Masterthese Psychologie van Gedrag en Gezondheid Rinske van Vorselen
Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam
Duurzaam afvallen, hoe doe je dat? Het veranderen van voedingsgedrag door het stellen van korte termijn doelen om duurzaam af te vallen
Naam: Rinske van Vorselen Studentnummer: 5664942 Datum: Mei 2013 Onder begeleiding van Yael de Liver Aantal woorden: 11.202
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ...........................................................................................................2 Abstract……………………………………………………………………………..3 Inleiding .....................................................................................................................4 Duurzaam afvallen ...........................................................................................4 Stellen van leerdoelen ......................................................................................5 Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden als voorspellers voor het behalen van doelen ........................................................8 Het huidige onderzoek ...................................................................................10 BBB Healthclub……………………………………………………………..12 Verwachtingen………………………………………………………………12 Methode ...................................................................................................................14 Proefpersonen.................................................................................................14 Materialen ......................................................................................................14 Onafhankelijke variabele: het stellen van leerdoelen…………………15 Afhankelijke variabelen: Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden………………………………………………...16 Achtergrondvariabelen………………………………………………..19 Procudure…………………………………………………………………...21 Resultaten ................................................................................................................23 Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden ................24 Verandering van voedingsgedrag……………………………………..24 Afvallen……...………………………………………………………..26 Bereiken van Streefgewicht…………………………………………..28 Doelbetrokkenheid .........................................................................................30 Tevredenheid ..................................................................................................32 Discussie ..................................................................................................................33 De interventie………………………………………………………………...35 De meetmethode……………………………………………………………..37 Conclusie……………………………………………………………………..40 Literatuur………………………………………………………………………….41 Bijlage 1: De interventie…………………………………………………………..44 Bijlage 2: De volledige analyse van Doelbetrokkenheid………………………….50
2
Abstract De helft van de Nederlandse bevolking heeft overgewicht (Reitsma & de Jong, 2010; centraal bureau voor de statistiek, 2012). Het blijkt voor veel mensen namelijk moeilijk om duurzaam af te vallen. Dit betekend afvallen en het gezonde gewicht over een langere periode behouden. Dat afvallen zo lastig is komt omdat het een lange termijn doel is en het nodig is om leefstijl te veranderen. In dit onderzoek gaan we daarom kijken of het stellen van leerdoelen kan bijdragen aan het veranderen van voedingsgedrag en of dit leidt tot duurzaam afvallen. Om dit te onderzoeken hebben we een interventie ontworpen over het stellen van leerdoelen met betrekking tot het veranderen van voedingsgedrag en in de praktijk getest bij vrouwen die sporten bij BBB Healthclub. Helaas blijkt uit de resultaten dat er geen verschil is tussen vrouwen die leerdoelen hebben gesteld en vrouwen die geen leerdoelen hebben gesteld. Suggesties voor verbeteringen van de interventie en vervolg onderzoek worden besproken.
3
Inleiding Duurzaam afvallen De helft van de Nederlandse bevolking heeft overgewicht (Reitsma & de Jong, 2010; centraal bureau voor de statistiek, 2012). Mensen zoeken daarom vaak hun toevlucht in diëten. In eerste instantie vallen mensen af van het volgen van een dieet. Het blijkt voor veel mensen echter moeilijk om hun gezonde gewicht voor langere tijd te behouden. Onderzoek toont aan dat de meeste mensen die gewicht verliezen uiteindelijk weer aankomen (Wooley & Garner, 1991). Het behouden van gewicht over een langere periode wordt algemeen gedefinieerd als het behouden van gewicht na gewichtsverlies als gevolg van behandeling of eigen inspanningen. Dit nieuwe gewicht moet vervolgens behouden zijn voor minstens zes maanden (Elfhag & Rossner, 2005). In deze studie wordt het verliezen van gewicht en het behoud van dit gewicht voor een langere periode duurzaam afvallen genoemd. Duurzaam afvallen wordt in het algemeen erg moeilijk gevonden. Om duurzaam af te vallen is het namelijk nodig om leefstijl te veranderen. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan het veranderen van voedingsgedrag of sportgedrag. Een verandering in leefstijl blijkt echter moeilijk vol te houden. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat het voor veel mensen te abstract lijkt. Mensen weten niet goed wat ze precies moeten veranderen en hoe ze dat vol moeten houden. Daarnaast denken mensen vaak dat het te ingewikkeld is om hun leefstijl te veranderen. Ze denken dat het grote veranderingen zijn waarvoor ze veel moeten opgeven en wat te veel tijd en moeite zou kosten (Seijts & Latham, 2001). Omdat mensen niet goed weten wat ze moeten doen is de intentie om iets te veranderen vaak te algemeen of ontbreekt helemaal. Dit is nadelig want we weten namelijk uit onderzoek naar attituden dat hoe algemener de gedragsintentie, hoe zwakker de link is met het daadwerkelijke gedrag (Gollwitzer & Sheeran, 2006). Het doel om af te vallen lijkt met een algemene gedragsintentie vervolgens nog verder weg en onhaalbaar. Een doel dat ver in de toekomst is, is voor mensen 4
dan ook lastig vol te houden. Doordat de afstand tot het doel groot is en het te veel tijd en moeite kost daalt de motivatie en het vertrouwen in iemand zijn eigen vaardigheden om dit doel te gaan bereiken (Locke & Latham,1990; Seijts & Latham, 2001). Maar waarom is het zo moeilijk om gedrag te veranderen en dit over een langere periode vol te houden? In dit onderzoek gaan we uitzoeken wat manieren zijn om het makkelijker te maken nieuw gedrag vol te houden.
Stellen van leerdoelen Een van de redenen waarom het zo moeilijk lijkt om duurzaam af te vallen, is dat afvallen een heel algemeen doel is, een doel op lange termijn en het is onduidelijk wat er precies voor gedaan moet worden (Locke & Latham, 1990). Deze lange termijn doelen worden ook wel prestatiedoelen genoemd. Doordat de aandacht alleen op het resultaat gericht is vinden mensen het moeilijk deze doelen te halen want ze weten niet goed op welke manier ze dat resultaat moeten bereiken. Onderzoek laat zien dat het stellen van leerdoelen soms beter werkt dan het stellen van prestatiedoelen. Leerdoelen zijn in tegenstelling tot prestatiedoelen gericht op het ontdekken van strategieën om een doel te behalen (Seijts & Latham, 2005). Het ontdekken van strategieën betekent op zoek gaan naar de meest effectieve manier om een einddoel te halen. Dit kan zijn het vergaren van extra kennis, of het aanleren en versterken van vaardigheden zoals bijvoorbeeld betere zelfcontrole. Door het zoeken naar strategieën wordt de aandacht gelegd op het behalen van korte termijn doelen in plaats van op het einddoel zelf. Leerdoelen zijn dus ook meer proximale specifiek gestelde doelen dan lange termijn doelen. Wanneer een lange termijn doel bijvoorbeeld het verliezen van 20 kilo is kan bij een leerdoel de aandacht bijvoorbeeld gelegd worden op het verliezen van 2 kilo in plaats van 20 kilo. Het verplaatsen van aandacht naar korte termijn doelen is vooral effectief bij abstracte en complexe lange termijn doelen. Dit komt omdat mensen bij korte termijn doelen
5
vaak veel beter weten wat ze ervoor moeten doen om het doel te behalen. Omdat afvallen een complex lange termijn doel is lukt het mensen mogelijk niet om af te vallen doordat ze alleen maar bezig zijn met het eindresultaat. Het stellen van specifieke korte termijn doelen zoals leerdoelen zou dan een manier kunnen zijn om een lange termijn doel zoals afvallen uiteindelijk toch te halen. Onderzoek naar leer en prestatie doelen is voornamelijk gedaan in organisaties (Mento, Steel, & Karren, 1987) en sport situaties (Weinberg, 1994). Seijts en Latham, (2005) hebben onderzoek gedaan bij mensen die werkten voor een telefoonindustrie. Zij vonden dat mensen die een leerdoel moesten stellen om de hoogste verkoop resultaten te halen een hogere prestatie hadden dan mensen die een prestatiedoel stelden. Daarnaast vonden zij dat deze mensen die leerdoelen stelden beter hun best deden om de taak zo effectief mogelijk uit te voeren dan mensen met een prestatiedoel. Ook hadden mensen met leerdoelen een hogere doelbetrokkenheid dan mensen die een prestatiedoel stelden en waren mensen met een leerdoel ervan overtuigd dat ze in staat waren om de taak te volbrengen. Het stellen van leerdoelen was dus effectiever dan het stellen van prestatiedoelen bij het behalen van de beste prestatie. Uit onderzoek blijkt dat het stellen van specifieke leerdoelen ook een effectieve manier is om gedrag te veranderen (Locke, Shaw, Saari, & Latham, 1981). Onderzoek toont aan dat het stellen van specifieke leerdoelen een goede manier is om het makkelijker te maken patronen te doorbreken en het gewenste gedrag vol te houden. Locke, et al. (1981) vonden dat proximale, specifieke en moeilijke maar haalbare doelen over het leren van een tentamen resulteerde in een hogere prestatie op dat tentamen. Studenten die specifieke en moeilijk maar haalbare korte termijn doelen stelden met betrekking tot het leren van de stof (bijvoorbeeld: ik ga deze week de eerste twee hoofdstukken lezen en de tien belangrijkste punten uit mijn hoofd leren) hadden uiteindelijk een hogere score op het tentamen dan studenten die een meer
6
algemeen doel stelden (zoals: ik ga het tentamen halen) en dan studenten die helemaal geen doelen stelden. Een van de redenen waarom het stellen van specifieke doelen leidt tot een hogere prestatie is positieve feedback en beloningen (Zegman & Baker, 1983; Mento, Steel, & Karren, 1987). Wanneer mensen positieve feedback krijgen op hun gedrag of een beloning (bijvoorbeeld een compliment omdat iemand op tijd op zijn werk komt), is dit een stimulans om het betreffende gedrag vaker uit te voeren. Latham en Brown (2006) hebben aangetoond dat het stellen van leerdoelen het vertrouwen in eigen vaardigheden verhoogd. De achterliggende reden lijkt te zijn dat het behalen van deze leerdoelen leidt tot een vroege beloning. De kleine beloningen verhogen vervolgens het vertrouwen in het behalen van het lange termijn einddoel. Deze bovengenoemde doeleigenschappen (proximaliteit, specificiteit en moeilijkheid) en componenten (feedback en beloning) zijn noodzakelijk voor de effectiviteit van het stellen van doelen om uiteindelijk gedragsverandering te bewerkstelligen en vol te houden (Locke & Latham, 1990; Bandura & Simon, 1977; Strecher, Seijts, kok, Latham, Glasgow, de Villes, Meertens, & Bulger, 1995). De methode van het stellen van leerdoelen is echter nauwelijks gebruikt in onderzoek naar gezondheidsgerelateerde gebieden (Stretcher et al., 1995; Shilts, Horowitz, & Townsend, 2004). Het eerder onderzoek dat gedaan is naar het veranderen van gedrag was op gebied van beweging. Dit onderzoek toont aan dat mensen die leerdoelen stellen meer gaan sporten en dit langer volhouden dan mensen die geen leerdoelen stellen (Duncan & Pozehl, 2002; Annesi, 2002). Maar er is weinig onderzoek gedaan naar het effect van het stellen van leerdoelen in het veranderen van voedingsgedrag. In dit onderzoek kijken we daarom of het stellen van leerdoelen kan bijdragen aan het veranderen van voedingsgedrag en of dit leidt tot duurzaam afvallen. Maar als we voedingsgedrag willen veranderen en duurzaam afvallen willen beïnvloeden, naar welke factoren moeten we dan eerst kijken? Welke factoren kunnen
7
doelgericht gedrag bevorderen en vergroten? Zoals in de bovenstaande paragraaf duidelijk wordt is het belangrijk dat mensen gemotiveerd zijn om een doel te behalen, en dat ze de intentie hebben om doelgericht gedrag uit te gaan voeren. Daarnaast wordt duidelijk dat mensen met veel vertrouwen in hun eigen vaardigheden een betere prestatie leveren dan mensen met weinig vertrouwen. In de volgende paragraaf wordt daarom beschreven wat de invloed is van motivatie, gedragsintenties en het vertrouwen in eigen vaardigheden bij het behalen van doelen.
Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden als voorspellers voor het behalen van doelen Voor het succesvol behalen van doelen zijn een aantal factoren van belang. Hieronder wordt besproken welke invloed motivatie, gedragsintentie en het vertrouwen in eigen vaardigheden hebben bij het behalen van doelen. Motivatie is een van de meest belangrijke factoren als het gaat om het behalen van doelen. Volgens Locke en Latham (1990) betekent motivatie het willen bereiken van een bepaald doel of het behalen van een bepaald resultaat. Motivatie wordt ook wel de drijfveer van de mens genoemd en vormt de basis voor het stellen van doelen (Ryan & Deci, 2000; Pintrich, 2000). Dat motivatie ook van belang is bij gezondheidsgedrag is aangetoond in eerder onderzoek. Het blijkt dat mensen met een hoge motivatie beter in staat zijn gewichtsverlies over langere tijd te behouden, en vaker hun doel behalen dan mensen met een lage motivatie (Williams, Grow, Freedman, Ryan, & Deci, 1996). Daarnaast is uit een literatuurstudie gebleken dat een hoge motivatie gerelateerd is aan een groter gewichtsverlies en een langer behoud van dit gewicht (Teixeira, Palmeira, Branco, Martins, Minderico, Barata, Silva, & Sardinha, 2004).
8
Een probleem met motivatie is echter dat het moeilijk is vast te houden over een langere tijd. Dit is vooral van belang bij lange termijn doelen. Doordat de afstand tot een lange termijn doel zoals afvallen vaak zo groot is duurt het lang voordat het doel bereikt is. Onderzoek laat zien dat hierdoor de motivatie om het doel te behalen en de motivatie om het aangepaste gedrag vol te houden daalt (Locke & Latham, 1990). Om een lange termijn doel zoals afvallen te behalen is het dus belangrijk de motivatie hoog te houden door te zorgen dat het doel niet te ver in de toekomst is. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door doelen te stellen die dichterbij zijn, zoals leerdoelen. Motivatie kun je zien als de ‘Wil’ om een doel te bereiken. Deze wil moet vervolgens omgezet worden in een concreet voornemen om doelgericht gedrag uit te gaan voeren. Deze concrete voornemens over doelgericht gedrag worden ook wel gedragsintenties genoemd. Gedragsintenties zijn hele concreet geformuleerde zelfinstructies gericht op het uitvoeren van bepaalde gedragingen (Bv: ‘ik neem mezelf voor om gedrag X uit te voeren’). Gedragsintenties worden gevormd wanneer iemand iets heel graag wil bereiken. Op deze manier is er bij een gedragsintentie dus altijd een bepaalde behoefte om dit gedrag uit te voeren. Deze behoefte kan echter wel variëren in strekte (Ajzen, 1991; Bandura, 1991; Carver & Scheier, 1998; Gollwitzer, 1990; Locke & Latham, 1990). Wanneer een gedragsintentie gevormd is betekent dat in ieder geval dat de overweging of een bepaald doel echt de moeite waard is voorbij is (Webb & Sheeran, 2006). In traditionele theorieën over het nastreven van doelen worden gedragsintenties opgevat als belangrijke voorspellers voor het bereiken van doelen. Bijvoorbeeld bij doelgericht gedrag zoals beschreven wordt in de control theorie (Carver & Scheier, 1998), de social cognitive theorie (Bandura, 1991), en de goal setting theorie (Locke & Latham, 1990). Ook in theorieën over gezondheidsgerelateerd gedrag zoals de protection motivation theorie (Rogers, 1983) en het prototype willingness model (Gibbons, Gerrard, Blanton, & Russell, 1998) hebben gedragsintenties een centrale rol in het proces om
9
doelen te behalen. Een sterke gedragsintentie is dus een voorwaarde voor het uitvoeren en behouden van gedrag dat nodig is om het lange termijn doel te bereiken. De gedragsintentie bepaald dus het plan om doelgericht gedrag uit te gaan voeren. Om dit gedrag ook daadwerkelijk uit te gaan voeren is het belangrijk dat iemand ook het gevoel en het vertrouwen heeft dat hij in staat is en over de capaciteiten beschikt die nodig zijn om dat gedrag uit te gaan voeren. Dit vertrouwen in eigen vaardigheden (ook wel Self-efficacy genoemd) betekend dat iemand het gevoel heeft dat hij in staat is om bepaald specifiek gedrag goed uit te kunnen voeren in een bepaalde specifieke situatie (bijvoorbeeld het niet kopen van snoep in de kantine op het werk; Locke & Latham, 1990). Dit vertrouwen is belangrijk op verschillende manieren. Veel vertrouwen in eigen vaardigheden versterkt de betrokkenheid tot het doel (Locke & Latham, 2006). Mensen met veel vertrouwen in eigen vaardigheden zijn beter in staat doelen te bereiken en reageren positiever op negatieve feedback (Locke & Latham, 1990; Seijts & Latham, 2001). Het geloof en vertrouwen in je eigen vaardigheden is dan ook een belangrijke voorspeller voor het behalen van doelen. Motivatie, gedragsintenties en het vertrouwen in eigen vaardigheden zijn dus belangrijke factoren als het gaat om het bereiken van doelen zoals afvallen en zijn noodzakelijk voor het volhouden van gedrag (Locke & Latham, 1990; Williams, et al., 1996; Webb & Sheeran, 2006). Deze drie domeinen worden versterkt door het stellen van leerdoelen (Weinberg, 1994; Seijts & Latham, 2005). Hieronder gaan we bespreken op welke manier we deze drie domeinen integreren in ons huidige onderzoek.
Het huidige onderzoek In dit onderzoek kijken we dus of het stellen van leerdoelen kan bijdragen aan het veranderen van voedingsgedrag en of dit leidt tot duurzaam afvallen. Om dit te onderzoeken gaan we kijken naar de invloed van de drie domeinen motivatie, gedragsintentie en het
10
vertrouwen in eigen vaardigheden. Omdat duurzaam afvallen veel aspecten van het dagelijks leven zal beïnvloeden gaan we kijken wat de invloed is van deze drie domeinen op drie verschillende onderwerpen die belangrijk zijn voor duurzaam afvallen. Het eerste onderwerp dat belangrijk is bij duurzaam afvallen is verandering van voedingsgedrag. Om duurzaam af te vallen is het zoals hierboven beschreven is nodig om leefstijl te veranderen en dit betekent bijna altijd verandering van voedingsgedrag. Het tweede onderwerp is afvallen. Wanneer iemand duurzaam wil afvallen is het natuurlijk belangrijk dat iemand überhaupt afvalt. Het derde en laatste onderwerp is het bereiken van streefgewicht. Iemand die duurzaam gaat afvallen, stelt voor zichzelf een einddoel in gewicht dat diegene vervolgens probeert te behalen en te behouden. In dit onderzoek wordt dus gekeken wat de invloed is van het stellen van leerdoelen op de drie domeinen motivatie, gedragsintentie en het vertrouwen in eigen vaardigheden met betrekking tot de drie onderwerpen verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht. Om de invloed van het stellen van leerdoelen te onderzoeken hebben we een interventie ontworpen gericht op het veranderen van voedingsgedrag. Het doel van deze interventie is het voedingspatroon van de proefpersonen voor langere tijd gezonder te maken door het stellen van leerdoelen. Omdat deze leerdoelen bepalend zijn voor het effect van de interventie is het belangrijk dat ze worden gevormd aan de hand van voedingsgedrag dat de proefpersonen zelf graag willen veranderen. Het is vervolgens de bedoeling dat deze doelen een maand lang nageleefd en bijgehouden worden. Deze interventie gaan we in de praktijk testen en daarom hebben we dit onderzoek uitgevoerd in een natuurlijke setting. We hebben ervoor gekozen om dit onderzoek uit te voeren bij een Healthclub voor vrouwen. Hieronder wordt uitgelegd wat voor Healthclub dit is een waarom we juist hier ons onderzoek gedaan hebben.
11
BBB Healthclub Om te onderzoeken of het stellen van leerdoelen het makkelijker maakt om voedingsgedrag te veranderen en duurzaam af te vallen wordt er onderzoek gedaan bij vrouwen die sporten bij BBB Healthclub. Dit is een sportschool waar naast de normale oefeningen ook expliciet aandacht wordt besteed aan leefstijl en duurzaam afvallen. BBB coacht vrouwen in het aanleren van een gezonde leefstijl op gebied van voeding en beweging. Zij helpen vrouwen een gezond gewicht te behalen en te behouden door persoonlijke begeleiding tijdens het sporten en door het geven van voedingsadvies op maat. Omdat leefstijlverandering in voeding en beweging centraal staat in het concept van BBB hebben we ervoor gekozen om hier ons onderzoek naar verandering in voedingsgedrag en het behalen van duurzaam afvallen uit te voeren. Aan de hand van de interventie gericht op verandering van voedingsgedrag gaan vrouwen die sporten bij BBB leerdoelen stellen voor zichzelf. Deze leerdoelen worden vervolgens een maand lang bijgehouden. Het doel van de interventie is meer vrouwen bij BBB duurzaam te laten afvallen. Op deze manier kan de interventie bijdragen aan een efficiëntere werkwijze van BBB om hun leden te helpen bij het behalen en behouden van een gezonde leefstijl en een gezond gewicht. Met dit onderzoek willen we er dus in de eerste plaats voor zorgen dat we het onderzoeksgebied naar het stellen van leerdoelen met betrekking tot verandering van voedingsgedrag kunnen uitbreiden. Ten tweede hopen we aan de hand van dit onderzoek BBB Healthclub te helpen bij het ontdekken van nieuwe interventies die ingezet kunnen worden bij het veranderen van gedrag.
Verwachtingen Om onze interventie te testen benaderen we vrouwen die sporten bij BBB Healthclub. Een deel van deze vrouwen vragen we vervolgens om gedurende een maand concrete
12
leerdoelen te stellen met betrekking tot hun voedingsgedrag. Motivatie, gedragsintentie en het vertrouwen in eigen vaardigheden worden zowel voorafgaand aan de interventie als na afloop gemeten. Voor de vrouwen die geen interventie krijgen wordt er twee keer gemeten met een maand ertussen. We verwachten dat de vrouwen die gevraagd worden om leerdoelen te stellen na de interventie meer gemotiveerd zijn, een sterkere gedragsintentie hebben, en meer vertrouwen in hun eigen vaardigheden hebben dan vrouwen die geen leerdoelen stellen. Verwacht wordt dat er bij vrouwen die leerdoelen stellen en grotere verandering in motivatie, gedragsintentie en in het vertrouwen in hun eigen vaardigheden optreedt in vergelijking met vrouwen die geen leerdoelen stellen. Dit effect verwachten we te vinden voor de drie verschillende onderwerpen namelijk; het veranderen van hun voedingsgedrag, voor afvallen en voor het bereiken van hun streefgewicht. We verwachten ook dat vrouwen die leerdoelen stellen op de vragen over motivatie, gedragsintentie en het vertrouwen in eigen vaardigheden met betrekking tot het veranderen van hun voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van hun streefgewicht na de interventie hoger scoren dan voor de interventie en dan vrouwen die geen leerdoelen stellen. Naast de bovenstaande hypothesen wordt er exploratief gekeken naar de invloed van het stellen van leerdoelen op de mate van tevredenheid met het lichaam, het gewicht, het voedingsgedrag en de algehele gezondheid. Deze maten van tevredenheid zijn goede maatstaven voor hoe goed iemand zich voelt over zichzelf. Wanneer iemand probeert een leerdoel te behalen betekent het waarschijnlijk dat hij meer tevreden zal zijn als dit doel behaald is. Leerdoelen kunnen dus functioneren als een soort referentie standaard voor het gevoel van tevredenheid versus ontevredenheid (Mento, Locke, & Klein; 1992). Zo zal iemand zich meer tevreden voelen als hij een poging doet om zijn doel te behalen en zich juist meer ontevreden voelen wanneer hij iets doet dat het doel niet benaderd.
13
We verwachten dat vrouwen die gevraagd worden leerdoelen te stellen na de interventie meer tevreden zijn dan vrouwen die geen leerdoelen stellen. Er wordt verwacht dat er bij vrouwen die leerdoelen stellen een grotere verandering in de tevredenheid optreedt in vergelijking met vrouwen die geen leerdoelen stellen. We verwachten ook dat vrouwen die leerdoelen stellen op de vragen over de tevredenheid na de interventie hoger scoren dan voor de interventie. Deze effecten verwachten we te vinden voor de vier verschillende maten van tevredenheid namelijk; de tevredenheid met het gewicht, het voedingsgedrag, het lichaam en de algehele gezondheid.
