Duurzaam waterbeheer Grenspark 'De ZoomKalmthoutse heide' Onderzoek naar de mogelijkheden van de Kaderrichtlijn water en de Habitatrichtlijn ten behoeve van duurzaam waterbeheer in het Grenspark EINDRAPPORT
LEO KEYBECK, STIJN LEWYLLIE, STEVEN VERPAELE
ONDERZOEK UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN GRENSPARK ‘DE ZOOM – KALMTHOUTSE HEIDE’, ESSEN, BELGIË HEERLEN, JULI 2004
Is een waterval aan Europese regels de oplossing voor de verdroging? Grensparkregels Een waterval aan Europese regels Naast die van Vlaamse en Nederlandse kant. Wat doen daar toch die twee inheemse egels Uit Vlaanderen en Nederland? Een biotoop gezocht dat doorgaans leefbaar is Aan beide zijden van de grens, als hindernis. Egels prikken de ‘luchtballonnen’ door, Van mensen die problemen afwentelen in tijd Zoals beleidsstukken en de kadermetafoor. Echt nodig voor de uitvoering van beleid? Geassisteerd door studenten uit eigen land, Werken zij tegenwoordig hand in hand Geholpen door een universiteit op afstand Aan de verbetering van de grondwaterstand.
Colofon Naam document Titel
Title
Auteurs Projectcoach Studiekader
Opdrachtgever Examinator Opdrachtomschrijving Datum eerste versie Laatst bijgewerkt Referentie
M42 Duurzaam waterbeheer Grenspark de Zoom-Kalmthoutse heide Duurzaam waterbeheer Grenspark 'De Zoom-Kalmthoutse heide'. Onderzoek naar de mogelijkheden van de Kaderrichtlijn Waren en de Habitatrichtlijn ten behoeve van duurzaam waterbeheer in het Grenspark. Sustainable water management in cross-border nature reserve ‘De ZoomKalmthoutse heide’. Analysis of the possibilities of the Water Framework Directive and the Habitats Directive for sustainable water management in the cross-border reserve (in Dutch) Leo Keybeck, Stijn Lewyllie, Steven Verpaele drs. Cobi De Blécourt-Maas, Open Universiteit Nederland Leo Keybeck (st.nr. 835039126; N50217), Open Universiteit Nederland, wobachelor(B.Sc.)-opleiding Milieu-natuurwetenschappen, major Beleid Stijn Lewyllie (st.nr. 838153797; N50217), Open Universiteit Nederland, wobachelor(B.Sc.)-opleiding Milieu-natuurwetenschappen, major Natuurwetenschappen Steven Verpaele (st.nr. 838177556; N50217), Open Universiteit Nederland, wobachelor(B.Sc.)-opleiding Milieu-natuurwetenschappen, major Natuurwetenschappen Marten Wiersma, Grenspark De Zoom-Kalmthoutse heide, Essen, België dr. Wilfried Ivens (OUNL) Onderzoek naar de mogelijkheden van de Kaderrichtlijn water en de Habitatrichtlijn ten behoeve van duurzaam waterbeheer in het Grenspark 31-5-2004 21-7-2004 Keybeck, L., Lewyllie, S., Verpaele, S. (2004). Duurzaam waterbeheer Grenspark 'De Zoom-Kalmthoutse heide'. Onderzoek naar de mogelijkheden van de Kaderrichtlijn Waren en de Habitatrichtlijn ten behoeve van duurzaam waterbeheer in het Grenspark. [Sustainable water management in cross-border nature reserve ‘De Zoom-Kalmthoutse heide’. Analysis of the possibilities of the Water Framework Directive and the Habitats Directive for sustainable water management in the cross-border reserve (in Dutch)] Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Grenspark ‘De Zoom – Kalmthoutse heide’, Essen, België Unpublished Bachelor’s Thesis, Open Universiteit Nederland, Heerlen, NL.
Status
Eindconceptversie
Copyright
© 2004 Open Universiteit Nederland, Heerlen De auteursrechten op dit materiaal berusten bij de Open Universiteit Nederland. Behoudens uitzonderingen door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. Copyright on this material is vested in the Open Universiteit Nederland. Save exceptions stated by the law no part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or other means, included a complete or partial transcription, without the prior written permission of the publisher.
Wij beseffen de waarde van het water eerst wanneer de bron is opgedroogd (Thomas Fuller)
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 4 van 72
Voorwoord In dit rapport zijn de bevindingen weergegeven van de opdracht ‘Aangeven van de mogelijkheden van de Kaderrichtlijn Water, mede in relatie met de Habitatrichtlijn, ten behoeve van het waterbeheer in het Grenspark’, verstrekt door Marten Wiersma namens het Grensparkmanagement. Het onderzoek naar de mogelijkheden die de implementatie van de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water in zowel Vlaanderen als Nederland bieden in de strijd tegen verdroging van de natuur in het Grenspark is uitgevoerd in de periode januari tot en met juni 2004. Dit onderzoek werd een speurtocht door een woud van wetten en regels en een wildwatervaart door een vloedgolf van beleid. Het zoeken naar de uitvoering van dit beleid resulteerde in zwemmen op het droge. Het onderzoek naar de onderscheiden wijze van implementeren van Europese richtlijnen in Vlaanderen en Nederland bracht opmerkelijke verschillen aan het licht. Leerzaam waren ook de cultuurverschillen en daarmee de verschillen in benadering tussen Vlaanderen en Nederland die zich openbaarden tijdens de uitwerking. Naast de hoeveelheid waterbeleidskennis die we hebben opgedaan, hebben we ook op dit vlak veel geleerd. Een woord van dank aan Cobi de Blécourt-Maas die in haar rol als projectcoach door haar kritische vraagstelling de groep ‘op scherp’ zette en vanuit haar politieke ervaring ervoor zorgde dat we de belangen en hiermee verband houdende beweegredenen van de diverse actoren in onze analyses betrokken.
Leo Keybeck, Stijn Lewyllie, Steven Verpaele (OUNL-studenten)
Echt crisis is het pas Wanneer we geen wijn meer hebben om bij het water te doen (Gerd de Ley)
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 5 van 72
Managementsamenvatting Verdroging is een van de hoofdoorzaken voor de afnemende natuurwaarde in het Grenspark de Zoom Kalmthoutse heide. De verdroging wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de onttrekking van grondwater en drainage in de nabijgelegen landbouwgebieden. Het tot nu toe gevoerde beleid biedt geen oplossing voor de verdrogingsproblematiek. Vanuit de Europese wetgeving worden de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water zowel in Nederland en Vlaanderen geïmplementeerd. Onderzocht is of deze regelgeving na implementatie in de nationale wetgeving kan bijdragen aan de oplossing van de verdrogingsproblematiek in het Grenspark, zowel aan Nederlandse als Vlaamse zijde. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in Nederland als Vlaanderen zowel op nationaal als provinciaal niveau veel beleid is gemaakt en stapels plannen zijn geschreven en er veel goede voornemens bestaan bij de beleidsmakers maar de uitvoering maar moeilijk van de grond komt. De complexheid van de wet- en regelgeving en de gelaagde bestuursstructuur zijn hier debet aan. De geïmplementeerde Habitatrichtlijn en nog niet volledig geïmplementeerde Kaderrichtlijn Water bieden dan ook geen oplossing op korte termijn. Toch kan het Grensparkmanagement een aantal acties ondernemen. Hierbij is het van belang te weten dat in deze de provincies Noord Brabant en Antwerpen veruit de belangrijkste actoren voor het Grenspark zijn. Het thema water en grondwaterbescherming is een aandachtspunt bij de uitvoering van het Provinciaal Milieubeleid in Noord Brabant. Doorwerking van de Kaderrichtlijn Water is geformuleerd als activiteit en te behalen resultaat in 2004. Welke concrete acties hiertoe worden genomen is echter niet vermeld en navraag heeft geen verhelderend antwoord opgeleverd. Het management van het Grenspark kan het initiatief nemen om de verschillende politieke partijen in de provincie te benaderen en te vragen of ze hieraan aandacht willen besteden tijdens de behandeling van de provinciale begroting door te informeren naar de voortgang en geboekte resultaten. Het provinciaal Waterhuishoudingsplan of Provinciaal Milieubeleidsplan, waarin de KRW is verwerkt, bieden aanknopingspunten (vernatting van natuurgebieden, afstemming van wateronttrekking op het draagvermogen van de watersystemen) om er bij het provinciebestuur op aan te dringen het provinciaal beleid ter bestrijding van verdroging in natuurgebieden te verweven in het beleid ter bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening. Het management van het Grenspark kan er via de verschillende politieke partijen in de provincie bij het provinciaal bestuur voor pleiten om in het provinciaal beleidsplan bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening concrete acties op te nemen om verlaging van de grondwaterstand in en nabij natuurgebieden tegen te gaan. De mogelijkheden die de Habitatrichtlijn in Vlaanderen biedt ligt in het opstellen van het natuurrichtplan (NRP) voor het gebied. De Habitatrichtlijn biedt het kader om de verdroging aan te pakken en dit zal geconcretiseerd moeten worden in het NRP. Het Grensparkmanagement kan proberen te participeren in het opstellen van het NRP. Met betrekking tot de Kaderrichtlijn Water in Vlaanderen kan het Grensparkmanagement als belanghebbende actor participatie afdwingen in het waterschap, een platform dat wordt gecoördineerd door de provincie Antwerpen. Omdat zowel vanuit Nederlandse als Vlaamse zijde wordt aangegeven dat infiltratie van gebiedseigen water een alternatief tegen verdroging vormt, adviseren wij het Grensparkmanagement de betrokken actoren bij elkaar te brengen om een gemeenschappelijk plan voor infiltratie uit te werken. Artikel 23, Lid 1 van de Grondwaterwet in Nederland stelt: ‘uit eigen beweging of op verzoek van een belanghebbende, niet zijnde de vergunninghouder kunnen Gedeputeerde Staten de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 6 van 72
wel alsnog voorschriften aan de vergunning verbinden, indien de bescherming van de bij het grondwater betrokken belangen dit vordert’. Doe hier als Grensparkmanagement een beroep op. De grootste barrière voor het gebruikmaken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water bieden, is de politieke en maatschappelijke haalbaarheid. Het vormgeven aan beleid en plannen is relatief gezien nog niet zo duur. Het uitvoeren van de plannen kost geld en het zal dan ook van de politieke wil en het maatschappelijk draagvlak afhangen wat uiteindelijk aan maatregelen wordt getroffen.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 7 van 72
Inhoudsopgave Voorwoord ..............................................................................................................................5 Managementsamenvatting ....................................................................................................6 Inhoudsopgave.......................................................................................................................8 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding...................................................................................................................11 Aanleiding.................................................................................................................11 Doel van het onderzoek ...........................................................................................13 Probleemstelling.......................................................................................................13 Methode van onderzoek...........................................................................................14 Opbouw van het rapport...........................................................................................15
2 2.1 2.2 2.2.1 2.3 2.3.1 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.2.1 2.4.2.2 2.4.3 2.4.3.1 2.4.4 2.4.5 2.5 2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.5.4 2.5.5 2.6 2.7
Milieu- en waterbeleid en wetgeving ....................................................................17 Inleiding ....................................................................................................................17 Wet en regelgeving van toepassing op het waterbeheer in het Grenspark..............17 Waterbeheer wet- en regelgeving ............................................................................17 Europees milieu- en waterbeleid en regelgeving......................................................17 EU milieurichtlijnen en verordeningen met betrekking tot water...............................18 Beleidsimplementatie en uitvoering in Nederland ....................................................18 Beleidsimplementatie en uitvoering op nationaal niveau (rijksoverheid) ..................18 Waterbeleid ..............................................................................................................18 Nationaal Bestuursakkoord Water............................................................................18 Relatie water en ruimte in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening...............................19 Implementatie en uitvoering door de provincie Noord Brabant ................................19 Afstemming over Europese richtlijnen tussen rijk en provincie ................................20 Uitvoering op gemeentelijk niveau ...........................................................................22 Uitvoering door overige betrokken instanties (waterschappen, waterleidingbedrijven) .................................................................................................................................23 Beleidsimplementatie en uitvoering in Vlaanderen...................................................24 Federaal Kader.........................................................................................................24 Gewestelijk kader: decreet integraal waterbeheer ...................................................24 Huidige provinciale bevoegdheden aangaande het waterbeleid..............................26 Samenwerkingsovereenkomst Vlaams gewest - provincies.....................................26 Milieubeleidsplan provincie Antwerpen (2003-2007)................................................27 Toetsing van de literatuurgegevens door middel van interviews..............................27 Conclusies met betrekking tot de deelvragen...........................................................28
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Habitatrichtlijn ........................................................................................................30 Inleiding ....................................................................................................................30 Betekenis van de Habitatrichtlijn voor bestrijding van verdroging natuurgebieden ..31 Implementatie van de Habitatrichtlijn in Nederland ..................................................32 Implementatie van de Habitatrichtlijn in Vlaanderen ................................................32 Betekenis van de Habitatrichtlijn voor het Grenspark ..............................................33 Relatie tussen de Kaderrichtlijn water en de Habitatrichtlijn.....................................34 Toetsing van de literatuurgegevens door middel van interviews (subdeelvraag D) .34 Eindconclusies .........................................................................................................35
4 4.1
Kaderrichtlijn Water ...............................................................................................36 Inleiding ....................................................................................................................36
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 8 van 72
4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.5
Betekenis van de Kaderrichtlijn Water .....................................................................36 Implementatie van de Kaderrichtlijn Water in Nederland .........................................37 Implementatie van KRW in Nederlandse wet- en regelgeving. ................................37 Acties in het kader van de KRW uit te voeren door de waterbeheerders.................41 Implementatie(activiteiten) in het stroomgebied Rijn en Maas .................................41 Implementatie van de kaderrichtlijn Water in België (zie bijlage 10) ........................42 De Internationale stroomgebiedsdistricten. ..............................................................42 Het Vlaams Gewest..................................................................................................43 De bekkens ..............................................................................................................45 De deelbekkens........................................................................................................47 De bijzondere verplichting ........................................................................................48 Toetsing van de literatuurgegevens door middel van interviews in Nederland en Vlaanderen ...............................................................................................................49 Uit interviews met ambtelijke functionarissen van het Vlaamse gewest is gebleken dat de KRW vertaald is in het decreet Integraal Waterbeheer maar de implementatie in de praktijk nog gestalte moet krijgen. De functionarissen op bekken en deelbekken niveau zijn onlangs pas benoemd en moeten nog vertrouwd raken met de materie. .................................................................................................................................49 4.6 Conclusies en aanbevelingen ..................................................................................49 4.6.1 Implementatie en uitvoering in Nederland................................................................49 4.6.2 Implementatie en uitvoering in Vlaanderen ..............................................................50 4.6.3 Samenwerking Nederland EN Vlaanderen (deelvraag 1 en 4).................................50 4.6.4 Algemene conclusie (deelvraag 4 en 5) ...................................................................50 5 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.5
Verdroging van de natuur......................................................................................52 Inleiding ....................................................................................................................52 Verdroging van natuurgebieden ...............................................................................52 Bestrijding van verdroging in Nederland ..................................................................52 Grondwateronttrekking en verdroging ......................................................................53 Waterhuishouding en verdroging .............................................................................53 Actuele politieke ontwikkelingen in Nederland (deelvraag 5 en 6) ...........................54 Een evaluatie van verdrogingsbestrijding in Noord Brabant en Nederland ..............55 Peilen van de mogelijkheden aangaande droogtebestrijding...................................56 Bestrijding van verdroging in Vlaanderen.................................................................57 Bestrijding van verdroging op gewestelijk niveau.....................................................57 Bestrijding van verdroging op lokaal niveau .............................................................58 Evaluatie van verdrogingsbestrijding in Vlaanderen (deelvraag 5) ..........................59 Compensatiemogelijkheden om de verdroging tegen te gaan (deelvraag 6) ...........59
6 6.1 6.2
Waterbeheer Grenspark (subdeelvraag D)...........................................................61 Huidig beleid en beleving hiervan ............................................................................61 Tekortkomingen in het huidige beleid.......................................................................62
7 7.1 7.2
Conclusies en aanbevelingen ...............................................................................63 Inleiding ....................................................................................................................63 Biedt de habitatrichtlijn een oplossing voor de afstemming van de regelgevingen en verantwoordelijkheden van het duurzame waterbeleid en de optredende verdroging in het Grenspark.......................................................................................................63 Implementatie van de habitatrichtlijn in Nederland(deelvraag 2 en 3)......................63 Implementatie van de habitatrichtlijn in België (deelvraag 2 en 3) ...........................63 Biedt de Kaderrichtlijn Water een oplossing voor de afstemming van de regelgevingen en verantwoordelijkheden van het duurzame waterbeleid en de optredende verdroging in het Grenspark..................................................................63 Implementatie van de Kaderrichtlijn Water in Nederland (deelvraag 1 en 3) ...........64 Implementatie van de Kaderrichtlijn Water in België (deelvraag 1 en 3)..................64
7.2.1 7.2.2 7.3 7.3.1 7.3.2
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 9 van 72
7.4 7.5 7.6
Bieden beide richtlijnen een oplossing om de beleidsimpasse te doorbreken (deelvraag 4) ............................................................................................................64 Zijn er mogelijkheden om verdroging tegen te gaan uitgaande van beide richtlijnen (deelvraag 5 en 6) ....................................................................................................65 Slotbeschouwingen bij de hoofdvraag......................................................................65
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 10 van 72
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Het Grenspark ‘de Zoom-Kalmthoutse Heide’ is een bos- en natuurgebied van ca. 3750 hectare gelegen op hoge Brabantse zandgronden. Het park is gesitueerd op het grondgebied van de Nederlandse gemeente Woensdrecht en de Belgische gemeenten Kalmthout en Essen. Het Grenspark bevat een gradiëntrijk, halfopen, woest heidelandschap, omringd met bossen, landgoederen en enkele landbouwenclaves. De natuurwaarde wordt gevormd door heidevegetaties van de droge schrale zandgronden en natte vennen. Er komen karakteristieke, veelal zeldzame plantensoorten voor en bijzonder waardevolle fauna.
Habitatrichtlijn De waardering als belangrijk internationaal natuurgebied blijkt uit de aanwijzing aan Vlaamse zijde onder de Habitatrichtlijn van de ‘Kalmthoutse heide’. De totale oppervlakte van de speciale beschermingszone (SBZ) bedraagt 2062 hectare en is ingesteld voor onder andere de habitats ‘Noord Atlantische vochtige heide, droge heide, slenken in veengronden, minerale oligotrofe wateren van Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie’ en de aanwezigheid van de gevlekte witsnuitlibel (http://www.mina.vlaanderen.be /natura2000/notasbzh.doc). Aan Nederlandse zijde is een oppervlakte van 1746 ha aangewezen vanwege onder andere de aanwezigheid van mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorende tot het geslacht oeverkruid. De afgebakende SBZ zijn afgebeeld in de onderstaande figuur 1 . De afbakening van de speciale beschermingszones in Nederland ligt in tegenstelling tot Vlaanderen wel volledig in het Grenspark (subdeelvraag e) (zie hoofdstuk 3)
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 11 van 72
Figuur 1: aangewezen SBZ’s Ossendrecht (NL)
(Bron: http://www.minlnv.nl/thema/groen/natuur/natura2000/inftgnn11.htm - top#top) en aangewezen SBZ’s Essen en Kalmthout (VL)
(Bron: http://www.mina.vlaanderen.be/natura2000/notabzh.doc)
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 12 van 72
Knelpunt Het belangrijkste knelpunt op milieugebied van het Grenspark is de verdroging. Deze verdroging wordt veroorzaakt door een complex van factoren onder andere veranderingen in lokale oppervlaktewaterhuishouding en regionale diepe grondwateronttrekkingen. Dit leidt tot het verdwijnen of afnemen van vochtige en natte levensgemeenschappen. Daarnaast hebben eutrofiering en verzuring een negatief effect op de heiden, vennen en specifieke flora en fauna.
Kaderrichtlijn Water In verband met de milieuproblematiek rond water heeft de Europese Commissie in 2000 de Kaderrichtlijn Water ingesteld. Deze richtlijn gaat uit van het een globale aanpak vanuit stroomgebieden van rivieren. De lidstaten van de Europese Unie moeten deze richtlijn in hun nationale wetgeving opnemen en de stroomgebiedbeheersplannen moeten uiterlijk tegen 2009 op tafel liggen. De uiterlijke datum dat de maatregelen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water operationeel moeten worden is vastgelegd op 2012. Het Grenspark ligt hydrologisch gezien in de stroomgebieden van Maas en Schelde en de waterscheidingslijn loopt dwars door het natuurgebied.
Het Grenspark Het grensoverschrijdend karakter van het Grenspark weerspiegelt zich in de bestuurlijke organisatie ervan. Voor een uitgebreid overzicht van de organisatiestructuur verwijzen we naar de afstudeeropdracht van A. Verachtert (2003).Het beleid is vastgelegd in het ‘Beleidsplan Beheer en Inrichting Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide 1999-2014’. De problematiek waarvoor de Grensparkorganisatie naar oplossingen zoekt hebben een grensoverschrijdend karakter: - ernstige verdroging ten gevolge van waterhuishoudingsproblematiek - geen (grensoverschrijdende) samenhang in beheer en organisatie, zowel intern als op regionaal en grensoverschrijdend niveau. In het kader van deze problematiek heeft de Grensparkcoördinator namens de Grensparkorganisatie aan het InCompany Milieuadviesbureau de opdracht verstrekt te onderzoeken of de Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water kwalitatieve en kwantitatieve kaders bieden om de verdrogingsproblematiek en verontreiniging van vennen en grondwater tegen te gaan.
1.2
Doel van het onderzoek
Het onderzoek spitst zich toe op de vraag of en in welke mate de Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water kunnen bijdragen aan het oplossen van de verdrogingsproblematiek in het Grenspark. Hiervoor is het nodig inzicht te krijgen in het huidig gevoerde beleid, de implementatie van de EU richtlijnen in de nationale wetgeving en regionale programma’s in zowel België en Nederland, en de afstemming tussen de actoren zowel op nationaal als internationaal vlak. De Grensparkorganisatie kan de resultaten van het onderzoek gebruiken om nader beleid met betrekking tot het waterbeheer, binnen en buiten de grenzen van het park, dat invloed heeft op het Grenspark, te formuleren. Op basis van dit beleid, dat geaccordeerd dient te worden door de Vlaamse en Nederlandse beleidsautoriteiten, kunnen doelen worden geformuleerd die worden vertaald in acties om de waterproblematiek doeltreffend aan te pakken.
1.3
Probleemstelling
In het Grenspark vormt verdroging een belangrijk knelpunt. De verdrogingsproblematiek kan niet voortvarend worden aangepakt omdat:
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 13 van 72
-
-
De afstemming van regelgeving daaromtrent, zowel nationaal als tussen de beide betrokken grenslanden, voor het Grensparkmanagement niet inzichtelijk is en niet duidelijk is wie de huidige en in de toekomst betrokken actoren zijn en welke rol deze (kunnen) spelen. Niemand van buiten het Grenspark zich bestuurlijk verantwoordelijk voelt voor het waterbeleid in het Grenspark.
Vanuit de Europese regelgeving zijn de Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water uitgevaardigd, die in de nationale wetgevingen zijn geïmplementeerd. De Grensparkorganisatie stelt de vraag of deze kaderrichtlijnen mogelijkheden bieden voor een adequate bestrijding van de verdroging in het Grenspark. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook: Welke mogelijkheden bieden de Kaderrichtlijn Water en de Habitatrichtlijn om het probleem van de verdroging in het Grenspark aan te pakken? Hieruit komen de volgende deelvragen naar voren: 1. Hoe wordt de Kaderrichtlijn water in Nederland in vergelijking met België geïmplementeerd? 2. Hoe wordt de Habitatrichtlijn in Nederland in vergelijking met België geïmplementeerd? 3. Wat is de verhouding tussen Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn? 4. Zijn er mogelijkheden om met behulp van beide richtlijnen de beleidsimpasse te doorbreken, en zo ja, welke? 5. Wat zijn de mogelijkheden om de verdroging tegen te gaan? Zijn er nog andere mogelijkheden dan het onttrekken van grondwater te beperken? 6. Wat zijn de mogelijkheden om grondwateronttrekking te compenseren? Deze deelvragen worden uitgewerkt in de hoofdstukken twee tot en met zes. Hierbij is de doelstelling helderheid te verschaffen door de volgende subdeelvragen: a. In kaart brengen van de wetten en regels die relevant zijn voor het waterbeheer in de stroomgebieden waarin het Grenspark ligt. b. In kaart brengen van het huidige beleid en de relevante actoren c. Afstemming van beleid tussen de diverse betrokken actoren op het niveau Vlaanderen/Nederland en nationaal/regionaal niveau in kaart brengen en door het formuleren van het gewenste beleid en de te nemen maatregelen: d. Toetsen of het geformuleerde beleid voor het Grenspark leeft bij de diverse actoren e. Aangeven welk deel van het grenspark valt onder de Habitatrichtlijn f. Nagaan van de economische haalbaarheid van te nemen maatregelen evenals van de compensatiemaatregelen voor de relevante actoren in het gebied (landbouw, recreatie enz.) g. Onderzoeken of de Kaderrichtlijn Water in relatie tot de habitatrichtlijn mogelijkheden biedt tot beperking van het oppompen van grondwater h. Aanbevelingen formuleren voor het op te stellen beleidskader.
