een muis met klauwen
Lieneke Dijkzeul
Een muis met klauwen
Lemniscaat
Rotterdam
Zesde druk, 2006 Omslagillustratie: Mies van Hout © Lemniscaat b.v. Rotterdam 1993, 2006 isbn 90 5637 834 1 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij C. Haasbeek b.v., Alphen aan den Rijn Bindwerk: Boekbinderij De Ruiter b.v., Zwolle Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig milieuverontreinigend transport is vermeden.
1
Na zeven dagen somberheid scheen eventjes de zon. Hij wierp een schuchter stralenbundeltje op Merels tafel, glimmertjes toverend op het lichtgrijze oppervlak. Voor het bord legde de meester de zoveelste ingewikkelde procentsom uit. Merel luisterde er niet naar. De zon! Ze liet de schaduw van haar handen over de tafel vallen en vormde een vlinder met klapwiekende vleugels. Daarna probeerde ze een vis; het getuite mondje met duim en wijsvinger, en dan de vinnen… Ze was zo verdiept in het spelletje, dat ze het gegrinnik achter haar pas opmerkte toen er hard aan haar staart werd getrokken. ‘Muis, hé Muis, psst!’ Het was weer zover. Ze reageerde niet, keek strak voor zich uit. Weer een ruk. Ze schoof haar stoel zo ver naar voren dat de rand van de tafel in haar ribben drukte, maar de volgende ruk was nog harder, en nu prikte er een vinger in haar rug. Geritsel van papier. Gefluister. Gegiechel. Wat hadden ze, wat déden ze? Franks stem: ‘Ronnie, niet doen, joh. Geef nou hier!’ De meester draaide zich om en ontmoette Merels smekende ogen. ‘Ga maar even, Merel.’ In een reflex stond ze half op en ging meteen weer zitten. ‘Ik, uh, ik ga zo meteen wel, meester.’ Stel je voor dat ze ging! Met wat-het-dan-ook-was-op-haar-rug de hele klas door. Iedereen loeien natuurlijk. En ze hóefde niet eens. Voorzichtig leunde ze achterover. Haar trui kraakte. Ze draaide haar arm naar achteren en trok. 5
Het was een stuntelige tekening van een muis met grote, bange ogen, een rafelige staart en twee zielige vleugeltjes aan weerszijden van het magere ruggetje. Maar zo stuntelig kon hij niet zijn, of Merel herkende zichzelf. Eronder stond iets gekrabbeld in slordige hanenpoten, maar ze gunde zich niet de tijd het te lezen. Ze kneep het papier tot een prop en stak het in haar broekzak. Uit de andere trok ze een zakdoekje en snoot haar neus. Daarna staarde ze naar het bord, net zo lang tot alle wazige nullen weer helder werden. Het laatste uur van de woensdagochtend werd besteed aan een teamsport. De meester geloofde in teamsport. Volgens hem bevorderde die een goede verstandhouding tussen de leerlingen. Deze woensdag was het jaagbal. Merel haatte jaagbal. Op de een of andere manier scheen ze altijd bij de hazen te worden ingedeeld, en ze was bang voor de harde plastic bal, die striemendrode plekken op je benen achterliet. Op de hazen mocht door de jagers gegooid worden. Wie geraakt werd, was af. Frank zat onveranderlijk bij de jagers, Ronnie ook. Als je snel was en een grote mond had, was je een jager. Zo eenvoudig was dat. Merel treuzelde net zo lang met omkleden tot de kleedkamer leeg was. Uit de gymzaal klonk al enthousiast geschreeuw en het thump-thump van de bal op de vloer. Met een gympie in haar hand bleef ze zitten. Ze waren al begonnen; het liefst zou ze nu naar huis gaan. Ze merkten toch niet dat ze er niet was. En waarom zouden ze ook? Als je nooit je mond opendeed en als een grijze muis door de school sloop, werd je niet gemist. Dan keken ze over je heen, behalve als ze iemand nodig hadden om een rotgeintje mee uit te halen. Dan was het wel handig om een Merel Muis in de klas te hebben. Je schrééf het wel anders; Muys met een mooie Griekse y, maar daar hoorde je niks 6
van. Het zou trouwens ook niet geholpen hebben. Ze wás een muis, een kleine, bange muis die rrrt! in zijn holletje schoot als hij zich bedreigd voelde. Ze haalde haar neus op en keek naar haar grote teen, die door een gat in haar sok terugkeek. Gingen andere mensen ook op hun naam lijken? Zou dat kunnen, dat je als het ware in je naam groeide, alsof die al vanaf je geboorte bepaalde hoe je zou worden? Ze vouwde de sok om haar teen, wurmde haar voet in de gymschoen. Dan kon je beter De Leeuw heten, of De Jager. Ze keek op de klok. Al twintig over elf, gelukkig. Nog een halfuurtje en ze kon naar huis. Ze snoot het laatste zakdoekje vol en stond op. In de gymzaal zaten er al zes of zeven op een kluitje op de bank. De meester rende geestdriftig met de jagers mee, zijn gezicht rood en bezweet. Over haar been wrijvend alsof ze hard geraakt was, liep ze naar de bank en schoof aan. Ze kletsten gewoon door, precies zoals ze verwacht had. Op weg naar huis kletterde de regen alweer in harde stralen uit een lucht van zink. Merel trok de capuchon van haar jack over haar hoofd en sloeg het pad in dat achter de huizen van haar straat langs liep. De steeg, werd het genoemd. ’s Zomers was de steeg koel en beschaduwd; een groene tunnel. Maar nu streken de kale takken van de bruidssluiers die bijna iedereen bij wijze van haag geplant had, als klamme vingers langs haar gezicht. Ze duwde het tuinhekje open en liep het bemoste klinkerpaadje op, langs de schuur. Toen ze de keukendeur opendeed, zei haar moeder: ‘Veeg je goed je voeten? Ik heb net gedweild.’ Ze stond bij het fornuis en roerde in een pan. Merel trok haar jack uit en schudde haar staart. ‘Waarom dweil je als het regent?’ Haar moeder lachte niet. ‘Het was nog droog toen ik begon. En hang je jas niet over die stoel, het hout bijt ervan uit.’ 7
