IDEEËN
Bas Driessen
IDEEËN Waar komen ideeën vandaan?
Bas Driessen 0516981
7X700 Architectuur&Filosofie november 2006 TU/e
‘Now, man, that alto man last night had IT – he held it once he found it; I’ve never seen a guy who could hold so long.’ I wanted to know what ‘IT’ meant. ‘Ah well’ – Dean laughed – ‘now you’re asking me imponde-rables – ahem! Here’s a guy and everybody’s there, right? Up to him to put down what’s on everybody’s mind. He starts the first chorus, then lines up his ideas, people, yeah, yeah, but get it, and then he rises to his fate and has to blow equal to it. All of a sudden somewhere in the middle of the chorus he gets it – everybody looks up and knows; they listen; he picks it up and carries. Time stops. He’s filling empty space with the substance of our lives, confessions of his bellybottom strain, remembrance of ideas, rehashes of old blowing. He has to blow across bridges and come back and do it with such infinite feeling soul-exploratory for the tune that counts but IT –‘ Dean could go no further; he was sweating telling about it. Jack Kerouac | On the road
Deze module is bedoeld om de studenten te laten reflecteren over hun mogelijk afstudeeronderwerp. De opdracht kan worden gezien als een eerste aanzet tot het formuleren van een houding ten aanzien van een eigen fascinatie die gedurende het afstudeerproject zou kunnen leiden tot een onderzoeksvraag die door middel van het ontwerp kan worden uitgediept. De bedoeling van de opdracht is om de sprong voor te bereiden van het denken naar de praktijk van het ontwerpproces met gebruik van een ruim en genereus historisch/filosofisch besef. Dat wil zeggen dat je de kennis en vaardigheden die je aan de TU opdoet, richting probeert te geven door bewust om te gaan met je houding ten opzichte van je eigen plaats in de wereld in het algemeen en jouw visie ten aanzien van de rol van de architectuur in het bijzonder. Het uiteindelijke doel van het essay is dat er een door jou gekozen begrip of concept wordt uitgediept en vertaald wordt naar een contemporaine, ruimtelijke ontwerpstrategie: jouw ontwerpstrategie. www.voorthuis.net/Programmes/TU_Lesplan_ 7x700_2006-2007.htm
VOORWOORD | onderzoek Schrijven vind ik ontzettend moeilijk. Zeker wanneer er in de opdracht, die aanleiding vormt tot het schrijven, geen afbakenend kader wordt gegeven over de richting of het onderwerp. Het doel van het vak 7X700 Architectuur&Filosofie is om een “ruim en genereus historisch/filosofisch besef” te ontwikkelen, om een “houding ten aanzien van een eigen fascinatie” te vinden, die eventueel te gebruiken zou zijn tijdens het afstudeerproject. Aangezien ik mijn afstuderen al een aantal jaren aan zie komen, heb ik gezocht naar persoonlijke fascinaties. Tijdens studiereizen en excursies, tentoonstellingen en lezingen, vakken en projecten heb ik interessante dingen genoteerd, die ik later weer kan gebruiken in ontwerpen, opstellen of cafédiscussies. “Design eats metaphors, similes, analogies, sympathies, juxtapositions, convenientias” uit het 7X700 college van 19 september bleef hangen en het woord ‘associatie’, dat in hetzelfde college viel, werd een soort neurose. Ik wist niet precies waarom, of wat het zou betekenen, maar elke keer als het woord ‘associatie’ of een associatie met het woord ‘associatie’ in mijn notities verscheen, zette ik een uitroepteken in de kantlijn. Bij het leggen van het Fundament voor mijn onderzoek, zonk ‘associatie’ als een zwaar blok steeds verder in haar moerassige ondergrond. Het begrip associatie is vrij precies te definiëren als psychologisch fenomeen (“onwillekeurige verbinding van verwante voorstellingen”1), maar de rol van associaties in de perceptie van architectuur is lastiger te onderzoeken. Mijn onderzoek ging van psychologie naar evolutieleer, van semiotiek naar mimetica, van postmoderne architectuur naar ruimte en herinnering. Heel interessant, maar het kon geen houvast bieden. Langzaam maar zeker begon ik mijn eigen associaties, mijn eigen referentiekader te verkennen. Nadat ik The Selfish Gene van Richard Dawkins had gelezen (een tip uit het 7X700 college van 12 september), realiseerde ik me dat er een aantal ‘concepten’ in mijn geheugen geankerd zijn die over hetzelfde thema gaan: ideeën. Het leek niet langer zinvol om toe te geven aan mijn associatieneurose en dus verlegde ik mijn onderzoek naar de vraag “Waar komen ideeën vandaan?”
