Luuc Kooijmans
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
'There is a general and universal confusion thro' all Europe, as great as ever was known', schreef Willem Bentinck in 1743. En hij wist hoe dat kwam: het was allemaal de schuld van de Fransen. Volgens hem zat er dus maar een ding op: 'to cut the root, France must be humbied'. Lieden die er anders over dachten beschouwde hij als verraders. Hij was zo overtuigd van de noodzaak om de Fransen mores te leren dat hij zonder blikken of blozen kon opmerken: 'a war may cost what it will in money and men, it is absolutely necessary'. Niet iedere inwoner van de Republiek was gezegend met een dergelijk helder wereldbeeld, zoals blijkt uit de brieven die de uit het Amsterdamse patriciaat afkomstige Nicolaas Elias omstreeks dezelfde tijd schreef aan zijn broer Arnout. Dat ze in een crisistijd leefden waren de broers met Bentinck eens. Nicolaas Elias hield zijn broer zelfs voor 'dat wij geduurende onse geheelen levensloop geen bedroefder nog gevaarlijker tijden beleeft hebben'. Maar hun analyse van de situatie strookte niet helemaal met die van Bentinck. In hun ogen was oorlog verre van wenselijk en zij waren er daarom sterk voor om te trachten een oorlog met Frankrijk te vermijden. 1
2
3
In de ogen van Bentinck was dat ongetwijfeld verraderlijk: wie niet voor de goede zaak was, was ertegen. Hij hechtte weinig waarde aan de argumenten van degenen die de Republiek buiten de oorlog wilden houden, omdat hij voor alle problemen een patente oplossing had: als het land maar een 'eminent hoofd' zou hebben - een stadhouder over alle zeven provincies - zou er een einde komen aan alle wankelmoedigheid, waarna de Republiek weer een prominente rol zou kunnen gaan spelen in de wereld. Het aan de macht brengen van een stadhouder was een zaak die hij nauw verweven achtte met de andere goede zaak: wie voor een stadhouder was, was tegen de Fransen en wie niet tegen de Fransen was, was ook een vijand van de stadhouder. Zo zag de wereld er volgens Bentinck uit, en op een dergelijke schematische visie leunde niet zelden ook de geschiedschrijving over deze periode, die vooral is gebaseerd op diplomatieke bronnen en de correspondentie van ingewijde politici. De briefwisseling van de gebroeders Elias belicht de gebeurtenissen vanuit een andere invalshoek, want Nicolaas en Arnout Elias waren geen ingewijden. Ze hadden wel contacten met kringen die rechtstreeks bij de besluitvorming waren betrokken, maar zelf hadden ze geen invloed op de gebeurtenissen. In die zin was hun kijk op de zaken die van de 'modale' Hollandse patriciër. Nicolaas en Arnout Elias werden aan het einde van de 17e eeuw geboren in Amsterdam, waar hun vader in 1696, tijdens het stadhouderschap van Willem III, in de vroedschap werd benoemd. Hij stierfin 1701, toen Nicolaas en Arnout nog minderjarig waren. Nicolaas werd zodra hij er de leeftijd voor had aan een baan geholpen als conciërge van het Amsterdamse stadhuis en Arnout werd na zijn studie contraboekhouder van de wisselbank. De briefwisseling tussen beide broers kwam tot stand doordat Nicolaas in 1739 zijn baan als conciërge verruilde voor een zetel in de vroedschap van Schiedam. Sindsdien zagen ze elkaar alleen nog in de zomervakantie, maar elke maand wisselden ze enige brieven, waarin ze elkaar op 1 2 3
Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 13-9-1743. C. Gerretson, P. Geyl ed., Briefwisseling en aantekeningen van Willem Bentinck I (Den Haag 1976) 72. Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 2-10-1744. Briefwisseling, 113-114. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 17-2-1745. Gemeentearchief Amsterdam, archief Backer, 583.
11
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
4
de hoogte hielden van de belangrijkste evenementen in hun leven. Tevens wisselden ze standpunten uit, ook over de 'publieke zaken', waaronder de gebeurtenissen in Europa en hun repercussies voor de Republiek. Hoewel zij dus zelf binnen het Hollandse patriciaat geen vooraanstaande posities innamen hadden ze een aantal invloedrijke connecties. V i a zijn vrouw was Nicolaas Elias bijvoorbeeld verwant aan Jan de la Bassecour, die in deze jaren thesaurier-generaal van de Unie was. Als hij in Den Haag was liet hij zelden na om een bezoek af te leggen bij 'neef de thesaurier', die hem dan 'seer lekker & dilisieus' onthaalde. De gebroeders Elias hadden voorts contact met Jacob de la Bassecour, de pensionaris van Amsterdam, die een niet onaanzienlijke politieke rol speelde als bemiddelaar tussen de Amsterdamse burgemeesters en de raadpensionaris. Maar ondanks dergelijke ingewijde connecties betrokken Nicolaas en Arnout Elias hun informatie hoofdzakelijk uit kranten en gesprekken in het koffiehuis. Het krijgen van juiste informatie vormde overigens een algemeen probleem, waarmee ook Bentinck wel eens worstelde. Soms kwamen er helemaal geen berichten ('the easterly wind keeps us without letters from England') en vaak was de waarheid moeilijk te scheiden van de vele geruchten die de ronde deden: 'I piek up a droit et a gauche, and as much as I can sift the truth out of all the lyes I hear'. Correspondenten van kranten waren vaak ook slecht geïnformeerd of partijdig. Bentinck waarschuwde zijn moeder in Engeland: 'you can but little depend on what you find there from hence'. In oorlogsomstandigheden was het probleem extra groot. Nicolaas Elias kon zich niet heugen 'dat wij oit een tijt beleeft hebben so vrugtbaar in kwaaden en valsen tijdinge'. Algemeen werden de jaren veertig van de 18e eeuw beschouwd als een periode van crisis. Sinds 1713, toen de Spaanse Successieoorlog werd beëindigd met de vrede van Utrecht, was de politieke rol van de Verenigde Nederlanden grotendeels uitgespeeld. De opkomst van Frankrijk na 1672 had de Republiek, die zich tot dan toe op de zee had georiënteerd, gedwongen strijd aan land te voeren. Dat had meer gekost dan de staat kon opbrengen. Bij de vrede van 1713 waren de Fransen weliswaar teruggedrongen, maar de Republiek was berooid achtergebleven. De overheid had op grote schaal leningen moeten afsluiten, zowel op naam van de gezamenlijke provincies als op naam van de provincies afzonderlijk. Verreweg het grootste deel van die leningen was afgesloten door de provincie Holland. In Holland bestond aan het einde van de Spaanse Successieoorlog een derde van de overheidsinkomsten uit leningen. Op die leningen moest rente worden betaald: jaarlijks 14 miljoen, twee keer zoveel als 50 jaar eerder. De rentelast was zo hoog geworden dat de overheid de grootste moeite had om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Er moesten leningen worden uitgeschreven om de rente op eerdere leningen te kunnen betalen. In 1715 werd de nood zo acuut dat het centrale kantoor dat de kas van de gezamenlijke provincies beheerde voor negen maanden alle betalingen staakte. 5
6
7
De belangrijkste consequentie van de financiële moeilijkheden was dat de defensie niet op peil kon worden gehouden. Dat betekende dat men ervoor moest zorgen verder buiten 4
De persoonlijke zijde van hun correspondentie wordt belicht in L . Kooijmans, 'Vriendschap, een 18e-eeuwse familiegeschiedenis', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 18 (1992) 48-65. Zie ookJ.E. Elias, De geschiedenis van een Amslerdamsche regentenfamilie. Het geslacht Elias (Den Haag 1937).
