Een sterke ketting met zwakke schakels Onderzoek naar begeleid leren voor mensen met psychische beperkingen
Nicole van Erp, Hans Kroon Utrecht, april 2002 Trimbos-instituut
Colofon Initiatiefnemers: Financier: Projectleiding: Projectuitvoering: Secretariaat:
GGZ Nederland, CINOP, Trimbos-instituut NFGV Hans Kroon Nicole van Erp Freeke Perdok
De uitgave Een sterke ketting met zwakke schakels – Onderzoek naar begeleid leren voor mensen met psychische beperkingen is te bestellen bij het Trimbosinstituut, Postbus 725, 3500 AS Utrecht, 030-2971100, onder vermelding van AU0200. De prijs van het rapport bedraagt €9 (inclusief verzendkosten). U ontvangt een acceptgirokaart voor betaling. © 2002 Trimbos-instituut Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Trimbos-instituut. 2
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Ontwikkelingen in begeleid leren Begeleid leren in Nederland Pilot begeleid leren in drie regio’s
2 2.1 2.2 2.3
Opzet van het onderzoek Behoefteonderzoek Casestudies Beschrijving activiteiten in drie regio’s
9 9 10 10
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Behoefteonderzoek Achtergrondgegevens Opleidingswensen en –behoeften Knelpunten en belemmeringen Begeleidingsbehoefte en –wensen Studievaardigheden Belangrijke elementen voor begeleid leren
11 11 13 15 17 18 19
4 4.1 4.2 4.3
Casestudies Casus 1 Irma (Utrecht) Casus 2 Els (Den Bosch) Casus 3 Joop (Nijmegen)
21 21 28 32
5 5.1 5.2 5.3
Begeleid leren in de drie regio’s Project begeleid leren Nijmegen Project begeleid leren Utrecht Project begeleid leren Den Bosch
39 39 42 44
6
Conclusies
49
Literatuur
5 5 6 7
54
3
4
1.
Inleiding
Psychiatrische problematiek treedt vaak voor het eerst op tijdens de adolescentie. Jongeren met psychiatrische problematiek lopen hierdoor een opleidingsachterstand op bij hun leeftijdsgenoten. Wanneer hun functioneren verbetert en zij weer een opleiding willen oppakken, blijken deze vaak moeilijk toegankelijk te zijn. Vooroordelen bij docenten en medestudenten, gebrek aan begeleiding en ondersteuning, psychische problematiek en de bijwerkingen van medicatie zijn enkele belemmeringen waar deze studenten mee worden geconfronteerd (Unger, 1998). 1.1
Ontwikkelingen in begeleid leren
Om opleidingen en cursussen toegankelijker te maken voor deze doelgroep zijn in de Verenigde Staten Supported Education (begeleid leren) programma's ontwikkeld. Zij bieden mensen met een psychiatrische achtergrond ondersteuning bij het kiezen, verkrijgen en behouden van een opleiding (Sullivan e.a., 1993). In korte tijd zijn verschillende modellen begeleid leren programma's ontwikkeld, zoals een toeleidings- of oriëntatiecursus naar een reguliere opleiding (self-contained classroom), groepsgewijze ondersteuning (group model), interne ondersteuning (on-site support) en externe ondersteuning (mobile support) (Anthony & Unger, 1991; Collins, e.a., 1998). De verschillen tussen deze programma’s hebben te maken met: - De setting: sommige programma’s zijn geïntegreerd in regulier onderwijs, anderen organiseren aparte klassen voor mensen met psychische beperkingen; - De aard van de begeleiding: interne ondersteuning (waarbij cliënten regulier onderwijs volgen en ter plekke ondersteuning krijgen) of externe ondersteuning (waarbij de ondersteuning vanuit de GGZ geboden wordt); - De manier van begeleiden: deze kan individueel of groepsgewijs zijn; - De begeleiders: dit kunnen onderwijsmedewerkers of GGZ-hulpverleners zijn of beide. Ondanks de toenemende populariteit van begeleid leren in de Verenigde Staten is er nog weinig gedegen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze programma's. Uit een experimenteel onderzoek naar begeleid leren programma's blijkt dat in het algemeen het zelfbeeld van de deelnemers verbetert en dat de instroom in beroepsonderwijs wordt verhoogd. Verder slaagt de groepsgewijze ondersteuning (group model) er vooral in om deelnemers te 5
stimuleren en hun participatie aan onderwijs te verhogen, terwijl de toeleidings- of oriëntatiecursus (classroom model) vooral de leer- en studievaardigheden van deelnemers verbetert (Collins e.a., 1998). De laatste jaren wordt er steeds minder vaak gekozen voor één model, maar worden elementen van verschillende programma’s gecombineerd (Mowbray e.a., 2001). Deze combinatie wordt bepaald door de situatie in de regio (bijv. aanwezigheid rehabilitatieprojecten) en de wensen en behoeften van de potentiële doelgroep: wil men vooral kortdurende cursussen volgen om zichzelf te ontplooien of wil men een opleiding volgen om een betaalde baan te verwerven? Uit ervaringen tot nu toe blijkt dat programma’s die rekening houden met het bestaande aanbod in de regio en de behoeften van cliënten, succesvoller zijn (Mowbray e.a. 1993; Bateman 1997). De meest recente ontwikkeling is dat begeleid leren wordt geïntegreerd in arbeidsrehabilitatieprogramma’s (Individual Placement and Support), waarvan de effectiviteit in de Verenigde Staten is aangetoond (Drake e.a., 1999). Deze IPS-programma's slagen erin om mensen met psychiatrische problematiek te integreren in (laaggeschoolde) banen, maar de doorstroming naar andere banen wordt veelal belemmerd door onvoldoende opleidingskwalificaties. In de IPS-aanpak worden er trajectbegeleiders of arbeidsbemiddelaars toegevoegd aan ambulante, multidisciplinaire teams, om de gebruikelijke scheiding tussen zorg en rehabilitatie te voorkomen. Naast deze geïntegreerde teamaanpak zijn de belangrijkste kenmerken van IPS: gericht op regulier onderwijs, geen lange voorbereidingstrajecten, systematische inschatting van onderwijsmogelijkheden van cliënten, uitgaan van de voorkeuren van de client en gerichte en continue training binnen een onderwijslocatie. 1.2
Begeleid leren in Nederland
Jarenlang bestond er binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) geen structurele aandacht voor de onderwijsbehoeften van cliënten met psychische beperkingen. Rehabilitatieprogramma’s richtten zich vooral op de levensterreinen wonen (begeleid wonen, thuiszorg), werken (begeleid werken, trajectbegeleiding) en sociale contacten (inloopprojecten, lotgenotencontact, maatjesprojecten). Ook binnen het onderwijs bestond weinig animo om studenten met psychiatrische beperkingen te integreren in reguliere opleidingen. In de BVE sector (beroepsopleiding en volwasseneducatie) was weliswaar gehandicaptenbeleid ontwikkeld in de vorm van steunpunten Studie en Handicap, maar het beleid omvatte niet de doelgroep mensen met psychiatrische problematiek. 6
De afgelopen jaren is steeds meer het besef gegroeid dat onderwijs belangrijk is voor de integratie van mensen met psychiatrische problematiek en dat op dit terrein een lacune bestaat in het hulpverleningsaanbod (Van Weeghel & Ketelaars, 1997). Begeleid leren kreeg in Nederland een belangrijke impuls door de organisatie van twee nationale conferenties in Amsterdam. Onder de noemer ‘rehabilitatie door educatie’ werd begeleid leren bij een breder publiek (GGZ, onderwijs, arbeidsintegratie, onderzoekers en beleidsmakers van de departementen VWS, OC&W en SoZaWe) onder de aandacht gebracht. In dezelfde periode is in Rotterdam het eerste begeleid leren programma opgezet door Stichting Rehabilitatie 92, ROC Zadkine en het Trimbosinstituut. Het programma bestaat uit twee onderdelen: 1. Toeleidingscursus Impuls: bedoeld voor mensen die nog niet weten wat voor (beroeps)opleiding ze willen gaan volgen. In de cursus wordt de deelnemer geholpen bij het kiezen en verkrijgen van een opleiding, bij het oriënteren op en gebruik maken van onderwijsfaciliteiten en bij het opdoen van onderwijservaringen en onderwijsritme (Korevaar e.a., 2000) 2. Steunpunt begeleid leren: biedt deelnemers die een opleiding (gaan) volgen aan het ROC Zadkine onderwijskundige, praktische en emotionele ondersteuning (Van Erp, e.a., 2001). Sindsdien zijn in tal van andere regio’s initiatieven op het terrein van begeleid leren ontstaan. 1.3
Pilot begeleid leren in drie regio’s
In maart 2001 namen GGZ Nederland, het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP) en het Trimbos-instituut het initiatief om een pilot begeleid leren uit te voeren in drie regio's. De pilot had een looptijd van 18 maanden. GGZ Nederland voerde de coördinatie uit van de pilot, het CINOP ondersteunde de ontwikkeling van de samenwerkingspraktijk en het Trimbosinstituut voerde het onderzoek uit. In de pilot was een adviserende rol weggelegd voor Stichting Rehabilitatie ’92 en ROC Zadkine, die expertise over het Rotterdamse begeleid leren programma inbrachten. De doelen van de pilot waren drieledig: - Het inzichtelijk maken van de behoeften en knelpunten van mensen met psychische problemen in drie pilotregio’s bij het realiseren van hun opleidingswensen, alsmede de daaruit voortvloeiende gewenste taken van de GGZ, de sector beroepsonderwijs en volwasseneducatie (BVE) en de reïntegratiebedrijven.
7
- Het ontwikkelen van een passende samenwerkingsvorm en inhoudelijke opzet van de praktijk van begeleid leren in drie regio’s, in de vorm van een sluitende aanpak tussen de drie partijen: GGZ, BVE en reïntegratiebedrijven met een duidelijke onderlinge taakverdeling en inspanning. - Het overdragen van de ervaringen en kennis naar anderen, op landelijk niveau en het doen van aanbevelingen naar de betrokken beleidsmakers. De pilot mondt uit in een plan van aanpak voor de ontwikkeling van een praktijk rond begeleid leren ten behoeve van andere regio’s in het land. De selectie van de drie pilotregio’s ging als volgt te werk. Alle GGZ/arbeidsrehabilitatie-instellingen en alle opleidingsinstellingen in de BVE-sector werden schriftelijk benaderd met de vraag of er in hun regio initiatieven bestaan op het terrein van begeleid leren en of er interesse bestaat om mee te werken aan een landelijke pilot. Op de oproep kwamen negen reacties. Bij de keuze voor drie regio’s zijn de volgende voorwaarden in ogenschouw genomen: - Bij alle genoemde factoren dient draagvlak te zijn voor het ontwikkelen van een begeleid leren praktijk; - De huidige arbeidsrehabilitatiepraktijk vanuit de GGZ vormt de basis voor verdere initiatieven; - Er is reeds sprake van samenwerking tussen GGZ en een reïntegratiebedrijf; - Vanuit de BVE sector dient minstens een Steunpunt Studie en Handicap aanwezig te zijn; - Partners in de regio’s dienen zelf te willen investeren, middels een bindend samenwerkingsconvenant. De regio’s Nijmegen, Den Bosch en Utrecht bleken het beste aan deze voorwaarden te voldoen en werden geselecteerd.
8
2.
Opzet van het onderzoek
Parallel aan de ontwikkelpraktijk in de drie regio’s liep het onderzoek van het Trimbos-instituut. In het onderzoek stonden de volgende vraagstellingen centraal: - Welke bevorderende en belemmerende factoren ervaren GGZ-cliënten en leerlingen met psychische problematiek bij het realiseren van hun opleidingwensen? - Wat is hierin de actuele en gewenste rol van GGZ, BVE-sector en reïntegratiebedrijven? - Welke activiteiten op het gebied van begeleid leren komen gedurende de projectfase van de grond? Voor elk van de drie vraagstellingen werden verschillende onderzoeksactiviteiten uitgevoerd. Om de ervaringen van GGZ-cliënten en leerlingen te achterhalen is een behoefteonderzoek uitgevoerd. Voor inzicht in de samenwerking en afstemming tussen GGZ, BVE-sector en reïntegratiebedrijven zijn drie casussen uitgewerkt. Voor de beschrijving van de begeleid leren programma’s in de drie regio’s zijn landelijke en regionale bijeenkomsten bijgewoond en is gebruik gemaakt van schriftelijke informatie over de programma’s. 2.1
Behoefteonderzoek
Het behoefteonderzoek werd uitgevoerd onder 22 GGZ-cliënten en 7 leerlingen van het ROC met psychische problemen (maar niet noodzakelijk GGZervaring). De interviews vonden plaats in de regio's Den Bosch (11), Utrecht (9) en Nijmegen (9). GGZ-cliënten werden via de GGZ-instellingen geworven. Selectiecriterium was het aangekaart hebben van een opleidingswens of het daadwerkelijk volgen van een opleiding. Leerlingen van het ROC werden geworven via het Steunpunt Studie en Handicap, dan wel via andere personen met een signalerende functie. Selectiecriterium was manifeste psychische problematiek. De werving van leerlingen van het ROC kostte de nodige inspanningen. Navraag bij de contactpersonen van het ROC doet vermoeden dat deze groep nog slecht in beeld is en als zij al in beeld is minder geneigd is om over hun problemen te praten. De interviews zijn afgenomen door de onderzoeker en twee interviewers, waarbij ieder één regio onder de hoede had. De interviews namen ongeveer drie kwartier in beslag en vonden -op verzoek van de geïnterviewde- veelal 9
thuis en soms binnen de instelling (ROC of GGZ-instelling) plaats. Twee personen gaven er de voorkeur aan om telefonisch te worden geïnterviewd. 2.2
Casestudies
Voor de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag zijn drie casussen verder uitgewerkt. Kwam in het behoefteonderzoek vooral het cliëntperspectief aan de orde, in de casestudies wordt gestreefd naar een compleet beeld van de diverse betrokkenen rond de GGZ-cliënt of leerling. Daarom zijn rond drie cliënten uit het behoefteonderzoek ook enkele direct betrokkenen (begeleiders vanuit GGZ, onderwijs en reïntegratiebedrijf) geïnterviewd. De casestudies bieden inzicht in processen die zich afspelen tussen personen en organisaties, alsmede in het perspectief van de diverse betrokkenen (Wester, 1987). Uit de deelnemers aan het behoefteonderzoek zijn drie leerlingen geselecteerd. Bij de keuze van de drie casussen heeft de onderzoeker de volgende overwegingen laten meespelen: - De leerling moet hebben toegestemd in deelname aan de casestudy; - Per regio één casus, om meer inzicht in de samenwerking te krijgen voor elk van de betrokken regio's; - Bij de leerling zijn diverse partijen betrokken, zoals GGZ-hulpverleners, onderwijsmedewerkers en (bij voorkeur) een reïntegratiebedrijf of andere vorm van (arbeids)bemiddeling. - Enige variatie in de drie casussen (man-vrouw, leerling/GGZ-cliënt); - De leerling is -ten tijde van het onderzoek- nog in de hulpverlening en bezig met het realiseren van opleidingswensen. 2.3
Beschrijving activiteiten in drie regio's
De derde onderzoeksvraag was: welke activiteiten op het gebied van begeleid leren kwamen gedurende de projectfase van de grond? Voor de beschrijving van de begeleid leren programma’s in de drie regio’s zijn landelijke en regionale bijeenkomsten bijgewoond en is gebruik gemaakt van schriftelijke informatie over de programma’s, zoals projectbeschrijvingen en evaluatieverslagen.