IDEEËN | onderwerp Ideeën vormen de basis van ons bestaan. Onze potenties als mensheid worden slechts beperkt door de kwaliteit van onze ideeën. Ideeën over religie, staatsbeheer, filosofie, esthetiek, economie, biologie: ideeën bepalen hoe wij mensen onze planeet inrichten. Veel ideeën worden nooit geboren, sommigen sterven een vroege dood. Sommigen blijven bij ideeën, enkelen worden uitgewerkt tot theorie, principe, product. In onze hedendaagse, Westerse kenniseconomie worden ideeën steeds belangrijker. Bedrijven baseren hun waarde niet langer alleen op hun ‘hardware’, maar rekenen ook hun ‘software’ mee. Niet onterecht, want volgens een onderzoek uit 2000 van PricewaterhouseCoopers bedraagt de waarde van intellectueel kapitaal uit ideeën in bedrijven al 70 procent van hun totale waarde2.
Maar wat zijn ideeën dan? Douglas Graham en Thomas T. Bachman benoemen in hun boek ‘Ideation - the Birth and Death of Ideas’ negen categorieën: probleem oplossing, evolutionair idee, symbiotisch idee, revolutionair idee, toevallige ontdekking, doelgerichte innovatie, artistieke vernieuwing, filosofisch idee en computerondersteunde ontdekking. De verschillen tussen de categorieën zit in de schaal en de motivatie van de innovatie, maar allemaal ontstaan ze als een gedachte in iemands brein. In de psychologie bestaat een term voor dat moment: ‘interhemispheric synchronicity’. De ene helft van de hersenen (meestal rechts) wordt geassocieerd met logica en verbale expressie, de andere helft met abstracte en intuïtieve gedachten. Op het moment dat een idee ontstaat lopen de golfpatronen
idee (het ~, ~ën) 1 gedachte 2 plan idee (het, de ~ (v.), ~ën) 1 [fil.] het veronderstelde eeuwige en volmaakte grond- of voorbeeld van iets www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=idee
van beide hersenhelften gelijk. Op dat moment synchroniseren het intuïtieve en het rationele deel van het brein en zijn we in staat een idee te concretiseren. Waar die intuïtieve helft door gevoed wordt en hoe we controle kunnen krijgen op het moment van synchronisatie blijft vooralsnog een mysterie. In plaats van een moeilijke psychologische uitleg geef ik eerst een aantal artistieke modellen voor de bron van ideeën, gevolgd door een interessant idee over ideeën als evolutie-eenheden. Daarna ga ik in op de manier waarop ontwerpers om kunnen gaan met ideeën en hoe ze volgens mij hun inspiratie zouden moeten halen uit hun omgeving. Tot slot nog een korte verhandeling over de andere VanDalebetekenis van ‘ideeën’: het probleem van de universalia. Wat is het nut van ‘ideeën’ als we ze niet waar kunnen nemen?
VERSIFICATOR | Nineteen Eighty-Four George Orwells boek ‘Nineteen Eighty-Four’ is één van de klassiekers in de Britse literatuur en heeft een grote invloed gehad op de Britse taal, tot aan het zevende seizoen van Big Brother. Ook op mij persoonlijk heeft het beklemmende doemscenario van Orwell grote indruk gemaakt. De hoopvolle maar kansloze liefdesrelatie tussen hoofdpersoon Winston Smith en Julia speelt zich af in een totalitaire samenleving waarin het individu compleet onderdrukt wordt ter glorie van de leider Big Brother, de Partij en de Staat Oceania. Er is een nieuwe taal (newspeak) die controversiële gedachten (thoughtcrime) onmogelijk maakt en de vier ministeries van Oceania heten ironisch Ministry of Love (politie), Ministry of Peace (oorlog), Ministry of Truth (media en geschiedenis) en Ministry of Plenty (economie). Julia werkt als technica in het ‘Fiction Department’ van het Ministry of Truth. Dit Ministerie – gebaseerd op het Engelse Ministry of Information uit WOI en WOII3 - controleert alle media, zowel de berichtgeving in kranten en de telescreenberichten, als de ‘kunstzinnigere’ media zoals literatuur en muziek. Julia bedient en onderhoudt de novel-writing machines: machines die pulpboekjes schrijven, waarvan het plot is bedacht door de ‘Planning Committee’ en die gecontroleerd worden door de ‘Rewrite Squad’. Verderop in het boek hoort Winston een vrouw een liedje zingen dat geschreven is door de versificator, een machine die geheel zonder menselijke tussenkomst liedjes maakt voor “het welzijn van het proletariaat”. Hoewel hij het liedje (over dromen uit een tevergeefse liefde, het plot van het boek) al te vaak gehoord heeft, zingt de vrouw het zo gepassioneerd dat het bijna mooi wordt. In het boek wordt er niet veel aandacht aan besteed, maar de versificator van het Fiction Department is het sterkste voorbeeld uit de dystopie die Orwell schetst. Kunst is één van de belangrijkste communicatiemiddelen tussen mensen in een vrije samenleving en heeft de functie om te reflecteren en te ontwikkelen. Creativiteit is door de Partij afgeschaft: in 1984 worden ideeën overgelaten aan machines.
