Arne Schollaert
Een economische analyse van burgeroorlogen Hoe de Democratische Republiek Congo een schoolvoorbeeld werd De voormalige Belgische kolonie Congo wordt beschouwd als kenmerkend voor Afrika en een Afrikaans probleem. Tegenstellingen tussen etnische groepen zouden leiden tot burgeroorlogen, die de stabiliteit en economische opkomst bedreigen van potentieel welvarende regio’s. Zijn etnische spanningen echter de belangrijkste oorzaak van deze burgeroorlogen? Arne Schollaert gaat hier dieper op in en komt tot een andere conclusie. Joseph Conrads Heart of Darkness, gepubliceerd in 1902, leest nog steeds als een snoeiharde aanklacht tegen het Belgisch kolonialisme in Congo. Met zijn intussen legendarische laatste woorden – ‘The horror! The horror!’ – hekelt antiheld Mr. Kurtz de barbaarsheid van de zogenaamd geciviliseerde mens. Dat heart of darkness intussen alludeert aan alles wat Westerlingen afschrikt in Afrika, mag dus op zijn zachtst cynisch genoemd worden. Congo als het vlaggenschip van het verdoemde continent, zijn bewoners als de oerverpersoonlijking van de meest duistere en primitieve instincten van de mens. Hoe cynisch dat ook is, wat zich de voorbije twee decennia in het hart van Afrika afspeelde, tart alle verbeelding. Duizenden verkrachtingen per dag. Moeders die stukken van hun nog levende kind moesten opeten. Voor honderdduizenden Congolezen is de dagelijkse realiteit veel gruwelijker dan een gezonde Westerling kan bevatten. Nochtans zag het er ooit heel wat minder uitzichtloos uit. Zoals volgend citaat aantoont, wekten onder andere de schier onuitputtelijke voorraden natuurlijke rijkdommen tot midden jaren ’70 de hoop dat zeker Congo de boot niet zou missen:1 1
Siradiou Diallo, Le Zaïre aujourd’hui (1975).
289
Schollaert ‘Les «superpuissances» de l’an 2000 auront trois dénominateurs communs: un territoire aux dimensions d’un continent; des ressources naturelles aussi énormes que variées; une population unifiée et tendue par la volonté de vaincre le sous-développement. En Asie, ce sera la Chine et l’Union indienne. En Amérique latine, ce sera le Brésil. Sur les cartes de l’Afrique, le Zaïre, immense tache verte, est un des rares Etats susceptibles de répondre à cette ambition’.2
Deze voorspelling zat er, zo weten we intussen, niet zo heel ver naast. China, India en Brazilië zijn inderdaad de groeipolen van hun regio’s geworden en ontwikkelen zich intussen met een benijdenswaardig tempo. Congo daarentegen blijkt er niet in geslaagd te zijn een relatief beloftevolle uitgangspositie te verzilveren. De vraag die velen blijft bezighouden is dan ook even pertinent als prangend: hoe komt het dat een land dat ogenschijnlijk alle troeven heeft om economisch welvarend te zijn, zo rampzalig evolueert? Een afdoend antwoord op deze vraag is er vooralsnog niet, helaas. Maar Congo is intussen geëvolueerd naar een schoolvoorbeeld voor wie burgeroorlogen bestudeert, en dat een burgeroorlog nefast is voor de economische ontwikkeling en welvaart, is ontegensprekelijk. Maar in tegenstelling tot wat we hier in het Westen (graag) geloven, zijn etnische tegenstellingen daar niet de oorzaak van. Etniciteit speelt een faciliterende rol, het is een bindmiddel dat politieke entrepreneurs handig exploiteren. Zeker in het intussen scherp gepolariseerde gebied van de Grote Meren ligt etniciteit als mobiliserend instrument voor het grijpen. En het ziet er naar uit dat dit zo zal blijven zolang de economische wereldverhoudingen van die aard zijn dat de tewerkstellingsalternatieven in die regio beperkt zijn en al te fel afhangen van de grillen van de internationale markten.