10
3.
Behoefteonderzoek
In het behoefteonderzoek kwamen de volgende onderwerpen aan de orde: achtergrondgegevens (demografische gegevens, psychische problemen en hulpverlening), opleidingsachtergrond, opleidingswensen en –behoeften, motieven om opleiding te volgen, concrete plannen en ondernomen acties om opleidingswensen te realiseren, ervaren knelpunten en belemmeringen en benodigde en verkregen ondersteuning. Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste resultaten. 3.1
Achtergrondgegevens
Om een beeld te schetsen van de groep geïnterviewden geven we eerst een beschrijving van de persoonlijke kenmerken van de respondenten. Tabel 1
Persoonlijke kenmerken geïnterviewden
Kenmerken Regio Den Bosch Utrecht. Nijmegen Geslacht Man Vrouw
GGZ-cliënten (n=22)
Leerlingen (n=7)
Totaal (n=29)
8 7 7
3 2 2
11 9 9
13 9
2 5
15 14
26
32
3 1 3
2 17 4 6
7 -
22 3 3 1
7 -
28 1
-
5
Gemiddelde leeftijd 34 Inkomsten Geen inkomsten 2 WAO / AAW 14 Bijstand 3 Overig 3 Burgerlijke staat Ongehuwd 15 Gehuwd 3 Samenwonend 3 Gescheiden 1 Culturele achtergrond Nederlands 21 Surinaams 1 Opleiding (meer dan één antwoord mogelijk) Voortgezet onderwijs, niet afgemaakt 5
11
Voortgezet onderwijs, wel afgemaakt 8 3 MBO, niet afgemaakt 7 5 MBO, wel afgemaakt 2 1 HBO/WO, niet afgemaakt 2 HBO/WO, wel afgemaakt 4 Betaald werk (inclusief vakantiewerk e.d.) gehad? Nee Ja (1x) 1 Ja (>1x) 21 7 Huidige activiteiten (meer dan één antwoord mogelijk) Geen 1 1 Activering 5 Vrijwilligerswerk 5 1 Opleiding / cursus 5 3 Werkproject 8 1 Sociale werkvoorziening 2 Betaald werk 3 3 Overig (arbeidstherapie, huishouden, kinderen) 4 -
11 12 3 2 4 1 28 1 5 6 8 9 2 6 4
De groep geïnterviewden bevat een nagenoeg gelijk aantal mannen en vrouwen (14/15), is gemiddeld 32 jaar, veelal ongehuwd en van Nederlandse afkomst. Het merendeel krijgt inkomsten uit een WAO of AAW uitkering. Verder blijkt ruim de helft van de geïnterviewden (18) een opleiding voortijdig te hebben afgebroken, waarvan één persoon met twee opleidingen is gestopt. Alle geïnterviewden hebben wel eens betaald werk verricht, waarvan de meesten meer dan één keer. Veelal gaat het om bijbanen (krantenwijk, horeca) en vakantiewerk. Op dit moment hebben 6 geïnterviewden betaald werk, de overigen zijn verbonden aan een werkproject, volgen een cursus/opleiding, doen vrijwilligerswerk of gaan naar een activiteitencentrum. Hoewel we de twee groepen niet echt kunnen vergelijken valt op dat de gemiddelde leeftijd van de ROC-leerlingen beduidend lager ligt dan die van GGZ-cliënten (resp. 26 en 34 jaar). Tabel 2 Kenmerken
Psychische klachten, hulpverlening, medicatie GGZ-cliënten (n=22)
Psychische klachten (laatste half jaar)? Nee 3 Ja 19
12
Leerlingen (n=7)
Totaal (n=29)
2 5
5 24
Aard van de klachten (meer dan één antwoord mogelijk) Depressiviteit 9 5 Psychosen/wanen 8 Angsten/fobie 9 1 Psychosomatische klachten 2 1 Manisch depressiviteit 2 Overig 2 2 Professionele hulpverlening (meer dan één antwoord mogelijk) Geen professionele hulp 1 Eerste lijnshulp (huisarts MW) 2 2 Ambulante hulp (Riagg, thuiszorg) 9 3 Poliklinische hulp (deeltijd/dagbehand.) 3 Opname APZ/PAAZ 2 Overig 5 3 Medicatie i.v.m. psychische klachten? Nee 2 5 Ja 19 2 Aard van de medicatie (meer dan één antwoord mogelijk) Antipsychotica 12 Antidepressiva 11 1 Middel bipolaire stoornis 2 1 Kalmerings-/slaapmiddelen 6 2 Overig (angstremmers, stemmingsregulator 2 -
14 8 10 3 2 4 1 4 12 3 2 8 7 21 12 12 3 8 2
Het merendeel van de geïnterviewden (24) kampte het laatste half jaar met psychische klachten, met name depressiviteit, angsten/fobieën en psychosen. Vrijwel iedereen ontving hiervoor professionele hulp, meestal ambulant (RIAGG, thuiszorg). De meesten (19) gebruiken momenteel medicatie voor hun psychische klachten, vooral antipsychotica, antidepressiva en kalmerings- en slaapmiddelen. 3.2
Opleidingswensen en –behoeften
Vrijwel alle geïnterviewden noemden één of meer opleiding(en) of cursus(sen) waar hun interesse naar uitgaat. In 13 gevallen gaat het om een opleiding en in 15 gevallen om een cursus (administratie, computer, taal of creatief). De meesten willen een opleiding of cursus bij het ROC volgen, maar ook hoger onderwijs (HBO en universiteit) en meer laagdrempelige voorzieningen zoals welzijns-, buurt- en het activiteitencentra werden als mogelijkheden genoemd. 13
Tabel 3
Opleidingswensen en –behoeften
Interesse om opleiding of cursus te volgen? Nee 2 Ja 27 Aard van de opleiding/cursus (meer dan één antwoord mogelijk) HAVO 1 HBO-opleiding SPH 1 ROC-opleiding commerciële dienstverlening 2 ROC-opleiding SPW/Pedagogisch werk 2 Opleiding voor receptioniste/telefoniste 4 Overige opleidingen 3 Cursus administratie, boekhouden, belastingen 3 Computercursus 2 Taalcursus (Nederlands, Arabisch) 3 Overige cursussen 7 Weet niet 3 Waar opleiding volgen? (meer dan één antwoord mogelijk) Welzijns-/buurtcentrum 3 Dagactiviteitencentrum 3 Regionaal opleidingscentrum (ROC) 15 HBO-instelling/universiteit 5 Centrum Vakopleiding 2 Thuis (schriftelijke cursus/opleiding) 2 Overigen 6 Wensen t.a.v. de opleiding (meer dan één antwoord mogelijk) Aantal uren/dagen per week 5 Zelf tempo bepalen/geen tijdsdruk 4 Locatie (in de buurt, in woonplaats) 2 Financieel haalbaar (niet te duur, kosten vergoed) 2 Inhoud opleiding (theorie/praktijkgericht) 6 Aangepast aan eigen mogelijkheden 3 Goede begeleiding 3 Docenten (minder wisseling, gemotiveerd) 2 Overige wensen 7 Motivatie om opleiding te volgen (meer dan één antwoord mogelijk) Diploma halen 10 Mensen ontmoeten 14 Zichzelf ontwikkelen 21 Betaald werk 22 Structuur aan het leven 19 Vak (beter) uitoefenen 13 Financiële onafhankelijkheid 4 Overige motieven 3
14
Op de vraag of zij specifieke wensen hebben ten aanzien van de opleiding/cursus, kwamen vooral wensen over het (maximum) aantal uren of dagen per week, over de inhoud van de cursus/opleiding (theorie of praktijkgericht) en over het tempo van de opleiding naar voren. Ook noemen zij specifieke randvoorwaarden voor het volgen van een opleiding of cursus, zoals goede begeleiding, gemotiveerde docenten, aanpassingen aan de eigen mogelijkheden en een goede sfeer. Werk is de belangrijkste motivatie om een opleiding of cursus te gaan volgen. Voor het merendeel van de ondervraagden is de opleiding geen doel op zich, maar een middel om een ander doel -betaald werk- te bereiken. Verder willen zij een opleiding volgen om zichzelf te ontwikkelen en om structuur in het leven te kunnen aanbrengen. Minder belangrijk vinden zij het om een vak uit te oefenen, andere mensen te ontmoeten of een diploma te halen. 3.3
Knelpunten en belemmeringen
Bijna twee derde van alle geïnterviewden is problemen tegengekomen bij het realiseren van opleidingswensen. Vooral het gebrek aan begeleiding bij het zoeken en verkrijgen van een opleiding/cursus en problemen met de uitkerende instanties en de studiefinanciering vormen belangrijke belemmeringen. Tabel 4
Knelpunten en belemmeringen
Problemen tegengekomen bij realiseren opleidingswensen? Nee Ja Knelpunten bij realiseren opleidingswensen Onvoldoende of gebrekkige begeleiding/hulpverlening Uitkeringsinstantie (geen medewerking/ toestemming) Vinden van geschikte opleiding Financiering Moeite om werk vol te houden Persoonlijke problemen Vinden van geschikte baan (noodzakelijk om opleiding te kunnen beginnen) Problemen tegengekomen bij volgen van opleiding? Nee Ja Knelpunten bij volgen van cursus/opleiding Concentratieproblemen, vermoeidheid, energieverdeling, traagheid Psychische klachten, angstaanvallen, stress Praktijkgedeelte/stagelopen
9 18 5 4 2 2 1 1 1 5 10
6 4 3
15
Contacten met medeleerlingen Organisatie opleiding (onduidelijke opdrachten, gebrekkige (stage)begeleiding) Werken in teamverband Geen computer Lesstof moeilijk Docenten uiten twijfels over haalbaarheid opleiding Gelijktijdige veranderingen wonen, werken en opleiding Ooit voortijdig gestopt met opleiding? Nee Ja Redenen voor beëindigen opleiding Psychische problemen (incl. verslaving) Problemen in de thuissituatie Slechte (stage)begeleiding Problemen met studie(achterstallig leerwerk/werkdruk) Moest stoppen van anderen (opleiding, ouders) Geen zin meer, niet gemotiveerd Examenvrees/gezakt voor examen Overige redenen
2 3 1 1 1 1 1 11 18 14 2 2 3 3 4 2 4
Van degenen die met een cursus of opleiding zijn begonnen of deze het afgelopen jaar hebben gevolgd, meldt twee derde dat zij tijdens de opleiding of cursus knelpunten zijn tegengekomen. Naast concentratieproblemen, vermoeidheid/energieverdeling, traagheid, angstaanvallen en stress vormen de gebrekkige organisatie van de opleiding (onduidelijkheid in opdrachten) en onvoldoende (stage)begeleiding de belangrijkste belemmeringen. Incidenteel worden het contact met medeleerlingen, het werken in teamverband, het omgaan met computers en het niveau van de lesstof als knelpunt genoemd. Eerder zagen we al dat 18 van de 29 geïnterviewden ooit een opleiding voortijdig heeft afgebroken. Zoals verwacht is het merendeel gestopt wegens psychische problematiek. Andere redenen zijn: gebrek aan motivatie, studieproblemen (achterstallig leerwerk, te hoge werkdruk, examenvrees), problemen in de thuissituatie en gebrekkige begeleiding. Drie personen geven aan dat anderen (de opleiding of de ouders) erop hebben aangedrongen dat ze met de opleiding zouden stoppen. De meeste geïnterviewden noemen meer dan één reden waarom ze gestopt zijn; vaak psychische problematiek in combinatie met een andere reden.
16
3.4
Begeleidingsbehoefte en -wensen Tabel 5
Begeleidingsbehoefte
Keuze van een geschikte opleiding/cursus Aanvragen studiefinanciering/uitkering Inschrijven voor opleiding/cursus Contact met andere leerlingen Contact met docenten e.a. Oefenen leer- en studievaardigheden Opdoen studieritme Plannen van lesstof, tentamens Aanpassingen van de opleiding Emotionele ondersteuning Omgaan met psychische klachten Stagelopen Praktische zaken Beroepskeuze Combinatie opleiding/privé
Behoefte aan hulp
Onvervulde hulpbehoefte
23 17 8 7 5 18 20 16 14 21 21 15 3 19 11
5 2 3 3 2 7 11 9 7 5 1 4 4 2 1
Om de begeleidingsbehoefte te achterhalen is gevraagd of zij op bepaalde terreinen ondersteuning wensen en of zij hiervoor hulp (hebben) ontvangen. Op deze manier kan eenvoudig worden afgeleid waar precies de onvervulde hulpbehoeften liggen. Er blijkt vooral behoefte te zijn aan ondersteuning bij het kiezen van een geschikte opleiding of cursus, emotionele ondersteuning, hulp bij het omgaan met psychische klachten en bij het opbouwen van een studieritme. De lacunes in de begeleiding zijn met name: hulp bij het opbouwen van studieritme, bij het plannen van tentamens, aanpassingen van de opleiding en het oefenen met leer- en studievaardigheden. Aan emotionele ondersteuning en hulp bij het omgaan met psychische klachten is weliswaar veel behoefte, maar hiervoor ontvangt men vaak al hulp in de directe omgeving en/of door hulpverleners. Of de ontvangen hulp ook toereikend is, kan uit deze gegevens niet worden afgeleid. Tabel 6
Begeleidingswensen
Verwacht steun in omgeving bij realiseren opleidingswensen Wil geholpen worden door onderwijsmedewerkers Wil geholpen worden door hulpverleners Specifieke begeleidingsvoorkeuren Individuele begeleiding
26 27 20 8
17
Groepsbegeleiding Begeleiding door hulpverlener/trajectbegeleider GGZ Begeleiding vanuit onderwijsinstelling Frequentie contact1x per week/ 2 weken Frequentie contact1x per maand/ 2 maanden Afstemming begeleider en hulpverlener Regelmatige evaluatie
4 6 7 4 2 2 2
Vervolgens is gevraagd of zij nog specifieke wensen of voorkeuren hebben ten aanzien van de begeleiding. Acht geïnterviewden gaven aan dat zij het liefst individueel begeleid willen worden, vier anderen hebben een voorkeur voor groepsbegeleiding en het onderling uitwisselen van ervaringen. Uit de antwoorden blijkt een lichte voorkeur voor begeleiding vanuit de onderwijsinstelling. Ook hebben sommigen een voorkeur voor de frequentie van contact, variërend van éénmaal per week tot éénmaal per twee maanden. Tot slot worden ook een goede afstemming tussen begeleider en hulpverlener en een regelmatige evaluatie met de begeleider van belang geacht. 3.5
Studievaardigheden
Aan de geïnterviewden die het afgelopen halfjaar een cursus of opleiding hebben gevolgd, is gevraagd om hun eigen studievaardigheden te beoordelen. De lijst voor de beoordeling van studievaardigheden is een aanpassing van een door het Trimbos-instituut ontwikkeld meetinstrument voor het beoordelen van arbeidsvaardigheden (Michon, 1997). De lijst bevat achttien items in de volgende dimensies: taakcompetentie (bijvoorbeeld 'instructies begrijpen'), betrouwbaarheid (bijvoorbeeld 'zich aan de lestijden houden'), zelfstandigheid (bijvoorbeeld 'zelf initiatief nemen') en sociaal functioneren (bijvoorbeeld 'in de groep passen')1. Tabel 7
Beoordeling studievaardigheden door cursist/leerling
Taakcompetentie Betrouwbaarheid Zelfstandigheid/initiatief Sociaal functioneren Totaal studievaardigheden
1
GGZ-cliënten 2.33 1.82 2.87 1.92 2.27
Leerlingen 2.90 2.50 2.58 2.30 2.57
Totaal 2.49 2.00 2,78 2.03 2.35
Uit betrouwbaarheidsanalyses van de arbeidsvaardighedenlijst blijkt dat de betrouwbaarheid van de genoemde diemensies respectievelijk alpha= .61, .58, .68 en .60 is.