ARTMACHINE | Keith Tyson Kunstenaar Keith Tyson ontwikkelde in 1990 zelf de ‘Art Machine’, een computerprogramma dat ‘rauwe data’ gebruikt om een onvoorspelbare, willekeurige en minutieuze instructie voor een kunstwerk te schrijven. Zo droeg de Art Machine hem op om het gehele Kentucky Fried Chicken menu in lood te gieten4. Door de ideeën over te laten aan de machine met algoritmes, toleranties, vectoren, flowcharts en processen, wil Tyson elk autobiografisch element in zijn kunstwerken vermijden. Slechts heel soms laat hij een duidelijke signatuur achter of maakt hij een beautyfetish object. Zijn werk moet voorzichtig benaderd worden: als toeschouwer wil je een filosofisch intellectueel werk niet afdoen als willekeurige non-object, als curator of kunstverzamelaar wil je niet ‘belazerd’ worden met een random geproduceerd object. Tyson zegt zelf zijn werk te gebruiken “to locate myself, to find out where I am.”5
PRAYER ANTENNA | Paul Davies Paul Davies is een Canadese kunstenaar in New York die in zijn werk de rol van media en technologie op hedendaagse culturele thema’s in de samenleving onderzoekt. In 2005 stond één van zijn werken op de tentoonstelling ‘Transmissions II: Airborne’ in het New Museum of Contemporary Art in New York. ‘Prayer Antenna’ is onderdeel van zijn serie ‘Religious Technological Artifacts’ en gaat over interactie met God. Het werk bestaat uit een helm met antennes die met een stang bevestigd is aan de muur. Door op het bankje ervoor te knielen en je hoofd in de helm te steken, hoor je de geluiden die de technologie in de antennes opvangen en de hoofdtelefoon in de verduisterde helm weergeven. Door dit ‘bidden’ zou je in contact komen met God, maar in feite hoor je de geluiden van de mensen in de ruimte om je heen.6 ‘The interactivity is the simple act of kneeling and putting your head into the helmet. What you hear is other people (what is god if not other people?).’7
PERSOONLIJK PARADIGMA | antenne Ik heb een lange zondagmiddag gezocht in mijn inmiddels zes jaargangen omvattende en drie meter reikende OOR-collectie, maar de precieze bron heb ik niet kunnen vinden. Feit is dat ik ergens in dat muziektijdschrift een interview heb gelezen dat mijn kijk op muziek, maar ook op creativiteit in het algemeen definitief heeft veranderd. Ik heb er destijds niet lang bij stilgestaan, maar de gedachte heeft zich ergens in mijn onbewustzijn genesteld. Zoals ik niet sterk ben in het onthouden van bronnen, weet ik niet meer wie de geïnterviewde was. Het moet haast wel een artiest uit de zestig en zeventiger jaren zijn geweest, want de theorie die zoveel indruk op mij maakte, paste naadloos in de idealen van die tijd. In mijn herinnering was het in ieder geval een Grote Artiest, van het kaliber Dylan-LennonMcCartney-Springsteen. Het idee was dat liedjes vrij in de atmosfeer zweefden en dat de artiest ze alleen maar hoeft op te vangen, op te schrijven, op te nemen of gewoon te spelen. Bij toeval las ik laatst in een krant dat een van mijn favoriete Amerikaanse songwriters
Tom Waits eenzelfde metafoor gebruikte voor zijn vak8. Waits vergelijkt het opnemen van een album met het vangen van vogeltjes: “Soms verzamelen ze zich. Het gaat erom er te zijn op het moment dat ze zich groeperen. Zo niet, dan vliegen ze weer verder en komen ze op een andere plek bijeen, voor iemand anders. De kunst is om ze levend te vangen. Je kunt ze namelijk beschadigen tijdens de opnames. Dan eindig je met een mond vol losse veren.” Natuurlijk zijn dit poëtische metaforen voor een moeilijker te duiden filosofie. De Vedageschriften uit het oude India suggereren dat er onder al het bewustzijn een laag ‘Atman’ of ‘Zijn’ ligt, waaruit alle gedachten en ideeën voortkomen. De gedachten en ideeën worden pas herkenbaar op het moment dat ze in het bewustzijn komen. Het doel was om het bewustzijn te verdiepen, om niet alleen abstracte gedachten en ideeën te begrijpen, maar vooral waar deze ideeën vandaan komen9. Waar de theorie om draait is dat ideeën niet uit het brein van een persoon voortkomen, maar uit een gebied buiten het individu.
