakeling van zijn reflexen. Hij bevochtigde zijn mond, wist zich dan grotendeels te herwinnen. Zijn ontsteltenis verdampte. ‘Opeens besefte ik waar ik was en wat ze van mij wilden. Ik was inbegrepen in de transactie. In paniek schopte ik mijn hooggehakte schoenen uit en voor ze het wisten vloog ik tussen hen weg.’ ‘Zaten ze je niet achterna?’ ‘Ze waren stomverbaasd, denk ik. En ik had geluk. Het was een uitgaansbuurt en ik kon op mijn kousen direct een taxi aanhouden. Wie weet hadden ze mij anders toch gegrepen. Met die taxi reed ik naar mijn moeder.’ ‘En die wist nog steeds niets van de praktijken van je ex?’ ‘Nee, ze wist niet wat ze hoorde. De volgende dag ging ik met haar naar een advocaat.’ ‘Heb je Harold daarna nog gezien?’ ‘Eén keer maar, bij de scheiding. Ik vermoed dat hij weg is uit de stad.’ 217
In haar ogen was een trieste blik verschenen. ‘Ik heb er zó tegenop gezien je dit te moeten vertellen,’ vervolgde ze met een verstikte stem. ‘Daarom heb ik het aanhoudend uitgesteld. Ben je nu erg teleurge steld in mij?’ ‘Na alles wat we al samen hebben beleefd?’ Hij greep haar hand en streelde hem. ‘Jij kunt me nooit teleurstellen. Ik hou zo ongelofelijk veel van je.’ ‘Begrijp je waarom ik van die schooier in mijn oude huis zo over stuur was? Ik moest na afloop ook steeds aan die klerenkasten terug denken. Die schoften aan wie ik door Harold voor vermaak was uitge leend.’ ‘Jij kreeg ook niet alles op je bord wat je lustte,’ zei hij zacht. ‘Nee, soms is het leven net een draaimolen. Alles lijkt dan terug te komen: bedrog, verraad, kwaadwilligheid.’ Hij spitste zijn oren omdat het rumoer in de verte aanzwol. ‘Hoor jij dat ook? Wat is dat toch voor een herrie?’ ‘Misschien zo’n happening voor de massa,’ veronderstelde zij. ‘In de zomer barst het van de evenementen in de stad.’ ‘Het zijn voetbalsupporters,’ zei een kelner, die juist passeerde en hun woorden opving. ‘Die houden niet van stilte. Dat maakt ze nerveus.’ Op slag herinnerde Eric zich zijn gesprek met Buitendijk van een aantal maanden geleden. Vroeg op de avond zouden twee buitenland se clubs in de Kuip op Zuid spelen. Hij was het totaal vergeten. Was dat duel al beëindigd? ‘Ik heb er niet eerder bij stilgestaan,’ verontschuldigde hij zich bij Annabel. ‘We hadden beter een andere dag kunnen kiezen.’ ‘Vergeet het,’ zei ze. ‘We laten onze avond niet verknoeien.’ ‘We kunnen voor ons etentje naar een zaak op het Stationsplein gaan,’ stelde hij voor. ‘Dan zijn we na afloop gauw thuis.’ Na het betalen van de nota op het terras, belandden ze enige tijd later in een restaurant op het plein, waar overdag hard werd aangepakt om aan een nieuw station gestalte te geven. Op dat moment zat het werk er al een aantal uren op. Het materieel was tot stilstand gebracht, de arbeiders waren huiswaarts gekeerd. 218
Ze slaagden erin een tafel bij een venster te veroveren, overwogen een menu, maar moesten hun wens nog kenbaar maken. Hun plaats bood uitzicht op het plein met zijn aanhoudende golven van trein reizigers en andere passanten, velen met hun mobieltje tegen een oor gedrukt. Het rumoer dat elders was blijven doorgonzen, hoorden ze telkens in kracht groeien als de deuren voor bezoekers openzwaaiden. Het werd nu vinniger en beet zich ook vast in de sfeer van de directe omgeving. Plotseling joegen jonge kerels als bezetenen in een rumoerige horde het plein op. Het was de voorhoede van wat zich direct daarna open baarde als een kolossale stroom van voetbalhooligans. Daar stormden ze aan, de barbaren, in vleesgeworden liederlijkheid, onder het opzwepende ritme van één kreet: bier! Een horde, uitgerust met knuppels en fietskettingen, boksbeugels en messen. Drommen halfdronken vandalen bonsden grijnslachend op de ramen van het restaurant, waarachter bezoekers rustig dachten te tafelen en van schrik verbleekten. ‘Dat zijn geen buitenlandse supporters,’ stelde hij vast. ‘Hoe weet je dat?’ vroeg zij. ‘Kijk maar naar hun shirts. Die bende komt van hier. Ze hebben niks met die wedstrijd te maken.’ ‘Daar hebben ze natuurlijk lak aan,’ oordeelde zij. ‘Je kent dat tuig toch? Dit geeft ze een mooie kans om weer eens rotzooi te trappen.’ Aan hun tafeltje verscheen een oude kelner, die ook zijn blik op het rumoerige buitengebeuren gericht hield. ‘Wilt u al bestellen?’ vroeg hij nerveus en lijkbleek. ‘We willen liever wachten tot het buiten wat rustiger wordt,’ besliste Eric. ‘We zitten nog niet erg op ons gemak.’ Met ongeloof, woede en vrees sloegen ze de taferelen gade die zich buiten begonnen af te spelen. In hoog tempo spoelden vandalisme, intimidatie en geweld in een alles verwoestende vloedgolf over het plein. Tramhaltes werden wild uit de grond gerukt of kromgebogen, glas van abri’s eruit gebeukt, wachtende mensen geterroriseerd. Een veiligheidsbeambte van de spoorwegen werd als een strooien pop in 219
de brandhaard opgenomen en onder de voet gelopen. Een invalide werd uit zijn rolstoel gezwiept en in de goot gesmeten. Twee politiemannen, met in hun hand een portofoon, snelden het restaurant binnen en kozen voor een observatieplaats dichtbij hun tafeltje. ‘Waarom doen jullie niks?’ vroeg Annabel, barstensvol emotie. ‘Waarom grijpen jullie niet in?’ ‘We wachten op versterking,’ antwoordde de oudste agent opval lend bedaard. ‘We willen de boel niet laten escaleren.’ ‘Niet laten escaleren?’ riep Eric boos en verontwaardigd uit. ‘Kijk naar buiten! Alles loopt al zwaar uit de hand!’ ‘Zo’n driehonderd man, taxeer ik,’ gaf de jongere politieman in zijn portofoon haast fluisterend aan informatie door. De andere politieman negeerde Eric verder en hield zijn blik strak gericht op het plein, waar de gewelddadigheden als noodweer voort woedden. Toen een golf treinpassagiers vanuit de stationshal en het gepeupel elkaar kruisten, maakte de laatste stroom korte metten met de andere. Als door een orkaan overweldigd, waaierden de reizigers alle kanten uit. Tassen en koffers vlogen over de straat, sommige barstten open en lieten hun inhoud los. Meisjes en vrouwen, niet tijdig op het plein weggedoken, werden door het uitzinnig brullende geteisem stante pede aangerand. Er werd gejoeld en gekrijst, gejammerd en gehuild, gegild en gevloekt. Weliswaar gedempt, werd de kakofonie van klanken ook binnen het restaurant met verbijstering en afschuw gehoord. Eric liet zijn blik als een zwaluw over het plein scheren. Waar hij ook keek, overal zag hij nog enkel de verhitte, bezwete en grijnzende koppen van het schorriemorrie. Het uitvaagsel teisterde als een toor nend natuurverschijnsel het plein. De onderwereld dacht de macht te hebben gegrepen. Tot verstomming geslagen merkte hij dat een man, als een boot die de golven doorkliefde, zich met pedante tred uit de chaos losmaakte. Een illusionist, een gek of een laatste held? Voelde de man zich onaan raakbaar? Kon hem niets gebeuren? 220