5 6 7
Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 26-1-1745, Briefwisseling, 119. Zie ook ibidem, 132. Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 17-4-1744. Briefwisseling, 107. Zie J . Aalbers, 'Holland's Financial Problems (1713-1733) and the Wars against Louis XIV', in: A . C . Duke, C A . Tamse ed., Britain and the Netherlands VI, 79-93; W. Fritschy, De patriotten en definanciën van de Bataafse Republiek (Den Haag 1988).
12
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
oorlog te blijven, hetzij door een neutraliteitspolitiek te voeren en zich zoveel mogelijk afzijdig te houden van grote conflicten, hetzij door een zekerheidspolitiek: bondgenootschappen aangaan met andere landen en zich op die wijze verzekeren van steun in het geval van conflicten. Voor beide opties waren voorstanders, maar zowel de aanhangers van de neutraliteitspolitiek als degenen die een zekerheidspolitiek voorstonden waren er op uit vrede te bewaren. Terwijl de Republiek zich verschanste achter de Barrière kreeg de oplossing van de financiële nood de hoogste prioriteit. De problemen waren zo groot dat drastische hervormingen noodzakelijk waren, maar het bleek onmogelijk om die door te voeren. Onder pressie van oorlog was men wel gedwongen geweest om besluiten te nemen, maar zonder die druk van buitenaf functioneerde het staatsapparaat moeizaam. Terwijl het zoeken naar oplossingen voor de financiële problemen voort ging, werd daarnaast gestreefd naar hervorming van het staatsbestel, waardoor de besluitvaardigheid verhoogd zou kunnen worden. Maar op geen van beide fronten werd veel vooruitgang geboekt, en de Republiek verkeerde nog altijd in zorgwekkende toestand toen in 1740 de Oostenrijkse Successieoorlog uitbrak. In dat jaar bezette Frederik II, de nieuwe koning van Pruisen, Silezië, een deel van het Habsburgse rijk, dat onder Maria Theresia was gekomen. Haar rijk werd vervolgens van veel kanten bedreigd, vooral door de koning van Pruisen en de keurvorst van Beieren, beiden gesteund door de Fransen, die de verdeeldheid in Midden-Europa gaarne bewaard zagen. 8
In de Republiek werd het expansionisme van de Pruisische koning (die aan de Republiek grenzende gebieden bezat) alom gevreesd en veroordeeld. In dat opzicht vond de orangist Bentinck een politieke tegenstrever als de Amsterdamse regent Gerrit Corver aan zijn zijde. Maar deze eensgezindheid hield niet in dat men ook bereid was om Maria Theresia te hulp te schieten. Aan de bezetting van Silezië kon volgens Corver alleen iets worden gedaan op een manier 'qui puisse gaigner les bones graces de Sa Majesté Prussienne, qu'il importoit a 1'Etat d'avoir pour ami'. Hij vond 'dat men de Koningin van Boheemen met dien vorst moet reconcilieeren'. Maria Theresia kreeg steun van Engelse zijde, en ook de Republiek was volgens eerder gedane toezeggingen gehouden om hulp te bieden. Gezien de moeilijke eigen positie ging dat niet van harte, en in 1743 sloot de Republiek zich ook niet aan bij de zogenaamde alliantie van Worms, een verdrag tussen Engeland, Oostenrijk en Sardinië. Men beloofde wel enige financiële steun. Op deze manier werd getracht de bondgenootschappelijke plichten na te komen zonder in oorlog te raken met Frankrijk. Nicolaas Elias geloofde dat een dergelijk beleid wel kans van slagen had. Hij dacht niet dat de Fransen de Republiek de oorlog zouden verklaren 'so lang wij niet meer doen als wij volgens de tractaten verbonden sijn'. Maar in 1744 werd dat een precair standpunt, want in het voorjaar verklaarde Frankrijk, dat tot dan toe slechts als bondgenoot van Beieren in het conflict was betrokken, rechtstreeks de oorlog aan Engeland en Oostenrijk. Dat betekende ondermeer dat de aan Oostenrijk toebehorende Zuidelijke Nederlanden ook onder vuur gingen komen, en de Franse ambassadeur De Fénelon waarschuwde dat de Barrière niet zou kunnen worden ontzien. 9
'On ne parle ici que de la déclaration de guerre de la France contre TAngleterre', meldde Bentincks rechterhand Trembley vanuit Den Haag. De Franse ambassadeur had weliswaar gezegd dat hij ervan uitging dat de oorlogsverklaring aan Engeland niets zou verande10
8 Zie J . Aalbers, De Republiek en de vrede van Europa (Groningen 1980). 9 Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 14-4-1744. 10 A . Trembley aan de gravin van Portland, 3-4-1744. Bentinck, Briefwisseling, 105.