Een creatief persoon is dan iemand die een antenne heeft of heeft ontwikkeld om de ideeën op te vangen uit dat gebied en ze te concretiseren en te realiseren.
MEMES | zelfzuchtige ideeën Richard Dawkins stelt in zijn boek ‘The Selfish Gene’ één basisregel die volgens hem moet gelden voor het hele universum: “… all life evolves by the differential survival of replicating entities.”10 Elke vorm van leven evolueert en ontwikkelt zich, doordat replicators zich vermenigvuldigen en geselecteerd worden op hun overlevingsvermogen. Op onze planeet zijn die eenheden onze genen: genen verspreiden zich en ontwikkelen zich doordat ze zich via zaad- en eicellen voortplanten van lichaam naar lichaam. Wij mensen zijn daarbij slechts vehikels waarmee de genen zich kunnen verspreiden en geselecteerd kunnen worden.
In hoofdstuk elf van zijn boek komt Dawkins echter met een nieuwe, jonge eenheid: de meme (van ‘mimeme’, Grieks voor imitatie). De meme is de eenheid die geldt voor het overdragen van (menselijke) cultuur: voorbeelden van memes zijn melodieën, ideeën, slogans, kledingmodes, manieren van pottenbakken en bruggen bouwen. Zoals genen zich voortplanten via zaad- en eicellen, planten memes zich volgens Dawkins voort via het proces van imitatie.
Memes moeten dezelfde kwaliteiten bezitten als genen om geselecteerd te worden in het evolutieproces: lange levensduur (hoe langer elke individuele eenheid blijft leven, hoe beter), hoge voortplantingssnelheid (hoe sneller een eenheid zich vermeerdert, hoe beter) en grote kopieerbetrouwbaarheid (hoe preciezer de kopie, hoe beter). De selectie van evolutie kan bij memes net zo werken als bij genen. Zoals genen met hun allele concurreren voor een plek in een chromosoom, moeten memes elkaar beconcurreren voor een plek in het menselijke geheugen, voor zendtijd op radio of televisie, billboard oppervlakte, krantenkolommen of bibliotheekschappen-ruimte. En net als bij genen kan een combinatie van memes (een meme-complex) een grotere overlevingskans hebben dan een andere combinatie.
Mensen zijn dus slechts lichamen voor replicators, zowel voor biologische genen als voor culturele memes. Het verschil tussen genen en memes geeft de ontwerper hoop: genen mogen onsterfelijk zijn, de combinatie van genen die een mens vormen leeft maar voor een korte periode. Een meme-complex zoals de filosofie van Socrates of de Negende Symfonie van Beethoven leeft daarentegen voor duizenden jaren, zoniet voor eeuwig.
DE CREATIEVE GEEST | mens-in-de-wereld Het interessante aan de theorie van de ideeën in de lucht en de persoon met de antenne vind ik de rol van de artiest. De geschiedenis, zowel historische als recente, presenteert artiesten als geniën, die uit hun blote hoofd de prachtigste muziekstukken componeerden, de fraaiste tekeningen maakten en ingewikkeldste vraagstukken oplosten. Leonardo da Vinci schilderde de mysterieuze Mona Lisa, het eerste portretschilderij met driekwart gedraaid gezicht11 en met een landschap op de achtergrond12. Hij tekende ook zijn wereldberoemde ‘Uomo Universalis’, bedacht dat zonne-energie nuttig gebruikt kon worden, vond de helikopter, tank en onderzeeër uit en leverde belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van anatomie, astrologie, optica en hydrodynamica. In de inleiding van zijn boek ‘Creativity in Science’ noemt Dean Keith Simonton vijf werken (Newtons ‘Principia Mathematica’, Plato’s ‘Republic’, Shakespeares ‘Hamlet’, da Vinci’s ‘Last Supper’ en Beethovens ‘Vijfde Symfonie’) als creatieve producten van genieën. Elk van hen heeft een grote invloed op een bepaald vakgebied en op de gehele menselijke beschaving gehad. Simonton onderscheidt Newtons Principia als resultaat van scientific creativity en acht deze hoogwaardiger dan artistieke creativiteit. Hoewel architectuur tussen wetenschappelijke en artistieke creativiteit in zit - het behelst immers zowel het bouwen als het ontwerpen - vind ik de vier oorzaken van creativiteit die Simonton noemt erg interessant: kans (toeval), logica (inductie en deductie), genialiteit (talent) en zeitgeist (‘tijdsgeest’). Hij zet logica en genialiteit tegenover elkaar, omdat logica door iedereen gebruikt kan worden en genialiteit uitgaat van creatief talent. Kans gaat eventueel samen met talent, zoals ook Louis Pasteur zei: “Chance favours only the prepared mind”13. Volgens Simonton gaan ze alledrie slecht samen met de zeitgeist, die uit sociologische hoek komt en er van uitgaat dat ontdekkingen altijd het onvermijdelijke product zijn van het ‘socioculturele systeem’: If so many distinct individuals could be responsible for the same invention, then it appears mode likely that the idea for the steamboat was “in the air” waiting for anyone to pick. The inevitability of the event precluded not just chance but also genius14.