1.4
Methode van onderzoek
De voorbereidende stap in het onderzoek was een opdrachtbespreking met de Grensparkcoördinator om de opdracht uit te diepen en te verfijnen. De eerste fase van het onderzoek bestond uit een literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek was gericht op de beleidsstukken en plannen van de Nederlandse Rijksoverheid en de Vlaamse overheid en de provinciale en gemeentelijke overheden. In het verlengde hiervan is gekeken naar de vertaling van het beleid in uitvoeringsplannen door het waterschap. Tevens is de voor het waterbeheer relevante wet- en regelgeving op Europees en nationaal niveau bestudeerd. De eerste bron die we hiervoor gebruikt hebben was het internet. Het internet is momenteel de meest overzichtelijke manier om de wetgeving en beleid van overheden op te zoeken. De lijst van de trefwoorden die we hierbij gebruikt
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 14 van 72
hebben staat in bijlage 1A. Via de digitale informatie zijn we verschillende documenten, onderzoeksrapporten, beleidsstukken en dergelijk op het spoor gekomen. Samenvattingen van de relevante teksten zijn in de bijlagen weergegeven. De literatuur, gebruikt voor het beantwoorden van de vragen is geselecteerd op basis van de volgende criteria: - relevantie voor de opdracht - recentheid van publicatie vanwege de snelle ontwikkelingen in het onderzoeksveld - objectiviteit van de bron. Het bepalen van de relevantie voor de opdracht was een moeilijk criterium. Er is geselecteerd op relevantie per beleidsniveau (Europees, nationaal, provinciaal en regionaal). Verschillende beleidsniveaus hebben hun eigen plannen en regelgeving die betrekking hebben op het Grenspark, maar die soms voor het Grenspark zelf minder relevant zijn omdat ze niet concreet zijn. Andere informatie was soms wel zeer relevant voor het Grenspark maar het zou het onderzoek te uitgebreid maken en die informatie was dus minder relevant voor onze opdrachtstelling. Een passend voorbeeld hierbij is de wetgeving rond grondwater. Het uitspitten van die wetgeving is zeker relevant voor het Grenspark maar het zou ons te ver hebben laten afdwalen van onze kernopdracht. Objectiviteit van de bron is zeker een criterium dat geldt voor het internet. Op het internet kan je informatie zetten zonder verantwoording. Om objectiviteit te garanderen hebben we ons dus zoveel als mogelijk gebaseerd op sites van officiële instanties. Het literatuuronderzoek is vervolgd door een tweede fase in het onderzoek die bestaat uit interviews. Vanwege de snelle ontwikkelingen in combinatie met de datum van vele bestudeerde beleidsstukken en plannen, zijn uit de literatuur verkregen gegevens geverifieerd of aangevuld met gegevens verkregen uit gesprekken met betrokken actoren. De actoren zijn benaderd per E-mail, telefoon of zijn bezocht. De interviews zijn gehouden op basis van open vragen. We hebben gekozen voor open vragen omdat bij deze manier van interviewen er een wisselwerking is tussen de interviewer en de geïnterviewde. Door deze wisselwerking kan er naast ‘droge informatie’ ook vernomen worden waar bijvoorbeeld de prioriteiten liggen. Er kan op dat moment dan bijvoorbeeld dieper op de prioritering ingegaan worden. Bij open vragen kom je bovendien ook gemakkelijker de persoonlijke mening en toekomstvisie van de geïnterviewde te weten. In bijlage 1 B staat er een overzicht van de manier van interviews, de personen en instanties die we geïnterviewd hebben en de gestelde vragen. In totaal hebben 19 personen gereageerd (14 telefonische interviews en 5 per mail). Vier personen/instanties hebben niet gereageerd, waaronder het waterschap in Nederland en de Scheldecommissie.
1.5
Opbouw van het rapport
Het rapport is een weergave van het uitgevoerde literatuuronderzoek, aangevuld met toetsing hiervan door het uitvoeren van onderzoek in de praktijk en bevat 7 hoofdstukken. Aan het begin van ieder hoofdstuk worden de vragen gesteld die we in dat hoofdstuk willen beantwoorden. Daarna volgt een samenvatting van het literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek wordt daarna getoetst door middel van interviews. Uit het literatuuronderzoek en uit de soms extra verkregen informatie uit interviews wordt er een conclusie opgesteld. In deze conclusie wordt een antwoord geformuleerd op de in het begin van het hoofdstuk gestelde vragen. Hoofdstuk 2 handelt over het Europese milieubeleid en de hiermee verbonden wet- en regelgeving. In het bijzonder wordt ingegaan op de milieurichtlijnen en verordeningen met betrekking tot water. Dit hoofdstuk geeft verder een beeld van de beleidsuitvoering en implementatie in Nederland en België en de afstemming van beleid tussen deze twee grenslanden. Ten slotte wordt de wet en regelgeving van toepassing op het waterbeheer in het Grenspark belicht.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 15 van 72
Hoofdstuk 3 gaat in op de Habitatrichtlijn en de relatie tussen deze richtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en een beeld van de betekenis van de kaderrichtlijn water voor bestrijding van verdroging in natuurgebieden. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van het verdrogingsbeleid in Nederland en Vlaanderen. In hoofdstuk 6 wordt een kort overzicht gegeven van het huidig waterbeleid van het Grenspark en de algemene tekortkomingen ervan. Ten slotte zijn in hoofdstuk 7 de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek gebundeld. Het biedt een summier overzicht van wat er toegespitst op het Grenspark te gebeuren staat.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 16 van 72
2
Milieu- en waterbeleid en wetgeving
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staat de vraag centraal welke wetten en regels (Europese, Vlaamse en Nederlandse) relevant zijn voor het waterbeheer in de stroomgebieden waarin het Grenspark ligt. In het verlengde van deze vraag wordt het huidige beleid in kaart gebracht en de actoren die hierin een rol spelen. (subdeelvragen a,b en c)
2.2
Wet en regelgeving van toepassing op het waterbeheer in het Grenspark
Het Rijk, de Vlaamse overheid en de Europese Commissie te Brussel hebben diverse instrumenten ter beschikking om uitvoering te geven aan het integraal waterbeheer. Deze instrumenten bestaan uit diverse plannen en maatregelenprogramma's op grond van een aantal (water)wetten. Voor de stroomgebieden waarin het Grenspark ligt kunnen diverse waterkaders aangegeven worden, gevormd door wet- en regelgeving en (water)beleid. De relevante wet- en regelgeving, aangevuld met een overzicht van gegenereerd beleid dat van belang is voor te ontplooien activiteiten gericht op het Grenspark is hierna weergegeven.
2.2.1 Waterbeheer wet- en regelgeving Waterbeheer is in diverse wet- en regelgeving opgenomen. Uitvoering en handhaving van deze wet- en regelgeving vindt op verschillende niveaus plaats. Naast internationale wetgeving in de vorm van o.a. diverse EU-richtlijnen, zijn op nationaal niveau uitgevaardigde wetten en regels van toepassing. Ook op provinciaal niveau worden regels vastgesteld in de vorm van verordeningen. Voor het Grenspark zijn de volgende wetten en verordeningen van belang: Europees niveau (zie 2.3): • Kaderrichtlijn Water (in april 2004 nog niet in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd, zie hoofdstuk 4) • Vogel- en Habitatrichtlijn (deels geïmplementeerd) Nederland Rijksniveau (zie 2.4): • Wet op de waterhuishouding • Algemene wet bestuursrecht • Wet milieubeheer • Wet bodembescherming • Grondwaterwet • Reconstructiewet concentratiegebieden (indirect) Nederland Provinciaal niveau (zie 2.4.3): • Provinciale Milieuverordening
Vlaanderen gewestelijk niveau (zie 2.5) • • •
2.3
Decreet Algemene bepalingen Milieubeleid (DABM) Decreet Integraal Waterbeheer (DIWB) Wet op onbevaarbare waterlopen en polders en wateringen
Europees milieu- en waterbeleid en regelgeving
In de Europese Commissie behandelt Directoraat-generaal Milieu alle beleidszaken met betrekking tot Milieu (waaronder de Kaderrichtlijn Water en Habitatrichtlijn), Nucleaire Veiligheid en Civiele bescherming. Het Directoraat-generaal Gezondheid en Consumentenbescherming houdt zich bezig met zaken die nauw verband houden met het milieubeleid, zoals bestrijdingsmiddelen en voedselveiligheid. De uitgangspunten voor het
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 17 van 72
Europese milieubeleid zijn uitgewerkt in milieuactieprogramma’s. De uitgangspunten en het tot stand komen van de milieuactieprogramma’s is weergegeven in bijlage 2 onder 1a
2.3.1 EU milieurichtlijnen en verordeningen met betrekking tot water. De EU heeft zich ten doel gesteld de Europese waterwetgeving te harmoniseren. In deze doelstelling neemt de Kaderrichtlijn Water een belangrijke plaats in. Nadat deze kaderrichtlijn gefaseerd in werking is getreden worden diverse EU richtlijnen overbodig. In bijlage 2 onder 1b is een overzicht weergegeven van voor water relevante richtlijnen en de relatie met de Kaderrichtlijn Water. De kaderrichtlijn Water wordt uitvoerig behandeld in hoofdstuk 4. Omdat de Kaderrichtlijn Water geïmplementeerd moet worden in zowel Nederland als Vlaanderen is het nuttig om enig inzicht te hebben in de wijze waarop Europese regelgeving wordt omgezet in nationale wet- en regelgeving en wordt doorvertaald in regionaal beleid. De wijze waarop dit gebeurt en de belangrijkste wetten die samenhangen met de Kaderrichtlijn Water worden in de volgende paragrafen behandeld.
2.4
Beleidsimplementatie en uitvoering in Nederland
2.4.1 Beleidsimplementatie en uitvoering op nationaal niveau (rijksoverheid) De implementatie van Europese milieu- en waterregelgeving in Nederlandse wetgeving en beleid is gecompliceerd. De betrokkenheid van meerdere ministeries (Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Landbouw en Voedselkwaliteit en Verkeer en Waterstaat), de gelaagde structuur (Ministeries, provincies, gemeenten en waterschappen) alsmede de veelheid in wetten en regels zijn hier debet aan. In bijlage 2 onder 1c is uitgebreid weergegeven hoe de implementatie plaatsvindt en in bijlage 2 onder 1d welke waterbeheerwetten direct of indirect van toepassing zijn op het stroomgebied waarin het Grenspark ligt.
2.4.2 Waterbeleid Met de publicatie van de nota 'Omgaan met water' van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in 1985 is een nieuwe fase in het waterbeleid gestart. Centraal hierin staat het integrale waterbeleid; verder uitgewerkt en vorm gegeven in de Nota's Waterhuishouding. Daarnaast wordt ook op andere ministeries beleid geformuleerd, dat direct of indirect invloed kan hebben op de waterkwaliteit en –kwantiteit en daarmee ook op verdroging of het verdwijnen van soorten als het Oeverkruid. In deze paragraaf zijn de meest recente plannen beschreven die van belang zijn omdat ze een relatie hebben met de Kaderrichtlijn Water. Een overzicht van de diverse plannen en nota's staat opgenomen in bijlage 2 onder 1e.
2.4.2.1 Nationaal Bestuursakkoord Water De aard en omvang van de waterproblematiek in Nederland, kijkende naar de diversiteit in problemen, de veelheid in wetten, regels en instrumenten en de versnipperde aanpak hebben geleid tot het inzicht van Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse gemeenten om te komen tot een gezamenlijke aanpak. Deze gezamenlijke en vooral geïntegreerde aanpak krijgt gestalte in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (Ministerie V&W, 2003). Het NBW omvat regels en afspraken die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water, Vierde nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, het beleid dat voortvloeit uit Natuur voor mensen, mensen voor natuur en de Wet reconstructie concentratiegebieden. Het Nationaal Bestuursakkoord Water is van belang voor het Grenspark omdat het treffen van maatregelen om verdroging tegen te gaan en de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water tot de doelstellingen van het NBW (opgenomen in artikel 1) behoren. In bijlage 3 is een uitvoerige beschrijving van het NBW weergegeven. Bestudering van het NBW leidt tot de in paragraaf 2.7 vermelde conclusies.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 18 van 72
2.4.2.2 Relatie water en ruimte in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening Het waterbeleid bevat een ruimtelijke component. De doelstellingen in het waterbeleid die zijn gericht op vergroten van de veiligheid, beperken van wateroverlast en veilig stellen van de zoetwatervoorraad, leggen beslag op ruimte. Het rijksbeleid is vastgelegd in de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening (Ministerie van VROM, 2000). De strategie die het rijk hanteert wordt in de nota benoemd als ‘Water als ordenend principe’. Met dit principe moet afwentelen (dit is het ongevraagd aan anderen overdragen van problemen met aan- en afvoer van water of de daarmee gepaard gaande kosten en bestuurlijke verantwoordelijkheid) worden voorkomen (zie bijlage 2 onder 1c en Tielrooij, 2000). Dit principe lijkt van belang om in het Grenspark toe te passen. Verder wordt in de nota gesteld dat het beleid op de verschillende schaalniveaus van de stroomgebieden (het internationaal stroomgebied van Maas en Schelde als hoogste niveau en op lager niveau de stroomgebieden van beken en poldersystemen) op elkaar moeten worden afgestemd. Het rijk vraagt in de startovereenkomst WB 21 en in de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening van provincies en gemeenten bij planvorming de gevolgen voor het water in kaart te brengen (hiervoor is op initiatief van de Commissie waterbeheer 21 eeuw (Tielrooij, 2000) - de watertoets ontwikkeld). In 2006 wordt de inmiddels wettelijk verplichte werking van de watertoets door het rijk geëvalueerd.
Conclusie Uit de literatuurstudie en twee interviews met provincieambtenaren blijkt dat in de plannen die op provinciaal niveau worden gemaakt momenteel weinig is terug te vinden van afstemming over de provinciegrenzen of landsgrenzen heen. Een reden hiervoor is niet genoemd.
2.4.3 Implementatie en uitvoering door de provincie Noord Brabant De beleidsimplementatie van de Kaderrichtlijn Water is primair in handen van de centrale overheid. Hierbij kan de centrale overheid de beleidsuitvoering toewijzen aan decentrale overheidsorganen als provincies en gemeenten hetgeen ook gebeurt. In de huidige praktijk vervult de provincie een belangrijke rol bij het integreren van plannen voor ruimte, water en milieu, en de organisatie van het regionale waterbeheer. Het provinciale beleid voor ruimte, waterhuishouding en milieu wordt beschreven in respectievelijk het streekplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan. Het waterhuishoudingsplan kent aan regionale watersystemen functies toe die moeten doorwerken in het streekplan en het milieubeleidsplan. Omgekeerd dienen in streekplannen neergelegde ruimtelijke bestemmingen weer door te werken in waterhuishoudings- en milieubeleidsplannen. In tegenstelling tot andere bestuurslagen geldt voor de provincies een wettelijke afstemmingsplicht tussen streekplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan (art. 7 Wwh, art. 4a Wro, art. 4.9 Wm). Acties volgende uit de Kaderrichtlijn Water zijn ondergebracht in het provinciaal milieubeleidsplan waarmee ook de KRW onder de afstemmingsplicht valt. De provincie heeft tevens toezichthoudende en toetsingsbevoegdheden. Het toezicht door de provincies op gemeentelijk planologisch beleid krijgt vorm zowel door het al dan niet goedkeuren van bestemmingsplannen (art. 28 Wro) als door inhoudelijke aanwijzingen aan de gemeenteraad te geven over het bestemmingsplan (art. 37 Wro). Tenslotte heeft de provincie de verantwoordelijkheid voor de organisatie van het waterbeheer. Middels het opstellen van waterschapsreglementen schept de provincie de organisatorische voorwaarden voor de taakuitoefening door waterschappen. Provincies stellen naast een waterhuishoudingsplan ook een provinciaal milieubeleidsplan en een (meer)jaarlijks milieuprogramma vast. De provincies hebben een provinciale milieuverordening waarin milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld. De provinciale
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 19 van 72
milieuverordening is van belang voor de afvalstoffenverwijdering en de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.
Conclusie De provinciale plannen en verordening zijn voor het Grenspark van betekenis omdat het provinciale milieubeleid hierin vorm krijgt. Zo maakt bijvoorbeeld herstel van de kwelsituatie, bescherming van natuurgebieden tegen verdroging en het toetsen van plannen aan de Habitatrichtlijn in aangewezen gebieden als het Grenspark deel uit van het streekplan.
2.4.3.1 Afstemming over Europese richtlijnen tussen rijk en provincie • Beleidsvoorbereiding
De rijksoverheid is wettelijk niet verplicht om provincies te betrekken bij de implementatie van een Europese richtlijn. Dit is op zichzelf vreemd aangezien de implementatie in wetgeving wel kan leiden tot medebewindstaken voor de decentrale overheden. De reden voor het ontbreken van een adviesverplichting is dat een uitgebreide adviesprocedure kan leiden tot vertraging in de implementatie (Van der Burg, 1998). Hoewel er geen adviesverplichting bestaat, bestaat er wel een ambtelijk overleg voor de informatie uitwisseling over aankomende EU-wetgeving tussen rijk en decentrale overheden. Dit overleg is ondergebracht bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en hieraan nemen behalve het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook deel het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De bedoeling van het overleg is om voor de provincies en gemeenten relevante Europese besluitvorming al tijdens de fase van beleidsvoorbereiding door te geven, waardoor ze er in hun beleid op kunnen anticiperen. Deze informatievoorziening verloopt echter niet geheel naar de wens van de provincies (Van Kessel, 2001). Zo ontvangen de provincies geen informatie over nieuwe voorstellen van de Europese Commissie voor richtlijnen en verordeningen. De informatievoorziening beperkt zich tot grote beleidslijnen, en ook daarvan dringt er maar weinig door tot de provincies zelf.
• Beleidsimplementatie en -uitvoering
Het Rijk betrekt de provincie Noord Brabant niet bij de implementatie van richtlijnen (Van Kessel, 2001). Dit betekent dat Noord Brabant geen zeggenschap heeft over de wijze waarop het Rijk richtlijnen tot wetgeving uitwerkt. Dit is wel van belang voor de provincie aangezien zij in het kader van de Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water uitvoeringstaken krijgt toegewezen. Implementatie van de Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water vindt door de provincie Noord Brabant plaats in het Streekplan (zie bijlage 4), Provinciaal Milieubeleidsplan, het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en het hieraan verbonden Uitvoeringsprogramma water (zie bijlage 5) en ten slotte het Beleidsplan bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening. Noord Brabant vertaalt het nationaal milieubeleid, weergegeven in het nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) door in het Provinciaal Milieubeleidsplan. Voor de uitwerking van dit beleid is het Milieuprogramma 2004-2007 opgesteld (Provincie Noord Brabant, 2003)(zie bijlage 6). Uit dit milieuprogramma blijkt dat op de implementatie van de Kaderrichtlijn Water (KRW) nog niet is geanticipeerd door de provincie. De provincie is voornemens de KRW, de komende Grondwaterrichtlijn en Europees bodembeleid uit te werken in het gebiedsgericht milieubeleid. De gebiedsgerichte milieuactiviteiten worden uitgevoerd via de reconstructie en revitalisering landelijke gebieden. Het westelijk deel van Noord Brabant, waarin het Grenspark gelegen is, valt buiten het reconstructiegebied (zie ook bijlage 2 onder 1d). Het provinciaal waterbeleid is in hoofdlijnen weergegeven in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan, de herziene WHP-2 (Provincie Noord Brabant, 2003). Met betrekking tot grondwateronttrekking streeft Noord Brabant naar stand-still oftewel stabilisatie van de onttrokken hoeveelheid water. Uit de door de provincie uitgevoerde evaluatie van VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 20 van 72
WHP-2 blijkt dat dit tot nu toe niet heeft geleid tot een gunstig effect op het tegengaan van verdroging van natuurgebieden waaronder het Grenspark. Daarom is het beleid in het WHP2 op de volgende punten geactualiseerd: - afstemming met het streekplan, met name voor wat betreft de ruimtelijke verdeling en het karakter van de functies in het landelijke gebied - beleidslijnen voor de reconstructie waterbeleid voor de 21e eeuw (rijksoverheid) en de EU Kaderrichtlijn Water worden in samenhang met de lopende uitvoeringslijnen worden uitgewerkt (in de periode tot 2006) en in een gebiedgerichte aanpak tot uitvoering worden gebracht - de grondwateronttrekkingen worden afgestemd op de draagkracht van de watersystemen. Onder ‘draagkracht van watersystemen’ wordt in dit kader verstaan de maximale invloed van grondwateronttrekkingen die een watersysteem kan dragen, onder instandhouding van de vastgestelde gewenste grondwatersituatie. Dit proces leidt tot het vatstellen van duurzaam winbare hoeveelheden grondwater. Daaronder wordt verstaan de omvang van grondwateronttrekkingen ten behoeve van de watervoorziening (openbare watervoorziening, industrie, landbouw en kleine onttrekkingen) die, binnen de draagkracht van het grondwatersysteem en de invloed op de samenstelling van het grondwater, nu en in de toekomst mogelijk is. Uit het WHP-2 blijkt dat de provincie het waterbeleid wil koppelen aan de gebiedsgerichte ruimtelijke benadering uit het streekplan door een bescherming (bijvoorbeeld bestrijding verdroging natuurgebied) en ontwikkelingsbeleid (verhoging grondwaterpeil in naburig agrarisch gebied waarvoor de agrariër gecompenseerd moet worden of de grond moet worden aangekocht en een natuurfunctie in plaats van landbouwfunctie krijgt) per deelfunctie (Gewenst Grond en Oppervlaktewaterregime, GGOR, Groene Hoofdstructuur GHS, Agrarische Hoofdstructuur AHS). Hiermee wordt geprobeerd de gedifferentieerde ruimtelijke benadering uit het streekplan te ondersteunen vanuit het waterbeleid. In het WHP is een hoofdstuk opgenomen over grondwaterbeheer en wordt door de Provincie gezien als het beheerplan voor het grondwater. In dit hoofdstuk is onder andere vermeld dat voor een deel van de grondwaterwinplaatsen een eerste inventarisatie heeft plaatsgevonden van de afstemming van de winning op de draagkracht van het waterhuishoudkundig systeem. Vastgelegd is dat wordt gestreefd naar een verbreding van deze inventarisatie tot de gehele provincie (geen harde doelstelling derhalve). Opgemerkt wordt dat de provincie de inventarisatie als zodanig niet heeft opgenomen in het ‘uitvoeringsprogramma water’ dat gekoppeld is aan het WHP-2. Uit het WHP kan worden afgeleid dat de provincie Noord Brabant probeert de veelheid van wetten, regels en beleid, waaronder de Kaderrichtlijn Water, die vanuit Den Haag worden uitgevaardigd te combineren en te bundelen om deze vervolgens in te brengen in de bestaande instrumenten. In het WHP wordt een zes sporenbeleid gepresenteerd ter realisering van duurzame watervoorziening. Dit zessporen beleid beoogt een stapsgewijze aanpak op korte (tot 2010), middellange (tot 2018) en lange (tot 2030) termijn waarmee uiteindelijk in 2030 de verdrogingsproblemen in natuurgebieden zijn opgelost. Het betreft waterbesparing, inzet van oppervlaktewater, stabilisering van de grondwateronttrekking, uitbreiding van transportmogelijkheden van water, herverdeling van grondwater op basis van gebruiksdoel, vervangbaarheid, effectiviteit en efficiëntie en bescherming van de grondwaterkwaliteit. In haar doelstelling tot 2010 wil de provincie grondwater in toenemende mate reserveren voor hoogwaardig gebruik en gebruik voor beregening in landbouw en levering aan industrie elk met 25% verminderen. Verder wil de provincie de afstemming van de grondwateronttrekking op de draagkracht van de Brabantse watersystemen uitwerken (in de periode tot en met 2006) als voorbereiding op GGOR en regels gaan opstellen voor ondiepe kleine grondwateronttrekkingen. Aanvullend op het WHP is het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Water 2003-2006 (Provincie Noord Brabant, 2003) opgesteld. Hierin wordt aangegeven welke activiteiten worden ontplooid ter uitvoering van het waterbeleid.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 21 van 72
Conclusie en discussie Hier lijkt een belang voor het Grenspark te liggen. De activiteiten gericht op het bestrijden van verdroging in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Water zijn het onderzoeken van de wijze waarop de diepe en zeer diepe watersystemen worden gevoed en onderzoek naar efficiënte beregening of beperking van watervoorziening in bepaalde gebieden voor de landbouw. Voor de natuur wordt de bestaande verdrogingsaanpak gecontinueerd en zonodig geïntensiveerd. De aanpak richt zich op het tegengaan van te lage grondwaterstanden als op het herstel van de kwelsituatie. Dit is opmerkelijk omdat in het WHP is gesteld dat de tot nu toe gevoerde aanpak geen gunstig effect heeft op het tegengaan van verdroging in natuurgebieden. Volledigheidshalve wordt hier nog vermeld dat de provincie een centrale rol heeft in het beleid voor de bescherming van het grondwater en tevens bevoegd is tot het opstellen van een beleidsplan voor het beschermen van de drinkwatervoorziening en het vaststellen van een verordening waarin regels zijn vastgesteld voor het beschermen van de kwaliteit van grondwater in waterwingebieden. Daarom is, aanvullend op het generieke beleid van grondwaterbescherming dat is verwoord in het provinciale Waterhuishoudingsplan en Milieubeleidsplan, het Provinciaal Beleidsplan Bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening opgesteld (Provincie Noord Brabant, 2003).
