ROB VAN WOERDEN Al met al ben ik ook blij met het ongeluk. Het heeft mij nieuwe inzichten opgeleverd en een heel andere, diepere visie op het leven gegeven...
Rob van Woerden (66) is psychotherapeut met een eigen praktijk in Nijmegen.
Na de HBS heb ik een HTS-opleiding gevolgd. Eigenlijk was dat niet echt een bewuste keuze. Ik was goed in techniek, had HBS-b, dus zo ging dat. Na de HTS ging ik in militaire dienst, volgde er een officiersopleiding bij de technische dienst. Daarna ging ik in Amsterdam werken bij de Steenkolen Handels Vereniging (SHV). Ik heb een tijd in Amsterdam gewoond, dat is een hele goede tijd geweest, maar na twee jaar wilde ik iets anders en ben ik naar de firma Schoen - tegenwoordig Sigma coatings gegaan in Zaandam. In die periode is het ongeluk gebeurd. Eigenlijk haalde ik in die tijd mijn plezier niet uit mijn werk, maar uit vrienden, sport en uitgaan. Het was alsof ik na het werk pas leefde. Als het ongeluk niet gebeurd was had ik misschien nog in de techniek gezeten. Levensdrift Ik kreeg mijn handicap - een dwarslaesie - in 1961, dus ik zit al een jaar of eenenveertig in deze, inmiddels elektrische rolstoel. Het was een hele warme zomerdag, 1 juli 1961. Ik was met mijn toenmalige vriendin naar Bakkum gegaan om in zee te zwemmen. Weer thuis in Amsterdam-Zuid - ik woonde vier hoog - was het zo heet dat we zeiden: we gaan gewoon lekker naar de Amstel, de rest van de avond nog wat zwemmen. Ik nam een duik bij een gebouwtje met een loopplank eromheen. Ik weet niet waar ik tegenaan geknald ben. Een dwarslaesie betekent dat je van het ene op het andere moment niets meer kunt. Ik kon dus niet meer boven water komen. Mijn vriendin reageerde eerst niet, ze dacht dat ik er een spelletje van maakte. Pas op het laatste moment, ik was al buiten bewustzijn, heeft ze me uit het water proberen te
vissen. Dat lukte haar niet alleen. Een geluk bij het ongeluk was dat er op het laatste moment een fietser langskwam met EHBO-diploma. Daar lig je dan, je bent je nergens van bewust. Pal daarop kwam er een auto langs met daarin een vrouwelijke arts. Ze zag meteen wat er aan de hand was. Ik ben per ambulance naar het Wilhelmina Gasthuis gebracht en diezelfde nacht geopereerd. Dan lig je in de takels, zes weken lang lag ik in een rekverband. De zaalarts zei: 'Als het allemaal gaat zoals het gaat heb je nog drie maanden te leven, dat is de tijd die hier voor staat. Het kunnen misschien ook acht of negen maanden zijn.' Die boodschap kregen mijn ouders en later ik ook. Dat was dus mijn perspectief. Op dat moment dacht ik, eigenwijs als ik ben: 'Dat zie ik zelf wel.' Ik was niet van plan om eruit te stappen. In tegenstelling tot de Duitse jongen die naast me lag, ook met een dwarslaesie. Die wilde niet meer, dat was aan alles te merken. Met hem is het misgelopen. Mijn levensdrift heeft me door die eerste, moeilijke periode heen geholpen. Je ligt daar aan bed gekluisterd en met vaak hoge koorts. Het is een situatie waarop je geen antwoord hebt. In het ziekenhuis had ik veel steun aan medepatiënten. We lagen op een zaal met twaalf bedden, hutje mutje, elkaar op te beuren met Amsterdamse humor. Na een maand of drie was ik zo stabiel dat ik naar een revalidatiecentrum kon. Naar Doorn, naar het militair revalidatiecentrum. Ze namen daar ook burgerpatiënten op. Ik was niet ongelukkig met die keus, had er mijn eigen bedoening. Medisch gezien haalden ze er uit wat er in zat, maar wat betreft 'hoe moet ik hiermee leven' was het nul komma nul. Belangstelling voor hoe je zoiets beleeft en hoe je ermee verder moet, heb ik enorm gemist. Kentering Mijn vrienden en ouders konden het niet aan. Ik had het gevoel dat ik het voor hen gemakkelijk moest maken. Ik lag in bed al in te schatten: kan die het aan of kan die het niet aan? Ik had nog een oude vriendin waar ik wat bij kwijt kon en er was een zekere baron van Nagel, voorheen een militair oorlogsslachtoffer. Hij was zo ongeveer getrouwd met het revalidatiecentrum. Bij deze betrokken en enorm hartelijke man kon ik veel kwijt. Ik kon ook mijn persoonlijke brieven aan hem dicteren. Hij deed dat uit pure caritas, daar zat niets complex bij. En ik had een goede fysiotherapeute, een meisje van