Simonton weigert elk van de vier oorzaken willekeurig naast elkaar te laten bestaan, maar ook om één van hen te kiezen. Uiteindelijk ‘integreert’ hij ze door kans tot “primus inter pares” te benoemen en logica, genialiteit en zeitgeist onder kans te scharen. Ik ben het met hem eens dat elk van de vier oorzaken een belangrijke rol speelt in creativiteit en dat ze niet onafhankelijk gezien kunnen worden. Maar, misschien vanwege mijn rol als ontwerper, ik wil kans juist niet als primaire oorzaak zien. Als ontwerper moet je de context waarin je ontwerpt zo goed mogelijk leren kennen, je talent ontwikkelen om op die context te reageren en logica gebruiken om je reactie (je ontwerp) te verantwoorden aan de context. Om ideeën te krijgen speelt toeval achteraf misschien een rol, maar die kun je beperken door je ratio en je fantasie te ontwikkelen. The impact of education on these two aspects of brain function – logical and creative thought – has been researched. A study of students at Stanford University undergoing many different disciplines found that the students studying science improved their scores on rational, logical tests at the expense of the measures of their creativity, and the reverse was true for the students pursuing careers in the arts. The only subject that improved on both measures was architecture, which uses both the creative need for innovative new designs but within the constraints determined by the engineering requirements15. De derde lezing van de triologie die Jacob Voorthuis in oktober 2006 gaf in het VanAbbe Museum bracht hem tot de conclusie dat, als de stad en de samenleving willen functioneren, we moeten oefenen om een beter ‘mens-in-de-wereld’ te zijn: leven - beleven - beleefd worden. Als ontwerpers van ‘De Therapeutische Stad’ moeten we volgens Voorthuis een dwangneurose tot analyseren ontwikkelen, met een niet-aflatende nieuwsgierigheid naar onze omgeving. Door voortdurend te observeren en te beschrijven oefenen we om onze plek in de wereld te leren kennen en vorm te geven. Ideeën komen dus niet uit de lucht, maar uit de samenleving: creativiteit ontstaat door mensen, ruimte, tekens om ons heen te bestuderen en daar vervolgens op te reageren. De antenne is misschien ook een periscoop, een verrekijker of een loep.
HET NUT VAN HET IDEE | problem of universals Maar als we om ons heen kijken, wat zien we dan? In hoeverre kunnen we de Dingen an Sich leren kennen door ze te bekijken? “panta rhei kai oudèn menei” (alles stroomt, en niets blijft), zei Heraclitus toen hij zich realiseerde dat de rivier waar je vandaag in stapt een andere is dan die van morgen. Maar als de rivier steeds verandert, hoe kunnen wij haar dan kennen? Deze vraag in de epistemologie staat bekend als het ‘Probleem van de Universalia’. But, then, what is to become of philosophy? Whither shall we turn, if the ideas are unknown? Plato | Parmenides
In 370 voor Christus maakt Plato onderscheidt tussen twee werelden zijn: de perceptuele wereld die wij om ons heen waarnemen en de wereld van de ‘ideeën’. De twee werelden verbeeldt Plato met mensen die in een grot naar de schaduwen van objecten in het licht van een vuur kijken. In plaats van naar de schaduwen zouden we naar de zon moeten kijken om de echte vormen te zien. En door de echte vormen, de ‘ideeën’ of universalia te kennen, kennen we alle projecties ervan, de partiularia. ‘Ideeën’ is een ongelukkige vertaling van ‘idea’, wat ‘gestalte’, ‘type’ of ‘vorm’ betekent. Onze perceptuele wereld bestaat uit imperfecte kopieën van de ideeën, die onveranderlijk en perfect zijn en alleen te begrijpen met het verstand. Onder de belangrijkste van deze abstracte objecten (buiten tijd en ruimte) zijn goedheid, schoonheid, gelijkheid, grootheid, eenheid. Ware filosofen (‘liefhebbers van kennis’) moeten volgens Plato de idee ‘Goedheid’ bestuderen om er achter te komen welke dingen ‘goed’ zijn en waarom ze ‘goed’ zijn16. Plato’s Ideeënleer is eeuwenlang oorzaak van discussie geweest tussen filosofen. Zijn leerling Aristoteles was juist overtuigd van het omgekeerde en pleitte voor het bestuderen van de individuele, waarneembare objecten (de particularia) in onze werkelijkheid om meer te weten te komen over hun ‘idee’ (de universalia). Een bioloog bijvoorbeeld kan eiken bestuderen om meer te weten te komen over de eikensoort17.
