Muis heeft tikkertje gespeeld met Draak. Het is al donker als ze naar huis wil. Muis moet nog een heel eind door het bos. ‘Ben je niet bang?’ vraagt Draak. Muis trekt haar zwaard. ‘Ik heb een zwaard. Ik draag een harnas. Ik ben een ridder.’ Dat weet Draak maar al te goed. ‘Ridders zijn nooit bang,’ zegt Muis boos. ‘Het spijt me,’ zegt Draak. Zij draagt geen harnas. Ze heeft geen zwaard. Ze is gewoon Draak, maar zij en Muis zijn beste vrienden. Gelukkig maar. ‘Mij lijkt het eng in het donkere bos,’ zegt Draak. ‘Mij niet,’ zegt Muis. ‘Kom je morgen weer spelen?’ vraagt Draak. ‘Als ik geen dringende ridderzaken moet doen,’ zegt Muis. –3–
‘Zoals?’ vraagt Draak. ‘Zoals de vijand in mootjes hakken.’ ‘Met veel bloed en zo?’ ‘Met heel veel bloed en zo.’ Daar houdt Draak niet van. ‘Ik ben blij dat ik geen ridder ben,’ zegt ze. Dat begrijpt Muis heel goed. Ridder zijn is lastig. Je moet moedig zijn. Je mag nooit bang zijn. Draak is gewoon Draak. Dat is iets helemaal anders.
‘Hopelijk zie ik je morgen,’ zegt Draak. Ze wil Muis een kus geven, maar Muis stopt haar. Ze kijkt even goed rond. ‘Is er iemand?’ vraagt Muis. ‘Ja, ik,’ antwoordt Draak verbaasd. ‘Nog iemand?’ roept Muis. Er komt geen antwoord. Dan knikt Muis. ‘Doe maar,’ zegt ze. Nu mag Draak Muis een kus geven. Ridders houden niet zo van zoenen. Behalve als niemand kijkt. Muis vertrekt. Draak zwaait haar uit. Aan de rand van het bos blijft Muis staan. Ze kijkt naar de bomen en ziet … niks. Geen hand voor haar ogen. Ze ziet zelfs haar zwaard niet meer. Zo donker is het. ‘Gaat het?’ vraagt Draak. Muis schrikt. ‘Waarom volg je mij?’ vraagt ze boos. ‘Ik volg je niet,’ zegt Draak. ‘Ik ben gewoon blijven staan.’ ‘Waarom ga je niet naar binnen?’ vraagt Muis. ‘Ben je soms bang?’ ‘Waarom zou ik bang zijn?’ vraagt Draak. ‘Omdat … Omdat er in het donkere bos enge –5–
monsters zijn,’ antwoordt Muis. Daar schrikt Draak van. ‘Zijn er enge monsters in het bos?’ ‘Soms,’ zegt Muis. ‘Vooral als het donker is.’ ‘Ik ben bang van enge monsters,’ zegt Draak. ‘Ik niet,’ zegt Muis. ‘Ik hak die monsters in mootjes.’ ‘Wat ben je moedig,’ zegt Draak. ‘Weet ik,’ zegt Muis. ‘Tot morgen dan,’ zegt Draak. Muis knikt. ‘Tot morgen,’ zegt ze. ‘Kijk uit voor de enge monsters, hoor,’ zegt Draak. ‘De enge monsters moeten uitkijken voor mij,’ zegt Muis stoer. Ze vertrekt. Draak ziet haar niet meer. Muis is in het donker verdwenen. Hopelijk redt ze het, denkt Draak. Hopelijk ontmoet ze geen enge monsters. Hopelijk komt ze veilig thuis.
Stel je voor dat Muis iets overkomt. Draak zou het zichzelf nooit vergeven. Haar lieve, lieve, lieve, allerliefste vriendin. Ik had mee moeten gaan, denkt Draak. Ze maakt zich plots heel veel zorgen. ‘Muis!’ roept Draak bang. ‘Lieve Muis, ik kom je redden!’ roept Draak. Ze rent het bos in. ‘Wat is er?’ vraagt Muis. Draak schrikt. ‘Waar kom jij opeens vandaan?’ vraagt ze. ‘Nee, waar kom JIJ vandaan?’ vraagt Muis. Draak kijkt haar verbaasd aan. Muis stond gewoon achter een struik. ‘Had jij je verstopt?’ vraagt Draak. Muis trekt boos haar zwaard. Ze zwaait ermee naar Draak. ‘Hoe durf je dat te zeggen!’ brult Muis. ‘Ik had me helemaal niet verstopt. Ik wachtte tot je naar binnen was.’
‘Waarom?’ vraagt Draak. ‘Om je te beschermen tegen de enge monsters,’ zegt Muis. ‘Ik wil niet dat een eng bosmonster je pijn doet. Ik zou het mezelf nooit vergeven. Mijn lieve, lieve, lieve, allerliefste vriendin.’ Draak kijkt met grote ogen naar het donkere bos. ‘Komen de monsters soms uit het bos?’ ‘Dat gebeurt,’ knikt Muis. ‘Ik ben bang,’ zegt Draak. ‘Dat dacht ik al,’ zegt Muis. ‘Blijf je niet bij me logeren?’ vraagt Draak. ‘Ik heb een idee,’ zegt Muis. ‘Ik blijf vannacht bij je. Als ik waak, kan jij rustig slapen.’ Draak kijkt haar vriendin dankbaar aan. ‘Wil je dat doen?’ ‘Ja, natuurlijk,’ zegt Muis. ‘Waar heb je anders vrienden voor die ridder zijn?’ ‘Dat is heel lief,’ zegt Draak. ‘Weet ik,’ zegt Muis. ‘En ook gezellig,’ zegt Draak. Draak en Muis drinken een kop chocolademelk. Dan gaan ze naar de slaapkamer. Draak heeft een heel groot bed. Maar ze heeft geen pyjama voor Muis. Al haar pyjama’s zijn te groot. Muis haalt haar schouders op. ‘Ridders slapen in hun harnas,’ zegt ze. Draak dekt haar toe. –8–
‘Ook met hun zwaard?’ vraagt Draak. Maar Muis antwoordt al niet meer. Ze is in slaap gevallen. Wat stom van mij, denkt Draak. Natuurlijk slapen ridders met hun zwaard. Een ridder zonder zwaard is toch geen ridder.
–9–