De Fusie
Eerste druk, augustus 2009 © 2009 Herman Romer Afbeelding voorzijde omslag: iStockphotoLP, Calgary, Canada Portret achterzijde omslag: Photex BV, Rotterdam isbn: 978-90-484-0741-5 nur: 340 Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgenomen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van dit boek bestede zorg kan noch de redactie, noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.
Herman Romer
De Fusie
1 Het waren de dagen waarin de smerigheid van bodem, water en lucht verontrustend toenam, maar in de financiële wereld de eerste gedachten rezen dat de bomen misschien tot in de hemel konden groeien. ‘Een historisch moment, heren, mag ik wel zeggen. Onze fusie is rond.’ Aan het hoofd van de vergadertafel monsterde de spreker, halverwege de vijftig, dik in het vlees maar karig in zijn bruine haar, zijn negen medebestuurders. De gleuf van zijn mond serveerde een Amerikaans aandoende glimlach, maar zijn ogen openbaarden een kille waakzaamheid. ‘Maar denk erom, nog éven mondje dicht. Morgen gaat het persbericht uit. O ja, en de circulaire aan het personeel... Zijn er nog vragen?’ Zijn blik ging de tafel rond. Geen van de anderen verbrak de stilte. ‘Natuurlijk zullen we straks veel moeten regelen. Door dat dal zullen we nog heen moeten. Maar in hoofdlijnen weten we waar we aan toe zijn. Dat wil zeggen, op één punt na...’ ‘De vakbonden,’ merkte Van Deventer op. ‘Nee, daar gaat het niet om. De vakbonden hebben maar te slikken wat wij willen. Voorlopig hebben we belangrijker zaken aan ons hoofd.’ Wichelaar, voorzitter van het gezelschap, pauzeerde om een teug van zijn koffie te nemen. Bij overleg met anderen moet je je in het begin nog niet te diep wagen, dacht hij. Anders loop je het moeras in voor je het weet. Dan gaat het mooiste uitzicht verloren. ‘Waar doel je op, Walter?’ Egberts, een rijzig man met grijs doorspikkeld zwart haar, stelde die vraag. Hij was leider van het wat kleinere bedrijf waarmee dat van Wichelaar fuseerde. Wie hij ook voor zich had, zijn blik rustte alleen nu en dan op zijn gesprekspartner, maar staarde de meeste
tijd langs hem heen. Mogelijk vertoefde hij dan in zijn geest op een fraaiere locatie. In de nieuwe constellatie werd hij vicevoorzitter van de raad van bestuur. ‘We hebben bij jullie en ons afdelingen die voor mij vraagtekens zijn,’ lichtte Wichelaar toe. ‘Afdelingen die aan reclame doen en nauwelijks aan marketing. Ik vraag me af of ze wel optimaal functione ren. Professioneel, bedoel ik. Ronduit gezegd vind ik dat nogal mistig. Ook in dat opzicht moeten we de puntjes op de i zetten.’ ‘We kunnen ze liquideren,’ stelde Egberts voor, ‘en in de nieuwe opzet met andere mensen starten.’ ‘Natuurlijk, maar daarmee kunnen we in ons eigen vlees snijden,’ oordeelde Wichelaar met zijn basstem. ‘De vakbonden,’ zei Van Deventer weer. ‘Nee, ik heb het oog op iets anders.’ Speelde Van Deventer de clown, of was hij gewoon zo stom? Wichelaar keek even geprikkeld opzij. Hij kende de bestuurder, afkomstig uit het kamp van zijn fusiepartner, niet zo lang om dat te kunnen beoordelen. Wel was zijn eerste indruk dat de ander een tamelijk weke, zelfs wat verwijfde vent was. ‘Misschien zijn die afdelingen na sanering juist op hun plaats,’ vervolgde hij. ‘Ik denk alleen dat ze nu maar wat aanrommelen. Maar dat is te verhelpen. We kunnen er meer lijn inbrengen, ze strakker organiseren.’ ‘Al iets in gedachten?’ wilde Egberts weten. ‘Ja. Laten we ze binnen ons concern in een apart instituut onderbrengen. Een soort servicecentrum voor de werkmaatschappijen. Althans, als voorlopige oplossing. Opgetuigd met de juiste mensen, mag het voor mij later tot een verkoopmaatschappij uitgroeien. Eerst moet de boel uitkristalliseren.’ ‘En wie moet daarvan de leiding hebben?’ vroeg Egberts. ‘De Vroom,’ zei Wichelaar gedecideerd. ‘De Vroom is onze man.’ ‘De Vroom?’ Bedachtzaam plaatste Egberts zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Bedoel je die vent van Finmij, dat door het schadebedrijf opgekochte financieringszaakje? Die zwager van Bundervoet, de directeur daar? Daar heeft hij toch bonje mee?’