Merel trok een vel papier van de keukenrol en snoot. ‘Hoe kan dat nou. Het is gelakt, daar gaat het heus niet doorheen, hoor.’ ‘Kan best,’ zei haar moeder. ‘Maar die stoelen zijn nog keurig, en dat wil ik graag zo houden. Ons soort mensen koopt niet elke paar jaar nieuwe spullen, alleen omdat de mode verandert.’ In de gang hing de geur van warm zeepsop, en op de nog streperig natte tegels lieten Merels zolen vuile sporen achter. Lekker.‘Dag kind,’ fluisterde ze. ‘Hoe was het op school? Doe gauw je jas uit en ga gezellig zitten. We eten bonenprut, daar hou je toch zo van?’ Tussen de keurige, beige wintermantel van haar moeder en de degelijke regenjas van haar vader was het felle rood van haar jack bijna misplaatst vrolijk. Balorig hing ze het aan de capuchon in plaats van aan het pas gerepareerde lusje, en de mouwen spreidde ze wijduit, zodat het leek of er een kabouter in de kapstok klom. Ze liep terug naar de keuken en zei om iets te zeggen te hebben: ‘Wat eten we?’ ‘Bonenprut,’ zei haar moeder.‘Ik dacht dat je dat wel geroken had.’ ‘Ik vind bonenprut lekker,’ zei Merel in een laatste poging de stemming op te fleuren. ‘Ik niet,’ zei haar moeder kortaf. ‘Maar de bedden moesten nog verschoond en je vader komt zo thuis. Dek jij even?’ Terwijl ze de tafel dekte, dacht Merel: als ik trouw, dan eet ik altijd wat ik lekker vind, ook als de bedden moeten worden verschoond. Of nee, ik trouw niet, ik ga lekker alleen wonen, in een flatje of een tuinhuis. Ze streek het tafelkleed glad en zette de schotelwarmer gewoontegetrouw op de schroeiplek in het midden. Dan neem ik witte meubels en wit tapijt en witte, doorzichtige gordijnen die zachtjes bewegen als de tuindeur openstaat, en ik eet 8
niet in de keuken, maar altijd in de kamer. Ze pakte borden uit de kast. ‘Eet Peter thuis?’ ‘Ik weet het niet.’ Haar moeder zuchtte. ‘Hij is naar vrienden.’ Merel zette een bord terug. Als-ie thuiskwam, pakte hij het zelf maar. ‘Heeft papa late dienst? Dat had hij vorige week toch ook al?’ ‘Ja, maar er was een collega ziek, geloof ik.’ Haar moeder stak een houten lepel in de pan en proefde. ‘Zo moet het maar. Daar is hij al. Ga maar vast zitten.’ De voordeur sloeg dreunend dicht. Zware voetstappen in de gang en een harde stem die riep: ‘Wat ruik ik? Ik ruik mensenvlees!’ Groot, breed en blozend kwam haar vader de keuken binnen, regendruppels glinsterend op zijn dikke, grijze haar. Hij trok krassend een stoel achteruit, smeet zijn jas er nonchalant overheen, trok Merel aan haar staart. ‘Zo, vogeltje!’ Opeens was de keuken vol leven en beweging. ‘Kunnen we meteen eten, Hanneke? Ik moet zo weer weg.’ ‘Jaja.’ Ze liep heen en weer, schepte de inhoud van de pan over in een schaal, legde gehaast papieren servetjes neer die Merel vergeten had. ‘Ik dacht dat je van dienst geruild had?’ ‘Had ik ook, maar hij kwam toch, dus ik ben om halfzes thuis. Hoe was het op school?’ ‘Als ik dat geweten had,’ mopperde zijn vrouw. ‘Dan had ik net zo goed vanavond kunnen koken. Dat gejacht altijd.’ ‘Zeur nou niet,’ zei hij geprikkeld. ‘Ik kom speciaal thuis omdat ik wéét dat je gekookt hebt.’ ‘Gewoon,’ zei Merel. ‘Wat is gewoon?’ Haar vader sloeg zijn servet uit en legde het op zijn knieën. ‘School,’ zei Merel. ‘Dat vroeg je toch.’ Hij laadde zijn bord vol en begon gehaast te eten. ‘Geen tienen vandaag?’ 9
Ze gaf geen antwoord. Dat was zijn vaste grapje. Merel haalde zelden tienen, behalve voor tekenen, maar dat waren niet de tienen waar hij op zat te wachten. Haar moeder keek misprijzend. ‘Moet die jas daar zo blijven hangen?’ ‘Ik ben zo weer weg.’ Hij gebaarde met zijn vork. ‘Kom nou ook eindelijk zitten en doe even gezellig. Waar is Peter?’ ‘Joost mag het weten.’ Haar moeder zuchtte weer. Een zware, zorgelijke zucht, waarin het dure vlees, de hoge gasrekening en het kranten- en televisieleed allemaal tegelijk doorklonken. Merel had vaak geprobeerd zo’n zucht te imiteren, maar ze had het nog steeds niet onder de knie. Haar vader fronste zijn wenkbrauwen.‘Is het weer zo? Denk eraan dat je geen eten voor hem bewaart. Het is hier geen hotel.’ Driftig prakte hij op zijn bord rond. ‘Snotneus.’ ‘Maar hij moet vanavond werken,’ wierp haar moeder tegen. ‘Nou en? Dan propt hij zich op dat pompstation maar vol met chips en andere troep. Dat doet hij toch al altijd. En anders neemtie maar een boterham mee. Heb je nog een toetje? Of nee, geef maar een appel, die eet ik dan onderweg wel op. Waar heb ik m’n autosleutels nou gelaten?’ Haar moeder stond al half op, maar Merel wees met haar vork. ‘Op het aanrecht.’ ‘Goed zo, kleintje.’ Een aai over haar hoofd, een duw tegen haar rug: ‘Rechtop zitten, jij. Weet je wat mijn vader vroeger deed als ik niet rechtop zat?’ ‘Er is een brief van de bank gekomen over die hypotheekrente,’ begon haar moeder, maar hij was al in de gang. ‘Een stok achter je rug langs steken,’ riep Merel. En zachtjes voegde ze eraan toe: ‘Dat heb je al honderd keer gezegd.’ Haar moeder zette de borden in elkaar. ‘Je vader heeft anders wel gelijk.’ 10