2.4.4 Uitvoering op gemeentelijk niveau De rol van de gemeente aangaande de implementatie van EU milieurichtlijnen als de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water is beperkt. In tegenstelling tot het rijk en de provincie heeft de gemeente beperktere mogelijkheden om beleid te bepalen. De taken zijn uitvoerend gericht. De voor deze opdracht relevante taken en bevoegdheden zijn in de volgende wetsartikelen vastgelegd: Krachtens artikel 4.16 van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad een gemeentelijk milieubeleidsplan vaststellen, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan door het gemeentebestuur te nemen beslissingen. Het plan bevat de hoofdzaken van het door het gemeentebestuur te voeren milieubeleid. Artikel 4.17 Wm bepaalt dat het gemeentelijk milieubeleid wordt voorbereid door burgemeester en wethouders. B&W betrekken bij de voorbereiding in ieder geval Gedeputeerde Staten, burgemeester en wethouders van aangrenzende gemeenten en de inspecteur (VROM). Artikel 4.19 Wm stelt dat indien een gemeentelijk milieubeleidsplan geldt, het gemeentebestuur rekening houdt met dit plan bij het nemen van beslissingen. In artikel 4.20 is bepaald dat een gemeente jaarlijks een milieuprogramma opstelt waarin minstens zijn opgenomen de activiteiten die het gemeentebestuur moet verrichten krachtens de bij wettelijk voorschrift aan haar opgedragen taken. Het opgestelde milieuprogramma wordt krachtens artikel 4.21 toegezonden aan gedeputeerde staten. Uit bovenstaande wetsartikelen blijkt dat de speelruimte voor een gemeente aangaande milieubeleid gering is. De provincie moet worden betrokken bij het opstellen van een milieubeleidsplan (als de gemeente hiertoe besluit) en zal derhalve voor een belangrijk deel richtinggevend zijn. De gemeenteraad is verplicht een gemeentelijk rioleringsplan op te stellen (art. 4.22 Wm) waarbij gedeputeerde staten, beheerders van zuiveringstechnische werken waar het ingezamelde afvalwater wordt verwerkt, de beheerders van de oppervlaktewateren waarop het gezuiverde water wordt geloosd en de inspecteur worden betrokken (art 4.23 Wm). Op basis van artikel 10 Wet op de Ruimtelijke ordening stelt de gemeente een bestemmingsplan vast voor het gebied dat niet tot de bebouwde kom hoort. Het bestemmingsplan behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten (artikel 28).
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 22 van 72
Burgemeester en wethouders zijn krachtens het Inrichtingen en vergunningenbesluit het bevoegd gezag voor het beslissen over vergunningen voor vergunningsplichtige inrichtingen behoudens de in bijlage 1 en 2 van dit besluit genoemde categorieën.
Conclusie Uit het voorgaande blijkt dat de gemeente slechts een bescheiden rol speelt in de strijd tegen verdroging en hiermee gepaard gaande kwantitatief en kwalitatief waterbeheer van een natuurpark.
2.4.5 Uitvoering door overige betrokken instanties (waterschappen, waterleidingbedrijven) De waterschappen geven, binnen de aan haar toebedeelde taken, invulling aan het door de provincie geformuleerde beleid. De waterschappen zijn op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) onder meer betrokken bij de voorbereiding van gemeentelijke rioleringsplannen en stellen eisen aan de lozing van industrieel afvalwater op riolen middels individuele Wvo vergunningen. De waterschappen beheren de zuiveringsinstallaties en voeren het kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater en zijn als zodanig vergunningverlener op grond van de Wvo. Bij lozingen op rijkswateren is Rijkswaterstaat vergunningverlener. Opmerkelijk is dat de waterschappen als beheerder van zuiveringsinstallaties, tevens vergunningverlener is en daarmee tevens handhaver van zijn eigen, door hemzelf vergunde proces. Waterschap Brabantse Delta voert het waterbeheer voor West Brabant. Dit waterschap is op 1 januari 2004 ontstaan uit een fusie van vijf West Brabantse waterschappen, De Dongestroom, Mark en Weerijs, Land van Nassau, het Scheldekwartier en het Hoogheemraadschap van West Brabant. Voor een waterbeheerder is het Waterbeheersplan de leidraad bij de uitvoering van de taken. Het bevat onder andere een financiële onderbouwing voor de planperiode. Het waterbeheersplan legt geen verplichtingen op aan derden. Het Waterbeheersplan maakt deel uit van een geïntegreerde planstructuur die in de Wet op de waterhuishouding is vastgelegd. Het is in feite een nadere uitwerking van de 4e Nota Waterhuishouding en met name het 2e provinciale Waterhuishoudingsplan. Het plan is verder afgestemd op de plannen van rijk, provincies en gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur- en milieubeleid. Voor niveau en verhoudingen zie fig. 3 hieronder. Ruimtelijke ordening 5de NOTA RO VINEX Structuurschema’s en
1
Waterhuishouding e Nota 4de Nota Waterhuishouding
Milieu
Milieu Nationaal Milieubeleidsplan NMP-plus
2 Streekplan S
Waterhuishoudingsplan
Milieubeleidsplan
Waterbeheersplan
Rioleringsplan en (Milieubeleidsplan)
3 Bestemmingsplan Rioleringsplan
Figuur 3: schematische weergave implementatie Kaderrichtlijn Water in Nederland Schematisch weergegeven: niveau 1 = Rijk, 2= Provincie, 3= Lokaal/regionaal (bestemmingsplan, milieubeleidsplan en rioleringsplan EN HET NIET-VERPLICHT MILIEUBELEIDSPLAN = gemeente, waterbeheersplan = waterschap)
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 23 van 72
De Provinciale Verordening Waterhuishouding schrijft voor dat een waterschap twee jaar na vaststelling van het provinciale Waterhuishoudingsplan een nieuw Waterbeheersplan dient te hebben. Dezelfde Verordening Waterhuishouding geeft aan dat een waterbeheersplan elke vier jaar herzien moet worden. Hierbij is eenmaal een verlenging van de planperiode mogelijk. Waterschap Brabantse Delta hanteert voor het waterbeheer in West Brabant het Integraal Waterbeheersplan II. Het plan is gebaseerd op de Vierde Nota waterhuishouding en het tweede Provinciaal Waterhuishoudingsplan. In het plan is met nadruk de essentie uitgesproken voor intensivering van de samenwerking met gemeenten, waterleidingbedrijven, de Dienst Landelijk Gebied en provincie Noord Brabant.
Conclusie en discussie De implementatie van de Kaderrichtlijn Water wordt genoemd in het waterbeheersplan II, maar een concrete aanpak is er nog niet in opgenomen. De inbreng in de verdrogingsbestrijding wordt als nieuw aandachtsveld betiteld met de vermelding dat dit nog verder uitgekristaliseerd moet worden. Vanuit de Wet Bodembescherming heeft op basis van Bijzonder Inventariserend Onderzoek (BIO III) sanering van de waterbodem in de Groote Meer plaatsgevonden. Opgemerkt wordt dat in dit plan deze sanering nog als project genoemd wordt hetgeen aangeeft dat het plan niet actueel is. De waterleidingbedrijven zijn bij wet verplicht drinkwater te leveren dat zowel kwantitatief als kwalitatief voldoet aan de gestelde eisen. De waterleidingbedrijven kunnen grondwater onttrekken op basis van een door de provincie afgegeven vergunning. De waterleidingbedrijven kunnen een rol spelen in het zoeken naar alternatieven in plaats van het gebruik van grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening (hiertoe gedwongen door vergunningvoorschriften in de vorm van onderzoeksverplichtingen).
2.5
Beleidsimplementatie en uitvoering in Vlaanderen
2.5.1 Federaal Kader De wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling bepaalt dat om de vier jaar een plan inzake duurzame ontwikkeling moet worden opgemaakt op basis van een federaal rapport. Het plan, gestructureerd volgens de indeling van agenda 21, legt de te nemen maatregelen vast op federaal niveau met het oog op de realisatie van de doelstellingen van een duurzame ontwikkeling. Bij de implementatie van Europese wet en regelgeving in het Vlaamse natuurbeleid zijn tal van officiële instanties betrokken. Een kort overzicht van de belangrijkste betrokken instanties staat in de bijlage 7.
2.5.2 Gewestelijk kader: decreet integraal waterbeheer Op vrijdag 18 juli 2003 keurde de Vlaamse regering het decreet integraal waterbeleid goed. Dit kan zonder twijfel een historisch moment genoemd worden voor het waterbeleid in Vlaanderen. Het decreet stelt een nieuwe beleidsaanpak voorop om de waterproblemen in Vlaanderen aan te pakken, met name een waterbeleid dat zich richt op het volledige watersysteem ofwel een integraal waterbeleid.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 24 van 72
Met dit decreet worden de bevoegdheden van de VMM inzake water fors uitgebreid: niet alleen het secretariaat en de planningscel van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW) worden aan de VMM toegewezen, maar alle taken inzake het integraal beheer van watersystemen binnen het beleidsdomein Leefmilieu en Natuur. Het decreet ‘Integraal Waterbeleid’ bepaalt de doelstellingen die de verschillende waterbeheerders moeten nastreven: • • • •
een betere kwaliteit van het oppervlaktewater; een betere kwaliteit van het grondwater; de bescherming van alle natuurelementen in en om het water; duurzaam omgaan met de watervoorraden.
Het decreet luidt een nieuwe manier in van omgaan met water. Zo moeten de problemen van wateroverlast aan de bron worden aangepakt, namelijk daar waar de regen valt. Groendaken, regenwaterputten, infiltratievoorzieningen, afkoppeling van verharde oppervlakken, gescheiden afvoer van regenwater en afvalwater, het opnieuw gebruiken van grachten, maatregelen die er voor zorgen dat het regenwater minder en trager naar de waterlopen stroomt. Ook erosie moet systematisch aangepakt worden, omdat niet alleen de kostbare vruchtbare bodem wegspoelt, maar ook de waterlopen sneller dichtslibben zodat er vaker geruimd moet worden. Het waterbeleid in Vlaanderen was in het verleden behoorlijk versnipperd. Met het decreet ‘Integraal Waterbeleid’ wordt de organisatie van het waterbeleid grondig herzien. Het moet efficiënter gebeuren en het algemeen belang dienen.
• Het stroomgebiedsdistrict De coördinatie voor de Kaderrichtlijn Water en de opmaak van de stroomgebiedbeheerplannen zal in de stroomgebiedsdistricten (de Schelde en de Maas) plaatsvinden vanuit de Internationale Schelde Commissie (ISC) en de Internationale Maascommissie (IMC).
• SCALDIT Op 1 juli 2003 werd het SCALDIT-project in Rijsel voorgesteld. Het project ging op 1 januari 2003 van start en legt de basis voor de ontwikkeling van een integraal waterbeheer in het Scheldestroomgebiedsdistrict. SCALDIT is een grensoverschrijdend project met zes partners uit vijf regio's van drie landen: het Vlaams gewest, het Waals gewest, het Brussels hoofdstedelijk gewest, Frankrijk, Nederland en de Provincie Zeeland. In SCALDIT testen de Schelde oeverstaten gezamenlijk de Europese aanbevelingen voor het opstellen van transnationale rapportages over de Kaderrichtlijn Water.
• Het Vlaamse Gewest De Vlaamse regering wijst in het kader van het integraal waterbeleid een minister aan die bevoegd is voor de coördinatie en de organisatie van de planning van het integraal waterbeleid. Voor de afstemming op ambtelijk niveau is voorzien in een Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW). De krachtlijnen van de visie van de Vlaamse regering op integraal waterbeleid worden vastgelegd in een waterbeleidsnota.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 25 van 72
• Het bekkenniveau In elk van de 11 rivierbekkens in Vlaanderen wordt een structuur uitgebouwd, bestaande uit een bekkenbestuur (politiek overleg tussen Vlaams Gewest, provincies en gemeenten), een bekkenraad (maatschappelijk overleg) en een bekkensecretariaat (technisch-ambtelijk overleg). In 2002 werden in alle bekkens planningsverantwoordelijken aangesteld voor de opmaak van de bekkenbeheerplannen.
• Het deelbekkenniveau Op het meer lokale niveau wordt per deelbekken of per cluster van deelbekkens een waterschap opgericht. Volgens de huidige wetgeving zijn de bevoegdheden inzake waterbeheer op deelbekkenniveau gespreid over het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten en de Polders en wateringen. Om op het niveau van het deelbekken een op elkaar afgestemd waterbeleid en waterbeheer te kunnen voeren, zullen via samenwerking tussen de verschillende waterbeheerders deelbekkenbeheerplannen opgesteld worden. Het decreet Integraal waterbeheer wordt volledig ontleed in hoofdstuk 4 waar de implementatie van de Kaderrichtlijn water wordt besproken.
2.5.3 Huidige provinciale bevoegdheden aangaande het waterbeleid In eerste instantie is de provincie de waterbeheerder voor de onbevaarbare waterlopen van de tweede categorie. Daarnaast zijn er nog andere wettelijke bepalingen waarbij de provincies taken binnen het waterbeheer krijgen toegewezen: het toezicht op het beheer van de waterlopen van de derde categorie d.w.z. gemeentebesturen) het afgeven van machtigingen voor ingrepen aan waterlopen van zowel tweede als derde categorieën de niet-geklasseerde onbevaarbare waterlopen (oude atlas) voogdij over polders en wateringen de opmaak en het beheer van de atlas van de waterlopen Via het ruimtelijk structuurplan provincie Antwerpen (RSPA) (Provincie Antwerpen, 2001) kan de provincie een actief beleid voeren voor een integraal waterbeheer. Op basis van dit structuurplan en de komende provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (PRUP) zal de provincie specifieke zones met een belangrijke waterfunctie aanduiden en afbakenen. Aangezien de provincie Antwerpen over een goedgekeurd provinciaal ruimtelijk structuurplan beschikt, is zij bovendien ook de goedkeurende instantie voor het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) dat iedere gemeente moet opstellen. Wat het kwaliteitsaspect betreft zijn de bevoegdheden van de provincie beperkt. De bestendige deputatie en de provinciale milieuvergunningscommissie hebben hier wel een medebewindstaak in het afgeven van de milieuvergunningen klasse 1, milieuvergunningen klasse 2 voor openbare besturen (vergunningen voor grondwateronttrekking ten behoeve van drinkwater behoren hiertoe).
2.5.4 Samenwerkingsovereenkomst Vlaams gewest - provincies Algemeen In 2002 zijn de Vlaamse provincies een samenwerkingsovereenkomst met het Vlaams gewest aangegaan. Deze overeenkomst is onder andere het middel waarmee het gewest de Kaderrichtlijn Water wil laten uitvoeren door de provincies. Hierin worden de doelstelling van de provincies, om de kaderrichtlijn water te implementeren, omschreven. De strategische doelstelling is kort samengevat: het komen tot een duurzaam lokaal waterbeleid. De relevante operationele doelstellingen voor deze case zijn: • Maximale aanwending (gebruik, infiltratie, berging) aan de bron van hemelwater • Duurzaam (drink)watergebruik VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 26 van 72
De provincie moet hierbij een voortrekkersrol spelen ten aanzien van de gemeentes
Concrete bepalingen (relevant voor ons onderzoek) De provincie neemt actief deel aan en voert de regie bij de opmaak van deelbekkenplannen De taak van de provincie is eigenlijk tweeledig: Enerzijds wordt de actieve participatie van de provincie als waterbeheerder van 2de categoriewaterlopen aan het samenwerkingsverband verzekerd. Dit betekent dat met de andere waterbeheerders aan het deelbekkenplan samengewerkt wordt en dat de provincie later zal instaan voor de uitvoering van de actiepunten die betrekking hebben op haar specifieke bevoegdheden in het deelbekken. Anderzijds levert de provincie personeel dat zal instaan voor de regie of ondersteunende coördinatie met betrekking tot het deelbekkenplan. Naast de eigenlijke totstandkoming van het deelbekkenplan, is er de afstemming met het bekken. Er moet immers gezorgd worden voor zowel een afstemming tussen de verschillende deelbekkenplannen als tussen de individuele deelbekkenplannen en het bekkenbeheersplan. De hietoe aangewezen provinciemedewerker heeft hier een belangrijke taak als lid van het bekkenteam. De richtlijnen met betrekking tot afstemming op het bekkenniveau gebeuren steeds in hoofde van het bekkenteam. Het is ook aan het bekkenteam dat de verschillende waterbeheerders in het deelbekken verantwoording verschuldigd zijn met betrekking tot de evaluatie in het kader van de samenwerkingsovereenkomst.
2.5.5 Milieubeleidsplan provincie Antwerpen (2003-2007) De bovenstaande overeenkomsten met het gewest zijn in het milieubeleidsplan van de provincie opgenomen. Het waterbeleid komt aan bod in hoofdstuk 4 : ‘Ruimte voor water’ De volgende operationele doelstellingen zijn van belang voor deze case: 1. Uitbouw bovenlokale coördinatierol 1.1 Opmaak deelbekkenbeheerplannen 1.2 Organisatie periodiek wateroverleg en deelname bekkenwerking 2. Ondersteuning lokale waterbeheerders 2.1 Vorming lokale waterbeheerders 2.2 Subsidiëring lokale waterbeheerders
Conclusie en discussie Opgemerkt wordt dat het deelbekken waartoe het Grenspark behoord: ‘De Kleine Aa’ is. Voor dit deelbekken is de projectorganisatie goedgekeurd, maar ook niet meer dan dit. Het ‘probleem’ hier is dat het deelbekken behoort tot het stroomgebied van de Maas. Ook het deel van het Grenspark dat hydrologisch tot het Scheldebekken behoord valt bestuurlijk onder het Maasbekken.
2.6
Toetsing van de literatuurgegevens door middel van interviews
Uit interviews met functionarissen van de provincie Noord Brabant is gebleken dat de provincie de veelheid van regels en beleid afkomstig van het Rijk heeft vertaald in diverse provinciale plannen en in een later stadium diverse thema’s is gaan integreren in een programma. Dit liep voor op het tot stand komen van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het gevolg is dat de provincie wil voldoen aan het NBW door de activiteiten die ontplooid zijn in het kader van reeds lopende provinciale programma’s te rapporteren volgens het NBW ‘format’. In feite heeft de nationale overheid aangezet waar diverse provincies al vorm aan hadden gegeven. Met betrekking tot het beperken van de winning van grondwater in de invloedsfeer van natuurgebieden geeft de provincie aan dat hierover wordt onderhandeld met betrokken partijen. VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 27 van 72
Conclusie De gemeente Woensdrecht speelt op beleidsniveau voor het Grenspark geen relevante rol. De gemeente is betrokken op uitvoerend niveau onder andere op het gebied van beveiliging, brandbestrijding en recreatieve voorzieningen.
2.7
Conclusies met betrekking tot de deelvragen
Het antwoord op de vraag welke waterbeheerwetten en regels van belang zijn voor het beheer van het Grenspark (subdeelvraag a), wat het huidige beleid is en welke actoren hierin een rol spelen (subdeelvraag b) luidt heel beknopt: Vanuit Europa is de Kaderrichtlijn Water van belang. In Nederland wordt deze richtlijn geïmplementeerd in diverse bestaande wetten en plannen (genoemd in bijlage 1). De actoren die een rol spelen in het huidige waterbeheerbeleid spelen dezelfde rol na het implementeren van de Kaderrichtlijn Water. Voor het Grenspark is de provincie Noord Brabant de belangrijkste actor. In Vlaanderen is de Provincie Antwerpen de belangrijkste actor. Na inwerkingtreding van het Decreet Integraal Waterbeheer wordt de invloed van de Vlaamse Milieu Maatschappij groter en wordt dit een bepalende actor. Ook de CIW gaat een rol vervullen in het beleid aangaande integraal waterbeheer.
Vierde Nota Waterhuishouding (subdeelvraag C) In de Vierde Nota Waterhuishouding ontbreken handvaten die aangeven hoe en door wie de regionale aanpak afgestemd en ingepast moet worden in de (internationale) stroomgebiedbenadering. Zes jaar na het verschijnen van de nota is bilaterale samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland nog nauwelijks van de grond gekomen.
Nationaal Bestuursakkoord Water (subdeelvraag C) Het NBW is een poging vanuit de Rijksoverheid om in een gezamenlijke aanpak de verschillende thema’s en hierop gerichte regelgeving en programma’s te integreren. De Provincie Noord Brabant heeft reeds geprobeerd de diverse thema’s en regels te integreren in de bestaande provinciale plannen. De integratie die wordt voorgestaan is in de praktijk dan ook een administratieve integratie. Vanuit de bestaande plannen en hierover gevoerde administratie worden de gevraagde rapportages in het kader van het NBW gebundeld. Het lijkt erop dat de bureaucratie verder toeneemt en dat van daadwerkelijke integratie en daarmee een daadkrachtigere aanpak in de praktijk weinig merkbaar zal zijn. De gewenste grond- en oppervlaktewaterregimes worden door de waterschappen, in samenwerking met gemeenten, grondwaterbeheerder en belanghebbenden in de periode 2005-2010 opgesteld. Het GGOR wordt opgenomen in het (grond)waterbeheerplan. Hier ligt een mogelijkheid voor het management van het Grenspark om invloed uit te oefenen op het (grond)waterbeheerplan voor het deelstroomgebied (Nederlandse zijde) waarin het Grenspark is gelegen. Het blijft een vraag of de taakafspraken en procesafspraken (o.a. voor het deelstroomgebied waarin het Grenspark gelegen is) leiden tot terugdringen van de verdroging op korte termijn. Immers waterplannen, deelstroomgebiedvisies, verwerking van de afspraken in structuur- en bestemmingsplannen en stroomgebiedbeheerplannen zal plaatsvinden in de periode tot 2006-2009. De geïntegreerde aanpak leidt niet tot een gelijkmatige verdeling van de aandacht over de hoogwater- en verdrogingsproblematiek. Het voorkomen van wateroverlast heeft prioriteit. Dit blijkt onder andere uit artikel 8 waarin is vastgelegd dat het rijk zich inspant om voor de
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 28 van 72
hoogwaterproblematiek tot een aanpak in Europees verband te komen. Een vergelijkbare inspanning met betrekking tot droogtebestrijding is niet in het NBW opgenomen. De zwakte van de NBW komt voort uit het recht dat de deelnemende partijen hebben om het akkoord met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken op te zeggen. Verder is naleving van het NBW niet gerechtelijk afdwingbaar. Het NBW kent in zekere zin een vrijblijvendheid.
Provinciaal Milieubeleidsplan (subdeelvraag C) Het thema water en grondwaterbescherming krijgen aandacht in de uitvoering van het Provinciaal Milieubeleid. Doorwerking van de kaderrichtlijn Water is geformuleerd als activiteit en te behalen resultaat in 2004. Welke concrete acties hiertoe worden genomen is echter niet vermeld. Navraag heeft geen verhelderend antwoord opgeleverd.