Ondanks de tegenstelling, benadrukten de ‘Neo-Platonische’ filosofen uit de vroege Middeleeuwen, zoals Plotinus, Porphyry, Augustinus en Boethius, de overeenkomsten tussen Plato en Aristoteles. Plato’s theorie van ideeën als archetypen en Aristoteles’ theorie dat de mens zijn universelen baseert op waarnemingen van reeële objecten vinden beiden weerklank. In de 13e eeuw wint het normalisme het langzaam van het realisme18: in plaats van een onderscheid te maken tussen twee realiteiten, wordt de universele realiteit ontkent. Thomas Aquinas stelt, nog vanuit zijn christelijke geloof, dat ideeën leven in zowel de eik als in de ‘ziel’ van de bioloog die de eik bestudeert. William van Ockham beweert echter dat ideeën geen objectief bestaan hebben buiten de mens: in plaats van ideale, hemelse of zelfs goddelijke vormen worden ideeën psychologische begrippen (‘objectivum in anima’) George Berkeley beweert zelfs dat ideeën als psychologische feiten onmogelijk zijn: volgens Berkeley is het onmogelijk om een man voor te stellen zonder een specifieke man voor de geest te halen, zonder te weten of hij blank of bruin is, lang of kort, dun of dik. John Stuart Mill nuanceert Berkeleys positie door te stellen dat we in gedachten een ‘concept’ vormen, waarbij we ons alleen concentreren op bepaalde aspecten van het concept: we stellen een concept ‘man’ voor dat compleet is, maar concentreren ons alleen op de interessante aspecten. Charles Peirce, en later William James erkennen ideeën wel als psychologische feiten en nemen een pragmatischer standpunt in: Why, from Plato and Aristotle, philosophers should have vied with each other in scorn of the knowledge of the particular, and in adoration of that of the general, is hard to understand, seeing that the more adorable knowledge ought to be that of the more adorable things, and that the things of worth are all concretes and singulars. The only value of universal characters is that they help us, by reasoning, to know new truths about individual things. William James | en.wikipedia.org/wiki/Problem_of_universals
CONCLUSIE | oefenen Ontwerpen is het telkens opnieuw creeëren van particularia vanuit de kennis van de universalia, verkregen door de bestudering van andere particularia. Ik denk dat je als ontwerper met een maatschappelijke verantwoordelijkheid je ‘omgeving’ goed moet leren kennen door continue te observeren en te reflecteren. Je moet bewust zijn van de redenen waarom je iets mooi of goed vindt, zodat je andere mensen ervan kunt overtuigen. En je moet dingen opzoeken die je niet mooi vindt, waar je het niet mee eens bent of die je niet begrijpt, zodat je je eigen standpunt kunt toetsen en van anderen kunt leren. Interhemispheric synchronisity, en daarme ideeën, is (voorlopig) nog een zaak voor mensen. Machines kunnen logica leren, maar kennen geen intuïtie; dieren hebben intuïtie, maar ontbreekt het aan ratio. Als mens-in-de-wereld moeten we beide verder ontwikkelen. De ratio kan goed ontwikkeld worden in een onderwijssysteem met regels, methodes, boeken en toetsen, maar de intuïtie, de antenne om ideeën op te vangen, kun je alleen ontwikkelen door continue te oefenen. Tom Waits heeft gelijk: ideeën zijn vogeltjes, ze zijn van niemand en ze vliegen weer weg. Ze vliegen alleen niet in de lucht maar ze zitten verstopt in onze samenleving, in tekens, teksten, woorden, beelden, ruimten.