18
Meest gunstige beoordeling
Ik ben regelmatig aanwezig Ik houd mij goed aan de regels van de opleiding Ik kom afspraken altijd na
Meest ongunstige beoordeling Ik kan mij moeilijk concentreren tijdens de lessen Ik wacht altijd tot het laatste moment met studeren Bij opdrachten laat ik anderen vaak de leiding nemen
In tabel 7 presenteren we de gemiddelde scores op een schaal van 1 tot en met 5. Hoe hoger de scores des te meer beperkingen worden gerapporteerd.
Hieruit blijkt dat de geïnterviewden zichzelf het gunstigst beoordelen op het gebied van betrouwbaarheid en sociaal functioneren en minder gunstig op het terrein van zelfstandigheid/eigen initiatief en taakcompetentie. Kijken we naar de afzonderlijke items dan is men vooral positief over het feit dat men regelmatig aanwezig is, zich houdt aan de regels en afspraken nakomt. Het meeste moeite heeft men om zich te concentreren tijdens de lessen, de lesstof tijdig te plannen en om zelf initiatief te nemen bij opdrachten. Opmerkelijk is dat leerlingen hun vaardigheden iets negatiever inschatten dan de GGZ-cliënten. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat leerlingen meer geconfronteerd zijn met hun beperkingen dan GGZ-cliënten. 3.6
Belangrijke elementen voor begeleid leren
Wat zijn nu –uitgaande van de wensen en behoeften van de potentiële doelgroep- belangrijke elementen voor de opzet van begeleid leren programma’s? Begeleid leren moeten zowel individuele begeleiding als groepsgewijze ondersteuning bieden. Individuele begeleiding is noodzakelijk bij het kiezen van een geschikte opleiding, het aanmelden voor een opleiding en het regelen van financiële randvoorwaarden (gevolgen voor uitkering, financiering cursus/opleiding). Tijdens het volgen van een cursus of opleiding is individuele begeleiding nodig bij het opbouwen van studieritme, het plannen van lesstof en tentamens, de ontwikkeling van leer- en studievaardigheden en het creëren van aanpassingen binnen de opleiding. Groepsgewijze ondersteuning is vooral van belang voor onderlinge steun en het uitwisselen van ervaringen van deelnemers. Begeleid leren moet aan velerlei educatieve behoeften beantwoorden. Uit het onderzoek blijkt dat sommige cliënten een beroepsopleiding willen volgen om betaald werk te krijgen en anderen liever met een kortdurende cursus 19
willen beginnen om zichzelf verder te ontplooien. Hiervoor is een breed netwerk van onderwijs- en educatieve instellingen noodzakelijk, variërend van beroepsopleidingen (ROC, HBO) tot meer laagdrempelige voorzieningen als welzijns –en buurtcentra. Van iedere instelling moet informatie beschikbaar zijn over: toelatingseisen, inschrijfmogelijkheden en inhoud en opzet van de cursussen/opleidingen. Ook moet er informatie aanwezig zijn over verzekeringen, financiële regelingen en uitkeringen voor studenten. Verder is het belangrijk dat er afstemming plaatsvindt van behandeling (medicatie) en begeleid leren. Veel (potentiële) studenten zijn nog in behandeling en gebruiken medicijnen voor hun psychische klachten. Omdat deze het leervermogen van de studenten kunnen beïnvloeden, dient hier in de begeleiding rekening mee te worden gehouden. Ook moet er ondersteuning gecreëerd worden binnen de onderwijs- en educatieve instellingen, zodat deze organisaties beter toegankelijk worden voor deze doelgroep. Onderwijsmedewerkers als intakers, mentoren, studieleiders en docenten moeten geïnformeerd worden over psychische problematiek onder leerlingen en handvatten krijgen hoe zij hiermee het beste om kunnen gaan. Monitoring van leerlingen binnen onderwijsinstellingen is noodzakelijk om psychische problematiek tijdig te kunnen opsporen en adequate begeleiding te kunnen bieden. Het doel is te voorkomen dat problemen escaleren en leerlingen uitvallen. Er moet één centraal meldpunt in de onderwijsinstelling zijn, waar deze problemen gemeld worden en van waaruit hulp gecoördineerd wordt en eventueel hulp van buitenaf wordt ingeschakeld (bijvoorbeeld in de vorm van een GGZ-consultatieteam). Er moet aandacht zijn voor het loopbaanperspectief van leerlingen, die de opleiding zien als een middel om betaald werk te krijgen. Dit houdt in dat arbeidsbemiddelaars en reïntegratieconsulenten in een vroeg stadium bij de begeleiding ingeschakeld moeten worden.
20
4.
Casestudies
De drie casestudies zijn uitgevoerd om inzicht te krijgen in de afstemming en samenwerking van de begeleiding rondom één leerling. Stond in het behoefteonderzoek het cliëntenperspectief centraal, in de casestudies gaat het vooral om het perspectief van de diverse betrokkenen: leerling, onderwijsmedewerkers, GGZ-hulpverleners en arbeidsbemiddelaars of reïntegratieconsulenten. In iedere regio is één casus uitgewerkt, waarbij behalve de leerling drie direct betrokkenen zijn geïnterviewd. In sommige gevallen waren er meer dan drie mensen bij de begeleiding betrokken, waarbij in overleg met de leerling de drie belangrijkste begeleiders werden geselecteerd. De volgende personen zijn geïnterviewd: - Casus 1: Irma, de trajectbegeleidster van de GGZ, de reïntegratieconsulent van de sociale werkvoorziening en de stagebegeleider/vakinhoudelijk begeleider; - Casus 2: Els, de trajectbegeleider van het ROC, de begeleider Studie & Handicap van het ROC en de psycholoog; - Casus 3: Joop, de persoonlijk begeleider van de GGZ, de consulente van het bemiddelingsbureau en de begeleider van het Centrum Vakopleiding. In de interviews kwamen de volgende onderwerpen aan de orde: de opzet en inhoud van de begeleiding, knelpunten in de begeleiding, de samenwerking en afstemming met andere begeleiders, evt. verbeteringen in de (afstemming van de) begeleiding en –meer in het algemeen- de visie ten aanzien van taakverdeling tussen GGZ-begeleiders, onderwijsmedewerkers (en reïntegratieconsulenten). De beschreven casussen zijn zoveel mogelijk geanonimiseerd en de namen van de leerlingen gefingeerd.
4.1
Casus 1 Irma (Utrecht)
Irma is 29 jaar en ongehuwd. In 1992 begonnen haar psychische problemen. Ze kreeg angsten en paniekaanvallen en had suïcidale gedachten. In de periode tot 1996 is ze vier maal opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis: drie keer een paar maanden en éénmaal een paar dagen. Vervolgens is ze naar een therapeutische gemeenschap gegaan. Momenteel is ze in behandeling bij een psychotherapeut en psychiater. Ze gebruikt antipsychotica en antidepressiva, waarvan ze geen bijwerkingen ondervindt. Ze woont in een beschermende woonvorm. In de periode van het onderzoek krijgt ze eerst een salaris, sinds haar ID-baan is gestopt ontvangt ze een Wajong uitkering. 21
Opleidingsverleden Na de havo is Irma de hbo-opleiding ergotherapie in Amsterdam gaan volgen. De eerste negen maanden verliepen goed. Vanaf het moment dat ze op zichzelf ging wonen en lid werd van de studentenvereniging ging het bergafwaarts en begonnen haar psychische klachten. In oktober 1992 is Irma gestopt met de opleiding ergotherapie, nadat ze haar propedeuse had gehaald. Na een behandeling bij de RIAGG, enkele opnames en een verblijf in een therapeutische gemeenschap, wilde Irma weer gaan studeren. Uit onderzoek bleek dat ze beter een opleiding op mbo-niveau dan op hbo-niveau kon volgen. Ze koos voor de opleiding activiteitenbegeleiding op het ROC Utrecht. Deze opleiding heeft ze een jaar en negen maanden gevolgd. Bij haar tweede stage werd haar tijdens een stagebespreking verteld dat ze het niet verstandig vonden als ze de hulpverlening in zou gaan. In mei 1998 is ze gestopt met de opleiding activiteitenbegeleiding. Recente onderwijservaringen In 2000 ging ze de opleiding desk-top-publishing (DTP) aan het Grafisch Lyceum volgen. Het was contractonderwijs, wat inhoudt dat de opleiding is opgebouwd uit modules. Voor iedere module kon ze zich apart inschrijven. Volgens Irma sloot het niveau van de studie goed aan bij haar eigen mogelijkheden. Het werk met computers lag haar goed, omdat het sociaal minder van haar vroeg. Hoewel ze in het algemeen goed functioneerde, waren er enkele punten die extra aandacht vroegen. Zo duurde het bij haar wat langer voordat ze de lesstof begreep, waardoor ze tijdens de lessen meer uitleg nodig had dan andere leerlingen. Ook was ze wat traag in het implementeren van de kennis naar de praktijk. Bovendien was ze erg perfectionistisch ingesteld en kon ze moeilijk hoofd- en bijzaken onderscheiden. Verder was ze erg onzeker over haar capaciteiten en had ze moeite met het afleggen van examens. In 1998 begon Irma haar stage bij de huisdrukkerij van een GGZinstelling. De eerste jaren was het een stageplaats, het laatste jaar een ID (instroom-doorstroom)-baan. Ze werkte hier 20 uur per week en kon in die tijd de opdrachten van de opleiding oefenen. In december 2001 is ze (tijdelijk) gestopt met haar opleiding. Dat wil zeggen dat ze zich niet heeft ingeschreven voor een nieuwe module. De reden hiervoor is dat er teveel dingen tegelijkertijd gebeuren: per 1 januari 2002 stopt haar ID-baan, ze moet een uitkering aanvragen, contact opnemen met 22
de sociale werkvoorziening (voor WSW-indicatie), en een nieuwe werkplek zoeken. Hoewel het vanaf het begin duidelijk was dat de ID-baan tijdelijk was, vond ze het erg moeilijk om hier weg te gaan. Op dit moment is ze met de sociale werkvoorziening in gesprek om gedetacheerd te worden. Ze is erachter gekomen dat een echte DTP-baan voor haar nog te hoog gegrepen is. Het frustrerende is dat ze intelligent genoeg is, maar psychisch nog kwetsbaar. Ze benoemt dit zelf als ‘een sterke ketting met zwakke schakels’. Begeleiding Trajectbegeleiding arbeidsrehabilitatie GGZ Irma kwam (via haar woonbegeleider) in 1998 terecht bij de trajectbegeleidster van arbeidsrehabilitatie. In de beginfase was de begeleiding er vooral op gericht om uit te vinden of Irma’s interesse inderdaad uitging naar de grafische richting, zoals uit de beroepskeuzetest naar voren kwam. De trajectbegeleidster adviseerde Irma om eerst eens te gaan kijken bij kopieshops en een snuffelstage te doen bij een huisdrukkerij. Toen de snuffelstage goed beviel is besloten er een langere stage van te maken. De trajectbegeleiding was vooral gericht op de volgende beperkingen van Irma: gebrek aan overzicht over haar werkzaamheden; onzekerheid, faalangst en lage zelfwaardering; moeite met grenzen trekken (bijvoorbeeld tussen werk en privé) en traagheid. De achterliggende visie van de begeleiding was om haar zelfstandigheid zoveel mogelijk te vergroten. Toen Irma het initiatief nam om naar het Grafisch Lyceum te gaan, heeft de trajectbegeleidster haar ondersteund in de gesprekken met de opleiding (voor- en nabesproken) en met de financiering van de opleiding. Met name de financiering was een probleem. Uit gesprekken met een arbeidsdeskundige van reïntegratiebedrijf Kliq bleek dat zij de opleiding wel wilden financieren, maar alleen wanneer Irma een baangarantie kreeg. Ook gaf de arbeidsdeskundige aan dat de uitvoeringsinstelling (GAK) er problemen mee had als de stage van Irma nog langer zou duren. Onder druk van Kliq werd de stage bij de drukkerij toen omgezet in een IDbaan. De laatste tijd heeft de trajectbegeleidster ongeveer eenmaal per twee maanden (soms eenmaal per maand) een afspraak met Irma. Daarnaast is er ook nog maandelijks telefonisch contact. Zij bespreken dingen die met de studie en werk te maken hebben: over wat ze moeilijk vindt en waar ze tegenaan loopt. Sinds Irma gestopt is met haar studie en haar ID-baan is beëindigd, is de begeleiding (in samenwerking met de reïntegratieconsulente) erop gericht om een nieuwe werkplek te vinden. 23
Begeleiding drukkerij Op haar stageplek/beschermde werkplek had Irma twee begeleiders: een stagebegeleider en een vakinhoudelijk begeleider. De stagebegeleider heeft met Irma een tweejarig werkplan opgesteld, waarin ze het hele grafische proces zou kunnen meemaken en oefenen. De stage werd zoveel mogelijk afgestemd op de opleiding, zodat ze de theorie in praktijk kon oefenen. Hij besprak met Irma vooral de sociale kanten van het werk, zoals het contact met collega’s en de grenzen tussen privé en werk. De vakinhoudelijk begeleider besprak met haar de technische zaken van het werk. Hij leerde haar de kneepjes van het vak. Hij gaf Irma de ruimte om te bepalen wanneer ze weer iets nieuws wilde leren. Hierdoor kon zij stap voor stap in haar eigen tempo het vak leren. De begeleiding richtte zich vooral op: het omgaan met meerdere rollen (cliëntstagiair), het stellen van grenzen (werk-privé), het omgaan met werkdruk, en haar onzekerheid of ze haar werk wel goed deed. Ondersteuning Grafisch Lyceum Vanuit het Grafisch Lyceum ontving Irma geen extra begeleiding. Wel heeft ze haar situatie met de studieleiding van het contractonderwijs besproken en die toonden begrip voor haar situatie. Hoewel ze niet geheel voldeed aan de eisen van het certificaat (binnen een bepaalde tijd een opdracht afronden), scoorde ze op andere punten wel goed en kreeg ze het certificaat toch toegekend. Verder hebben er geen speciale aanpassingen van de studie plaatsgevonden. Dit was ook niet nodig, omdat het contractonderwijs al flexibel is doordat je per module kunt inschrijven. Een ander voordeel was dat bij de lessen naast de docent nog een assistent aanwezig was, die veel vragen van Irma kon beantwoorden. Verder hadden de docenten een ondersteunende houding: ze reageerden goed op haar onzekerheid en angst en behandelden haar als andere leerlingen. Reïntegratieconsulent sociale werkvoorziening Sinds 2001 wordt ze begeleid door een reïntegratieconsulent van de sociale werkvoorziening. De reïntegratieconsulent heeft met Irma een aantal individuele gesprekken gevoerd, om duidelijk te krijgen hoe groot de stap naar regulier betaald werk is. De begeleiding richtte zich met name op de mogelijkheden en belemmeringen van Irma en de hieruit voortvloeiende voorwaarden voor een geschikte werkplek (overzichtelijke werkplek, voldoende structuur, overzichtelijke werkzaamheden, begeleider op afstand, parttime werk). Omdat de consulent nog weinig contacten heeft in de grafische sector, is een acquisiteur ingeschakeld om een geschikte werkplek te vinden. 24
Afstemming in de begeleiding arbeidsdeskundige Kliq
trajectbegeleidster GGZ
GAK
acquisiteur
stagebegeleider drukkerij
vakinhoudelijk begeleider
Irma
reïntegratieconsulent SW
GGZbehandelaar
docenten grafisch lyceum woonbegeleider
