402
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON.
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON, DOOR
D D PAUL KENIS. D D A pendant lo Robert Louis Stevensons His'ory of Masttr Francis Villon.
Het schemergrauwde in de straatjes van het Cité-eiland. Boven het smal strookje lucht dat tusschen de huizenrijen zichtbaar bleef, waren heel den dag looden wolken hun loggen sneeuwbuik aan puntige windwijzers en torenspitsen, kanteelen en trapgevels komen scheuren, zoodat nu de daken schenen voorover te hellen onder den last. Rond de rookvagen die donker in het sneeuwkleed gaapten kleurden grauwe strepen de witte sprei ; ze werden breeder en grauwer tot er soms een lawine losdooide van de warmte, om met doffen slag naar beneden te pletsen waar de stap van de voorbijgangers ze vermalmde tot vuilkille, modderige brei. Een korte poos in 't voortdurend sneeuwen had dien Zaterdagmiddag de straat nog met volk gevuld, eer vroege duisternis en de vrees voor vilders .en voetbranders de voorzichtige poorters achter zwaar gegrendelde en ijzerbeslagen deuren zou doen schuil zoeken. Edcllui gingen voorbij, in bontgevoerde tabbaarden, den mantel omgeslagen op den schouder om het kostelijk wambuis te toonen of de met edclgesteenten ingelegde dagge op de heup ; poorters, dorpers en pakanten in saaien en sergiën kamizool of schaapsvellen kiel ; prokureurs, rechters en klerken van het C h a s t e l e t in zwarte toga en den zak met proces-stukken onder den arm; pelgrims, varende muzikanten en goochelaars, allen even haastig om vóór het vallen van den nacht een schuilplaats te bereiken. Een edelvrouwe op door een dienstknecht bij den teugel gevoerde hakkenei, wist ondanks het hooggesloten kleed boven welks wijnkleurig fluweel een smal randje linnen
blankte en den grooten met zilveren keten aan de knie bevestigden krulschoen, toch de slanke heup en den sierlijk kleinen voet te toonen. Een monnik in bruine pij, het hoofd weggedoken in zijn kap, kwam van biecht hooren in de Nótre Dame ; een Zwitsersche kruisboogschutter stapte vlug door om nog voor 't sluiten der posteernepoort zijn wacht in het Paleis of het Louvre-slot te kunnen waarnemen. Van onder de luifels en van de haken aan de deurstijlen haalden de winkeliers hun waren binnen : een slager de roode met geel gestold vet dooraderde bouten en ruggestukken, een bakker de goudblonde brooden, een lakenkooper de kostbare rollen fijn Vlaamsch goed. De bekende braadoven L a R o st i s s e r i e d u p e t i t C h a s t e l e t vulde heel de straat met een zoeten reuk van gebraden vleesch, terwijl de weerglans van den haard een rooden gloed ontstak in de loodomvatte ruitjes van den bontwerker aan den overkant, die juist een rijken berenpels in veiligheid bracht. Vette, welgedane koks, het witte pak bloederig rood gevlekt, liepen gewichtig heen en weer in den gloed ; een koksjongen met een roetvlck op den stompneus, het bolle gelaat door het vuur verhit, draaide ernstig bewust het spit waaraan een ganschc rij patrij sj es bruine korstj es kregen onder het likken van de vlam. Met den van kou rooden neus tusschen de vensterstaven, die een met specerijen gevulde en van vollen staartdos voorziene pauw tegen hongerige magen moesten beschermen, loerde meester Francois Villon naar het drukke bedrijf van de r o s t i s s e r i e, waar de meester-kok met hoogpriesterlijk gebaar kapuinen van het spit deed om ze druipend van vet even plechtstatig op de glimmende bruin aarden teilen aan de knechts en meiden te overhandigen die op het gebraad hunner meesters stonden te wachten. Want morgen was het Zondag, zoodat er te midden van een weelde herten, reebokken en everzwijnen die tusschen paternosters dikbui-
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON. kige uien van den zolder afhingen, dienstboden met witten schort en leerjongens met het schootsvel nog vóór den buik naast . zorgzame huismoeders te wachten stonden die met eigen oogen wilden toezien of hun gebraad niet aan zou branden. Twee heerenknechts die in den ovengloed hun mantels hadden afgelegd, pronkten met een half rooden en half groenen aan zoom en mouwen gekartelden kolder, waaronder één rood en één groen been uitstaken ; op borst en rug prijkte 's heeren wapen dat Villon, die zich herinnerde in betere tijden de heraldiek te hebben bestudeerd, trachtte te ontcijferen al ware 't maar den honger te vergeten : gevierendeeld, op veld van sinopel, met staande en liggende.... Dan werd zijn aandacht plots afgetrokken door den rug zelve van die kerels: twee breede, goedgevulde, glimmende ruggen, waarop de naad van den kolder schier moest barsten als een al te vol gestopte leverworst. Juist golfden de geuren weer zwaarder door de straat, toen er een paar melkwitte speenvarkentjes, een vracht goudbruine kippen en een gansche reessem kleiner goed werden weggestopt in den rcuzenkorf waar die twee op stonden te wachten. Gulzigheid waterde tusschen de tanden van den magcren m a i t r e-é s-a r t s ; mistroostig tastten zijn vingeren langs den naad der gordeltasch terwijl de andere hand in het donker puntbaardje krabbelde waar zijn adem tot ijs verstccf. Doch had de inhalige rostisseur den armen klerk ook betaling voor dien opgesnoven geur geëischt, in zijn tasch ware zelfs het muntstuk niet te vinden waarvan de klank tot betaling strekken kon. Hoe scherp de vagebondenblik langs de stevig vastgezegelde staven loerde, nergens was daar kans om een lenige hand toe te steken: de winkel stond vol volk, de r o s t i s s e u r was op zijne hoede en al stond de deur ook open, op den drempel laggeeuwend een zware buldog die wantrouwig en vol verachting aan de kuiten van klerken en schamele dichters snoof of zij het zouden
403
wagen aan de heerlijkheden van dit paradijs te willen deelachtig worden. Hijgend onder hun korf dien zij lijk de twee Hebreeuwcn den druiventros uit het beloofde land aan een stok over hun schouderen droegen, traden de knechten buiten, waar Villon hen volgen bleef, den neus in den wind, gedreven door hetzelfde instinkt dat een dolenden hond achter den slagersjongen aan doet sluipen. Zij gingen den P o n t a u-C h a n g e over langs de sombere muren van het C h a s t e l e t , dat bij den dichter de herinnering aan eerst onlangs vervlogen kerkerstraf wekte, dan door het warrelnet straatjes en steegjes waarboven de toren van S a i n t J a q u c s d e l a B o u c h e r i e opdonkerde. In zijn schaduw pinkte een eerste lichtje bij een openbaar skribent, die daar nog aan het pennen zat ; verder gaapten eenzame straatjes waar Villon het tweetal uit het oog verloor, dat plots in een deftige poorterswoning verdwenen was. Stroef stond daar de deur met den klopper, het blinkend beslag van scharnieren en spijkerkoppen en een judasventertje, waardoor een poortierskop buiten loerde om dan weer te verdwijnen. Villon bleef dralen, nog denkend aan het verdwenen vizioen om af te druipen, lijk een hond met den staart tusschen de beenen. Onder de vooroverhellende gevels, de luifels en uithangborden van de smalle straat viel het avondduister snel, maar wat verder op het plein van" het C i m c t i è r e d e s I n n o c e n t s bleef het klaar genoeg om op de muren van de galerij, die daar rond het kerkhof liep, de dertig personagien, — vijftien geestelijken en vijftien wereldlijken — van den griezeligen doodendans te onderscheiden die een vaardig schildermeester er enkele jaren geleden had gekonterfeit. Bij dag was 't hier vol prettige drukte van wandelaars en kooplui, liedjeszangers, bedelaars en verliefde koppels die zich tusschen de dubbele rij kramen onder de galerij verdrongen. Bij grauwen valavond, als de winterwind onder de bogen snerpte, werd het
404
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON.