Methode Proefpersonen In dit onderzoek werd 70 vrouwen die sporten bij BBB Healthclub gevraagd mee te doen met het onderzoek. Deze vrouwen werden aangesproken door de onderzoeker tijdens hun bezoek aan een van de twee vestigingen van de sportschool. Hen werd gevraagd mee te doen aan een onderzoek over het stellen van doelen met betrekking tot het veranderen van voedingsgedrag. Per dagdeel werd random bepaald of de vrouwen voor de controle of de experimentele conditie geselecteerd werden. Binnen ieder dagdeel kwamen alle vrouwen in dezelfde conditie. Vrouwen die zwanger waren en vrouwen met een BMI van boven de 33 werden uitgesloten van het onderzoek. Er werd voor dit onderzoek gebruikt gemaakt van een voor-na controlegroep design: er zijn twee groepen (de controle en de experimentele conditie) die gemeten worden op twee tijdstippen (voorafgaand en na de interventie).
Materialen In dit onderzoek wordt onderzocht wat de invloed is van het stellen van leerdoelen met betrekking tot gezond eten op Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen 14
vaardigheden. De proefpersonen in de experimentele conditie krijgen een instructieboekje mee naar huis over het stellen van doelen met betrekking tot verandering van hun voedingsgedrag. De proefpersonen in de controle conditie krijgen dit instructieboekje niet. In dit instructieboekje wordt de proefpersonen uit de experimentele conditie gevraagd leerdoelen te formuleren over hun eetgedrag die helpen bij het veranderen van hun voedingsgedrag en het krijgen van een gezond gewicht op lange termijn. Hieronder worden de onafhankelijke en afhankelijke variabelen beschreven.
Onafhankelijke variabele: het stellen van leerdoelen Het stellen van leerdoelen wordt gemanipuleerd door de proefpersonen in de experimentele conditie te vragen leerdoelen te stellen en de proefpersonen in de controle conditie niet. De proefpersonen uit de experimentele conditie krijgen hiervoor een enveloppe mee naar huis met een instructieboekje over hoe ze deze doelen moeten stellen. Zij moeten zelf een doel per dag en een doel per week kiezen over eetgedrag dat ze willen veranderen. Vervolgens wordt gevraagd deze doelen een maand lang na te leven en bij te houden. Na het lezen van de instructie worden de proefpersonen in vier stappen geholpen bij het vormen van hun doelen. Om ervoor te zorgen dat de doelen specifiek en concreet genoeg zijn wordt de proefpersonen in Stap 1 gevraagd een eetdoel te bedenken voor elke dag. Dit is een concreet gedrag dat ze moeilijk vinden om vol te houden en dat ze elke dag juist wel of juist niet willen uitvoeren (bv; ik wil elke dag gezond gaan ontbijten). Vervolgens moeten ze het doel concreet maken door precies te omschrijven wat ze gaan doen, waar en wanneer (bv; ik ga elke dag ontbijten op het moment dat ik me aangekleed heb). Om er zeker van te zijn dat gekozen wordt voor uitdagende en haalbare leerdoelen moeten de proefpersonen na het kiezen van hun doelen controleren of het doel niet te makkelijk of te moeilijk is, of ze het gedrag echt graag willen uitvoeren en of ze precies weten wat ze moeten doen. Bij Stap 2 moeten de
15
proefpersonen vervolgens een weekdoel kiezen. Dit gaat op dezelfde manier als bij het kiezen van een dagdoel in Stap 1. Vervolgens gaan de proefpersonen in Stap 3 aan de slag met het uitvoeren en bijhouden van hun gekozen doelen. De proefpersonen moeten hun twee doelen bijhouden op een schema in de daarvoor aangegeven vakjes. Dit schema ziet eruit als een soort kalender, met 28 vakjes voor het dagdoel en 4 vakjes voor het weekdoel. Er wordt van ze gevraagd om vier weken lang bij te houden of het doel die dag of week behaald (V), gedeeltelijk behaald (O) of niet behaald is (X). Aan het eind van deze vier weken zijn de proefpersonen tenslotte bij Stap 4. Nu moeten de proefpersonen het programmaboekje en het schema weer inleveren op de dag dat er met hun een persoonlijke afspraak gemaakt is. Wanneer de proefpersonen deze vier stappen doorlopen hebben zijn ze aan het einde gekomen van de interventie. Voor de hele interventie zie Bijlage 1. Hieronder wordt beschreven op welke manier de drie afhankelijke variabelen (Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden) gemeten worden.
Afhankelijke variabelen: Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden Om te meten wat de invloed is van het stellen van leerdoelen op de Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden met betrekking tot de drie onderwerpen verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht wordt er in dit onderzoek een voor- en nameting gedaan met behulp van een vragenlijst. In deze vragenlijst worden de drie domeinen per onderwerp gemeten. De vragen staan bij alle drie de onderwerpen in dezelfde vaste volgorde. Hieronder wordt per onderwerp beschreven met welke vragen deze drie domeinen gemeten worden.
16
Verandering van voedingsgedrag Om te meten of het stellen van leerdoelen de Motivatie ten opzichte van het veranderen van voedingsgedrag beïnvloedt, wordt Motivatie gemeten met twee items. De formulering van de vraag is afgeleid van vragen die in eerder onderzoek van Crittenden (1994) gebruikt zijn: ‘Wil je jouw voedingsgedrag in het komende jaar veranderen?’ Dat wil ik zeker niet – Dat wil ik zeker wel. En: ‘Wil je jouw voedingsgedrag in het komende jaar veranderen?’ Dat is voor mij helemaal niet belangrijk - Dat vind ik heel erg belangrijk. Er wordt antwoord gegeven op een 5-puntsschaal. Om te meten in hoeverre het stellen van leerdoelen de Gedragsintentie ten opzichte van het veranderen van voedingsgedrag beïnvloedt, wordt de Gedragsintentie gemeten met drie items. De formulering van de vraag is afgeleid van vragen die in eerder onderzoek van Bagozzi en Edwards (1998) gebruikt zijn: ‘Ben je van plan jouw voedingsgedrag in het komende jaar te blijven uitvoeren?’ Dat ben ik helemaal niet van plan - Dat ben ik zeker van plan. En: ‘Ben je van plan jouw voedingsgedrag in het komende jaar te blijven uitvoeren?’ Dat is helemaal geen voornemen - Dat is heel sterk een voornemen. En: ‘Ben je van plan jouw voedingsgedrag in het komende jaar te blijven uitvoeren?’ Dat ga ik zeker niet doen Dat ga ik zeker wel doen. Er wordt antwoord gegeven op een 5-puntsschaal. Om te meten in hoeverre het stellen van leerdoelen het Vertrouwen in eigen vaardigheden ten opzichte van het veranderen van voedingsgedrag beïnvloedt, wordt het Vertrouwen in eigen vaardigheden gemeten met drie items. De formulering van de vraag is afgeleid van vragen die in eerder onderzoek van Crittenden (1994) gebruikt zijn: ‘Als ik mijn voedingsgedrag het komende jaar ga uitvoeren dan…?’ lukt me dat helemaal niet - lukt me dat heel erg goed. En: ‘Als ik mijn voedingsgedrag het komende jaar ga uitvoeren dan…?’ kan ik dat helemaal niet volhouden - kan ik dat heel goed volhouden. En: ‘Als ik mijn voedingsgedrag het komende jaar ga uitvoeren dan…?’ lukt me dat niet in moeilijke situaties -
17
lukt me dat heel erg goed in moeilijke situaties. Er wordt antwoord gegeven op een 5puntsschaal.
Afvallen De drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden ten opzichte van het onderwerp afvallen werd gemeten met dezelfde items zoals omschreven bij het onderwerp verandering van voedingsgedrag. Het enige verschil was dat in de vragen verandering van voedingsgedrag werd vervangen door afvallen. Ook de beantwoording vond op dezelfde schalen plaats.
Het bereiken van streefgewicht De drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden ten opzichte van het onderwerp bereiken van streefgewicht werd gemeten met dezelfde items zoals omschreven bij het onderwerp verandering van voedingsgedrag. Het enige verschil was dat in de vragen verandering van voedingsgedrag werd vervangen door het bereiken van streefgewicht. Ook de beantwoording vond op dezelfde schalen plaats.
Tevredenheid In dit onderzoek wordt er exploratief gekeken naar de invloed van het stellen van leerdoelen op Tevredenheid. Om te meten of het stellen van leerdoelen de Tevredenheid beïnvloed worden de volgende vier vragen gesteld: ‘Met mijn huidige gewicht ben ik op dit moment…’, ‘Met mijn huidige voedingsgedrag ben ik op dit moment…’, ‘Met mijn lichaam ben ik op dit moment…’, en ‘Met mijn algehele gezondheid ben ik op dit moment…’. Voor alle vier de vragen wordt antwoord gegeven op een 5-puntschaal van 1 (Helemaal niet Tevreden) tot 5 (Heel erg Tevreden).
18
Achtergrondvariabelen In de vragenlijst wordt gecontroleerd voor een aantal variabelen die eventueel een mogelijk gevonden effect van de interventie op de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden zouden kunnen verzwakken of versterken wanneer deze niet gelijk verdeeld zijn over de twee condities. Hieronder wordt beschreven welke variabelen dat zijn en op welke manier ervoor gecontroleerd wordt.
Doelbetrokkenheid In de vragenlijst wordt gecontroleerd voor Doelbetrokkenheid. Doelbetrokkenheid is de mate waarin iemand belang hecht aan een doel (Seijts & Latham, 2000). De doel-prestatie relatie is het sterkst wanneer mensen in hoge mate betrokken zijn bij hun doelen (Seijts & Latham, 2000). Doelbetrokkenheid is het meest belangrijk en relevant bij doelen die moeilijk zijn omdat doelen die moeilijk zijn veel moeite en inspanning kosten (Klein, Wesson, Hollenbeck, & Alge, 1999). Omdat dit onderzoek gaat over een moeilijk doel namelijk afvallen, is het erg belangrijk dat er gecontroleerd wordt voor de mate van Doelbetrokkenheid. Om verbanden te kunnen leggen tussen het stellen van leerdoelen en het lange termijn doel afvallen, maar ook tot het veranderen van voedingsgedrag en het bereiken van streefgewicht is het belangrijk dat de proefpersonen in ongeveer dezelfde mate betrokken zijn ten opzichte van deze onderwerpen. Het is namelijk mogelijk dat niet alle proefpersonen alle onderwerpen even belangrijk vinden en dat deze eventuele individuele verschillen in Doelbetrokkenheid een effect van de interventie kan verhullen. Er wordt daarom gekeken naar de betrokkenheid bij het veranderen van voedingsgedrag, bij afvallen, en bij het bereiken van streefgewicht. Om te controleren of er geen grote verschillen zijn in de mate van betrokkenheid wordt de Doelbetrokkenheid in de vragenlijst gemeten met drie items per onderwerp. De formulering van de vragen is afgeleid van vragen die in eerder onderzoek van Hollenbeck, Williams, en
19
Klein (1989b) gebruikt zijn. Voor de betrokkenheid tot het onderwerp verandering van voedingsgedrag worden de volgende vragen gesteld: ‘Hoe kijk je op dit moment aan tegen het veranderen van jouw voedingsgedrag?’ Het veranderen van mijn voedingsgedrag is helemaal geen doel voor me - is heel sterk een doel voor me. En: ‘Hoe kijk je op dit moment aan tegen het veranderen van jouw voedingsgedrag?’ Het veranderen van mijn voedingsgedrag is helemaal niet belangrijk voor me - is heel erg belangrijk voor me. En: ‘Hoe kijk je op dit moment aan tegen het veranderen van jouw voedingsgedrag?’ Het veranderen van mijn voedingsgedrag houdt me helemaal niet bezig - houdt me heel erg bezig. Er wordt antwoord gegeven op een 5-puntsschaal. De Doelbetrokkenheid ten opzichte van het onderwerp afvallen en het onderwerp het bereiken van streefgewicht werd gemeten met dezelfde items zoals omschreven bij het onderwerp verandering van voedingsgedrag. Het enige verschil was dat in de vragen verandering van voedingsgedrag werd vervangen door afvallen en door het bereiken van streefgewicht. Ook de beantwoording vond op dezelfde schalen plaats.