‘Ja,’ zei Merel. ‘Ook al honderd keer.’ Ze probeerde het als een grapje te laten klinken, maar haar moeders mond trok strak. Toen slaakte Merel een volmaakte vlees-gas-en-wereldleedzucht. Maar dat wist ze zelf niet. In haar kamertje was gestoft en gezogen. Alle boeken stonden in het gelid en haar bed lag erbij als een schaatsbaan. Ze stompte de stijf-rechtopstaande kussens terug in hun vertrouwde theemutsmodel en ging er op haar rug tussen liggen. Ze gooide haar benen omhoog, zette haar handen in haar middel en boog door tot haar tenen de muur aanraakten. Vanuit die positie bekeek ze het plafond, waarop dezelfde hardnekkige vochtplek steeds opnieuw door alle verflagen heen drong. Ze had zin om die plek wit te schilderen, wit als een zomerwolk, met een helderblauwe lucht eromheen, zodat het leek of je onder de blote hemel sliep. Ze had ook zin om op haar handen de trap af te lopen en een ijstaart te kopen, nu, midden in de winter, en die in één keer op te eten. Ze deed het niet, natuurlijk. Ze had geen geld voor verf of een ijstaart, en op de trap zou ze zonder twijfel haar nek breken. Maar ze deed het vooral niet omdat haar moeder zou zeggen: ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ In plaats daarvan liet ze haar voeten van boven naar beneden over de muur wandelen en terug. Ze duwde door tot ze op haar hoofd stond en keek scheel naar het wekkertje. Half zéven? O nee, ze las het nou natuurlijk ondersteboven. Eén uur pas. Wat was het nog vroeg… Opeens leek de begeerde vrije middag niet om door te komen. Ze zwaaide haar benen terug en hoorde iets ritselen. Uit haar broekzak haalde ze de verfrommelde tekening van de gevleugelde muis en streek hem glad. Die stomme Ronnie, tekenen kon hij niet eens. Schrijven ook niet, trouwens. Moest je zien, die zat 11
in groep acht, en nog schreef hij de d verkeerd om. Ra, ra, wie is bit? Bomme Ronnie de Graaf. Nou ja, écht dom was hij niet, Ronnie, was het maar waar. Zijn procentsommen klopten altijd, en dat was meer dan je van de hare kon zeggen. Het probleem was juist dat hij eigenlijk overal goed in was. Hij en Frank waren de besten van de klas. Frank schepte daar niet over op. Ronnie wel. Ronnie zat te ginnegappen als je bij het voorlezen struikelde over een moeilijk woord, of als je stotterde tijdens je spreekbeurt. Ze wou dat Ronnie op de maan zat, of minstens op weg was ernaartoe. Lusteloos pakte ze een potlood en begon de tekening bij te werken tot de muis op een muis leek in plaats van op een buitenaards wezen. De vleugels gomde ze weg. Ze bekeek de tekening nog eens, en plotseling kreeg ze een idee. Ze moesten voor de les van morgen een tekening maken van het dier dat ze het liefst zouden willen zijn. Dat kon een bestaand dier zijn, maar iets fantaseren mocht ook. Ze nam haar schetsboek en begon opnieuw een muis te schetsen, zo groot dat hij het hele papier besloeg. Hij stond rechtop op gespierde achterpoten, de bek wijd opengesperd, zodat de scherpe tanden zichtbaar waren. Snorharen staken vervaarlijk uit aan weerszijden van de kop, en de voorpoten kromden zich dreigend. Een muis met klauwen. Toen ze klaar was, hield ze het papier op een afstand en bekeek de tekening met een keurende blik. Hij is goed! dacht ze verheugd. Ik moet er niks meer aan veranderen, want dan verknoei ik hem. Voorzichtig scheurde ze het vel uit het schetsboek en legde het op haar tafeltje. Voldaan koos ze een boek van de plank en verdiepte zich voor de zoveelste keer in de avonturen van Belinda, het meisje dat alles kon en alles durfde, en dat nog wel op haar eigen paard. 12
2
Het was al laat toen Merel wakker werd van harde stemmen van beneden. Een deur knalde dicht en Peters laarzen klosten de trap op. Ze keek op de verlichte wijzerplaat van het wekkertje naast haar bed. Vijf voor één. Goh, Peter maakte het vandaag wel erg bont. Het pompstation sloot om tien uur, en dan werd hij geacht meteen naar huis te komen, maar dat deed hij zelden. De deur tegenover haar kamertje sloeg dicht, en direct daarna dreunde harde muziek door het huis. Haar vader schreeuwde iets van beneden, en de muziek werd zachter gezet. Merel ging op haar rug liggen en vouwde haar armen achter haar hoofd. Hij had toch wel lef, Peter. Eerst niet thuiskomen om te eten, en daarna wegblijven tot midden in de nacht. Hij kon op zijn vingers natellen dat hij daar last mee kreeg. Maar het scheen hem niets te kunnen schelen; hij deed precies waar hij zin in had. Sinds hij van school af was en geen baantje had kunnen vinden, behalve dan in de avonduren bij dat pompstation, leek het wel of hij met de dag onverschilliger werd. Hele dagen hing hij met een stelletje vrienden in het winkelcentrum rond, waar ze voorbijgangers lastigvielen en met hun brommers over het parkeerterrein scheurden tot de politie hen wegjoeg. Haar vader wond zich er verschrikkelijk over op. ‘Jammer dat ze de dienstplicht hebben afgeschaft,’ zei hij dan. ‘Daar zouden ze je wel leren wat discipline is.’ Zelf had hij zijn dienstplicht met plezier vervuld, en nog steeds kon hij met smaak over die tijd vertellen. Maar op Peter maakte dat allemaal totaal geen indruk. ‘Je dacht 13