Provinciaal Beleidsplan Bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening (subdeelvraag C) De Kaderrichtlijn Water wordt mede gebruikt als basis voor het veilig stellen van de grondwaterkwaliteit zodat grondwater geschikt blijft voor de drinkwatervoorziening. Het beleid dat de provincie Noord Brabant voert met betrekking tot het beschermen/veiligstellen van grondwater voor de drinkwatervoorziening strookt niet met de strijd tegen verdroging die het Grenspark voert. Er moet gezocht worden naar aanknopingspunten die het Provinciaal beleid biedt in de strijd tegen verdroging (provinciaal Waterhuishoudingsplan of Provinciaal Milieubeleidsplan.) Op basis van de Grondwaterwet (art. 23) kan geen sprake zijn van ‘eeuwige vergunningen’ waaraan niet valt te reviseren. De waterleidingmaatschappijen zijn niet de juiste instanties om mee te overleggen over beperking van de te onttrekken hoeveelheden grondwater, wel over de wijze van uitvoeren. De provincie is als bevoegd gezag de partij in deze en kan de vergunningvoorschriften aanscherpen. Aanbeveling Hiervoor genoemde artikel uit de Grondwaterwet in combinatie met het eerder beschreven beleid van de provincie Noord Brabant aangaande grondwateronttrekkingen bieden perspectief voor het voeren van overleg met de provincie over bijstelling van de hoeveelheden te onttrekken grondwater uit grondwatersystemen die van invloed zijn op de grondwaterhuishouding van het Grenspark
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 29 van 72
3
Habitatrichtlijn
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vragen - hoe de Habitatrichtlijn wordt geïmplementeerd in Nederland en Vlaanderen? (Deelvraag 2) (par. 3.3 en 3.4) - welke mogelijkheden de Habitatrichtlijn biedt bij de oplossing van de problemen in het Grenspark? (Deelvraag 4) (par. 3.2 en 3.5) - de verhouding tussen Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water? (Deelvraag 3) (par. 3.6) De Habitatrichtlijn is de populaire naam van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Deze richtlijn is bedoeld om een bijdrage te leveren tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. De Habitatrichtlijn is een Europese kaderrichtlijn die de lidstaten in hun wetgeving moeten inpassen. Vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn worden hiertoe aangewezen leefgebieden voor planten en dieren bijeen gebracht in een Europees ecologisch netwerk, Natura2000 genaamd. Het Natura2000-netwerk bestaat uit speciale beschermingszones (SBZ). Een SBZ is een door de lidstaten bij een wettelijk, bestuursrechtelijk en/of op een overeenkomst berustend besluit aangewezen gebied van communautair belang. In dit gebied worden de instandhoudingsmaatregelen toegepast die nodig zijn om de natuurlijke habitats en/of de populaties van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. Het Natura2000-netwerk bestrijkt ook de door de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG (de Vogelrichtlijn) aangewezen speciale beschermingszones. De speciale beschermingszones die onder de Habitatrichtlijn vallen worden aangeduid met SBZ-H, de gebieden waar de vogelrichtlijn van toepassing is worden afgekort met de letters SBZ-V. De Habitatrichtlijn in het Grenspark heeft in hoofdzaak betrekking op oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Litorelleta Uniflora (L.) (Oeverkruid) (code 3130). Hieronder staat de tabel 3.1 voor alle aangewezen habitats en soorten in het Grenspark per land.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 30 van 72
Kalmthoutse Heide (Vlaanderen) BE2100015 (1) (2064 ha) (Bron:http://www.mina.vlaanderen.be/natura2 000/notasbzh.doc) HABITATS Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia, Littorellia en Isoëtes Oligotrofe wateren van het Midden-Europese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtesvegetatie of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers (Nanocyperetalia) Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Droge heide (alle subtypen) Slenken in veengronden (Rhynchosporion) SOORTEN Gevlekte witsnuitlibel
Ossendrecht (Nederland) NL9801055 (1746 ha) (Bron:http://www.minlnv.nl/thema/groen/natuu r/natura2000/inftgnn11.htm - top#top) Psammofiele heide met Struikhei (Calluna) en Stekelbrem (Genista)
Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Oeverkruid-orde (Littorelletalia uniflorae) en/of de Dwergbiezenklasse (Isoëto-Nanojuncetea) Noord-Atlantische vochtige heide met Dophei (Erica tetralix)
Drijvende waterweegbree
Tabel 1: In Vlaanderen en Nederland aangewezen habitats en soorten in het grenspark. In de officiële teksten met betrekking tot de Habitatrichtlijn, zowel van Europa als van de lidstaten, wordt er steeds gesproken van de Oeverkruid-orde. Deze naamgeving is niet correct. Het betreft steeds het genus Littorella (oeverkruid) en de soort Littorella Uniflora (L.)
3.2
Betekenis van de Habitatrichtlijn voor bestrijding van verdroging natuurgebieden
De Habitatrichtlijn behandelt verdroging op zich niet. De richtlijn is bedoeld om natuurlijke habitats en soorten in stand te houden. Als de SBZ-H is ingesteld voor een habitattype en bijhorende soorten die te lijden hebben onder verdroging, biedt de Habitatrichtlijn natuurlijk wel een middel om de verdroging in dat gebied tegen te gaan. In artikel 6 van de habitatrichtlijn wordt aangegeven wat de overheden moeten doen om de SBZ’s te beschermen. Artikel 6.1 voorziet in het treffen van de nodige instandhoudingsmaatregelen en is hoofdzakelijk gericht op positieve en pro-actieve ingrepen (bv. beheersplannen). Artikel 6.2 bepaalt dat kwaliteitsverlies van habitats en een aanzienlijke verstoring van de soorten moeten worden vermeden. Artikel 6.3 en 6.4 voorzien in een reeks procedurele en feitelijke waarborgen, ten aanzien van plannen en projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor een speciale beschermingszone.Toegepast op verdroging betekent dit dat oorzaken van verdroging binnen een speciale beschermingszone aangepakt moeten worden, zowel binnen de SBZ als erbuiten. Het enige achterpoortje in de Habitatrichtlijn bestaat eruit dat als er om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, er een project of plan mag uitgevoerd worden dat negatieve gevolgen heeft voor de SBZ. Er moeten dan wel compenserende maatregelen genomen worden, maar niet noodzakelijk geografisch in die SBZ.
Conclusie De Habitatrichtlijn biedt dus mogelijkheden om verdroging aan te pakken maar het is vooral de invulling door de landen en gewesten die deze mogelijkheden moet concretiseren. Aanbeveling Het Grenspark zou zowel Nederland als het Vlaamse gewest op die mogelijkheden kunnen wijzen.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 31 van 72
3.3
Implementatie van de Habitatrichtlijn in Nederland
De Habitatrichtlijn is geïmplementeerd door opname in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet is hiertoe gewijzigd. In de Natuurbeschermingswet is vastgelegd op welke wijze de richtlijngebieden worden beschermd. Het gaat daarbij om actieve bescherming via de opstelling van beheersplannen en passieve bescherming via het toetsen van plannen en ontwikkelingen aan de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. In de Habitatrichtlijngebieden kunnen de bestaande activiteiten doorgaan onder voorwaarde dat geen kwaliteitsverslechtering optreedt. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gekeken naar het optreden van significante effecten op beschermde soorten en andere waarden. Het in 2.1 genoemde Natura 2000 kan vergeleken worden met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Echter de gebieden die onder de richtlijn vallen hebben een minder vrijblijvende status. In de praktijk is de Habitatrichtlijn jarenlang genegeerd. Eind jaren negentig werd de aanleg van een bedrijventerrein bij Heerlen op basis van de Habitatrichtlijn juridisch aangevochten door een Natuurbeschermingsorganisatie omdat dit gebied het leefterrein van de Korenwolf vormde. Vanaf dat moment worden plannen in Habtitarichtlijngebieden stelselmatig getoetst met het oog op de bescherming van de aangewezen flora en fauna.
Conclusie Nederland telt inmiddels 141 habitatgebieden met een gezamenlijk oppervlak van een miljoen hectare (Natuurmonumenten, 2004). Een daarvan is de SBZ Ossendrecht met een oppervlakte van 1746 ha.
3.4
Implementatie van de Habitatrichtlijn in Vlaanderen
De afbakening van SBZ’s in Vlaanderen is geregeld in de Beslissing van de Vlaamse regering van 4 mei 2001: het Speciale Beschermingszones in Vlaanderen in uitvoering van de Europese Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) (http://www.mina.vlaanderen.be/natura2000/notasbzh.doc) Juridisch is de implementatie van de Europese Habitatrichtlijn ingevoerd in het Vlaams decreet Natuurbehoud, het Bosdecreet, de jachtwetgeving en de soortenbeschermingsbesluiten en in de bestaande uitvoeringsbesluiten in het kader van de vernoemde decreten. Na het MROA (met reden omkleed advies) van de Europese Commissie van 10 februari 2000 heeft de regering het Wijzigingsdecreet van 19 juli 2002 opgesteld om aan de opmerkingen van de Commissie te voldoen. De Commissie had op dat moment zware tekortkomingen vastgesteld voornamelijk bij het implementeren van artikels 1, 4.5, 5.4, 6, 7, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 22b, 22c en 23.2. De tweede evaluatie, en voorlopig laatste, van de Commissie van de Vlaamse implementatie van de Habitatrichtlijn was al een stuk positiever. De Commissie stelde vast dat Vlaanderen voor alle habitattypen en –soorten voldoende gebieden heeft afgebakend. Het is echter de invulling van de afbakening, voornamelijk artikel 6, die een onvoldoende kreeg. Dit is nog steeds het grote probleem. In de meeste SBZ’s slaagde Vlaanderen er tot nu toe niet in de instandhouding te garanderen, wat de Habitatrichtlijn voorschrijft. Er zijn dan ook al 14 inbreukprocedures opgestart bij de Europese Commissie in verband met de afbakening en instandhouding van de SBZ’s, waaronder een inbreuk in de SBZ Kalmthoutse Heide (aard van de inbreuk: verslechtering van de habitats en bescherming van soorten door impact van toerisme en waterwinning; schending van artikel 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6 van de Habitatrichtlijn). De informatie over de inbreuken op EU-richtlijnen wordt echter niet openbaar gemaakt. De inbreuk en de regelgeving waarop er een inbreuk gepleegd wordt is openbaar maar de concrete invulling van die inbreuk niet.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 32 van 72
Conclusie Een vlottere omzetting van Europese natuurrichtlijnen in de Vlaamse wetgeving is een punt waar Vlaanderen nog veel vooruitgang kan maken (Natuurrapport 2003. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid, Brussel). Het is de afdeling Europa en Milieu van AMINAL die als taak heeft om, samen met de inhoudelijk betrokken ministeries, de implementatie van de Europese milieurichtlijnen in het Vlaamse gewest te verzekeren. Eventuele klachten en opmerkingen in verband met de implementatie van de Habitatrichtlijn in Vlaanderen moeten dan ook aan deze afdeling gericht worden. Aanbeveling
Hier ligt een taak voor het Grenspark. Belangrijk voor de concrete implementatie van de Habitatrichtlijn zal het natuurrichtplan (NRP) zijn dat voor iedere SBZ moet opgesteld worden (Het besluit van de Vlaamse regering dd. 28 februari 2003 betreffende natuurrichtplannen (B.S.: 27/03/2003)). Het NRP is een gebiedsgericht plan dat het natuurbehoud en de natuurontwikkeling van het betreffende gebied voorop stelt. NRP’s worden opgemaakt door een plangroep onder leiding van AMINAL afdeling Natuur in overleg met een stuurgroep van lokale overheden en betrokken doelgroepen (eigenaren, landbouwers, natuurverenigingen). Tijdens het opstellen van het NRP wordt een gebiedsvisie en een bijhorend maatregelenpakket uitgewerkt. Dit maatregelenpakket bestaat uit stimulerende voorschriften, erfdienstbaarheden, verbodsbepalingen en opheffingen van de algemene maatregelen. De procedure voor het opstellen van het NRP is beschreven in de bijlage 8.
Conclusie NRP’s zijn een nieuw instrument waar er nog geen ervaring mee is. De aanpak voor het opstellen van het NRP heeft een aantal voordelen. Door (in de stuurgroep) alle betrokkenen een stem te geven wordt er een maatschappelijk draagvlak gecreëerd voor de te nemen maatregelen en voor het aanpakken van knelpunten. Het grote nadeel hiervan is dat er misschien een gebrek aan maatschappelijke haalbaarheid zal zijn om de ecologisch optimale beheer- en inrichtingsmaatregelen te kunnen doorvoeren.
3.5
Betekenis van de Habitatrichtlijn voor het Grenspark
De waterhuishouding van het Grenspark is uitvoerig beschreven in een aantal wetenschappelijke studies (Envico, 2000 / Soresma, 2004). De problemen en mogelijke oplossingen hiervoor zijn dus in kaart gebracht. Dit biedt een wetenschappelijke basis voor het opstellen van het NRP en die basis moet ten volle benut worden. Dit is een voordeel voor het Grenspark en dit in tegenstelling met vele andere SBZ’s waar de wetenschappelijke basis niet zo breed is.
Conclusie De mogelijkheden die de Habitatrichtlijn biedt, ligt dus in het opstellen van het natuurrichtplan voor het gebied (althans het Vlaamse deel). De Habitatrichtlijn biedt het kader om de verdroging aan te pakken en dit zal geconcretiseerd moeten worden in het NRP. Kijkende naar het Nederlandse deel biedt het toetsen van plannen betrekking hebbende op ontwikkelingen in het Grenspark met het oog op de bescherming van de aangewezen flora en fauna mogelijkheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan plannen met betrekking tot recreatie in dit gebied of in de aanwezige landbouwenclaves.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 33 van 72
Aanbeveling Bij het Europese Life-fonds kan men financiële tegemoedkoming aanvragen voor maatregelen ten behoeve van het instandhouden en ontwikkelen van gebieden die vallen onder de Habitatrichtlijn. Het aanvraagformulier vindt men op http://europa.eu.int/comm/environment/life/funding/life- nat_call2004/index.htm.
3.6
Relatie tussen de Kaderrichtlijn water en de Habitatrichtlijn
De Habitatrichtlijn primeert op de Kaderrichtlijn water. Het afbakenen van een SBZ impliceert het nastreven van doelstellingen voor dit gebied. Dit kan zowel natuurbehoud en natuurontwikkeling inhouden. Bij het opstellen van (deel)bekkenbeheersplannen moet dus rekening gehouden worden met SBZ’s in het bekken en de eisen en doelstellingen die de SBZ inhoudt. Dit is echter de theorie, de huidige beleidsimplementatie heeft nog geen antwoord gegeven op het afstemmen van beide maatregelen. Zo is, in Vlaanderen, het verband tussen de bekkenbeheersplannen en de natuurrichtplannen - als concrete invulling van natuurdoelstellingen in VEN- en SBZ-gebieden - nog erg onduidelijk. Hoe beide planniveaus op elkaar zullen worden afgestemd blijft een vraag. De plannen worden opgesteld door andere administraties waardoor de samenhang verloren dreigt te gaan. Het zetelen in elkaars ’projectteam’ is essentieel, maar leidt in de praktijk slechts tot een beperkte afstemming (Natuurrapport 2003. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid).
3.7
Toetsing van de literatuurgegevens door middel van interviews (subdeelvraag D)
Medewerkers van de provincie Noord Brabant en de beheerder van een deel van het Grenspark dat particulier bezit is zijn gevraagd naar hun mening omtrent de betekenis van de Vogel- Habitatrichtlijn voor het te voeren beleid in het Grenspark.
Conclusie Deze medewerkers zijn van mening dat 1. het toetsen van projecten aan de Habitatrichtlijn kan bijdragen van de bescherming van planten- en diersoorten die voorkomen in het beschermde gebied. In de praktijk is dit reeds gebeurd bij plannen voor de aanleg van een fietspad door het Grenspark. 2. Ook het actiever aankopen van grond (bijvoorbeeld van de landbouwenclaves gelegen in het Grenspark) kan bijdragen tot verbetering van het verblijfgebied van planten en diersoorten die vanuit de Habitatrichtlijn beschermd worden. 3. Een medewerker van het Vlaams ministerie van Leefmilieu gaf te kennen dat het grootste probleem van het implementeren van de Habitatrichtlijn het kostenplaatje is. De toepassing van de Habitatrichtlijn impliceert maatregelen met een grote kostprijs. De budgetten hiervoor zijn er op Vlaams niveau niet en ook Europa heeft hiervoor geen voldoende fondsen ter beschikking gesteld. Het zal steeds afhangen van de gestelde prioriteiten op politiek vlak. 4. Een van de geïnterviewden merkte op dat de Vogel- en Habitatrichtlijn ook belemmerend kan werken. Als voorbeeld wordt genoemd dat zich de situatie zou kunnen voordoen dat een beschermde ganzensoort in groten getale op of nabij een van de vennen in het Grenspark zou neerstrijken. Dit kan de waterkwaliteit negatief beïnvloeden zonder de mogelijkheid hiertegen maatregelen te nemen. Verder wordt opgemerkt dat de Habitatrichtlijn geen oplossing biedt tegen invloeden van buiten het beschermde gebied die het milieu in dit gebied negatief beïnvloeden.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 34 van 72
3.8
Eindconclusies
Algemeen kijkend naar de praktijk lijkt de Habitatrichtlijn vooralsnog een ‘papieren’ instrument in beide landen. Voor het handhaven van de Habitat- en Vogelrichtlijn in de hele Benelux heeft Brussel één ambtenaar beschikbaar (Natuurmonumenten, 2004). Boete op niet naleven is pas een enkele keer door de Europese Commissie opgelegd. Geld voor instandhouden van soorten en gebieden komt vanuit Brussel in beperkte mate beschikbaar. Voor sommige projecten kan een beroep worden gedaan op het Life-fonds maar veel valt hier niet van te verwachten. De antwoorden op de vragen - hoe de Habitatrichtlijn wordt geïmplementeerd in Nederland en Vlaanderen (deelvraag 2) - welke mogelijkheden de Habitatrichtlijn biedt bij de oplossing van de problemen in het Grenspark (deelvraag 4) - de verhouding tussen Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water (deelvraag 3) luiden als volgt: In Nederland is de Habitatrichtlijn opgenomen in de natuurbeschermingswet die hiertoe is gewijzigd. In Vlaanderen in het Vlaams decreet Natuurbehoud, het Bosdecreet, de jachtwetgeving en de soortenbeschermingsbesluiten en in de bestaande uitvoeringsbesluiten in het kader van de vernoemde decreten. De Habitatrichtlijn biedt op korte termijn weinig mogelijkheden in de strijd tegen de optredende verdrogingsproblematiek. In Nederland is de toepassing van de Habitatrichtlijn voornamelijk beperkt tot het toetsen van plannen in beschermde habitats aan deze richtlijn. In Vlaanderen verloopt de invulling geven aan de richtlijn in de hiertoe aangewezen gebieden vooralsnog moeizaam. De meest concrete mogelijkheid die de Habitatrichtlijn biedt ligt dus in het opstellen van het natuurrichtplan voor het gebied (althans het Vlaamse deel). De Habitatrichtlijn biedt het kader om de verdroging aan te pakken en dit zal geconcretiseerd moeten worden in het NRP. De Grensparkorganisatie zal actief moeten participeren in het opstellen van het NRP. De Habitatrichtlijn staat hiërarchisch boven de Kaderrichtlijn Water. Het afbakenen van een SBZ impliceert, in theorie, het nastreven van doelstellingen voor dit gebied. Dit kan zowel natuurbehoud en natuurontwikkeling inhouden.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 35 van 72
4
Kaderrichtlijn Water
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vragen • Biedt de Kaderrichtlijn Water een oplossing voor de afstemming van de regelgevingen en verantwoordelijkheden van het duurzaam waterbeleid in het gebied en de optredende problemen van verdroging? Deze vraag is opgesplitst in de drie onderstaande vragen. • Hoe wordt de Kaderrichtlijn Water in Nederland geïmplementeerd in vergelijking met België? (deelvraag 1) • Zijn er mogelijkheden om met behulp van deze richtlijn de beleidsimpasse te doorbreken, en zo ja, welke? (deelvraag 4) • Wat zijn de mogelijkheden om de verdroging tegen te gaan? (deelvraag 5) zie ook hoofdstuk 5 De Europese Kaderrichtlijn Water (2000) is bedoeld om duurzaam gebruik van water te bevorderen en de kwaliteit van watersystemen te beschermen en waar nodig te verbeteren. Dat gebeurt onder andere door lozingen terug te dringen of te beëindigen, door het ecologisch functioneren van wateren te verbeteren en door voor het gebruik van water te laten betalen. De Kaderrichtlijn water is gericht op stroomgebiedniveau en gaat uit van de samenhang in watersystemen. Voor de volledige tekst van de richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader van communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid verwijzen we naar het Europees Publicatieblad (L327-pagina 1 t/m 73) of naar de website van Europa (www.europa.eu.int/eur-lex/nl/)
4.2
Betekenis van de Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water is een aanvulling op bestaande regelingen. De Kaderrichtlijn Water bepaalt immers dat uiterlijk tegen 2015 een ‘goede oppervlaktewatertoestand’ en een ‘goede grondwatertoestand’ moet worden bereikt.
Algemene doelstelling De achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater moet worden voorkomen en de nodige maatregelen dienen genomen te worden om de toestand van het oppervlaktewater en het grondwater te beschermen, te verbeteren of te herstellen. Meer bepaald legt de richtlijn karakteristieke doelstellingen op voor oppervlaktewater, grondwater en voor het water in beschermde gebieden.
• Voor oppervlaktewater
1. de achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewater moet worden voorkomen, 2. de oppervlaktewateren moeten worden hersteld of verbeterd, 3. de verontreiniging door schadelijke stoffen moet worden verminderd en in bepaalde gevallen stopgezet.
Vertaald naar milieudoelstellingen betekent een ‘goede oppervlaktewatertoestand’ dat zowel de ecologische toestand of het ecologisch potentieel als de chemische toestand van het oppervlaktewater tenminste ‘goed’ zijn. Deze begrippen worden in de bijlage 9 toegelicht.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 36 van 72
• Voor grondwater 4. 5. 6. 7.
de achteruitgang van de toestand van het grondwater moet worden voorkomen, de grondwateren moeten worden hersteld, er moet worden gezorgd voor een evenwicht tussen aanvulling en onttrekking, elke aanhoudende stijging van de concentratie van een verontreinigende stof ten gevolge van menselijke activiteiten moet worden omgebogen.
Vertaald naar milieudoelstellingen betekent een ‘goede grondwatertoestand’ dat de kwantitatieve en de chemische toestand van het grondwater tenminste ‘goed’ moeten zijn. Deze begrippen worden in bijlage 10 toegelicht.
• Beschermde gebieden
Beschermde gebieden zijn alle gebieden die bijzondere bescherming behoeven in het kader van specifieke wetgeving om het oppervlakte- of grondwater te beschermen of voor het behoud van habitats en rechtstreeks van water afhankelijke soorten. Het betreft met name alle gebieden waarvan het water gebruikt wordt voor de productie van drinkwater, gebieden voor de bescherming van planten- en diersoorten die in het water leven en economisch belangrijk zijn (b.v. oesterkweek), de recreatie- en zwemwateren, nutriëntgevoelige gebieden, alsook alle gebieden die aangewezen zijn voor de bescherming van habitats of van planten- en diersoorten. Naast het bereiken van de ‘goede watertoestand’ in de beschermde gebieden, bepaalt de richtlijn eveneens dat tegen eind 2015 alle specifieke wetgeving met betrekking tot deze gebieden door de lidstaten moet worden gerespecteerd. Deze uiterste datum geldt enkel indien in de communautaire wetgeving geen strengere termijnen worden opgelegd. Algemeen geldt trouwens dat de strengste doelstelling van toepassing is indien meerdere doelstellingen betrekking hebben op hetzelfde water. In de volgende paragrafen wordt een beeld gegeven van de implementatie in België en Nederland. Verder wordt gekeken naar de afstemming tussen beide landen en wat de implementatie in beide landen kan betekenen voor het Grenspark.
4.3
Implementatie van de Kaderrichtlijn Water in Nederland
4.3.1 Implementatie van KRW in Nederlandse wet- en regelgeving. De Kaderrichtlijn Water wordt in Nederland ondergebracht in de Wet op de waterhuishouding, Wet milieubeheer, Wet verontreiniging oppervlaktewater en Grondwaterwet. In het verlengde hiervan moeten enkele Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB, regelgeving waarin de wetsartikelen verder zijn uitgewerkt) worden opgesteld. De eerste AMvB betreft de vaststelling van de onderlinge grenzen van de vier stroomgebieddistricten. De AMvB inzake doelstellingen zal naar verwachting in 2006 gereed zijn. Het beleid zal doorwerken in het Nationaal Milieubeleidsplan. Via het bestaande voorschrift dat de provinciale waterhuishoudingplannen rekening houden met de Nota waterhuishouding wordt het vereiste van coördinatie per stroomgebieddistrict uit de kaderrichtlijn Water geïmplementeerd. Het hierna weergegeven overzicht van implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water in Nederlandse wetgeving is ontleend aan een artikel van Jan Spier, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, centrale directie juridische zaken, gepubliceerd in een artikelenreeks ‘Europese Kaderrichtlijn Water’, uitgegeven door de Unie van Waterschappen (Spier, 2001). Nederland heeft ervoor gekozen om de Kaderrichtlijn Water onder te brengen in bestaande wet en regelgeving door hierin, waar nodig, wijzigingen of aanvullingen aan te brengen. Hierna is per thema uit de Kaderrichtlijn Water aangegeven waar dit in de Nederlandse wet of regelgeving wordt ondergebracht. VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 37 van 72
Kaderrichtlijn Water Stroomgebieddistricten Artikel 3 KRW; stroomgebiedsdistricten, vermelden van grenzen en coördinatie per stroomgebiedsdistrict. Coördinatie per stroomgebied; - Het vereiste van ‘rekening houden met een richtinggevend plan’.