Korte geschiedenis In de nasleep van de genocide in Rwanda, in de zomer van 1994, vluchtten zo’n twee miljoen Rwandese Hutu naar vluchtelingenkampen in de Kivu2
290
Vrij vertaald luidt dat: ‘De grootmachten van het nieuwe milennium (2000) zullen drie gemeenschappelijke kenmerken hebben: het territorium zo groot als een continent; natuurlijke rijkdommen even omvangrijk als divers; en een verenigde bevolking met de vaste wil om de onderontwikkeling te overwinnen. In Azië zullen China en Indië die rol vervullen. In Latijns Amerika zal dat Brazilië zijn. In Afrika is Zaïre (nu DR Congo) een van de zeldzame staten van welke we kunnen verwachten dat ze deze ambitie kunnen waarmaken’.
Een economisiche analyse van burgeroorlogen
Een slachtoffer van de genocide in Rwanda. (foto: James Nachtwey/Phaidon Press). Bron: http:// digitaljournalist.org/issue0007/friend.htm.
provincie in Oost-Congo. De aanwezigheid van die ‘kolonie’ vluchtelingen vlak over de grens werd het Rwandese Tutsi-bewind spoedig een doorn in het oog. In november 1996 maakte een Congolees rebellenleger onder leiding van Laurent Kabila, met Rwandese en Oegandese steun, deze vluchtelingenkampen brutaal ‘onschadelijk’ en trok daarna – tot zijn eigen verbazing – zonder al te veel weerstand het hele land door. In mei 1997 verdrong Kabila Mobutu van de macht; Zaïre werd opnieuw Congo. Amper een jaar later, in augustus 1998, flakkerde de oorlog weer op nadat president Kabila de Rwandese militairen het land uitzette en alle Tutsi, tot dan zijn bondgenoten, uit zijn regering verwijderde. Dit was de aanzet van een internationaal conflict – Rwandese en Oegandese troepen trokken Congo binnen, waarop Kabila de steun inriep, en kreeg, van Zimbabwe, Angola en Namibië – dat tussen 1998 en 2003 meer dan vijf miljoen levens kostte. In 2001 werd Laurent Kabila vermoord, en opgevolgd door zijn zoon, de huidige president Joseph Kabila. Het ene vredesakkoord na het andere werd verbroken, maar na het vredesverdrag van Sun City (Zuid-Afrika) in 2002 werd het relatief rustig. In 2006 hield Congo vrije presidentsverkiezingen. Nog geen jaar later barstte het geweld weer in alle hevigheid los. In 2007 leidde de muiterij van een voormalige generaal uit het Congolese leger, Laurent Nkunda, een nieuwe golf van geweld in die tot op vandaag,
291
Schollaert
De Rwandese exodus naar Goma, de hoofdstad van de provincie Kivu in Congo (foto: P. Taggart/UNHCR). Bron: United Nations High Commissioner for Refugees.
weliswaar in wisselende intensiteit, aanhoudt.
Micro-economische analyse van burgeroorlogen Intensief historisch, theoretisch en empirisch onderzoek naar de onderliggende mechanismen toont echter (ook) een andere realiteit. Zo blijkt ‘etniciteit’ een weinig zinnig concept om conflicten te karakteriseren. Een analyse van conflicten met een etnisch label – zoals de genocide in Rwanda en het conflict in Oost-Congo – leidt immers steevast naar de micro-economische mechanismen die de interactie tussen (groepen van) mensen sturen. Het is dus vooral de analyse van de wisselwerking tussen etnische versplintering en de overvloedige aanwezigheid van minerale grondstoffen - twee factoren die zowel in de academische literatuur als in het politieke discours en de media veelvuldig geciteerd worden als fundamentele oorzaken van de zogenaamde Afrikaanse groei-tragedie die bijzonder relevante inzichten levert. En hierbij komen telkens externe factoren prominent naar voren (de internationale media, humanitaire en militaire interventies door de internationale gemeenschap, de internationale markt voor grondstoffen, etc.) als elementen die kunnen bijdragen tot het
292
Een economisiche analyse van burgeroorlogen
Rebellenleider Laurent Nkunda in 2008 (foto: AP Photo/Karel Prinsloo). Bron: http:// therecord.blogs.com.
uitbarsten, het bestendigen en dus ook het beëindigen van interne conflicten in Afrika.