toch niet dat ik in zo’n apenpakkie ging lopen?’ zei hij minachtend. ‘Als ze me hadden opgeroepen was ik gewoon niet gegaan.’ Het enige militaire dat hem beviel, waren de zware soldatenlaarzen die hij droeg. Kistjes. Hij had er ijzerbeslag onder gespijkerd zodat je hem van verre al kon horen aankomen, en hij was er onafscheidelijk van. Merel gleed uit bed, sloop op blote voeten de gang over en stak haar hoofd om de hoek van Peters deur. Hij lag languit op zijn bed, de kistjes op het kussen en zijn hoofd op het voeteneind. ‘Peet!’ Nors keek hij op. ‘Moet je?’ Ze kroop naast de laarzen. ‘Doe uit, joh. Als mama ’t ziet!’ ‘Kan me niks verdommen.’ ‘Heb je erg op je kop gehad?’ ‘Op m’n kop!’ barstte hij uit, dempte toen zijn stem. ‘Volgende maand word ik zeventien. Ze-ven-tien! Ik mag toch zeker wel met een paar vrienden een biertje drinken. Die mensen zijn van vóór de oorlog!’ ‘Klopt wel zowat,’ zei Merel nuchter. ‘Ach, ga slapen,’ zei hij nijdig. ‘Wat weet jij er nou van, krielkip.’ De krielkip wriemelde haar tenen onder het kussen. ‘Je moet het ook ánders aanpakken. Als je nou gewoon op tijd thuiskomt, enne, alleen op zaterdag wat later, dan…’ ‘Alleen op zaterdag! Ben je belazerd? Ze zien me aankomen in het café. Jongens, Peter komt alleen in het weekend, hij mag niet vaker van z’n mammie. Ha ha. Dan kan ik wel inpakken daar.’ Merel trok haar knieën nog wat hoger op en sloeg haar armen eromheen. ‘Lachen ze je dan uit?’ ‘Natuurlijk doen ze dat. En kom nou niet aanzetten met wat-kanjou-dat-schelen, want het kan me wél schelen. Het zijn toffe jon14
gens, en je kan een hoop lol met ze hebben. Maar dan moet je wel een beetje mee kunnen doen.’ Merel had de toffe jongens wel eens gezien; groot waren ze, met harde stemmen en onverschillige gebaren. Ze waren duidelijk ouder dan Peter. Heimelijk was ze een beetje bang van hen, maar dit was niet het moment om dat te zeggen. ‘Wat moet ik anders?’ ging Peter door. ‘Braaf thuiszitten soms? Kwisje kijken met pa en moe?’ Hij trok een pakje shag uit de zak van zijn overhemd en rolde een sigaret. Hij stak de brand erin en Merel rimpelde haar neus. ‘Getverdemme, is dat zware shag?’ Plagend blies hij een grote rookwolk in haar richting en ze hoestte benauwd. ‘Straks horen ze me, doe nou niet zo stoer, joh.’ ‘Moet jij ook doen,’ adviseerde hij. ‘Wat, roken?’ ‘Nee, stoer. Zou goed voor je zijn. Kwam je eens uit je schulpje.’ Ze kroop er ogenblikkelijk nog dieper in. ‘Hoezo?’ ‘Nou, zo lollig heb jij ’t toch ook niet. Denk je dat ik blind ben? Vroeger nam je nog wel eens vriendinnen mee naar huis, maar nou zit je al maanden op je kamer te kniezen.’ ‘Ik teken,’ zei ze waardig. Hij snoof. ‘Elke dag?’ ‘Ja,’ zei ze koppig. ‘Elke dag. Ik wil later naar de tekenacademie.’ ‘Weet ik,’ zei hij ongeduldig. ‘Maar daarom blijven die vriendinnen niet weg. Misschien kun je dat je eigen wijsmaken, maar mij niet.’ Je eigen. Dat was de invloed van de toffe jongens. Vroeger zou hij netjes ‘jezelf’ hebben gezegd. ‘… net als wanneer ik een vriendje mee naar huis nam,’ hoorde ze Peter zeggen.‘Ik zie ons nóg zitten. Ik aan de ene kant van de tafel, 15
Appie aan de andere. Kopje thee, jongens? Alstublieft, Peterzemoeder. Koekje d’rbij? Dankuwel, Peterzemoeder. Want ik had ’m al gewaarschuwd dat-ie beleefd moest zijn. Maar ’t hielp niks. Alle spelletjes die je bedacht, waren te wild. Denk om de meubels, denk aan het kleed. Herinner jij je Appie nog? Daar mocht je ténten bouwen midden in de kamer. En bij ons? Niks, nada!’ Merel zei niets, en hij vatte haar stilzwijgen als instemming op. ‘Al dat gepoets en geboen, daar word je toch knettergek van? En het wordt steeds erger. Als ik een sigaret uitdruk, staat zij al naast me om de asbak te legen. En maar zeuren dat de gordijnen er geel van worden.’ ‘Ze vindt het ook ongezond,’ weerlegde Merel. ‘En dat is het ook, ik ga later heus niet roken, hoor. En bovendien stinkt ’t.’ Maar Peter raakte nu pas goed op dreef. ‘Daar gaat het niet om!’ zei hij fel. ‘Het gaat erom dat ze alleen maar met dat huis bezig is. Alsof schone vloeren heilig zijn. Dat is niet normáál, hoor. Als pa een keer van dienst ruilt, loopt zij al te mopperen omdat haar rooster in de war raakt.’ Hij telde af op zijn vingers: ‘Op maandag de was, op dinsdag de bedden, op woensdag de keuken, donderdags de ramen, vrijdags de boodschappen.’ ‘Op woensdag de bedden,’ corrigeerde Merel. Ze zag niet dat hij lachte. Afwezig plukte ze aan een los velletje aan haar teen. Het was ontegenzeglijk waar dat er niks mocht en niks kon. Maar waarom kon ze het dan toch niet goed hebben dat Peter zo tekeerging? Mama deed toch haar best, al deed ze het op de verkeerde manier. Zonder dat ze het onder woorden kon brengen, besefte ze dat er een reden voor moest zijn dat haar moeder was zoals ze was. Zoals ze gewórden was. Toch ergerde ze zich ook aan die eeuwige schoonmaakwoede, maar ertegen van leer trekken, zoals Peter, durfde ze niet. Peter 16
