Een zoektocht naar de authentieke betekenis van de Eucharistie Deel 1: Jezus’ Laatste Avondmaal: de vervulling van het Pascha van de Heer Het Laatste Avondmaal van Jezus met zijn leerlingen wordt door velen gezien als een belangrijk moment in de wereldgeschiedenis en geniet daarom de interesse van een brede universele doelgroep. Velen hebben over deze bijzondere gebeurtenis gedacht en geschreven. Maar weten we eigenlijk wat Jezus precies heeft gedaan en waarom? Heeft het verhaal van het Laatste Avondmaal nog wel inhoud voor ons, mensen van de 21e-eeuw? Om te begrijpen wat Jezus deed op de laatste avond voor zijn lijden, moeten we ons realiseren dat Jezus voortkomt uit het volk van Israël, dat leeft volgens Mozes’ wetten. De belangrijkste worden uiteraard gevormd door de (10) geboden, zoals we kunnen terugvinden in Exodus 20. We lezen in vers 6: ‘Maar voor hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden ben Ik een God die goedheid bewijst tot aan de duizendste generatie’. Jezus groeit op binnen deze samenleving. We weten ook dat Jezus de feesten viert, zoals opgedragen in Leviticus 23: De wekelijkse sabbat en de jaarlijkse feesten: 1. Pascha; 2. Ongezuurde broden; 3.Wekenfeest; 4. Trompettenfeest; 5. Grote Verzoendag; 6. Loofhuttenfeest; 7. Laatste dag. De feesten worden gehouden op daarvoor vastgestelde dagen. Deze worden berekend aan de hand van de zon en de maan, volgens de ordening, beschreven in Genesis (1, vers 14) en Leviticus 23. Op dit moment krijgen we met betrekking tot het Paschafeest te maken met een hardnekkige begripsverwarring. In Jezus’ tijd bestonden alleen de hierboven genoemde feesten. De Joden hebben het Pascha1 de naam Pesach gegeven en de maaltijd noemen zij seder. In het Christendom wordt het feest van Pasen2 pas bevestigd bij het concilie van Nicea in het jaar 325 ná Christus. Dus als de Bijbelvertalingen spreken over het Pesach of (Joodse) Paasfeest, dan wordt daarmee verwezen naar het jaarlijkse Paschafeest, zoals voorgeschreven in Leviticus 23. In dit artikel hebben we voor de duidelijkheid alleen de naam Pascha gebruikt omdat Pesach er een verbastering van is en Pasen in onze onderzoeksperiode nog niet als zodanig bestond. De aangehaalde Bijbelverzen zijn genomen uit de Willibrordvertaling van 1995. We geven twee aanwijzingen, waaruit blijkt dat Jezus de Oudtestamentische feesten zélf ook vierde. De eerste vinden we bij het verhaal over de twaalfjarige Jezus in de Tempel. De evangelist Lucas schrijft hierover in hoofdstuk 2 vanaf vers 41 het volgende: ‘Zijn ouders gingen jaarlijks voor het Paschafeest naar Jeruzalem. Toen hij twaalf jaar was, maakten ze weer hun gebruikelijke pelgrimstocht. Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten’. De tweede overtuigende aanwijzing levert de evangelist Johannes in hoofdstuk 7, waarin hij vanaf vers 14 Jezus’ deelname beschrijft aan het Loofhuttenfeest en Laatste Dag. Mogelijk zijn na onderzoek nóg tal van aanwijzingen te geven. In dit artikel behandelen we alleen het Paschafeest. Om Jezus’ handelen beter te gaan begrijpen is het zeer aanbevelingswaardig ook kennis te nemen van de betekenis van de overige feesten. 1
Encyclopedie: rkkerk.nl (http://www.rkk.nl/abc/detail_objectID332264.html) Tijdens het Concilie van Nicea in 325 werd voor het eerst afgesproken dat het Christelijke Pasen zou worden gevierd op de zondag die volgt op de eerste volle maan na het begin van de lente. De datum van het Christelijke Paasfeest schijnt op zichzelf ouder te zijn. Toch kunnen wij op basis van de evangeliën met zekerheid stellen dat deze datum in Jezus’ tijd nog niet werd gevierd. 2
1
Voor onderzoek van het ontstaan van het Paschafeest voeren de teksten ons terug naar het oude Egypte waar het volk van Israël in slavernij leeft. De God van Abraham, Izaäk en Jacob openbaart zich aan Mozes en laat hem weten dat Hij het geroep van zijn volk - de Israëlieten - tijdens hun verblijf in Egypte heeft gehoord. Mozes krijgt de opdracht om het volk uit de slavernij te bevrijden. In het boek van de Exodus, hoofdstuk 12, lezen we dat God aan Mozes en Aäron laat weten dat de maand Abib (Ex. 13,4) de eerste van het jaar moet zijn. Het is de lentemaand. Abib betekent gerst. Als de eerste gerst groen op het veld staat, maar nog niet rijp is, moet men vanaf nieuwe maan die daarop volgt, veertien dagen tellen. Op de veertiende dag van deze maand moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël in de avondschemering een lam slachten en het - op het vuur gebraden eten met ongezuurde broden en bittere kruiden. Het bloed van het lam moet worden opgevangen in schalen en als teken van het verbond tussen God en zijn mensen aangebracht op de deurposten en bovenbalk van iedere woning. We lezen dat het volk deed wat hen was opgedragen. In die nacht ging de engel des doods uit om de Egyptenaren te slaan, maar de deuren waarop het bloed zichtbaar was ging hij voorbij (Ex. 12, 1-13). Deze rituele maaltijd met lamsvlees werd voortaan jaarlijks gehouden onder de naam Pascha, dat passeren/ voorbijgaan betekent. Als je het verhaal in Exodus verder leest, dan zie je dat deze maaltijd werd gehouden op de vooravond van de uittocht. Tijdens de uittocht was er geen tijd om