Conflictuitlokkende of -faciliterende factoren: conceptuele bevindingen Ten eerste houdt het wijdverspreide denkbeeld dat het gros van de hedendaagse Afrikaanse conflicten een etnische voedingsbodem heeft, en meer bepaald dat ze drijven op etnische tegenstellingen, geen steek. Of het nu gaat om de voorziening van publieke goederen of als motivatie om deel te nemen aan levensbedreigende conflicten, het economische of politieke belang van etniciteit ligt in zijn potentieel om aan te zetten tot collectieve actie. In een conflict met etnische inslag is etniciteit met andere woorden niet ‘de motor die het conflict voedt’, maar veeleer het bindende en mobiliserende instrument bij het streven van een groep naar gemeenschappelijke doelstellingen. Deze vaststelling heeft belang omdat de karakterisering van een conflict als ‘etnisch’ niet vrijblijvend is. Ten eerste kan ze het geloof in een gemeenschappelijke etnische identiteit bestendigen of zelfs creëren.
293
Schollaert
Bovendien biedt ze malafide politieke entrepreneurs een wervend streven: de strijd tegen etnische onderdrukking verkoopt makkelijker dan de persoonlijke verrijking van een dergelijk individu. Ten slotte biedt de pejoratieve connotatie die de Westerse publieke opinie hecht aan ‘etnisch’ gekleurde conflicten internationale beleidsmakers een handig voorwendsel om niet alleen afzijdig te blijven – waarom zou je tussenbeide komen in een onvermijdelijke strijd? – maar ook om de rol van de economische wereldverhoudingen, en dus de eigen verantwoordelijkheid, onder de mat te vegen. Het conflict in Congo is een sprekend voorbeeld van de instrumentele rol die etniciteit kan spelen: zowel de putsch door Kabila senior in 1996, als de aanzet van de muiterij van Nkunda in 2007 werden ingekleed als een strijd voor de bescherming van de Tutsi-minderheid in Oost-Congo. In geen van beide gevallen bleken de belangen van die minderheid achteraf, na de bezetting van respectievelijk het hele land en de cassiteriet-rijke mijnstreek, hoog op de politieke agenda te staan. En telkens blonk de internationale gemeenschap vooral uit in afwezigheid, of minstens afzijdigheid. Maar ook de genocide in Rwanda is een schrijnend voorbeeld van hoe de manipulatie of zelfs constructie van etnische gevoelens politieke en economische doelen kan dienen. Zo is het geen geheim dat etnische verschillen tussen Hutu en Tutsi in substantiële mate geconstrueerd zijn, niet in het minst door de Belgische kolonisator, en heeft het er alle schijn van dat de aanstokers van de genocide in 1994, extremistische Hutu, voornamelijk een machtsoverdracht of –deling aan/met gematigde Hutu uit het zuiden van het land koste wat kost wilden tegenhouden. En toch slaagden die extremistische Hutu erin om – onder de vlag van de vereffening van eeuwenoude tribale rekeningen en de gecultiveerde dreiging van een Tutsi invasie – ook gematigde Hutu hun Tutsi buren te laten afslachten. Ten tweede beïnvloedt de economische structuur van een land de strategische interactie tussen zijn inwoners, en kan het onder bepaalde omstandigheden voor een bepaalde groep rationeel zijn om zich af te zetten tegen de andere groep(en). Bepaalde regio’s zijn dus conflictgevoelig omdat de economische wetmatigheden op de lokale arbeidsmarkt van die aard zijn dat conflict de logische en rationele uitkomst is. De categorisering van economieën aan de hand van de mate waarin conflict de productiviteit van die economieën beïnvloedt, draagt bij tot het verklaren van conflicten. Het zijn namelijk economieën waarin de sector van ‘robuuste’ minerale rijkdommen (grondstoffen waarvan de
294
Een economisiche analyse van burgeroorlogen