heeft lef, dacht ze. Ik doe niks. Het enige dat ik doe, is m’n mond houden en proberen niet op te vallen. Hardop zei ze: ‘Maar ze heeft toch ook niks anders?’ ‘Nee, maar is dat míjn schuld? Ze hóeft niet thuis te zitten. Ze zal wel te oud zijn voor een baantje,’ zei hij wreed. ‘Maar ze kan bij een club gaan, of vrijwilligerswerk doen, of weet ik veel. Volgens mij wil ze gewoon niet. Nou, mij best. Maar ze moet niet verwachten dat ik hetzelfde doe. Ik ben jong, ik wil léven.’ Hij zweeg even. ‘Zodra ik een echte baan heb, ga ik eruit,’ zei hij toen verlangend. ‘Alsjeblieft niet,’ zei Merel verschrikt. ‘Hè toe, Peter.’ ‘Nou, misschien wacht ik nog even tot ik wat gespaard heb.’ Hij lachte en trok aan haar haar. Hierdoor aangemoedigd zei ze plotseling: ‘Het is niet alleen maar daarom, hoor Peet.’ ‘Wat niet?’ ‘Dat ik… dat er geen vriendinnen meer komen.’ ‘Heb je mot gehad?’ ‘Ja. Nee.’ Ze aarzelde, zorgvuldig haar woorden kiezend. ‘Er zit nu een jongen bij ons in de klas, Ronnie. En die speelt de baas over iedereen. Hij durft alles en hij zet een grote mond op tegen de meester, weet je wel? Niemand kan tegen hem op.’ ‘Een patsertje.’ ‘Ja, en nou doet iedereen… Ze willen allemaal bij hem in de gunst komen, snap je? Ze doen alles wat hij zegt. Vorige week, hè? Toen had hij bedacht om te staken, omdat we al twee keer geen gym gehad hadden. Toen hadden ze afgesproken om geen huiswerk te maken, maar briefjes in te leveren, waarop stond: Wij eisen gym. Iedereen deed mee.’ ‘Jij ook?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Durfde je niet?’ 17
‘Ze hadden me niet gevraagd,’ zei ze zachtjes. ‘Pest-ie je?’ vroeg Peter zakelijk. Ze knikte. ‘Erg?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Moet ik hem eens grijpen?’ bood hij aan. ‘Ik wil wel een keertje langskomen, na school.’ ‘Nee!’ zei ze haastig.‘Dan wordt het alleen maar erger. Dan denktie dat ik het niet alleen afkan.’ ‘Kan je toch ook niet?’ zei Peter nuchter. ‘Je moet hem eens op z’n bek slaan, meestal werkt dat. Dat soort jochies houdt er niet van als ze zelf beschadigd worden.’ Ze gaf geen antwoord, en hij trok opnieuw aan haar haar. ‘Nou?’ ‘Je zult wel gelijk hebben,’ zei ze slapjes. ‘Je zal zien dat het helpt,’ voorspelde hij opgewekt. ‘En nou moet je ophoepelen, ik heb slaap.’ ‘Truste,’ zei ze mismoedig. Terug in haar eigen bed draaide ze zich op haar zij en trok haar knieën op tot onder haar kin. Stom dat ze erover begonnen was, Peter begreep er niks van. Die dacht dat alles in orde kwam als je eens een flinke ram uitdeelde. Dat was zíjn manier om de dingen op te lossen. Zelf kwam hij vroeger geregeld bont en blauw thuis, en de volgende dag speelde hij met de jongen met wie hij de vorige dag nog een stevig robbertje had geknokt. Dit lag anders. Ten eerste vocht ze niet. Ze kon zich niet herinneren sinds de kleuterschool ooit iemand een klap gegeven te hebben. Trouwens, Ronnie was haast een kop groter. Bovendien, hij vocht óók niet. Dat had hij niet nodig; hij kon het met zijn mond af. Hij was… Wat was hij? Glad. Ongrijpbaar. 18
Ze draaide zich op haar andere zij. Vroeger had ze er wel bij gehoord. Ze had weliswaar nooit een echte vriendin gehad, maar dat lag niet alleen aan thuis. Ze was nu eenmaal tamelijk teruggetrokken, daar was iedereen allang aan gewend. Maar de klas was veranderd. Ze wreef over haar enkel. Sinds Ronnie op school zat, was de klas in groepjes uiteengevallen. Je snapte niet hoe hij het deed. Opeens had die ruzie met die, anderen kozen partij, weer anderen hielden zich afzijdig en vormden een nieuwe groep. Ze had te laat in de gaten gehad wat er aan de hand was, en plotseling stond ze alleen. Ronnie had het feilloos aangevoeld. Even feilloos maakte hij er gebruik van om zijn eigen leiderspositie te verstevigen. Niets was immers gemakkelijker dan iemand te pesten die toch nooit iets terugdeed. Ronnie was ook begonnen met het hatelijke ‘Muis’, en binnen de kortste keren nam iedereen het over. Frank was de enige die het wel eens voor haar opnam. Met een soort achteloze vriendelijkheid, zoals je een schildpad die hulpeloos op zijn rug lag, weer op zijn poten zette. Behalve Frank zijn ze allemaal bang voor Ronnie, dacht ze. Net als ik. Dus eigenlijk zijn ze net zo laf als ik. Enigszins getroost door die gedachte viel ze in slaap.