Sporten In de vragenlijst wordt gecontroleerd voor het aantal keer dat de proefpersonen sporten in de week. De proefpersonen kunnen naast het sporten bij BBB Healthclub ook andere sporten beoefenen wat invloed kan hebben op een eventueel effect van de interventie op de drie domeinen. De volgende open vragen worden gesteld: ‘Hoeveel maanden sport je bij BBB?’, ‘Hoe vaak sport je in de week bij BBB?’, ‘Beoefen je andere sporten dan BBB?’, ‘En zo ja hoe vaak doe je dat in de week?’. Er wordt gecontroleerd of er voor deze variabelen geen significant verschil is tussen de controle en de experimentele conditie.
20
Voeding In de vragenlijst wordt ook gecontroleerd of de proefpersonen de afgelopen vier weken een voedingsdagboekje van BBB bijgehouden hebben. Een voedingsdagboekje is een methode van BBB om persoonlijk voedingsadvies te kunnen geven. De volgende open vragen worden gesteld: ‘Heb je de afgelopen vier weken een voedingsdagboekje bijgehouden?’, ‘En zo ja hoeveel?’. En: ‘Heb je de afgelopen vier weken voedingsadvies gehad van iemand van BBB of iemand anders?’, ‘Zo ja, van wie?’ In de vragenlijst wordt ook gecontroleerd voor diëten. De volgende open vraag wordt gesteld: ‘Heb je de afgelopen vier weken een dieet gevolgd?’, ‘Zo ja, welk dieet?’. Er wordt gecontroleerd of er voor deze variabelen geen significant verschil is tussen de controle en de experimentele conditie.
Persoonlijke gegevens In de vragenlijst wordt tenslotte gevraagd naar de volgende persoonlijke gegevens: leeftijd, geslacht, lengte, gewicht en opleiding. Er wordt gecontroleerd of er voor deze variabelen geen significant verschil is tussen de controle en de experimentele conditie.
Procedure Alle vrouwen die meedoen aan het onderzoek zijn benaderd bij BBB Healthclub doordat ze aangesproken worden door de onderzoeker. Hen wordt gevraagd of ze mee willen doen met een onderzoek over het veranderen van voedingsgedrag door het stellen van korte termijn doelen. Er wordt verteld dat ze hiervoor twee vragenlijsten moeten invullen. In deze vragenlijsten wordt de vrouwen gevraagd naar hun eigen mening over het stellen van doelen met betrekking tot verandering in hun voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van hun streefgewicht. Er wordt uitgelegd dat ze de eerste vragenlijst nu meteen aan de leestafel bij BBB Healthclub kunnen invullen en dat het invullen ongeveer 10 minuten duurt. De tweede
21
vragenlijst krijgen ze over vier weken. Met de proefpersonen uit de controle conditie wordt na het invullen van de vragenlijst mondeling een persoonlijke afspraak gemaakt om de tweede vragenlijst vier weken later in te komen vullen op dezelfde locatie bij BBB Healthclub. De vrouwen die meedoen aan het onderzoek en zijn toegewezen aan de experimentele conditie wordt vervolgens verteld dat ze een opdracht mee naar huis krijgen. Na het invullen van de eerste vragenlijst krijgen de proefpersonen de instructie te lezen van de opdracht die ze mee naar huis krijgen. Dit is de opdracht die hierboven staat beschreven bij de onafhankelijke variabele. Er wordt uitgelegd dat de opdracht gaat over het stellen van doelen met betrekking tot verandering in voedingsgedrag. Zoals hierboven beschreven staat moeten de proefpersonen in de opdracht twee eetdoelen voor zichzelf gaan formuleren. Deze doelen vormen ze naar aanleiding van gedrag dat ze willen veranderen. De proefpersonen worden verwezen naar het ‘Doelenprogramma’. Dit is het instructieboekje wat ze in een enveloppe mee naar huis krijgen. In dit boekje staat uitgelegd wat de bedoeling is van de opdracht en hoe de proefpersonen deze twee doelen moeten kiezen. Vervolgens wordt gevraagd deze doelen vier weken lang bij te houden om te kijken of het lukt de doelen te behalen. Ze kunnen dit bijhouden op het bijgevoegde schema wat ook in de enveloppe zit. Er wordt aangegeven dat wanneer er vragen of onduidelijkheden zijn ze kunnen mailen naar de onderzoekers. De bedoeling is dat de enveloppe met het instructieboekje en het schema na vier weken weer ingeleverd wordt. Op het moment dat de enveloppe ingeleverd wordt krijgen de proefpersonen de tweede vragenlijst. Tenslotte wordt er ook met de proefpersonen uit de experimentele conditie een persoonlijke afspraak gemaakt om de enveloppe in te leveren en de tweede vragenlijst af te nemen.
22
Resultaten Van de oorspronkelijke 70 respondenten zijn er in totaal 23 vrouwen uitgevallen vanwege vakantie periode (n=10), opzegging van het abonnement bij BBB (n=7) en te weinig tijd voor de opdracht (n=6). Van de overgebleven 47 vrouwen zaten er 26 in de controle conditie waarin geen leerdoelen gesteld werden, en 21 in de experimentele conditie waarin de proefpersonen voor zichzelf leerdoelen moesten stellen. Voorafgaand aan het onderzoek hebben we bij alle proefpersonen gekeken naar een aantal persoonlijke gegevens om te controleren of er verschillen zijn tussen de twee groepen. Voor de interval variabelen werden de twee condities vergeleken met t-toetsen, voor de categorische variabelen werd gebruik gemaakt van Chi²toetsen. Uit de resultaten van de ttoetsen en de Chi² toetsen blijkt dat er voor alle onderstaande variabelen geen significant verschil gevonden is tussen de controle en de experimentele conditie. De gegevens die hieronder besproken worden zijn dan ook de gemiddelden van de groep als geheel. Met gebruik van t-toetsen is er bij alle proefpersonen gekeken naar leeftijd (M = 36,28), lengte (M = 1,71), huidig gewicht (M = 71,43), en laagste en hoogste gewicht sinds 20ste (M = 62,44, M =77,77). Met de Chi²toets is gekeken naar opleiding (51,1% = HBO, 46,8% = WO). Omdat dit onderzoek ook gaat over afvallen, en iemand naast verandering van voedingsgedrag ook door beweging kan afvallen is er ook gekeken of er een verschil was tussen de twee groepen met betrekking tot hun sportgedrag. Er is gekeken naar het aantal maanden lid bij BBB (M = 11,60 maanden) en het aantal keer sporten in de week bij BBB (M = 2,4 keer). Tenslotte is er met gebruik van een Chi-kwadraat toets gekeken of de proefpersonen zich met voeding hebben bezig gehouden. Er is gekeken of de proefpersonen de afgelopen maand een dieet gevolgd hebben (80,9% niet, 19,1% wel), of er de afgelopen maand een voedingsdagboekje bijgehouden is (73,3% niet, 23,3% wel) en of er de afgelopen maand voedingsadvies gekregen is (63% niet, 27% wel). 23
Het effect van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden Zoals in de inleiding beschreven is wordt er in dit onderzoek onderzocht of het stellen van leerdoelen kan bijdragen aan het veranderen van voedingsgedrag. Om te meten of er veranderingen in het voedingsgedrag optreden wordt er gekeken naar de volgende drie domeinen; Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden. Per domein wordt gekeken of er sprake is van een verandering bij drie specifieke onderwerpen; een verandering in voedingsgedrag, in afvallen en in het bereiken van streefgewicht. Er wordt verwacht dat er bij de proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld een grotere verandering optreedt in Motivatie, Gedragsintentie en in het Vertrouwen in eigen vaardigheden dan voor de proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld. Dit effect verwachten we te vinden voor alle drie de onderwerpen. Hieronder beschrijven we per onderwerp wat de resultaten zijn voor Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden.
Verandering van voedingsgedrag Als eerste wordt gekeken wat de effecten zijn van de interventie op verandering van voedingsgedrag. Voorafgaand aan de analyses is gekeken naar de betrouwbaarheid van de drie schalen waarmee een eventueel verschil in verandering van voedingsgedrag gemeten werd. De betrouwbaarheden waren hoog, voor Motivatie geldt α = .950, voor Gedragsintentie α = .929 en voor Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .827. De onderlinge correlaties tussen deze drie schalen waren laag; Motivatie en Gedragsintentie α = .452, Motivatie en Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .067, en Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .532. Om een verschil in verandering van voedingsgedrag te meten is er gebruikt gemaakt van een 2 Tijd (voormeting en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie)
24
GLM Repeated Measures design met Groep als tussen proefpersoon variabele, Tijd als binnen proefpersoon variabele en Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden als de drie afhankelijke variabelen. Uit deze analyse, waarvan de gemiddelden en standaarddeviaties in Tabel 1 staan, blijkt dat er geen Overall effect is voor Tijd en voor Groep, voor beide geldt F < 1. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd. In lijn met de verwachting is er een Overall interactie effect gevonden voor Tijd x Groep, F (3, 43) = 2.82, p = .05, r = .25. Er is dus inderdaad een verschil tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld tussen de voor- en nameting wanneer gekeken wordt naar de drie domeinen samen. In de volgende analyse wordt gekeken of de richting van het effect ook overeenkomt met de verwachtingen. Gezien het overall effect tussen Tijd x Groep is de volgende stap dan om te kijken naar een eventueel interactie effect tussen Tijd x Groep voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk. In Tabel 1 zijn de gemiddeldes en standaarddeviaties van de voor- en nameting af te lezen voor de experimentele en de controle conditie voor elk van de drie domeinen. De gemiddelden liggen iets boven het midden en allemaal dicht bij elkaar. Ook de standaarddeviaties liggen dicht bij elkaar en zijn daarnaast relatief klein. Voor Motivatie geldt dat de experimentele conditie op het oog hoger scoort op de nameting dan op de voormeting, wat in lijn is met de verwachting; zeker gezien het feit dat de controle conditie juist daalt in Motivatie tussen voor- en nameting. Echter dit is niet significant, F (1, 45) = 1.57, p = .22. Voor Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden is het patroon zelfs niet in overeenstemming met de verwachting. Er is geen (grotere) verbetering in Gedragsintentie of Vertrouwen in eigen vaardigheden voor de
25
experimentele dan voor de controle conditie. Voor beide variabelen wordt dan ook geen interactie effect gevonden, F < 1. Uit de resultaten van de bovenstaande analyses kunnen we concluderen dat er een verschil is tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld wat betreft de verandering tussen de voor- en nameting. Dit verschil was echter alleen voor Motivatie in de richting van de verwachting. Bovendien was geen van de univariate effecten significant. De hypothese dat er een verschil is tussen de twee groepen over de tijd kan dus helaas niet worden bevestigd.
Tabel 1: De gemiddelden en standaarddeviaties van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden voor verandering van voedingsgedrag van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting. Controle conditie Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Motivatie
4,00
0,19
3,81
0,18
3,83
0,25
4,02
0,18
Gedragsintentie
3,82
0,21
4,05
0,15
4,02
0,20
3,75
0,18
3,57
0,13
3,42
0,11
3,29
0,14
3,29
0,10
Vertouwen in eigen vaardigh.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie. Alleen het patroon van Motivatie is in richting van verwachting.
Afvallen Als tweede werd gekeken naar eventuele effecten van de interventie op Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden ten opzichte van het onderwerp afvallen. Voorafgaand aan de analyses werd eerst gekeken naar de betrouwbaarheid van de drie schalen waarmee een verandering in afvallen gemeten werd. De betrouwbaarheden waren hoog, voor Motivatie geldt α = .894, voor Gedragsintentie α = .949 en voor Vertrouwen in 26
eigen vaardigheden α = .761. De onderlinge correlatie tussen Motivatie en Gedragsintentie was echter ook hoog α = .933. De andere onderlinge correlaties waren laag; Motivatie en Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .393, en Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .356. Dit betekent dat het onderscheid tussen de schaal van Motivatie en Gedragsintentie misschien niet groot genoeg was. Net als bij verandering in voedingsgedrag is er voor het meten van een verandering in afvallen is gebruikt gemaakt van een 2 Tijd (voormeting en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GLM Repeated Measures design met Groep als tussen proefpersoon variabele, Tijd als binnen proefpersoon variabele en Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden als de drie afhankelijke variabelen. Uit deze analyse blijkt dat ook hier geen Overall effect is voor Tijd en Groep, voor beide geldt F < 1. In Tabel 2 zijn de gemiddeldes en standaarddeviaties van de voor- en nameting af te lezen voor de experimentele en de controle conditie voor elk van de drie domeinen. De gemiddelden liggen iets boven het midden en allemaal dicht bij elkaar. Ook de standaarddeviaties liggen dicht bij elkaar en zijn daarnaast relatief klein. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd met betrekking tot afvallen. Helaas wordt deze hoofdhypothese voor het onderwerp afvallen niet bevestigd. In tegenstelling tot deze verwachting is er namelijk geen Overall interactie effect tussen Tijd x Groep, F < 1. Er is dus geen verschil tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld tussen de voor- en nameting op de drie domeinen samen.