Bovenstaande figuur laat zien dat Irma een zeer uitgebreid netwerk van begeleiders en hulpverleners heeft. De belangrijkste begeleiders voor het realiseren van opleidingswensen zijn: de trajectbegeleidster arbeidsrehabilitatie (GGZ), de reïntegratieconsulent van de sociale werkvoorziening en de stagebegeleiders op de drukkerij. In de figuur staat aangegeven wie met wie contact heeft en de aard van het contact (dikke streep is intensief, dunne streep minder intensief). Hieruit blijkt dat de trajectbegeleidster arbeidsrehabilitatie (GGZ) een centrale rol vervult in de begeleiding en veel lijnen heeft naar andere begeleiders. Afstemming trajectbegeleidster - andere begeleiders De trajectbegeleidster had regelmatig contact met de stagebegeleiders van de drukkerij. Iedere twee maanden vond een evaluatie van de stage plaats tussen Irma, de trajectbegeleidster en de stagebegeleiders. Hoewel de gesprekken in het algemeen goed verliepen, waren er wel eens visieverschillen. Volgens de stagebegeleiders nam de trajectbegeleidster soms een nogal beschermende 25
houding aan. De trajectbegeleidster vond dat afspraken over pauzes en over de scheiding privé en werk niet altijd werden nageleefd door de stagebegeleiders. Verder had de trajectbegeleidster contact met de arbeidsdeskundige van Kliq voor de financiering van de opleiding. De afstemming met de arbeidsdeskundige verliep nogal moeizaam, omdat Kliq de opleiding wel wilde financieren, maar alleen onder de voorwaarde van een baangarantie. Ook werd door de arbeidsdeskundige aangegeven dat als de stage te lang zou duren, er problemen zouden ontstaan met de uitvoeringsorganisatie. Hierdoor werd er nogal druk op Irma uitgeoefend om een betaalde baan te vinden. De trajectbegeleidster heeft weinig direct contact gehad met de opleiding. Alleen in de beginfase is er telefonisch contact geweest met de studieleider. Meer direct contact was niet noodzakelijk, omdat ze alle informatie via Irma kreeg en de indruk had dat ze op de opleiding voldoende ondersteuning kreeg. Alleen in het najaar, toen het Irma teveel ging worden, heeft ze getwijfeld of ze direct contact met de opleiding zou opnemen. Dit heeft ze uiteindelijk niet gedaan, omdat ze dacht dat het beter was om een ‘pas op de plaats te maken’. Met de reïntegratieconsulent van de sociale werkvoorziening is er regelmatig direct contact om de begeleiding op elkaar af te stemmen. Zij hebben een globale taakverdeling gemaakt, waarbij de trajectbegeleidster zich vooral richt op het (psychische) functioneren van Irma en de reïntegratieconsulente op het vinden van een geschikte werkplek. De samenwerking verloopt goed. Afstemming reïntegratieconsulente - andere begeleiders De reïntegratieconsulente heeft vooral contact gehad met de trajectbegeleidster (zie boven). De consulente heeft geen direct contact gehad met de onderwijsmedewerkers of de stagebegeleiders. In andere gevallen zou ze dat wel doen, maar in het geval van Irma verliepen deze contacten via de trajectbegeleidster. Ook was Irma zelf goed in staat om relevante (en betrouwbare) informatie door te geven. Op verzoek van Irma heeft er wel een telefonisch gesprek plaatsgevonden met de behandelaar. Irma wilde graag weten of de door haar ingeslagen weg wel de goede was. Uit het gesprek bleek dat de behandelaar zich kon vinden in het besluit om betaald werk te zoeken. Maar het gesprek heeft weinig toegevoegde waarde gehad, omdat de behandelaar weinig relevante informatie kon geven.
26
Afstemming stagebegeleiders – andere begeleiders De stagebegeleiders van de drukkerij hebben alleen direct contact gehad met de trajectbegeleidster (zie boven). Het contact met de opleiding verliep via Irma en de trajectbegeleidster. Direct contact was niet noodzakelijk, omdat de stage niet verplicht was voor de opleiding. Wel is in het stageplan zoveel mogelijk rekening gehouden met het studieprogramma. Irma gaf aan wanneer ze welke modules zou volgen en daar werden de werkzaamheden op aangepast. Ze kreeg op de drukkerij ook tijd om de opdrachten voor haar opleiding te oefenen. Conclusies begeleiding Bij Irma valt vooral haar uitgebreide netwerk van begeleiders op, waarbij één begeleider (de trajectbegeleidster) een spilfunctie heeft. Hoewel de taakverdeling tussen de diverse begeleiders redelijk helder is, treedt er in de praktijk nogal wat overlap op in de begeleiding, zoals tussen de trajectbegeleidster en de reïntegratieconsulente. Gezien de omvang van het (begeleidings)netwerk is dit ook niet verwonderlijk. Verder zijn er visieverschillen tussen de verschillende begeleiders. De arbeidsdeskundige en stagebegeleiders richten zich vooral op de sterke kanten van Irma en hebben minder oog voor haar beperkingen. De trajectbegeleidster bewaakt vooral de grenzen en krijgt hierdoor een wat meer beschermende rol. Een lacune in de afstemming betreft het contact met de onderwijsmedewerkers van het Grafisch Lyceum. Zo lang alles goed ging was dit wellicht niet noodzakelijk, omdat Irma goed in staat was om andere begeleiders te informeren over haar onderwijsfunctioneren. Maar toen het Irma teveel dreigde te worden, was direct contact van de trajectbegeleidster of reïntegratieconsulente met de opleiding noodzakelijk geweest. Ook wordt uit dit voorbeeld duidelijk dat de begeleiding altijd plaatsvindt in een maatschappelijke context, die vooral gericht is op betaald werk. Met name de uitvoeringsorganisatie (GAK) en reïntegratiebedrijf (Kliq) oefenen nogal wat druk uit in die richting. Volgens Irma en haar trajectbegeleider houden deze organisaties minder rekening met de wensen en behoeften van het individu.
27
4.2
Casus 2 Els (Den Bosch)
Els is 19 jaar en ongehuwd. Vanaf 1999 krijgt ze regelmatig pseudoepileptische aanvallen die variëren van enkele seconden tot twee uur. De aanvallen worden veroorzaakt door traumatische ervaringen uit haar verleden, die ze niet verwerkt heeft. Daarnaast heeft ze last van angstaanvallen en depressiviteit en is ze snel vermoeid. Na een klinische behandeling van 5 maanden, wordt zij sinds augustus 2000 poliklinisch behandeld door een psycholoog in Breda. Momenteel woont zij zelfstandig op kamers. Ze ontvangt een Wajong uitkering. Opleidingsverleden Els heeft de vbo-opleiding verzorging gevolgd en afgerond. Aansluitend heeft ze nog twee jaar een mbo-opleiding voor verzorgende gevolgd. Na twee jaar kreeg ze als gevolg van een auto-ongeluk rugproblemen en moest ze stoppen met deze opleiding. In die periode begonnen haar aanvallen en moest ze voor vijf maanden worden opgenomen in een kliniek. Toen ze ontslagen werd uit de kliniek is ze in september 2000 begonnen met de opleiding sociale dienstverlening aan het ROC (vooropleiding voor maatschappelijk werk). Recente onderwijservaringen In het aanmeldingsformulier voor de opleiding sociale dienstverlening vermeldde Els dat ze regelmatig rugklachten had en pseudo-epileptische aanvallen kreeg. Naar aanleiding hiervan nam de medewerker van het Steunpunt Studie & Handicap contact op met de moeder (Els was zelf op vakantie), die aangaf dat de aanvallen van Els sterk verminderd waren. Bij de start van de opleiding heeft Els haar medeleerlingen ingelicht over haar aanvallen. In het begin schrokken haar medeleerlingen nogal als ze een aanval kreeg, later raakten ze eraan gewend. Ze kreeg ongeveer 2 à 3 aanvallen per week. Dan werden de medewerker van Studie & Handicap, de conciërge en de secretaresse erbij gehaald. Eind november werd een aangepast studieprogramma voor Els opgesteld. Dit hield in dat ze drie halve dagen naar school ging en verder thuis zou studeren. In de daaropvolgende periode was Els vaak afwezig 'omdat ze de school niet tot last wilde zijn'. In januari zijn de afspraken nogmaals met Els besproken en verder aangescherpt. In onderling overleg werd een pakket van modules samengesteld die haar in staat moesten stellen om in het tweede jaar een
28
stage te volgen. Volgens de begeleiders van de opleiding heeft zij zich niet aan de afspraken gehouden en andere modules gevolgd dan was afgesproken. In juli hebben de begeleiders van de opleiding Els te kennen gegeven dat ze beter met de opleiding kon stoppen totdat ze wat stabieler was. De belangrijkste redenen voor dit advies waren dat de belasting voor het team te groot was (niet alleen voor docenten, maar ook voor de conciërge en secretaresse), dat Els zich niet hield aan de gemaakte afspraken en dat ze ten gevolge van de vele aanvallen geen stage kon lopen. Volgens de begeleiders kon zij goed meekomen met de theoretische vakken, maar was zij bij de vakinhoudelijke onderdelen zelden aanwezig. Deze onderdelen zijn wezenlijk om te kunnen beoordelen of een stage voor haar mogelijk was. Volgens Els waren de afspraken niet zo duidelijk en kwam de mededeling dat ze moest stoppen erg onverwacht. Hoewel ze het niet eens was met de beslissing, is ze toch gestopt met haar studie. Ze vond zelf dat ze ondanks haar aanvallen goed meekon met de studie: ze behaalde goede resultaten en liep nooit grote achterstanden op. Op dit moment volgt ze bij de LOI een schriftelijke opleiding voor medisch secretaresse. Daarnaast doet ze twaalf uur per week vrijwilligerswerk bij de Kindertelefoon. Begeleiding Begeleider steunpunt Studie & Handicap (ROC) Vanaf het begin van haar studie heeft Els regelmatig contact gehad met de begeleider van het steunpunt Studie & Handicap (onderdeel ROC). In het begin was er gemiddeld 2 à 3 keer per week contact met het steunpunt, later wat minder vaak. De begeleiding vanuit S&H was vooral gericht op aanpassingen van de opleiding: een aangepaste stoel voor de rugklachten en een aangepast studieprogramma voor de psychische klachten. Daarnaast was de begeleider verantwoordelijk voor opvang en emotionele ondersteuning. Toen duidelijk was dat Els zou stoppen met de opleiding heeft hij haar nog andere opties voorgelegd en schriftelijk contact opgenomen met het GAK. Volgens Els heeft de begeleider alles gedaan wat mogelijk was. Trajectbegeleider ROC Met de trajectbegeleider van het ROC had Els ongeveer eenmaal per week contact. De trajectbegeleider besprak met haar allerlei zaken die met de studie te maken hadden, zoals het lesprogramma, de stage en het onderwijsfunctioneren. De relatie tussen beide werd na verloop van tijd steeds slechter: volgens de trajectbegeleider probeerde Els ‘dingen naar haar hand te zetten’, volgens
29
Els heeft de trajectbegeleider ‘haar erg onder druk gezet om geen aanvallen meer te krijgen’. Psycholoog kliniek (Breda) Toen Els opgenomen was in de kliniek kreeg ze verschillende soorten therapie, zowel individueel als groepstherapie. Na het ontslag uit de kliniek hadden ze ongeveer eenmaal per maand een gesprek, daarna was het contact onregelmatig. De behandeling is vooral gericht op het verwerken van traumatische ervaringen en het verbeteren van de copingvaardigheden. Ook het functioneren binnen de opleiding kwam in de behandeling aan de orde: ze gaf Els adviezen over het verdelen van haar werklast, het voorkomen en hanteerbaar maken van spanningen (met name bij toetsen) en over het omgaan met conflictueuze situaties (met docenten). De behandelaar heeft er bij Els op aangedrongen dat ze een behandelaar in Den Bosch zou zoeken, maar zij wilde geen GGZ-hulpverlener omdat ze daar slechte ervaringen mee had. Afstemming in de begeleiding trajectbegeleider ROC
begeleider studie & handicap
Els
psycholoog kliniek
Uit de figuur blijkt dat Els -vergeleken met Irma- een veel minder uitgebreid netwerk van begeleiders heeft. De belangrijkste begeleider is de begeleider van Studie & Handicap, die intensief contact onderhoudt met de trajectbegeleider van het ROC en (minder intensief) contact met de behandelaar van Els. Els ontvangt geen begeleiding van een rehabilitatiemedewerker/trajectbegeleider van de GGZ. Ze heeft wel contact met een uitvoeringsorganisatie (GAK),
30
maar ziet dit niet als begeleiding omdat zij haar nogal onder druk zetten in verband met haar Wajong-uitkering. Afstemming begeleider S&H – trajectbegeleider ROC Tussen de begeleider van Studie & Handicap en de trajectbegeleider van het ROC vond regelmatig afstemming plaats. Naast individuele gesprekken met Els hebben ze ook enkele driegesprekken gevoerd. De taakverdeling in de begeleiding was helder: de trajectbegeleider bewaakte het onderwijsproces en was aanspreekpunt voor docenten, de begeleider van S&H was verantwoordelijk voor de randvoorwaarden (aangepaste stoel, vervoer), opvang en emotionele ondersteuning. Gezamenlijk hebben zij een aangepast studietraject voor Els ontwikkeld. De samenwerking tussen beide begeleiders verliep goed, al was er wel enige tijd sprake van visieverschillen. Halverwege het schooljaar (jan/feb 2001) wilde de trajectbegeleider al stoppen met het traject, maar de begeleider S&H wilde Els nog een kans geven. Het compromis was dat Els nog kon blijven, maar dat ze zich strikt moest houden aan de gemaakte afspraken. Afstemming begeleider S&H – psycholoog kliniek Het eerste half jaar heeft er enkele keren telefonisch contact plaatsgevonden tussen de begeleider van S&H en de psycholoog. De behandelaar heeft informatie gegeven over de achtergronden en het verloop van de aanvallen en hoe zij daar binnen de opleiding mee om kunnen gaan. Achteraf vinden beide dat er meer afstemming had moeten plaatsvinden. De begeleider wilde wel een afspraak maken met de psycholoog, maar volgens de psycholoog was dit niet noodzakelijk: ‘meestal worden dit soort contacten schriftelijk of telefonisch afgehandeld’. Zowel de begeleider als de psycholoog geven aan dat Els in de tweede periode eigenlijk meer behandeling nodig had. Beiden hebben erop aangedrongen dat Els een hulpverlener in Den Bosch zou zoeken en enkele namen aangeleverd, maar die vond Els òf te duur òf het klikte niet. Volgens de begeleider bleef de hulpverlening te veel op de achtergrond, waardoor zij als opleiding steeds verantwoordelijk waren voor de opvang bij aanvallen. Conclusies begeleiding Wat in het verhaal van Els opvalt zijn de visieverschillen tussen de betrokkenen. Els vond zelf dat ze goed functioneerde op de opleiding en dat ze niet had hoeven stoppen, terwijl de begeleiders van het ROC vonden dat de situatie niet langer houdbaar was. Volgens Els waren de afspraken over het studieprogramma niet zo duidelijk, terwijl de begeleiders aangaven dat Els zich niet aan de afspraken wilde houden. 31
Het zwaartepunt van de begeleiding lag vooral bij het Steunpunt Studie & Handicap van het ROC. Met name in de tweede periode kreeg Els slechts minimale hulp voor haar aanvallen van de psycholoog in Breda. Pogingen om een hulpverlener te vinden in Den Bosch liepen op niets uit, omdat Els dit niet wilde. In die periode is er weinig contact geweest tussen de begeleider van S&H en de psycholoog, waardoor er nauwelijks afstemming heeft plaatsgevonden. De afstand tussen onderwijs en GGZ is groot, door de afwezigheid van een rehabilitatiemedewerker of trajectbegeleider van de GGZ. Het advies van de opleiding om te stoppen met de studie kwam op een zeer ongelukkig moment: namelijk aan het einde van het schooljaar (na een etentje met andere leerlingen), waarop Els het helemaal niet meer verwacht had. Achteraf gezien had het adviesgesprek met Els om te stoppen met de opleiding eerder moeten plaatsvinden.