‘Exact.’ ‘Is dat geen rouwdouwer, die De Vroom?’ ‘Een rouwdouwer? Hij is een dynamische vent, kan rap iets in kaart brengen. Met hem gaat gegarandeerd de bezem erdoor.’ ‘Weet De Vroom iets af van marketing?’ Deze vraag van Egberts hadden ongetwijfeld ook anderen in hun gedachten. ‘Nauwelijks. Hindert niet, we laten hem één dag in de week een stoomcursus volgen. Voor het fijnere werk doen we een beroep op externe specialisten. Daar leert hij van.’ ‘Waarom heeft hij bonje met Bundervoet?’ wilde Van Deventer weten. ‘Bundervoet is tien jaar ouder. Die houdt volgens De Vroom vast aan oudbakken ideeën. Vergeet niet, dat zaakje van Bundervoet is een familiebedrijfje. Dan ga je vaak niet met je tijd mee.’ ‘Wat is De Vroom bij Bundervoet?’ vroeg Egberts. ‘Algemeen procuratiehouder, maar we houden hem een kluif voor. Als hij bij ons slaagt, wordt hij directeur van die verkoopmaatschappij. Dat stelt veel meer voor dan zijn functie bij Finmij.’ ‘Tot die tijd laten we hem zweven,’ stelde Egberts vast. ‘En met niemand ertussen. Als hij rechtstreeks onder ons valt, kunnen we hem het beste beoordelen.’ ‘Exact,’ zei Wichelaar, wat een stopwoordje van hem was. En na een korte pauze: ‘De Vroom dus... Heeft iemand nog een vraag voor ik de vergadering sluit?’ ‘Ja, ik.’ Voor het eerst tijdens de geheime bijeenkomst liet Van Hoorn de Lange zich horen. Fries van geboorte en een man van weinig woorden, was hij een jaar of drie ouder dan Wichelaar. ‘Zeg het maar, Fred.’ ‘De Vroom saneert nu de boel bij Finmij. Is daar zeker drie maanden mee bezig.’ ‘Da’s te lang,’ vond Wichelaar. ‘Hij krijgt van mij nog twee maanden. Daarna moet een ander daar puinruimen.’ ‘Een van ons kan dat servicecentrum zolang onder zijn hoede nemen,’ stelde Egberts voor. De voorzitter knikte welwillend. Scherp als een scheermes gleed
zijn blik over zijn gesprekspartners. Wie, o wie? Wie zou als noodverband voorlopig de scepter over dat instituut moeten zwaaien? Hijzelf en Egberts bleven sowieso buiten beschouwing. Die hadden de eerste tijd met andere prioriteiten te doen. Van Hoorn de Lange dan? Een prima organisator met een heldere kijk, daar niet van. Alleen, hij begreep geen donder van soepele communicatie. Hij zou niet ontijdig het hoekje omgaan door buitensporige contactbegaafdheid. Van Deventer, de grapjas, het type van de eeuwige student? Volgens Egberts was hij een vent die uitblonk in stapelvorming, pro blemen voor zich uitschoof. Nee, die kwam evenmin in aanmerking. Warenaar? Nonsens, die zat een jaar voor zijn pensioen, verbleef in gedachten al in emeritaat. Volgde nota bene een schildercursus. Alsof er geen nuttiger tijdspassering te bedenken viel. Waarom dacht de kerel niet aan een beleggingsclubje straks met anderen? De weinig opvallende Van Haren dan, afgestudeerd in Wageningen, en als vrindje van een vroegere president-commissaris in het bedrijf beland? Nee, hoewel hij het misschien niet gek zou doen als het alleen om de marketing ging. Van Hezik? Geen denken aan. Karel, drie jaar jonger dan hij, was een kei van een vent en doorkneed in het vak, na zijn lange tijd in Zuid-Afrika. Maar die moest, om brokken te voorkomen, voorlopig de tussenhandel in de smiezen houden. Assurantiebezorgers toonden zich soms snel verongelijkt. Wichelaar zuchtte. Het probleem was paradoxaal. Zijn gezelschap was zowel aan inkrimping als aan wat verversing toe. Opnieuw wendde hij zijn blik naar de slungelachtige Van Deventer, chic in het pak en populair bij het vrouwvolk. De glamourboy die het bedrijf vaak op recepties representeerde, en dan veelvuldig een greep deed in zijn verzamelde grappen. Géén diepgraver, Van Deventer, en van marketing zou hij stellig geen donder terechtbrengen, maar de reclame zou hem als tijdspassering wel liggen. Wie weet zag de buitenwereld hem nu al als een soort sandwichman voor de verzekeringsbranche. Daarom zou híj, Van Deventer, de ad interim worden. Hij moest