mijn leeftijd dat me iets heel belangrijks geleerd heeft. Ze behandelde me iedere dag. Op een gegeven moment realiseerde ik me dat ik geen millimeter vooruit ging en ik kreeg het vreselijk te kwaad. Toen ze binnenkwam om te oefenen schold ik haar de huid vol over al die fake, die nep en het doen alsof. Wat ze toen deed raakte me diep. Ze liep niet weg, maar pakte een stoel, keek me aan met een blik van 'kom maar op'. Alles wat me die maanden dwars zat kon ik bij haar kwijt. Dat betekende ook contact maken met het verlies. Het verlies van alle houvast kon ik zo steeds beter tot me door laten dringen. Ik ging steeds dieper, pelde elke volgende laag 'buitenkant' waar ik me aan vast hield er af, net zolang tot ik wist: dieper kan ik niet, nu is alle houvast weg. Ik realiseerde me toen ten diepste dat ik toch nog iemand was, dat ik Rob was. Dat was een zéér existentieel moment. Ik werd rustig en vredig van binnen, voelde dat ik op de bodem zat. Dat was de kentering, die heb ik aan haar te danken. Vanaf dat moment ging ik vooruit kijken, naar wat ik kon en wilde.
Nieuw perspectief Ik begon aan een hobby die ik op de HBS al had, de psychologie. Ik kreeg er belangstelling voor via de vriend van mijn oudste zus. Met hem heb ik veel gepraat over het leven. Dat was bij ons thuis niet gebruikelijk. Wij hadden het alleen over praktische, zakelijke dingen. In het revalidatiecentrum heb ik een professor gebeld en gevraagd me wat lectuur over psychologie te geven. Ik maakte uittreksels, hij was tevreden. Na de revalidatie kwam de vraag: wat nu. De maatschappelijk werker, een oude majoor met een houten poot die ook nog Houtman heette, had als enige optie het verpleeghuis. Vier weken voor het ongeluk had ik net een ongevallenverzekering afgesloten. Dat was een groot geluk! Die verzekering leverde een basisbedrag op. Ik ben eerst weer bij mijn ouders gaan wonen. Dat moest niet te lang duren, dat was duidelijk. Je wordt weer het zoontje. Mijn ouders kregen opnieuw een klap. Mijn jongste zus zat in het laatste jaar van het gymnasium en raakte zwanger. Mijn zusje, haar toenmalige vriend en ik besloten samen in Nijmegen een flat te zoeken. Zo waren we allemaal onderdak en zij zou gedeeltelijk voor me zorgen. Het waren twee fantastische jaren, ik heb nog steeds een goede band met haar. Toen het te zwaar voor haar werd - ze raakte weer zwanger - zette ik een advertentie voor een ADL-hulp. Daar kwamen steeds toegewijde, toffe meiden op af. Ze bleven meestal zo'n anderhalf tot twee jaar. In 1964 ben ik in Nijmegen psychologie gaan studeren. Dat ging goed, ik had goed contact met medestudenten. Ze haalden me vaak op, hielpen me met de bandrecorder en het uitwerken van data. Na twee jaar haalde ik m'n kandidaats. Afstuderen ging in het begin ook goed, tot de scriptie. Ik kon alleen met een stokje in mijn mond op een elektrische typemachine typen. Dat was een moeizaam gedoe. Ik liep stage in het Canisiusziekenhuis op de afdeling klinische psychologie. Ik moest tests afnemen bij mensen die in het ziekenhuis opgenomen waren en die met psychische problemen kampten, uitzoeken wat er echt aan de hand was. Ik praatte met ze, stelde een diagnose, plakte er een etiket op, maar ik mocht niet zelf met ze aan de slag. Dat deed een klinisch psycholoog destijds niet. Daar was ik heel ontevreden over, ik dacht: zo wil ik niet bezig zijn. Het was verschrikkelijk onaf. Ondertussen had een psycholoog uit Maastricht een apparaat voor me ontwikkeld waarmee ik veel zelf kon. Dat apparaat is nog betaald door mijn oude werkgever. Ik kon er bandjes mee opnemen, tijdregistraties maken en via diapresentaties Rohrschach- en andere tests afnemen. De stage verliep goed. Toen de hoogleraar die daar de scepter zwaaide ziek werd, heb ik de afdeling in zijn plaats zo'n driekwart jaar geleid. Maar ik moest afstuderen en ik ging ondertussen, terwijl ik niet afgestudeerd was, ook allerlei opleidingen voor psychotherapie volgen. Liefde In 1967 ontmoette ik Marijke. Marijke is er nog altijd. Ze ging hier in Nijmegen een opleiding tot wijkverpleegkundige volgen. Ze zocht een kamer en bood aan in te vallen als mijn helpsters er in het weekend of in de vakanties niet waren. Een prima deal.