4.3
Casus 3 Joop (Nijmegen)
Joop is 32 jaar en ongehuwd. Ongeveer tien jaar geleden kreeg hij zijn eerste psychose en werd hij opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Twee jaar geleden is hij naar een resocialisatieafdeling overgeplaatst. De laatste jaren wordt zijn medicatie (antipsychotica) langzaamaan afgebouwd en momenteel ondervindt hij nauwelijks bijwerkingen meer. Sinds enige tijd is hij op zoek naar zelfstandige woonruimte. Hij ontvangt een bijstandsuitkering. Opleidingsverleden Joop heeft de mavo gevolgd en afgerond. Daarna heeft hij twee jaar de middelbare detailhandel gevolgd en enige werkervaring opgedaan in een textielgroothandel en een textielwinkel. In die periode kreeg hij thuis problemen en raakte hij steeds verder achter met zijn studie. Toen hij psychotisch werd en opgenomen moest worden in een psychiatrisch ziekenhuis, is hij gestopt met zijn opleiding. Gedurende negen jaar heeft hij geen opleiding of cursus meer gevolgd, alleen wat vakantiewerk gedaan (postbezorging, inpakwerk). Eind 2000 is hij begonnen met de cursus 'oriënteren op leren'. Deze cursus is opgezet door een GGZ-instelling, een dagactiviteitencentrum (DAC) en een ROC en is bedoeld om mensen met een psychiatrische achtergrond te begeleiden in het verhelderen en concretiseren van hun opleidingswensen en – mogelijkheden. Hij wist inmiddels dat hij een opleiding voor Commercieel medewerker wilde gaan doen. Na de cursus is hij een periode bezig geweest om zelf informatie over opleidingen te verzamelen en om financiering 32
te regelen. Zo kwam hij uiteindelijk terecht bij Stichting Waalwerk (onderdeel gemeente, verzorgt o.a. ID-banen), die bereid was om zijn opleiding te financieren. Via zijn persoonlijk begeleider van de GGZ is hij uiteindelijk bij een bemiddelingsbureau terechtgekomen (opgezet door de GGZ-instelling en het RIBW/DAC), die gespecialiseerd is in de begeleiding van mensen met een psychiatrische achtergrond naar (vrijwilligers)werk. In overleg met zijn consulente heeft Joop besloten om naar het Centrum Vakopleiding te gaan. Recente onderwijservaringen In maart 2001 is hij bij het Centrum Vakopleiding (CV) begonnen met de modules Nederlands, Windows en Word. Dit was drie dagdelen per week. Het onderwijs bij het CV is individueel, wat inhoudt dat je een eigen plek krijgt om te studeren en op een trajectkaart staat aangegeven welke stof je moet leren. Er lopen docenten rond aan wie vragen kunnen worden gesteld. In het begin waren de resultaten nogal teleurstellend. Naar aanleiding hiervan heeft de studieadviseur van het CV extra begeleiding voor hem geregeld (IDtraining). Mede door de extra begeleiding verbeterde zijn onderwijsfunctioneren. In augustus 2001 is Joop bij het CV gestart met de opleiding voor Commercieel medewerker. Na enkele maanden kwam Joop erachter dat de opleiding niets voor hem was en dat het werk in de commerciële sector wellicht te veel stress zou opleveren. In januari 2002 is Joop overgestapt naar de opleiding voor Boekhoudkundig medewerker. Stichting Waalwerk ging akkoord met de overstap en was bereid om deze opleiding te financieren. Op dit moment functioneert Joop goed: hij heeft onlangs zijn module Nederlands succesvol afgerond en sinds januari heeft hij zijn studie met één dagdeel uitgebreid. Begeleiding Persoonlijk begeleidster GGZ Vanaf zijn overplaatsing naar de resocialisatieafdeling wordt Joop ondersteund door zijn persoonlijk begeleidster. In het begin richtte de begeleiding zich vooral op zaken die te maken hebben met het wonen in een groep, zoals het uitvoeren van huishoudelijke taken en het leggen van contact met medebewoners. Toen Joop de opleiding aan het CV ging volgen had dit enkele gevolgen: - Hij kreeg minder tijd om op de afdeling dingen te regelen, waardoor medebewoners bepaalde taken moesten overnemen;
33
- Medicatie werd aangepast om negatieve bijwerkingen (sufheid, concentratieproblemen) zoveel mogelijk te verminderen; - Begeleiding richtte zich met name op het voorkomen van overbelasting, omdat Joop de neiging had om teveel zaken op zich te nemen. Op dit moment heeft Joop ongeveer eenmaal per drie weken een gesprek met zijn persoonlijk begeleidster, waarbij het accent vooral ligt op het zoeken van zelfstandige woonruimte en het regelen van nazorg.
Consulente bemiddelingsbureau Joop ontvangt sinds september 2000 begeleiding van een consulente van een bemiddelingsbureau die cliënten met psychiatrische problematiek begeleidt naar stageplaatsen, vrijwilligerswerk en betaald werk (trajectbegeleiding). Omdat Joop al ongeveer wist welke opleiding hij wilde volgen, heeft de consulente hem geadviseerd om een open dag te bezoeken aan het Centrum Vakopleiding. Verder heeft ze onderzocht wat de belangrijkste belemmeringen zijn bij het volgen van deze opleiding. Hier kwam uit dat hij vooral moeite had met het opdoen van studieritme (vroeg opstaan) en nogal hoge verwachtingen van zichzelf had. Ook heeft de consulente Joop ondersteund bij het regelen van de financiële randvoorwaarden voor de cursus. Begeleiding Centrum Vakopleiding Vanuit het Centrum Vakopleiding zijn diverse mensen bij de begeleiding van Joop betrokken geweest. In het begin functioneerde hij niet zo goed en kreeg hij extra ondersteuning van een studiebegeleider. Dit hield in dat hij adviezen kreeg over zaken waar hij moeite mee had, zoals het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het opbouwen van routine en het onthouden van lesstof. Sinds Joop is overgestapt naar de opleiding voor boekhoudkundig medewerker heeft hij een nieuwe begeleider (mentor). Deze begeleider biedt alleen reguliere begeleiding, omdat Joop op dit moment goed functioneert en geen extra begeleiding nodig heeft. De begeleiding is vooral gericht op het studieprogramma: ligt Joop op schema en zijn er bepaalde onderdelen in het studieprogramma waar hij problemen mee heeft.
34
Afstemming in de begeleiding psychiater/ behandelcoördinator begeleiders oriëntatiecursus
persoonlijk begeleidster GGZ Joop consulente bemiddelings bureau GGZ begeleiders Centrum Vakopleiding Waalwerk
Uit de figuur blijkt dat Joop een vrij uitgebreid netwerk van begeleiders heeft. De belangrijkste begeleiders zijn de consulente van het bemiddelingsbureau en de persoonlijk begeleidster vanuit de GGZ. De consulente onderhoudt intensief contact met de persoonlijk begeleidster, met de begeleiders van het Centrum Vakopleiding en minder intensief contact met Waalwerk (financier opleiding/contact uitkerende instantie). De persoonlijk begeleider onderhoudt contact met de psychiater en behandelcoördinator van de GGZ. Afstemming consulente bemiddelingsbureau - andere begeleiders Tussen de consulente en de persoonlijk begeleider vindt regelmatig afstemming plaats. Zij hebben drie keer een driegesprek gehad (met Joop) en daarnaast is er telefonisch contact geweest. De afstemming houdt in dat de consulente informatie doorgeeft over het functioneren op de opleiding en de persoonlijk begeleider in de gaten houdt wat de gevolgen zijn voor de woonsituatie en de behandeling. Er is een heldere taakverdeling tussen beide begeleiders: de consulente is verantwoordelijk voor het opleidings- en werktraject en onderhoudt contacten met het Centrum Vakopleiding en Waalwerk); de persoonlijk begeleider is verantwoordelijk voor het woontraject en de hulpverle35
ning en zorgt voor afstemming met het behandelteam. De taakverdeling voorkomt overlap in de begeleiding, maar heeft als nadeel dat toen de consulente een periode ziek was, de persoonlijk begeleider de informatie over de opleiding miste. De samenwerking tussen de begeleiders is goed en constructief. Er treden wel eens visieverschillen op, waarbij de consulente vooral de plannen van Joop ondersteunt en stimuleert en de persoonlijk begeleider wat voorzichtiger is en de grenzen bewaakt. Maar de visieverschillen hebben nooit tot problemen geleid. Met de begeleiders van de oriëntatiecursus 'oriënteren op leren' heeft nooit direct contact plaatsgevonden. De doorverwijzing naar het bemiddelingsbureau is niet vanuit de oriëntatiecursus gebeurd, maar via de persoonlijk begeleider. Wederzijdse afstemming ligt volgens de consulente wel erg voor de hand, omdat het bureau een goed vervolgtraject kan leveren voor cursisten. Anderzijds kan het bemiddelingsbureau mensen verwijzen naar de oriëntatiecursus. De consulente heeft enkele malen direct contact gehad met het Centrum Vakopleiding. Verder verloopt veel informatie via Joop zelf. De samenwerking is goed: vanuit de opleiding stelt men zich soepel op en is men bereid mee te denken over aanpassingen en oplossingen te bieden voor problemen. Ook kon er snel extra begeleiding geregeld worden, toen Joop minder goed functioneerde. Met de contactpersoon van Waalwerk heeft de consulente tweemaal direct contact gehad, namelijk toen Joop met de opleiding aan het CV wilde beginnen en toen hij wilde overstappen naar de opleiding voor boekhoudkundig medewerker. Waalwerk financiert de opleidingen en moet toestemming geven om een opleiding te kunnen volgen (voor de bijstandsuitkering). Dit was geen probleem. Tussendoor heeft de consulente de contactpersoon op de hoogte gehouden van de onderwijsvorderingen van Joop. Het contact is steeds goed verlopen. Afstemming persoonlijk begeleidster - behandelaars De onderwijsactiviteiten van Joop zijn door de persoonlijk begeleidster regelmatig ingebracht in het behandelteam, zodat het team op de hoogte bleef. Verder heeft er in een vroeg stadium afstemming plaatsgevonden met de psychiater en met de behandelcoördinator. De afstemming hield in dat: - gekeken werd of de behandelaren achter de plannen stonden; - het gevaar werd ingeschat dat Joop overbelast zou raken en een mogelijke terugval zou krijgen; - in de toekomst voor back-up gezorgd wordt, wanneer er een terugval komt. 36
Conclusies begeleiding Joop krijgt op dit moment voldoende ondersteuning, zowel vanuit de GGZ als vanuit het onderwijs. Men name de consulente van het bemiddelingsbureau vervult een spilfunctie in de begeleiding: zij onderhoudt de contacten naar onderwijs, uitkerende instantie/financier en de GGZ en zorgt ervoor dat de betrokkenen op de hoogte zijn van de belangrijkste ontwikkelingen. Dat één persoon een spilfunctie vervult, maakt het geheel kwetsbaar wanneer die persoon uitvalt. Uit het verhaal blijkt dat deze leemte niet op korte termijn kon worden opgevuld, waardoor de informatievoorziening en afstemming tijdelijk verminderde. Overigens heeft dat in het geval van Joop niet tot problemen geleid. De taakverdeling tussen de centrale begeleiders is helder: de onderwijsbegeleiders begeleiden bij leer- en studievaardigheden en zorgen voor aanpassingen in de opleiding; de consulente regelt de randvoorwaarden voor de opleiding en coördineert het opleidingstraject, en de persoonlijk begeleidster kijkt naar de gevolgen voor de woonsituatie en het psychische functioneren. In de periode na de oriëntatiecursus (en voor de aanmelding bij het bemiddelingsbureau) kreeg Joop te weinig ondersteuning: de begeleiders van de cursus gaven hem weinig informatie over opleidingen en zij hebben hem ook niet gewezen op het bemiddelingsbureau, omdat ze dachten dat het bureau alleen begeleiding naar werk biedt. Hieruit blijkt dat individuele trajectbegeleiding na de oriëntatiecursus noodzakelijk is en dat er verbetering in de afstemming tussen de oriëntatiecursus en het bemiddelingsbureau moet plaatsvinden. De uitkerende instantie (gemeente) speelt in dit geval een positieve rol: er kwam snel toestemming voor het volgen van de opleiding en aan de financiering van de opleiding werden geen voorwaarden verbonden zoals bij de uitvoeringsorganisaties. Algemene conclusies Wanneer we de voorgaande drie casussen met elkaar vergelijken vallen enkele zaken op. Het aantal begeleiders per leerling kan behoorlijk verschillen: in deze drie gevallen varieert het van drie tot tien personen. De verschillen hangen onder meer samen met de houding van de leerling ten aanzien van begeleiding: Irma vraagt veel en gemakkelijk ondersteuning, terwijl Els de ondersteuning vanuit de GGZ afhield door slechte ervaringen in het verleden. Een uitgebreid netwerk van begeleiders betekent niet automatisch een betere afstemming: in het 37