akeliger vooral sedert het kerkhof te klein voor de groote stadwas geworden en de gebeenten van hen die plaats moesten ruimen voor de nieuwgekomenen als in een knekelhuis zoo maar in de hoeken werden opeengestapeld. Eens zijn dat mooie vrouwen geweest, filozofeerde Villon, die voor een oogenblik honger en kou vergat, burgers en rijke prelaten ; hier komen allen saam: paus en bedelmonnik of keizer en boer, juist zooals daar op den muur meester de Dood ze al dansend bij de hand ten grave voert: Quand je considère ces testes Entassées en ces charniers, Tous furent maitres des requestes, Ou tous de la chambre a déniers, Ou tous furent porte-paniers.... Maar de wind voerde het laatste rijm van de ballade mede die hij heden niet voltooien zou. Hij was al aan de Seine bij het Louvreslot gekomen waar uit de open poort een rooden gloed de straat in brande stak In de overwelfde wachtzaal laaide een groot vuur dat stralenbundels ontstak in de gepolijste helmen en borstplaten van de Zwitsersche wacht. Zoo kwam Villon's wispelturige dichterzin weer op praktischen grond : waar moest hij heen om den nacht door te brengen ? Rechts donkerden de logge, door Philippe-Auguste gebouwde Louvre-torens; links de slanker spitsen van S a i n t-G e r m a i n l ' A u x e r r o i s ; vóór hem gleed de donkere Seine die in beide armen eerst L'i 1 e d u p a ss e u r a u x v a c h e s , daarna het Citéeiland omsloot. Aan den overkant was nog de schaduw van den ronden T o u r d e N e s 1 e zichtbaar, terwijl verder de naakte boomenkruinen van den P r é-a u x-C 1 e r c s verdoezelden en vervloeiden met den nacht. Dien weg uit ging hij zeker niet: langs daar kwam men buiten de stad, waar de hongerige wolven tot vóór de poort huilden, zoodatmeer dan een vagebond er een rampzalig einde gevonden had. Hij bleef liever deSeine volgen, die vuilgroen met zwarte, bruinroode en vaal-
gele strepen voortstuwde langs de op palen gebouwde huizen van verwers, volders en leerlooiers waarvan de scherpe reuk tot hem overwoei. Slobberend en klotsend vloeide het water langs de huizen, de volmolens en zware schuiten, die vastgemeerd lagen aan groeniguitge vreten palen, waarrond fijne kraagjes bros ijs hingen; hier smaller tusschen de huizenrijen, ginder breed tusschen zacht hellende oevers langs een strook achter gelaten slib. In de verte danste een rood licht op het water. Langs de P o n t-a u-C h a n g e kwam hij terug in de Cité; toen hij midden op de brug stond begonnen de klokken de vigiliën voor den Zondag te luien; zoo helder klonken de bronzen stemmen over de rustende stad dat de dichter onder dien regen van klanken bleef staan om elke afzonderlijke stem te herkennen: vlak in de nabijheid de zilveren tonen van de Sainte Chapelle, dan de gewichtige trage stem van Saint Eustache, het vlugger geluid van Saint Germain I'Auxerrois; verder die van Saint Merry, Saint Gervais, Saint Victor, Saint Julien des Ménértiers, van alle heiligen uit den almanak schier; maar allen overheerschend, zooals 't haar waardigheid paste, de zware basstem van de Nötre Dame. En in de verte meende Villon te midden van al dat gelui, dicht bij elkaar twee bescheiden maar welbekende stemmetjes te hooren: die van de Sorbonne en Saint Benoit Ie Bétourné. Toen de stemmen één voor één waren stil gevallen voelde hij zich eerst goed verlaten. Langs de zware peperbus van de T o u r d e 1' H o r l o g e , de Conciergerie en de doodsche muren van het H o t e l D i e u, slingerde de ,,rue de la Juiverie" met al haar kroegen: d e T r o u d e l a P o m m e d e P i n en recht daar tegenover de T r o u P e r r e t t e , weer verder den beroemden A b r e u v o i r P o p i n ; overal was Villon goed, neen, kwalijk bekend, vermits hij er diep in 't krijt stond en dus reden had te vermoeden dat zijn bezoek weinig welkom zou zijn. Toch moest hij een onderkomen vinden voor den
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON.