We hadden de eerste avond meteen al gezellig gekletst. Ik zou dat jaar ook voor het eerst naar Spanje gaan. Door ziekte van een van mijn helpsters ging dat ineens niet door. Omdat ik voelde dat het tussen ons klikte, vroeg ik aan Marijke of ze misschien zin had om mee te gaan. Ze zei 'ja' en daar in Spanje is iets begonnen dat nooit meer is afgelaten. Onze relatie is steeds dieper, warmer en intenser geworden. In 1976 zijn we getrouwd. Marijke heeft me destijds met de scriptie geholpen. Ze werkte in de wijk, stond om zes uur op, had me om acht uur in de rolstoel en zette me voor m'n bureau met boven me allemaal waslijnen met blaadjes tekst eraan. Ik sprak alles in op de bandrecorder. Ze kwam tussen de middag thuis, typte alles uit, ging weer naar haar werk in de wijk en 's avonds ging ze weer verder met typen. Zo zijn we door de hele materie heen gerold en hebben we twee scripties voor elkaar gekregen. In 1971 ben ik afgestudeerd en kon ik een baan gaan zoeken. Marijke is een wonder op m'n pad, een schaap met vijf poten. Zij is mijn grote geluk bij een ongeluk. Ze vervult een groot aantal zorgtaken, zoals: mij 's morgens wassen, aankleden en in de rolstoel zetten en verdere ADLtaken verspreid over de dag. Ze is mijn chauffeuse, secretaresse, gastvrouw, kinderopvang, enzovoorts. Eigenlijk doet ze alles. Een keer per week komt de wijkhulp langs. Onze relatie vraagt een voortdurende verdiepende en verrijkende afstemming op elkaar, om wederzijdse openheid en duidelijkheid. Waar wederzijdse liefde is, kan heel veel naar en voor elkaar! Uitdaging Ik keek in allerlei bladen advertenties na en zag een vacature voor een therapeut in de Pompekliniek, een Tbs-kliniek hier in Nijmegen. Ik had de brutaliteit om dat als een uitdaging te zien. Ik wist wat voor knapen er zaten, ik dacht: dit is ook een outcastgroep die buiten de samenleving staat en weinig kansen krijgt. Ik ben met de toenmalige directeur, de heer Maas, gaan praten. Hij luisterde naar me en zei na een uur: 'We doen het.' Hij kreeg de hele Pompekliniek op zijn dak. De reactie was: 'Wat moeten wij met een rolstoeler hier, met al die sloten?' Zijn reactie was: 'Als dat niet lukt zijn we slecht bezig.' Ik ging met andere werkers in de kliniek praten. Het tij keerde langzaam maar zeker. Waar ik het aan te danken heb weet ik niet, maar het lukte. Ik heb er vijf jaar drie dagen per week gewerkt. De andere dagen gaf ik therapie in mijn eigen praktijk. Die combinatie beviel uitstekend, ik kon dat destijds ook heel goed aan. In de Pompekliniek ging een wereld voor me open. Naast psychotherapeut was ik stafmedewerker. Ik had veel contact met sociotherapeuten via inservice trainingen, unit besprekingen en opvang. Ik moest niet alleen zorgen voor een goede communicatiestroom, maar ook bewoners opvangen die door het lint waren gegaan. De bewoners zagen mij in mijn rolstoel als Ironside. Ik had nog een gewone duwstoel, moest altijd geduwd worden. Dat vonden die knapen prachtig. De stafbesprekingen waren vaak boven, maar ook als ik de trap op moest stonden ze, tot ieders verbazing, klaar om te tillen. Ja, die rolstoel had een bijzonder effect, leidde tot humoristische situaties. De directeur zei op een gegeven moment: 'Ik wil dat er een lift komt voor die jongen.' Weer stond de tent op z'n kop. Ik heb me er even moeilijk over gevoeld, omdat er gebroken moest worden en er hoge kosten kwamen. Daar moest ik echt aan wennen. De lift is er gekomen, ik heb er dankbaar gebruik van gemaakt. Veel mensen vroegen of het niet gevaarlijk was om in een rolstoel te zitten tussen al dat geweld. Ik heb