13
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
ren aan de relatie tussen Frankrijk en de Republiek, maar daar was niet iedereen even gerust op. In Zeeland ontstond zelfs paniek: men zag de Fransen daar al binnenrukken. Nicolaas Elias meende dat die vrees ongegrond was, 'want wat schijn van waarheijd is er dat Vrankrijk ons sou gaan attaqueeren op een tijt dat hij al geresolveert had de oorlog tegens Engeland te verklaaren'. De Zeeuwse vrees was ook gevoed door de geruchten dat de Fransen bezig waren een invasie in Schotland of Ierland voor te bereiden. Vanuit Brest zou een vloot de oudste zoon van de katholieke Engelse troonpretendent, die in ballingschap in Frankrijk verbleef, overbrengen. Bentinck geloofde niet in zo'n invasie: 'it is the worst judged step France could ever take', meende hij. Ook Nicolaas Elias kon zich niet voorstellen dat de Fransen zoiets zouden proberen: 'daar en boven weet Vrankrijk de angaciementen die wij met Engeland hebben en dat wij aanstonts gereet sullen sijn om daar aan te voldoen'. 11
12
13
Hoewel de invasie uiteindelijk niet doorging en de Britten dus niet rechtstreeks werden bedreigd, was de Republiek na de Franse oorlogsverklaring volgens eerdere overeenkomsten toch verplicht enige bijstand te verlenen. Er bestond vrees dat de Fransen er aanstoot aan zouden nemen als die bijstand inderdaad verleend zou worden en dat ze vervolgens ook de Republiek de oorlog zouden verklaren. Veel hing af van de vorm die de hulp aan de Engelsen zou krijgen. Nicolaas Elias hoopte dat de Republiek niet daadwerkelijk aan de oorlog zou hoeven deelnemen en zou kunnen volstaan met 'het leveren van 't secours...voor mijn, ik sie geen reeden waarom niet'. De angst dat de republiek in de oorlog betrokken zou raken was volgens hem 'seeker niet buijten reeden, dog ik ben absolut van gedagten, dat Vrankrijk ons de oorlog niet sal verklaaren so lang wij binnen de paaien blijven van onse angaciementen met onse geallieerdens'. 14
15
Er werden enige troepen uit de Zuidelijke Nederlanden naar Engeland gezonden, maar de belangrijkste Nederlandse bijdrage was een bemiddelingspoging. Tot tweemaal toe werd daartoe Oen van Wassenaar, heer van Twickel, lid van de Overijsselse ridderschap, naar Frankrijk gezonden om te overleggen over voorwaarden waaronder vrede gesloten zou kunnen worden. Er werd daarover uiteraard ook overleg gepleegd met de Engelsen. Weliswaar hadden die, zoals een kennis van Elias, die zojuist uit Engeland was teruggekeerd, wist te melden, niet 'de alderminsten bekommering voor de pretendent, nog de Franse', maar toch drongen ze er voortdurend op aan dat de Republiek een rechtstreekse oorlogsverklaring aan Frankrijk zou afleggen. Een zwak punt daarbij was dat George II in zijn hoedanigheid van koning van Engeland weliswaar in oorlog was met Frankrijk, maar als keurvorst van Hannover een neutraliteitsverdrag met de Fransen had gesloten. Jacob de la Bassecour vroeg zich af: 'als de koning spreekt van eene neutralisatie voor zijne staten...meriteerde het niet, dat men ons een wink gaff om ook voor ons zelve te doen?' Gerrit Corver verwoordde de ambivalente houding van de Hollandse regenten ten opzichte van Engeland ('onze natuurlijkste bondgenoot' en concurrent) toen hij als zijn mening gaf 'dat men met Engelandt een lijn moet trekken; egter zoo niet, dat men als een hond aan een touwtie zouden gaan'. De Engelsen vermoedden economische motieven achter de Nederlandse weigering om 16
17
11 12 13 14 15 16
Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 14-4-1744. Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 14-2-1744. Briefwisseling, 95. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 3-3-1744. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 14-4-1744. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 13-5-1744. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 13-5-1744.
17 Zie ook Hugh Dunthorne, The Marilime Powers, 1721-1740. A study of Anglo-Dutch relations in the age of Walbole (London 1986) 325. 14
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
Afb. 1. A . Schaack, Portret van Arnoldus Elias. Schilderij. Amsterdams Historisch Museum.
18
aan de oorlog deel te nemen. Van officiële zijde werd een dergelijk motief ontkend, maar voor de economische voordelen van een betrekkelijk neutrale positie had men in de Republiek wel oog. Volgens Nicolaas Elias zou de handel in dat geval zeker floreren en dat was op z'n minst een nuttig pressiemiddel: de Engelsen zouden daardoor 'so veel eer gedagten tot vreeden krijgen'. Voor zichzelf zag Elias concrete voordelen. Hij had een aandeel in een schip, de 'Aletta Cornelia', en veronderstelde dat hij en zijn medereders een goede slag zouden kunnen slaan, want hij voorzag dat de concurrentie zou verminderen 'omdat er veelen coopluijden bang beginnen te worden voor een oorlog met Vrankrijk'. De eigenaars wilden de 'Aletta Cornelia' naar de Middellandse Zee sturen, want, meenden ze, 'indien de oorlog continueert sal er groot voordeel op de Middelandse te behaalen sijn'. 19
20
De voortdurende koerswisselingen onder invloed van de internationale gebeurtenissen boden de mogelijkheid om te speculeren. De broers Elias probeerden voortdurend te anticiperen op de koerswisselingen en daar dan handig op in te spelen. Maar de oorlog had toch vooral nadelige gevolgen, ook zonder directe betrokkenheid. Elias betreurde dat de oorlogsverklaringen en de daardoor toegenomen angst voor de Fransen de koers van de effecten ongunstig beïnvloedden. Reders maakten zich zorgen over de veiligheid van hun schepen en begonnen om convooien te vragen, en de verzekeringspremies liepen zo op dat gevreesd werd dat er geen winst zou kunnen worden gemaakt. De meeste participanten in de 'Aletta Cornelia' lieten hun aandeel daarom niet verzekeren. Nicolaas Elias vond dat erg gevaarlijk en hij stelde Arnout in 1744 voor om hun aandeel toch gedeeltelijk te verzekeren; 'bij een onverhoopt ongeluk is het nog beeter de klijnste helft van ons capitaal te verliesen als het 18
Z i e J . K . J . d e j o n g e , Geschiedenis van de diplomatie gedurende den Oostenrijkschen successie-oorlog en het congres van Aken (1740-1748)
( L e i d e n 1852) 8 6 .
