Een waarheid als een Olifant.
Gebaseerd op de oude Soefi parabel.
© Lilian Kars, 2010.
Niets uit deze uitgave mag op enige wijze worden gebruikt of gedupliceerd zonder de schriftelijke toestemming van de auteur.
1. Een waarheid als een olifant.
Mama Mol heeft het druk vandaag. De gangen van de molshoop moeten nodig worden geveegd, de kamers moeten opgeruimd en ze moet nog voor het eten zorgen. Haar jongens lopen dan ook behoorlijk in de weg. “Weg jullie, schiet op, ga eens spelen”, moppert ze terwijl ze met haar bezem zwaait. Kwiebus, Kwabbus en Tubetje schieten gauw de dichtstbijzijnde gang in. Als mama schoonmaakt kun je maar beter maken dat je wegkomt! “Wat zullen we doen?”, vraagt Kwiebus. Hij is de kleinste van de drie. In zijn hoofd bedenkt hij de mooiste plannen maar durft die nog niet aan zijn broers te vertellen. Kwabbus, de sterkste, wil nieuwe gangen graven. Maar Tubetje heeft een ander idee. Tubetje is lang, daarom heet hij ook Tubetje, maar is ook heel slim. “Mama is iedere keer boos wanneer ze schoon moet maken”, zegt hij. “En ze moet zo vaak schoonmaken omdat er zoveel zand valt in de gangen en in de kamers.” Kwiebus en Kwabbus knikken. Dat klopt, er valt veel zand. “En waarom valt er veel zand?” Tubetje weet dat natuurlijk al lang. Hij vraagt graag dingen die hij al weet, dan lijkt hij nog slimmer. “Er valt veel zand door het bonken.” Ja, dat klopt ook. Er valt veel zand door het bonken. En het bonkt veel. “Waarom bonkt het eigenlijk zo veel?”, vraagt Kwiebus. Tja, dat weet Tubetje nou net niet. Mama ook niet. En aan papa kunnen ze het niet vragen want mollenpapa’s wonen nooit bij hun kinderen. ‘s Nachts, wanneer ze wel eens uit hun gangen kruipen, is het stil. En omdat mollen hele kleine en slechte oogjes hebben, omdat ze die natuurlijk helemaal niet nodig hebben onder de grond, kunnen ze ook niet zien wat overdag zo bonkt. Het bonkt gewoon en het heeft altijd al gebonkt. “Maar als we weten hoe het komt, kunnen we er wat aan doen”. Daar is Tubetje heel zeker van. “Dan moeten we naar boven”, zegt Kwabbus. Kwiebus en Tubetje schrikken er van. Naar boven? Is Kwabbus gek geworden? Naar boven ga je alleen als het nacht is, nooit, nooit, nooit overdag. Overdag is het heel erg gevaarlijk. Mama waarschuwt ze altijd voor het Grote Gevaar. Ze zegt dat ze overdag opgegeten kunnen worden en dat willen de kleine molletjes natuurlijk niet! Maar Kwabbus is niet bang. Kwabbus is nooit bang. “Ik ga wel eerst”, zegt hij. “We gaan naar de plek waar het bonken het hardst is. Dan graven we daar precies onder en kunnen we meteen weer naar binnen als het gevaarlijk wordt.” Kwiebus en Tubetje vinden het nog steeds niet echt een geweldig idee, maar als ze willen weten wat er zo bonkt, zit er niets anders op. Ze sluipen zachtjes door de gangen zodat mama hen niet hoort.