Milieudoelstellingen, beschrijving districten en monitoring De Milieudoelstellingen van art. 4 KRW, De vereiste monitoring, art. 8 KRW, Stroomgebiedbeheersplan en programma van maatregelen Opstellen van de stroomgebiedbeheersplannen en rapporteren over de plannen (art. 11)
art.11
Nederlandse wet & regelgeving Districten worden vermeld in de Wet op de waterhuishouding (Wwh). De grenzen worden vastgelegd bij Algemene maatregel van bestuur. ,art. 5, eerste lid, 7 eerste lid, 9 eerste lid, Wwh. - Het vereiste van het voorbereiden van het provinciale plan in overleg met de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerders, art. 8, eerste lid en met gedeputeerde staten van de aangrenzende provincies (art. 8, vierde lid) - De ministeriele aanwijzingsbevoegdheden jegens provinciale staten betreffende het provinciale plan en de relevante provinciale verordeningen, art 10 en 11 Wwh. - de regels in de provinciale verordeningen met betrekking tot de inrichting, voorbereiden en vaststellen van het beheersplan (van het waterschap) en vereiste van de provinciale goedkeuring van beheersplannen, art. 9, derde lid Wwh De bestaande wettelijke verdeling van bevoegdheden van het waterbeheer zijn ongewijzigd gebleven. Vastgelegd in amvb, krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Geregeld in uitvoeringsmaatregelen op grond van hoofdstuk 5 Wm. De Wwh voorziet erin dat de centrale en decentrale plannen die geheel of ten dele op een district betrekking hebben tezamen voor dat district het maatregelenpakket van art. 11 van de KRW dekken en onderling worden afgestemd en de 6 jaarlijkse plancyclus wordt gevolgd. De vereiste afstemming is vastgelegd in de afstemmingsmechanismen van de Wwh. Om te voldoen aan art.11 is het lozingsbesluit bodembescherming ten behoeve van de vereiste grondwaterbescherming aangepast.
Bescherming van waterlichamen Aanwijzing van de waterlichamen die worden gebruikt voor de onttrekking van water ten behoeve van de bereiding van drinkwater is vereist op grond van art. 7 KRW.
De kostenterugwinning voor waterdiensten, art. 9 KRW De gecombineerde aanpak van bronnen van
Dit is geregeld in de Wwh (voor oppervlaktewateren) en Wm voor grondwatervoorkomens. De vereiste bescherming van de waterlichamen en vereiste borging van de kwaliteit van het hieruit verkregen drinkwater is reeds geborgd in bestaande wetten en het waterleidingbesluit. Is reeds geregeld in bestaande wettelijke instrumenten. Vergt geen aanpassing van wetgeving of nieuwe
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 38 van 72
Kaderrichtlijn Water verontreiniging, de emissie/immissieaanpak, op basis van art. 10 KRW en te realiseren in 2012 Art. 16 en 17. KRW betreffende strategieën voor voorkomen, bestrijden en beheersen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewaterlichamen door afzonderlijke stoffen
Nederlandse wet & regelgeving aanpassing. Vergt geen nieuwe of aanpassing van bestaande wetgeving.
Tabel 2: Invulling van de kaderrichtlijn water in de Nederlandse wet- en regelgeving.
Inspannings- of resultaatverplichting De milieudoelstellingen uit de Kaderrichtlijn kunnen worden gezien als richting gevend voor het te voeren beleid. Het eerste maatregelenprogramma hoeft pas in 2009 gereed te zijn. Pas daarna zullen de maatregelen operationeel worden (uiterlijk in 2012). Over enige jaren worden de richtwaarden en/of de grenswaarden van afzonderlijke (type) wateren concreet vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Activiteiten nodig om de doelstellingen te bereiken Om de doelstellingen concreet te formuleren is het nodig de huidige toestand te bepalen door een inventarisatie van bestaande plannen.
Water(bodem)kwaliteit en emissiebeleid De doelstellingen en maatregelen worden opgenomen in de stroomgebiedbeheersplannen en worden in de Nederlandse wetgeving verankerd met het oog op de operationalisering van het maatregelprogramma in 2012. Voor verontreinigende stoffen betekent dit dat de vergunningverlener rekening moet houden met de kwaliteitsdoelstellingen en tenminste de op Europees niveau vastgestelde emissiebeheersingsmaatregelen in de vergunning moet opnemen.
Betrokken partijen en organisatie van de implementatie De implementatie van de Kaderrichtlijn water berust in Nederland bij de ministeries van Verkeer & waterstaat, Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid. Verder zijn betrokken het Interprovinciaal Overleg, de unie van waterschappen en de vereniging van Nederlandse gemeenten. De uitvoering van de Kaderrichtlijn Water raakt iedereen die actief is op het terrein van waterbeheer, waterbeheerders bij Rijk, provincies en waterschappen. De belangrijkste rollen, taken en verantwoordelijkheden van de diverse overheidspartijen. Coördinerend: Ministers van VROM, Verkeer en Waterstaat, Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid. Bestuursorganen van provincies, waterschappen en gemeenten voor zover het hun taken in de waterhuishouding binnen de stroomgebieddistricten betreft. Rijkswaterstaat in haar rol als beheerder van het hoofdwatersysteem. De provincies hebben naast haar rol als vaststellen van het beleid ook een coördinerende rol naar de waterschappen toe. Ministerie van LNV is verantwoordelijk voor de gebieden die zijn beschermd in het kader van de vogel- en Habitatrichtlijn.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 39 van 72
De belangrijkste actoren in het proces zijn: • regionale directies (ambtenaren) van rijkswaterstaat: zij zijn verantwoordelijk voor het beheer van rijkswateren; • provincies: de provincies hebben met name taken op het vlak van regionaal (grond)waterbeleid en ruimtelijke ordening • waterschappen: de waterschappen zijn de beheerders van afgebakende watersystemen die geen rijkswater zijn • gemeenten: gemeenten beheren gemeentelijke rioleringsstelsels alsmede (soms) watersystemen op gemeentelijk niveau.
Stroomgebiedcoördinatoren Per stroomgebied is eind 2002 een coördinator benoemd. Namens de staatssecretaris van V&W worden de volgende taken uitgevoerd: - coördineren van de inhoudelijke totstandkoming van het stroomgebiedbeheersplan - regisseren van het proces waarlangs gezamenlijke planvorming plaatsvindt - voorbereiden en ondersteunen van de besluitvorming - verzorgen van de communicatie - participeren in het nationaal overleg over afstemming tussen de verschillende stroomgebieden en internationaal stroomgebiedoverleg. De Coördinator is niet verantwoordelijk voor de inhoudelijke beleidskeuzes die nationaal of regionaal worden gemaakt. Daarvoor blijven de bevoegde overheden verantwoordelijk. Wel moet de Coördinator een impuls geven aan het proces van uitvoering van de KRW door de verschillende waterbeheerders, onder meer door het doorvertalen van landelijk beleid in de regio. Met het in 2003 vastgestelde Nationaal Bestuursakkoord Water heeft de overheid aangegeven de doelstellingen van de KRW te willen verweven met die van het project WB21 dat vooral is gericht op het voorkomen van overstroming en wateroverlast. In het Bestuursakkoord maken de verantwoordelijke waterbeheerders afspraken over samenwerking en coördinatie om deze verweven doelstellingen te realiseren. Daarmee gaat de rol van de Coördinator derhalve verder dan alleen strikte implementatie van de KRW: de Coördinator heeft ook de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat doelstellingen buiten het strikte kader van de KRW, zoals bescherming tegen overstroming en wateroverlast, adequaat in de planvorming kunnen worden opgenomen. De specifieke coördinatietaak van de Coördinator ten aanzien van het project WB21 zal nog nader worden uitgewerkt.
Betrokkenheid van belangenorganisaties Artikel 14 van de kaderrichtlijn stelt dat lidstaten de actieve participatie van alle betrokkenen bij de uitvoering van de richtlijn moeten aanmoedigen, met name bij de opstelling, herziening en aanpassing van de stroomgebiedbeheersplannen. In Nederland ligt de formele bevoegdheid voor het opstellen van de stroombeheersplannen bij de bestuurslagen, Rijk, provincies en waterschappen. De betrokkenheid van de belangengroepen krijgt, afhankelijk van het onderwerp, de vorm van informeren of adviseren. Mede-besluiten is voor belangengroepen niet aan de orde. Belangengroepen kunnen zitting nemen in zogenaamde nationale en regionale klankbordgroepen. De wettelijke implementatie is nog niet tot stand gekomen. Nederland heeft begin februari 2004 een brief gekregen van de Europese Commissie, waarin Nederland in gebreke wordt gesteld ten aanzien van de wettelijke implementatie van de KRW. Nederland heeft tot einde maart de tijd gekregen voor een schriftelijke reactie aan de commissie. De implementatie had uiterlijk 22 december 2003 moeten plaatsvinden. De overschrijding van de gestelde termijn is te wijten aan de Tweede kamer.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 40 van 72
Deze haalde de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel voor de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn Water op 2 december 2003 kort voor het geplande tijdstip van de agenda. De Tweede kamer wil eerst de door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aangekondigde notitie over het ambitieniveau van de Nederlandse regering bij de implementatie ontvangen om hier vervolgens een inhoudelijk debat over te voeren. De ambitienota ‘pragmatische implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland’ ( Nederlandse regering, 2004) is 23 april 2004 door de Ministerraad goedgekeurd en aan de Tweede kamer verzonden. In deze nota wordt gesteld dat het Nederlands waterbeleid zo veel mogelijk wordt voortgezet en de bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden in waterbeherend Nederland niet ter discussie worden gesteld. Nederland wil voldoen aan de Europese verplichtingen maar geen strengere eisen stellen, dus een minimum beleid voeren. Als blijkt dat bovenstrooms gelegen lidstaten maatregelen nemen die onvoldoende zijn zal Nederland dit niet met aanvullende maatregelen compenseren. Kort samengevat: geen nieuwe ambities maar gemaakte afspraken nakomen. De wettelijke implementatie van de Kaderrichtlijn Water zal dan ook niet meer plaatsvinden voor het voltooien van dit rapport. Dit betekent overigens niet dat geen activiteiten plaatsvinden die vanuit de KRW zijn opgelegd. Zie hiervoor onder andere 4.4.3.
4.3.2 Acties in het kader van de KRW uit te voeren door de waterbeheerders De rijksoverheid betrekt de waterbeheerders in de (rapportage)verplichtingen (opgelegd door de EU) en in het planproces dat nu in uitvoering komt. Stroomgebiedcoördinatoren maken, in overleg met de waterbeheerders, eigen plannen van aanpak, met gedetailleerde planningen. Deze plannen worden aangepast aan de lokale situatie (zie 4.4.3 voor de stroomgebieddistricten van Rijn en Maas.
4.3.3 Implementatie(activiteiten) in het stroomgebied Rijn en Maas Geografische begrenzing in stroomgebieddistricten Binnen drie jaar na inwerkingtreding van de kaderrichtlijn moet Nederland de afzonderlijke stroomgebieden toewijzen aan afzonderlijke internationale stroomgebieddistricten. Onderscheiden worden de internationale stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en Schelde.
Internationale samenwerking Nederland heeft samen met de bovenstroomse lidstaten, binnen de vier internationale stroomgebieden die in Nederland uitmonden, afgesproken om te komen tot internationale stroomgebiedbeheersplannen.Voor Nederland betekent dit dat vier nationale beheersplannen (waaronder voor de Maas) gemaakt moeten worden die deel uitmaken van de internationale plannen. Het stroomgebiedbeheersplan dient in 2009 aan Brussel te worden overlegd.
Stroomgebiedcoördinator Rijn en Maas De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) verplicht de lidstaten van de Europese Unie tot de opstelling van (inter-) nationale stroomgebiedsplannen voor de stroomgebieden in hun territoir. In Nederland is dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle waterbeheerders waarbij het ministerie van Verkeer en Waterstaat (Directoraat-Generaal Water) coördinerend optreedt. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is eindverantwoordelijk voor de rapportages en plannen die ter goedkeuring aan de Europese Commissie dienen te worden voorgelegd. In haar brief van 4 november 2002 heeft de Staatssecretaris, op voorstel van de DirecteurGeneraal Water, opdracht gegeven tot de oprichting van een Coördinatiebureau voor het stroomgebied Rijn en Maas.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 41 van 72
De Coördinator heeft een projectplan opgesteld. Het beschrijft de voorgestelde projectmatige aanpak van taken en activiteiten die uiteindelijk moeten leiden tot het totstandkomen van stroomgebiedsbeheersplannen voor de Rijn en Maas op uiterlijk 22 december 2009. Het accent ligt in dit plan vooral op de activiteiten voor de korte termijn. Het eindproduct moet een coherent beheersplan te zijn voor het Nederlandse deel van het stroomgebied van de Rijn (de Rijndelta) en van de Maas. Dit plan zal door de Regering ingediend worden als het eerste beheersplan voor het stroomgebied van de Rijn en Maas in Nederland, en dient vervolgens elke zes jaar geactualiseerd te worden. De tekst van de KRW geeft aan waaraan het beheersplan dient te voldoen, dit betreft elf onderdelen die op verschillende momenten gereed dienen te zijn, te weten: Uiterlijk eind 2004: • Algemene beschrijving van de kenmerken van het stroomgebieddistrict. • Overzicht van de significante menselijke belasting en effecten hiervan op de toestand van het oppervlakte- en grondwater. • Kaarten met daarop de aangewezen beschermde gebieden en de wetgeving op basis waarvan deze gebieden zijn aangewezen. • Geven van een economische analyse van het watergebruik Uiterlijk eind 2006: • Kaarten met monitoringsnetwerken en met resultaten van de monitoringsprogramma's met daarop toestand van oppervlakte- en grondwater en de beschermde gebieden Uiterlijk eind 2009: • Het opnemen van de (milieu)doelstellingen voor oppervlakte- en grondwater en voor de beschermde gebieden. • Een samenvatting van het maatregelenprogramma, met inbegrip van de wijze waarop de(milieu)doelstellingen moeten worden bereikt. • Register van alle meer gedetailleerde programma's en beheerplannen die betrekking hebben op deelstroomgebieden. • Samenvatting van de maatregelen voor voorlichting en raadpleging van het publiek, de resultaten daarvan alsmede de planwijzigingen die daarvan het gevolg zijn. • Lijst van bevoegde autoriteiten. • Contactpunten en procedures voor het verkrijgen van informatie voor voorlichting en raadpleging van het publiek, en informatie over de te nemen maatregelen en de monitoringgegevens.
4.4
Implementatie van de kaderrichtlijn Water in België (zie bijlage 10)
4.4.1 De Internationale stroomgebiedsdistricten. Organisatie en overleg Op het niveau van de stroomgebieddistricten spelen de internationale riviercommissies een cruciale rol. Dit zijn de Internationale Scheldecommissie (ISC) voor het internationale stroomgebied van de Schelde en de Internationale Maascommissie (IMC) voor het internationale stroomgebieddistrict van de Maas. Deze commissies staan in voor de coördinatie van het waterbeleid binnen het betreffende stroomgebieddistrict. In 2002 werden door de betreffende ministers van leefmilieu afspraken over beide commissies vastgelegd in het verdrag van Gent.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 42 van 72
Planning De verschillende oeverstaten streven naar één gemeenschappelijk plan voor het stroomgebieddistrict van de Schelde en één gemeenschappelijk plan voor het stroomgebied van de Maas. Als dit niet mogelijk is binnen de termijn die door de Europese Kaderrichtlijn Water is bepaald, dan moet iedere oeverstaat in elk geval een stroomgebiedbeheerplan opmaken voor elk van de delen van het stroomgebieddistrict die op het grondgebied liggen.
Tijdspad De stroomgebiedbeheerplannen worden eind 2009 voor het eerst vastgesteld en bekendgemaakt. De stroomgebiedbeheerplannen worden om de zes jaar getoetst en zonodig herzien. De plannen blijven in ieder geval van kracht tot de nieuwe stroomgebiedbeheerplannen gepubliceerd zijn.
Procedure De coördinatie voor de opmaak van de stroomgebiedbeheerplannen vindt plaats in de ISC en de IMC. Iedere oeverstaat levert een bijdrage aan het stroomgebiedbeheerplan, dat betrekking heeft op de gedeelten van het internationale stroomgebieddistrict die op het eigen grondgebied liggen.
4.4.2 Het Vlaams Gewest Organisatie en overleg De goedkeuring van het decreet betreffende het integraal waterbeleid door het Vlaams parlement op 18 juli 2003 geeft een juridische basis aan het Vlaamse waterbeleid. Het decreet vormt de ruggengraat van het integraal waterbeleid in Vlaanderen. Eén van de gevolgen van dit decreet is dat de coördinatie van het integraal waterbeleid, die tot nu toe in handen lag van het Vlaams Integraal Wateroverleg Comité (VIWC), overgenomen wordt door de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW). Het VIWC werd in 1996 opgericht en had als doel het integraal waterbeleid in Vlaanderen beleidsmatig vorm te geven en de realisaties ervan op te volgen. Ondertussen is het VIWC uitgegroeid tot een platform voor overleg en uitwisseling van informatie tussen alle relevante actoren in het waterbeleid. Het VIWC heeft een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van dit decreet. Om het integraal waterbeleid op het niveau van het Vlaams Gewest te coördineren en te organiseren, wordt een bevoegde minister aangeduid. Op het hoogste ambtelijk niveau wordt in Vlaanderen de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW) opgericht. De CIW wordt een overlegplatform dat waakt over de beleidsafstemming op het hoogste niveau. Ze is bevoegd voor de voorbereiding, de opvolging en de controle van het integraal waterbeleid op niveau van het Vlaams Gewest. Ze waakt ook over een uniforme aanpak van de bekkenwerking en zal beslissingen van de Vlaamse regering op het vlak van integraal waterbeleid uitvoeren. In de commissie zetelt het topmanagement van de entiteiten van de verschillende beleidsdomeinen die essentieel zijn voor het waterbeleid, zoals het beleidsdomein Leefmilieu en Natuur en het beleidsdomein Mobiliteit. Daarnaast zullen de domeinen die een belangrijke impact hebben op het waterbeleid, zoals Ruimtelijke Ordening, evenals de lokale waterbeheerders, vertegenwoordigd zijn. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) levert het secretariaat en de ondersteuning van de planningscel van de CIW.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 43 van 72
Volgende instanties zijn rechtstreekse partner van de CIW: - de Administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) - de Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ) - de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen (AROHM) - de Vlaamse Milieu Maatschappij (VMM) - de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) - de Vereniging van Vlaamse Provincies (VVP) - de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) - de Vereniging van Vlaamse Polders en Wateringen (VVPW)
Planning De waterbeleidsnota De Vlaamse regering zet haar visie op het integraal waterbeheer uiteen in een waterbeleidsnota, die moet uiterlijk eind 2004 door het parlement zijn goedgekeurd. Deze nota bevat de krachtlijnen, zowel voor Vlaanderen in zijn geheel als voor het Vlaamse deel van het stroomgebieddistrict van de Schelde en de Maas afzonderlijk. Volgende thema’s worden opgenomen, de waterkwaliteit, het duurzaam watergebruik, de beheersing van de wateroverlast, de beheersing van de sedimentaanvoer naar de waterlopen en het herstel van de ecosystemen in en rond het water en in de waterrijke gebieden. De waterbeleidsnota moet ook de afstemming met andere beleidsplannen van het Vlaamse Gewest aangeven zoals het Milieubeleidsplan, het Mobiliteitsplan en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De Waterbeleidsnota legt randvoorwaarden vast voor de opmaak van het Vlaamse deel van de internationale stroomgebiedbeheerplannen en stuurt ook mee de opmaak van de bekkenen deelbekkenbeheerplannen. Het stroomgebiedbeheerplan Zowel voor het stroomgebieddistrict van de Schelde als voor dat van de Maas, moet Vlaanderen een bijdrage leveren aan het internationale stroomgebiedbeheerplan. De CIW bereidt deze Vlaamse inbreng voor en speelt deze door naar de desbetreffende commissies. De doorstroming tussen de verschillende niveaus van het waterbeleid is hierbij van groot belang. De bekkenbeheerplannen dienen als bouwstenen voor de stroomgebiedbeheerplannen. Omgekeerd vormen de stroomgebiedbeheerplannen een kader voor de bekkenbeheerplannen.
Tijdspad De eerste waterbeleidsnota wordt tegen eind 2004 vastgesteld door het Vlaams parlement en minstens om de zes jaar herzien. De Vlaamse bijdrage aan het stroomgebiedbeheerplan moet eind 2009, als onderdeel van het internationale stroomgebiedbeheerplan, worden vastgesteld en bekendgemaakt. Het ontwerp voor dit plan moet één jaar voordien klaar zijn. Dan gaat het in openbaar onderzoek. Het tijdsschema en het werkprogramma worden minstens drie jaar voor het ingaan van de planperiode (2006) – dit is de periode waarop het stroomgebiedbeheerplan betrekking heeft – aan het publiek voorgelegd. Voor het document met de belangrijkste waterbeheerproblemen gebeurt de raadpleging van het publiek minstens twee jaar voor het ingaan van de planperiode (2007).
Procedure De waterbeleidsnota Het ontwerp van de waterbeleidsnota, opgemaakt door de CIW, wordt voor advies voorgelegd aan de SERV (Sociaal Economische Raad Vlaanderen), aan de MiNa-raad en aan de bekkenbesturen. De Vlaamse regering zal aan de waterbeleidsnota ook ruime
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 44 van 72
bekendheid geven zodat bij de verdere opmaak van de plannen er een grote maatschappelijke inbreng in de plannen wordt verwezenlijkt. Het stroomgebiedbeheerplan Het ontwerp van stroomgebiedbeheerplan legt een heel traject af vooraleer het wordt vastgesteld door de Vlaamse regering. De verschillende fasen van dit traject zijn de opmaak van het ontwerp, de raadpleging van het publiek en de adviesinstanties, de aanpassing van het ontwerp en ten slotte de vaststelling door de Vlaamse regering. De Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid bereidt het ontwerp van stroomgebiedbeheerplan voor. De CIW maakt het ontwerp van stroomgebiedbeheerplan ook bekend aan het publiek en legt het ter advies voor aan de SERV en de MiNa-raad, aan de bekkenraden en de bekkenbesturen. De CIW organiseert ook in elk bekken minstens één informatie- en inspraakvergadering. De gemeenten verzamelen alle schriftelijke opmerkingen van het publiek en bezorgen die aan de CIW. Deze onderzoekt de opmerkingen en adviezen, stemt de stroomgebiedbeheerplannen van de Schelde en de Maas op elkaar af en maakt een definitief ontwerp van stroomgebiedbeheerplan op. Dit legt ze ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt het stroomgebiedbeheerplan vast en brengt het bekkenbestuur, de bekkenraad en de betrokken provincies en gemeenten hiervan op de hoogte. Naast de verplichting het ontwerpplan bekend te maken, moet het publiek voordien ook inzage krijgen in een tijdsschema, een werkprogramma en een tussentijds overzicht van de belangrijkste waterbeheerproblemen in het stroomgebied.
4.4.3 De bekkens Organisatie en overleg Het bekkenbestuur Het bekkenbestuur vormt het politiek niveau van het bekken. Er zetelen vertegenwoordigers in van het Vlaamse Gewest en mandatarissen van de provincies behorend tot de deelbekkens. De ministers die bevoegd zijn voor het leefmilieu en het waterbeleid, de landinrichting en het natuurbehoud, de ruimtelijke ordening en de openbare werken en het verkeer duiden in totaal vijf vertegenwoordigers aan. Elke provincie en elk deelbekken dat deel uitmaakt van het bekken, duidt een mandataris aan. De voorzitter van het bekkenbestuur is de provinciegouverneur van één van de provincies die deel uitmaken van het bekken. De voorzitter voert het overleg en stimuleert de samenwerking tussen het bekken en de besturen van naburige landen of gewesten die verantwoordelijk zijn voor het waterbeheer. Het bekkensecretariaat Het bekkensecretariaat is de ambtelijke peiler die instaat voor de dagelijkse werking van het bekken. Het bekkensecretariaat bestaat minstens uit afgevaardigden van alle besturen, diensten en agentschappen die betrokken zijn bij het integraal waterbeleid. Het bekkensecretariaat bereidt het ontwerp van het bekkenbeheerplan en het bekkenvoortgangsrapport voor. Het secretariaat organiseert ook het openbaar onderzoek over het ontwerpplan en voert alle andere taken uit die het bekkenbestuur opdraagt. De bekkenraad Elk bekken krijgt ook een bekkenraad, ingesteld door de Vlaamse overheid, een vertegenwoordiging van de maatschappelijke belangengroepen die betrokken zijn bij het integraal waterbeleid. De samenstelling van de bekkenraad kan afhangen van de specifieke noden en de eigenheid van het bekken. De bekkenraad verstrekt advies over het ontwerp
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 45 van 72
van stroomgebiedbeheerplan, het ontwerp van bekkenbeheerplan en het ontwerp van bekkenvoortgangsrapport.
Planning Het bekkenbeheerplan bundelt alle aspecten en kenmerken van het bekken welke knelpunten en kansen zich in het bekken voordoen. Het centrale hoofdstuk van het plan is een gefundeerde en gedragen visie op het waterbeheer in het bekken. Doelstellingen, maatregelen en acties vertalen deze visie naar de praktijk met behulp van een uitvoeringsplan. Het bekkenbeheerplan is een belangrijk scharnierdocument, zowel naar de bovenliggende als naar de onderliggende planniveaus. Het haakt in op de beleidslijnen van de waterbeleidsnota en op de visie die verwoord is in de internationale stroomgebiedbeheerplannen op het niveau van het deelbekken. Om de doelstellingen te kunnen halen, moet het beleid ook de vinger aan de pols houden. De bekkensecretariaten maken jaarlijks een voortgangsrapport op om de stand van uitvoering van het bekkenbeheerplan te evalueren. Het bekkenvoortgangsrapport geeft ook een overzicht van de maatregelen en acties die de betrokken diensten en overheden nog moeten nemen om verder uitvoering te geven aan het bekkenbeheerplan.