19
Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias,
14-4-1744.
20
Nicolaas Elias a a n A r n o u t Elias,
13-5-1744.
15
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
21
geheel', meende hij. Naderhand zag hij toch van dat plan af, omdat alleen de heenreis kon worden verzekerd en dat leek hem niet relevant, want het meest voor de hand liggende gevaar was confiscatie in een van de Franse havens. A l met al was vrede te prefereren. Nicolaas Elias hoopte daarom niet 'dat wij ons door Engeland sullen laten overhalen om aan Vrankrijk de oorlog te verklaren'. Hij was er voor dat men snel met Frankrijk tot overeenstemming zou komen en toonde zich geïrriteerd toen dat niet lukte. Hij zei niet te kunnen begrijpen dat men de Franse voorstellen niet had geaccepteerd: 'men segt het geweest is om Engeland niet te vertoorene, wil niet hoope dat sulks waar is, want sulks soude een grooten knak voor de vrijheijd van onse onafhangelijke Republicq sijn'. Hij bracht ook naar voren dat door een oorlog met Frankrijk de kans zou worden vergroot dat Willem I V in het zadel zou worden geholpen. Bentinck was ervan overtuigd dat daar het ware motief achter de politiek van de Amsterdamse regenten en hun volgelingen school. Volgens hem zouden zij alleen in het geval van een invasie bereid zijn om Engeland steun te verlenen, en ook de hulp aan Maria Theresia werd volgens hem verleend 'par complaisance, non par conviction'. Op die manier werd iedereen voldoende te vriend gehouden om actieve deelname aan de oorlog te kunnen vermijden, en dat was essentieel voor het behoud van hun positie, want volgens Bentinck wisten de heersende regenten 'parfaitement que ce gouvernement ne se peut soutenir pendant une guerre'. De Fransen zagen de Republiek natuurlijk liever in een betrekkelijk neutrale positie dan als actieve bondgenoot van Engeland en hadden er dus alle belang bij om het regentenbewind te steunen. 22
23
24
Zowel volgens Bentinck als Elias was een Franse oorlogsverklaring dus niet waarschijnlijk. Bentinck betreurde dat, want hij vond dat de Fransen bestreden moesten worden, en bovendien zou een oorlogssituatie de kans vergroten dat Willem I V in Holland het stadhouderschap zou kunnen bemachtigen. Elias zag wel voordelen in de positie die de Republiek op dat moment innam. Economisch gezien was die positie in elk geval niet onverdeeld ongunstig. Hij vond ook wel dat de Fransen moesten worden bestreden, maar niet op kosten van de Republiek. Nicolaas Elias, die er steeds van overtuigd was geweest dat de Fransen de Barrière zouden ontzien, begon langzamerhand toch lichtelijk zenuwachtig te worden, want de Franse legers veroverden in de Zuidelijke Nederlanden de ene garnizoensstad na de andere. Hij begreep niet 'waarom de Barierre steeden met geen meer volk versien sijn'. Toen Veurne was ingenomen veronderstelde hij dat vervolgens Doornik zou worden aangevallen. Dat vooruitzicht bracht de oorlog ineens een stuk nader, want daar was een neef van hem gelegerd. Hij koesterde enige hoop dat de diplomatie resultaat zou kunnen boeken: 'ik hoop dat de reijs van de Heer van Twikkel na Reijsel van meer effect sal sijn als sijn eerste reijs en dat wij niet genoodsaakt sullen worden van met Vrankrijk in een formeelen oorlog te komen, want dan sou men misschien ondervinden, daar ik lang voor gevreest heb, dat men dan al de last van de oorlog op ons sal doen aankomen'. Zware oorlogslasten waren wel het laatste wat de Republiek kon gebruiken. 25
Dat het land de financiële consequenties niet zou kunnen dragen was zijn belangrijkste argument om te trachten oorlog te vermijden. Economische en pragmatische politieke argu21 22 23 24 25 16
Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 26-10-1744. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 13-5-1744. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 29-5-1744. Aantekening maart 1744. Bentinck, Briefwisseling, 98. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 4-7-1744.
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
menten wogen zwaarder dan ideologische. Dat was het verschil met een uitgesproken politicus als Willem Bentinck, die overal politieke overwegingen zag, ook waar ze niet waren. Waar hij een economisch argument gebruikte deed hij dat om zijn politieke tegenstanders af te schilderen als figuren die alleen hun eigenbelang op het oog hadden. Hoewel hij daarin in zijn algemeenheid uiteraard gelijk had, waren zijn argumenten soms vergezocht. Hij suggereerde bijvoorbeeld dat de politiek van zijn tegenstanders mede werd bepaald door de financiële belangen die ze in Frankrijk hadden, terwijl die belangen verwaarloosbaar waren ten opzichte van de bedragen die ze in Engeland hadden geïnvesteerd. Het verloop van de oorlog baarde Nicolaas Elias zorgen. Het zag er naar uit dat de Fransen en hun bondgenoten erin zouden slagen 'om het huijs van Oostenrijk te onderdrukken'. 'Indien er binnenkort geen verandering ten goede komt, so vrees ik dat de saaken hoe langer hoe erger sullen loopen'. Overigens voorzag hij dat de Franse koning in Frederik de Grote op den duur 'magtiger tegenpartije kreeg als het huijs van Oostenrijk oit voor hem geweest is'. Bentinck signaleerde tezelfdertijd ook angst voor de Pruisische koning, die zijn troepen Emden had laten aanvallen. Die angst had de partijen in de Republiek tijdelijk nader tot elkaar gebracht, maar hij had niet de illusie dat die eendracht blijvend zou zijn. De vrees voor de Pruisische koning nam in het najaar van 1744 alweer af, toen er berichten binnenkwamen dat het met zijn legers niet erg voorspoedig ging. Nicolaas Elias hoorde zelfs geruchten dat hij bij een veldslag in Bohemen gesneuveld zou zijn, samen met niet minder dan 17.000 van zijn soldaten. In december circuleerde opnieuw het bericht dat hij totaal verslagen was. De nederlaag bleek lang niet zo vernietigend als hij was voorgesteld, maar het was wel duidelijk 'dat de Pruijssen het daar heel slegt hebben', zoals Elias tevreden constateerde. Inderdaad moesten de Pruisen zich uit Silezië terugtrekken nadat ze in Bohemen door uit Beieren overgekomen Oostenrijkse troepen waren verslagen. Elias vond het verbazend 'dat de coning van Pruijssen die so een dapper helt en een tweede Alexander heeft willen weesen, met so een formidable armé de prins Carel met sijn afgematten armé niet heeft durven slaan'. Hij was ervan overtuigd dat op de daden van Frederik geen zegen kon rusten en dat hij wel 'loon na werken' zou krijgen. Bentinck was het dit keer roerend met hem eens: 'shame and confusion having been the reward of his perfidy'. 26