19
3
’s Ochtends rolde ze voor ze naar beneden ging de tekening van de moedige muis zorgvuldig op, deed er een elastiekje omheen en stopte hem in haar rugzak. De ontbijttafel bood de aanblik van elke doordeweekse ochtend. ‘Morgen, pap,’ zei Merel tegen de krant. Haar vader gromde iets. Haar moeder liep nog in ochtendjas en op slippertjes. Ze schonk thee in een beker en wierp een blik op de klok. ‘Je bent laat, je mag wel opschieten als je nog op tijd wilt komen.’ Merel blies in de hete thee. ‘Je naadje is los.’ ‘Waar dan?’ ‘Bij je schouder,’ wees Merel. ‘Nee, de andere.’ Haar moeder wrong zich in allerlei bochten.‘O, het is de naad maar.’ ‘Dat zeg ik toch,’ mompelde Merel, en de krant ritselde. ‘Denk jij om de goede toon? En is Peter er al uit?’ Merel schudde haar hoofd. Ze smeerde een dubbele boterham en wipte er een pluk jam op. Haar vader vouwde resoluut de krant dicht en stond op.‘Dan gaan we die jongeman eens even uit zijn bed trommelen.’ Zijn vrouw legde haar hand op zijn arm. ‘Doe dat nou niet, Gerard. Dat wordt maar weer ruzie en gebekvecht.’ Merel stopte haastig het restant van de boterham in haar mond, kauwde en slikte. ‘Ik ga, hoor.’ ‘Je thee!’ riep haar moeder. ‘Heb ik geen tijd meer voor,’ riep ze terug. Ze schoot in haar jack, maar toen ze de voordeur opendeed, hoorde ze nog net het gekrakeel boven haar hoofd losbarsten. 20
Buiten was de lucht roze als de binnenkant van een schelp, maar de zon kwam nog niet boven de daken uit. In de iele spar in hun voortuintje zat een merel te schetteren. ‘Zo, naamgenoot,’ groette Merel en lachte toen de vogel verschrikt opvloog. Merels waren altijd het eerst wakker. Daarna kwamen de koolmezen. Straks, in het voorjaar, zouden die haar weer wekken als ze aan het nestelen waren in het kastje dat aan de schuur hing. Al een paar keer had ze vanachter haar raam het uitvliegen van de jonkies gadegeslagen. Ze had wel eens geprobeerd ze te tekenen, ook een jong dat dood in het nest was achtergebleven. Die was nog het best gelukt. De andere tekeningen leken nergens naar. Het waren wel vogels, maar geen mezen. Kijken moest ze, had de juf vorig jaar gezegd. Kijken was het allerbelangrijkste, dat kon iedere tekenaar je vertellen. Kijken naar de manier waarop de veertjes groeiden, naar de stand van de pootjes, de kromming van de snavel. Maar de juf had makkelijk praten, die beesten zaten geen ogenblik stil. Diep in haar jack gedoken, haar adem in ijle wolkjes om haar hoofd, liep ze de straat uit, langs de winters-kale voortuintjes. Allemaal hetzelfde tegelpaadje, overal dezelfde bruingelakte voordeur met een loerraampje in het midden. De saaiheid droop van de gevels. De huizen waren ouderwets, want nog vóór de oorlog gebouwd. Toen Merels vader en moeder zeven jaar geleden het hunne kochten, zat er niet eens een douche in. Die had haar vader eigenhandig gebouwd. Ook was er centrale verwarming aangelegd, maar de plannen voor verdere modernisering waren opgeschort wegens geldgebrek. Merel stak de straat over en sloeg de hoek om. Hoe zou dat nou precies zitten met die hypotheekrente? Ze hadden er gisteravond tijdens de koffie eindeloos over doorgepraat, zelfs dwars door het journaal heen, waar ze anders altijd naar 21
keken. Het moest dus wel om een hoop geld gaan. Haar vader was korzelig uitgevallen toen haar moeder gezegd had dat ze misschien eerder hadden moeten kopen, toen ze jonger waren. ‘Dat kon toen niet, dus zeur daar nou niet over. We redden het heus wel.’ Eigenlijk hebben we ook al een ouwe vader en moeder, dacht Merel, terugdenkend aan het gesprek met Peter. Papa is al tweeënvijftig, en mama vijftig. De meeste ouders van de kinderen in haar klas waren veel jonger. De moeders droegen spijkerbroeken en T-shirts en oogschaduw, en de vaders hadden nog geen grijze haren. Ze déden ook jonger. De vaders voetbalden een partijtje mee op het schoolplein, en de moeders hadden gesprekken over tennis en aerobicclubjes en lapten vast niet elke week de ramen. Toen ze de laatste hoek omsloeg, ging de zoemer. De tekening was een stommiteit. Als ze had nagedacht, had ze dat kunnen weten. Omdat iedereen nieuwsgierig was naar zijn cijfer, had de meester beloofd de tekeningen in de pauze te bekijken. De mooiste zouden zoals gewoonlijk worden opgehangen op het prikbord in de hal. De eerste die hij omhooghield was van Gabriella, en de klas barstte in lachen uit. De benen van een paard, het lijf van een olifant en de nek van een giraffe waren uit tijdschriften geknipt en aan elkaar geplakt. Op de elegante giraffehals prijkte de kop van een nijlpaard met opengesperde muil. Een nog juist zichtbare hand schoof er een heel bruinbrood in. ‘Ikke’, stond eronder, en dááronder was een rode 6 geschreven. ‘Heel origineel,’ vond de meester.‘Daarom wordt hij opgehangen. Dat zesje krijg je voor de moeite en graag volgende keer een echte tekening.’ Gabriella lachte ook. ‘Goed, meester.’ 22
Tolgay kreeg een 8 voor zijn kleurige fantasievogel, Marco een 8 voor een duizendpoot op wielen. Daarna kwam Merels muis. Een vette 9 stond eronder, en ze kreeg een kleur van blijdschap. De meester knikte haar toe. ‘Mooi gedaan, Merel.’ ‘En zo toepasselijk!’ kraaide Ronnie. Bas grinnikte, een paar anderen lachten mee. Hierdoor gesterkt draaide Ronnie zich om. ‘Ik weet nog een goeie mop. Drie keer raaien: het heeft een staart, het kan vliegen, en als het bang is zegt het piep.’ Willem schoot in een hese bulderlach, die omsloeg in een hoge giechel. De hele klas gierde, meer om Willem dan om de mop, maar Merel beet haar tanden op elkaar. Dat rótjong van een Ronnie, moest hij nou altijd alles verpesten? ‘Zo kan-ie wel weer, Ron,’ waarschuwde de meester. Hij begon de tekeningen rond te delen.‘Hangen de winnaars hem zelf straks op het prikbord?’ Merel graaide de tekening van haar tafel en draaide hem in een prop. Mooi niet, ze verhing zich liever. ‘Och, kijk nou es, wat zonde,’ piepte Ronnie. ‘Daar gáát het zelfportret.’ Sonja lachte, natuurlijk. Sonja lachte om alles wat Ronnie zei, hoe onbenullig het ook was. Ze schudde met het gebaar van een actrice haar krullen naar achteren. ‘Misschien wil ze mij ook wel eens tekenen.’ ‘Ik teken geen poppen,’ snibde Merel. Marco grinnikte waarderend. ‘Die zit, Barbie.’ Sonja keek naar Ronnie, en de hulp kwam onmiddellijk. ‘Ze tekent liever dieren, hè Muis? Angsthazen, daar is ze ook goed in.’ Onverwacht griste hij de tekening van Merels tafel, gooide hem op de grond en zette zijn voet erop. ‘En gestampte muisjes.’ 23