27
Tabel 2: De gemiddelden en standaarddeviaties van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden voor afvallen van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting. Controle conditie Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Motivatie
3,98
0,16
3,87
0,12
4,19
0,21
4,00
0,26
Gedragsintentie
3,94
0,17
3,81
0,14
4,18
0,21
3,97
0,24
3,64
0,12
3,63
0,08
3,48
0,13
3,37
0,10
Vertrouwen in eigen vaardigh.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
Bereiken van Streefgewicht Als derde en laatste stap kijken we naar eventuele effecten van de interventie op Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden ten opzichte van het onderwerp het bereiken van streefgewicht. Ook voorafgaand aan deze analyse is er gekeken naar de betrouwbaarheid van de drie schalen waarmee een verandering in het bereiken van streefgewicht gemeten werd. De betrouwbaarheden waren hoog, voor Motivatie geldt α = .843, voor Gedragsintentie α = .888 en voor Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .811. De onderlinge correlatie tussen Motivatie en Gedragsintentie was echter ook hoog α = .879. De andere onderlinge correlaties waren redelijk laag; Motivatie en Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .496, en Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden α = .653. Dit betekent dat het onderscheid tussen de schaal van Motivatie en Gedragsintentie misschien niet groot genoeg was. Om een verandering in het bereiken van streefgewicht te meten is weer gebruik gemaakt van een 2 Tijd (voormeting en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GLM Repeated Measures design met Groep als tussen proefpersoon variabele, Tijd
28
als binnen proefpersoon variabele en Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden als de drie afhankelijke variabelen. Uit deze analyse blijkt dat er geen Overall effect is voor Tijd en voor Groep, voor beide geldt F < 1. In Tabel 3 zijn de gemiddeldes en standaarddeviaties van de voor- en nameting af te lezen voor de experimentele en de controle conditie voor elk van de drie domeinen. De gemiddelden liggen iets boven het midden en allemaal dicht bij elkaar. Ook de standaarddeviaties liggen dicht bij elkaar en zijn daarnaast relatief klein. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd. Helaas wordt ook de hoofdhypothese voor het bereiken van streefgewicht niet bevestigd. In tegenstelling tot deze verwachting is er namelijk geen Overall interactie effect tussen Tijd x Groep, F < 1. Uit de resultaten van de bovenstaande analyses kunnen we dus concluderen dat er helaas geen verschil is tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld wat betreft de verandering tussen de vooren nameting wanneer gekeken wordt naar de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden samen. Tabel 3: De gemiddelden en standaarddeviaties van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden voor het bereiken van streefgewicht van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting. Controle conditie Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Motivatie
4,02
0,12
3,81
0,15
4,05
0,17
3,86
0,23
Gedragsintentie
3,86
0,16
3,68
0,18
3,90
0,16
3,76
0,21
3,55
0,13
3,59
0,09
3,56
0,14
3,21
0,14
Vertrouwen in eigen vaardigh.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
29
Uit de resultaten van de drie bovenstaande onderwerpen verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht kunnen we dus concluderen dat er voor alle drie de onderwerpen helaas geen noemenswaardig effect is gevonden van het stellen van leerdoelen op de drie domeinen. Alleen voor het onderwerp verandering van voedingsgedrag was Motivatie in de richting van de verwachting, maar helaas niet significant. Omdat we zeker willen weten dat het uitblijven van een effect niet veroorzaakt wordt door verschil tussen de proefpersonen in de mate van interesse in een onderwerp, hebben we gekeken naar Doelbetrokkenheid. Hieronder wordt beschreven op welke manier we gecontroleerd hebben of de mate van Doelbetrokkenheid invloed heeft op de gevonden resultaten.
Doelbetrokkenheid In dit onderzoek wordt gekeken naar het effect van de interventie op drie domeinen (Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden). Een eventuele verandering in deze domeinen wordt gemeten met betrekking tot drie onderwerpen (verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht). Per onderwerp wordt een aparte analyse uitgevoerd waarbij de gemiddelde Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden tussen voor- en nameting wordt vergeleken voor respectievelijk de experimentele en de controle conditie. Het is mogelijk dat niet alle mensen alle drie de onderwerpen even belangrijk vinden. Bijvoorbeeld wanneer iemand wel graag gezonder wil gaan eten, maar niet per se wil afvallen omdat diegene al op zijn streefgewicht zit. Zulke individuele verschillen in de betrokkenheid tot een onderwerp kunnen mogelijk eventuele veranderingen als gevolg van de interventie verhullen. Immers, als iemand afvallen bijvoorbeeld niet zo belangrijk vindt is de kans kleiner dat het stellen van leerdoelen zal leiden tot een verhoging van Motivatie, Gedragsintentie en
30
het Vertrouwen in eigen vaardigheden. Om die reden hebben we vooraf en na de interventie ook de Doelbetrokkenheid per onderwerp gemeten. Ten eerste gebruiken we Doelbetrokkenheid als controlevariabele om te kijken of er door de interventie veranderingen in het belang van een onderwerp zijn ontstaan. Ten tweede willen we onderzoeken of de mogelijk individuele verschillen in Doelbetrokkenheid effecten als gevolg van de interventie verhullen. Om die reden hebben we Doelbetrokkenheid als covariaat toegevoegd in de hoofdanalyses. Met t-toetsen zijn de twee groepen met elkaar vergeleken. Er bleken als gevolg van de interventie voor alle proefpersonen echter geen veranderingen te zijn ontstaan in de betrokkenheid tot een van de drie onderwerpen, F < 1. Om te onderzoeken of Doelbetrokkenheid eventuele effecten van de interventie zou verhullen is Doelbetrokkenheid toegevoegd als covariaat aan de oorspronkelijke analyses. Uit de resultaten bleek echter dat er met Doelbetrokkenheid als covariaat toegevoegd geen verandering was in Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden tussen proefpersonen die leerdoelen hadden gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hadden gesteld. Dat er geen verandering is opgetreden in de drie domeinen tussen de twee condities zegt niet dat er helemaal geen verband is met Doelbetrokkenheid. Uit de analyses blijkt namelijk dat er wel een samenhang is tussen Doelbetrokkenheid en de Motivatie en Gedragsintentie voor alle drie de onderwerpen. Dit betekend dat proefpersonen die een hogere betrokkenheid hebben bij een onderwerp ook een hogere Motivatie en Gedragsintentie hebben ten opzichte van dit onderwerp. Helaas was er geen effect voor het Vertrouwen in eigen vaardigheden. De gemiddelden en standaarddeviaties van Doelbetrokkenheid met betrekking tot de drie onderwerpen staan in Tabel 4. Voor de volledige analyse van Doelbetrokkenheid met toetsgegevens zie Bijlage 2.
31
Tabel 4: De gemiddelden en standaarddeviaties van Doelbetrokkenheid met betrekking tot verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting. Controle conditie Doelbetrokkenheid met:
Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Ver. Voedinggedr.
3,68
0,13
3,50
0,17
3,33
0,26
3,65
0,22
Afvallen
3,74
0,17
3,55
0,15
3,94
0,22
3,75
0,24
3,58
0,15
3,55
0,14
3,73
0,22
3,52
0,24
Bereik. Streefgew.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
Tevredenheid In aanvulling op de hoofdhypothesen wordt er in dit onderzoek exploratief gekeken naar Tevredenheid. De mate van Tevredenheid met het lichaam, het gewicht, het voedingsgedrag en de algehele gezondheid zijn goede maatstaven voor hoe goed iemand zich voelt over zichzelf. Omdat de proefpersonen in de experimentele conditie gewerkt hebben aan hun gedrag is het interessant om te onderzoeken of de interventie ook invloed gehad heeft op de mate van Tevredenheid. Om de Tevredenheid te meten ten opzichte van Gewicht, Voedingsgedrag, Lichaam en Gezondheid is er gebruik gemaakt van een 2 Tijd (voormeting en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GLM Repeated Measures design met Tijd als binnen proefpersoon variabele, Groep als tussen proefpersoon variabele en de Tevredenheid met Gewicht, Voedingsgedrag, Lichaam en Gehele Gezondheid als de vier afhankelijke variabelen. Uit deze analyse, waarvan de gemiddelden en standaarddeviaties in Tabel 8 staan, blijkt dat er geen Overall effect is voor Tijd en voor Groep, voor beide geldt, F < 1. Net als bij de hoofdanalyses zijn we hier geïnteresseerd in een verschil tussen de twee condities over de tijd voor de vier maten van Tevredenheid. Uit de resultaten blijkt echter dat 32
er geen Overall interactie effect gevonden is voor Tijd x Groep, F < 1. Uit deze resultaten kunnen we dus concluderen dat er geen verschil is tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld tussen de voor- en nameting op de Tevredenheid met het Gewicht, met het Voedingsgedrag, met het Lichaam en met de Gehele Gezondheid.
Tabel 8: De gemiddelden en standaarddeviaties van Tevredenheid met Gewicht, Voedingsgedrag, Lichaam en Gehele gezondheid van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting. Controle conditie Voor Tevredenheid met:
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Gewicht
2,88
,766
3,00
,748
2,67
1,111
2,90
,995
Voedingsgedrag
3,12
,816
3,50
,707
3,19
,873
3,29
,902
Lichaam
3,04
,720
3,23
,863
2,86
,910
3,10
,889
Gehele gezondheid
3,85
,925
3,88
,816
3,48
,750
3,62
,740
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
Discussie In deze studie is onderzocht of het stellen van leerdoelen kan bijdragen aan het veranderen van voedingsgedrag en of dit leidt tot duurzaam afvallen. Om dit te onderzoeken hebben we een interventie gemaakt gericht op het veranderen van voedingsgedrag door het stellen van leerdoelen. Deze interventie hebben we in de praktijk getest bij vrouwen die sporten bij BBB Healthclub. We hebben gekeken wat de invloed is van Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden op drie specifieke onderwerpen; het veranderen van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht.
33
Er werd verwacht dat de vrouwen die gevraagd werden om leerdoelen te stellen na de interventie meer gemotiveerd zouden zijn, een sterkere gedragsintentie zouden hebben, en meer vertrouwen in hun eigen vaardigheden zouden hebben dan vrouwen die geen leerdoelen hebben gesteld. Verwacht werd ook dat er bij vrouwen die leerdoelen hebben gesteld en grotere verandering in Motivatie, Gedragsintentie en in het Vertrouwen in hun eigen vaardigheden op zou treden in vergelijking met vrouwen die geen leerdoelen hebben gesteld. Dit effect verwachtten we te vinden voor de drie verschillende onderwerpen; het veranderen van voedingsgedrag, voor afvallen en voor het bereiken van streefgewicht. Op het eerste gezicht lijken de verwachtingen over het onderwerp verandering van voedingsgedrag gedeeltelijk te zijn uitgekomen. Er is namelijk een verschil gevonden tussen vrouwen die leerdoelen hebben gesteld en vrouwen die geen leerdoelen hebben gesteld wanneer gekeken wordt naar de drie domeinen samen. Dit verschil is echter heel erg klein en alleen het patroon van het domein Motivatie is in de richting van onze verwachting: Dit zou betekenen dat vrouwen door het stellen van leerdoelen meer gemotiveerd worden om hun voedingsgedrag te veranderen. Maar het effect van Motivatie was helaas niet significant. Voor de andere twee domeinen Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden is het patroon zelfs in tegenstelling tot onze verwachting gelijk gebleven. Het gevonden effect van het stellen van leerdoelen op de drie domeinen samen is dus helaas niet genoeg om te kunnen zeggen dat het stellen van leerdoelen daadwerkelijk bijdraagt aan het veranderen van voedingsgedrag. Helaas zijn ook de verwachtingen over de onderwerpen afvallen en het bereiken van streefgewicht niet uitgekomen. Er is voor vrouwen die leerdoelen hebben gesteld namelijk geen grotere verandering opgetreden in Motivatie, Gedragsintentie en in het Vertrouwen in hun eigen vaardigheden met betrekking tot afvallen en het bereiken van streefgewicht dan bij vrouwen die geen leerdoelen hebben gesteld. Het stellen van leerdoelen in de interventie heeft
34
er dus niet voor gezorgd dat vrouwen meer gemotiveerd werden, een sterkere gedragsintentie of meer vertrouwen in hun eigen vaardigheden kregen om af te vallen of om hun streefgewicht te bereiken. De bovenstaande gevonden resultaten moeten we dus met grote bescheidenheid interpreteren en concluderen dat we geen ondersteuning gevonden hebben voor een verband tussen het stellen van leerdoelen en duurzaam afvallen. Omdat de vrouwen die de interventie kregen aan de slag gingen met het veranderen van voedingsgedrag dat ze graag wilden veranderen leek het ons aannemelijk dat als dit zou lukken ze ook meer tevreden zouden worden met zichzelf. Om deze reden hebben we exploratief gekeken naar Tevredenheid. Helaas is ook deze verwachting niet uitgekomen. Omdat wij hadden verwacht dat er als gevolg van een verandering in de drie domeinen een verandering in de mate van Tevredenheid op zou treden, kan het uitblijven van een effect voor de mate van Tevredenheid waarschijnlijk verklaard worden doordat er geen verandering is gevonden voor de drie domeinen. Hieronder gaan we een aantal factoren bespreken die mogelijk van invloed kunnen zijn geweest op het uitblijven van een effect van het stellen van leerdoelen op de drie domeinen. Om alternatieve verklaringen te vinden kijken we naar de interventie en de meetmethode die gebruikt zijn bij dit onderzoek.