er eigenlijk nooit last van gehad. Ik had ook geen nachtdienst. Eén keer heb ik een moeilijke situatie meegemaakt met een jonge drugsverslaafde uit Amsterdam, een jongen waar ik goed mee overweg kon. Die jongen zat al op mijn kamer toen ik binnenkwam. Het was af en toe een vrije bende in de Pompe. Hij zat ether te snuiven, was al een heel eind weg. Hij klapte de deur dicht toen ik binnenkwam en zei: 'Als jij je neus in mijn zaken wilt steken waar je geen moer mee te maken hebt, dan is het nu afgelopen met die neus.' Vervolgens zette hij zijn tanden in mijn neus. Ik had kunnen gillen, maar ik probeerde rustig te blijven. Want ik kon niemand waarschuwen, er was geen alarmknop of iets dergelijks. Op een gegeven moment liet hij los. Ik bleef hem aankijken, wachtte, we raakten weer on speaking terms. Vanaf dat moment werd ik onzekerder, besefte dat ik uiteindelijk niemand kon waarschuwen. Op een gegeven moment is de kliniek in opspraak geraakt. De bewoners kregen te veel ruimte en vrijheid, dat leidde tot problemen met de buurt. Den Haag greep in. Er werd een nieuwe directeur neergezet en je kon kiezen: of je blijft, maar je werkt volgens de nieuwe aanpak, of je vertrekt. De oude directeur moest weg, veel goede collega's verdwenen. Ik kon me niet verenigen met de nieuwe aanpak en besloot weg te gaan. Alles bij elkaar was het een rijke tijd waarin ik veel heb geleerd, veel vrienden heb gemaakt. Met sommige oud-bewoners van de Pompekliniek heb ik nog contact. Sommigen zijn getrouwd, sommigen gaan toch weer over de schreef, ze bellen me op. Soms ben ik zo gek dat ik met Marijke naar het politiebureau ga. Ik heb sympathie voor die jongens. De uitdaging om met hen therapie te bedrijven heeft me veel opgeleverd. De therapierichting van Rogers sprak me enorm aan. Ik kan heel goed luisteren, open staan, dat brengt vaak een proces op gang dat vervolgens vanzelf loopt. Je stuurt een beetje, het gaat vooral om ruimte geven. Mogen zijn zoals je bent, ook al was dat met die jongens wel eens moeilijk. Ze waren niet allemaal in staat tot zelfreflectie. Vooral bij de zogenoemde haltloze psychopaten was dat erg moeilijk, zo niet onmogelijk. Door ze te laten praten over hun jeugd kregen ze toch een bepaalde bezinning op de manier waarop ze in het leven stonden. Dat gaf me een voldaan gevoel. Doorstart Na de kliniek heb ik gesolliciteerd als stafdocent bij de Voortgezette Opleiding voor maatschappelijk werkers. Ook toen moest ik iets overwinnen. Ze zouden kunnen denken dat ik nog geen krijtje kon vasthouden. Ik heb met mensen uit de staf gesproken. Eén bestuurslid had grote bezwaren, een ander was juist genegen het experiment aan te gaan vanuit het idee: waarom niet, het moet kunnen. Het was even een gedoe, maar uiteindelijk ben ik aangenomen. Ik heb die baan met beide handen aangegrepen. Ik ben er begonnen met allerlei psychotherapeutische deeltechnieken. Ik was geen docent, maar ik was wel iemand die in de praktijk kon enthousiasmeren, bereid was om met grondhouding en technieken als rollenspelen aan de slag te gaan. Het onderwijs heeft als voordeel dat je ook veel thuis kunt voorbereiden. En de lange vakanties natuurlijk! In de zes weken dat ik vrij was ging ik met Marijke in onze zelfontworpen kampeerbus naar Spanje. Ik begon er in 1976 en ik heb er tot 1998 gewerkt, drie dagen per week, zodat ik twee dagen overhield