‘Jezus Christus!’ liet hij zich ontvallen. Ging het om een hallucinatie? Wat deed Ferdinand Wortelboer, vermoedelijk uit de nabije bank gekomen, hier op dit uur van de avond? En waar was zijn chauffeur? Had de bedrijfstop een late bijeenkomst gehouden? Financiële cijfers van het jongste halfjaar besproken? De hoogte van bonussen gesuggereerd? Messen geslepen? Eric kon zijn ogen nauwelijks geloven. Alsof het tumult hem totaal niet aanging, stak Wortelboer in zelfgenoegzaamheid het plein over. Een god in het diepst van zijn gedachten. Korte tijd verdween hij voor hem uit het zicht tussen wat ande ren. Dan ontdekte hij opeens hoe een pluk hooligans hem de weg versperde en een van hen de bankman op een brute kopstoot trak teerde. Deze kwakte direct als een gevelde boom tegen de grond. Zijn diplomatenkoffer zeilde met hem mee. Bijna gelijktijdig joeg een klein deel van het schuim door een deur het restaurant binnen. Op slag trok Eric Annabel van haar stoel omhoog en posteerde zich beschermend voor haar. ‘Als ze in onze buurt komen, duik jij onder de tafel,’ raadde hij haar dringend aan. Hij constateerde dat sommige gasten van de zaak, in de nabijheid van de vandalen, dat plan al tot uitvoering hadden gebracht. ‘Bier! Bier! Bier!’ dreunde het andermaal. Ruiten rinkelden, duvelden in scherven uiteen. Tafels en stoelen, sierplanten en serviesgoed keilden de straat op, achterna gevlogen door wat weggemepte bezoekers. Vanaf hun plek zag hij hoe een tegenstand biedende kelner werd gejonast, waarna de man als een levend projectiel door een kapotte ruit naar buiten werd gesmeten. De vandalen brulden van het lachen. Domheid lacht het luidruchtigst, dacht Eric. Hij kookte van woede in het besef van zijn machteloosheid. Onder kreten van triomf rukten de hooligans op, dieper het etablis sement in, naar de verder gelegen tapkast met de bierpompen. Op dat moment kregen ze de beide agenten in het oog, die hen met getrok ken revolver opwachtten. Korte tijd pleegden ze overleg met elkaar. Een van de agenten loste boven hun hoofden alvast een waarschuwingsschot. Dan sprintten de 221
schooiers als één man terug naar de deur waardoor ze binnengedron gen waren. Eric en Annabel staarden andermaal met ontzetting naar het plein, waar de laagste instincten een uitweg bleven zoeken. Razernij groeide bliksemsnel aan, hysterie schoot wortel. Het schorem ontstak vuur werk en plaatste alles in een roodroze nevel. Buiten snerpten eindelijk de lang verwachte sirenes. Surveillance wagens en personenauto’s met zwaailichten denderden met een nood gang naderbij. Daarachter spoedden zich een groter aantal blauwe politiebussen naar de onlusten. Leden van de Mobiele Eenheid die eruit spron gen, sloten het plein aan de centrumkant hermetisch af. Ze droegen helmen, kogelvrije vesten en afweerschilden, en waren onder meer gewapend met revolvers en gummistokken. Kort daarna kwam ook politie te paard aangestormd, terwijl als hoog verheven gezag boven het gevechtsterrein opnieuw de politiehe likopter in de lucht hing. De lieden van de zelfkant van de maatschappij ontvingen de lega le strijdmacht met gebrul en gehoon. Ook provocaties, geboren uit eigenwaan, openbaarden zich. Zelfdestructie leek het motto van de hooligans. Maar het pleit was spoedig beslecht. Bij een stormloop werd het gepeupel meedogenloos uiteengeslagen, overmeesterd en geboeid in de blauwe politiebussen afgevoerd. In weinig of geen tijd was het strijdperk radicaal en doeltreffend schoongeveegd. In het restaurant, waar nu slachtoffers voor de eerste hulp werden binnengebracht, begon het personeel het interieur provisorisch te herstellen. De oorspronkelijke gasten van het horecabedrijf hadden op enkelen na hun heil intussen elders gezocht. ‘Een gezellig uitgaansavondje, vind je niet?’ merkte Eric op. ‘We schuiven dat etentje maar op tot zaterdag,’ besliste Annabel. ‘In die snackbar achter het station kopen we straks wel een paar hartige hapjes.’ ‘We kunnen daarmee naar jouw huis gaan,’ stelde hij voor. ‘Niet mijn huis, ons huis,’ corrigeerde zij. 222