27
28
29
30
31
32
Nicolaas Elias had een zeer concrete reden om de Pruisische koning loon naar werken toe te wensen, want dankzij diens inval had hij sinds 1740 geen rente meer ontvangen op de lening die hij Silezië had verstrekt. Hij had ook niet de illusie dat daar spoedig verandering in zou komen 'in dese conjunkture van tijden'. Dat gebeurde ook niet, en tot zijn dood toe zat hij ermee opgescheept, zonder ooit nog een cent rente te ontvangen. In opperste frustratie schreef hij in 1744 aan zijn broer dat hij de gang van zaken beu was, 'sodat hoe voordeeligh dat de buijtenlandse negociatie ook schijnen of sijn, ik er noit meer intrest in sal nemen'. 33
34
26 27 28 29 30 31 32 33 34
Z i e L . K o o i j m a n s , Onder regenten (Amsterdam 1985) 101-102, 247; M . P r a k , Gezeten burgers (Amsterdam 1985) 124. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 8-9-1744. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 9-10-1744. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 8-9-1744. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 15-12-1744. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 23-12-1744. W i l l e m Bentinck aan de gravin van Portland, 18-12-1744. Briefwisseling, 118. Gemeentearchief Schiedam, Notarieel archief 882, 145-389. Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 28-11-1744.
17
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
Terwijl er in Bohemen slag werd geleverd gebeurde er in de Zuidelijke Nederlanden eigenlijk weinig. De legers waren er voornamelijk op uit om elkaar te mijden. In oktober las Nicolaas Elias in de krant dat de Nederlandse troepen de Fransen eindelijk onder ogen hadden durven komen, 'maar dat sij de Fransen in haar verschansinge sullen durven aantasten komt mijn niet waarschijnelijk voor'. Het zou 'in dit laaten saisoen' (het werd tijd voor de winterstop) trouwens ook 'van wijnig vrugt sijn', meende hij. Het zou neerkomen op 'menschen moorden sonder nut'. Toen begin 1745 het bericht kwam dat de keizer was overleden, flakkerde de hoop op vrede even op. Doordat Oostenrijk zijn zoon als keurvorst van Beieren erkende werd Beieren losgeweekt uit de alliantie met Frankrijk en Pruisen. Dat zou tot vrede kunnen leiden, hield Nicolaas Elias zijn broer voor, 'ten minsten, ik flateer mijn daar meede'. Hij was opgetogen over de gunstige berichten: 'men siet klaarlijk dat God op een wonderbaarlijke manier de wapenen van de koningin van Hungarien seegent' en dat hij 'de verbontbreekinge en meijnedigheijd straft'. Maar Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam, en spoedig namen de zaken een andere wending: prins Karei van Lotharingen, die met een Oostenrijks leger Silezië was binnengevallen, leed in juni 1745 bij Hohenfriedberg een zware nederlaag. Nicolaas Elias had het slechte nieuws in de krant gelezen, maar aanvankelijk had hij er weinig geloof aan gehecht, 'want wij flatteerden ons dat het door de Pruijssise geweldig vergroot soude sijn'. Langzamerhand werd echter duidelijk dat de berichtgeving wel degelijk juist was en dat er inderdaad sprake was van een zware nederlaag. Willem I V beoordeelde de situatie na de slag bij Hohenfriedberg als 'plus critique et plus dangereuse que jamais', want kort daarvoor hadden de Fransen bij Fontenoy in de Zuidelijke Nederlanden de grootste slag van de oorlog gewonnen. In juli 1745 meldde Bentinck: 'the news from Flanders grows worse. The French are already masters of Ghent'. In de loop van de zomer veroverden de Fransen ook Oudenaarde en Dendermonde en in de Republiek begon de vrees voor een Franse inval toe te nemen. Gezien de slechte staat van de Barrière was de kans niet denkbeeldig dat de Fransen die zouden oprollen en dan lag het grondgebied van de Republiek voor hen open. Volgens Trembley was de bevolking 'fort mécontens du peu de précautions que 1'on prend dans les circonstances critiques on se trouve la République'. Voorlopig zaten de gebroeders Elias nog ver van de schermutselingen af, maar toch begonnen ook zij meer van de oorlog te merken. In de zomer van 1745 zou Nicolaas met een gezelschap Schiedamse heren een bezoek brengen aan Brussel. De paspoorten waren al besteld, maar op het laatste moment werd de reis afgeblazen 'omdat er eenige luijden onder ons bang begonnen te worden om in desen conjuncture van tijden na die quartieren te gaan'. Enigszins raillerend voegde hij eraan toe ' U E kant ligt begrijpen dat niemand blijder waaren als de vroutjes'. Toch vertelde hij Arnout ook dat hij vond 'dat wij tegenwoordig een gevaarlijke en dangereusen tijt beleven'. Bij de overgang van Doornik in 1745 kon hij over hun daar gelegerde neef melden dat die 'tot onse blijtschap niet onder de dooden, nog gequesten' was. 35
36
37
38
39
40
41
42
43
35 36 37 38 39 40 41 42 18
Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 9-10-1744. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 1-2-1745. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 30-4-1745. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 15-6-1745. Willem IV aan Willem Bentinck, 4-7-1745. Briefwisseling, 129. Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 20-7-1745. Briefwisseling, 130. A. Trembley aan de gravin van Portland, 23-12-1745. Bentinck, Briefwisseling, 162. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 15-6-1745.