2. Steeds dichter en dichter komen ze bij het bonken… Steeds sneller en sneller slaan hun mollen-hartjes…. Dan zegt Kwabbus: “Hier is het, hier ga ik graven”. Hij begint direct. Eigenlijk is hij ook wel een beetje bang, maar stoere mollen laten dat natuurlijk niet merken. Kwabbus en Tubetje kijken elkaar aan. “Vooruit dan maar”, zucht Tubetje, “anders zullen we het nooit weten.” De molletjes graven dapper verder. Het bonken gaat maar door en door en steeds valt er zand in hun pas gegraven gang. Dan opeens voelen ze de warmte van de zon op hun mollenvellen. Lekker warm, precies zoals mama al eens had verteld. Kwabbus draait zich om. “Zachtjes nu, volg mij maar.” Eén voor één kruipen de molletjes voorzichtig uit de gang. Ze sluipen over de grond en snuffelen en snuiven. “Oeps”, roept Kwabbus. “Help!” roept Tubetje. De broertjes hadden helemaal niet gemerkt dat ze boven op de heuvel uit waren gekomen, dezelfde heuvel waar mama en papa vaak samen naar buiten gingen om even een frisse neus te halen. “Alles goed?”, sist Kwiebus. Hij heeft zich nog net aan een soort kwast vast kunnen grijpen bungelt nu ergens in de lucht. “Met mij wel”, antwoord Kwabbus. Maar waar is Tubetje? “Hihihi, niet doen, niet doen, dat kietelt!”. Daar is ie dus. “Ssst, straks horen ze ons!” Maar Tubetje kan niet stoppen met lachen. “Het kriebelt zo, en het heeft allemaal haartjes”, hikt hij, “het lijkt wel een slang, maar dan een hele leuke.” Dan opeens krijgt hij een tikje van de ‘slang’ en geschrokken blijft hij stil zitten. “Hola”, roept Kwiebus, “eeeh, hallo, eeh, dit is niet fijn!” De kwast zwaait van links naar rechts en Kwiebus zwaait mee. Hij wordt een beetje misselijk en laat van schrik de kwast los. Boem, daar zit ie weer met zijn mollenbillen op de grond. Het bonken begint weer, zwaar en log. “Naar de gang, naar de gang”, roept Kwabbus die nu even helemaal niet meer zo dapper is. De drie broertjes proberen tegelijk naar binnen te glippen en dat past natuurlijk niet. Ze krijgen ruzie wie het eerst mag en ondertussen gaat het bonken maar door. “Wat moet dat daar?” De molletjes staan stokstijf stil. Kwiebus probeert met één pootje nog de gang te bereiken maar krijgt een schop van Kwabbus. Tubetje doet helemaal niks, hij ademt bijna niet eens meer. “Nou, zeg op, wat moet dat daar?” Uil kijkt verstoord naar de kleine mollenbroertjes. “Wwwie wil dat wwweten?” vraagt Kwabbus. Wat doet zijn stem raar… “Ik”, antwoordt de Uil. “Ik ben het Grote Gevaar”. Dat laatste zegt hij met een zware stem om het extra spannend te maken. De broertjes staan nu te trillen als een rietje. Het Grote Gevaar, nu zijn ze er geweest…. Wat een stom idee was het ook. “Gelukkig voor jullie heb ik net wat muizen gekregen”, zegt de Uil, “en voedsel met vacht ligt altijd wat zwaar op de maag. Maar ik kan me natuurlijk altijd bedenken wanneer jullie me niet snel vertellen wat jullie hier buiten doen op klaarlichte dag. Een schande is het! Waar zijn jullie ouders? Wat is dat toch met de jeugd van tegenwoordig?” De mollenbroertjes durven eindelijk weer even adem te halen. Hun hartjes slaan nog wel dubbel zo hard en ze staan nog niet zo stevig op hun mollenpootjes, maar Tubetje begint
3. langzaam te vertellen. Over het bonken, het zand en mama die zo boos werd van al die troep. En dat ze toen maar waren gaan kijken of ze er iets aan konden doen. “En nu weten we dus waar het allemaal door komt”, zegt hij, met nog een beetje klapperende tandjes, “een slang met kriebelharen.” “Hoe kom je daar nou bij?”, zegt Kwiebus verbaasd. “Ik weet het zeker, het komt van een soort kwast die door de lucht zwiept!” “Ja hoor”, roept Kwabbus, “zijn jullie nou allebei gek geworden? Ik heb het heel goed gevoeld, het was een harde, scherpe prikstok.” De broertjes vergeten hun schrik en krijgen meteen weer ruzie. Ze weten alle drie zeker dat ze gelijk hebben. Ze hebben het toch zeker zelf gevoeld? Uil is het helemaal zat. “Is het nu uit met die herrie?” Het is meteen stil. Uil zucht eens diep. “Kijk”, zegt hij. “Dat kunnen we niet zo goed”, piept Tubetje. Uil zucht. “Luister..” Dat