405
nacht: de scherpe wind floot langs zijn ooren seld om zuiver klaar water in de plaats te en zijne kapotte schoenen zogen sneeuw in geven. Had hij het daar nog bij gelaten, doch in een der R e p u e s F r a n c h e s was hij bij eiken stap. Hier liggen nu zooveel taveernen dat ik heel dit avontuur op rijm gaan zetten, zoouit louter overvloed van keuze niet weet dat de arme Robin ook het voorwerp van den algemeenen spot was geworden. waarheen, zuchtte hij. Zou hij zijn oude vriendin uit „1'hostel de Hoe berouwde hem nu die ijdele verzenla grosse Margot" niet opzoeken die dicht bij makerij! Daarmee vervloog zijne laatste in het „Cloitre Nostre Dame", een der be- hoop; hij dacht aan zijn warm kamertje in ruchte „rues chauldes" haar weinig stich- het huis de Roode Poort bij zijn goeden oom telijk bedrijf uitoefende? In hetzelfde hostel Guillaume de Villon, de kapelaan van Sainthad Villon's trouwe vriend, meester Regnier Benoit Ie Bétourné die hem had opgevoed. Montigny, eenigen tijd geleden nog twee Als hij eens vergiffenis ging afsmeeken en schutters van de wacht zoo geweldig afge- beternis beloven?.... Doch heden was 't ranseld dat hij uit de stad werd gebannen. Zaterdag, dan ging de kapelaan den avond Zelf zou hij ook niet erg welkom zijn. Bij doorbrengen bij zijn vriend Jaques Seguin, Robin Turgis, in de P o m m e d e P i n , prior van Saint Martin des Champs, met kon hij de kans beproeven; verleende de Robert d'Estouteville, den prévöt de Paris, waard hem geen krediet, dan was er wellicht en diens vrouw, de mooie Ambroise de Lorée, een bekende die den dichter een kruik waarvoor Villon zelfs een huwclijksgedicht zoeten Beaune-wijn of pittigen Vouvray be- had gerijmd.... taalde : Jaques Raguyer, die goede zoon Midden op den P e t i t P o n t , waar er Noach's of Jehan Cotard, die een gansche geen huizen op de brug gebouwd waren, was fontein had leeg gedronken als deze ten minste Villon blijven staan om weemoedig naar wijn in plaats van water had willen spuiten. het water te staren. De wind had de wolken Vlug vond Villon zijn weg door de steegjes weggevaagd zoodat de maan de zilveren van het oude Parijs; de taveerne van Robin lijnen van de besneeuwde torens en daken der Turgis kwam uit in de „rue de la Juiverie", Nötre-Dame belichtte. Daar achter, aan den maar toen daar alles gesloten bleef sloop hij anderen kant van de Seine lag het eiland den hoek om naar de,,rue des Fèves", waar hij Saint Louis met zijn naakte boomen boven op het achterpleintje voorzichtig den band- vlakke weilanden. hond ontweek om zachtjes op het vensterToen Villon de Rue Saint Jacques wilde luik te kloppen. inslaan, danste plots vóór hem het lantaarnTerwijl hij te wachten stond viel de drop licht van de nachtwacht: de gulden streep van smeltcnden ijskegel hem in den hals en schoof over de straatkeien of speelde langs drong kil door tot op den rug. Villon rilde. voeten die pletsten in moddersneeuw, glimBinnen naderde voetgeslef; de deur ging de langs met ijzer beslagen stokken van pieopen voor de volle-maanstronie van Turgis ken en hellebaarden of tintelde in 't gevest zelf. Maar pas had deze het mager figuur van een dagge of de zware greep van een herkend of hij gooide hem de deur voor den rapier. Op de straathoeken spande de wacht neus dicht, vloekend dat hij in zijn eerzame rammelend de zware keten tusschen de taveerne geen schalken en fielten vandoen bornpalen en klonk ze vast met korten ruk. had die treffelijke herbergiers op goddelooze Eén sloeg vuur uit zijn tondeldoos om, het wijze hun wijn ontstalen. povere lichtje schuttend met den breedHet liep niet mee. Nu eerst herinnerde geranden vilthoed, den lantaarn te ontsteVillon zich hoe hij een tijdje geleden den ken die aan een piepekriepend katrolletje waard twee kruiken malvezij had ontfut- dwars over straat werd geheschen. Andere
40 6
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON.
vlammetjes lichtten hier en daar vóór een jonge paar terwijl de studenten de ronde heiligen-nis, terwijl flauwe klaarten glommen dansten „au son de fleutes et bedons." achter de ruiten van geolied papier of van Ook uithangborden werden gestolen om een strak gespannen varkensblaas. aan elkander uitgehuwelijkt te worden : Met het slechte geweten, dat alle onge- l a T r u y e q u i f i l e met den B e e r , wenschte ontmoetingen vermijden doet, terwijl H e r t e n P a p e g a y getuigen waren sloop Villon in de schaduw jvoort tot de Een lichte deerne had zich door de studenten laten schaken en medevoeren naar het hostel wacht om den hoek verdween. Aan d e M o n t a g n e S a i n t H i l a i r e , Saint Etienne; als proviand werden de kippen dicht bij de Sorbonne, bemerkte hij dat de gestolen bij de monniken van Saint G e rstudenten, „basochiens en escholiers" en m a i n d e s P r e s . Om de burgers schrik verdere truanten en rabauwen weer vroo- aan te jagen stond er voor de poort van het lijk feest vierden. De gloed van toortsen hostel een donderbus die vreeselijk met verguldde den witten sneeuw; boven het varkensbloed was besmeurd; des nachts holde gepiep van fijfers en doedelzakken, begeleid de luidruchtige troep door de straten roepend: van tromgeroffel en bekkenslag, klonk het sla dood ! sla dood ! zoodat de verschrikte doffe getoet op koehoorns, afgebroken door poorters met hun nachtmuts op vóór het luide juichkreten, waar tusschendoor Villon venster kwamen kijken of Bourguignons en het oude studentenlied herkende dat hij zelf Armagnacs weer slaags waren in de stad. zoo menigmaal had meegezongen: Het duurde zoolang en er werd zooveel geMeum est propositum klaagd over de verdorvenheid der jeugd, In taberna mod, dat op zekeren morgen provoost en luiteVinum sit appositum nant crimineel met een aantal schutters