de broden met zuurdesem te laten rijzen. Daarom werden ongezuurde (platte) broden gebakken. Het feest dat direct op Pascha volgt is het feest van de ongezuurde broden, dat verwijst naar de periode dat de Israëlieten noodgedwongen ongezuurde broden moesten eten. In Leviticus 23 lezen we dat God - via Mozes – voor het volk van Israël heilige dagen laat uitroepen die ter ere van de Heer jaarlijks gevierd moeten worden, van generatie op generatie. We lezen daar wanneer het Pascha word gehouden: ‘De veertiende dag van de eerste maand, tegen zonsondergang, is het Pascha, ter ere van de Heer’3. (Lev. 23,5). Dit is exact de dag waarop de Israëlieten de maaltijd voor het eerst hielden in Egypte. ‘Van de 15e tot de 21e dag is het feest van de ongezuurde broden: ‘dan moet u zeven dagen ongezuurd brood eten. De eerste dag is een heilige dag; u mag dan niet werken. Zeven dagen achtereen moet u de Heer offers aanbieden. De zevende dag is een heilige dag; dan mag u niet werken4.’ (Lev. 23, 6-7). Om de inhoud van deze jaarlijkse maaltijd beter te gaan begrijpen moeten we te rade gaan bij de Joden. Zij hebben het genoemde feest Pesach genoemd, dat overslaan betekent. De maaltijd – die zij seder noemen - is als volgt ingedeeld5:
3
Volgens de ordening, beschreven in het boek Genesis, begint een nieuwe (Bijbelse) dag bij zonsondergang. ‘Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag’. (Gen. 1, 5). Deze zin wordt iedere dag opnieuw aan het verhaal toegevoegd. 4 In Leviticus 23 lezen we dat Pascha geen (grote) sabbat is. De eerste en laatste dag van het Feest van ongezuurde broden zijn de eerste twee grote sabbatten van het jaar. 5 Deze indeling is op te maken uit bestudering van de Misjna die de gebruiken beschrijft rond 200 na Christus. Zowel in het Oude Testament (b.v. Exodus 12, 26-27, psalmen 115 - 118) als in het Nieuwe Testament (b.v. de (derde) ‘beker der zegening’ die beschreven wordt in Lucas 22,20, Mattheüs 26,39 en 1 Kor. 10, 16) zijn aanwijzingen te vinden dat (ten minste een deel van) deze gebruiken ook aan de orde zijn geweest tijdens het laatste avondmaal.
2
1. Een openingsgebed, waarna de ‘Beker der Heiliging’ wordt gedronken. 2. Ieder wast zijn handen. 3. Op tafel komen het geslachte Lam, ongezuurd brood, bittere kruiden en een schotel met dikke saus. 4. Een deel van de bittere kruiden wordt in de schaal met dikke, zoete saus gedoopt en gegeten als herinnering aan de slavernij. 5. Hierna worden alle schotels van tafel gehaald en vraagt de jongste eter: ‘Waarom is deze avond anders dan alle andere avonden?’ De oudste geeft dan het antwoord dat te vinden is in Ex. 12, 26-27. 6. Het lam wordt op het vuur gebraden. Terwijl dit gebeurt, krijgen allen uitleg over de Exodus. 7. Als het lam gaar is, komen twee schotels op tafel. Eén met de bittere kruiden en één met drie ongezuurde broden. Als het gebraden lam op tafel komt zegt de oudste: ‘Dit is het Pascha dat wij eten, omdat de Heer voorbij ging aan de huizen van onze vaderen in Egypte. En dit zijn de bittere kruiden die ons eraan herinneren dat de Egyptenaren het leven van onze ouders in Egypte bitter maakten. En dit zijn de ongezuurde broden. Ze stellen voor God, de Messias en de mensen’. Het middelste brood, dat de Messias voorstelt, wordt gebroken. De grootste helft wordt in een doek gewikkeld en buiten de tafel bewaard. Het andere deel wordt met het overige brood bij de maaltijd verdeeld. 8. De maaltijd wordt geopend met een dankgebed en tijdens de maaltijd wordt de tweede beker wijn gedronken, de ‘Beker van het Oordeel’. 9. Na de maaltijd, als de tafel afgeruimd is, komt het bewaarde stuk brood op tafel. Er wordt gedankt en het brood wordt gegeten. Bij deze gang wordt de derde beker wijn gedronken, de ‘Beker der Zegening’. 10. Vervolgens wordt de Halleel, de psalmen 115 tot en met 118, gezongen. 11. Ten slotte wordt de maaltijd gesloten met gebed en het drinken van de laatste beker: de ‘Beker van Lofprijs en aanneming’. We moeten ons realiseren dat deze maaltijd al vele eeuwen voor de geboorte van Jezus werd gehouden als herinnering aan Israëls bevrijding uit Egypte en aankondiging van de komende Messias. Nu we weten wanneer deze maaltijd plaatsvond en hoe deze (ongeveer) werd ingedeeld, kan bij een goed verstaander de idee worden gewekt dat Jezus zélf de vervulling van deze maaltijd is. Met deze kennis kunnen we dieper ingaan op de vraag of het laatste avondmaal de Paschamaaltijd was. Op de eerste plaats iets over het lam dat jaarlijks voor de Paschamaaltijd werd geslacht. In Exodus 12,5 lezen we aan welke eisen het lam moet voldoen: ‘Het lam moet gaaf zijn, van het mannelijk geslacht en eenjarig. U kunt er een schaap of een geit voor nemen’. De evangelist Johannes beschrijft in hoofdstuk 1 vers 29 de woorden van Johannes de Doper toen hij Jezus zag aankomen. Hij zei: ‘Zie, Hij is het Lam van Gód dat de zonden van de wereld wegneemt’. Johannes wijst hier ondubbelzinnig op de vervulling van het Pascha. En ook Jezus zelf zegt in Mattheüs 5 vanaf vers 17: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten op te heffen. Ik ben niet gekomen om ze op te heffen, maar om ze tot vervulling te brengen. Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn’.