de boel op het servicecentrum zolang pappen en nathouden. Onrust met mooie praatjes wegmasseren tot De Vroom verscheen. Mooie praatjes waren zijn fort. Die welden bij de vent op als bronwater. ‘Derk.’ Voor het eerst die ochtend toonde Wichelaar een glimlach die niet gespeeld was. ‘Ik denk dat jij op dat servicecentrum een tijdje onze man bent.’ ‘Ik, Walter?’ Mr. Derk van Deventer begon onrustig op zijn stoel heen en weer te schuiven. Op 38-jarige leeftijd vond hij dat hij zijn sterren allang had verdiend. Hij voelde er geen spat voor, nog eens in het diepe van de bedrijfsdynamiek te moeten duiken. Zijn vader, oprichter van een van de bedrijven, was al geruime tijd met pensioen. Toch meende hij aan diens reputatie privileges te mogen ontlenen, waar Wichelaar aan leek te tornen. ‘Ja, jij. Jij legt van ons het vlotst contacten. Wees niet benauwd, je hoeft je niet geweldig uit te sloven. Maak gewoon een begin. Haal een streep door lui die nu al niks lijken. Het is maar voor even tot De Vroom komt. Die legt de boel verder op de zeef.’ ‘Ja, als je ’t zó bekijkt.’ ‘Bovendien moeten we allemaal voorlopig functies erbij nemen die we minder ambiëren. Die van jou is niet eens zo gek. Goed, afgesproken dus... Verder nog iets voor de rondvraag?’ Er viel een korte stilte waarin de anderen, behalve de bedremmeld voor zich uit starende Van Deventer, Wichelaar gadesloegen. ‘Dat is het dan, vrienden. Karel, maak jij een kort verslag, ik zag je al wat aantekenen. Jullie begrijpen, de zaken waren te discreet voor m’n secretaresse... Donderdag zien we elkaar weer. Zelfde tijd, zelfde plaats. En dan zijn we nu toe aan de sherry.’ Wichelaar stond op en drukte op het knopje van het apparaat op een bijzettafel. Het toestel vertoonde op slag een onrustig rood oog. Daarna volgde hij de anderen naar het ruimere deel van de zaal, waar ook ontvangsten van niet te grote omvang werden gehouden. Binnenkort moesten ze aandacht schenken aan betere representatieruimten, overwoog hij. Typisch óók een taak voor Van Deventer. Hang- en sluitwerk was een onschuldig metier voor hem. Aan dat speelterrein in zijn portefeuille kon die slapjanus geen buil vallen.
10
Terwijl hij in gedachten meer onbeduidende taken voor Van Deventer bijeengrabbelde, week de deur open en deinde Ilse Klaver binnen met een rijdende bar. Opeens zag Wichelaar in gedachten vele replica’s van de honingblonde serveerster, allen voortijlend door een prestigecomplex en gehuld in eenzelfde zwarte uniformjurk, het bedrijfsvignet in de buurt van hun hart. Als representatie een begeerlijk toekomstbeeld om naar uit te zien. Een fusie, droomde hij weg, maakte de onderneming stukken krachtiger. Sanering kon daarna de kosten temmen en tot een hoger rendement leiden. De beurs, waarop ze tot dusver nog niet geno teerd werden, reageerde daar gunstig op. En dan straks aandacht aan verdere automatisering en ruimere internationale activiteiten. De toekomst zag er veelbelovend uit. Misschien viel zelfs aan diversificatie te denken, overwoog hij, hoewel je niet te ver van je bron moest afdwalen. Als het dan misging, moest je als de weerlicht zo’n zijtak dempen. Anderen, over moedig geworden, waren daarin soms vastgelopen. Iets anders stond wél vast: hij zou er als een leeuw tegenaan gaan om een multinational, een kanjer van een bedrijf, te laten verrijzen. Het toverwoord vanaf nu werd schaalvergroting. Daarmee zou zijn persoonlijk aanzien formidabel groeien, en niet te vergeten: zijn macht en politieke invloed. Hoewel doorgaans koel in het vel, gleed hij weg in een bad van euforie. Een paar tellen werd hij even opgewonden als in zijn jeugd wanneer hij als cowboy achter vermeende indianen aanjoeg, knallend met zijn klapperpistool, en schreeuwend: ‘Nee, jíj bent dood, niet ik. Ik schoot eerst.’ Zijn blik zweefde naar Van Hezik, bij een van de vensters in gesprek met Van Deventer. Prima vent, Karel, altijd een harde werker geweest. Niet academisch misvormd, selfmade man, net als hij. Karel en hij waren ooit kort na elkaar aangenomen. In die net naoorlogse tijd, soberheid troef, ontving de directeur van een bedrijf nog zelf de sollicitanten. Volgens de huidige opvattingen hoorde je bij hun bedrijfsomvang daarvoor een aparte sector te hebben, met een directeur sociale zaken en diverse chefs personeelszaken. Als je het hem vroeg, een kind met een waterhoofd, met bijna meer of-