van Morientis ori ; het Chastelet het quartier latin binnen rukten, terwijl de meeste studenten naar Tune cantabunt laetius de mis waren, om het hotel binnen te breAngelorum chori : ken, de gestolen bornpalen en uithangborDeus sit propitius den, mitsgaders de geschaakte maagd en Huic potatori ! Met het oude lied kwam hem weer gansch nog een veertigtal studenten op den koop zijn jeugd voor den geest, van af dat hij op toe, weg te halen en naar het Chastelet te de schoolbanken de g r a m m a t i c a I a- brengen. t i n a van Aelius Donatus studeerde tot dat Nog denzclfden dag kwam de rektor aan hij zijne wekelijksche twee s o l s p a r i s i s i n 't hoofd van de professoren en scholieren handen van den penningmeester der fakulteit de gevangenen terug eischen zoodat de stortte om bij magister Jehan de Conflans provoost, die wist dat er met zijn macht niet strenge syllogismen volgens al de regelen te spotten viel, de klerken maar vrij liet; bij van Aristoteles Logica te leeren opbouwen. welke gelegenheid er natuurlijk alweer jamIn plaats van al die vroede wijsheid te merlijk gevochten werd. waardeeren rijmde de dichter zijn „romant Villon herleefde weer heel die woelige du Pet au Diable" ; zoo hiet één der beide jeugd in het paar oogenblikken dat hij bornpalen vóór het hotel van vrouwe derard werktuigelij k den studentenstoet volgen de Bruyêres die door de studenten naar de bleef, juist zooals hij straks die knechten met Montagne Sainte (ieneviève werden gevoerd den korf had gevolgd, om zich maar niet om ze met elkander te trouwen. Beide alleen te voelen in den winternacht. De herpalen stonden daar getooid met kransen van inneringen hadden hem nog weemoediger romarijn en des Zondags moesten al de voor- gestemd ; 't was om geen studentenstreken bijgangers hun kaproen afnemen voor het dat hij uit de stad gebannen was en als een
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON. mizerabele vagebond langs de wegen had gezworven om steeds lager en lager te zinken; had hij het toen geweten.... Hé Dieu ! si je eusse estudié Au temps de ma jeunesse folie Et a bonnes moeurs dédié J'eusse maison et couche molle! Mais quoi! je fuyoie 1'escolle Comme faict Ie maulvais enfant.... En escripvant cette parolle A peu que Ie cueur ne me fent ! De stoet volgde verder de straatjes langs de helling van de M o n t a g n e S a i n t e G e n e v i è v e, en de afstand tusschen den rijmenden dichter en den joligen troep werd grooter, toen plots in de donkere huizenrij een deur rood openlichtte voor een gestalte die vlug op Villon toekwam. — Wel, broeder Coquillard, zijn dat manieren om op uw leeftijd nog dolle jongens achterna te loopen ? Villon schrikte op, maar dadelijk had hij de stem van zijn vriend Colin Cayeux herkend, een verloopen klerk lijk hij zelf, die hem in zijn studententijd leerde ganzen stelen buiten de poorten der stad, in gezelschap van Jehan Ie Loup, Casin Cholet en Montigny die toen reeds de aanvoerder was. — Ach! zuchtte Villon, een platte buidel denkt aan geen studentenjool, maar zoekt veeleer een makker die avondmaal en nachtlogies bezorgen kan. — En daarom dwaalt gij bij avond laat nog rond in de hoop een burger aan te treffen die juist voor uw neus zijn beurze verliezen wil! De poorters kruipen liever veilig achter hun grendels, zooals de landlui die weten dat er Coquillards langs de banen zwerven. Maar ik wil u bewijzen dat de broeders elkaar niet vergeten; hier in de „Auberge de la Mule", zullen wij nog meer vrienden vinden. In de laag gezolderde gelagzaal waar Villon zijn makker volgde zaten er rond den zwaren eiken disch en den breeden haard, waar helder hoog een laaiend vuur brandde, een gansche schaar bekenden, waaronder hij dadelijk den breeden rug van Dom Nicholas
407
bemerkte. De sponsachtig opgezwollen dronkemanstronie van den Picardischen monnik die de kloostercel voor het avontuurlijk leven der varende gezellen had vaarwel gezegd, was door vuur en wijn verhit; met den modderigen zoom zijner toga opgesloofd zat hij aan den gloed de kuiten te roosteren terwijl tusschen zijn voeten een reusachtige kruik wijn te warmen stond. Aan den hoek der tafel zaten twee dobbelaars : petit Jehan, klein maar lenig, met den breed geschouderden, zwaar gespierden Thibaud. Een derde die over de schouders het spel stond aan te kijken, met flets-bleek gelaat waarin waterige oogjes zwommen, wasCiuy Tabarie, eenoude vriend van Villon, die vroeger zijn „rommant du Pet-auDiable" netjes had overgeschreven. Thibaud was de trouwe luitenant van Colin Cayeux, bij wiens vader hij slotenmakersgast was -geweest, een stiel die nu bizonder ten stade kwam, want zijn sterke smidsvuisten bezaten een wijdberoemde vaardigheid in het smeden van valsche sleutels ofte „roys David" zooals zij genoemd werden in het bargoensch van Coquille. Het gezelschap in de A u b e r g e d e l a M u 1 e bestond uitsluitelijk uit C o q u i 11 a r d s of broeders van de Coquille, een bende varende gezellen en scholieren, goliaarden, vedelaars, minnestreelen, baladijnen en goochelaars, aflaatverkoopers, pelgrims en bedelmonniken, vaganten en ander slecht volk dat de groote wegen afliep. De Coquil1 e was de zinnebeeldige pelgrimsschelp die haar hoede over hen allen uitstrekte, want zoo er ook wel deftige lui ter bedevaart naar Rome, het Heilig Land, of Sint Jacobus van Compostella togen, was de pelgrimsmantel toch een veilig kleed voor veel vagebonden die er minder eerlijke inzichten op nahielden. De vrome broederschap telde klassen en rangen, die elk een andere kunst beoefenden en elk hun eigen benaming hadden in het passende bargoensch; men begon als g a sc a t r e of leerjongen om als v e n d e n g e u r
408
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON.