3
We weten dat het Paschamaal jaarlijks werd gehouden op de veertiende van de lentemaand. Op de vijftiende van die maand begon het zeven dagen durende feest van de ongezuurde broden. We gaan in de evangeliën op zoek naar concrete aanwijzingen om antwoord te vinden op de vraag of Jezus’ laatste avondmaal de traditionele jaarlijkse Paschamaaltijd was. We volgen Lucas 21, vers 7 e.v.: ‘Toen de dag van het ongedesemde brood aangebroken was, waarop men het Paschalam moest slachten, stuurde hij Petrus en Johannes uit met de opdracht ‘Gaat voor ons voorbereidselen treffen opdat wij het Paschamaal kunnen eten’. En Johannes 12 vanaf vers 13: ‘Het Paschafeest was op handen. Jezus die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.’ En Mattheüs 26 vanaf vers 17: ‘Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: ‘Waar wilt gij dat wij het Paschamaal voor u gereed maken?’ De evangelist Marcus duidt het exacte moment in hoofdstuk 14 vanaf vers 12: ‘Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het Paschalam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Hem: ‘Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen, zodat Gij het Paschamaal kunt houden?’ Tenslotte brengen wij Jezus’ eigen woorden in herinnering: ‘Toen het uur gekomen was, ging Hij met de apostelen aan tafel. Hij zei tegen hen: ‘Vurig heb Ik ernaar verlangd om dit Paschamaal met jullie te eten vóór mijn lijden. Want Ik zeg jullie dat Ik het niet meer zal eten tot de vervulling ervan in het koninkrijk van God.’ (Luc. 22, 14-16) Volgens deze eensluidende getuigenissen werd het laatste avondmaal op Pascha gehouden. Van de vier evangelisten wijkt de beschrijving van Johannes af. Hij vertelt niets over wat Jezus doet met brood en wijn. Hij beschrijft heel nauwkeurig dat Jezus als Heer en Meester een slaventaak op zich neemt door de voeten van zijn leerlingen te wassen. En Hij spoort ze aan om bij elkaar hetzelfde te doen. Het getuigenis van Johannes is erg belangrijk, omdat hij op een andere manier Jezus’ doel met deze handelingen probeert over te dragen. ‘Het Paschafeest was ophanden. Jezus wist dat zijn uur gekomen was: nu zou Hij de wereld verlaten om naar de Vader te gaan. Voorheen hield Hij al van degenen die Hem in de wereld toebehoorden, maar nu zou Hij hun zijn liefde betonen tot het uiterste. Het gebeurde tijdens de maaltijd. De duivel had inmiddels iemand ertoe aangezet Hem over te leveren: Judas, de zoon van Simon Iskariot. Jezus, die wist dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God gekomen was en naar God zou teruggaan, stond van tafel op, legde zijn bovenkleren af en bond een linnen schort om zijn middel. Daarna goot Hij water in een waskom en begon Hij de voeten van zijn leerlingen te wassen. Hij droogde ze af met de schort om zijn middel. Zo kwam Hij bij Simon Petrus. ‘Heer,’ zei deze, ‘gaat U mij de voeten wassen?’ Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Wat Ik doe, daar heb je nu geen begrip van; later zul je het begrijpen.’ Petrus hield vol: ‘Nooit in der eeuwigheid zult U mij de voeten wassen!’ Maar Jezus zei: ‘Als Ik je voeten niet mag wassen, hoor je niet bij Mij.’ ‘Heer,’ zei Simon Petrus toen, ‘dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Wie in bad is geweest, is helemaal gezuiverd; buiten de voeten hoeft hij niets meer te wassen. Zo zijn ook jullie gezuiverd – hoewel niet allemaal.’ Hij wist namelijk wie Hem zou overleveren; daarom zei Hij: ‘Jullie zijn niet allemaal gezuiverd.’ Toen Hij hun voeten had gewassen en zijn bovenkleren had aangetrokken, nam Hij weer aan tafel plaats en zei: ‘Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb? Jullie noemen Mij meester en Heer, en terecht, want dat ben Ik. Welnu, als Ik, jullie Heer en meester, jullie voeten heb gewassen, dan behoren jullie ook elkaar de voeten te wassen. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven: je moet doen zoals Ik voor jullie heb gedaan. Waarachtig, Ik verzeker jullie: een knecht is niet meer dan zijn meester, en een gezant niet meer dan degene die hem zendt. Nu je dat weet: 4
gelukkig ben je als je er ook naar handelt. Ik kan dit niet van jullie allemaal zeggen: Ik weet wat voor mensen Ik heb uitgekozen. Maar de Schrift moet in vervulling gaan: Hij die mijn brood eet, heeft zich tegen Mij gekeerd. Ik zeg het jullie dus nu al, voordat het zover is, dan zul je, als het zover is, geloven dat Ik het ben. Waarachtig, Ik verzeker jullie: wie iemand opneemt die Ik gezonden heb, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die Mij gezonden heeft.’ De duiding van het brood (des levens) beschrijft Johannes uitvoeriger in hoofdstuk 6, 26-59. ‘Jezus gaf ten antwoord: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: u zoekt Mij niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u volop hebt kunnen eten. U moet niet zoveel werk maken van vergankelijk voedsel, maar liever van het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwig leven, dat de Mensenzoon u zal geven; want op Hem heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.’ Daarop zeiden ze: ‘Wat moeten we doen als we de werken willen verrichten die God van ons vraagt?’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Dit werk vraagt God van u: dat u gelooft in Hem die Hij gezonden heeft.’ Daarop zeiden ze: ‘Maar U, welk teken verricht U dan wel? We willen zien om U te kunnen geloven. Op welk werk kunt U zich beroepen? Onze voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.’ Jezus hernam: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven; mijn Vader is het die u het brood uit de hemel geeft, het echte. Want het brood dat God geeft, is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.’ ‘Heer,’ zeiden ze, ‘geef ons dat brood dan, voor altijd.’ Jezus antwoordde: ‘Ik ben het brood om van te leven. Wie naar Mij toe komt krijgt geen honger meer, en wie in Mij gelooft krijgt nooit meer dorst. Maar zoals Ik u gezegd heb: u hebt Mij gezien en toch gelooft u niet. Allen die de Vader Mij toevertrouwt, komen naar Mij toe, en wie naar Mij toe komen, zal Ik nooit buitensluiten. Want niet om mijn eigen wil te doen ben Ik uit de hemel neergedaald, maar om de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft. Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik van allen die Hij Mij heeft toevertrouwd, niemand verloren laat gaan, maar hen allemaal op de laatste dag laat opstaan. Want dit is de wil van mijn Vader: dat wie de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven bezit en dat Ik hem op de laatste dag laat opstaan.’ Intussen waren de Joden gaan morren omdat Hij gezegd had: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald.’ ‘Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef?’ zeiden ze. ‘En zijn vader en moeder zijn hier toch bekend? Hoe kan Hij dan beweren: “Ik ben uit de hemel neergedaald”?’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Houd op met dat gemor! Niemand kan naar Mij toe komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem naar Mij toe haalt – en Ik laat hem op de laatste dag6 opstaan. Er staat geschreven bij de Profeten: En allen zullen onderricht ontvangen van God. Wie naar de Vader heeft geluisterd en bij Hem in de leer is geweest, komt naar Mij toe. Niet dat iemand de Vader ooit gezien heeft: alleen Hij die van God komt, heeft de Vader gezien. Waarachtig, Ik verzeker u: wie gelooft, bezit eeuwig leven. Ik ben het brood om van te leven. Uw voorouders hebben in de woestijn het manna gegeten, en toch zijn ze gestorven. Zo is het niet met het brood dat uit de hemel neerdaalt: wie daarvan eet zal niet sterven. Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Als men van dát brood eet, zal men leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, voor het leven van de wereld.’ 6
‘De laatste dag’ - zie pagina 1 - is de zevende jaarlijkse grote sabbat. Het volgt op Loofhuttenfeest en verwijst naar de dag van het laatste oordeel. ‘Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus daar en riep: ‘Heeft iemand dorst, laat hij dan naar Mij toe komen, en laat drinken wie in Mij gelooft! Zoals de Schrift zegt: Uit zijn binnenste zullen stromen levend water vloeien.’ (Joh 7, 37-38)
5
Toen ontstond er onder de Joden een discussie: ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’ Daarop hernam Jezus: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: als u het vlees van de Mensenzoon niet eet, als u zijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. Maar wie mijn vlees en bloed eet en drinkt, die bezit eeuwig leven: op de laatste dag laat Ik hem opstaan, want mijn vlees is echt voedsel, mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft met Mij verbonden en Ik met hem. Zoals Ik leef uit de Vader, de Levende, die Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die zich met Mij voedt, leven uit Mij. Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald, niet dat wat uw voorouders hebben gegeten, die niettemin gestorven zijn. Wie zich met dit brood voedt, zal leven in eeuwigheid.’ Zo luidde de onderrichting die Jezus hield in een synagoge van Kafarnaüm.’ Met de teksten uit het Oude Testament, de getuigenissen van de evangelisten, de verklaringen van Paulus en de opbouw van een Pesachmaal proberen we een zo goed mogelijke reconstructie te maken van de Paschamaaltijd die Jezus op de avond voor zijn lijden hield. Het lijkt erop dat de zojuist beschreven opbouw vrijwel geheel overeenkomt. 1. Men zal in de bovenzaal een openingsgebed hebben uitgesproken, waarna traditioneel een beker wijn, vermengd met water gedronken is. De ‘Beker der Heiliging’. Dit is nog niet de beker die Jezus duidt als zijn Bloed van het Verbond. Een duidelijke aanwijzing dat tijdens het laatste avondmaal meerdere bekers zijn gedronken vinden we bij Lucas. In zijn beschrijving gaan er in ieder geval twee bekers rond (Lucas 22, 17-20). 2. Uit het evangelie van Johannes blijkt dat Jezus aan het reinigingsritueel een bijzondere invulling gaf. Hij nam een slaventaak op zich door zijn leerlingen de voeten te wassen en spoorde ze aan dat ook bij elkaar te doen. 3. Op tafel kwamen traditioneel het geslachte Lam, ongezuurd brood, bittere kruiden en een schotel met dikke saus (Charoset) die herinnert aan de mortel waarmee de Israëlieten in Egypte hun huizen bouwde. 4. Een deel van de bittere kruiden werd in de schaal met dikke zoete saus gedoopt en gegeten als symbool dat het zoete leven bittere kanten heeft en als herinnering aan de bittere slavernij. Mogelijk is dit de bedoelde schaal waaruit Judas Iskariot eet en waarin Jezus het brood doopt dat Hij aan Judas geeft.7 5. Hierna werden alle schotels van tafel gehaald en vroeg de jongste eter: ‘Waarom is deze avond anders dan alle andere avonden?’ Jezus zal - om de schrift in vervulling te laten gaan het traditionele antwoord hebben gegeven: ‘Deze avond houden we een Paschaoffer voor Jahwe, omdat hij in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan; terwijl Hij de
7
‘Hij gaf hun ten antwoord: ‘Wie met Mij zijn hand in de schaal doopt, die zal Mij overleveren’. (Mat. 26, 23)en ‘Bij deze woorden werd Jezus diep bewogen en plechtig verklaarde Hij: ‘Waarachtig, Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij overleveren.’ De leerlingen keken elkaar niet begrijpend aan en vroegen zich af wie Hij bedoelde. Een van zijn leerlingen, zijn naaste tafelgenoot, rustte aan het hart van Jezus: het was de leerling van wie Jezus hield. Simon Petrus wenkte hem dat hij moest vragen wie Hij toch kon bedoelen. Hij keerde zich toen vertrouwelijk naar Jezus toe en vroeg: ‘Wie is het, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Degene voor wie Ik dit stuk brood ga indopen en aan wie Ik het dan zal geven.’ Toen doopte Hij het stuk brood in en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Nauwelijks had deze het brood aangenomen of de satan voer in hem. Jezus zei tegen hem: ‘Doe maar meteen wat je te doen hebt.’ Geen van de tafelgenoten begreep echter waar dit op sloeg. Omdat Judas de kas beheerde, meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg: ‘Ga de nodige inkopen doen voor het feest’ of dat hij iets aan de armen moest gaan geven. Meteen nadat hij het stuk brood had aangenomen ging hij weg. Het was nacht’. (Joh. 13, 21-30).