voor mijn praktijk aan huis. Mijn toenmalige hoogleraar klinische psychologie, de psychiater van het ziekenhuis en mijn eerste leermeester verwezen inmiddels zoveel cliënten door naar mijn eigen praktijk, dat ik het nauwelijks kon behappen. Bovendien liep mijn praktijk via mond-tot-mondreclame en kwamen er steeds vaker verwijzingen van huisartsen, collega's, het Riagg en oud-cliënten. Ik heb vaak zelf cliënten moeten doorverwijzen omdat de vraag mijn aanbod overtrof. De combinatie docentschap en een eigen praktijk vond ik ideaal. Ik zou niet de hele week therapie kunnen geven, dan ben je zo opgesloten. Toen de therapieën door de verzekeraars vergoed werden betekende dat een verbetering van mijn financiële situatie. Samen met het inkomen van mijn docentschap had ik financieel niets te klagen. In die zelfde periode heb ik zelf nog behoorlijk wat opleidingen gevolgd, zodat ik nu van vrijwel alle therapieën, inclusief groepstherapie, van de hoed en de rand weet. Er was ook de mogelijkheid mensen die psychotherapeut wilden worden thuis op te leiden. In die tijd had je nog specialistische verenigingen die zelf een opleiding verzorgden. Dat heb ik samen met eerder genoemde Hans Maas en mijn oude leermeester Toine Vossen gedaan. Prachtmensen! Later nam ik ook zelf co-opleiders. Dat alles heb ik tien jaar intensief gedaan. Daarna werkte ik nog tien jaar met deze groepen voor het opleidingsinstituut RINO. Rijping Als ik terugkijk naar wat we allemaal geklaard hebben, begrijp ik nog niet hoe we het klaargespeeld hebben. Achteraf ben ik ook blij met de vele werkcontacten. Die werden vaak ook persoonlijk, waardoor ook mijn eigen rijping gestalte kreeg. Wil je in dit vak goed kunnen werken, dan moet je én zelf een leertherapie doorgemaakt hebben én vooral niet willen scoren. Niet het gevoel hebben: ik weet het en ik zal die ander wel even helpen. Je moet natuurlijk wel weten wat je doet. En je moet altijd eerst kijken of een cliënt en jij iets met elkaar kunnen. Als je eenmaal een werkrelatie hebt, rolt het vanzelf. Dat geldt zowel voor de cliënten als in de opleiding. Mijn handicap is in mijn werk eigenlijk nooit een probleem geweest. Ik heb mijn cliënten wel eens gevraagd wat ze vonden van een therapeut in een rolstoel. De overheersende reactie was dat voor hen de rolstoel al snel wegviel en ze meer de 'mens er in' zagen. Dat men zich snel thuis voelde en zich gezien, gehoord wist in het probleem waarmee men kwam. Bij de kennismaking zeg ik altijd dat mensen er rustig vragen over kunnen stellen en dat ze , als ze me een hand willen geven, het beste mijn pols kunnen pakken. Onafhankelijk Ik heb eigenlijk altijd voor mijn eigen inkomen gezorgd en daar ben ik best trots op. Met uitkeringen heb ik niks te maken gehad. Ik heb natuurlijk wel gebruik gemaakt van voorzieningen zoals een hooglaagbed, een elektrische rolstoel en aanpassingen in mijn auto. Mijn technische achtergrond kwam me bij al die aanpassingen goed van pas. Ik zat als een kip boven op nieuwe ontwikkelingen. Mijn eerste elektrische rolstoel zag ik in 1973 in Spanje. De Engelse jongen die erin zat, had ook een hoge
dwarslaesie. Het was een kleine inklapbare stoel die makkelijk in het vliegtuig meegenomen kon worden. Ik kocht hem uiteindelijk - en later nog zo'n zelfde - in Engeland. Daar waren ze de helft goedkoper, omdat er in Nederland 'weeldebelasting' op zat, vanwege het chroom. Voor de op mijn situatie toegesneden aanpassingen ben ik dank verschuldigd aan de mensen van de afdeling revalidatietechniek in Het Dorp te Arnhem. Zo heb ik bijvoorbeeld deze 'huisbutler'. Via een monitor op mijn bureau in de werkkamer en op onze slaapkamer kan ik talloze dingen in huis besturen. Ik kan de rolluiken open en dicht doen, de televisie, de video en mijn bed in de slaapkamer bedienen en nog veel meer. Daardoor kan ik