beurzen te snijden; wie rad ter tongewaskon als b 1 e f f e ü r den onnoozelaar het geld afzetten, maar hij die liever kaarten, dambord of dobbelspel gebruikte was de d e s b oc h i l l e u r ; d e b l a n c c o u l o n stapte als deftig handelaar in de gasthuizen af om het goed van rijke kooplui 's nachts uit het venster te gooien; en daar hij zijn eigen bundel ook niet vergat kon hij den volgenden morgen het luidst van allen over dien diefstal klagen; voor den handel in valsche juweelen moest de d e s s a r q u e u r het geschikte slachtoffer ontdekken, de b a l a d e u r knoopte 't gesprek met hem aan en de p 1 a n t. e u r deed het zaakje terwijl de c o n f e r m e u r d e b a I a d e voor zijn eerlijkheid borg wou staan; aan den top van de ladder stonden de kerels lijk Colin en Montigny, e nv o y e u r of b a z i s s e u r , die niet aarzelden hun slachtoffers de eeuwigheid in te zenden. Een jaar geleden had de C o q u i l l e haar hoofdkwartier opgeslagen te Dijon, in Bourgogne, vanwaar zij over gansch de streek haar netten spande voor de kooplui die zich naar de fooren en jaarmarkten begaven; de Coq u i l l a r d s huisden er bij 's hertogs stecnkapper Regnault Dubourg en bij barbier Perrenet du Fournier waar zij het gewonnen geld in drank en spel met de lichte deernen bij Jacquot de la Mer lustig verteerden. Zij verkochten zooveel gestolen goed, brachten zooveel valsch geld in omloop en maakten, ondanks de nachtronden die de schout had doen verdubbelen, de straten zoo onveilig, dat eindelijk de prokureur syndic Jehan Rabustel de zaak ter hand nam en korte metten speelde. Regnault en Perrenet gingen achter slot waar de pijnbank den armen barbier zooveel bekentenissen ontlokte dat er voor de C o q u i l l e een verschrikkelijke tijd aanving. Op één enkelen dag werden er te Dij on drie gezellen voor valschmunterij in een ketel met ziedende olie gebraden en zes anderen, waaronder Jacquot de la Mer opgehangen. Maar ook ditmaal wisten de behendigsten,
waaronder. Montigny en Colin Cayeux, te ontsnappen, terwijl Villon in andere streken rond ging zwerven. Velen deden zooals hij; ze veranderden van lucht of hielden zich schuil tot het onweer over was. Nu, na een jaar, waagden zij het pas de koppen weer op te steken in de groote stad die nog altijd de veiligste schuilplaats bleef. Zoo gauw Dom Nicholas zijn ouden vriend Villon had herkend reikte hij hem gulhartig de kruik wijn toe, vaagde met de mouw van zijn tabbaard een hoek van den disch schoon en raapte al zijn vergeten Latijn bijeen om uit de Carmina Burana te citeeren : Tune postulantur tesserae Pro poculis jactatur . . . . — Hoor eens, oude tuischer, onderbrak Colin, laat de teerlingen nu eens rusten als er werk op handen is. Zoo zette hij zijn plan uiteen; eigenlijk was 't de sluwe Regnier Montigny die een zaakje had opgespeurd waaraan hij zelf nog geen deel kon nemen zoolang de luitenant krimineel van Parijs zoo ijverig achter hem zoeken bleef; hij zou zich dus met het part van den aanbrenger tevreden stellen, 't Was om hier dicht bij in het college de Navarre den schat der studenten in in godgeleerdheid machtig te worden : de zware met ijzer beslagen koffer met de goudvinken van de fakulteit stond in een kamertje aan het einde van de lange gang, de laatste deur rechts, die zelf op het binnenplein uitkwam. Nu de studiebeurzen pas binnengekomen waren zou daar, Regnier stond er borg voor, vetten buit te vinden vallen. Colin die verder op verkenning was uit geweest beschreef hoe dit binnenplein nu juist aan de woning van een zekere heer Robert de Saint-Simon paalde, wiens tuin slechts door een lage muur van de straat gescheiden bleef; eens daarover was 't gemakkelijk het college de Navarre binnen te komen. Nu kreeg ieder zijn taak: GuyTabarie wicn den moed te licht in de schoenen zonk, zou aan den hoek der straat op wacht blijven staan,
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON. terwijl dom Nicholas, wiens buikje hem een o verhaastige vlucht belette maar die daarentegen sterk was als een stier, op het binnenplein een mogelij ken aftocht zou dekken ; Villon, in het college goed bekend, zou binnen den weg toonen en verder een oog in 't zeil houden terwijl Colin, Thibaud en Jehan hun slotenmakerstalent op den koffer beproefden. Als de laatste voorzorgen genomen waren sloeg het negen uur op den toren der Mathurins. 't Duurde niet lang of de rust heerschte alom onder de witbesneeuwde daken van de stille stad. Tot groote leute van al de vrienden in de taveeme had Villon het aan de hand met den armen Guy Tabarie. De veelvuldige kruiken Beaune-wijn, die hij al had geledigd om den noodigen voorraad warmte tegen den nachtelijken tocht te putten, hadden al de nare gedachten van daar straks verdreven ; nu voelde hij zich licht van gemoed en tintelend van galgenhumor. Volgend onaanvechtbaar dilemma, opgebouwd volgens alle strenge regelen van de logika, hield hij zijn vriend nu voor : Wat moest Tabarie doen als hij — iets dat met zijn domheid licht te verwachten was — bij afloop van dit tochtje in handen viel van den luitenant krimineel die hem ter pijnbank legde om bekentenissen af te dwingen? Lijk Buridanus ezel tusschen twee bundels hooi, stond ook hij dan voor een moeilijke keus : de tortuur van het Chastelet of de wraak van de Coquillards. En de tortuur was veelvuldig van aard: op de pijnbank, aan handen en voeten gekoord, zouden ze hem uitrekken tot de pezen spanden, de beenderen kraakten en uit hun gewrichten sprongen ; of ze snoerden hem de beenen tusschen twee planken vast die met houten wiggen op elkander gedreven werden tot zij het vleesch tot bloedens prangden en schenen en knieën verbrijzelden ; of ze deden hem gansche kruiken water drinken, met natte doeken op hoofd en maag, goot maar altijd voort langs den trechter in den opengespalkten mond tot de aderen