6
Egyptenaren sloeg, heeft hij onze huizen gespaard. En met sterke arm heeft hij ons verlost uit Egypte, waar wij als slaven waren’. (Ex. 12, 26-27). 6. Daarna zal het lam op het vuur zijn gebraden. Het puntgaaf lammetje, dat onschuldig is geslachtofferd symboliseert Jezus zélf, het ‘Paschalam van God’. Terwijl dit gebeurde zal Jezus - zoals gebruikelijk - de nodige uitleg hebben gegeven8. Als het vlees gebraden wordt verandert het van onschuldig slachtoffer in eetbaar voedsel. 7. Toen het lam gaar was, kwamen traditioneel twee schotels op tafel. Eén met de bittere kruiden en één met daarop drie ongezuurde broden. Het eerste brood op de schaal stelt God voor, daarop ligt een brood dat de Messias voorstelt. Het brood dat daar bovenop ligt stelt de mensen voor. Het middelste brood raakt zowel het brood van God als van de mensen9. De broden van God en de mensen raken elkaar echter niet. Het ongezuurde brood symboliseert Jezus ook op een andere manier. Zuurdesem doet de broden rijzen, blaast ze op. Paulus zegt meerdere malen: ‘een klein beetje desem is al genoeg om het hele deeg te verzuren’. Daarom wordt zuurdesem ook wel als symbool gesteld voor het kwaad. Het ongezuurde brood dat de Messias symboliseert, symboliseert tevens de mens die daarvan vrij is. Dat brood werd gewoontegetrouw gebroken. De grootste helft werd in een doek gewikkeld naast de tafel bewaard. Het overige brood werd bij de maaltijd verdeeld. We volgen Mattheüs 26 vers 26: ‘Tijdens de maaltijd nam Jezus een brood, sprak de zegenbede uit, brak het, gaf het aan zijn leerlingen en zei: ‘Neem en eet, dit is mijn lichaam.’ Let hier vooral op de aanduiding ‘tijdens de maaltijd’. We volgen Lucas 22 vers 19: ‘Hij nam een brood, sprak het dankgebed, brak het brood in stukken en gaf het hun, en zei: ‘Dit is mijn lichaam; het wordt voor jullie gegeven. Blijf dit doen om Mij te gedenken.’ Met de duiding ‘dit is Mijn lichaam’ presenteert hij zichzelf als de lang verwachtte Messias. Eeuwen voor de geboorte van Jezus werd deze maaltijd al gehouden als herinnering aan de bevrijding van de Israëlieten uit Egypte en als aankondiging van de komende Messias. Van de vervulling van dit gedeelte van de traditionele jaarlijkse Pascha-herdenkingsmaaltijd vraagt Jezus: ‘Blijf dít doen om Mij te gedenken’. 8. Na het gebed werd tijdens de maaltijd ook een tweede beker wijn gedronken. Het is de ‘Beker van het Oordeel’. Johannes beschrijft in hoofdstuk 12 Jezus’ laatste openlijke optreden. We vervolgen vanaf vers 27: ‘Nu het zover is, is mijn ziel ontsteld. Zal Ik dan zeggen: “Vader, red Mij uit dit uur”? Nee, want juist daarom ben Ik gekomen: met het oog op dit uur. Vader, verheerlijk uw naam!’ Toen klonk er een stem uit de hemel: ‘Die heb Ik al verheerlijkt en ook nu zal Ik Hem verheerlijken.’ De mensen die hadden staan luisteren, dachten dat het gedonderd had. Maar sommigen zeiden: ‘Er heeft een engel tegen Hem
8
Johannes beschrijft de toespraken die Jezus zowel tijdens als na de maaltijd hield en die uitlopen op Zijn afscheidsgebed, in de hoofdstukken: 13, 31-38; 14, 1-30; 15, 1-27; 16, 1-33 en 17, 1-26. 9 ‘Jezus antwoordde: ‘Ik ben de weg, en de waarheid en het leven. Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader. Als jullie Mij hebben leren kennen, zul je ook mijn Vader leren kennen. Sterker, nu al kennen jullie Hem en heb je Hem gezien.’ Hierop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, dan zijn we tevreden!’ En Jezus weer: ‘Ik ben al zo lang bij jullie, Filippus, en je hebt Me nog niet leren kennen? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan nog zeggen: “Laat ons de Vader zien”? Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij? De woorden die Ik tot jullie spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf: het zijn daden van de Vader, die in Mij blijft. Geloof Me toch: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij; of geloof het anders op grond van de daden. Waarachtig, Ik verzeker jullie: wie in Mij gelooft, zal de daden die Ik verricht, ook zelf verrichten; ja nog grotere zal Hij verrichten, want zelf ga Ik naar de Vader, maar wat jullie zullen vragen in mijn naam, zal Ik doen, zodat de Vader verheerlijkt wordt in de Zoon. Als jullie Mij iets zullen vragen in mijn naam, dan zal Ik het doen’. (Joh. 14, 6-14).