bijvoorbeeld een dag alleen in huis zijn. Dan kan Marijke ook eens langer weg. Een nieuw spraakgestuurd computerprogramma biedt nieuwe perspectieven. Tot voor kort typte ik nog met 'n mondstokje. Lange tijd wilde ik niet aan de computer, maar sinds ik er mee werk zie ik wat een ongekende mogelijkheden die biedt. Ik hoef geen mappen meer uit de kast te laten halen, alle documenten, rapporten zijn nu direct oproepbaar. De computer is nog bezig mijn stem goed te leren kennen, maar maakt mijn werk nu al veel gemakkelijker. De kampeerbus - dit is de derde al - heb ik zelf betaald. Er zit een lift en een ijskast en van alles in, het is ons tweede huisje. Het gevoel financieel onafhankelijk te zijn maakt me vrij. Ik geniet inmiddels pensioen. Dat is niet heel riant, maar genoeg om niet te hoeven sappelen. Zin Belangrijk zijn altijd de vragen: wat zijn je dromen, wat zou je graag doen. Ik wil gaan schrijven over zingeving en levensbeschouwing, onderwerpen die lang taboe waren in de therapiewereld. Als therapeut hoor je je daar niet mee te bemoeien. Ik zie zoveel boeiende ingangen. De ziel is weer ziel geworden. Ik ben weer in een voortbestaan na de dood gaan geloven. Er komen regelmatig mensen - ook cliënten - op mijn pad die met thema's rond zielsafstemming bezig zijn. Verder wil ik mijn privé-praktijk nog gedeeltelijk voortzetten. Ik neem wat minder zware gevallen, probeer van tevoren in te schatten of ik mensen met twintig gesprekken kan helpen. Ik werk cliëntgericht, mensen mogen bij mij zijn wie ze zijn. Ik ben nog altijd Rogeriaan, al confronteer ik mensen ook wel met wat ze doen en pas ik ook elementen uit de gedragstherapie toe. Nee, het is niet alleen dat ge-hmmm. Ik geef onder andere relatietherapie, begeleid jonge studenten met beginnende depressies. Wat je ziet is dat de problemen veranderen. Er worden tegenwoordig zulke hoge eisen aan mensen gesteld. Neem al die burnout-klachten. Depressies nemen toe, ook bij kinderen. Dat is vreselijk. Voor ouders is het niet te verwerken als hun kind door suïcide om het leven komt. Veel mensen zijn de zin van het leven kwijt, ze hebben geen doel. Ik ben gestopt met het behandelen van andere mensen met een dwarslaesie. Ik merkte dat ik vaak verlammend op ze werkte. Ik zag ze denken: 'Die heeft het allemaal zo goed voor elkaar, hoe moet ik dat doen.'
Vriendschappen zijn voor mij heel belangrijk, het praten met vrienden. En ik ben een Bourgondiër, om zeven uur - aan het eind van de werkdag - drink ik een Westmalle triple. Ik kan daar heel erg van genieten, net als van een goede maaltijd. Dan wil ik juist niet te veel praten, maar bewust genieten van wat ik eet. Om zeven uur 's avonds is het tegenwoordig op. Dan heb ik helaas ook geen energie meer om bijvoorbeeld naar de schouwburg te gaan. Dat is sinds een operatie aan mijn blaas, drie jaar geleden. De uroloog constateerde blaaskanker, een gevaarlijke vorm die naar de longen kan overslaan. Van een stuk van de darm hebben ze een nieuwe blaas gemaakt. Een hoogstandje van chirurgische vaardigheid. Vier weken ben ik er heel slecht aan toe geweest. Marijke was dag en nacht bij me in het ziekenhuis. Zonder haar had ik het misschien niet gered. Al met al, hoe gek het ook klinkt, ben ik ook blij met het ongeluk. Het heeft mij heel veel nieuwe inzichten opgeleverd en een heel andere, diepere visie op het leven gegeven. Ik leefde voor die tijd in greep van het 'buitengebeuren'. Nu weet ik dat het om de innerlijke kant gaat. Met name in de positieve kanten van afhankelijk zijn, dat vraagt in alle nuances en ontwikkeling een heel eigen nieuw verhaal.