409
van het hoofd zwollen en dreigden te bersten, de oogen met bloed beliepen en uit den kop puilden, tot hij dreigde te stikken van benauwenis en angst. Maar zoo de afgemartelde Tabarie den mond dierf openen wachtte de wraak van de Coquille, die nimmer een verrader ongestraft liet en met langen arm den schuldige steeds wist te vinden al ging hij ook een schuilplaats in den schoot zijner moeder zoeken: de trouwe vrienden zouden den verrader de zolen zijner voeten roosteren of hem langzaam den schedel indrukken door een touw rond de slapen bij middel van een dagge steeds vaster aan te snoeren. Terwijl al die voorspelde liefelijkheden den klerk het klamme zweet deden uitbreken, ving Villon weer een ander kapittel aan: Hoe schilderachtig moest in dezen sneeuwnacht niet een wandeling zijn tot buiten de poort van Saint Denis, daar aan den linkerkant van de groote baan naar den heuvel van Montfaucon ; welk een indruk zou daar aan den galg, met een sneeuwmantel op de schouders, het vette lijk van Tabarie wel maken te midden van al die magere gezellen ? Want daar twijfelde toch wel niemand aan of dat was immers het natuurlijk einde van Tabarie. Trouwens was dat ook hun aller toekomst: de een kwam er vroeger, de ander later, maar niemand ontsnapte ten slotte. Op dit prachtig onderwerp zou Villon een ballade maken : hoe ze daar allemaal hingen te bengelen, gebleekt door regen en wind, de oogen uitgepikt door krassende raven. Zou Tabarie die dan ook in schoonschrift stellen lijk den „rommant"? Hij kon ze dan van buiten leeren om steeds zijn zalig einde voor oogen te hebben. Het mistroostig gezicht van den geplaagden klerk deed Dom Nicholas' dikken buik schudden van lachen en de vetrimpels in zijn nek plooien; tot hij plots zijn kruik ten onpas aan den mond zette, wat hem in zijn lachbui bijna stikken deed, zoodat zijn gelaat van rood tot purper verkleurde en de aderen lijk dikke blauwe koorden op zijn slapen
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON. •spanden. Met een paar ferme porren in den rug schonk Villon hem het gebruik zijner longen terug en bracht de hoestbui tot bedaren. Maar Colin, die de ,,roys David en roys Davyod" van Jehan en Thibaud met kennersblikken had gewaardeerd, waarbij hij •den vaardigen arbeiders den verdienden lof niet onthield, vond dat het tijd werd voor den tocht. Hij loerde voorzichtig naar buiten alvorens de deur op een spleet te openen waardoor de donkere schaduwen van uit de gulden klaarte in den blauwdonkeren winternacht doken. Uit overvloed van voorzorg vond de leidsman het nog beter in twee' groepjes : Villon, Tabarie en hij zelf recht door, de drie anderen met een omweggetje links langs de Montagne Sainte Geneviève, naar de aangeduide plek te trekken. In de schaduw van de huizenrijen slopen ze voorzichtig voort, de helling van de steil klimmende straatjes op. Villon die den marsch sloot, zag, telkens zij een straat overstaken, de loerend voorover gebogen schim van Colin en daarachter den breeden rug van Tabarie uit de schemering opduiken om weer in de schaduw weg te dompelen, wat hem juist weer een sierlijke vergelijking ging ontlokken toen ze reeds aangekomen waren. Messire Robert de Saint Simon bewoonde «en deftig heerenhuis met driedubbelen puntgevel waarin de gekoppelde vensters met gebeeldhouwden puntboog tot onder de •opengesperde drakenmuilen van de kornis versmalden. Achter het lage tuinmuurtje langs de straat rezen de rilde takken van winternaakte boomen waar tusschen door de zwartere gebouwen van het College de Navarre op den grauwen hemel donkerden. Zij vonden een gunstige plek juist op •den hoek van de straat waar er een bornpaal stond die hen het muurtje kon o verhelpen, terwijl het uitzicht er vrij bleef. Daar doken een oogenblik later ook de drie andere makkers uit den nacht. Colin wipte de muur over en Villon hem
achterna; toen beiden plots roerloos stil bleven staan en de adem hun in de keel stokte. In een der venstertjes van den achtergevel pinkte een weifelend licht, dat nu een bleeke klaarte op de slanke kolonnetjes van het raam liet vallen en dan, bijna heelemaal uitgedoofd, nog slechts als een lichtere vlek vaag zichtbaar bleef, maar toch aankondigde dat er daar iemand wakend was die gansch den tocht bespieden kon. — Vriend Colin had ons moeten verwittigen dat meester Saint Simon den ganschen nacht studeeren blijft als wilde hij den doktoorshoed met beide bullen veroveren, spotte Villon, tenzij hij zwarte kunst wil leeren uit de boeken van Raymundus Lulli en Albertus Magnus. Maar Colin had slechts een oogenblik geaarzeld om dan als een kat langs het beeldhouwwerk van den deurlij st omhoog te klauteren en met één gewaagden sprong het klaverblad te bereiken,waarlangs hij naar binnen tuurde. En met onhoorbaar zachten sprong was hij terug op den grond : het licht kwam van het stompje kaars dat de godvruchtige Saint Simon iederen Zaterdag-avond voor zijn Lieve-Vrouwenbeeldje ontstak. Villon had het poortje al open gemaakt waarlangs de makkers voorzichtig binnen slopen ; 't was moeilijker om over de hoogere muur van het College de Navarre te geraken, maar Colin Cayeux had zijn tochtje zorgvuldig voorbereid en terwijl Thibaud in een hoek een paar tobben ontdekte, kwam hij met een oude paardenruif aanzeulen, waarvan hij op zijn verkenningstocht had ontdekt dat zij voortreffelijk als ladder dienst kon doen. Zelf toonde hij den weg over den muur gevolgd door Petit Jehan, toen meester Villon het spel dreigde in de war te sturen ; had hij Dom Nicholas niet verweten dat zijn dikke buik nimmer de muur zou over geraken ; de galg van Montfaucon zelf moest breken als er zoo'n last aan hing. Inderdaad, de pater had nauwelijks een voet op de eerste sport van de nieuwe ladder gezet of een veel-