7
gesproken.’ Jezus zei echter: ‘Niet voor Mij heeft die stem geklonken, maar voor u. Nu wordt het oordeel over deze wereld geveld, nu gaat de vorst van deze wereld onttroond worden’10. 9. Na de maaltijd, toen de tafel afgeruimd was, kwam traditioneel het bewaarde stuk brood op tafel. Dit is een bijzonder moment. Het gebroken brood symboliseert de Messias. Een helft werd gegeten. De andere helft werd in een doek gewikkeld en bewaard. De leerlingen wisten toen nog niet dat deze handeling verwees naar Jezus’ begrafenis. Het brood werd traditioneel opnieuw op tafel gebracht als verwijzing naar zijn verrijzenis. Na de maaltijd werd dit stuk brood gegeten en de derde beker wijn gedronken: de ‘Beker der Zegening’. We volgen Lucas 22, vers 20: ‘Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker: ‘Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed; hij wordt voor jullie leeggegoten.’ De aanduiding ‘na de maaltijd’ doet al vermoeden dat hiermee de derde beker wordt bedoeld, die na de maaltijd werd gedronken. Deze beker wordt ‘Beker der Zegening’ genoemd. Paulus geeft hiervoor echter het overtuigende bewijs in 1 Kor. 10 vers 16. Hij schrijft: ‘Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen, gemeenschap met het bloed van Christus?’ Jezus’ woorden: ‘Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden’. (Mat. 26, 28) hebben een diepe Bijbelse betekenis. Het voert ons weer terug naar Exodus 24. We vervolgen vanaf vers 3: ‘Mozes kwam terug en stelde het volk in kennis van alle woorden en bepalingen van de Heer. Eenstemmig betuigde het volk: ‘Alle woorden (geboden) die de Heer tot ons gesproken heeft, zullen wij onderhouden.’ Daarop stelde Mozes alle woorden van de Heer op schrift. De volgende ochtend bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en stelde twaalf wijstenen op, naar de twaalf stammen van Israël. Toen gaf hij jonge Israëlieten de opdracht om stieren op te dragen als brand- en slachtoffers voor de Heer. Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, terwijl hij de andere helft uitgoot over het altaar. Toen nam hij het Verbondsboek en las dit voor aan het volk. En zij verzekerden: ‘Alles wat de Heer zegt, zullen wij doen en ter harte nemen.’ Vervolgens nam Mozes het bloed, sprenkelde dat over het volk en sprak: ‘Dit is het bloed van het verbond dat de Heer, op grond van al deze woorden, met u sluit.’ Paulus geeft over het bedoelde verbond een duidelijke uiteenzetting in Hebreeën 9. We vervolgen vanaf vers 11: ‘Maar nu is Christus gekomen, de hogepriester van de komende goede dingen. Hij is door een verhevener en volmaakter tent, die niet gemaakt is door mensenhand – dat wil zeggen: ze behoort niet tot onze geschapen wereld – eens en voorgoed het heiligdom binnengegaan, en niet met het bloed van bokken en kalveren maar met zijn eigen bloed heeft Hij een eeuwige verlossing verworven. Want als het bloed van bokken en stieren en het bestrooien met de as van een vaars de verontreinigden kan heiligen zodat zij uiterlijk rein worden, hoeveel te meer dan het bloed van Christus. Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat ons geweten zuivert van dode werken, om de levende God te dienen. En daarom is Hij middelaar van een nieuw verbond: zijn sterven heeft bevrijding gebracht van de zonden die onder het eerste verbond 10
Zie ook: ‘Veel zal Ik jullie niet meer kunnen zeggen, want de vorst van de wereld is in aantocht. Niet dat hij macht over Mij heeft, maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb: wat de Vader Mij heeft opgedragen, voer Ik ook uit’. (Joh. 14, 30-31) en ‘En toch, om de waarheid te zeggen: voor jullie eigen bestwil moet Ik weggaan; doe Ik dat niet, dan zal de Helper niet komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar jullie toezenden. En als Hij komt, zal Hij het ongelijk van de wereld aantonen, en laten zien wat zonde, wat gerechtigheid en wat oordeel is. Wat zonde is: dat ze niet in Mij willen geloven; wat gerechtigheid is: dat Ik heenga, naar de Vader, en dat jullie Me niet meer zullen zien; wat oordeel is: dat de vorst van deze wereld is veroordeeld’. (Joh. 16, 711).
8
zijn bedreven; nu kunnen zij die door God geroepen zijn het eeuwig erfdeel ontvangen, dat hun is toegezegd’. 10. Vervolgens werd de Halleel, de psalmen 115 tot en met 118, gezongen. Deze psalmen worden ook wel Lofzang genoemd. Om de inhoud van alle gebeurtenissen van Pascha beter te begrijpen is het aan te bevelen de psalmen van de Halleel, vooral psalm 118 te bestuderen. Dat tijdens het avondmaal ook dit gedeelte van de Paschamaaltijd is gehouden bewijst Marcus in hoofdstuk 14, vers 26: ‘Na het zingen van de psalmen gingen ze de stad uit, naar de Olijfberg’. 11. Ten slotte werd de maaltijd gesloten met het drinken van de laatste beker: de ‘Beker van Lofprijs en aanneming’. (Halleel-)psalm 116 vers 13 verwijst naar deze beker: ‘Ik hef de beker tot dank voor uw weldaad, de naam van de Heer roep ik uit’.