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
Terwijl de Fransen successen bleven boeken in de Zuidelijke Nederlanden begonnen er weer geruchten te circuleren dat er een invasie in Groot-Brittannië op handen zou zijn. E n inderdaad landde die zomer 'bonnie prince Charlie' in Schotland, om vandaaruit met een leger Engeland binnen te vallen. In Engeland ontstond paniek, en ook Nicolaas Elias achtte de inval een serieuze zaak. Zonder hulp van vreemde troepen zouden de Engelsen de aanval moeilijk kunnen weerstaan, dacht hij. Hij had begrepen dat er in Engeland nog veel aanhangers van de oude monarchie en andere 'malcontenten' waren, die de opstand van de Schotten zouden kunnen gaan steunen. Bentinck zag het minder somber in: 'I cannot yet be afraid of the Pretender, nor of his adherents. And as long as the publick funds remain at their ordinary price, the merchants must not be much afraid either'. Maar hij had dat nog niet geschreven of de koersen begonnen te vallen. Nicolaas Elias besloot om een deel van zijn Engelse effecten te verkopen. Hij had een relatief groot deel van zijn kapitaal in Engeland belegd, omdat Engelse investeringen altijd betrouwbaar waren gebleken, maar gezien de gespannen situatie verkoos hij zijn beleggingen wat meer te spreiden. In december gaf hij een makelaar opdracht om duizend pond van zijn aandeel in de East India Company te verkopen. De makelaar kreeg instructie om niet onder de 160% te verkopen en vooral in de gaten te houden aan wie hij de aandelen verkocht: 'daar moet voor al gesien worden op puijk van luijden'. Anders bestond de kans dat hij een malafide koper zou treffen die zijn verplichtingen niet nakwam, en dan 'soude mijn die verkoop seer wijnigh baaten'. De makelaar had geen problemen met het vinden van een geschikte koper: binnen twee dagen was de verkoop geregeld (tegen 171,75%). Dat geeft aan dat Nicolaas Elias in dit opzicht een uitzondering was. Veel anderen (onder wie zijn broer Arnout) zagen de ontwikkelingen in Engeland minder somber in. Uiteindelijk viel het met de koersdaling ook wel mee. Engelse Bankacties die in september 1745 nog op 144% hadden gestaan, waren in de winter gekelderd tot 119%, maar in de loop van 1746 keerden ze vrijwel terug op het oude niveau. 44
45
In Midden-Europa werd eind 1745 de vrede van Dresden gesloten, en de strijd concentreerde zich vervolgens in de Zuidelijke Nederlanden. Tegelijkertijd werd er in Engeland, Frankrijk en de Republiek gedacht over mogelijke vredesvoorwaarden. 'I foresee that there will soon be an infamous peace made between England and France', schreef Willem Bentinck in oktober 1745, terwijl andere geruchten wilden dat de Republiek 'est a la veille d'entrer en neutralité avec la France'. Arnout Elias kreeg in het voorjaar van 1746 enige hoop op vrede, maar zijn broer was sceptisch: hij zou zeer graag willen dat het tot vrede zou komen, 'also mijn verbeel dat wij die om veel redenen ten hoogste nodig hebben, dog so lang als er geen stilstand van wapenen getroffen word, so durf mijn met de hoop van vreeden niet flatteeren'. Voorlopig was er van een wapenstilstand geen sprake. Integendeel: de Fransen boekten alweer voortdurend successen in Vlaanderen, en in de Republiek groeide de angst voor een invasie, vooral in Zeeland. Zelfs Nicolaas Elias begon zich ongerust te maken: 'indien de Fransen den oorlog op de Staten bodem voort setten so souden het er voor ons bedroeft uijtsien, want menschelijkerweijs gesprooken sijn wij niet in staat de grooten overmagt van de Fransen af te keeren'. Toch had hij nog wel enige hoop: het feit dat de Fransen 46
47
48
43 44 45 46
Nicolaas Elias aan Arnout Elias, februari 1745. Willem Bentinck aan de gravin van Portland, 29-9-1745. Briefwisseling, 140. Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 6-12-1745. Willem Bentinck, resp. A. Trembley, aan de gravin van Portland, 25-10-1745, 19-12-1745. Briefwisseling, 144, 159. 47 Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 21-4-1746. 48 Nicolaas Elias aan Arnout Elias, 24-5-1746.
19
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
Afb. 2. H . Serin, Portret van mr. Jan de la Bassecour (1696-1753), 1749. Doek, 85x64 cm. Foto Iconografisch Bureau.
tot dan toe het grondgebied van de Republiek hadden ontzien zag hij als een teken 'dat de Fransen nog niet van een accomodement afkeerig sijn, so dat mijn nog al flatteer dat er nog een verdrag sal getroffen worden'. Daarover werden geheime onderhandelingen gevoerd, en Elias was over de uitkomst daarvan die zomer vrij optimistisch, omdat 'de weesens van die geenen die int geheijm vant werk sijn, so blij en vergenoegst sijn, veel meer als de uijterlijke constitutie daar wij tegenwoordig in sijn, schijnt meede te brengen'. Uit Zeeland kwamen echter andere geluiden. Een Zeeuwse nicht schreef aan Arnout Elias: 'wij sijn hier nog seer benaut om van de Franse overrompelt te worde'. Ze vertelde dat ze een vrouw kende die om die reden zelfs wenste 'dat se maar doot was'. En, meldde ze, 'papa is ook seer bang'. Haar vader aarzelde over een voorgenomen reis naar Holland omdat hij vreesde dat hij onderweg zou worden gekaapt en in Duinkerken gevangen gezet. Volgens haar man, Louis Schovel, een neef van de gebroeders Elias, die in Axel als schepen fungeerde, werd de Republiek niet alleen van buitenaf bedreigd: 'de zaken van de zieltogende Republyk staan allerwegen, in- en uitwendig, desperaat'. Ook al was er geen 'onzachgelijk monarch' als de Franse koning te vrezen, dan nog zou de Republiek 'in en door zich zelvs...te gronde gaan'. Trembley dacht er, mede namens Bentinck, vrijwel hetzelfde over: 'il n'est pas possible qu'il ne périsse pas, s'il n'y a point de changement dans le gouvernement. II n'a pas besoin d'ennemi extérieur pour le perdre. II se perd lui-même par sa mauvaise constitution'. Naarmate de angst voor oorlog toenam groeide ook de kritiek op de regenten, die verantwoordelijk werden gesteld voor de positie waarin het land verkeerde. Dagelijks doken er 49
50
51
52
49 50 51 52
20
Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 7-6-1746. Appolonia Elisabeth Sautijn aan A r n o u t Elias, 10-6-1746. Louis Schovel aan Arnout Elias, 10-6-1746. A . Trembley aan de gravin van Portland, 27-10-1746. Bentinck, Briefwisseling, 204.