netwerk van Irma is het contact tussen onderwijsmedewerkers en andere begeleiders minimaal. Ook in het geval van Els is onvoldoende afstemming tussen onderwijs en GGZ, maar hier ligt de oorzaak in de (GGZ)hulpverlening: de behandelaar is (letterlijk en figuurlijk) op afstand, hetgeen de afstemming tussen onderwijs en GGZ bemoeilijkt. In het geval van Joop is de afstemming tussen GGZ en onderwijs wel helder, doordat de consulente van het bemiddelingsbureau goede contacten onderhoudt met de onderwijsinstelling (CV) en met de GGZ-hulpverlening. Uit de voorbeelden komt naar voren dat de arbeidsbemiddelaar in de GGZ (of arbeidsrehabilitatiemedewerker of trajectbegeleider) een spilfunctie vervult in de afstemming tussen GGZ-hulpverlening en onderwijs. Zowel bij Joop als bij Irma vormde de trajectbegeleider/arbeidsbemiddelaar van de GGZ de schakel tussen onderwijs en GGZ-hulpverlening. Bij Els is deze begeleider niet aanwezig en blijkt de kloof tussen onderwijsmedewerkers en behandelaar nogal groot te zijn. Verder treden er wel eens visieverschillen op tussen de begeleiders, die vooral te maken hebben met de houding ten opzichte van de cliënt of leerling. Begeleiders die nauwer bij onderwijs of werk betrokken zijn, spelen vooral een stimulerende rol en neigen er eerder toe om de vaardigheden van de leerling te overschatten. GGZ-begeleiders richten zich vooral op het bewaken van grenzen en zijn eerder geneigd om de vaardigheden te onderschatten. In de samenwerking tussen begeleiders komen dergelijke visieverschillen aan de orde, hetgeen meestal leidt tot een compromis van beide standpunten. Een belangrijke voorwaardenscheppende rol vormen de uitkerende instanties, die toestemming moeten geven voor het volgen van een opleiding en de opleiding financieren. Veel mensen met psychische beperkingen hebben een Wajong of bijstandsuitkering en krijgen met een uitvoeringsorganisatie of met de gemeente te maken. Hoewel vaak de negatieve rol van de uitkerende instantie naar voren komt (zoals bij Irma die onder druk werd gezet om betaald werk te vinden), blijkt uit het voorbeeld van Joop dat dit niet altijd een obstakel hoeft te zijn. Of de verschillen vooral samenhangen met de organisatie (uitvoeringsorganisatie vs gemeente) of met de kosten van de opleiding (Grafisch Lyceum vs Centrum Vakopleiding) is uit de voorbeelden niet op te maken. Om hierover conclusies te kunnen trekken, zouden we meer voorbeelden moeten onderzoeken. Tenslotte blijkt uit twee van de drie voorbeelden dat het netwerk kwetsbaar wordt wanneer de centrale begeleider (de 'spil’) tijdelijk uitvalt. Deze persoon zorgt voor afstemming tussen de andere begeleiders en fungeert (samen met de leerling) als doorgeefluik van informatie. De beste manier om het netwerk minder kwetsbaar te maken is door een teamaanpak. 38
5.
Begeleid leren in de drie regio's
Voor de beschrijving van de begeleid leren programma’s in de drie regio’s zijn landelijke en regionale bijeenkomsten bijgewoond en is gebruik gemaakt van schriftelijke informatie over de programma’s, zoals projectbeschrijvingen en evaulatieverslagen. Van iedere regio geven we een beschrijving van de opzet van het project (organisatie, financiering, doelstelling), van de uitgevoerde activiteiten, de resultaten, de bevorderende en belemmerende factoren en de visie naar de toekomst. 5.1
Project begeleid leren Nijmegen
Opzet project Het project begeleid leren Nijmegen is in januari 2001 geïnitieerd door ROC Nijmegen, DAC Phoenix, GGZ Nijmegen en UMC Radboud. De organisatie van het project bestaat uit: een stuurgroep, een werkgroep en een adviesgroep. De stuurgroep voert de leiding en coördinatie van het project uit en bestaat uit drie personen (van ROC, GGZ Nijmegen en DAC). In de werkgroep zitten de vier uitvoerders van het project: twee docenten van het ROC, één docent/begeleider van GGZ Nijmegen en één docent/begeleider van het DAC. De adviesgroep bestaat uit drie vertegenwoordigers van GGZ Nijmegen en één vertegenwoordiger van Stichting Radboud. Stichting Radboud en PAAZ behoorden eveneens tot de initiatiefnemers van het project, maar participeren nu alleen vooral op afstand. De reden hiervoor is dat begeleid leren niet past binnen het beleid van de instellingen. De kartrekker van het project is de projectleider risicogroepen binnen het ROC. Het project wordt voor een derde gesubsidieerd door de Provincie Gelderland, voor een derde door de gemeente Nijmegen en voor een derde door de participerende instellingen. De financiering loopt tot en met 2001, voor 2002 is men bezig om nieuwe subsidie aan te vragen. Het doel van het project is om passend onderwijs te ontwikkelen en uit te voeren ten behoeve van mensen met psychiatrische beperkingen. Het onderwijsaanbod is gebaseerd op de behoeftes en mogelijkheden van de betreffende cursisten. Door middel van onderwijs wil men de reïntegratie en sociale activering van de doelgroep bevorderen. Voor het realiseren van de doelstelling wordt een tweeledig traject gevolgd: - organiseren cursussen 'oriënteren op leren': deelnemers oriënteren zich op educatie en onderwijs om vandaar uit nieuw perspectief te bieden; - het bieden van trajectbegeleiding na afloop van de cursus.
39
Beschrijving activiteiten In de periode 2000-2001 zijn drie cursussen 'oriënteren op leren' georganiseerd. De eerste cursus (de pilot) vond plaats in het voorjaar van 2000 en bestond uit zeven wekelijkse lessen. De tweede en derde cursus bestonden uit 12 bijeenkomsten en vonden plaats in het voorjaar en najaar van 2001. De bijeenkomsten duurden 2,5 uur en werden gegeven door twee cursusleiders vanuit verschillende disciplines (onderwijs en GGZ). De cursus vond plaats op een reguliere onderwijslocatie. De deelnemers worden begeleid volgens de principes van de rehabilitatiebenadering. In de cursus komen de volgende onderwerpen aan de orde: motivatie om een opleiding te gaan volgen, vertrouwd raken met de eisen voor het volgen van onderwijs, zoeken naar een geschikte opleiding of cursus en het verkennen van (on)mogelijkheden van de deelnemer ten aanzien van onderwijs. Hoewel er in de cursus aandacht wordt besteed aan reguliere opleidingen, heeft de cursus een bredere insteek: het einddoel is niet alleen betaald werk, maar kan ook activering en persoonlijke ontwikkeling zijn. Hierdoor blijft de drempel voor deelnemers laag. Resultaten In totaal hebben 31 deelnemers aan de cursussen deelgenomen: 8 deelnemers aan de eerste cursus (pilot), 10 aan de tweede en 13 aan de derde cursus. Uit de evaluatie van de laatste twee cursussen 'oriënteren op leren' blijkt dat de groep deelnemers divers is wat betreft leeftijd, vooropleiding, werkervaring, intelligentie, sociale vaardigheden, psychische problematiek en onderwijswens. Van de 23 gestarte deelnemers hebben er 12 de cursus afgerond en 11 zijn voortijdig gestopt. Van de 11 deelnemers die voortijdig gestopt zijn, zijn er 5 gestopt wegens psychiatrische problematiek, 2 omdat ze onvoldoende gemotiveerd waren en 4 om andere redenen. Van de 12 deelnemers die de cursus voltooid hebben, zijn er 3 een computercursus gaan volgen op het ROC, 3 vrijwilligerswerk gaan doen, 4 begonnen met een cursus en 2 niet met een opleiding/cursus begonnen. Volgens de docenten van de cursus is de belangrijkste reden voor de beperkte doorstroming naar een opleiding/cursus dat de psychiatrische problematiek bij een aantal deelnemers nog teveel op de voorgrond stond, waardoor ze nog niet toe waren aan oriëntatie. In de intake kan nog moeilijk worden ingeschat of iemand eraan toe is om aan de cursus deel te nemen. De tweede poot van het project behelst het aanbieden van trajectbegeleiding na afloop van de cursus. Maar in de afgelopen periode is de individuele begeleiding nog nauwelijks van de grond gekomen. De aandacht is met name uitgegaan naar de organisatie van de cursussen. In de volgende projectperiode 40
(2002) is extra subsidie bij de gemeente en provincie aangevraagd om de individuele begeleiding te kunnen financieren. Bevorderende en belemmerende factoren In Nijmegen zijn enkele randvoorwaarden naar voren gekomen die bepalend zijn voor het slagen van het project. Een van de belangrijkste randvoorwaarden is de financiering. Voor de cursus 'oriënteren op leren' financiert de gemeente (in het kader van sociale activering) individuele trajecten van deelnemers. Dit betekent dat voor iedere deelnemer gerapporteerd moet worden, wat nogal wat bureaucratische rompslomp met zich meebrengt. De provincie financiert de opzet van samenwerkingsverbanden tussen GGZ- en onderwijsinstellingen. Deze financiering is eenmalig. Voor de continuering van het project is het draagvlak binnen de instellingen bepalend. Het DAC heeft uren vrijgesteld voor het project, maar bij GGZ Nijmegen en het ROC moeten de uren uit het reguliere takenpakket komen. Dit betekent dat de inzet afhankelijk blijft van individuele medewerkers, die bereid zijn (extra) tijd in het project te investeren. Dit maakt het project kwetsbaar. Verder miste men secretariële ondersteuning voor het project. Ook is de verankering van het project begeleid leren binnen het ROC nog onduidelijk: het valt nu nog binnen het takenpakket risicogroepen, omdat het steunpunt Studie & Handicap onvoldoende uren ter beschikking heeft. De onduidelijke positionering van het project vormt een belemmering voor de verdere implementatie van begeleid leren binnen het ROC. Bij de GGZ is de aandacht nog erg versnipperd doordat iedere instelling een aparte poot educatie en werk heeft. Deze is vaak gekoppeld aan de langdurige zorg, waardoor de mensen uit de kortdurende zorg niet bereikt worden. Eén dienst dagactiviteiten en arbeid voor de hele GGZ zou de organisatie en afstemming van begeleid leren vergemakkelijken. Visie voor de toekomst In de toekomst wil men in het kader van begeleid leren de volgende activiteiten ontplooien. De cursus ‘oriënteren op leren’ zal gecontinueerd worden. De cursus zal echter eenmaal per jaar gegeven worden in plaats van tweemaal. Overwogen wordt om op twee niveaus te werken: één als algemene oriëntatiecursus en één specifiek gericht op werk. Verder zal gekeken worden hoe de individuele begeleiding het beste kan worden vormgegeven. Drie aspecten zijn hierbij van belang. Het voortraject (voor de cursus) zal door de GGZ ontwikkeld moeten worden. Bij GGZ Nijmegen worden nieuwe behandelplannen ingevoerd, waarin de verschillende levensterreinen aan de orde komen: wonen, werken, leren, sociale contacten. 41
Ook organiseren het DAC en GGZ Nijmegen cursussen voor deze doelgroep. Trajectbegeleiding kan hierop een aanvulling zijn. Hetzelfde geldt voor de nazorg (na de cursus). Mensen die middels een opleiding aan het werk willen, kunnen bij bureau Daadwerk terecht. Voor de andere deelnemers bestaat nog geen natraject. Tenslotte zal het ROC zich inzetten voor het creëren van extra ondersteuningsmogelijkheden voor ROC-leerlingen met psychiatrische beperkingen die dreigen uit te vallen. Voor deze activiteiten moet nog financiering worden aangevraagd. 5.2
Project begeleid leren Utrecht
Opzet project Het project begeleid leren in Utrecht verkeert nog in de ontwikkelingsfase. Bij het project zijn de volgende instellingen betrokken: Regionale Instelling voor Dagactiviteiten en Arbeidsrehabilitatie (RIDA), ROC Utrecht, Kliq (arbeidsintegratie), Altrecht en de SBWU (beschermende woonvorm). De projectleiding en –ontwikkeling behoren tot het reguliere takenpakket van Kliq, RIDA en ROC. Bij de ROC krijgt een medewerker van het Servicecentrum gedurende enkele uren per week taken voor de ontwikkeling van het project. Voor het project is geen financiering aangevraagd, waardoor de tijd voor projectontwikkeling uit het reguliere takenpakket van de projectmedewerkers moet komen. De doelen van het project begeleid leren Utrecht zijn: - Mensen met een psychiatrische achtergrond motiveren tot deelname aan scholing; - Mensen uit de doelgroep ondersteunen bij het kiezen en verkrijgen van een opleiding in het reguliere (beroeps)onderwijs om zo het beroepsperspectief te verbeteren; - Ondersteuning bieden tijdens het volgen van een (beroeps)opleiding om uitval van de doelgroep te voorkomen; - Uitbouwen van trajectbegeleidingsvoorzieningen op het gebied van leren en werken door verbreding van het samenwerkingsverband en versterking van de werkwijze. Beschrijving activiteiten In Utrecht wordt begeleid leren vorm gegeven middels individuele begeleidingstrajecten. De reden hiervoor is dat de RIDA in samenwerking met Trijn van Leemput reeds toeleidingscursussen organiseert voor GGZ-cliënten die nog niet weten wat ze willen. Begeleid leren richt zich op individuele cliënten uit de GGZ en reïntegratiepraktijk met een concrete opleidingswens en deel42