‘Zak!’ schreeuwde Merel. De meester was met een paar stappen de klas door. Hij greep Ronnie bij zijn kraag, tilde hem geroutineerd van zijn stoel en zette hem neer bij de deur. ‘Als je de rem weer kunt vinden, kom je maar terug.’ Hij raapte Merels tekening op en streek hem glad. ‘Die wil ik vanmiddag in de hal zien hangen, denk erom.’ Ze knikte. Toen om drie uur de zoemer ging, hield de meester haar tegen. ‘Ik moet even met je praten.’ Schoorvoetend liep Merel terug naar haar tafel. De meester wachtte tot iedereen weg was, sloot de deur en ging op een punt van zijn bureau zitten, zijn armen over elkaar. ‘Een prachtige tekening die je gemaakt hebt,’ zei hij op conversatietoon. ‘Maar Ronnie had ongelijk; toepasselijk is hij niet. Ik zou willen dat dat wel zo was.’ Ze voelde dat hij naar haar keek, maar hardnekkig hield ze haar ogen neergeslagen, haar gezicht uitdrukkingsloos. Hij streek met zijn hand door zijn haar en zuchtte. ‘Mereltje, Mereltje, wat maak jij het jezelf toch moeilijk.’ Ze zweeg, staarde naar de grond. ‘Een van de regels van deze school,’ zei de meester dromerig,‘is dat het verboden is te vechten. Ik vind dat een prima regel, want ik ben een overtuigd pacifist. Dat is een moeilijk woord voor iemand met een gruwelijke hekel aan alles wat met vechten, oorlog en wapentuig te maken heeft. Ik heb zelfs zo’n hekel aan vechten, dat ik twee jaar vervangende dienstplicht heb opgeknapt om maar niet in militaire dienst te hoeven. Ben ik dus een pacifist of niet, Merel?’ Ze knikte nauwelijks merkbaar. ‘Ik ben blij dat je het met me eens bent,’ zei hij rustig. Hij boog zich naar haar over. ‘Maar nou komt het gekke: ik zou er een lief 24
ding voor overhebben om jou eens een fraaie dreun te zien uitdelen. Denk je dat je je ouwe meester dat plezier eens zou kunnen doen?’ Haar mond vertrok. Ze knikte ja, schudde toen nee. ‘Voor een tientje?’ smeekte hij, en nu lachte ze echt. ‘Ronnie,’ zei hij, ‘Ronnie is er ook zo een die het zichzelf moeilijk maakt. Nog moeilijker dan jij.’ Ze hief haar hoofd op, wilde iets zeggen, maar hij gaf haar de kans niet.‘Je zult het misschien niet geloven, maar Ronnie tobt met hetzelfde probleem als jij. Alleen uit hij het anders, en ik moet toegeven: niet op de prettigste manier. Maar iemand die het zo hard nodig heeft om altijd haantje de voorste te zijn en de lachers op zijn hand te krijgen, weet je waar die aan lijdt?’ ‘Nou?’ Het was eruit voor ze het wist. Hij lachte. ‘Dat kun je zelf wel bedenken, daar ben je slim genoeg voor. En nou opgemarcheerd, ik kan geen kinderen meer zien. Bah, ik wou dat ik een vak geleerd had.’ Ze had de kruk van de deur al in haar hand toen hij zei: ‘Merel?’ Ze draaide zich om. Zijn gezicht stond doodernstig. ‘Ik heb een vrouw en twee bloedjes van kinderen, dus dat van dat tientje was meer, uh, bij wijze van spreken.’ ‘Jammer,’ zei Merel. Ze hoorde hem nog lachen toen ze al op de gang liep. In het voorbijgaan wierp ze een blik op het prikbord, waar de negen triomfantelijk straalde op de verkreukelde tekening. Misschien was Ronnie gewoon jaloers. Van hem had er nog nooit een tekening op het bord gehangen. Maar verder was hij overal goed in, wat kon het hem dan schelen dat zij beter kon tekenen? Wat had de meester gezegd? ‘Iemand die het zo hard nodig heeft om haantje de voorste te zijn.’ 25
Bedoelde hij daarmee dat Ronnie bang was? Of nee, niet bang, maar… Diep in gedachten stak ze het schoolplein over en begon de straat uit te lopen. Ze was bijna op de hoek toen iets haar met kracht op het achterhoofd trof. Ze schrok zo heftig dat ze bijna vooroversloeg. Ze draaide zich om. Een paar meter achter haar raapte Ronnie grijnzend een tennisbal op. ‘Sorry, schoot uit m’n hand.’ Hij was alleen, zag ze half en half opgelucht. ‘Rot op,’ mompelde ze niet al te hard. Hij kwam dichterbij. ‘Wat zei je daar?’ ‘Niks.’ Ze begon harder te lopen, maar hij haalde haar in, drong haar tegen de muur. ‘Wát zei je?’ ‘Waarom moet je mij altijd hebben?’ Ze probeerde redelijk te klinken, maar hij trapte er niet in. Treiterend liet hij het balletje op haar hoofd stuiteren, pakte het toen ze ernaar greep. ‘Was het gezellig bij de meester? Mocht je de plantjes water geven?’ ‘Hou op joh, klier!’ Ze keek om zich heen. Liep er nog iemand? Nee, iedereen was natuurlijk al weg. Ronnie trok een been op, plantte zijn knie in haar maag. ‘Wel beleefd blijven, hè Muis.’ Ze vocht om los te komen. ‘Laat me met rúst!’ ‘Laat me met rust, menéér,’ verbeterde hij grinnikend. ‘Als ik gek ben.’ Ze zette haar handen op zijn borst en duwde zo hard ze kon. ‘Weet je wat de meester zei?’ hijgde ze, en opeens had ze het woord waarnaar ze zocht.‘Dat jij een… een minderwaardigheidscomplex hebt. Nou weet je ’t!’ Verbluft liet hij zich wegduwen. ‘Watte?’ 26
Maar Merel rook haar kans. Ze begon te rennen. ‘Kijk maar in het woordenboek!’ gilde ze achterom. ‘Trut!’ schreeuwde hij terug. ‘Ik pak je morgen wel!’