kunnen de molletjes heel erg goed. “Het bonken komt van de Olifant en Olifant is …”. “Een kwast, een kwast”, roept Kwiebus. “Een prikstok, ik weet het zeker”, gilt Kwabbus. “Hoe kan een kwast nou bonken, stomkop.” “Stil nou”, zegt Tubetje, die zeker weet dat Uil gaat zeggen dat Olifant een slang is. “Laat Uil nou eens praten.” “Dank je wel, jij bent een slimme mol. Olifant is een groot, zwaar dier. Het zwaarste uit de dierentuin. Wanneer hij loopt bonkt de hele grond.” De broertjes kijken Uil aan of hij gek geworden is. Niks zwaar, niks groot, een kwast, een prikstok of een slang. Uil weet zeker niet wat een Olifant is. Domme Uil. “Maar”, zegt Uil heel langzaam “Olifant heeft ook een kwast. Dat is zijn staart”. Kwiebus wil bijna beginnen te juichen, maar Uil gaat verder. “Olifant heeft ook een soort prikstok, eigenlijk heeft hij er twee, die noem je slagtanden. En de slang, de slang dat is zijn slurf. Een lang soort neus, zeg maar”. De broertjes staan er een beetje verslagen bij. Ze dachten alle drie de oplossing gevonden te hebben en nu heeft niemand gelijk, niemand gewonnen…. “Jullie hadden dus alle drie gelijk. Jullie hadden alleen alle drie een ander stukje van Olifant te pakken. Het is allemaal waar. En als kleine mol kun je nooit de hele Olifant pakken”. Kwiebus trekt zijn schoudertjes recht, Kwabbus gaat weer rechtop staan en het neusje van Tubetje krult een beetje. Dat is waar, ze hebben alle drie gelijk. “Daarom moet je nooit ruzie maken wanneer je iets anders ontdekt dan de ander. Leg het gewoon naast elkaar. Zo krijg je een steeds groter plaatje, net als in een puzzel.” De molletjes zijn er stil van. “En”, zegt Uil, “jullie mogen ook wel een beetje trots zijn. Jullie hadden een Probleem en ondanks het Grote Gevaar zijn jullie op zoek gegaan naar de Oplossing ”. De neusjes van de broertjes beginnen een beetje te glimmen.
4. “Maar nu?”, vraagt Tubetje, “wat nu? We weten waardoor het zo bonkt, maar wat kunnen we er aan doen? Als Olifant zo groot is zoals u zegt, gaat hij heus niet weg omdat wij het vragen!” Zijn broertjes knikken. Da’s waar. Tubetje denkt ook altijd zo goed na. “Olifant kan ook niet weg, want er zit een hek om deze plek. En Olifant kan geen gangen graven …” Uil blijft geduldig wachten tot één van de molletjes begrijpt wat hij bedoelt. En natuurlijk is dat weer Tubetje. “Wij wel!”, roept hij, “Wij wel, wij kunnen wel weg, onder het hek door!” Dan wacht hij even. “Maar wat zit daar dan? Bonkt het daar niet?” “Als je van hier naar daar gaat, weet je nooit hoe het daar is. Het is in ieder geval anders dan de plek waar je vandaan gaat. En je kunt net zo lang graven tot je ergens bent waar het stil is. Wanneer je blijft zitten waar je zit, wordt het in ieder geval niet beter.” Dat is waar. Helemaal waar. De molletjes bedanken Uil en kruipen dan de gang weer in. ‘Soms vind je hele goeie antwoorden op plekken waar je eigenlijk bang voor bent’, denkt Kwiebus en zwaait nog even gauw naar Uil. ‘Je kunt allemaal gelijk hebben, terwijl je allemaal iets anders denkt’, gaat het door het mollenhoofdje van Kwabbus. En Tubetje weet het zeker. “We moeten weg”, zegt hij. “Als we blijven zitten blijft alles hetzelfde. Als we op weg gaan, kan het alleen maar beter worden.” De volgende nacht gaat de hele familie graven. Mama is zo trots op haar zonen dat ze nu als echte grote mollen mee mogen helpen. Ze graven en graven tot ze een plek bereiken waar ze geen enkele bonk meer horen. Voorzichtig steekt mama haar hoofd boven de grond. Het ruikt hier anders en het is stil. Hert, die vlak naast mama’s hoofd ligt te slapen heeft helemaal niets in de gaten. “Hier is het goed”, zegt mama “het hier is zacht, fris en rustig”. “Ik wil ook even naar boven”, roept Tubetje. Maar Kwabbus is hem natuurlijk al weer voor. Al duwend en porrend komen ze bijna gelijk boven en draaien hun koppies allebei een andere kant op. En Kwiebus? Kwiebus slaapt. Hij droomt over een puzzel waarvan hij en zijn broertjes steeds meer en meer stukjes vinden. Maar nooit een stukje van de rand, want deze puzzel heeft geen einde.