exploitatie ofwel makkelijk af te schermen is, ofwel relatief weinig investeringen vereist) een groot aandeel van de toegevoegde waarde creëert, die uitermate vatbaar zijn voor conflicten. Zowel Sierra Leone, dat jaren geteisterd werd door een bloedige strijd om Cassiteriet mijn in de provincie Noord Kivu in Congo aangespoelde diamanten, als (foto: Johan Spanner voor The New York Times). Bron: het coltan- en cassiterietrijke3 http://kristof.blogs.nytimes.com/tag/congo/. Oost-Congo zijn treffende voorbeelden van dergelijke structureel licht ontvlambare regio’s. Het lijdt geen twijfel dat sociale stratificatie en – zeker – burgeroorlogen nefast zijn voor de economische ontwikkeling van een land. Volgens sommigen4 zijn het echter zelfs twee van de meest hardnekkige obstakels voor een economische ‘take-off ’. Een cruciale vraag die we ons dan ook horen te stellen is of, en hoe, een buitenlandse interventie de stratificatie van een samenleving en/of het uitbreken van een burgeroorlog zou kunnen verhinderen. Meer in het bijzonder, zou een buitenlandse interventie kunnen bijdragen tot het creëren van omstandigheden waarin alle groepen verkiezen om samen te werken, en/of zou zo’n interventie kunnen voorkomen dat ze er voor kiezen elkaar te bestrijden? De evaluatie van de meest beproefde externe beleidsinstrumenten – een internationale boycot, de manipulatie van de machtsverhouding tussen de verschillende groepen en de manipulatie van het wederzijds vertrouwen tussen die groepen – leidt tot de ondubbelzinnige vaststelling dat een internationale economische boycot met verve het meest doeltreffende instrument is. Bovendien, doordat groepen er in sommige gevallen baat bij kunnen hebben anderen van het economische proces uit te sluiten, vereisen zowel het manipuleren van de machtsverhouding tussen groepen als het verbeteren van het wederzijds vertrouwen, heel nauwkeurige informatie 3 4
Coltan is een erts dat de productie van kleine condensatoren mogelijk maakt, en cassiteriet bevat tin, dat in toenemende mate in eletronica gebruikt wordt. Jean-Paul Azam, Paul Collier en Anke Hoeffler. ‘International policies on civil conflict. An economic perspective’, Unpublished Working Paper; James C. Murdoch en Todd Sandler, ‘Economic growth, civil wars, and spatial spillovers’, Journal of Conflict Resolution 46 (2002) 91-110.
295
Schollaert
over de economische parameters van de politieke entiteit. Hierdoor vergen beide instrumenten uiterste omzichtigheid, en bovendien een substantiële morele betrokkenheid, alsniet partijdigheid. Het roept dan ook vragen op dat met name de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties de voorkeur geeft aan deze twee interventie-instrumenten. Ten slotte wordt de – soms rampzalige – rol van schommelingen in de prijzen van internationaal verhandelde en gequoteerde tropische landbouwproducten sterk onderschat. De arbeidsmarktsituatie in Oost-Congo is endemisch voor onderontwikkeld ruraal sub-Sahara Afrika. Er zijn nauwelijks alternatieven voor de artisanale mijnbouw en wat landbouw, de verbouwing van een tropisch goed dat internationaal verhandeld wordt en waarvan de prijs op de internationale markt bepaald wordt. Het spreekt voor zich dat deze situatie ontvlambaar wordt wanneer de mijnbouw voldoende lucratief is: er zullen zich snel ‘vrijheidsstrijders’ aandienen die zich de overwinsten uit de mijnbouw trachten toe te eigenen, waardoor er als het ware een rebellensector ontstaat. Maar in een dergelijke context zal niet alleen de internationale prijs van minerale grondstoffen, maar ook die van het tropisch landbouwproduct de eventuele lucrativiteit van een rebellensector bepalen. Een daling van bijvoorbeeld de internationale prijs voor koffie maakt namelijk andere ‘economische’ activiteiten, zoals mijnbouw (en dus ook rebellie of oorlogvoering), relatief aantrekkelijker. Ze kan dus, net zo goed als een stijging van de vraag naar bijvoorbeeld coltan, een burgeroorlog teweegbrengen. In essentie draait het namelijk om de relatieve verloning van de mogelijke economische activiteiten.