Tijdspad De eerste bekkenbeheerplannen moeten eind 2006 worden vastgesteld en bekendgemaakt. Voor de herziening van de bekkenbeheerplannen opteert het decreet voor een flexibeler tijdsschema dan de Kaderrichtlijn voorziet voor de stroomgebiedbeheerplannen. Minstens om de zes jaar komt er een toetsing en een eventuele herziening. Om tot een goede onderlinge afstemming te komen, zal de timing voor de bijstelling van de bekkenbeheerplannen zoveel mogelijk afgestemd worden op de timing van de stroomgebiedbeheerplannen. De plannen blijven in ieder geval van kracht tot de nieuwe bekkenbeheerplannen zijn vastgesteld.
Procedure In grote lijnen verloopt het planningsproces op bekkenniveau analoog aan het stroomgebiedniveau. De verschillende fasen van dit traject zijn de opmaak van het ontwerp, de raadpleging van het publiek en de adviesinstanties, de aanpassing van het ontwerp, de goedkeuring door het bekkenbestuur, de afstemming met andere plannen door de CIW en ten slotte de veststelling door de Vlaamse regering. Het is het bekkensecretariaat dat het ontwerp van bekkenbeheerplan voorbereidt. Het bekkensecretariaat maakt het ontwerp van het bekkenbeheerplan ook bekend aan het publiek en legt het voor advies voor aan de bekkenraad en aan de waterschappen die deel uitmaken van het bekken. Het bekkensecretariaat organiseert ook minstens één informatieen inspraakvergadering. De gemeenten verzamelen alle schriftelijke opmerkingen van het publiek en bezorgen die aan het bekkensecretariaat. Het bekkensecretariaat bundelt de opmerkingen en adviezen en bezorgt een aangepast ontwerp aan het bekkenbestuur. Het bekkenbestuur onderzoekt het advies, keurt het ontwerp goed en bezorgt het goedgekeurde ontwerp aan de CIW. De CIW onderzoekt de onderlinge afstemming met het stroomgebiedbeheerplan, de andere bekkenbeheerplannen en de waterbeleidsnota. De CIW brengt het bekkenbestuur op de hoogte van eventuele aangebrachte wijzigingen en bezorgt het plan aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt het bekkenbeheerplan vast en brengt het bekkenbestuur, de bekkenraad, de waterschappen en de betrokken provincies en gemeenten hiervan op de hoogte.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 46 van 72
4.4.4 De deelbekkens Organisatie en overleg Een waterschap is een samenwerkingsverband tussen de verschillende waterbeheerders in het deelbekken. Een waterschap kan één deelbekken beslaan, maar ook twee of meer deelbekkens die behoren tot hetzelfde bekken. Het zijn de provincies die het initiatief nemen om een waterschap op te richten. Het decreet wijst drie bevoegdheden toe aan de waterschappen. Het waterschap maakt een deelbekkenbeheerplan op en verstrekt advies aan het bekkensecretariaat over het bekkenbeheerplan. Het waterschap stelt ook een bevoegdheidsverdeling voor aan het bekkensecretariaat van de waterwegen en de onbevaarbare waterlopen. De bedoeling is te komen tot een betere samenhang van het waterbeheer. Verder kan het waterschap ook een samenwerking aangaan voor het beheer van de onbevaarbare waterlopen, het beheer van het water bestemd voor menselijk gebruik (met uitzondering van drinkwater), de uitbating van rioleringen en kleinschalige waterzuivering of voor het beheer van grondwater. Het secretariaat van een waterschap wordt waargenomen door de provincie. De bestaande provinciale en gemeentelijke adviesraden voor milieu en natuur moeten de inbreng van de maatschappelijke belangen in het waterschap garanderen.
Planning Elk waterschap maakt een ontwerp van deelbekkenbeheerplan op. Het uiteindelijke deelbekkenbeheerplan zal deel uitmaken van het bekkenbeheerplan en niet als afzonderlijk plan van kracht worden, behalve als een deelbekkenbeheerplan vastgesteld kan worden terwijl het bekkenbeheerplan nog niet klaar is. Zo wordt vermeden dat de waterbeheerders hun tijd meer moeten besteden aan de opmaak van plannen dan aan de uitvoering van het waterbeleid. Ook blijft de afstemming tussen bekkenbeheerplan en deelbekkenbeheerplan verzekerd. Het deelbekkenbeheerplan zal de aanpak en de grote lijnen van het bekkenbeheerplan volgen en verder verfijnen voor het deelbekken.
Tijdspad De eerste deelbekkenbeheerplannen moeten eind 2006 worden vastgesteld door de provincieraad en bekendgemaakt. Minstens om de zes jaar komt er een toetsing en een eventuele herziening. De plannen blijven in ieder geval van kracht tot de nieuwe deelbekkenbeheerplannen zijn vastgesteld.
Procedure Net zoals voor de stroomgebiedbeheerplannen en de bekkenbeheerplannen, legt het decreet voor het deelbekkenbeheerplan een procedure vast. De weg die het ontwerp deelbekkenbeheerplan aflegt, bestaat uit de opmaak van het ontwerp, de raadpleging van de adviesraden, de aanpassing van het ontwerp, de goedkeuring van het ontwerp door het waterschap, de afstemming met het bekkenbeheerplan en de andere deelbekkens door het bekkenbestuur en ten slotte de integratie van het deelbekkenbeheerplan in het bekkenbeheerplan. Het waterschap bereidt het ontwerp van deelbekkenbeheerplan voor. Het waterschap legt het ontwerp ter advies voor aan de provinciale en gemeentelijke adviesraden voor milieu en natuur. Het waterschap bundelt de adviezen en keurt het aangepaste ontwerp goed. Het waterschap bezorgt het goedgekeurde plan aan het bekkenbestuur. Het bekkenbestuur onderzoekt de onderlinge afstemming met het bekkenbeheerplan en met de eventuele deelbekkenbeheerplannen van aangrenzende deelbekkens in hetzelfde bekken. Het
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 47 van 72
bekkenbestuur brengt het waterschap op de hoogte van eventuele aangebrachte wijzigingen en integreert het deelbekkenbeheerplan in het bekkenbeheerplan.
4.4.5 De bijzondere verplichting De milieudoelstellingen De lidstaten moeten zelf hun milieudoelstellingen vastleggen. Ze kunnen hierbij niet zomaar hun eigen gang gaan, maar moeten de richtlijnen van de Europese Kaderrichtlijn Water volgen. De Europese Commissie kan ook richtsnoeren opstellen voor het vastleggen van de milieudoelstellingen. Ook Europa zelf kan milieudoelstellingen opleggen. De Vlaamse regering zal de milieudoelstellingen vastleggen aan de hand van milieukwaliteitsnormen. Het decreet bepaalt ook onder welke voorwaarden afwijkingen van de milieudoelstellingen zijn toegestaan. Het decreet geeft op een aantal specifieke gevallen een ruimere invulling aan het begrip milieudoelstellingen. Zo zijn naast de normen voor oppervlaktewater en grondwater ook milieukwaliteitsnormen voor waterbodems en milieukwantiteitsnormen voorzien.
De analyses en beoordelingen De Europese Kaderrichtlijn Water verplicht de lidstaten analyses en beoordelingen uit te voeren. Deze analyses zullen bestaan uit een analyse van de kenmerken van het stroomgebieddistrict, een beoordeling van de effecten van de menselijke activiteiten op de toestand van het water en een economische analyse van het watergebruik. Het decreet neemt deze bepalingen over.
De maatregelenprogramma’s De Vlaamse regering moet een maatregelenprogramma opstellen, dat betrekking kan hebben op ieder stroomgebieddistrict afzonderlijk of op het Vlaamse Gewest in zijn geheel. Het eerste maatregelenprogramma moet, samen met de stroomgebiedbeheerplannen, uiterlijk eind 2009 bekendgemaakt worden. Het decreet neemt deze bepaling over.
De programma’s voor monitoring De Vlaamse regering moet voor ieder stroomgebieddistrict monitoringprogramma’s opstellen, die ten laatste tegen eind 2006 in uitvoering moeten zijn. Het decreet geeft aan de Vlaamse regering de bevoegdheid om de inhoud en de uitvoering van de monitoringprogramma’s verder vast te leggen en te specificeren. Zij moeten hierbij uiteraard rekening houden met de bepalingen van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het register van beschermde gebieden De Europese Kaderrichtlijn Water somt de beschermde gebieden op die minstens in het register van de beschermde gebieden moeten komen. Dit zijn gebieden die op grond van Europese richtlijnen bescherming genieten. De Vlaamse regering maakt voor de stroomgebiedsdistricten van Schelde en Maas een register van beschermde gebieden op. Het gaat om gebieden die de Europese Kaderrichtlijn Water heeft aangewezen voor de onttrekking van drinkwater, gebieden voor de bescherming van economisch betekenisvolle planten- en diersoorten die in het water leven, gebieden die als recreatiewater of zwemwater zijn aangewezen, gebieden die als kwetsbaar werden aangeduid en gebieden die zijn aangewezen voor de bescherming van habitats en soorten.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 48 van 72
4.5
Toetsing van de literatuurgegevens door middel van interviews in Nederland en Vlaanderen
In Nederland is gesproken met ambtelijke functionarissen van de provincie Noord Brabant. Uit deze gesprekken blijkt dat de implementatie volop onderwerp van studie is en op zowel provinciaal niveau en in projectgroepen zoals de projectgroep Maas en Rijn verder wordt uitgewerkt. Uit interviews met ambtelijke functionarissen van het Vlaamse gewest is gebleken dat de KRW vertaald is in het decreet Integraal Waterbeheer maar de implementatie in de praktijk nog gestalte moet krijgen. De functionarissen op bekken en deelbekken niveau zijn onlangs pas benoemd en moeten nog vertrouwd raken met de materie. Van gestructureerde afstemming tussen Vlaanderen en Nederland is nog geen sprake.
4.6
Conclusies en aanbevelingen
4.6.1 Implementatie en uitvoering in Nederland Met de implementatie van de Kaderrichtlijn Water blijven de actoren voor het waterbeleid- en beheer (gekeken naar de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken) ongewijzigd. De uitvoering van de richtlijn in onderlinge samenwerking door de betrokken centrale en decentrale bestuursorganen per stroomgebieddistrict vergt organisatorische afstemming. Het zij opgemerkt dat de het rapport van de commissie ‘waterbeheer van de 21e eeuw’ (Tielriij, 2000) dat werd uitgevoerd in de periode waarin de Kaderrichtlijn Water in Europees verband gestalte kreeg, voor een aantal punten voorziet in de implementatie van de KRW. Zo is in dit project de stroomgebiedbenadering van de KRW doorgetrokken tot deelstroomgebiedniveau (wat door de KRW niet vereist is). Deelstroomgebieden omvatten in het algemeen de grenzen van waterschappen. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn in Nederland gelaagd en versnipperd (zie paragraaf 2.4 in hoofdstuk 2) Veel partijen spelen op verschillende niveaus een rol hetgeen de planvorming en implementatie niet eenvoudig maakt. Belanghebbende partijen anders dan de genoemde bestuursorganen hebben slechts een adviserende of informerende rol. De bevoegdheden van de stroomgebiedcoördinator (Rijn en Maas) zijn beperkt en vanuit zijn rol kan hij geen beleidsbeslissingen afdwingen. Opvallend is ook dat de coördinator eerst is benoemd en dat pas daarna is nagedacht over zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Zo is de coördinator een rol toebedacht in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water zonder dat deze tot nu toe is uitgewerkt. Vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer zijn een belangrijk instrument als het gaat om de aanpak van beperken van vervuiling van oppervlakte/ en grondwater. Dit gebeurt reeds voor invoeging van de kaderrichtlijn. De communicatie met het publiek is gepland in 2009. Hiermee gaat een kans verloren om burgers een mogelijkheid te geven om mee te denken over de implementatie van het waterbeleid en daarmee een breed draagvlak te creëren voor het te voeren beleid en de te nemen acties.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 49 van 72
4.6.2 Implementatie en uitvoering in Vlaanderen De implementatie van de kaderrichtlijn water vinden we terug in het decreet Integraal waterbeheer.- Het belangrijkste document dat nu nog ontbreekt, is de waterbeleidsnota van het Vlaams Gewest, deze moet worden opgesteld tegen eind 2004. Dit document geeft de visie weer van de Vlaamse regering op het integraal waterbeleid. De grote lijnen van het integraal waterbeleid zijn reeds uitgezet, de uitvoering ervan laat op zich wachten vooral doordat er een ruime tijdsmarge ( tot 2009) werd uitgezet voor het opmaken van de deelplannen. Aanbeveling Na het verschijnen van de waterbeleidsnota lijkt het voor het Grenspark in een vroegtijdig stadium te participeren (hoe eerder, hoe beter). Op het hoogste niveau is het thans nog wachten op de uitvoeringsbesluiten van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeheer (CIW) Aanbeveling Het grenspark moet om een zetel in de commissie vragen onder de noemer ‘lokale waterbeheerder’. Het voornaamste platform waarin het grenspark kan participeren is het waterschap dat zal worden gecoördineerd vanuit de provincie. Een belangrijk detail bij dezen is dat er vanaf dit niveau geen participatie voorkomt in het beheer van drinkwater. Dat is voor het grenspark wel een belangrijke actor, aangezien een doelstelling is een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van grondwater. Aanbeveling Om invloed uit te oefenen op het beheer van drinkwater moet het Grenspark werken vanuit de vergunningverlening.
4.6.3 Samenwerking Nederland EN Vlaanderen (deelvraag 1 en 4) De implementatie van de Kaderrichtlijn in Vlaanderen en Nederland loopt nogal uit elkaar, een goede afstemming van beide beleidsvormen lijkt niet vanzelfsprekend. Door de oprichting van SCALDIT en na het ondertekenen van het Verdrag van Gent lijken beide landen bereidt een samenwerking aan te gaan. Nu blijkt dat als deze commissies niet binnen de gestelde termijn de stroomgebiedbeheerplannen opmaken deze taak aan iedere oeverstaat wordt opgedragen. Er komt dan een stroomgebiedbeheerplan van elke oeverstaat voor het deel dat op het grondgebied aanwezig is. Het stroomgebiedbeheerplan is het kader van alle plannen die op een lager niveau moeten worden opgemaakt. Opmaak door iedere oeverstaat afzonderlijk zal leiden tot verschillende afstemmingen en blijft deze beleidsimpasse verder bestaan.
4.6.4 Algemene conclusie (deelvraag 4 en 5) De Kaderrichtlijn Water biedt niet, zonder meer, de beoogde bescherming van een natuurgebied. Gezien de gefaseerde aanpak en de lange doorlooptijd zullen de effecten op de kwaliteit en de kwantiteit van het in het Grenspark aanwezige (grond)water de eerste jaren nog niet zichtbaar zijn.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 50 van 72
De implementatie van de KRW is in eerste instantie vooral gericht op het nakomen van de opgelegde (administratieve) verplichtingen vanuit de EU. Het gebruiken van de KRW als instrument om de kwaliteit en kwantiteit van zowel grond- als oppervlaktewater te verbeteren is vooralsnog nauwelijks aan de orde, althans leeft nog niet in de hoofden van de bestuurders.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 51 van 72
5
Verdroging van de natuur
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan deelvragen 5 en 6 centraal: Wat zijn de mogelijkheden om de verdroging in het Grenspark tegen te gaan? Wat zijn de mogelijkheden om grondwateronttrekking te compenseren? Om inzicht te krijgen in de verdrogingsproblematiek wordt eerst ingegaan op het fenomeen verdroging van natuurgebieden. Vervolgens wordt de bestrijding van verdroging in Nederland en Vlaanderen in kaart gebracht.
5.2
Verdroging van natuurgebieden
De term verdroging in relatie tot natuurgebieden duidt op een tekort aan water voor een natuurgebied en op de schadelijke bijeffecten zoals aanvoer van gebiedsvreemd water. De Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) van de Unie van Waterschappen in Nederland hanteert de volgende definitie voor verdroging: ‘een gebied wordt als verdroogd aangemerkt als aan dat gebied een natuurfunctie is toegekend en de grondwaterstand in het gebied onvoldoende hoog is dan wel de kwel onvoldoende sterk om bescherming van de karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden waarop die functietoekenning is gebaseerd, in dat gebied te garanderen’. Verdroging is het gevolg van menselijk handelen, van ingrepen in de waterhuishouding. Oorzaken van verdroging zijn bijvoorbeeld excessieve ontwatering ten behoeve van de landbouw, intensievere teelt en keuze van gewassen die extra water gebruiken, grondwateronttrekking voor drink- en industriewaterwinning, beregening uit grondwater en toename van verhard oppervlak in bebouwd gebied (verminderde infiltratie). Uitzonderingen: Watertekorten in natuurgebieden ten gevolge van droge perioden worden niet tot de verdroging gerekend. Ook watertekorten in landbouwgebieden en te lage grondwaterstand in stedelijk gebied wordt niet tot verdroging gerekend maar wordt aangemerkt als droogteschade. Verdroging van natuurgebieden is vooral het gevolg van het aanpassen van het watersysteem aan eisen die het grondgebruik elders stelt. Er zijn drie categorieën oorzaken te onderscheiden: • Ontwatering (peilverlaging) en versnelde afwatering (waar onder drainage) ten behoeve van de landbouw veroorzaken 60% van de verdroging • grondwateronttrekkingen voor drink- en industriewater en beregening, 30% • overige oorzaken zoals toename verhard oppervlak, bebossing en zandwinning, 10% (CIW, 2004)
5.3
Bestrijding van verdroging in Nederland
Verdrogingsbestrijdingsprojecten zijn primair gericht op herstel van de hydrologische situatie. Doel hiervan is de voorwaarde te scheppen voor herstel of terugkeer van de natte natuur. Volgens het CIW is het operationele doel: Vermindering van het verdroogde areaal met een natuurfunctie in 2010 met 40% ten opzicht van 1985. In 2000 was in 53% van het areaal van verdroogde gebieden actie ondernomen, in totaal 15.000 ha. Slechts 3% was hydrologisch geheel hersteld. De doelstelling voor 2000 was 25% hydrologisch geheel hersteld areaal verdroogd gebied. VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 52 van 72
5.3.1 Grondwateronttrekking en verdroging In het gemeenschappelijke standpunt van de raad van Milieuministers en het Europees parlement (1998) is geformuleerd dat de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit zodanig moet zijn dat met minimale zuivering hieruit drinkwater kan worden bereid dat voldoet aan de normen van de Drinkwaterrichtlijn. Het op nationaal niveau geformuleerde beleidsplan drink- en industriewatervoorziening (BDIV, 1995) stelt dat de helft van het drinkwater in Nederland bereid moet worden uit grondwater. De vraag is of dit uitgangspunt het beleid met betrekking tot het bestrijden van verdroging van natuurgebieden ondersteunt, omdat niet is aangegeven waar dat plaats zou moeten vinden. Deze vraag geldt evenzeer voor de in de Kaderrichtlijn Water geformuleerde doelstelling van het grondwaterbeschermingsbeleid: Doel is de bodem en het grondwater rondom waterwingebieden een zodanige bescherming te bieden dat het op te pompen grondwater met een minimum aan maatregelen geschikt is te maken als drinkwater. In totaal wordt in Noord Brabant jaarlijks bijna 250 miljoen m3 grondwater opgepompt. Grondwater voorziet het grootste deel van de Brabantse bevolking van drinkwater en een aantal bedrijven van productiewater. Een deel van het opgepompte water wordt geëxporteerd naar aangrenzende provincies. Dit laatste geldt met name voor het grondwater dat wordt onttrokken in de twee waterwinningsputten gelegen nabij de Groote Meer door EVIDES nv. (20 miljoen m3). Sinds 1988 is grondwaterbescherming verankerd in provinciale beleidsplannen, eerst in het Grondwaterbeschermingsplan en later in het Waterhuishoudingsplan (WHP) en het Provinciale Milieubeleidsplan (PMP). De Provinciale Milieuverordening (PMV) behelst zowel de aanvullende eisen aan Wet milieubeheer plichtige inrichtingen als de regels voor gedragingen buiten inrichtingen (gemeenten, waterleidingmaatschappij etc.).
Rol van de provincie aangaande grondwateronttrekking Artikel 23 en 24 van de Grondwaterwet bieden de provincie mogelijkheden om de grondwateronttrekking te beperken. Bevoegd gezag voor verlening of wijziging van vergunningen is Gedeputeerde Staten van de provincie. Artikel 23, Lid 1 stelt: ‘uit eigen beweging of op verzoek van een belanghebbende, niet zijnde de vergunninghouder kunnen gedeputeerde staten de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan de vergunning verbinden, indien de bescherming van de bij het grondwater betrokken belangen dit vordert’. Artikel 24., lid 1 ‘Gedeputeerde staten kunnen hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van belanghebbenden de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien blijkt van omstandigheden of feiten, waardoor in verband met de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen de onttrekking of infiltratie in haar geheel dan wel gedeeltelijk niet langer toelaatbaar wordt geacht’.
5.3.2 Waterhuishouding en verdroging Op het gebied van de waterhuishouding en het bestrijden van verdroging is een belangrijke taak weggelegd voor de provinciale besturen en de waterschappen, die voor de kosten van inrichtingsmaatregelen in het kader van verdrogingsbestrijding een rijksbijdrage kunnen ontvangen op basis van de regeling gebiedsgerichte bestrijding verdroging. Van de landelijke wetgeving verdroging is vooral de Wet op de waterhuishouding van belang. Op grond van deze wet zijn de provincies verantwoordelijk voor het waterbeheer. Zij dienen daartoe ingevolge artikel 7 van de Wet op de waterhuishouding provinciale waterhuishoudingsplannen op te stellen.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 53 van 72
De onttrekking van water aan oppervlaktewateren kan vervolgens door de provincie aan een vergunning worden gebonden (art. 24 Wet op de waterhuishouding). De grondwaterwet voorziet in een stelsel van vergunningen voor het onttrekken van grondwater, zowel ten behoeve van drink- en industriewater als ten behoeve van beregening (artikel 14 Grondwaterwet). Ook hierbij is de provincie het bevoegd gezag. Bij de beslissing omtrent deze vergunning wordt rekening gehouden met het provinciaal waterhuishoudingsplan. Voor de onttrekking van grondwater ten behoeve van beregening kunnen de provincies krachtens artikel 15a van de Grondwaterwet bovendien algemene regels opstellen, indien gewenst, afhankelijk van de kenmerken en karakteristieken van het regionale watersysteem en de betrokken functies in het gebied. Verder hebben de waterschappen een belangrijke rol bij het kwantitatief waterbeheer (onder andere het peilbeheer). De waterschappen staan op grond van de waterschapswet onder provinciaal toezicht. De provincies en waterschappen dienen bij de vervulling van hun taken uit te gaan van het rijksbeleid. Dit is vastgelegd in het Derde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP3 1998, dit plan is onverkort van kracht na het in 2001 verschenen NMP4 dat aanvullend hierop is) en de Vierde Nota Waterhuishouding (1998) .
Conclusie (deelvraag 5) In deze nota’s is benadrukt dat de watersysteembenadering meer het leidend principe dient te worden bij de ruimtelijke afstemming en inrichting van functies in het landelijk gebied. In het NMP4 (2001) heeft het Rijk als doelstelling opgenomen dat in de directe omgeving van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) door herstel van watersystemen 200.000 a 300.000 ha aan landbouwareaal via een gebiedsgericht beleid moet ‘vernatten’. Dit item is ook van toepassing op het Grenspark, zie 5.3.5. Met het nationaal waterhuishoudingsbeleid zullen de provincies ook in het kader van de reconstructiewet landelijke gebieden, bij de opstelling van reconstructieplannen rekening moeten houden. Dit wordt getoetst in het kader van de ministeriële goedkeuring die voor elk reconstructieplan vereist is. De beleidsinstrumenten zijn in bijlage 11 kort beschreven.