nemers van het ROC die te maken krijgen met psychiatrische problematiek. De intentie was om 15 deelnemers (5 vanuit Kliq, 5 vanuit ROC en 5 vanuit RIDA) te volgen in het kader van het project. Dit aantal is tot nu toe niet gehaald. Hiervoor wordt een aantal redenen gegeven: - Kliq heeft noch in 2001, noch in 2002 cliënten met psychische beperkingen aanbesteed gekregen; - Gedurende de pilotperiode waren er geen nieuwe RIDA-cliënten met een opleidingswens richting ROC Utrecht. Er zijn wel cliënten die op andere ROC’s (Rotterdam, Amersfoort, Hilversum) of bij het Centrum voor Vakopleiding een begeleid leren traject volgen; - De communicatie tussen Kliq en ROC verliep moeizaam, onder meer door een negatieve wederzijdse beeldvorming; - Kandidaten die op het ROC dreigen uit te vallen wegens psychische problematiek komen op andere plekken terecht (bijvoorbeeld het schoolmaatschappelijk werk). Andere concrete plannen waren het opzetten van deskundigheidsbevordering en de consultatiefunctie. Inmiddels is aan de afdeling Welzijn van het ROC een aanbod deskundigheidsbevordering gedaan rond psychische problematiek. RIDA zal in dit kader een cursus gaan verzorgen over psychische problematiek in relatie tot opleiding en werk. Ook is men gestart met de consultatiefunctie voor het ROC. Bevorderende en belemmerende factoren Na een jaar heeft het project begeleid leren in Utrecht niet de verwachte resultaten opgeleverd. Veel tijd is besteed aan het leggen van contacten met relevante personen en organisaties, zoals UWV/GAK, Gildevaart (BBLleerwegen), reïntegratieproject/schoolmaatschappelijk werk van het ROC, afdelingen binnen het ROC en Baantraject. Met name binnen het ROC schort het nog aan een heldere taakverdeling tussen het steunpunt Studie & Handicap/servicecentrum, schoolmaatschappelijk werk en het reïntegratieproject. In tegenstelling tot de andere projecten (Nijmegen en Den Bosch) beschikt het Utrechtste project niet over additionele financiering door provincie, gemeente of anderszins. Dit betekent dat de contactpersonen van RIDA, Kliq en ROC alle projectactiviteiten moeten inpassen in hun reguliere takenpakket. In het vervolg moeten betrokkenen meer tijd en speelruimte krijgen voor de ontwikkeling van het project. Dit vraagt om duidelijke keuzes van het management van de organisaties en om (extra) middelen. Verder verliepen de vergaderingen van de projectgroep nogal ongestructureerd, waardoor afspraken niet altijd duidelijk waren. Een bijkomend probleem was dat er diverse personele wisselingen hebben plaatsgevonden in het 43
project, waardoor de continuïteit en de voortgang van het project werden belemmerd. Visie voor de toekomst Omdat het project niet de verwachte resultaten heeft opgeleverd, is besloten om de pilotperiode te verlengen tot juli 2002. Zowel de RIDA als het ROC hebben de intentie om de samenwerking daarna structureel te maken. Afgesproken is dat de RIDA als spil zal fungeren voor begeleid leren. Het CINOP zal de vergaderingen van het projectteam voorzitten. Binnen de pilotperiode wil men in ieder geval een aantal zaken realiseren. Bij de betrokken organisaties dienen de lijnen duidelijk te zijn: waar is begeleid leren gepositioneerd, hoe kan er gebruik van worden gemaakt en wie is waarvoor verantwoordelijk? Verder is het de bedoeling dat er contactpersonen (SPV’ers of trajectbegeleiders) voor de consultatiefunctie aangewezen worden. Tenslotte zal gewerkt worden aan wederzijdse deskundigheidsbevordering. Medewerkers van het ROC hebben behoefte aan informatie over psychische problematiek en onderwijsbelemmeringen. Medewerkers van RIDA en Kliq willen graag meer weten over verschillende opleidings- en begeleidingsmogelijkheden binnen het ROC. 5.3
Project begeleid leren Den Bosch
Opzet project Het project ‘Reïntegratie door educatie’ (looptijd april 2000 tot september 2002) is een samenwerkingsverband tussen het ROC Koning Willem 1 College (KW1C) en de Behandelondersteunende Dienst (BOD) van GGZ ’s Hertogenbosch. De projectleiding is in handen van de beleidsmedewerker van het steunpunt Studie & Handicap van het ROC en het hoofd Servicepunt van de BOD van GGZ Den Bosch. Uitvoerders van de oriëntatiecursus zijn docenten van het Funderend Beroepsonderwijs (ROC), een extern aangetrokken docent en een medewerker scholing en training van de GGZ. Voor de uitvoering van de oriëntatiecursussen ontvangt men financiering van de provincie NoordBrabant. De overige kosten zijn voor rekening van de deelnemende instellingen. De doelen van het samenwerkingsproject zijn: - Vergroten van de toegankelijkheid van het onderwijs voor mensen met een psychiatrische achtergrond; - Personen uit de beoogde doelgroep motiveren voor het onderwijs; - Vormgeven van de consultatieve functie van de GGZ ter ondersteuning van het KW1C en het vormgeven van een oriëntatieprogramma ten behoeve van de doelgroep; 44
- Begeleid leren over de projectstatus heen tillen; - Bekendheid geven aan en erkenning vinden voor het belang van begeleid leren; - Voorkomen van schooluitval en terechtkomen in de WAO; - Via een te vormen platform wordt draagvlak voor samenwerking gerealiseerd met partners in de regio. Meer concreet worden er in de projectperiode twee oriëntatieprogramma’s van 10 weken ten behoeve van 10 leerlingen uitgevoerd en wordt een consultatieteam opgericht. Beschrijving activiteiten De eerste cursus 'orientatie en opleiding’ vond plaats van maart tot mei 2001. In het voorjaar van 2002 wordt de tweede cursus gegeven. De cursussen zijn een gezamenlijk product van het KW1C en GGZ Den Bosch en vinden plaats binnen het KW1C. De cursus bestaat uit twee onderdelen: 1. Oriëntatie op beroep en opleiding; 2. Sociale communicatieve vaardigheden. ad 1. Het doel is een oriëntatie op beroep en opleiding: uitzoeken wat men wil en wat de mogelijkheden en beperkingen zijn om dit doel te bereiken, zodat de bereidheid en het vertrouwen tot het zetten van stappen in de richting van werk ontstaat. Aansluitend kan men met de trajectbegeleiders een passend traject uitzetten. De cursus is gericht op het trainen van dagritme, het opbrengen van concentratie, het werken in een groep, het regelmatig aanwezig zijn en het bieden van structuur. Het programma bestaat uit de volgende componenten: - Basisprogramma, bestaande uit het OMO-programma (OpsporenMotiveren-Oriënteren) uitgevoerd door docenten van het KW1C en de medewerker scholing en training van de GGZ, en een diagnostisch programma Nederlands, rekenen en studievaardigheden, uitgevoerd door het KW1C ; - Intensief individueel programma; - Begeleiding. ad 2. Het doel is om handvatten te bieden op sociaal en communicatief vlak, zodat men gemakkelijker met anderen kan communiceren en meer vat krijgt op de situatie. In het programma wordt onder meer aandacht besteed aan communicatie en contact maken, zakelijke gesprekken voeren, jezelf presenteren, samenwerken en opkomen voor jezelf. Verder is er een consultatieteam opgericht met casemanagers en sociaal psychiatrisch verpleegkundigen van het team Transmurale Behandeling van GGZ 45
Den Bosch. Dit team biedt ondersteuning en informatie over psychiatrische problematiek en de daarbij behorende benaderingswijze aan docenten en medewerkers van het steunpunt Studie & Handicap. Het team wordt ingeschakeld wanneer men vastloopt met een leerling. Daarnaast heeft het consultatieteam in samenwerking met de afdeling gezondheidszorg van het KW1C een cursus aangeboden aan docenten en medewerkers van het KW1C. Hierin kwamen de volgende onderwerpen aan de orde: ontwikkelingspsychologie, stemmingsstoornis, psychose, manische depressie, suïcidaal gedrag, autisme, ADHD, bespreekbaar maken van afwijkend gedrag en doorverwijzing naar consultatiegevers. Ook omgekeerd heeft er deskundigheidsbevordering plaatsgevonden. In november 2001 heeft de beleidsmedewerker S&H een voorlichtingsbijeenkomst gehouden voor trajectbegeleiders en casemanagers van GGZ Den Bosch. In deze bijeenkomst zijn de doelen en resultaten van het project begeleid leren gepresenteerd, is ingegaan op de vaardigheden die deelnemers nodig hebben om aan de oriëntatiecursus te kunnen deelnemen en is informatie over het onderwijsveld overgedragen. Resultaten De eerste cursus (voorjaar 2001) is uitgebreid geëvalueerd. De cursus had een looptijd van tien weken en bestond uit twee lesdagen per week. Toelatingsvoorwaarden waren het beheersen van de Nederlandse taal en motivatie. De groep deelnemers is divers qua leeftijd (20-36 jaar), vooropleiding, werkervaring en het stadium in het keuzeproces: voor sommigen staat de psychische problematiek nog erg op de voorgrond, anderen hebben al een globaal idee wat ze willen. Van de 9 deelnemers hebben er 4 de cursus met goed gevolg afgesloten. Van de overige 5 zijn er 2 gestopt na de individuele gesprekken, omdat ze op eigen gelegenheid willen uitzoeken wat ze willen. Zij worden verder begeleid door de trajectbegeleider. De andere 3 personen zijn om uiteenlopende reden gestopt: voor één persoon was twee dagen naar school teveel en te snel, één persoon was om persoonlijke redenen zo vaak afwezig dat het niet meer mogelijk was om het programma te volgen, en één persoon kreeg een ongeluk. Van de 4 personen die de cursus hebben afgerond zijn er 3 in september met een opleiding begonnen en zal één persoon een aangepast traject gaan volgen richting opleiding of een beschermde werkplek. Uit de evaluatie blijkt dat deelnemers in het algemeen positief zijn over de cursus: zij vinden het zinvol om met de toekomst bezig te zijn en hebben de ondersteuning als prettig en noodzakelijk ervaren. Docenten vonden de cursus een goed instrument om deelnemers stappen te laten zetten richting op46
leiding en werk en hen kennis te laten nemen van een opleiding. Door de groepsopzet vindt men gemakkelijk herkenning bij elkaar. Als verbeterpunten kwamen onder meer naar voren: - Meer voorlichting naar de GGZ over de cursus; - Duidelijke aanmeldingsprocedure (één punt voor aanmeldingsformulieren); - Deelnemers moeten een hulpverlener (op de achtergrond) hebben op wie zij zonodig een beroep kunnen doen; - Heldere taakverdeling tussen docenten (GGZ-medewerker als de spil en procesbewaker van de cursus); - Sociale communicatieve vaardigheden meer integreren in de cursus; - Meer individuele gesprekken met deelnemers; - Na afloop van de cursus contactbijeenkomsten plannen tot aan begin van de opleiding. Bevorderende en belemmerende factoren Uit de opgedane ervaringen komen enkele punten naar voren die bepalend zijn voor het slagen van het project. Het project in Den Bosch heeft als voordeel ten opzichte van de andere twee regio’s dat de verankering van het project binnen het onderwijs en de GGZ helder is. De GGZ ’s Hertogenbosch heeft met de oprichting van de Behandelondersteunende dienst één centraal punt waar alle activiteiten op het terrein van dagbesteding, onderwijs en werk zijn ondergebracht voor de gehele GGZ (kortdurende en langdurende zorg; circuits jongeren, volwassenen en ouderen). Deze dienst heeft korte lijnen naar de andere afdelingen. Hetzelfde geldt voor het Steunpunt Studie & Handicap, dat binnen het KW1C een sterke positie heeft in de begeleiding van leerlingen met een (psychische) handicap. Het steunpunt heeft vergeleken met andere ROC’s een vrij ruime personele bezetting, mede dankzij het grote draagvlak bij het College van Bestuur voor gehandicaptenbeleid. Voor de oriëntatiecursus is het belangrijk om goede docenten te hebben vanuit het onderwijs en vanuit de GGZ. De medewerker scholing van de GGZ was de schakel tussen het onderwijs en de GGZ: zij bleek een belangrijke aanvulling te zijn op de docent en een steun voor de deelnemers. De docent beroepenoriëntatie had geen hulpverlenersachtergrond, maar was erg deskundig op het terrein van arbeidsmarkt, opleidingen en mogelijkheden en beperkingen van deelnemers. De combinatie van beide deskundigheden was een succes. Voor het onderdeel ‘sociale vaardigheden’ kon uiteindelijk een externe docent worden aangetrokken. Het aantrekken van geschikte docenten voor de
47
cursus blijkt nogal problematisch te zijn, omdat docenten al vroeg worden ingepland en eventuele vervangers moeilijk te vinden zijn. Evenals in de andere regio’s is de financiering een belangrijke randvoorwaarde voor het project. De provincie heeft voor twee jaar een subsidie toegekend voor de oriëntatiecursus, waarvan onder meer de lokalen, het lesmateriaal en de docenten gefinancierd worden. Na twee jaar stopt de subsidie en moeten er andere financieringsbronnen voor de cursus gevonden worden. Of de instellingen bereid zijn om meer geld in het project te investeren, hangt af van het draagvlak binnen het management van de instellingen. Visie voor de toekomst Gezien de positieve ervaringen wil men de huidige activiteiten in de toekomst voortzetten. De toekomst voor de oriëntatiecursus is nog onzeker, omdat de financiering na de tweede cursus stopt. Een optie is om de cursus onder te brengen bij de ‘School voor de toekomst’ van het ROC. Dit betekent dat het als een product wordt aangeboden in het kader van contractonderwijs. Het voordeel is dat de ‘School voor de toekomst’ dan verantwoordelijk is voor het aantrekken van geschikte docenten. Met reïntegratiebedrijven zullen afspraken gemaakt worden over financieringsmogelijkheden per deelnemer. Er zijn al contacten gelegd met KREW/Weenagroep, Kliq, Start Kans en de gemeente. Voor reïntegratiebedrijven staat betaald werk centraal, terwijl de cursus een bredere doelstelling heeft. Daarom zal per deelnemer gekeken moeten worden wie de beste samenwerkingspartner is. De consultatiefunctie zal in de toekomst gehandhaafd blijven, omdat die haar waarde heeft bewezen. Bovendien zijn er geen extra kosten aan verbonden, omdat het uit AWBZ-gelden gefinancierd kan worden. Ook de deskundigheidsbevordering zal doorgang vinden, zolang hiernaar nog vraag bestaat binnen de instellingen.