Historische beschouwing Nu we duidelijke aanwijzingen hebben om aan te nemen dat Jezus’ laatste avondmaal een traditionele Paschamaaltijd was kunnen we een serieuze poging doen om het verhaal in een historische context te plaatsen. In Genesis wordt over de schepping meerdere keren gezegd: ‘En God zag dat het goed was’ (Gen. 1,10). Toch gaat het na de schepping van de mens al snel mis. De mens keert zich tegen (de wil van) zijn schepper. Zorgvuldig opgedragen offers van de mens aan de Allerhoogste zouden verzoening kunnen bewerkstelligen. Toch schiet de mens daarin tekort. Geen enkel offer is zo zuiver dat het volkomen verzoening bereikt. God ziet dat het niet goed is!11 De Almachtige heeft het volste recht om het werk van zijn handen te vernietigen en opnieuw te beginnen. Maar toch gebeurt er iets heel ánders. God heeft spijt over het onheil (Joël 2,13). Johannes (de Doper) noemt Jezus het lam van Gód. In het Pascha van de Heer schenkt de Allerhoogste zélf aan de mens een zuivere offergave. Door het opdragen van dít offer zal alsnog een volkomen verzoening kunnen worden bewerkstelligd12.
11
Zie Jes. 1, 11-13 (‘Wat heb Ik aan al uw offers?’ zegt de Heer. ‘Ik ben verzadigd van de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik schep geen behagen in het bloed van stieren, lammeren en bokken. Wie heeft u gevraagd mijn voorhoven plat te lopen als u komt om voor Mij te verschijnen? Breng Mij toch niet langer nutteloze meeloffers. Uw wierook is een gruwel voor Mij. Nieuwe maan, sabbat en feestbijeenkomst: feest vieren samen met onrecht kan Ik niet uitstaan.) en Sir. 34, 23-31 (De Allerhoogste vindt geen genoegen in de offers van de onvromen en de veelheid van de offers is voor Hem geen reden om de zonden te vergeven. Iemand die de zoon afslacht onder de ogen van zijn vader: dat is degene die een offer brengt van het goed van de armen. Van bedelaarsbrood moeten de armen leven; wie het van hen steelt vergrijpt zich aan hun bloed. Wie het levensonderhoud van zijn naaste wegneemt is een moordenaar en wie een dagloner van zijn loon berooft, is iemand die bloed vergiet. Als er één opbouwt en één afbreekt, wat baat dat dan? Zij matten zichzelf alleen maar af. Als er één bidt en één vervloekt, naar wiens stem moet de Heer dan luisteren? Als iemand, na zich gereinigd te hebben, hetzelfde lijk toch weer aanraakt, wat baat dan het wassen? Zo is het ook als iemand voor zijn zonden vast en dan toch weer hetzelfde gaat doen: wie zal er dan luisteren naar zijn gebed en wat baat het hem dan dat hij zich heeft vernederd?) 12 ‘Voor wie gelooft heeft God Hem aangewezen als middel van verzoening door zijn bloed. God wilde zo zijn gerechtigheid tonen, door in zijn verdraagzaamheid de zonden van het verleden te laten passeren.’ (Rom. 3, 25)
9
Eerst maaltijd dan offer Jezus laatste avondmaal werd gehouden op de veertiende van de lentemaand13, volgens de oudtestamentische wet14, na zonsondergang, aan het begin van een nieuwe (Bijbelse) dag15. Op dat moment werd traditioneel de Paschamaaltijd gehouden16. Na de maaltijd werd Jezus gevangen genomen17 en na zonsopkomst berecht18. De hogepriesters gingen bij Pilatus het pretorium niet binnen omdat zij rein wilde blijven om in de Tempel het Paschaoffer te brengen19. Dit was echter een offer van runderen, waarvan het vlees wél in potten werd gekookt20. Dit in tegenstelling tot het 13
‘U moet de dieren vasthouden tot aan de veertiende van de maand. Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël ze slachten in de avondschemering’. (Ex. 12,6). 14 ‘De veertiende dag van de eerste maand, tegen zonsondergang, is het Pascha, ter ere van de Heer’. (Lev. 23, 5). 15 ‘Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag’. (Gen. 1,5b). 16 ‘In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden, op het vuur gebraden’. (Ex. 12,8). 17 ‘Zij namen Hem gevangen en brachten Hem naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde op een afstand’. (Luc. 22, 54). 18 ‘Toen het dag werd, kwam de raad van oudsten van het volk bijeen, hogepriesters en schriftgeleerden. Men bracht Jezus voor hun Sanhedrin’. (Luc. 22, 66). 19 ‘Men bracht Jezus toen van Kajafas naar het pretorium. Het was vroeg in de ochtend. De Joden gingen het pretorium niet binnen, om geen onreinheid op te lopen en het Pascha te kunnen eten’. (Joh. 18, 28). 20 ‘Ook vierde Josia in Jeruzalem ter ere van de Heer Pascha; men slachtte het paschalam op de veertiende dag van de eerste maand. Hij wees de priesters hun taak aan en wekte ze op om hun dienstwerk te doen in het huis van de Heer. En hij zei tegen de Levieten die heel Israël moesten onderrichten en aan de Heer gewijd waren: ‘Plaats de heilige ark in het huis dat Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, gebouwd heeft. U hoeft die niet meer op de schouders te dragen; dien nu de Heer, uw God en Israël, zijn volk. Zorg ervoor dat u gereed staat overeenkomstig uw families en uw afdelingen, volgens het voorschrift van David, de koning van Israël, en dat van zijn zoon Salomo. Stel u in het heiligdom op voor de familiegroepen van uw broeders, het gewone volk, en wel zo dat de indeling van de Levieten overeenkomt met die van de families. Voor het slachten van het paschalam moet u zich heiligen en uw broeders ten dienste staan, en handelen overeenkomstig het woord dat de Heer door Mozes gesproken heeft.’ Josia stelde voor het gewone volk kleinvee ter beschikking, 30.000 lammeren en geitjes, als paschaoffer voor alle aanwezigen, en bovendien 3.000 runderen; deze dieren waren afkomstig uit het persoonlijk bezit van de koning. Ook de magistraten deden een schenking aan het volk, de priesters en de Levieten. Chilkia, Zekarja en Jechiël, de huisoversten, gaven aan de andere priesters voor het paschaoffer 2.600 stuks kleinvee en 300 runderen. Konanjahu, Semaja en Netanel met zijn broeders, evenals Chasabja, Jeïel en Jozabad, oversten van de Levieten, stelden aan de andere Levieten voor het paschaoffer 5.000 stuks kleinvee en 500 runderen ter beschikking. Toen de dienst geregeld was, gingen de priesters op hun post staan, evenals de verschillende afdelingen van de Levieten, naar het voorschrift van de koning. Ze slachtten de paschalammeren en de priesters sprenkelden het bloed dat de Levieten hun aanreikten; daarna vilden de Levieten de dieren. De dieren die bestemd waren voor het brandoffer zonderden ze af en ze gaven die aan de familiegroepen van het gewone volk; deze moesten ze aan de Heer opdragen, zoals geschreven staat in het boek van Mozes. Met de runderen deden ze hetzelfde. Ze braadden het paschalam op het vuur, volgens voorschrift, kookten het overige offervlees in potten, ketels en pannen en haastten zich ermee naar het gewone volk. Daarna bereidden ze het paschaoffer voor zichzelf en de priesters, de zonen van Aäron, want die waren tot de nacht toe bezig met het opdragen van het brandoffer en het vet; daarom bereidden de Levieten het paschaoffer voor zichzelf en voor de priesters, de zonen van Aäron. De zangers, de zonen van Asaf, stonden op hun post, volgens de voorschriften van David, Asaf, Heman en Jedutun, de ziener van de koning; en de poortwachters bij de verschillende poorten. Niemand hoefde zijn dienst te onderbreken, want hun broeders, de Levieten, zorgden voor hen. Zo was die dag geheel gewijd aan de viering van Pascha en het opdragen van de brandoffers op het altaar van de Heer, zoals koning Josia bevolen had. De aanwezige Israëlieten vierden bij die gelegenheid Pascha en het feest van de ongezuurde broden, zeven dagen lang. Sinds de dagen van de profeet Samuël was Pascha in Israël nog nooit zo gevierd; geen van de koningen van Israël had Pascha gevierd zoals koning Josia het vierde met de priesters en Levieten, met alle aanwezigen van Juda en Israël en de inwoners van Jeruzalem. Dit feest werd gevierd in het achttiende jaar van de regering van Josia’. (2 Kron. 35, 1-19).
10
vlees van het Paschalam waarbij dat volstrekt niet mocht gebeuren21. Op hetzelfde moment dat het Paschaoffer in de Tempel werd gebracht, stierf Jezus aan het kruis22. Die dag was het voorbereidingsdag23 voor de eerste grote sabbat van het jaar, de eerste dag van het feest van ongezuurde broden24. Dit is hoogstwaarschijnlijk het bedoelde ‘feest’ waarop de Hogepriesters en Schriftgeleerden Jezus niet wilde veroordelen, omdat er dan onrust onder het volk zou ontstaan25. Vóór het aanbreken van deze grote sabbat26 - voor zonsondergang dus - werd het lichaam van Jezus, zonder er een been van te breken,27 (deze bepaling gold ook voor het Paschalam28) in het graf gelegd29, waaruit Hij op de derde dag zou verrijzen30. Catharinabegijnhof Breda, 15 maart 2012 Martin Rasenberg
21
‘In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden, op het vuur gebraden. Het moet gegeten worden met ongezuurd brood en bittere kruiden. U mag het niet rauw eten of gekookt in water, maar alleen gebraden op het vuur, met kop, poten en ingewanden’. (Ex. 12, 8-9). 22 ‘Op dat ogenblik scheurde het voorhangsel in de tempel van boven tot beneden in tweeën. De aarde beefde, de rotsen spleten uit elkaar’ (Mat. 27, 51). 23 ‘Het was voorbereidingsdag, dat wil zeggen de dag vóór de sabbat’. (Mar. 15, 42b). 24 ‘De eerste en de zevende dag moet u tot een heilige dag uitroepen. Op deze dagen mag u niet werken, behalve dan dat ieder de spijzen die hij nodig heeft mag bereiden’. (Ex. 12, 16). 25 ‘Ze zeiden: ‘Niet op het feest, er moet onder het volk geen opschudding ontstaan.’’ (Mat. 26, 5). 26 ‘Omdat het voorbereidingsdag was en de Joden niet wilden dat er op sabbat lijken aan het kruis zouden hangen – het was nog wel een heel bijzondere sabbat – vroegen ze aan Pilatus of men hun de benen mocht breken en hen weghalen’. (Joh. 19, 31). 27 ‘Maar toen ze bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al dood was, braken ze zijn benen niet’. (Joh. 19, 33). 28 ‘Ze mogen daarvan niets overlaten tot de volgende ochtend en ze mogen er geen been van breken. De hele wet op de paschaviering moeten zij in acht nemen’. (Num. 9,12). 29 ‘Omdat het de Joodse voorbereidingsdag was en het graf dichtbij lag, legden ze Jezus daarin neer’. (Joh. 19, 42). 30 ‘Daar schrokken ze van en ze sloegen hun ogen neer, maar zij zeiden: ‘Waarom zoekt u de levende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is tot leven gewekt. Vergeet niet wat Hij u destijds in Galilea heeft gezegd: De Mensenzoon moet overgeleverd worden in handen van zondaars, gekruisigd worden en op de derde dag weer opstaan.’ (Luc. 24, 5-7) en ‘Maar daarop gaf Hij hun als antwoord: ‘Een slechte en overspelige generatie verlangt een teken, en geen ander teken zal hun gegeven worden dan het teken van de profeet Jona. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in de schoot van de aarde zijn’. (Mat. 12, 39 -40).
11