De Interventie Wanneer we kijken naar de interventie die we gemaakt hebben is het allereerst belangrijk na te gaan of we in de interventie ook daadwerkelijk leerdoelen hebben gemanipuleerd. We hebben in de interventie geprobeerd de proefpersonen leerdoelen te laten stellen door ze te vragen een dag en een weekdoel te bedenken en vervolgens te beschrijven waar, hoe en wanneer ze hun doelen gingen uitvoeren. Op deze manier moesten de
35
proefpersonen na gaan denken over het gedrag dat ze willen veranderen en de strategie die daar het beste bij zou werken. Om er vervolgens voor te zorgen dat de doelen ook specifiek en concreet genoeg waren hebben we ze laten controleren of hun doelen wel haarbaal en niet te makkelijk of te moeilijk waren. We hebben echter geen echte check gedaan om te controleren of de doelen die gesteld waren ook echt aan al deze criteria voldeden. Het is dus mogelijk dat de doelen bijvoorbeeld toch te algemeen geworden zijn waardoor de manipulatie van leerdoelen uiteindelijk niet goed gelukt is. Naast het ontbreken van een echte manipulatie check hebben we vanwege tijdsbeperking helaas ook niet in detail kunnen kijken of het uitvoeren van de doelen goed gelukt is. Zoals we hebben uitgelegd in de methode, hebben we de proefpersonen gedurende een maand een schema laten bijhouden waarop ze moesten aangeven of ze hun doelen die dag of week behaald (V), gedeeltelijk behaald (O) of niet behaald hadden (X). Dit schema diende als een vorm van zelffeedback, maar dus ook als middel om te controleren hoe de uitvoering van het gewenste gedrag verlopen was. Mogelijk is er dus geen effect gevonden omdat het een aantal proefpersonen niet goed gelukt is om hun doelen uit te voeren. Om iets te kunnen zeggen over het doel van de interventie, namelijk het veranderen van gedrag, zal er in een volgend onderzoek dan ook zeker gekeken moeten worden naar de gegevens met betrekking tot de uitvoering van het gewenste gedrag. Een variabele die mogelijk ook een rol kan hebben gespeeld in het uitblijven van een effect is de vorm waarin de proefpersonen feedback kregen op het wel of niet behalen van hun doelen. Zoals in de methode en hierboven beschreven staat moesten de proefpersonen op een schema bijhouden of ze hun doelen die dag of week behaald (V), gedeeltelijk behaald (O) of niet behaald hadden (X). Het invullen van dit schema diende als een vorm van feedback. Uit praktisch oogpunt voor BBB Healthclub hebben we er bewust voor gekozen om de proefpersonen in de interventie zichzelf feedback te laten geven op hun gedrag. Bij BBB
36
Healthclub wordt namelijk regelmatig feedback gegeven op sport- en voedingsgedrag door de coaches die daar werken. Dit wordt gedaan omdat het voor de leden een stimulans is om hun goede gedrag vaker uit te voeren. Daarnaast is deze feedback een vorm van controle en een stok achter de deur om in de gaten te houden of het goed gaat met het uitvoeren van het gezonde gedrag. Het zou voor BBB Healthclub echter ontzettend fijn zijn als er een vorm gevonden kon worden waarbij zelffeedback net zo goed zou werken als feedback van een andere persoon. Als mensen gezonder gedrag willen gaan uitvoeren moeten ze dit immers zelf doen, dus zou het dan natuurlijk ideaal zijn als zij zichzelf daarin zouden kunnen stimuleren. We hebben in dit onderzoek geprobeerd om een vorm te vinden waarbij de proefpersonen zichzelf feedback konden geven, maar het kan zijn dat deze vorm van zelffeedback niet goed gewerkt heeft. Er was in ons onderzoek namelijk geen feeback van een derde persoon die ervoor kon zorgen dat de proefpersonen gedurende het onderzoek gemotiveerd bleven om hun gezonde gedrag te blijven uitvoeren. De proefpersonen moesten de hele interventie thuis uitvoeren, dus zonder enig contact met de onderzoekers. Vervolg onderzoek naar het stellen van leerdoelen zal dan ook goed moeten kijken naar de verschillende vormen van feedback op het wel of niet behalen van deze doelen, en wellicht een andere vorm van feedback moeten kiezen. Een suggestie kan zijn het toevoegen van een grotere beloning zoals iets mogen kopen wat ze heel graag willen hebben.
De Meetmethode Naast dat er in de interventie aanpassingen gemaakt kunnen worden kan er voor eventuele andere verklaringen voor de gevonden resultaten gekeken worden naar de meetmethode die gebruikt is bij dit onderzoek. Allereerst kan het zijn dat de doelgroep die we gebruikt hebben, namelijk vrouwen die sporten bij BBB Healthclub, bij aanvang van het onderzoek gemiddeld al hoger gemotiveerd waren ten opzichte van de drie onderwerpen dan
37
de meeste mensen zouden zijn. Deze vrouwen hebben immers al de stap gezet om zich in te schrijven bij BBB wat kan impliceren dat ze zich juist allemaal al heel erg bezig houden met gezond willen leven en afvallen. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat er uit de resultaten blijkt dat de standaarddeviaties klein zijn, en er dus zo weinig spreiding gevonden is tussen de proefpersonen in dit onderzoek. Om wat meer spreiding te krijgen in de antwoorden zou het interessant zijn om bij vervolg onderzoek proefpersonen te selecteren die voorafgaand aan het onderzoek minder bezig zijn met gezond gedrag. Naast dat er weinig spreiding gevonden is tussen de proefpersonen, is er ook weinig spreiding gevonden binnen de proefpersonen. Dat er zo weinig spreiding binnen de proefpersonen is kan mogelijk komen doordat ze bij het invullen van de vragenlijst geen onderscheid ervaren hebben tussen de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden. Wanneer er geen onderscheidt ervaren wordt tussen deze domeinen kan het zijn dat we een meer globale Motivatie maat gemeten hebben in plaats van het meten van de losse constructen zoals we bedoeld hadden. Uit de betrouwbaarheden in de resultaten bleek namelijk ook dat de correlaties tussen de schalen van Motivatie en Gedragsintentie voor de onderwerpen afvallen en het bereiken van streefgewicht erg hoog waren. De mogelijkheid bestaat dus dat deze schalen misschien hetzelfde hebben gemeten. De vraag is dan ook of we wel gemeten hebben wat we wilde meten, en of de items in de vragenlijst dus wel specifiek genoeg waren. Door de situaties in de vragenlijst specifieker te formuleren kan het onderscheidt tussen in dit geval Motivatie en Intentie versterkt worden. In plaats van de vraag voor Motivatie: ‘Wil je jou voedingsgedrag het komende jaar veranderen?’ en de vraag voor Gedragsintentie: ‘Ben je van plan jou voedingsgedrag het komende jaar te veranderen?’, zouden de vragen bijvoorbeeld geformuleerd kunnen worden als: ‘Zou je op dit moment je ontbijt willen veranderen?’ en ‘Ben je op dit moment echt van plan om je ontbijt te
38
gaan veranderen?’. Vervolg onderzoek zou de items uit de vragenlijst dan ook zo specifiek moeten maken dat de proefpersonen zich de situatie beter kunnen voorstellen. Een andere verklaring voor het uitblijven van een effect van de interventie zou mogelijk de storende invloed van bepaalde factoren kunnen zijn. Zo dachten wij dat de mate van interesse ten opzichte van de drie onderwerpen een storende factor kon zijn. Om deze reden hebben we de eventuele individuele verschillen in de interesse in de drie onderwerpen in kaart gebracht door te controleren op Doelbetrokkenheid. De individuele verschillen in Doelbetrokkenheid zouden namelijk een effect van de interventie op de drie domeinen kunnen verhullen. Uit de resultaten bleek echter dat er met Doelbetrokkenheid in de analyses toegevoegd ook geen effect was van het stellen van leerdoelen op de drie domeinen. De mate van Doelbetrokkenheid tot een onderwerp is dus geen storende factor geweest voor het effect van de interventie. Toch kan het mogelijk zijn dat andere factoren wel een storende rol hebben gehad op het effect van de interventie op de drie domeinen. Om deze reden kan het voor vervolg onderzoek interessant zijn om andere constructen op te nemen, zoals bijvoorbeeld de mate van zelfcontrole. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat zelfcontrole samenhangt met motivatie. Muraven en Slessareva (2003) vonden dat de mate van zelfcontrole de mate van motivatie ten opzichte van een doel bepaald. Er kan dan verwacht worden dat mensen met een lage zelfcontrole een lage motivatie krijgen ten opzichte van een onderwerp en daardoor hun doel niet kunnen behalen. Om de invloed van zelfcontrole te meten zouden er in vervolg onderzoek bijvoorbeeld twee groepen gemaakt kunnen worden waarbij de ene groep een lage zelfcontrole heeft en de andere groep een hoge zelfcontrole. Vervolgens kan er gekeken worden of deze zelfcontrole de mate van motivatie beïnvloed en welk effect dit heeft voor het behalen van het einddoel. Naast het opnemen van en controleren voor andere constructen is het in vervolg onderzoek ook belangrijk om een gedragsmaat op te nemen die het voedingsgedrag en het
39
gewicht kan meten over een langere periode. Helaas hebben we dat vanwege praktische redenen in dit onderzoek niet kunnen doen. Wanneer deze maten opgenomen worden in het onderzoek kan er bekeken worden of het daadwerkelijk lukt om het voedingsgedrag te veranderen en over een langere periode vast te houden en uiteindelijk duurzaam af te vallen. Daarnaast zou het opnemen van deze twee maten een uitbreiding zijn voor het onderzoek en ervoor zorgen dat de meetmethode sterker wordt. Het idee dat de oorzaak van het uitblijven van een effect gevonden kan worden in de meetmethode die in dit onderzoek gebruikt is wordt ook versterkt door het contact dat de proefleider na afloop van het onderzoek met de proefpersonen heeft gehad. Uit mondelinge reacties van een heel aantal vrouwen die deelnamen aan dit onderzoek blijkt namelijk dat de interventie voor hen wel effect had gehad en dat ze bijvoorbeeld hun voedingsgedrag blijvend veranderd hadden. Dat uit mondeling rapportage blijkt dat de interventie in de praktijk voor een aantal proefpersonen wel gewerkt heeft, maar dat dit uit de resultaten van het onderzoek niet naar voren kwam geeft aan dat er mogelijk geen effect gevonden is door de manier waarop gemeten is. Om beter in kaart te brengen welke factoren er precies gemeten moeten worden en op welke manier dat het beste kan worden gedaan zou er bij een volgend onderzoek bijvoorbeeld eerst kwalitatief onderzoek gedaan kunnen worden. Er kan namelijk verwacht worden dat er andere factoren dan Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden betere voorspellers zijn, of belangrijker zijn bij het bewerkstelligen van een verandering in voedingsgedrag en duurzaam afvallen.