Algemene bevindingen en politieke consequenties Het ultieme doel van het bestuderen van burgeroorlogen bestaat uiteraard uit het identificeren van de oorzaken. Uiteindelijk zou een beter inzicht in de omstandigheden die leiden tot burgeroorlogen regeringen (en de internationale gemeenschap) in staat moeten stellen conflicten zoals die in Oost-Congo te voorkomen, of althans te beëindigen. Het staat buiten kijf dat etniciteit van belang is in vele hedendaagse interne conflicten, en dat het via diverse, fundamenteel verschillende kanalen een substantiële invloed kan hebben op groepsgedrag en -interactie. Etniciteit is zonder enige twijfel een mobiliserende en dus cruciale factor, zeker ook in het gebied van de Grote Meren. Het is echter opmerkelijk dat
296
Een economisiche analyse van burgeroorlogen
er (bij mijn weten) geen empirische of theoretische motivering is voor het idee dat bij de meeste beleidsmensen (in het bijzonder de Westerse), bij journalisten en bij de bevolking leeft, dat etnische conflicten gedreven worden door irrationele, tribale haat of eeuwenoude vetes. Ik betoogde5 dat de discrepantie tussen het academische concept (etniciteit als middel) en de populaire opvatting (etniciteit als oorzaak) kan leiden tot lokaal en internationaal politiek opportunisme. Die discrepantie biedt ruimte aan (malafide) politieke entrepreneurs om in hun eigenbelang groepen te mobiliseren en om zich te financieren, bijvoorbeeld door de diaspora. Bovendien reikt ze de internationale gemeenschap een voorwendsel aan om zich niet te hoeven engageren: zowel Bush senior als Clinton beriepen zich op het primordiale karakter van de conflicten in respectievelijk de Balkan en Rwanda om niet tussenbeide te komen. Vanuit normatief oogpunt moeten we dan ook pleiten tegen de typering van conflicten als ‘etnisch’, wanneer etniciteit een instrumentele rol speelt.6 Immers, dat de Westerse publieke opinie bitter weinig verontwaardiging uit over het verzuim van de internationale gemeenschap ten aanzien van het aanslepende drama in Oost-Congo, staat mijns inziens namelijk niet los van de populaire perceptie dat dit drama grotendeels gedreven wordt door eeuwenoude etnische of tribale haat. Daarnaast kwalificeert fundamenteel micro-economisch onderzoek van burgeroorlogen echter ook de economische voorwaarden opdat een doelbewuste (etnische, maar even goed religieuze) mobilisering door een politieke elite zou slagen en renderen. Zo blijkt dat men voornamelijk in landen die sterk afhankelijk zijn van de inkomsten uit de ontginning van ‘robuuste’ grondstoffen, zoals Congo, een kleptocratisch regime kan verwachten. Daarnaast blijken hoofdzakelijk de arme en van tropische landbouwproducten afhankelijke economieën, zoals Rwanda,7 eerder gevoelig te zijn voor de ontwikkeling van (etnisch) wantrouwen. En zo blijkt ook dat ‘zachte’ instrumenten zoals vertrouwensopbouw – die momenteel de internationale voorkeur genieten – bitter weinig impact hebben, zeker in 5 6 7
Arne Schollaert, ‘Civil conflict and its causes. An economic analysis of (third world) civil conflicts’, VDM Verlag (2009). Voor zover ik weet is er totnogtoe in de literatuur niet een conflict beschreven waar etnische afkeer de oorzaak van het conflict is. Merk op dat Oost-Congo na de forse daling van de coltanprijzen, en dus van opbrengst van de mijnbouw, ook opnieuw een arm en van tropische landbouwproducten afhankelijke economie werd. En bijgevolg ook uiterst gevoelig was voor de ontwikkeling van (etnisch) wantrouwen.