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON. zeggend gekraak toonde blijkbaar dat daar geen veg voor hem was. .Oan moet de eene dikkert den anderen helpen, spotte Villon verder: een eerzaam klerk lijk meester Tabarie zal er geen bezwaar in vinden een dienaar der Kerke zijnbreeden rug te leenen . . . . Terwijl Tabarie zich schrap zette, heesch de monnik zich vlug op zijn schouders, maar eens zoover had hij zich goed op de teenen te stellen en met de armen te molenwieken, terwijl beneden hem Tabarie zich inspande en de knikkende knieën voelde zwichten onder den last ; hij kon den top van de muur maar niet bereiken tot hij met plotsen ruk omhoog wipte en met beide handen den kam vastkreeg. Daar hing hij nu tusschen hemel en aarde en kon voor noch achteruit, hoe hij ookkravelend zich de knieën tegen de steenen kneusde ; hoe zijn beenen ook wiebelden in de wijde plooien van zijn toog, hij gelukte er niet in het logge lichaam naar boven te hijschen. Villon schaterde het uit van pret ; slechts Tabarie wreef zich zuchtend het gekneusde schouderblad. Zij konden hun vriend echter niet langer in die netelige positie laten : zoo ging Villon van op den ladder hem bij de kap zijner pij omhoog zeulen, terwijl Thibaud uit alle macht tegen het dikke achterste duwde dat in vollemaans-glorie uitrondde op de grauwe muur. Met een doffen plof geraakte de vracht aan den overkant. Nog even kwam Villon terug over de muur een spottend vaarwel toeroepen aan Tabarie die op wacht bleef, een laatste maal drukte hij hem op 't hart goed uit beide oogen te kijken ; dan werd alles stil. Het sloeg juist tien uur. De slagen, verdoofd door den sneeuw dien de wind in de galmgaten had opgehoopt, klonken den wakenden klerk akelig in de ooren ; lijk hij daar heel alleen stond, zakte de schrale moed dien de aanwezigheid van zijn makkers hem
411
nog gegeven had nu voor goed in de schoenen: als meester de Saint Simon eens wakker geworden was en heel hun doening had bespied om het de wacht van het Chastelet te gaan vertellen . . . als men hem hier verraste in andermans tuin . . . . Dan sleurde men hem naar het gevang om hem op de pijnbank te leggen ten einde zijn tong losser te doen slaan. Het toekomstbeeld dat Villon daar straks had voorgespiegeld somberde dreigend voor zijn oogen : meester Francois had goed spotten, die had een oom, met allerlei hooge heeren, prokureurs en rechters, ja met den prévot de Paris zei ven bekend, wat iemand uit menigen neteligen toestand redden kon ; had hij een paar jaar geleden geen pardonbrieven bekomen, voor die zaak met Philippe de Sermoise en Katherine de Vaucelles, waarin die priester zoo jammerlijk aan zijn einde kwam . . . Tabaries mijmeringen dwaalden verder bij zijn vriend die nu zeker al bezig was met de schat der fakulteit. Hij was een knappe kerel, die niet alleenlijk looze streken wist te verzinnen maar ze nog op lustige wijze op rijm gesteld verhalen kon ; die mooie balladen wist te vervaardigen vol treffende exempelen uit het oude en nieuwe testament, zoowel als uit de historiën. Had Villon gewild dan had hij het verre gebracht, veel verder dan hij zelf, arme klerk die met moeite zijne bulla had veroverd, ooit had mogen verhopen. De tijd viel den peinzenden maitre-ès-arts bijzonder lang ; eerst had hij wel een verdoofd gerammel van sleutels meenen te vernemen — waren de makkers al binnen geraakt? — maar daarop was. een eindeloos lange stilte ingevallen, slechts verbroken door het slaan der uren, de half uren, de kwartieren, waarvan de eerste slag den klerk telkens opschrikken deed. In de verte sloeg een bandhond aan, in de nabijheid beantwoord door verder geblaf waarop weer alles stil viel. Nog steeds danste het weifelend licht van het lieve-vrouwenkaarsken door het klaver-
412
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON.
blad: zou iedereen wel slapen in dat huis ? Het lange wachten deed hem scherper den beet van de koude gevoelen ; hij meende de armen in de lenden te slaan en met den voetzool tegen de muur te trappelen, toen hij bedacht dat zulks te veel lawaai zou maken, zoodat hij zich vergenoegen moest in de vingeren te blazen en op de toppen der teenen te dansen, iets dat maar schralen troost gaf. Wat was dat hier een droevig tuintje ; als de sneeuwwolken voor de maan wegtrokken zag hij een mageren perelaar, een houten loodsje, de trapgevels van het huis. Wat een akelig wachten, en koud dat het was! Waar bleven de anderen zoo lang ? hoever was de zaak al gevorderd en wat zou zij opbrengen? Weer sloeg het op den toren der Mathurins : dat moest elf zijn ; hij telde de slagen of hij zich niet vergist had. Nu konden de anderen toch al terug zijn, meende hij ; mocht hij niet eens even over de muur loeren? Voorzichtig waagde hij zich op de ladder, op iedere sport schuw het hoofd wendend, dan blikte hij over de muur, maar zag n i e t s . . . ja toch, hier waren ze neer gesprongen, want hij kon de voetsporen in den sneeuw volgen tot aan het deurtje in den hoek. Stond het niet op een kier? Daar schoven weer wolken voor de maan, die alles in duisternis dompelden. Een oogenblik bleef hij kijken alvorens naar beneden te komen, nu weer met een koude rilling van angst op het lijf bij de gedachte dat iemand hem misschien daar boven op die ladder had zien staan, iemand wiens hand hij zoo dadelijk in den nek ging voelen. Toen hij rustig den grond bereikte liet zijn geweten hem daarom niet gerust: als die man eens hulp halen was waarmee hij ieder oogenblik terug kon komen. Tabarie ging in de straat kijken waar niets anders zichtbaar was dan de ongelijk vooruitspringende gevels wier schaduwen zwarte hoeken sneden in den witten sneeuw. Aan den overkant donkerde de massa van