Conclusie Dit onderzoek biedt dus helaas geen ondersteuning voor het verband tussen het stellen van leerdoelen en duurzaam afvallen. Maar wanneer rekening gehouden wordt met bovenstaande factoren is dat een reden om juist wel verder onderzoek te doen naar het
40
verband tussen het stellen van leerdoelen en duurzaam afvallen. Het blijft namelijk ontzettend relevant om een manier te vinden die eraan kan bijdragen dat het voor mensen makkelijker wordt om hun voedingsgedrag te veranderen zodat ze kunnen afvallen en dit gewicht voor een langere periode kunnen behouden. Aan de hand van een goede interventie kan het dan uiteindelijk mogelijk worden om ervoor te zorgen dat mensen geen kortstondige diëten meer gaan volgen, maar hun leefstijl gaan veranderen en daarmee hun overgewicht kunnen verminderen.
Literatuur Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human decision processes, 50, 179-211. Annesi, J.J. (2002). Goal-setting protocol in adherence to exercise by Italian adults. Perception Motoric Skills, 94, 453–458. Bagozzi, R. P., & Edwards, E. A. (1998). Goal setting and goal pursuit in the regulation of body weight. Psychology & Health, 13, 593-621. Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. Bandura, A. (1991). Social cognitive theory of self-regulation. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 248–287. Bandura, A., & Simon, K. M. (1977). The role of proximal intentions in self-regulation of refractory behavior. Cognitive Therapy and Research, 1, 177–193. Carver, C. S., & Scheier, M. F. (1998). On the self-regulation of behavior. New York: Cambridge University Press. Crittenden, K. S., Manfredi, C., Lacey, L., Warnecke, R., & Parsons, J. (1994). Measuring readiness and motivation to quit smoking among women in public health clinics. Addictive behaviors, 19, 497-507. Duncan, K. & Pozehl, B. (2002). Staying on course: the effects of an adherence facilitation intervention on home exercise participation. Progressive Cardiovasculaire Nurs,17, 59–65. 41
Elfhag, K., & Rossner, S. (2005). Who succeeds in maintaining weight loss? A conceptual review of factors associated with weight loss maintenance and weight regain. Obesity reviews, 6, 67-85. Gibbons, F. X., Gerrard, M., Blanton, H., & Russell, D. (1998). Reasoned action and social reaction: Intention and willingness as independent predictors of health risk. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1164-1180. Gollwitzer, P. M. (1990). Action phases and mind-sets. In E. T. Higgins & R. M. Sorrentino (Eds.), Handbook of motivation and cognition, 2, 53-92. New York: Guilford. Gollwitzer, P. M. & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: a meta-analysis of effects and processes. Advances in experimental social psychology, 38, 69119. Hollenbeck, J., Williams, C., & Klein, H. (1989). An empirical examination of the antecedents of commitment to difficult goals. Journal of Applied Psychology, 74, 18–23. Klein, H. J., Wesson, M. J., Hollenbeck, J. R., & Alge, B.J. (1999). Goal commitment and the goal setting process: Conceptual clarification and empirical synthesis. Journal of Applied Psychology, 84, 885–896. Latham, G. P., & Brown, T. C. (2006). The effect of learning versus outcome goals on selfefficacy, satisfaction and performance in an MBA program. International Association for Applied Psychology, 55, 606-623. Locke, E. A., & Latham, G. P. (1990). A theory of goal setting and task performance. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. Locke, E. A., & Latham, G. P. (2006). New directions in goal-setting theory. Current Directions in Psychological Science, 15, 265–268. Locke, E. A., Shaw, K. N., Saari, L. M., & Latham, G. P. (1981). Goal setting and task performance: 1969-1980. Psychological Bulletin, 90, 125-152. Mento, A. J., Locke, E. A., & Klein, H. J. (1992). Relationship of goal level to valence and instrumentality. Journal of Applied Psychology, 77, 395-405. Mento, A. J., Steel, R. P., & Karren, R. J. (1987). A meta-analytic study of the effects of goal setting and task performance: 1966-1984. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 39, 52-83.
42
Muraven, M. & Slessareva, E. (2003). Mechanisms of self-control failure: Motivation and limited resources. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 894-904. Reitsma, M. & de Jong, J. (2010). Ongevraagd advies bij overgewicht. Huisarts & Wetenschap, 53, 1-1. Rogers, R. W. (1983). Cognitive and physiological processes in fear appeals and attitude change: a revised theory of protection motivation. In J. Cacioppo & R. Petty (Eds.), 3, 153176. New York: Guilford Press. Seijts, G. H., & Latham, G. P. (2000b). The effects of goal setting and group size on performance in a social dilemma. Canadian Journal of Behavioral Science, 32, 104-116. Seijts, G. H., & Latham, G. P. (2001). The effect of distal learning, outcome, and proximal goals on a moderately complex task. Journal of Organizational Behavior, 22, 291–302. Seijts, G.H.,& Latham, G.P. (2005). Learning versus performance goals: When should each be used? Academy of Management Executive, 19, 124–131. Strecher, V.J., Seijts, G.H., Kok, G., Latham, G.P., Glasgow, R., DeVellis, B., Meertens, R.M., & Bulger, D.W. (1995). Goal setting as a strategy for health behavior change. Health Education Quarterly, 22, 190–200. Teixeira, P. J., Palmeira, A. L., Branco, T. L., Martins, S. S., Minderico, C. S., Barata, J. T., Silva, A. M., & Sardinha, L. B. (2004). Who will lose weight? A reexamination of predictors of weight loss in women. International Journal Behavior, 1,1-12. Weinberg, R. S. (1994). Goal setting and performance in sport and exercise settings: A synthesis and critique. Medicine & Science in Sport & Exercise, 26, 469-477. Williams, G. C., Grow, V. M., Freedman, Z. R., Ryan R. M., Deci, E. L. (1996). Motivational predictors of weight-loss and weight-loss maintenance. American Psychological Association, 70, 115-126. Wooley, S. C., & Garner, D. M. (1991). Obesity treatment: the high cost of false hope. Journal American Dietary Association, 91, 1248-1251. Zegman, M., & Baker, B. (1983). The influence of proximal versus distal goals on adherence to prescribed calories. Addictive Behaviors, 8, 319-322.
43
Bijlage 1: De interventie
Het Doelen programma Beste deelnemer, Voor je ligt een nieuw programma over het trainen van gedrag. Dit programma gaat over het veranderen van (kleine) gedragingen in voedingsgedrag. Het veranderen van (kleine) gedragingen in je voedingspatroon kan je helpen om een gezond gewicht te behalen en voor langere tijd te behouden. Hieronder vind je eerst wat achtergrond informatie, gevolgd door informatie over het programma en wat er van je verwacht wordt. Wat is een ‘gezond voedingspatroon’? Een gezond gewicht behalen en voor langere tijd behouden is erg belangrijk. Om een gezond gewicht te behalen en voor langere tijd te behouden is het belangrijk om een gezond voedingspatroon te hebben. Een gezond voedingspatroon betekent gevarieerd eten met veel groenten, fruit en volkoren producten en weinig suikers en verzadigde vetten. Om gedurende de dag genoeg energie te hebben is het ook belangrijk om een regelmatig voedingspatroon te hebben. Een regelmatig voedingspatroon betekent dat je verspreidt over de dag ongeveer 5 keer eet; ontbijt, tussendoortje, lunch, tussendoortje en avondmaaltijd. Doelen en Gezond voedingspatroon Een gezond voedingspatroon hebben en houden, hoe doe je dat? Dat doe je meestal door doelen te stellen, bijvoorbeeld: ‘ik wil geen chips meer eten of ik wil xx kg afvallen’. Toch blijkt het lastig om zulke doelen voor langere tijd vast te houden. Een van de redenen daarvoor is dat het soms lang kan duren voordat het doel bereikt is. Om gewicht te verliezen is het bijvoorbeeld juist belangrijk om kleine veranderingen in gedrag vast te houden. Wanneer je grote veranderingen aanbrengt in je gedrag val je misschien sneller af maar kom je ook weer aan omdat je dat gedrag niet vol kan houden en terugvalt in je oude voedingspatroon. Het doel van dit trainingsprogramma is je voedingspatroon voor langere tijd gezonder te maken. Dit doen we door op een andere manier doelen te stellen. Hoe we dat gaan doen wordt hieronder uitgelegd. Doe-doelen Zoals gezegd is het soms moeilijk om een gezond gewicht te behalen en behouden omdat het lang kan duren voordat het doel bereikt is. Je uiteindelijke doel ligt te ver in de toekomst, 44
of het vertelt je niet wat je precies moet doen. Uit onderzoek blijkt dat een goede oplossing hiervoor is om te werken met doe-doelen. Doe-doelen zijn doelen die je wil bereiken in de nabije toekomst, bijvoorbeeld elke dag of elke week. Doe-doelen zijn ook duidelijk en specifiek in wat je wil doen. In plaats van ‘niet zo veel chips eten’ kan een doe-doel zijn ‘elke avond maximaal 1 handje chips eten’. In deze training ga je zelf aan de slag met doe-doelen om je voedingspatroon uiteindelijk gezonder te maken. Hoe het stellen van doe-doelen in zijn werk gaat wordt hieronder uitgelegd. Aan de slag met doe-doelen Je bedenkt twee eetdoelen waar je actief mee aan de slag gaat. Je kiest een dagelijks eetdoel; dit is gedrag dat je een of meerdere keren per dag doet. Bijvoorbeeld: je drinkt elke dag meerdere koppen koffie met 3 scheppen suiker. Je zou eigenlijk wel minder suiker willen gebruiken. Je dagdoel kan dan worden; ik drink elke dag alle koppen koffie met 1 schep suiker. Of je vind dat je meer groente zou moeten eten. Je dagdoel kan dan worden om elke dag als tussendoortje een bakje wortels of tomaatjes te eten. En je kiest een wekelijks eetdoel; dit is gedrag dat je een of meerdere keren per week doet. Bijvoorbeeld: je gaat elke weekend uit eten en drinkt meer dan 6 glazen alcohol. Je weekdoel kan dan worden om niet meer dan 4 glazen alcohol te drinken elke keer als je uit eten gaat. Het is de bedoeling dat je voor beide doelen gedrag kiest dat je wil omzetten naar beter gedrag door het gedrag te verminderen, te stoppen of er ander gedrag voor in de plaats te doen. Hieronder wordt uitgelegd hoe je jouw doelen moet kiezen. Je gaat deze doelen vervolgens vier weken lang bijhouden.
Wat moet je doen: Stap 1: Dagdoel bedenken A. Bedenk een eetdoel voor elke dag. Dit is een concreet gedrag dat je lastig vind om vol te houden en dat je elke dag juist wel of juist niet wil uitvoeren. Hieronder staan voorbeelden: -
Ik wil elke dag gezond gaan ontbijten
-
Ik wil elke dag twee stukken fruit eten
-
Ik wil elke dag niet meer snacken na het eten
-
Ik wil elke dag geen chocolade meer eten
B. Maak het doel dat je bedacht hebt nu heel concreet. Dit betekent dat je zo precies mogelijk aangeeft wat je gaat doen, en waar en wanneer. Het is de bedoeling dat je de 45
voorkeurs- en inspiratielijst van BBB (die bijgevoegd zijn) als richtlijnen gebruikt. Hieronder staan voorbeelden: -
Ik ga elke dag ontbijten met eten van de BBB lijsten op het moment dat ik me aangekleed heb
-
Ik ga elke dag twee stukken fruit eten als tussendoortje
-
Ik ga elke dag als ik na het avondeten wil snacken iets nemen van de BBB lijsten in plaats van chips
-
Ik ga elke dag de hele dag geen chocolade meer eten maar neem iets van de BBB lijsten
Omschrijf je dagdoel hieronder zo precies mogelijk. Geef aan wat, waar en wanneer jouw persoonlijke dagdoel wordt: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………….
C. Controleer nu je doel. Als je doel nog niet goed is kan je het aanpassen. Als je doel wel goed is vink je het af. -
Is je doel iets wat je echt graag wil bereiken? Zorg dat je gedrag kiest wat je echt niet meer of juist wel wil uitvoeren
-
Weet je precies wat je gaat doen en wanneer? Maak je doel anders nog iets preciezer
-
Is je doel niet te makkelijk? Zorg dat je een doel kiest waar je moeite voor moet doen
-
Is je doel niet te moeilijk? Je doel mag een uitdaging zijn maar moet wel haalbaar zijn
D. Als je helemaal tevreden bent met je doel kan je het nu overschrijven op het bijgeleverde Groene Doelenschema. Dit is het groene vel in de enveloppe. Op dit schema ga je de komende vier weken elke dag je eetdoel bijhouden. Op het Doelenschema staat aangegeven hoe je dit doet. 46
Je hebt nu een doel voor elke dag bedacht. Het uitvoeren van dit doel kan je helpen om je gezonde gewicht te behalen en voor langere tijd te behouden. Ga nu door met het bedenken van een weekdoel.