27
4
De man stond voor het raam van de zolderkamer en keek naar de donkere hemel en de nog donkerder wolken, die zwaar van regen waren. De maan, opgekomen als een spichtige sikkel, was niet langer zichtbaar. De wind rammelde aan de dakpannen, en ergens flapte een touw met onregelmatige kletsen tegen een vlaggenmast. De man trapte zorgvuldig zijn sigaret uit op de vloer en verlangde onmiddellijk naar een nieuwe. Vaag kon hij de daken van de pakhuizen aan de overkant onderscheiden. Het was alles wat het kleine raam aan uitzicht bood, behalve de steeds wisselende lucht, maar dat hinderde hem niet. Het was een goede plek. En waar had hij de motor anders moeten verbergen? De stoffige ruimte achter hem was leeg, op een paar plastic tassen na waarin al zijn bezittingen waren gepropt. Hij dacht aan de spreuk op het van klei gebakken tegeltje dat vroeger thuis in de gang hing: ‘Een rollende steen vergaart geen mos’ en grinnikte zachtjes. Dat was precies wat hij nu was; een rollende steen. A Rolling Stone. Maar niet lang meer. Hij siste een paar maten van een liedje tussen zijn tanden: get off of my cloud, en lachte opnieuw. Vanaf vandaag, vanaf vanavond, had hij zijn eigen wolk. En wee degene die zou proberen hem eraf te gooien. Voor de zoveelste maal klopte hij op zijn zakken om te controleren of hij niets vergeten was, maar het was er allemaal. Plattegrond, sleutel, envelop met instructies, contactsleutel, en, het belangrijkste van alles, achttien centimeter glad staal. Zijn mond trok nerveus; wat als hij gedwongen zou worden het te gebruiken? Zou hij dat kunnen? Zou hij… 28
Zijn hand tastte naar het pak shag in de borstzak van zijn leren jasje, maar hij trok hem terug en keek op zijn horloge. Het was tijd. Iedereen zat binnen; bij het journaal en achter de koffie. Het was nu of nooit. En hij dééd het, verdomme. Hij had zijn besluit genomen. Als hij daar nu op terugkwam, was-ie een lafbek. Hij pakte de tassen op en liep op de tast in het stikdonker drie krakende, houten trappen af. Beneden, in het vale licht dat door een van de kapotte ruiten van het pakhuis viel, glansde de motor. Hij zette de tassen in een hoek. Straks, als het klusje geklaard was, zou hij ze ophalen en tegelijk de motor hier weer stallen. Maar zelf – hij verkneukelde zich al bij het vooruitzicht – zelf zou hij vannacht in een echt bed slapen, voor het eerst sinds een week. Voorzichtig trok hij de deur open. De straat lag verlaten, een opkomende regenbui sloeg hem in het gezicht. Hij trok de muts over zijn hoofd, zette de helm op en stak zijn handen in de leren handschoenen die op het zadel van de motor lagen. Behendig wipte hij de zware machine over de drempel en trok de deur achter zich dicht. Een sleutel had hij niet, maar die had hij ook niet nodig. Door een van de ramen kwam je even gemakkelijk binnen. Hij startte de motor en bedwong de neiging om nog eens zijn zakken te controleren. In plaats daarvan gaf hij gas en reed weg. Na het weerbericht – natte sneeuw en windkracht zeven – rekte Merels vader zich uit en stond op. ‘Ik ga nu even tanken, dat scheelt morgenochtend weer in tijd. Ga je mee, vogeltje, nog even een frisse neus halen?’ Merel weifelde. De regen vlaagde tegen de ruiten, ze was verkouden en rillerig en haar boek begon net spannend te worden. 29
‘Een frisse neus!’ protesteerde haar moeder.‘Wat je een frisse neus noemt. Het kind is verkouden, en ze moet trouwens zo naar bed.’ Merel trok een gezicht. Ze klapte het boek dicht en stond op. ‘Ik wil wel mee, pap.’ Haar moeder dribbelde hen na de gang in. ‘Doe dan in elk geval een sjaal om. Je hoest toch al zo.’ In de auto was het steenkoud. Merel probeerde op haar jack te gaan zitten, zodat ze de kille bekleding niet voelde. De motor sloeg kuchend aan, en met een slakkengangetje sukkelden ze de straat uit. ‘Die motor trekt voor geen meter,’ foeterde haar vader. ‘Het lijkt wel een bejaardenbus. En de ontsteking moet ook worden nagekeken. Ik zal Kees vragen of hij dat even kan doen.’ ‘Maar Kees is er nou toch niet?’ Merel veegde de beslagen zijruit schoon en tuurde naar buiten om te zien of de regen al in sneeuw veranderde. ‘Nee, ik rij in het weekend nog wel langs. Dan heeft hij het niet zo druk. Pak jij eens de zeemlap? Ik zie geen hand voor ogen.’ Ze wipte het handschoenenvakje open en rommelde tussen de spullen. ‘Hij ligt hier niet.’ ‘Zal-ie wel achterin liggen. Laat dan maar, we zijn er zo.’ Haar vader poetste met zijn mouw over de voorruit en zette de radio aan. Slepende gitaarmuziek vulde de auto en hij floot de melodie zachtjes mee. ‘Da’s een ouwetje, die is nog uit de tijd dat je moeder en ik verkering hadden. Kom, zo’n Engels dingetje, hoe heet het ook alweer?’ Hij draaide de oprit van het benzinestation in en stopte achter een eenzame motor, die op de standaard was gezet. Nog steeds meefluitend draaide hij het contactsleuteltje om. ‘Dat ik daar nou toch niet op kan komen. Pompompómperom30