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
pamfletten op waarin de regenten het moesten ontgelden. Nicolaas Elias las er in het voorjaar van 1746 een 'die so vuijl was tegen al de Regenten int generaal, even of de maaker van deselve toeleeg om al de regenten door het gemeen de hals te doen b reeken'. Schovel voorzag dat het door de regenten gevoerde beleid hen zou gaan opbreken. Het resultaat zou zijn dat 'de prinsgezinden triomf blazen'. Hij dacht aan de profetie van Jeremia, waarin God zegt 'ik heb ze verdeeld, nu zullen ze verbroken worden'. Bentinck schetste een al even somber beeld. Lieden die zeiden 'het zal mijn tijd wel uithouden', zouden volgens hem bedrogen uitkomen: 'zij zullen de Republicq overleeven, of onder desselfs puinhopen met haare Familien begraven worden'. 53
54
Het perspectief was inderdaad niet rooskleurig. De staatsschuld was al een zeer groot probleem en als het land nu opnieuw in oorlog zou raken zou de financiële ellende helemaal niet meer te overzien zijn. Het was in deze situatie essentieel dat de staat zijn kredietwaardigheid behield, en dat betekende dat in elk geval de rente op de leningen moest worden voldaan. Arnout Elias vond het geen bezwaar dat de overheid zich met leningen moest bedruipen. Hij was van mening 'dat het geen kwaat voor het land kan, al negocieerden hij al meer gelden, wanneer het maar so veel inkomen heeft dat hij sijn interesten kan betalen'. Zijn broer was het daarmee maar gedeeltelijk eens. Zolang het gaat over het gewone inkomen is die stelling wel te verdedigen, hield hij Arnout voor, 'maar als U E daardoor verstaat sijn extraordinaire & ordinarie inkomen, dan soude het met het land bedroeft gestelt sijn bij een opkomende oorlog - wij hebben...bij vredestijt gesien dat men alle jaaren nog geit heeft moeten negocieeren tot surplus dat er tekort komt'. En dat terwijl de extra belastingen die tijdens de vorige oorlogen waren ingesteld na de oorlog vrijwel allemaal waren gehandhaafd. Nicolaas Ehas veronderstelde dat het zeer moeilijk zou worden 'nieuwe lasten bij een opkomende oorlog uijt te vinden'. 55
Ook toen er nog geen directe oorlogsdreiging was zocht de staat al voortdurend naar wegen om zijn inkomsten te vergroten. De enige manier waarop een structurele inkomstenverhoging had kunnen worden bereikt was via hervorming van het belastingstelsel, zodat de particuliere rijkdom beter aangesproken zou kunnen worden. Het vigerende stelsel belastte voornamelijk het bezit van bepaalde goederen en voorts de consumptie van koffie, thee, zout en zeep etcetera. Voor de rijke ingezetenen was de belastingdruk daardoor relatief laag. Daarom werden er in Holland pogingen in het werk gesteld om tot een soort inkomstenbelasting te komen, maar die pogingen stuitten uiteraard op verzet bij het patriciaat. Het in 1715 ingevoerde 'familiegeld' werd een fiasco omdat de inning werd overgelaten aan de plaatselijke overheden, de regenten dus, die hun eigen inkomens systematisch te laag taxeerden. Het familiegeld werd viermaal geheven en vervolgens afgeschaft. In 1744 werd opnieuw een poging gedaan: ditmaal met de 'personele quotisatie', waarvan de taxatie zou worden gecontroleerd door een onafhankelijke commissie. 56
Om de belasting toch te ontlopen besloot een aantal lieden uit Amsterdam en andere Hollandse steden om uit te wijken naar Utrecht, maar volgens Nicolaas Elias was dat zinloos, omdat andere provincies vroeger of later ongetwijfeld ook een personele belasting zouden 53 54 55 56
Nicolaas Elias aan A r n o u t Elias, 24-3-1746. M e m o r i e 14-5-1746. Bentinck, Briefwisseling, 173. Xicolaas Elias aan Arnout Elias, 29-5-1744. Vanwege de Oostenrijkse Successieoorlog had H o l l a n d een lening van drie miljoen gulden moeten afsluiten. Omdat rente en aflossingen niet konden worden betaald uit de bestaande belastingen werd de personele quotisatie ingevoerd. Zie W. F. H . Oldewelt, Kohier van de personeele quotisatie le Amsterdam over hel jaar 1742 (Amsterdam 1945).