5.3.3 Actuele politieke ontwikkelingen in Nederland (deelvraag 5 en 6) De schriftelijke Kamervragen aan de Minister van Landbouw en Visserij aangaande de begroting LNV 2004 en de antwoorden hierop geven een beeld van de actuele politieke ontwikkelingen aangaande de bestrijding van verdroging in Nederland. In het kader van de ecologische Hoofdstructuur is het beleid met betrekking tot de aankoop van gronden gewijzigd. Het streven is gericht op het realiseren van de EHS door middel van agrarische en particulier natuurbeheer met behoud van de natuurkwaliteitsdoelen. In plaats van de aankoop van gronden worden beheerovereenkomsten gesloten met de huidige eigenaren. De grond die deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur blijft in eigendom van de huidige eigenaar maar wordt op volgens de voorwaarden vastgelegd in een beheerovereenkomst bewerkt. De eigenaar wordt financieel schadeloos gesteld. In het kader van bezuinigingen is dit een voor de hand liggende beleidswijziging. Uit een in Gelderland uitgevoerde studie is echter gebleken dat de helft van de agrariërs hun contract voor agrarisch natuurbeheer na de looptijd van 6 jaar niet verlengd. Het ministerie onderzoekt of de looptijden van de beheerovereenkomsten verlengd kunnen worden. Harde randvoorwaarde hierbij is overigens dat de juridische Brusselse en nationale kaders (Comptabilteitswet) zich niet verzetten tegen een dergelijke wijziging. Al met al leidt deze beleidswijziging niet tot een duurzame oplossing. De ambities van de reconstructieplannen worden in evenwicht gebracht met de financiële middelen (kortom, er moet bezuinigd worden). De ministers van VROM, LenV en V&W stellen binnen de totale problematiek van reconstructie prioriteiten de realisatie van de EHS, duurzaam waterbeheer en duurzame landbouw. Het rijk wil de provincies en gemeenten een grotere rol geven in de uitvoering van het agrarisch en particulier natuurbeheer.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 54 van 72
Doel hiervan is versterken van de uitvoering, verder versterken van de planvorming door de provincies en het realiseren van een meer gebiedsgerichte aanpak. Het totaalbedrag dat in 2004 beschikbaar is voor de 17 nationale parken en het Grenspark bedraagt € 5.310.000,Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) is kritisch met betrekking tot het door de Rijksoverheid gevoerde beleid. Het RIVM vermeldt in ‘Natuurbalans 2003: Natura 2000’ (RIVM, 2003) en EHS het volgende: ‘De taakstelling voor verdroging wordt bij lange na niet gehaald. Dit komt doordat de uitvoering van het beleid in een impasse zit en in laag Nederland zelfs stilgevallen lijkt te zijn. Ook wordt het budget voor verdrogingsprojecten niet uitgeput. De aanpak via het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) lijkt theoretisch de juiste weg. In de praktijk is deze aanpak echter lastig uitvoerbaar en zal waarschijnlijk leiden tot verdere vertraging in de uitvoering van het beleid. De Reconstructie, Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water bieden mogelijkheden om de verdrogingsbestrijding nieuw leven in te blazen’. In dezelfde Natuurbalans 2003 stelt het RIVM verder dat tijdige realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur onzekerder wordt door toename van het particulier natuurbeheer. De beleidsombuiging om meer agrarisch natuurbeheer in te zetten betekent waarschijnlijk dat ongeveer 10.000 ha. nog te realiseren nieuwe natuur binnen de EHS niet meer de functie ‘natuur’ krijgt maar een landbouwfunctie houdt waarop agrarisch natuurbeheer wordt toegepast. De overeenkomsten hebben vooralsnog een looptijd van zes jaar. De kans bestaat dat de agrariër de overeenkomst niet verlengd waardoor de EHS doelstelling niet wordt bereikt.
5.3.4 Een evaluatie van verdrogingsbestrijding in Noord Brabant en Nederland Het ‘Partiële Herziening waterhuishoudingsplan 2, (Provincie Noord Brabant, 2003) vermeldt dat de provincie erin is geslaagd om in de periode 1991-2002 het gebruik van grondwater te stabiliseren. Provincie Noord Brabant (2003) vermeldt in het uitvoeringsprogramma water 2003-2006, gekoppeld aan de ‘Partiële Herziening waterhuishoudingsplan 2, verder met water 20032006’, het volgende: ‘Uit een in 2000 uitgevoerde inventarisatie naar de stand van de verdrogingsbestrijding in Noord Brabant; is gebleken dat de aanpak relatief traag verloopt en een versterking van de aanpak van de verdrogingsbestrijding noodzakelijk is’.
Conclusie Voor de planperiode 2003-2006 heeft Noord Brabant in het uitvoeringsprogramma vermeld dat de aanpak wordt geïntensiveerd onder andere door verdrogingsbestrijding onderdeel te maken van een integrale aanpak van het landelijk gebied. Voor de uitvoering van dit programma is €2.000.000 beschikbaar. Aanbeveling Mogelijk kan het Grenspark een beroep doen op en deel van dit geld. Het rapport ‘Water in Beeld 2003; Voortgangsrapportage over waterbeheer in Nederland’ opgesteld door de Nederlandse CIW (ciw, 2003) vermeldt over verdrogingsbestrijding het volgende: De doelstelling van 25 procent reductie van verdroogd arsenaal in 2000 is niet gehaald. Inmiddels zijn verdrogingsbestrijdingsprojecten behoorlijk van de grond gekomen, maar er dreigt stagnatie. Van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB) blijkt maar ten dele gebruik te worden gemaakt. Ook het stopzetten van de rijksbijdrage bij grondverwerving is een rem op de verdrogingsbestrijding. VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 55 van 72
De doelstelling uit het Beleidsplan Drink- en industriewatervoorziening om de grondwateronttrekkingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening op het niveau van de jaren negentig te houden en voor industriële watervoorziening met 40% te reduceren, zijn gehaald. Of hiermee ook is voldaan aan de Kaderrichtlijn Water, in verband met het evenwicht onttrekken en aanvullen is nog onduidelijk, er zijn natuurlijk meer actoren die grondwater onttrekken. Om meer zicht te krijgen op de factoren die bepalend zijn voor het achterblijvend resultaat heeft het onderzoeksbureau Alterra onderzoek verricht. De resultaten staan in het rapport Blauw voor groen, nog veel te doen (Alterra, mei 2002). In dit rapport zijn de resultaten van een onderzoek weergegeven naar de belangrijkste knelpunten en kansen bij de verdrogingsbestrijding in Nederland. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van interviews bij overheidsactoren op nationaal provinciaal en regionaal niveau en terreinbeheerders. Dit rapport bevestigt het beeld van een grote complexiteit bij de uitvoering van de verdrogingsbestrijding. Geconstateerd wordt dat coördinatie en sturing op verschillende niveaus onvoldoende is geweest.
De belangrijkste conclusies uit dit rapport op een rij: • •
• • • •
Het beleidsveld rond verdroging is complex en gefragmenteerd. De betrokken overheden hebben hun verscheidenheid onvoldoende weten in te kaderen tot een eendrachtige aanpak van het gemeenschappelijke probleem verdroging. Het probleembesef over verdroging is pas laat doorgedrongen; bij de meeste actoren is het inmiddels duidelijk gegroeid. De betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijke draagvlak voor verdrogingsbestrijding moet nog versterkt worden. Binnen het waterbeleid voor de 21e eeuw dreigt verdroging weer buiten beeld te raken. De doelen en criteria zijn onvoldoende eenduidig en meetbaar voor een consequente aansturing en doorwerking naar een verantwoording vanuit de uitvoeringspraktijk. De verantwoordelijkheden voor verdrogingsbestrijding zijn niet helder, mede daardoor worden de resultaten onvoldoende teruggekoppeld met de gestelde doelen. In het beleidstraject rond WB21 wordt verdroging sterk overvleugeld door andere belangen. Het beleid voor verdrogingsbestrijding zit in een verbeterfase, maar de politieke aandacht is verschoven naar andere problemen binnen het waterbeleid.
Conclusie De conclusies uit het Alterra rapport komen overeen met conclusies die elders in dit rapport zijn getrokken, het beleidsveld is gefragmenteerd en verdrogingsbestrijding is ondergeschikt aan bestrijding van wateroverlast. (zie hoofdstuk 2)
5.3.5 Peilen van de mogelijkheden aangaande droogtebestrijding Functionarissen van de provincie Noord Brabant, betrokken bij het waterbeleid en bij het Grenspark zijn gevraagd naar de mogelijkheden van droogtebestrijding in het Grenspark
Conclusie (deelvraag 6) Door deze functionarissen wordt beperking van de grondwateronttrekking in en nabij het Grenspark als belangrijkste maatregel genoemd om de droogte duurzaam te bestrijden. Tegelijkertijd wordt gewezen op de grote maatschappelijke belangen van het gebruik van grondwater voor de bereiding van drinkwater. De grondwateronttrekking door EVIDES nv. in waterwingebied 40 en 41 in de Brabantse Wal levert de enige mogelijkheid voor Zeeland om drinkwater uit grondwater te verkrijgen. EVIDES nv., gesteund door de provincie Zeeland wil deze grondwateronttrekking niet zonder meer opgeven. EVIDES nv. wil de grondwateronttrekking compenseren door infiltratie van gebiedseigen kwelwater.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 56 van 72
Hiertoe worden studies uitgevoerd. Een andere mogelijkheid die wordt genoemd is de aankoop van landbouwgrond in zowel de in het Grenspark gelegen landbouwenclaves als in de invloedssfeer rond het park. Door landbouwgrond te onttrekken aan de landbouwfunctie en een natuurfunctie te geven kan het peilbeheer aangepast worden. Aanpassen van het peilbeheer leidt tot vernatting van de grond waarmee de verdroging wordt bestreden. Een beheerder en een hydroloog die een van de particuliere grondbezitters in het Grenspark vertegenwoordigen noemden in een vraaggesprek dezelfde mogelijkheden. Opgemerkt wordt dat bij infiltratie goed naar de geologie gekeken moet worden vanwege de grillige patronen in de Brabantse Wal. Deze functionarissen noemden de maatregel van het kappen van naaldbomen (gerichte ontbossing) in het Grenspark van ondergeschikt belang in de strijd tegen verdroging. Voor een duurzame oplossing is vermindering van de onttrekking van grondwater van primair belang.
5.4
Bestrijding van verdroging in Vlaanderen
Verdroging is een veel voorkomend probleem in Vlaanderen. Om een beeld te krijgen van de problematiek heeft AMINAL kwetsbaarheidskaarten laten opstellen. Uit dit onderzoek. blijkt dat van de natuurgebieden 4% zeer kwetsbaar en 10% kwetsbaar is (Van de genachte, 2002). De Kalmthoutse hei wordt als zeer kwetsbaar gecatalogeerd. Ook in het Natuurrapport Vlaanderen, 2003 is er een aparte paragraaf in het verdrogingshoofdstuk over het Grenspark. Het probleem van de verdroging wordt dus zeker onderschreven op verschillende beleidsniveaus in Vlaanderen.
5.4.1 Bestrijding van verdroging op gewestelijk niveau In het milieubeleidsplan voor Vlaanderen wordt de verdroging opgesplitst in twee verschijnselen: • overexploitatie van watervoorraden • standplaatsverdroging Beide verschijnselen zijn aan elkaar gekoppeld. Zo kan de uitputting van de grondwatervoorraden een belangrijke standplaatsverdroging veroorzaken. Omwille van deze koppeling worden deze verschijnselen geïntegreerd behandeld (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003 ). Het waterbeheer evolueert steeds meer naar een geïntegreerde benadering die zo dicht mogelijk aansluit bij het natuurlijk watersysteem. Op het Vlaams beleidsniveau worden twee strategieën naar voor geschoven om verdroging aan te pakken die invloed kunnen hebben op de verdrogingsproblematiek van het Grenspark: • het ontwikkelen van een sturend vergunningen- en heffingenbeleid • subsidiëring en technische ondersteuning van lokale waterbeheerders
Vergunningen en heffingenbeleid Voor het verlenen van vergunningen en heffingen zijn de provincies en de gemeentes verantwoordelijk. De Vlaamse regering stelt echter de regelgeving op voor het verlenen van vergunningen en heffingen. Die regering heeft zich als doelstelling in het Vlaams milieubeleidsplan opgelegd om van de regelgeving rond vergunningen en heffingen met betrekking tot grond- en oppervlaktewater een sturend middel te maken. Vergunningen moeten vanuit een geïntegreerde visie, gericht op duurzaam watergebruik inclusief hergebruik van verontreinigd water en op behoud en/of herstel van watervoerende lagen, worden verleend. De overheid stuurt de huidige regelgeving inzake grondwaterwinning bij en neemt de captatie van oppervlaktewater mee op in de regelgeving (milieubeleidsplan 2003-
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 57 van 72
2007, Provincie Antwerpen, 2003). Captatie van oppervlaktewater komt neer op het gebruiken van oppervlaktewater voor watervoorziening. Het opgestelde beleid rond grondwaterbeheer moet rekening houden met het beschikbare aanbod, de differentiatie in functie van de kwaliteit van de waterbronnen en de verschillende gebruiksfuncties. Bij het uitwerken van het beleid zal rekening gehouden worden met het afwegingskader in het advies van de MiNa-Raad (1995) over de verhouding tussen de openbare drinkwaterwinning en het natuurbehoud, waarin gesteld wordt dat zowel drinkwatervoorziening als natuurbehoud van openbaar belang zijn.
Conclusie (deelvraag 5) Concreet betekent dit dat drinkwaterwinning voorrang heeft en dat, als de drinkwatervoorziening een negatief effect heeft op het natuurbehoud, er gezocht zal worden naar alternatieve oplossingen. Een van die alternatieve oplossingen is het invoeren van een tweede watercircuit. Dit circuit zou water van laagwaardige categorie moeten kunnen aanbieden voor processen die geen hoogwaardig water vereisen. Als mogelijkheden worden hemelwater, gezuiverd afvalwater, oppervlaktewater en gedeeltelijk gezuiverd water vernoemd (milieubeleidsplan 2003-2007). De Vlaamse overheid zal, waar mogelijk, proefprojecten en de uitbouw van een leidingennet voor een tweede watercircuit ondersteunen. De Vlaamse overheid heeft hier dan vooral industriële watervoorziening op het oog en noemt als voorbeeld het aanleggen van een tweede watercircuit op industrieterreinen met als concrete toepassingen bijvoorbeeld industriële koeling. De voedingsindustrie vormt hierop logischerwijs een uitzondering. De gemeentelijke en provinciale autonomie rond drinkwatervoorziening zorgt echter voor een beperkte actieradius voor de Vlaamse regering.
Subsidies en technische ondersteuning van lokale waterbeheerders Conclusie De Vlaamse regering heeft geen bevoegdheid over een aantal zaken die de bestrijding van de verdroging kunnen realiseren. De acties en maatregelen van de bekken- en deelbekkenbeheerplannen rond verdroging (zie hoofdstuk 4: Implementatie KRW in Vlaanderen) kunnen geconcretiseerd worden in waterbeheerprojecten. Vele van deze projecten zullen uitgevoerd worden door lokale besturen en waterbeheerders (gemeenten, provincies, polders, wateringen). Via subsidiëring en technische ondersteuning kan het Vlaamse Gewest de uitvoering van dergelijke projecten sturen en stimuleren. Indien het project de know-how en ervaring van lokale overheden overstijgt, kan het Vlaamse Gewest ook instaan voor inhoudelijke begeleiding en/of organisatie (milieubeleidsplan 2003-2007).
5.4.2 Bestrijding van verdroging op lokaal niveau Conclusie Het provinciale milieubeleidsplan van de provincie Antwerpen heeft weinig aandacht voor verdrogingsproblematiek. Een specifiek beleid rond verdroging is er provinciaal niet opgesteld. (Provinciaal milieubeleidsplan 2003-2007,Provincie Antwerpen, 2003) De provincie heeft echter wel enkele bevoegdheden om concreet de verdroging aan te pakken. Zo is de provincie bevoegd voor het verlenen van de vergunningen rond drinkwaterwinning. Zoals vermeld in hoofdstuk 6 paragraaf 1 is er aan PIDPA nv. een nieuwe vergunning verleend voor het pompstation te Essen. Als beheerder van de onbevaarbare waterlopen van categorie twee kan de provincie ook invloed uitoefenen op de verdrogingsbestrijding door de drainage te verminderen uit bepaalde gebieden.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 58 van 72
Ook op gemeentelijk niveau ligt beleidsmatig de nadruk niet op verdroging. Gemeentes hebben wel mogelijkheden als waterbeheerders om verdroging aan te pakken maar het ontbreekt aan een globale visie rond verdroging om als onderdeel van het beleid beschouwd te worden.
5.4.3 Evaluatie van verdrogingsbestrijding in Vlaanderen (deelvraag 5) Over het algemeen zijn verdrogingsverschijnselen slecht gedocumenteerd en niet gebiedsdekkend (Natuurrapport 2003. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid). Zonder grondige kennis is het dan ook moeilijk om verdroging aan te pakken. Bovendien is het beleidsveld rond verdroging, zoals in Nederland complex. Er zijn te veel verantwoordelijken om een coherent beleid rond verdroging te kunnen opstellen. Een vereenvoudiging van het beleidsveld dringt zich op maar deze situatie is historisch gegroeid en dus moeilijk te veranderen. Er zijn plannen en visies op verdrogingsbestrijding opgesteld maar concrete acties vloeien er niet steeds uit.
Conclusie Grondwaterwinningen worden algemeen aanvaard als een oorzaak voor verdroging. De MiNa-raad (1995) heeft echter in een advies gesteld : zowel drinkwatervoorziening als natuurbehoud zijn van openbaar belang. Het is dus steeds een afweging tussen twee openbare belangen, waar de drinkwatervoorziening meestal de bovenhand haalt, al is het door het ontbreken van duidelijke cijfers en kennis. Aanbeveling Daar zou het Grenspark regelmatig op kunnen wijzen en met cijfers kunnen komen Momenteel wordt er niet echt meer gewerkt aan het verdrogingsbeleid. Alle beleidsniveaus wachten op de volledige implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Verdroging zal dan aangepakt worden op stroomgebiedniveau, op (deel)bekkenniveau, volgens de plannen. “Alle niveaus schermen met het toekomstig beleid om het huidig beleid of mankement aan beleid te rechtvaardigen”, zoals een functionaris van het Instituut voor Natuurbehoud het kort samenvatte. Dit betekent natuurlijk niet dat er hier geen kansen liggen maar de aanwezige mogelijkheden zijn weinig concreet voor het Grenspark.
5.5
Compensatiemogelijkheden om de verdroging tegen te gaan (deelvraag 6)
De vraag of er naast vermindering van grondwateronttrekking nog andere mogelijkheden zijn om verdroging in het Grenspark tegen te gaan wordt positief beantwoord. Infiltratie van gebiedseigen kwelwater en aanpassen van het (grondwater)peilbeheer, mogelijk na het aankopen van landbouwgronden, bieden mogelijkheden. Deze mogelijkheden worden door diverse instanties bestudeerd. Omdat zowel vanuit Nederlandse als Vlaamse kant wordt aangegeven dat het infiltreren van gebiedseigen water een mogelijke deeloplossing biedt, ligt een samenwerking tussen de landen in de mogelijkheden. Aanbeveling Het samenbrengen van studies over infiltratie van gebiedseigen water uit beide landen kan een beginpunt zijn voor een gemeenschappelijk plan voor het infiltreren van gebiedseigen water. De Bijzondere Commissie van het Grenspark is misschien het ideale medium om dit ter sprake te brengen. Volgens sommige actoren wordt een deel van het opgepompte drinkwater gebruikt voor industriële toepassingen in de haven van Antwerpen (A. Verachtert, 2003). Niet alle industriële toepassingen hebben hoogwaardig water nodig. VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 59 van 72
Aanbeveling De aanleg van een tweede watercircuit bijvoorbeeld in de haven van Antwerpen, een ontlasting kunnen betekenen voor het drinkwatercircuit. Dit kan dan eventueel gekoppeld worden aan een vermindering of stopzetting van drinkwaterwinning rond het Grenspark. De verschillende overheden moeten dus op hun verantwoordelijkheden gewezen worden. Artikel 23, Lid 1 van de Grondwaterwet in Nederland stelt: ‘uit eigen beweging of op verzoek van een belanghebbende, niet zijnde de vergunninghouder kunnen gedeputeerde staten de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan de vergunning verbinden, indien de bescherming van de bij het grondwater betrokken belangen dit vordert’. Aanbeveling Hier kan het Grenspark een beroep op doen.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 60 van 72
6
Waterbeheer Grenspark (subdeelvraag D)
6.1
Huidig beleid en beleving hiervan
Het waterbeleid is voor het Grenspark van levensbelang. Verdroging van het gebied is een van de hoofdoorzaken voor de teruglopende natuurwaarde van het natuurgebied. De hoofddoelstelling is het zolang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water binnen de grenzen van het Grenspark. De streefbeelden met betrekking tot de inrichting luiden Beleidsplan Beheer en Inrichting Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide(Grenspark, 2002): • herstellen van de oorspronkelijke oppervlakte- en grondwaterhuishouding. • Hydrologische buffering • Verbeteren van de waterkwaliteit o.a. door (voor)zuiveren van vervuild water, weren gebiedsvreemd vervuild water • Herstel van vennen • Herstel/inrichting van het bekensysteem. De streefbeelden met betrekking tot het reguliere beheer zijn: • langdurig en grootschalig vasthouden van gebiedseigen water (vernatting) • zuiveren water. Om dit te bereiken zijn er niet alleen binnen de begrenzing van het grenspark maatregelen nodig, ook in de omgeving van het park zijn acties nodig om de waterproblematiek goed aan te kunnen pakken. (Beleidsplan Beheer en Inrichting Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide,2002) De waterstudie van het ingenieursbureau Soresma (een synthese van de meest relevante waterstudies die binnen het Grenspark zijn uitgevoerd) wordt als een goede basis beschouwd voor het waterbeleid van het Grenspark. Deze studie wordt dus als een uitwerking van het Beleidsplan beheer en inrichting beschouwd. *Actuele ontwikkelingen met betrekking op drinkwaterwinning:
•
•
De provincie Antwerpen heeft de PIDPA nv een vernieuwde vergunning verleend voor 10 jaar. Het maximaal op te pompen debiet is ruim 5.000.000 m3 per jaar. Binnen de termijn van deze vergunning dient PIDPA nv een wetenschappelijk gefundeerd plan voor te leggen waarin de waterwinningsputten zo worden gepositioneerd dat die geen invloed (meer) hebben op de waterhuishouding van het Grenspark (in dit geval de Kalmthoutse Heide). EVIDES nv is in overleg met de provincie Noord Brabant ( in relatie tot de “draagkrachtstudie” om de effecten van de winningen te compenseren of te mitigeren door bv grootschalige infiltraties, aanvoer van water naar de Groote Meer, bergen/conserveren van water, hergebruik natuurlijke kwel onder aan de Brabantse Wal). EVIDES nv heeft ook de Grensparkorganisatie en de werkgroep natuur en water van deze plannen op de hoogte gebracht. Met EVIDES nv is afgesproken om deze (voorgenomen) maatregelen door te rekenen met het grondwatermodel van het Grenspark (zoals te ontwikkelen door Envico in opdracht van de Grensparkorganisatie) en de schaal van het model daarop aan te passen.
*Actuele ontwikkelingen met betrekking tot opstellen van DuLo-waterplannen De gebiedsanalyse van het deelbekken de kleine Aa is opgesteld in voorlopige versie. De afgevaardigde van het Grenspark heeft een advies geformuleerd in de discussienota om drie extra knelpunten aan de gebiedsanalyse toe te voegen. De voorgestelde knelpunten zijn het plaatsen van stuwen op de Roosendaalse vaart en de Markgraaf en het plaatsen van stuwen in het landbouwgebied Groenedries. De aanmelding van de drie knelpunten heeft als doelstelling de drainage van water uit het gebied te verminderen.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 61 van 72
Voor een uitgebreid overzicht van het waterbeleid verwijzen we naar Beleidsplan Beheer en Inrichting Grenspark De Zoom - Kalmthoutse Heide 1999 – 2014.(Grenspark, 2002)
6.2
Tekortkomingen in het huidige beleid
Het Grenspark heeft te kampen met verdroging. Het huidige beleid en de uitvoering hiervan slaagt er niet in om deze problemen volledig aan te pakken. De problemen zijn globaal gezien gekend en de oplossingen hiervoor eveneens. Het doorvoeren van die oplossingen stuit op een aantal problemen. Een van de grootste problemen om oplossingen te vinden zijn de verschillende betrokkenen in het Grenspark. Er zijn verschillende particuliere en openbare eigenaren en er zijn verschillende beheerders binnen het Grenspark. Deze betrokkenen hebben niet steeds dezelfde visie op de problemen in het Grenspark en op de mogelijke oplossingen hiervoor. Voor een overzicht van de verschillende visies van de verschillende actoren verwijzen we naar het afstudeeronderzoek ‘Beleidsanalyse gebiedsoverschrijdende verdrogingsbestrijding Grenspark de Zoom-Kalmthoutse Heide’ (Verachtert, 2003). Een deel van de problemen van het Grenspark vinden hun oorsprong buiten het natuurgebied, zoals de grondwaterwinning, drainage en grondgebruik. Deze zaken werken de verdroging in de hand maar het Grenspark heeft te weinig middelen ter beschikking om deze problemen zelf aan te pakken. Een oplossing voor dit probleem is overleg plegen met actoren van buiten het grenspark, zoals lokale overheden, drinkwatermaatschappijen en landbouwers wat onder andere in de Bijzondere Commissie van het Grenspark plaatsvindt. Hogere beleidsniveaus moeten hun verantwoordelijkheden ook opnemen ten aanzien van de oorzaken van de verdroging. Maar er is steeds de afweging van belangen en prioriteiten. Om deze oorzaken van verdroging aan te pakken is er dus een maatschappelijk en politiek draagvlak nodig. Momenteel is er niet steeds een maatschappelijk en politiek draagvlak om de natuur op de eerste plaats te zetten. Duurzaamheid en duurzame ontwikkelingen krijgen wel steeds meer aandacht. Zoals gebleken is uit de recente overstromingsproblematiek in Vlaanderen is een duurzame ontwikkeling van natuur en natuurwaarden belangrijk (natuurlijke overstromingsgebieden). Een globale visie op alles met water te maken heeft begint zich te vormen en de kaderrichtlijn water is er een exponent van. Dit kan enkel maar positief zijn voor het maatschappelijk en politiek draagvlak voor een goed waterbeleid ten aanzien van het Grenspark. De huidige wetgeving en de toepassing ervan blijkt in beide betrokken landen ook niet rigide genoeg om de bescherming en ontwikkeling van het gebied te verzekeren. De milieuwetgeving is zeer complex, zoals rond grondwaterwinning. Bovendien bevat ze veel clausules en uitzonderingen die de wetgeving, dan specifiek gezien voor het Grenspark, soms uithollen. De mogelijkheden om deze tekortkomingen in het beleid te verhelpen aan de hand van de Kaderrichtlijn Water en de Habitatrichtlijn worden in hoofdstuk 7 besproken.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 62 van 72
7
Conclusies en aanbevelingen
7.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de hoofd- en deelvragen beantwoord uit onze visie op de gevonden informatie, interviews en literatuur. Een aanbeveling zal worden gemaakt vanuit het antwoord op deze vragen en zal kritisch verantwoord worden weergegeven.