Het volgende moment wankelde Wortelboer, onder geleide van een politieman, voor voorlopige verzorging het restaurant binnen. Zijn pedante pas had hij op het slagveld achtergelaten. Met een bult op zijn hoofd en zijn diplomatenkoffer terug aan zijn hand, hinkte hij sidderend en met een van angst verkrampt gezicht naar binnen. Bijna botste hij tegen Eric op. ‘Eekhout… geloof ik?’ Het was een retorische vraag, die Wortelboer er stamelend uitstootte. Eric stond eenvoudig perplex. Dat de cynicus hem in de gegeven situatie direct thuis kon brengen! Alsof de fielt nog gisteren met hem had gesproken! Hij verwaardigde zich niet tot een antwoord en staarde langs de ander, kleiner van gestalte, naar de hulpverlening verderop in de zaak. Daar werden mensen binnengebracht die er beroerder aan toe leken. ‘Er was een late bijeenkomst,’ legde Wortelboer zenuwachtig uit. ‘En mijn chauffeur was ziek naar huis gegaan. Ik was op zoek naar een taxi. Maar sinds die nieuwbouw van het station weet ik niet meer waar die dingen staan.’ Het klonk voor Eric alsof hijzelf ook nog bij de bank werkte en de ander hem als collega een verklaring wilde geven. Was de vent verge ten dat hij hem compleet vernederd en de vernieling ingejaagd had? Misschien stond de ander in diens psychische toestand daar niet bij stil. ‘Een taxi om naar Rhoon te gaan,’ verduidelijkte Wortelboer. ‘Daar woon ik.’ Het zweet parelde hem op het voorhoofd. De bankman negeerde Annabel. Vrouwen hadden in zijn optiek al helemaal niets te betekenen. De politieman, niet geïnteresseerd in dat verslag, verdween naar buiten. ‘Ik wist niet wat me daarstraks overkwam,’ vervolgde Wortelboer, ongewoon hulpeloos. Eric had tot dusver met geen woord op diens uitleg gereageerd. Het moest pure verbeelding zijn, maar het kwam hem voor dat de ander eensklaps was gekrompen. Hij was voor hem een dwerg geworden. Met opgericht hoofd blikte hij hem aan. Niet alleen torende hij licha melijk boven hem uit, ook geestelijk voelde hij zich op dit moment superieur aan hem. Zijn lippen plooiden zich tot een grimlach. 223
Aan zijn oordeel over de vent was niets veranderd. Wortelboer was en bleef voor hem een misselijk makend creatuur, een sujet dat anderen misbruikte en als een vod wegwierp tot meerdere glorie van zichzelf. Hij wierp de man een verachtelijke blik toe en wendde zich resoluut van hem af. ‘Kom mee, lieverd,’ zei hij tegen Annabel. ‘Hier hebben we niets meer te zoeken.’ Buiten slopen de laatste uren van de avond toe. Het grauw van de schemering groeide zwarter. In de boven het stadshart oprijzende flats van het Lijnbaankwartier werden lichten ontstoken. Behoedzaam stapten ze over de talloze koffers en draagtassen, onder deel van de resterende puinhoop na de veldslag. Dan haakte Annabel haar arm door de zijne en zetten ze koers naar het station, naar de doorgang die hen naar de Provenierswijk moest voeren. Onbekend met de tonelen die zich eerder aan de voorkant van het station afgespeeld hadden, stroomden hen in de passage groepen luid ruchtige treinpassagiers tegemoet. ‘Krankzinnige wereld, vind je niet?’ merkte zij op. ‘Het zal nooit veranderen,’ meende hij. ‘Een andere wereld hebben we niet.’
224