21
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
invoeren. Arnout Elias was een voorstander van zo'n algemene belasting, want als het onverhoopt tot oorlog zou komen zou de overheid daarmee een behoorlijke som geld kunnen binnenhalen. Men zou de belasting dan bijvoorbeeld tien jaar achtereen kunnen heffen. 'Die last zou voor de meeste nog wel te dragen wezen', dacht Arnout, en, trouwens, 'men was nog gelukkig als men daardoor zijn overige goederen kon behouden'. Nicolaas relativeerde het optimisme van zijn broer met betrekking tot de mogelijkheden van de nieuwe belasting enigszins: 'sou U E wel geloven dat indien het personeel negen maal wiert geheven dat het nauwelijks soude goet maaken het geen er dit jaar te kort komt?' Nieuwe belastingen zullen noodzakelijk zijn, 'want wij sijn tegenwoordig in die omstandigheeden dat ons land sonder fournissement van penningen verlooren, en alles in de uijterste confusie souden loopen, en ik kan schrikken en beven wanneer ik denken dat wij nog lang in die omstandigheeden van saaken souden moeten blijven'. 57
58
59
Hoewel de staten van Zeeland renten op leningen tot dan toe altijd stipt hadden betaald, begon neef Schovel in de zomer van 1746 de kredietwaardigheid van de Zeeuwse overheid in twijfel te trekken. Terwijl de Hollandse staten nog altijd tegen 2,5 % konden lenen, had in Zeeland een lening van 3,5 % onvoldoende succes, waarop de Zeeuwse staten besloten lijfrenten te gaan uitgeven. Schovel was sceptisch: 'den hacchelijken toestand der publycque zaken en de bepaaldheid van 's lands financien zoude de onvoorzigtige wier ogen door de belofte ener hogen interest verblind' waren wel eens in 'eene reddeloze ongelegenheid kunnen brengen'. Hij dacht daarbij natuurlijk aan eventuele oorlogsomstandigheden. In het volgende voorjaar, in april 1747, was het gevreesde moment daar: Franse troepen vielen Staats-Vlaanderen binnen en veroverden in korte tijd een serie vestingen. Onder druk van opgewonden menigten, die, geregisseerd door aanhangers van een stadhouderlijke regering, dreigden met oproer en plundering, besloten de regenten in Zeeland, en kort daarop ook in Holland, de geëiste benoeming van Willem I V tot stadhouder in hun gewest te accepteren. Schovels voorspelling dat de prinsgezinden van de situatie zouden profiteren kwam dus uit. De besturen van de Hollandse steden werden in de loop van 1748 en 1749 gezuiverd van regenten die te boek stonden als fervente tegenstanders van een stadhouderlijk bewind of zich op andere wijze de vijandschap van de nieuwe machthebbers op de hals hadden gehaald. Dat gold niet voor Nicolaas Elias, wiens carrière na de wetsverzetting bloeide als nooit tevoren. Sinds hij in 1739 in Schiedam in de vroedschap was gekomen had hij het nog niet verder gebracht dan functies als schepen en thesaurier, maar in 1748 en 1749 werd hij benoemd tot burgemeester. Een aanhanger van de prins was hij beslist niet, maar ongetwijfeld had hij voldoende terughoudendheid betracht om het tegendeel niet te laten blijken. 60
61
Nicolaas Elias was geen exceptioneel geval. Zoals in veel steden waren de regenten in Schiedam overeengekomen om de invloed van onderlinge rivaliteit op de verdeling van ambten zoveel mogelijk te beperken, omdat dat uiteindelijk in hun aller belang was. Er werd dus een toerbeurtsysteem vastgesteld, maar daarbij werd afgesproken dat degenen die het langst lid van de vroedschap waren de beste ambten konden verdelen. Alleen de oudere le62
57
A r n o u t Elias aan Nicolaas Elias,
58
N i c o l a a s E l i a s a a n A r n o u t E l i a s , 23-12-1744.
59
17-12-1744.
N i c o l a a s Elias a a n A r n o u t Elias, 24-3-1746.
60
L o u i s Schovel a a n A r n o u t Elias,
61
Wellicht dat zijn relatie m e t ex-thesaurier-generaal ( i n m i d d e l s griffier v a n de Staten-Generaal) D e l a Bassecour
11-8-1746.
h e m n u v a n pas k w a m . 62
Z i eL . K o o i j m a n s , 'Patriciaat en aristocratisering i n H o l l a n d tijdens de zeventiende en achttiende eeuw', i n : J . A a l b e r s , M . P r a k e d . , De bloem der natie ( M e p p e l 1 9 8 7 ) 9 3 - 1 0 3 .
22
Een Hollandse visie op de Oostenrijkse Successieoorlog
den hadden dus deel aan de 'correspondentie'. Toen er in 1745 drie tamelijk onaantrekkelijke ambten te vergeven waren schreef Elias: 'ik maak staat dat die posten weer de jongste Heeren sal de beurt vallen, dewijl daar veel moeiten en geen voordeel aan vast is'. O m problemen te voorkomen voorzag het toerbeurtsysteem erin dat de jongere vroedschapsleden tezijnertijd - als oudere leden stierven of hun zetel opgaven - op hun beurt tot de 'correspondentie' zouden worden toegelaten. Hoe jonger men een zetel kon bemachtigen, hoe meer kans men had tot de correspondentie door te dringen. Zo kon Elias schrijven dat hij, was hij een van zijn collega's geweest, zijn zetel ter beschikking zou hebben gesteld van zijn oudste zoon, 'door dien hij dan apparentie soude hebben gehad van met er tijt onder de ousten te raaken'. Dat kon een aantal jaren duren. De drie heren die in 1739 in de vroedschap waren benoemd werden zeven jaar later lid van de correspondentie. 63
64
Zetels in de vroedschap werden al vergeven ver voordat ze vacant werden. Toen er in 1746 twee plaatsen openvielen zouden die toevallen aan twee heren die daar lang op hadden gewacht, 'na vijf jaaren daar toe gedoodverft te sijn geweest'. Alles was dus gericht op stabiliteit en continuïteit, en de vergeving van ambten geschiedde in Schiedam 'seer vriendelijk en in een goede harmonie'. Nicolaas Elias kon in Schiedam carrière maken omdat hij vermogend was, de juiste connecties had en het spel meespeelde. Zijn politieke standpunten waren van secundair belang. Hoewel hij geen voorstander was van een stadhouderlijk bewind gaf hij ook niet de indruk echt wakker te liggen van een eventuele verheffing van de prins. Voor zijn positie in Schiedam maakte de aanwezigheid van een stadhouder, zolang die althans de 'correspondentie' respecteerde, ook niet zoveel verschil. Zijn denkbeelden op het gebied van de buitenlandse politiek waren even pragmatisch. Hij was niet uitgesproken pro-Frans of pro-Engels: hij was ervan overtuigd dat de Republiek een oorlog financieel niet aan kon. Een Europese oorlog waarbij de Republiek niet rechtstreeks was betrokken kon bepaalde economische voordelen opleveren, maar vrede was veruit te prefereren: dan werden de koopvaardijschepen met rust gelaten, waren de koersen stabiel en de investeringen veilig. 65
66
63 64 65 66
Nicolaas Elias Nicolaas Elias Nicolaas Elias Nicolaas Elias
aan aan aan aan
Arnout Arnout Arnout Arnout
Elias, Elias, Elias, Elias,
23-12-1744. 7-4-1746. 7-4-1746. 13-5-1744.
23