297
Schollaert
etnisch gepolariseerde gebieden. Immers, daar waar politieke entrepreneurs conflicten kunnen orkestreren, zal enkel het drastisch reduceren van de potentiële baten die het oplevert, bijvoorbeeld door middel van een boycot, het (etnisch) mobiliseren verhinderen. Ten slotte maakt een buitensporige afhankelijkheid van ofwel minerale grondstoffen, ofwel internationaal verhandelde tropische landbouwproducten, landen (en voornamelijk etnisch gediversifieerde landen) bijzonder kwetsbaar voor interne conflicten. Dube en Vargas (2007)8 tonen aan dat de hevige conflicten in Colombia midden jaren negentig en tweeduizend sterk verband houden met de voorafgaande schommelingen in de internationale koffieprijzen. Ze analyseren de mogelijk verklarende factoren voor interne conflicten aan de hand van een uitgebreide dataset van meer dan 21.000 burgeroorloggerelateerde incidenten tussen 1988 en 2005. Hierbij vergelijken ze koffieproductie afhankelijke dorpen en regio’s met gebieden waar koffie geen of nauwelijks een invloed heeft op de lokale economie, en tonen aan dat de prijszetting van koffie op de internationale markten een bijzonder grote (statistisch heel erg significante) rol speelt in de onderzochte conflicten: daar waar koffie-afhankelijke regio’s merkelijk stabieler zijn bij hoge internationale koffieprijzen, zijn ze even significant minder stabiel bij lage koffieprijzen. Net zo tonen Woods (2003)9 en Kamola (2007)10 aan dat de scherpe daling van, respectievelijk, de internationale prijzen voor cacao (eind jaren negentig) en koffie (begin jaren negentig) een cruciale rol speelden in de burgeroorlog in Ivoorkust en de genocide in Rwanda. Het lijdt dan ook weinig twijfel dat, om landen voor een burgeroorlog te behoeden, we ondubbelzinnig moeten ijveren voor een structurele diversificatie van de economische activiteiten. En hoewel het bevorderen dáárvan uiteraard tot de kernverantwoordelijkheden van lokale overheden behoort, zijn er (beschamende) redenen om aan te nemen dat ook de internationale gemeenschap zich betrokken zou moeten voelen. Vooreerst is het niet uitgesloten dat de stimuli die de Fair Trade beweging voorziet voor de productie van bijvoorbeeld koffie of cacao 8
Oeindrila Dube en Juan F. Vargas, ‘Are all resources cursed? Coffee, oil, and armed conflict in Colombia’, Weatherhead Center for International Affairs, Harvard University, Working Paper (2007) 1-53. 9 Dwayne Woods, ‘The tragedy of the cocoa pod. Rent-seeking, land and etnic conflict in Ivory Coast’, The Journal of Modern African Studies 41 (2003) 641-656. 10 Isaac A. Kamola, ‘The global coffee economy and the production of genocide in Rwanda’, Third World Quarterly 28 (2007) 571-592.
298
Een economisiche analyse van burgeroorlogen
Kinderen vragen om voedselbonnen in Kibati, ten noorden van Goma in oost-Congo, 2008 (foto: AP Photo/Karel Prinsloo). Bron: http://therecord.blogs.com/congo/.
– hoe goed bedoeld ook – derdewereldlanden nog afhankelijker maken van tropische landbouwproducten en zo eigenlijk bijdragen aan hun voorbestemd zijn tot conflicten. Bovendien, en helaas veel fundamenteler nog, verhogen Westerse exportsubsidies en de ingenieuze tariefescalatie (waarbij hogere importtarieven gelden voor bewerkte dan voor primaire goederen) de afhankelijkheid van primaire (onbewerkte) goederen en verhinderen ze de ontwikkeling van een secundaire industrie in de Derde Wereld. Met andere woorden, door onmiskenbaar bij te dragen tot een licht ontvlambare Derde Wereld, genereert het landbouwbeleid van de Eerste Wereld bijzonder onderschatte kosten voor landen die rijk zijn aan natuurlijke grondstoffen, maar sterk afhankelijk zijn van de uitvoer van tropische landbouwproducten.