48
6.
Conclusies
In het onderzoek stonden de volgende vraagstellingen centraal: 1. Welke bevorderende en belemmerende factoren ervaren GGZ-cliënten en leerlingen met psychische problematiek bij het realiseren van hun opleidingwensen? 2. Wat is hierin de actuele en gewenste rol van GGZ, BVE-sector (ROC’s) en reïntegratiebedrijven? 3. Welke activiteiten op het gebied van begeleid leren komen gedurende de projectfase van de grond? ad 1. Uit een behoefteonderzoek onder 29 GGZ-cliënten en leerlingen van het ROC met psychische problematiek blijkt dat zij tal van belemmeringen ondervinden, zowel in het voortraject als tijdens het volgen van een opleiding of cursus. Cliënten hebben vaak weinig zicht op de opleidingsmogelijkheden in de regio en worden regelmatig van het kastje naar de muur gestuurd. Ook het uitblijven van toestemming van de uitkerende instanties vormt een belangrijke belemmering. Tijdens de opleiding ondervinden zij naast psychische beperkingen (concentratieproblemen, angst/stress, vermoeidheid) ook organisatorische problemen, zoals gebrekkige (stage)begeleiding en onduidelijke opdrachten. Zij hebben met name behoefte aan extra ondersteuning bij het opbouwen van studieritme, het plannen van lesstof en het ontwikkelen van studievaardigheden. ad 2. Om zicht te krijgen op de afstemming en samenwerking tussen GGZ, onderwijs en reïntegratiebedrijven zijn drie casussen nader onderzocht. De casussen illustreren nogmaals de complexiteit die al uit het behoefteonderzoek naar voren kwam: één enkele interventie volstaat niet om mensen met psychische problematiek te integreren in het onderwijs. De rehabilitatiemedewerker of trajectbegeleider van de GGZ vervult vaak een spilfunctie in de afstemming tussen GGZ-hulpverlening en onderwijs: hierdoor wordt de kloof tussen onderwijsmedewerkers en GGZ-behandelaars (die vaak weinig zicht hebben op het onderwijsfunctioneren van cliënten) overbrugd. De taakverdeling tussen de begeleiders verschilt per situatie. Onderwijsbegeleiders begeleiden leerlingen met psychische problematiek voornamelijk bij leer- en studievaardigheden en zorgen voor aanpassingen in de opleiding. Het regelen van de randvoorwaarden voor de opleiding (vervoer, contact uitkerende instantie) wordt soms door een onderwijsbegeleider gedaan en soms door een trajectbegeleider uit de GGZ. De trajectbegeleider of rehabilitatie49
medewerker van de GGZ begeleidt mensen vooral bij het realiseren van opleidingswensen en bij het omgaan met hun (onderwijs)beperkingen. Ontvangt een leerling helemaal geen GGZ-behandeling of -begeleiding (en wil iemand die ook niet) dan wordt de situatie problematisch, omdat de onderwijsbegeleiders dan ook geconfronteerd worden met de persoonlijke problematiek van leerlingen terwijl zij daar niet verantwoordelijk voor zijn. De begeleiding door een reïntegratieconsulent (arbeidsdeskundige) en een GGZ-trajectbegeleider kent de nodige overlap. Een verschil is dat de reïntegratieconsulent zich voornamelijk bezig houdt met mensen die (op korte termijn) betaald werk zoeken en een trajectbegeleider op een breder terrein bemiddelt. Andere GGZ-hulpverleners zijn indirect bij de opleidingsplannen van een cliënt betrokken: de woonbegeleider kijkt naar de gevolgen voor de woonsituatie en de behandelaar naar de gevolgen voor het psychische functioneren en de afstemming in de medicatie. Wat is nu de gewenste rolverdeling tussen GGZ, BVE-sector en reïntegratiebedrijven? Hiervoor moet een onderscheid worden gemaakt in de Beroepsopleidende Leerweg (BOL) en de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) van de ROC’s. De BOL-opleiding houdt in dat de persoon met behoud van uitkering een opleiding volgt aan het ROC (inclusief stages). De BBLopleiding houdt in dat de persoon een betaalde baan heeft en daarnaast één dag onderwijs volgt. In de begeleiding van personen die een BOL-opleiding (willen) volgen zullen GGZ trajectbegeleiders/rehabilitatiemedewerkers een spilfunctie moeten vervullen. De spilfunctie houdt naast directe begeleiding en ondersteuning bij het realiseren van opleidingswensen in, dat deze persoon ook een coördinerende rol vervult en contacten onderhoudt met enerzijds onderwijsmedewerkers (medewerkers Studie & Handicap, mentoren) en anderzijds GGZ-hulpverleners (casemanagers, woonbegeleiders, behandelaars). In de begeleiding van personen die een BBL-opleiding willen volgen en dus een betaalde baan moeten zoeken, zullen óf GGZ-trajectbegeleiders óf reïntegratieconsulenten/arbeidsbemiddelaars van reïntegratiebedrijven de spilfunctie moeten vervullen. ad 3 Tenslotte zijn de activiteiten op het terrein van begeleid leren in de drie regio’s in kaart gebracht. In Nijmegen heeft het begeleid leren zich vooral toegespitst op het ontwikkelen en uitvoeren van een oriëntatiecursus voor GGZ-cliënten met een onderwijswens. Hierbij is bewust gekozen voor een laagdrempelige opzet, waarbij de keerzijde was dat de doorstroming naar het onderwijs gering was. De individuele begeleiding is nog onvoldoende van de grond gekomen en moet in de toekomst verder ontwikkeld worden. In Utrecht is juist gekozen voor het ontwikkelen en verbeteren van individuele begeleidingstrajecten, omdat daar al een oriëntatiecursus bestond (door 50
Trijn van Leemput). Deze doelstelling is nog onvoldoende gerealiseerd door een gebrek aan deelnemers voor het project. In de projectperiode zijn weliswaar contacten gelegd tussen relevante personen en organisaties in de onderwijs- GGZ- en reïntegratiewereld, maar het is nog niet duidelijk of deze op het niveau van individuele cliënten geleid hebben tot een betere afstemming. In de toekomst wil men vooral de deskundigheidsbevordering binnen de ROC en de consultatiefunctie van de GGZ opzetten en uitwerken. In Den Bosch was de uitgangssituatie het gunstigst, door de heldere verankering van het project binnen het onderwijs (goedlopend steunpunt Studie & Handicap) en binnen de GGZ (één behandelondersteunende dienst voor alle dagbestedings-, onderwijs- en arbeidsactiviteiten van de GGZ). In de projectperiode zijn twee oriëntatiecursussen georganiseerd, is een consultatieteam opgericht en heeft deskundigheidsbevordering plaatsgevonden voor GGZhulpverleners (over het onderwijsveld) en voor onderwijsmedewerkers (over psychiatrische problematiek). In de toekomst wil men de oriëntatiecursus onderbrengen bij de 'School voor de Toekomst' en afspraken maken met reintegratiebedrijven en gemeente. Bovenstaande laat zien dat begeleid leren in Nederland nog volop in ontwikkeling is en in iedere regio een andere invulling krijgt. Ter afsluiting willen we enkele overwegingen meegeven voor regio's die bezig zijn om een begeleid leren programma op te zetten of verder te ontwikkelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat individuele trajectbegeleiding door rehabilitatiemedewerkers of trajectbegeleiders van de GGZ belangrijk is bij het kiezen van een geschikte opleiding2, het aanmelden voor een opleiding en en regelen van de financiële randvoorwaarden voor de opleiding. Verder hebben cliënten behoefte aan individuele begeleiding bij het opbouwen van studieritme, de ontwikkeling van leer- en studievaardigheden en –in mindere mate- van sociale en communicatieve vaardigheden. Laatstgenoemde aspecten komen ook aan de orde in de toeleidings- of orientatiecursussen. Deze cursussen kunnen zinvol zijn voor GGZ-cliënten met vage opleidingswensen die in een groep willen werken aan studie- en/of communicatieve vaardigheden. De cursussen in Den Bosch en Nijmegen hebben echter een vrij hoge uitval en de doorstroming naar reguliere cursussen of opleidingen is nog beperkt, hetgeen de vraag oproept of de kosten van de cursussen opwegen tegen het rendement. Een andere overweging is dat uit 2
Bij een opleiding denken we niet alleen aan reguliere MBO- of HBO-opleidingen, maar ook aan reguliere cursussen binnen welzijns- of vormingscentra. Ook wanneer we het hebben over reguliere onderwijsssituaties bedoelen we het brede scala van opleidings- èn educatieve mogelijkheden.
51
de arbeidsrehabilitatie inmiddels bekend is dat het gericht trainen van vaardigheden toegespitst op een concrete, reguliere werksituatie effectiever is dan een algemenere vaardigheidstraining in een voortraject (Drake e.a., 1999). Vertaald naar het onderwijs betekent dit dat individuele begeleiding binnen reguliere onderwijssituaties misschien de voorkeur verdient boven het organiseren van aparte cursussen. Een belangrijke functie van begeleid leren is het organiseren van ondersteuning vanuit het onderwijs voor leerlingen met psychische problematiek, bijvoorbeeld vanuit een steunpunt Studie & Handicap. Deze ondersteuning is nodig voor het realiseren van aanpassingen in de opleiding en het verbeteren van het onderwijsfunctioneren van leerlingen met psychische beperkingen. Verder kan het steunpunt een belangrijke functie vervullen in de monitoring van leerlingen met psychische problematiek, de coördinatie van hulp rond deze leerligen binnen de onderwijsinstelling (door trajectbegeleiders, mentoren) en het inschakelen of onderhouden van contact met GGZ-begeleiders. Om de deskundigheid over psychische problematiek en de hieruit voortvloeiende onderwijsbeperkingen bij docenten, mentoren en andere onderwijsbegeleiders te bevorderen is consultatie vanuit de GGZ (bijvoorbeeld in de vorm van een consultatieteam) wenselijk. Een teamaanpak voor begeleid leren is wenselijk om visieverschillen tussen GGZ-begeleiders te voorkomen en continuïteit in de begeleiding te garanderen. In de Verenigde Staten is inmiddels veel ervaring opgedaan met de IPSmethode (Individual Placement and Support), waarbij een trajectbegeleider, rehabilitatiemedewerker of reïntegratieconsulent wordt toegevoegd aan een ambulant multidisciplinair GGZ-team (Becker en Drake, 1993). Een geïntegreerde aanpak van psychische problematiek en het onderwijs/arbeidsfunctioneren voorkomt dat zorg en rehabilitatie gescheiden worden en garandeert dat er voldoende afstemming plaatsvindt tussen de verschillende GGZ-begeleiders en -behandelaars. Tenslotte blijkt uit dit onderzoek nogmaals dat een goede samenwerking tussen GGZ-organisaties, BVE-instellingen en reïntegratiebedrijven cruciaal is voor een succesvolle integratie van mensen met psychische beperkingen in het onderwijs. In begeleid leren projecten kan de samenwerking tussen deze organisaties ontwikkeld en verbeterd worden en kunnen bestaande cultuurverschillen worden overbrugd. Voor de toekomst van begeleid leren in Nederland is het van belang dat begeleid leren de projectstatus voorbijgaat en de ontwikkelde activiteiten structureel kunnen worden ingebed in de betrokken organisaties. Tijdelijke financieringsbronnen als gemeente en provincie bieden op de langere termijn onvoldoende perspectief, omdat de financiële on52
zekerheid blijft bestaan. Verder lopen de BVE-instellingen reeds aan tegen de grenzen van hun mogelijkheden om mensen met psychische handicaps te integreren in het onderwijs. Wil de overheid serieus werk maken van het principe van gelijke behandeling van mensen met psychische handicaps binnen het onderwijs, dan zal zij ook structurele financiële middelen beschikbaar moeten stellen om dit in de praktijk te realiseren.
53
Literatuur Bateman M. The development of a statewide Supported Education program: assessing consumer and family needs. Psychiatric Rehabilitation Journal, 1997, 21 (1), p. 16-22. Broenink N, Gorter K. Studeren met een handicap. Belemmeringen die studenten met een lichamelijke beperking, psychische klachten of dyslexie in het hoger onderwijs ondervinden. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 2001. Drake RE, McHugo Gj, Bebout RR, Becker DR, Harris MM, Bond GR, Quimby E. A randomized clinical trial of Supported Employment for inner-city patients with severe mental disorders. Arch. Gen. Psychiatry, 1999 (56), 627-633. Erp Nv, Korevaar L, Kroon H, Bassant M. Studeren met steun. Evaluatie van het Steunpunt Begeleid Leren voor mensen met psychiatrische problematiek in Rotterdam. Passage, 2001, 10 (2), p. 103-111. Erp Nv, Kroon H. Opleidingswensen van mensen met psychische beperkingen. Resultaten van een behoefteonderzoek. Passage, 2002, 11 (1), p. 12-18. Klip A. Student klopt vaker aan bij psycholoog. Algemeen Dagblad. 17-2-2001. Korevaar L, Erp Nv, Bassant M. Begeleid Leren. Toeleidingscursus Impuls: verslag vooronderzoek. Rotterdam: St. Rehabilitatie ’92, ROC Zadkine, Trimbos-instituut, 2000. Korevaar L, Sloos K, Witsenburg C. De toeleidingscursus Impuls. Groepsgewijze ondersteuning bij het kiezen en verkrijgen van een reguliere beroepsopleiding. Passage, 2002, 11 (1), p. 4-11. Michon H, Weeghel Jv. Het werkdocument. Een verkenning van de arbeidsmogelijkheden van mensen met ernstige psychische of verslavingsproblemen. Utrecht: Trimbosinstituut, 1999. Michon H. De smaak van werken. Evaluatie van het Hemelse Gerecht, restaurant en arbeidsproject voor (ex-)cliënten van de GGZ. Utrecht: Trimbos-insituut, 1997. Mowbray CT, Bybee D, Collins ME. Follow-up client satisfaction in a supported education program. Psychiatric Rehabilitation Journal, 2001, 24 (3), p. 237-247. Nijboer T, Bersselaar Tvd. Begeleid leren voor studenten met een psychiatrische achtergrond. Een oriëntatiecursus in de regio 's Hertogenbosch. Passage, 2002, 11 (1), p. 33-39. Unger KV. Handbook on Supported Education. Providing services for students with psychiatric disabilities. Baltimore: Paul H. Brookes, 1998. Weeghel Jv, Ketelaars D. Een zorg- en rehabilitatieprogramma voor jonge mensen met schizofrenie. Utrecht: Trimbos-instituut, 1997. Wester F. Strategieën voor kwalitatief onderzoek. Muiderberg: Coutinho, 1987.
54