NOTEN | bronvermelding http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/ ?zoekwoord=associatie 2 Braham, D. & Bachman, T.T. (2004) Ideation: the Birth and Death of Ideas. John Wiley&Sons, Inc., Hoboken, New Yersey 2004. p.4 3 http://en.wikipedia.org/wiki/Minister_of_Information 4 http://en.wikipedia.org/wiki/Keith_Tyson 5 http://news.bbc.co.uk/1/hi/entertainment/arts/2016546.stm 6 http://www.xraylab.org/ 7 http://www.klisia.net/blog/2006/07/prayer-antenna 8 Smallenburg, S. Liedjes zijn net als vogels, vang ze levend – Tom Waits over ‘Orphans’: zij nieuwe cd, geschreven middenin de nacht toen iedereen sliep. NRC Next, 20 november 2006 9 Braham, D. & Bachman, T.T. (2004) Ideation: the Birth and Death of Ideas. John Wiley&Sons, Inc., Hoboken, New Yersey 2004. p.5960 10 Dawkins, R. (1976) The Selfish Gene. Oxford University Press, Oxford 2006. p.192 11 Voorthuis, J. college Techné, Praxis & Theorein, architectuur als praktijk van het mogelijke. 7X700 Architectuur&Filosofie 5 september 2006 12 http://en.wikipedia.org/wiki/Mona_lisa 13 Beveridge, W.I.B. (1957) The Art of Scientific Investigation. Heinemann, Londen 1968. p.31 14 Simonton, D.K. (2004) Creativity in Science: Chance, Logic, Genius and Zeitgeist. Cambridge University Press, Cambridge 2004. p.11 15 Braham, D. & Bachman, T.T. (2004) Ideation: the Birth and Death of Ideas. John Wiley&Sons, Inc., Hoboken, New Yersey 2004. p.63 16 http://www.science.uva.nl/~seop/entries/plato/ 17 http://en.wikipedia.org/wiki/Problem_of_universals 18 http://nl.wikipedia.org/wiki/Nominalisme 1
FUNDAMENT | bronvermelding lezing Voorthuis, J. (2006) De stad: een tedere machine. Van Abbe Museum Eindhoven, 17, 24 en 31 oktober 2006 In deze trilogie ‘Een schitterend ongeluk’ – ‘De stad en het gebruik van het afvallige’ – ‘De (ge)weldadige stad’ ondervroeg TU/e docent Jacob Voorthuis onze omgang met de stad. In lezing 1 deconstrueerde hij metawoorden, ‘schizofrene’ woorden zonder eigenschappen, die we te pas en te onpas gebruiken. In lezing 2 stelde hij dat de boeiendste waarden geproduceerd worden in de marges (wat je weggooit ben je zelf). In lezing 3 stelt hij dat beleving “het afstand nemen en reflecteren op het lichaam in de wereld is”. Zijn oproep tot het ontwikkelen van een dwangneurose tot analyseren en beschrijven, ondersteund door een persoonlijke stortvloed aan beelden van de straat, heb ik gebruikt als uitgangspunt, omdat ik denk dat ideeën uit de omgeving komen en je die omgeving moet analyseren om je ontwerpen te kunnen verantwoorden. boeken Dawkins, R. (1976) The Selfish Gene. Oxford University Press, Oxford 2006 (preview beschikbaar op Google Books) Richard Dawkins ‘Professor for the Public Understanding of Science (!)’ en docent Zoology in Oxford en heeft een groot aantal bekende boeken op zijn naam staan. Dit boek werd in het college 7X700 Architectuur&Filosofie van Jacob Voorthuis als tip gegeven en bleek zeer de moeite van het lezen waard. In ‘The selfish gene’ stelt hij de genen als bepalende actoren in de evolutie. Het hoofdstuk waarin hij de analogie tussen genen en menselijke cultuur (in de vorm van memes) beargumenteerd leverde een interessant model op voor mijn essay.
Simonton, D.K. (2004) Creativity in Science: Chance, Logic, Genius and Zeitgeist. Cambridge University Press, Cambridge 2004 (‘Introduction’ op assets.cambridge.org/052183/5798/sample/ 0521835798ws.pdf) Dean Keith Simonton is professor Psychologie aan de Universiteit van California, Davis. In dit boek vat hij negen boeken en vele artikelen samen die hij sinds 1984 heeft geschreven over creativiteit in de wetenschap. Zijn consensus is uiteindelijk dat van de vier oorzaken van creativiteit die hij gevonden heeft, de kans belangrijker is dan de logica, de genialiteit en de tijdsgeest. Hoewel zijn boek vooral op creativiteit in de wetenschappelijke focust, vond ik het eerste hoofdstuk waarin hij zijn stellingname beargumenteerd erg interessant. Braham, D. & Bachman, T.T. (2004) Ideation: the Birth and Death of Ideas. John Wiley&Sons, Inc., Hoboken, New Yersey 2004 Dat het voorwoord geschreven is door de “Chairman of the Committee of Non-executive Directors of the Bank of England” zegt vrij veel. Dit boek, met hoofdstukken als ‘The life-cycle of ideas’ en ‘The innovation industry: a call to action’, gaat over de betekenis van ideeën voor het bedrijfsleven en het eigendomsrecht op ideeën. Dat was niet de richting die ik op wilde, maar de heldere schrijfstijl en de vele citaten maken het boek eenvoudig leesbaar en hun inleidingen over de ‘Birth of an idea’ heb ik kunnen gebruiken voor mijn verhaal. Dresden, S. (1987) Wat is creativiteit? Meulenhoff, Amsterdam 1987 In dit boek bestudeert Dresden (hoogleraar Franse letterkunde en hoogleraar Algemene literatuurwetenschap in Leiden) het onderwerp creativiteit aan de hand van creatieve producten, wetenschappelijke studies en bronnen van kunstenaren en anderen over hun werkwijze. Hoewel ik bewondering heb voor de persoonlijke manier waarop Dresden schrijft (een “montaignaans essai” volgens de achterflap), moet ik eerlijk zeggen dat ik zijn boek niet heb gebruikt voor mijn verhaal. Zijn analyse is geschikt voor achtergrondkennis, maar leidt niet tot een interessante stellingname.