Provocatieve geschiedenis van het conflict in OostCongo Op basis van het voorgaande kan de ‘officiële’ geschiedenis van het aanslepende conflict in Oost-Congo vanuit een meer provocatieve hoek herschreven worden. Want hoeveel langer nog kunnen we het ons als internationale gemeenschap veroorloven voorbij te gaan aan de flagrante samenloop van omstandigheden, waar we al dan niet een bepalende rol
299
Schollaert
in spelen? Ten tijde van Mobutu waren koffieplantages de belangrijkste werkgever in de huidige conflictregio. Enkele forse dalingen in de internationale koffieprijzen eind jaren ’80 en begin jaren ’90 deden het aantal koffieplantages, en dus de lokale tewerkstellingsmogelijkheden, fel slinken. Er ontstond een gigantisch ‘reservoir’ aan werkloze jongelui. De explosieve expansie van mobiele telefoons, pc’s en laptops joeg de vraag naar coltan in 1996 naar ongekende hoogten. Coltan werd op dat ogenblik hoofdzakelijk ontgonnen in de oostelijke provincies van Congo, en het lijdt weinig twijfel dat de grote vraag ernaar een cruciale rol speelde in het ontstaan, en zeker het onderhouden, van het bloedige conflict in dat land. Wijlen Laurent Kabila liet optekenen dat hij Zaïre innam met niet meer dan enkele honderden dollars en een satelliettelefoon:11 hij kon putten uit het grote reservoir aan werkloze en gefrustreerde – dus goedkope – jonge mannen, en hij financierde zijn opmars door lucratieve concessieovere enkomsten12 te sluiten met Rwanda en Oeganda, maar vooral ook met grote internationale ondernemingen, voor de mijnen die hij gaandeweg veroverde. Ook na het verdrijven van Mobutu bleef het gebied stuurloos en ontzettend ontvlambaar, en vredesakkoorden werden sneller verbroken dan gesloten. Al die tijd bleven de economische mechanismen namelijk van dien aard dat als de ene rebellenleider het vechten staakte, de ‘rebellensector’ lucratief werd voor een andere. Toeval of niet, het vredesakkoord dat wél standhield valt samen met de ontdekking van coltan in Australië: het vredesakkoord van Sun City werd getekend in 2002 (en leidde tot relatieve rust in 2003), in Australië werd eind 2001 coltan ontdekt (de actieve exploitatie liet nog een goed jaar op zich wachten). Hoewel Oost-Congo ook na dat vredesakkoord onbestuurd bleef, was het er relatief rustig: de ontginning van coltan was namelijk onvoldoende winstgevend. Maar nadat in 2007 een generaal van het Congolese leger, Laurent Nkunda, zich in de wouden in Noord-Kivu terugtrok en zich tegen het – daar dus onbeduidende – Congolese leger keerde, laaide het 11 Paul Collier, The bottom billion. Why the poorest countries are failing and what can be done about it (Oxford 2007). 12 Zo sloot wijlen president Kabila bijvoorbeeld op 16 april 1997, tijdens zijn opmars naar Kinshasa, een overeenkomst met het Amerikaanse mijnbedrijf American Mineral Fields (Kennes 2000).
300
Een economisiche analyse van burgeroorlogen
conflict opnieuw in alle hevigheid op. Vermoedelijk niet geheel toevallig ging aan deze ‘muiterij’ een forse relatieve prijsstijging van tin ten opzichte van tantalium (een van de componenten van coltan) vooraf. Eind 2007 sloot een groot Brits/Zuid-Afrikaans mijnbouwconsortium namelijk een monstercontract af met de zogenaamde vrijheidsstrijder Nkunda voor de exploitatie van zowat het hele cassiteriet-rijke gebied. Cassiteriet is tot op vandaag een van de voornaamste bronnen van tinwinning.
Slotwoord Ik realiseer me dat dit een bijzonder rudimentaire beschrijving is van wat zich de voorbije twintig jaar in het oosten van Congo heeft voorgedaan. Maar ik hoop dat ze de kern van de boodschap kracht bijzet: het wordt hoog tijd dat het Westen zijn verantwoordelijkheid opneemt in dit conflict. Immers, we keren niet alleen schaamteloos onze blik af van een van de grootste humanitaire tragedies van onze tijd, we zijn – onder andere via ons protectionistisch landbouwbeleid en onze weinig kritische houding ten aanzien van de afkomst van de ertsen die we invoeren – minstens mede schuldig aan ‘the horror, the horror’.
301