een hooge doode muur, die gansch de straat langs liep, met daarboven het kantwerk van naakte boomen en verder op den looden hemel den grillig gekartelden rand van vooruitspringende torentjes en peperbussen. Zouden er daar ook sporen zichtbaar blijven in de sneeuw? Een plat getrapt wegeltje slingerde overal langs de huizenrij. Weer keerde zijn blik naar de muur waarachter zoo'n belangrijke gebeurtenissen afspeelden : waar bleven de makkers toch, was het koffer zoo moeilijk open te krijgen en zouden ze wellicht met ledige handen wcerkeeren ; zoo zij eens niet meer terug kwamen, doch met den buit langs een anderen kant waren gevlucht, hem aan zijn lot overlatend tot de wacht hem kwam verrassen. Die nieuwe vrees bleef hem zoodanig kwellen, dat hij graag het hazenpad had gekozen zoo de angst voor Colin Cayeux hem anderzijds niet weerhield. Juist was hij bezig de kansen te wikken, wat eigenlijk best zou zijn: wachten of vluchten, toen een verdoofd geroep hem uit zijn mijmering kwam wekken, 't Was meester Francois Villon, boven op de muur gezeten, die wenkte nader te komen. — He, meester Tabarie, lang genoeg gedroomd ; kom de vrienden helpen. Colin wierp voorzichtig een lijnwaden zak toe waarin Tabarie een verheugend gerinkel meende te herkennen. Daarna zeulden ze weer den hijgenden, blazenden monnik over, tot groot genoegen van den oneerbiedigen dichter die behulpzaam de slip van zijn toog vast hield. In één oogenblik had de op alles bedachte Cayeux de ladder terug op haar plaats gebracht, de voetsporen in de sneeuw dooreengetrappeld en bleef nu met de andere makkers een tijd lang in druk gesprek terwijl ze Tabarie alleen lieten staan. Wat mochten ze nu nog te beredderen hebben ? Hij hoorde getwist en een zacht gesmoorden vloek, afgewisseld met het vroolijk gerinkel van ongesnoeide munt; waarop Colin hem einde-
EEN AVONTUUR VAN MEESTER VILLON. lijk tien gouden kronen in de hand kwam stoppen voor het aandeel in den buit, die alles te zaam bij de honderd goudstukken bedroeg. Tabarie vermoedde wel dat het vette deel voor de anderen was, maar tien goudstukken waren een rijkdom dien hij nog nimmer had bijeengezien; ook achtte hij zich heden ruimschoots betaald en verlangde nog maar alleen zijn schat zoo gauw mogelijk in veiligheid te brengen. De grond brandde hem onder de voeten bij de gedachte dat men ze nog betrappen kon, terwijl die anderen maar steeds voort bleven twisten. Zeker waren ze nog zoo gauw niet terecht gekomen, had Colin niet aangemaand er een einde aan te stellen. Tot zijne verwondering kreeg Tabarie nog twee kronen, die er over gebleven waren, zoo heette het, en die zij den volgenden dag samen in de A u b e r g e d e l a P o m m e d e P i n lustig zouden verteren. En nu vooruit, maakte elk zich weg langs zijn eigen kant. Terwijl ze 't poortje van Robert de Saint Simon's tuin uitstapten herbegon de sneeuw te vallen, wat die goddelooze Villon aan Dom Nicholas deed vragen of hij niet een bijzondere mis voor den goeden afloop van dezen tocht had gelezen, daar de hemel hen zoo zichtbaar beschermde om zelfs de sporen van hun voetstappen uit te wisschen. Bang voor de eenzaamheid, besloot Tabarie meester Francois Villon te volgen, die natuurlijk in uitstekenden luim verkeerde en uitvoerig vertelde, hoeveel moeite het had gekost om den schat te bemachtigen : buiten- en binnendeuren moesten worden opengebroken maar 't meeste last had hun nog den ijzerbeslagen koffer met vier sloten veroorzaakt, waarin ze toch eindelijk het kistje met den schat hadden ontdekt; al de kunde van Thibaud en petit Jehan was niet overbodig geweest. Alles was zoo voortreffelijk afgeloopen dat het Villon slechts op verder avonturen belust had gemaakt en hij van zin was op verkenning uit te gaan naar Angers, waar
413
hij een ouden monnik kende die warm in de duiten zat; daar was voor de makkers weer een slag te slaan, als ze ten minste niet bevreesd waren, want eenigen tijd geleden waren er daar nog twee makkers, Jehan Doubte en Jehan Chevalier, in handen van het gerecht gevallen. Maar plots van het onderwerp afwijkend, vertelde hij den verbaasden Tabarie, dat hij een nieuw gedicht aan het schrijven was, een testament waarin hij zijn lays ofte legaten behoorlijk onder alle bekenden verdeelde : Regnier Montigny, die immers van adelijken huize was, kreeg drie honden voor het nobele jachtbedrijf; Casin Cholet en Jehan Le Loup kregen een tabbaard om er hun gestolen goed onder te bergen ; aan zijn oom Guillaume de Villon, den kapelaan van Saint Benoit le Bétourné, liet hij zijn eigen, Francois Villons, onbevlekten naam; slager Jehan Trouvé kreeg een paar uithangborden: het schaap en den gekroonden os ; de nachtwacht waarmee Villon zoo dikwijls herrie gemaakt had kreeg het uithangbord den lantaarn : de dorstige Jacques Raguyer kreeg de kroegen en taveernen L e T r o u d e l a P o m m e d u P i n , en 1 ' A b b r e 11 v o i r P o p i n op de P l a c e d e l a G r è v e ; en eindelijk Perrenet Marchant kreeg drie schoven stroo . . . . trois gluyons de feurre Pour estendre dessus la terre, A faire 1'amoureux mestier, Car aultre chose ne scait guères. In dat gedicht zou hij afscheid nemen van Parijs, natuurlijk niet om zijn tocht naar Angers te bekennen, maar uit liefdeverdriet voor de mooie Katherine de Vauxcelles, wat een veel poëtischer thema was, zooals je wel zien kon aan den Roman van de Roze door Jehan de Meung. Tabarie die een klerk was en dus veel meer verstand van die dingen had dan al dat rapalje van de Coquille moest hem van nacht nog naar een of andere kroeg vergezellen, waar hij hem over dit nieuwe meesterstuk uitvoerig zou vertellen. Doch zonder langer te wachten, begon hij :