7.2
Biedt de habitatrichtlijn een oplossing voor de afstemming van de regelgevingen en verantwoordelijkheden van het duurzame waterbeleid en de optredende verdroging in het Grenspark
7.2.1 Implementatie van de habitatrichtlijn in Nederland(deelvraag 2 en 3) In Nederland is de Habitatrichtlijn geïmplementeerd door middel van opname in de Natuurbeschermingswet die hiertoe is gewijzigd . De Habitatrichtlijn biedt een mogelijkheid of een van de mogelijkheden in de strijd tegen de optredende verdrogingsproblematiek. In Nederland is de toepassing van de Habitatrichtlijn gericht op het toetsen van plannen in beschermde habitats aan deze richtlijn. Het Grenspark kan dus aanbrengen dat de beschermde habitats (zie paragraaf 3.1) onder verdroging lijden en dat er geen duurzame ontwikkeling of behoud mogelijk is. Beschermende of compenserende maatregelen dringen zich dan op. Het ultieme middel is juridische stappen ondernemen.
7.2.2 Implementatie van de habitatrichtlijn in België (deelvraag 2 en 3) De Habitatrichtlijn is in het Vlaams decreet Natuurbehoud, het Bosdecreet, de jachtwetgeving en de soortenbeschermingsbesluiten en in de bestaande uitvoeringsbesluiten in het kader van de vernoemde decreten opgenomen en de speciale beschermingszones zijn vastgesteld. Het opstellen van natuurrichtplannen voor de speciale beschermingszones zal de concrete uitwerking van de doelstellingen van de Habitatrichtlijn moeten worden. Natuurrichtplannen zijn echter een nieuw beleidsinstrument. De waarde van dit instrument zal na verloop van tijd maar duidelijk worden. Door actieve participatie bij het opstellen van het plan en door het streven naar een draagvlak bij alle actoren voor het natuurrichtplan, kan het NRP een hulp zijn in de verdrogingsbestrijding in het Grenspark. Het Grenspark zal vertegenwoordigd zijn in de stuurgroep en zal daar goed voorbereid, met vooraf gestelde doelen, actief moeten aan deelnemen.
7.3
Biedt de Kaderrichtlijn Water een oplossing voor de afstemming van de regelgevingen en verantwoordelijkheden van het duurzame waterbeleid en de optredende verdroging in het Grenspark
De Kaderrichtlijn Water biedt op de korte termijn geen concrete oplossing voor de verdrogingsproblematiek in het Grenspark, maar op lange termijn zijn er wel mogelijkheden. Het Grenspark moet dus proberen om bij het opstellen van de plannen voortdurend hun problematiek op tafel te leggen. Gericht advies geven aan de plannenmakers, op ieder niveau, is een must.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 63 van 72
7.3.1 Implementatie van de Kaderrichtlijn Water in Nederland (deelvraag 1 en 3) Veel normen uit de Kaderrichtlijn Water zijn terug te vinden in bestaand Nederlands beleid (Vierde Nota Waterhuishouding, Nota natuur voor mensen, mensen voor natuur en het Nationaal Bestuursakkoord Water). Uitvoering geven aan het beleid is nog grotendeels beperkt tot invulling geven aan de Europese administratieve verplichtingen. Dit is natuurlijk wel het fundament van toekomstig beleid en vooral van de uitvoering ervan. Nederland heeft vertraging opgelopen met het omzetten van de richtlijn in de nationale wetgeving. Resumerend: het beleid op papier is in ruime mate voorhanden, de invulling laat nog even op zich wachten. De hoop is gevestigd op de regionale overheid, de provincie Noord-Brabant die zal anticiperen op de daadwerkelijke uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (gepland in 2009). Het onder de aandacht brengen van de problemen op alle beleidsniveaus en deze linken aan de kaderrichtlijn is, momenteel, de beste manier om actie te ondernemen.
7.3.2 Implementatie van de Kaderrichtlijn Water in België (deelvraag 1 en 3) De Kaderrichtlijn Water vertaalt zich in het decreet Integraal waterbeheer van de Vlaamse overheid. Hierin wordt het stappenplan voor de invoering van de kaderrichtlijn uitvoerig beschreven. De uitvoering van het beleid laat op zich wachten daar er een ruim tijdschema is genomen voor de invoering en uitvoering van de te maken plannen. Het is nu wachten op de waterbeleidsnota die eind 2004 zou moeten in voege treden en waar alle verdere acties van af zullen hangen. Voor het Grenspark is het wachten op de samenstelling en instelling van de waterschappen waar een groot aantal maatschappelijke organisaties in kunnen zetelen, dus mee het beleid kunnen voorbereiden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat er steeds door de provincie een goedkeuring moet worden gegeven omdat zij beleidsbepalend is. dat betekent dus dat grote knopen hier niet zo vlug zullen worden doorgehakt. Het opvolgen van alle regels in functie van de kaderrichtlijn is dan ook de oplossing voor het verdere beleid van het Grenspark, hoe vlugger er kan worden geparticipeerd in werkgroepen, hoe vlugger er eventueel een consensus kan worden bereikt voor het oplossen van de verdroging.
7.4
Bieden beide richtlijnen een oplossing om de beleidsimpasse te doorbreken (deelvraag 4)
Beide richtlijnen zullen geen oplossing bieden om de beleidsimpasse te doorbreken op korte termijn. De implementatie van beide richtlijnen stopt momenteel nog aan de landsgrenzen. Een hoofdbetrachting van beide Europese richtlijnen is het milieu en de natuur op supranationaal niveau beschermen. Maar het zijn ‘maar’ kaderrichtlijnen en ieder land vult dat kader op een andere manier in, het middel loopt het doel soms voorbij. Dit is ook het geval voor het Grenspark. Er zijn plannen om grensoverschrijdend te werken, de ambitie is aanwezig, de uitvoering nog niet. Het is momenteel moeilijk om zicht te krijgen op wat er eventueel nog te gebeuren staat want ieder land worstelt nu nog te veel met de eigen invoering om thans onderling te kunnen afstemmen. Wat niet is, kan natuurlijk wel nog komen. De richtlijnen zullen niet het ultieme middel zijn om de beleidsimpasse te doorbreken maar ze kunnen wel bijdragen om de impasses te doorbreken. Europese regelgeving en de daardoor gelijklopende nationale regels zijn nog niet heiligmakend maar zullen wel enkele kansen bieden om de impasse te doorbreken.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 64 van 72
7.5
Zijn er mogelijkheden om verdroging tegen te gaan uitgaande van beide richtlijnen (deelvraag 5 en 6)
De grootste hinderpaal zal de politieke wil en ook de maatschappelijke haalbaarheid zijn. De maatregelen die eventueel kunnen worden genomen, zullen geld en moeite kosten. De economische haalbaarheid van maatregelen zal een zeer belangrijke factor zijn bij het uitvoeren van de plannen. Momenteel zit de implementatie van beide maatregelen nog in de planfase. Mooie visies kosten in de planfase niet veel euro’s, voor de uitvoering van die visies zal geld en bereidheid nodig zijn. Beide richtlijnen zullen er wel toe bijdragen dat milieuproblemen en natuurbehoud meer in the picture komen. Het inzicht dat er maatregelen moeten worden genomen ter bescherming van de natuur zal groeien bij de beleidsverantwoordelijken. Er zijn al beleidsplannen die niet direct gestoeld zijn op deze twee richtlijnen maar die de geest van de richtlijnen volgen. Het onderzoek naar het infiltreren van gebiedseigen water in het Grenspark in beide landen is een kans die het Grenspark met beide handen moet aannemen. Het stimuleren van overleg tussen verantwoordelijken hiervoor uit beide landen kan eventuele grensoverschrijdende maatregelen stimuleren. De plannen van Vlaanderen rond een tweede watercircuit (zie 5.4.1) zijn ook een stap in de goede richting, misschien niet direct voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water maar erop geïnspireerd en erop anticiperend. Rome is ook niet op één dag gebouwd…
7.6
Slotbeschouwingen bij de hoofdvraag
Welke mogelijkheden bieden de Kaderrichtlijn Water en de Habitatrichtlijn om het probleem van de verdroging in het Grenspark aan te pakken? Het milieubeleid in beide landen kent geen topprioriteit. Dit blijkt uit de veelheid van wetgevingen en het niet afstemmen van bestaande rapporten op elkaar. De Europese richtlijnen worden wel vertaald in het beleid maar alleen omdat het verplicht is in een vooraf vastgestelde termijn. Door ambtelijke organisaties verantwoordelijk te maken voor het uitvoeren van het beleid is er geen politieke verantwoordelijkheid op die uitvoering waardoor er veel uitgeschreven wordt en er tot op heden weinig kans is op uitvoering. Een Europees milieubeleid is vast en zeker een goede stap voorwaarts. Milieu- en natuurbeheer kan het best vanuit een zo groot mogelijke bestuurlijke eenheid gedirigeerd worden. De concrete maatregelen kunnen het beste op aan laag bestuurlijk niveau worden uitgevaardigd. De bestuurlijke organisatie van de Europese Unie ondergraaft spijtig genoeg haar eigen milieubeleid. De Europese milieurichtlijnen zijn maar ‘kader’richtlijnen. Ze zijn uit een globale (Europese) visie opgesteld maar ieder land implementeert ze in de eigen wetgeving. De uniforme Europese visie verdwijnt zo naar de achtergrond. Als de Europese richtlijnen op het laagste bestuurlijke niveau ‘aankomen’ moet je al goed zoeken om die visie ergens tussen de lijnen terug te vinden. Iedere lidstaat probeert zo goed als mogelijk te voldoen aan de regels en voorschriften van de Europese Unie. Voorlopig is dat op milieuvlak vooral procedureel en weinig inhoudelijk. Zolang er geen politieke wil bestaat zal het milieubeleid in zijn huidige vorm blijven bestaan. Voor het Grenspark is nog geen voldoende maatschappelijk draagvlak ontwikkeld omdat er andere prioriteiten gesteld worden en de burgers niet correct worden geïnformeerd, mede doordat er een lawine aan gegevens en plannen aan werkelijke acties vooraf gaan. Dit professioneel leggen van een rookgordijn waarbij verantwoordelijkheden worden afgewenteld komt veelvuldig voor. Er wordt een beeld gecreëerd dat er effectief maatregelen worden genomen, terwijl een analyse van opgestelde, en nog op te stellen plannen naast de daadwerkelijke uitvoering ervan een ander beeld oproepen zoals in dit onderzoeksrapport wordt uiteengezet.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 65 van 72
Ook de milieuregelgeving is niet altijd eenduidig. Het blijkt dat er een hiaat is ontstaan tussen de ambtelijke organisaties, die heel veel werk verrichten aangaande milieubeleid, en de politiek. Een adequate informatiestroom organiseren naar de burger, zodat de politiek wordt geactiveerd vormt de uitdaging voor het Grenspark ter wille van een duurzaam waterbeheer. Daarnaast komt professioneel afwentelen in de milieuregelgeving ook veelvuldig voor. Een voorbeeld hiervan is te vinden in het Vlaams decreet Integraal Waterbeheer waarin de doelstellingen voor lokale waterbeheerders worden gesteld. De doelstelling worden verwoord als zorgen voor ‘betere kwaliteit’ (zie 2.5.2). Zulke doelstellingen zijn uiteindelijk een lege doos. Echt ambitieus milieubeleid plakt cijfers op doelstellingen. Alle onderliggende beleidsniveaus (provincie en gemeentes) nemen die doelstellingen over. In de samenwerkingsovereenkomsten tussen gemeentes/provincies en het Vlaams gewest spreekt men van ambitieniveaus en doelstellingen. Concrete, meetbare doelstellingen zijn veel minder talrijk. Er is natuurlijk niet op alles cijfers te plakken, maar betere kwaliteit als doelstelling is zeer gratuite. Politiek verantwoordelijken worden bij verkiezingen veelvuldig vervangen, waardoor ook een hele groep mensen die binnen deze legislatuur veel kennis hebben opgedaan aangaande milieuproblemen verdwijnen. Dit is nefast voor het voeren van een goed, consistent milieubeleid. Invloedrijke bedrijven en organisaties hebben nogal eens de bovenhand als het gaat om het oplossen van een milieuprobleem, waaruit volgt dat economische waarden meer worden gewaardeerd dan milieuwaarden. Herhaaldelijk protesteren, argumenten aandragen en blijven aandringen op politieke wil zal misschien helpen bij het bekomen van oplossingen voor het Grenspark. Dit is dan ook meteen de belangrijkste aanbeveling van dit rapport: “frapper toujours’’.
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 66 van 72
Lijst met afkortingen AHS AMINAL AMvB BDIV BIO CCIM CIW CIW DABM DIWB DuLo EHS EU EVIDES GGOR GHS GRS ICL IMC IPO ISC KRW LNV MiNa NBW NMP NRP PIDPA PMP PMV PRUP PV RIVM RSP SBZ SGB SERV VIWC VNG VMM VROM VVP VVPW VVSG
Agrarische Hoofdstructuur (Nederland) Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (Vlaanderen) Algemene Maatregelen van Bestuur (Nederland) Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening Bijzonder Inventariserend Onderzoek Het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (Vlaanderen) Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (Vlaanderen) Commissie Integraal Waterbeheer (van de Unie van Waterschappen) (Nederland) Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (Vlaanderen) Decreet Integraal Waterbeheer (Vlaanderen) Duurzaam en Lokaal Waterplan Ecologische Hoofdstructuur (Nederland) Europese Unie Fusie drinkwaterbedrijf Europoort en Delta (komt van evident en vie) Gewenst Grond en Oppervlaktewaterregime (Nederland) Groene Hoofdstructuur (Nederland) Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (Vlaanderen) De Interministeriële Conferentie Leefmilieu (Vlaanderen) Internationale Maascommissie Interprovinciaal Overleg (Nederland) Internationale Scheldecommissie Kaderrichtlijn Water Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid (Nederland) Milieu - Natuurraad Nationaal Bestuursakkoord Water (Nederland) Nationaal Milieubeleidsplan (Nederland) Natuurrichtplan (Vlaanderen) Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen Provinciaal Milieubeleidsplan (Nederland) Provinciale Milieuverordening (Nederland) Provinciaal Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (Vlaanderen) De Belgische Permanente Vertegenwoordiging in de Europese Unie Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (Nederland) Ruimtelijk Structuurplan (Vlaanderen) Speciale Beschermingszone Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (Nederland) Sociaal Economische Raad Vlaanderen Vlaams Intergraal Wateroverleg Comité Vereniging van Nederlandse Gemeenten Vlaamse Milieumaatschappij Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (Nederland) Vereniging van Vlaamse Provincies Vereniging van Vlaamse Polders en Wateringen Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 67 van 72
WHP Wm Wvo Wwh
Provinciaal Waterhuishoudingsplan (Nederland) Wet Milieubeheer (Nederland) Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (Nederland) Wet op de Waterhuishouding (Nederland)
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 68 van 72
Literatuurlijst 1)
2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11) 12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20) 21) 22)
Aeolus bvba - Lisec vzw, 2002, Opstellen van kwetsbaarheidskaarten voor de effectgroepen verstoring, verdroging en eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de ondersteuning van milieueffectrapportage, wetenschappelijk rapport, Hasselt Alterra Research Instituut voor de groene Ruimte, 2003, Alterra rapport 657, Quick Scan beleidswijzigingen EHS, Wageningen Alterra, Research Instituut voor de groene Ruimte, 2002, Alterra rapport 462, Blauw voor groen: nog veel te doen, Wageningen AMINAL Afdeling water. 2002. Brochure Ecohydrologisch onderzoek van de Kalmthoutse heide, Antwerpen, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, AMINAL Afdeling Water, Brussel Burg, F.H. van der, 1998, Europees gemeenschapsrecht in de Nederlandse rechtsorde, Deventer CIW, 2004, Water in Beeld 2003 Coördinatiebureau Rijn en Maas, 2003, projectplan implementatie Europese kaderrichtlijn Water in Rijn en Maas, Arnhem Coördinatiebureau Rijn en Maas, Projectgroep Implementatie kaderrichtlijn Water in het stroomgebied Maas, 2003, plan van aanpak Implementatie Kaderrichtlijn Water in het Stroomgebied Maas, Arnhem De Baere R., Vandewalle J.,Symens P., 1998, Het voorontwerp van decreet op integraal waterbeheer: standpunten van de milieu- en natuur-verenigingen, uit tijdschrift Water nr. 100 mei/juni, v.z.w. Water De Blust G. & Slootmaekers M. (1997): De Kalmthoutse Heide., Davidsfonds. Leuven Demmke, C en Schrőder, 1999, European environmental policy, a handbook for civil servants, uitgave European Institute for Public Administration. Maastricht Desmyter F., 1997, Grondslagen en organisatie van het integraal waterbeheer, uit tijdschrift Water nr. 97 november/december, v.z.w. Water Dijk, G.R.M. van, 1999, Europees waterbeleid en de locale overhead, uit Ars Aequi mei 1999, blz. 389-396. Draaisma, M.C.E.M., 2000, Europakunde, cursus Open Universiteit Nederland, Heerlen Eggermont, K., 2000, Ecohydrologisch onderzoek van de Kalmthoutse heide, rapport : studiebureau Envico, Mechelen Europees Parlement, 2000, Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 0ktober 2000, EU-Kaderrichtlijn Water, Brussel Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide, Beleidsanalyse gebiedsoverschrijdende verdrogingsbestrijding, 2003, Essen Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide, Beleidsplan Beheer en Inrichting Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide, 2002, Essen Havekes, H.J.M. (red.), 2001, Een artikelenreeks. Europese Kaderrichtlijn Water, Den Haag Heerkens, R, 2000, Gevraagd, Gezocht, Onderzocht, Rapportage, Stand van zaken rond het opstellen van het Gewenst grond en Oppervlaktewater Regime in Nederland, Lelystad Heylen J., 1997, Instrumenten voor een integraal waterbeheer in het NederlandsVlaams grensgebied, uit tijdschrift Water nr. 94 mei/juni, v.z.w. Water Heylen J.,Serruys H.,Thomas P, Vancraeynest D., Verhoeven W.,1998, Het gezichtspunt van de waterkwantiteitsbeheerder, uit Water nr 100 mei/juni, v.z.w. Water
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 69 van 72
23) Hoet I., Plessers L., Cardoen F., Nagels K., 1998, Integraal rivierbeheer langs de grensmaas: een overzicht van het natuurontwikkelingsplan van het grensmaasgebied, uit tijdschrift Water nr. 99 maart/april, v.z.w. Water 24) Hoogheemraadschap van West Brabant, 2000, Integraal Waterbeheersplan WestBrabant 2, Breda 25) Instituut voor natuurbehoud, 2003, Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 21, natuurrapport 2003, Brussel 26) Jans, J.H., Sevenster, H.G. en Vedder, H.H.B., 2000, Europees milieurecht in Nederland, Den Haag 27) Koeman, N.S.J. en Winkel. P., 2003, Praktijkboek milieu, losbladige uitgave, Kluwer, Deventer 28) Maeckelberghe H., 2003 Watersysteemkennis en de Europese Kaderrichtlijn Waterbeleid, VMM, Erembodegem 29) Meire P., 1998, Water en natuurbehoud: opties voor de toekomst, uit tijdschrift Water nr. 100 mei/juni, v.z.w. Water 30) Merckx G., Crommelinck H., Maes J.,Van Onckelen M., Vandevyvere J., Beernaert S, 1998, De drinkwater-voorziening: de toekomst verankerd in het heden – de uitdaging van de 21e eeuw, uit tijdschrift Water nr. 100 mei/juni, v.z.w. Water 31) Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. 2003. 2003milieubeleidsplan2007, Brussel 32) Ministerie van V & W, 2003, Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), Den Haag 33) Ministerie van V & W, 2004, Pragmatische Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland, van beelden naar betekenis, Den Haag 34) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998, Vierde Nota Waterhuishouding 19982006, Den Haag 35) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1999, Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw, Staatscourant nr 36, Den Haag 36) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, DG-Water, 2002, Handboek Kaderrichtlijn Water, Den Haag 37) Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2001, Nationaal Milieubeleidsplan 4, Den Haag 38) Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2000, Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening ‘Ruimte maken, ruimte delen’, Den Haag 39) Provincie Antwerpen, Dienst milieu en natuurbehoud, 2003, Provinciaal milieubeleidsplan 2003-2007 40) Provincie Noord Brabant, 2003, Partiele Herziening waterhuishoudingsplan 2 verder met water 2003-2006, Den Bosch 41) Provincie Noord Brabant, 2003, Provinciaal beleidsplan bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening, Den Bosch 42) Provincie Noord Brabant, 2003, Provinciaal Milieuprogramma 2004-2007, Den Bosch 43) Provincie Noord Brabant, 2003, Uitvoeringsprogramma water 2003-2006, Den Bosch 44) SCALDIT, 2003, Een transnationale benadering van het Scheldestroomgebiedsdistrict in uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, Aalst 45) Soresma, 2002, waterstudie Grenspark, Soresma, Antwerpen 46) Tielrooij, F, 2000, Waterbeleid in de 21e eeuw, Staatscommissie, Den Haag 47) Toebak K. (1999): Grensoverschrijdend natuurbeleid tussen Nederland en Vlaanderen. Case: Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide. Scriptie GAS Ruimtelijke Planning. Universiteit Gent 48) Tweede Kamer der Staten Generaal, 2000, Regels inzake de reconstructie van de concentratiegebieden (reconstructiewet concentratiegebieden), tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 356 nr 5. Den Haag
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 70 van 72
49) Van Damme M., 1998, Het grondwaterbeleid in Vlaanderen, uit tijdschrift Water nr. 100 mei/juni, v.z.w. Water 50) Verachtert A., 2003: Beleidsanalyse gebiedsoverschrijdende verdrogingsbestrijding Grenspark de Zoom-Kalmthoutse heide, afstudeeronderzoek Open Universiteit Nederland, Heerlen 51) VIWC, 2000, Waterbeleidsplan Vlaanderen 2002-2006 52) VIWC, 2001, Een leidraad voor de Europese Kaderrichtlijn Water 53) Vlaamse Gemeenschap, 2003, Besluit dd. 28 februari 2003 betreffende natuurrichtplannen, B.S.: 27/03/2003, Brussel 54) Vlaamse Gemeenschap, 2003, Toelichting bij het decreet Integraal Waterbeleid, Brussel 55) Vlaamse Gemeenschap, BS 14/11/2003, Decreet integraal waterbeheer, Brussel 56) Vlaamse Gemeenschap, Natuurrapport 2003, Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid, 2003, Brussel 57) Vlaamse Gemeenschap,2003, Vlaams milieubeleidsplan 2003-2007, Brussel 58) Willems P., 2002, Methodologie voor integrale rivierbekkenmodellering, VMM, Erembodegem Geraadpleegde internetbronnen 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10) 11) 12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20) 21) 22)
http://www.mina.vlaanderen.be/natura2000/notasbzh.doc http://www.minlnv.nl/natura2000 Habitatrichtlijn op http://europa.eu.int/eurex/nl/consleg/pdf/1992/nl_1992L0043_do_001.pdf http://www.grensparkzk.nl/ http://viwc.lin.vlaanderen.be/ http://www.provant.be/waterbeleid/home/total.htm http://www.samenwerkingsovereenkomst.be/ Vlaams natuurdecreet op http://www.emis.vito.be/navigator/Scripts/tree.asp http://europa.eu.int/comm/environment/nature/natura.htm Overzicht Vlaamse milieuwetgeving http://www2.vito.be/navigator/default.asp www.mina.be www.kalmthout.be www.essen.be www.brabantsedelta.nl www.eea.eut.nl www.minvenw.nl www.minvrom.nl www.kaderrichtlijnwater.nl www.provinciebrabant.nl www.rivm.nl www.traverse.nl www.woensdrecht.nl
VMAB2004vj-M42-DUURZAAM WATERBEHEER DE ZOOM-Eindrapport-juli2004.doc 71 van 72
faculteit Natuurwetenschappen Open Universiteit Nederland Postbus 2960 6401 DL Heerlen, NL tel. 045-5762877
[email protected] www.ou.nl/nw