Minsky, M. (1985) Het denken: de menselijke geest als maatschappij. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1988 De ‘maatschappij van de menselijke geest’ is Minsky’s benaming voor het paradigma dat intelligentie een complex is van vele, eenvoudigere processen. Elk proces (‘orgaan’) kan op zichzelf niet meer dan één handeling verrichten, maar de processen samen kunnen een maatschappij (‘organisatie’) vormen die intelligentie oplevert (vergelijk Dawkins’ memes!). Omdat ik dit boek pas vrij laat op mijn bibliotheek-strooptocht vond, heb ik het voor dit essay niet helemaal kunnen lezen. Veel ervan bleek ook niet interessant voor mijn verhaal, maar de manier waarop het boek is geschreven – elke pagina een apart hoofdstuk, met een zorgvuldige opbouw in hoofdstukken – vond ik erg geniaal. Het taalgebruik is nogal gedateerd, maar de vele citaten maken het boek goed leesbaar. Kerouac, J. (1955) On the Road. Penguin Books, Londen 2000 ‘On the road’ is een moderne klassieker in de Amerikaanse literatuur en een volstrekt subjectieve (autobiografische), maar uiterst levendig verhaal over het opkomen van de Beat-generatie in de jaren vijftig. Ik las het boek niet voor dit essay, maar de levendige manier waarop Kerouac de mensen en gebeurtenissen op zijn reizen door Amerika beschrijft vond ik erg inspirerend. Het fragment op de eerste pagina tekent zowel Kerouacs sprekende schrijfstijl, de vrijheid van het Amerika van de fifties als de relatie met de omgeving die ik in mijn essay wil benadrukken. Orwell, G. (1949) Nineteen Eighty-Four. Wolters-Noordhoff BV, Groningen 1998 Orwells klassieker las ik op de middelbare school voor Engels en maakte grote indruk. Het verhaal behoeft waarschijnlijk weinig introductie. De thematiek van het totalitaire regime, dat elke individuele vrijheid onderdrukt ten behoeve van de Staat, heeft op zich niet veel van doen voor dit essay, maar de versificator, een machine die liedjes maakt, zit al een decennium in mijn hoofd als potentiële bandnaam en is Orwells doembeeld van creativiteit.
artikelen Klima, G. (2000) The Medieval Problem of Universals. Stanford Encyclopedia of Philosophy, 4 oktober 2004 www.science.uva.nl/~seop/entries/universals-medieval/ Gyula Klima is Professor of Philosophy aan Fordham University, die zich gespecialiseerd heeft in Middeleeuwse filosofie. In dit artikel geeft hij een uitvoerige uitleg van de discussie die in de Middeleeuwen tussen realisme en nominalisme plaatsvond, naar aanleiding van de theorieën van Plato en Aristoteles. Voor een filosofisch artikel is het vrij goed leesbaar en als bron uit de Stanford Encyclopedia of Philosophy erg betrouwbaar, maar voor mijn essay waren Plato, Aristoteles en de ‘Modernen’ interessanter dan de Middeleeuwen. Vandaar dat ik aanvullend het Wikipedia-artikel ‘Problem of Universals’ (zie noot 17) heb gebruikt. Smallenburg, S. Liedjes zijn net als vogels, vang ze levend – Tom Waits over ‘Orphans’: zijn nieuwe cd, geschreven middenin de nacht toen iedereen sliep. NRC Next, 20 november 2006 Sandra Smallenburg beschrijft en interviewt muzikant Tom Waits over zijn nieuwe cd en zijn interesse in figuren aan de rand van de samenleving. In het interview stelt Waits zijn theorie dat liedjes er altijd zijn en zich soms verzamelen, en vergelijkt hij liedjes met vogeltjes. Dat deed me denken aan de theorie die mijn ‘persoonlijke paradigma’ werd, waarvan ik de bron helaas niet precies heb kunnen achterhalen.
Dit essay is misschien geen complete uiteenzetting over een gekozen onderwerp, maar meer een aaneenschakeling van persoonlijke interesses in een thema.