Stap 2: Weekdoel bedenken A. Bedenk een eetdoel voor elke week. Dit is een concreet gedrag dat je lastig vind om vol te houden en dat je elke week juist wel of juist niet wil uitvoeren. Hieronder staan voorbeelden: -
Ik wil elke week vijf dagen gezond koken
-
Ik wil elke week 2 keer vis eten
-
Ik wil elke week na het uitgaan geen vette hap eten
-
Ik wil elke week niet meer dan zes glazen wijn/bier drinken
B. Maak het doel dat je bedacht hebt nu heel concreet. Dit betekent dat je zo precies mogelijk aangeeft wat je gaat doen, en waar en wanneer. Het is de bedoeling dat je de voorkeurs- en inspiratielijst van BBB (die bijgevoegd zijn) als richtlijnen gebruikt. Hieronder staan voorbeelden: -
Ik ga elke week 5 dagen eten koken met ingrediënten van de BBB lijsten
-
Ik ga elke week 1 x vis eten doordeweeks en 1 x in het weekend
-
Ik ga elke week geen vette hap eten op het moment dat ik uit de kroeg/café/club kom maar neem iets van de BBB lijsten
-
Ik ga elke week niet meer dan zes glazen wijn/bier drinken
Omschrijf je weekdoel hieronder zo precies mogelijk. Geef aan wat, waar en wanneer jouw persoonlijke weekdoel wordt: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… 47
C. Controleer nu je doel. Als je doel nog niet goed is kan je het aanpassen. Als je doel wel goed is vink je het af. -
Is je doel iets wat je echt graag wil bereiken? Zorg dat je gedrag kiest wat je echt niet meer of juist wel wil uitvoeren
-
Weet je precies wat je gaat doen en wanneer? Maak je doel anders nog iets preciezer
-
Is je doel niet te makkelijk? Zorg dat je een doel kiest waar je moeite voor moet doen
-
Is je doel niet te moeilijk? Je doel mag een uitdaging zijn maar moet wel haalbaar zijn
D. Als je helemaal tevreden bent met je doel kan je het nu overschrijven op het bijgeleverde Groene Doelenschema. Dit is het groene vel in de enveloppe. Op dit schema ga je de komende vier weken elke week je eetdoel bijhouden. Op het Doelenschema staat aangegeven hoe je dit doet.
Stap 3: Aan de slag A. Staan beide doelen op het Groene Doelenschema? B. Hang het schema nu op een zichtbare plek in de keuken op. Hang de bijgeleverde pen erbij. C. Geef de komende vier weken op het Doelenschema aan of het doel die dag of week behaald ( V ), niet behaald ( X ) of gedeeltelijk behaald is ( O ). Doe dit bij voorkeur elke dag en week op een vast tijdstip. D. Begin uiterlijk morgen met het invullen van het Doelenschema. Noteer de datum in het vakje van de dag dat je begint met invullen.
48
Het geeft niet als het (een dag) niet lukt. Maar geef dit duidelijk aan op het schema. Dit is informatie voor jezelf maar ook voor de onderzoekers. Ga door tot je in totaal 28 dagen hebt ingevuld. Als je je doelen hebt overgeschreven op het Groene Doelenschema kan je dit boekje terug doen in de enveloppe.
Stap 4: Als de vier weken voorbij zijn Als je vier weken ingevuld hebt noteer je de datum op de laatste dag dat je ingevuld hebt en kan je het Groene Doelenschema in de enveloppe stoppen. In de enveloppe zitten dan dit Doelen programma en het Groene Doelenschema. Je levert de enveloppe in bij BBB op de afgesproken dag. Op het moment dat je de envelop inlevert krijg je tenslotte de eindvragenlijst. Als je de eindvragenlijst ingevuld hebt ben je helemaal klaar met het programma.
Vragen? Wanneer er onduidelijkheden, vragen of opmerkingen zijn kan je mij ten alle tijden aanspreken bij BBB of contact opnemen via
[email protected].
Ontzettend bedankt voor je deelname!
49
Bijlage 2: De volledige analyse van Doelbetrokkenheid In dit onderzoek wordt gekeken naar het effect van de interventie op drie domeinen (Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden). Een eventuele verandering in deze domeinen wordt gemeten met betrekking tot drie onderwerpen (verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht). Per onderwerp wordt een aparte analyse uitgevoerd waarbij de gemiddelde Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden tussen voor- en nameting wordt vergeleken voor respectievelijk de experimentele en de controle conditie. Het is mogelijk dat niet alle mensen alle drie de onderwerpen even belangrijk vinden. Bijvoorbeeld wanneer iemand wel graag gezonder wil gaan eten, maar niet per se wil afvallen omdat diegene al op zijn streefgewicht zit. Zulke individuele verschillen in de betrokkenheid tot een onderwerp kunnen mogelijk eventuele veranderingen als gevolg van de interventie verhullen. Immers, als iemand afvallen bijvoorbeeld als niet zo belangrijk vindt is de kans kleiner dat het stellen van leerdoelen zal leiden tot een verhoging van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden. Om die reden hebben we vooraf en na de interventie ook de Doelbetrokkenheid per onderwerp gemeten. Ten eerste gebruiken we Doelbetrokkenheid als controlevariabele om te kijken of er door de interventie veranderingen in het belang van een onderwerp zijn ontstaan. Ten tweede willen we onderzoeken of de mogelijk individuele verschillen in Doelbetrokkenheid effecten als gevolg van de interventie verhullen. Om die reden hebben we Doelbetrokkenheid als covariaat toegevoegd in de hoofdanalyses. We gaan nu achtereenvolgens kijken naar eventuele verschillen in Doelbetrokkenheid tussen de twee condities en de twee meetmomenten. Daarna kijken we naar de rol van individuele verschillen in Doelbetrokkenheid door het op te nemen als covariaat in de oorspronkelijke hoofdanalyses.
50
Voorafgaand aan de analyses is eerst gekeken naar de betrouwbaarheid van de drie schalen waarmee Doelbetrokkenheid gemeten wordt. De betrouwbaarheid van alle drie de schalen is hoog. Voor de schaal van Doelbetrokkenheid tot verandering van voedingsgedrag geldt α = .920, voor Doelbetrokkenheid tot afvallen geldt α = .935, en voor de Doelbetrokkenheid tot het bereiken van streefgewicht geldt α = .922. Om te toetsen wat eventuele effecten zijn van groep en meetmoment op de Doelbetrokkenheid met betrekking tot de drie onderwerpen verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht is er een herhaalde meting variantie analyse uitgevoerd. Er werd een 2 Groep (controle en experimentele conditie) x 2 Tijd (voor- en nameting) GLM Repeated Measures MANOVA uitgevoerd met Groep als tussen proefpersoon variabele, Tijd als binnen proefpersoon variabele en Doelbetrokkenheid met betrekking tot respectievelijk verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht als de drie afhankelijke variabelen. Voor de resultaten van deze analyse, waarvan de gemiddelden in Tabel 4 staan, kijken we naar de effecten van Doelbetrokkenheid op de drie onderwerpen afzonderlijk. Uit de resultaten blijkt dat er geen Overall effect is voor Tijd, F < 1 voor elk van de drie onderwerpen apart. Voor alle proefpersonen geldt dat er geen verschil in Doelbetrokkenheid is tussen de voor- en nameting voor verandering van voedingsgedrag, voor afvallen en voor het bereiken van streefgewicht. Het blijkt dat er geen Overall effect is voor Groep F < 1, voor elk van de drie onderwerpen apart. Er is geen verschil in Doelbetrokkenheid tussen de controle en de experimentele conditie voor verandering van voedingsgedrag, voor afvallen en voor het bereiken van streefgewicht. Er is geen Overall interactie effect tussen Groep x Tijd F < 1, voor elk van de drie onderwerpen apart. Dit betekent dat er geen verschil in Doelbetrokkenheid is tussen de controle en de experimentele conditie bij de voor- en
51
nameting voor verandering van voedingsgedrag, voor afvallen en voor het bereiken van streefgewicht.
Tabel 4: De gemiddelden en standaarddeviaties van Doelbetrokkenheid met betrekking tot verandering van voedingsgedrag, afvallen en het bereiken van streefgewicht van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting. Controle conditie Doelbetrokkenheid met:
Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Ver. Voedinggedr.
3,68
0,13
3,50
0,17
3,33
0,26
3,65
0,22
Afvallen
3,74
0,17
3,55
0,15
3,94
0,22
3,75
0,24
3,58
0,15
3,55
0,14
3,73
0,22
3,52
0,24
Bereik. Streefgew.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
Het blijkt dat er bij alle proefpersonen geen verandering optreedt in Doelbetrokkenheid. Het is echter wel mogelijk dat de Doelbetrokkenheid tot een onderwerp als storende factor kan werken en het eventuele effect van de interventie kan dempen. Om te onderzoeken of Doelbetrokkenheid het effect van de interventie beïnvloedt wordt Doelbetrokkenheid toegevoegd als covariaat aan de oorspronkelijke analyses. Omdat de Doelbetrokkenheid bij alle proefpersonen bij alle onderwerpen gelijk is gebleven over de tijd is per onderwerp het gemiddelde van Doelbetrokkenheid berekend tussen de voor- en nameting. Dit gemiddelde is vervolgens gebruikt voor Doelbetrokkenheid als covariaat. Voordat de eigenlijke analyses worden uitgevoerd worden eerst de assumpties voor het opnemen van een covariaat gecontroleerd. Wanneer een covariaat wordt toegevoegd is het belangrijk dat er voor deze variabele geen significant verschil is tussen de groepen op het covariaat. Alleen dan kunnen de groepen met elkaar vergeleken worden. Dit is onderzocht met de Levene’s test voor elk van de drie onderwerpen afzonderlijk. Zoals de hierboven 52
besproken analyse ook al suggereerde blijkt dat de groepen niet van elkaar verschillen op Doelbetrokkenheid F < 1, voor de drie onderwerpen. Een tweede belangrijke assumptie is dat de homogeniteit van regressielijnen niet geschonden is. Om deze assumptie te toetsen wordt gekeken naar de interactie tussen Groep en Doelbetrokkenheid. Het blijkt dat er voor alle drie de onderwerpen afzonderlijk geen Overall interactie effect is tussen Groep x Doelbetrokkenheid, F < 1. Aan de voorwaarden die horen bij een GLM Repeated Measures design met covariaat is voldaan zodat de hoofdanalyses uitgevoerd kunnen worden. Om te meten wat de invloed is van Doelbetrokkenheid op het effect van de interventie op Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden wordt nogmaals een herhaalde meting variantieanalyse uitgevoerd voor elk van de drie onderwerpen, maar nu steeds met Doelbetrokkenheid als covariaat. Per onderwerp is gebruik gemaakt van een 2 Tijd (voor- en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GML Repeated Measures MANOVA met Tijd als binnen proefpersoon variabele, Groep als tussen proefpersoon variabele, Doelbetrokkenheid als covariaat en Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden met betrekking tot een specifiek onderwerp als de afhankelijke variabelen. Hieronder staat per onderwerp beschreven wat de resultaten zijn voor Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden.
Verandering van voedingsgedrag Om te meten wat de invloed is van Doelbetrokkenheid op het effect van de interventie op de drie domeinen (Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden) voor verandering van voedingsgedrag is er gebruik gemaakt van een 2 Tijd (voor- en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GLM Repeated Measures design met Tijd als
53
binnen proefpersoon variabele, Groep als tussen proefpersoon variabele en Doelbetrokkenheid als covariaat. Uit de resultaten, waarvan de gemiddelden en standaarddeviaties in Tabel 5 staan, blijkt dat er geen Overall effect is voor Tijd en voor Groep, voor beide geldt F < 1. Uit de resultaten blijkt dat er een Overall effect is voor Doelbetrokkenheid, F (3, 42) = 23.72, p = .00. Proefpersonen die een hoge Doelbetrokkenheid hebben scoren gemiddeld hoger op de drie domeinen samen dan de proefpersonen met een lagere Doelbetrokkenheid. Dit is in lijn met het idee dat een hogere Doelbetrokkenheid bij een onderwerp tot een hogere Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden zal leiden. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd. In lijn met deze verwachting is er een marginaal Overall interactie effect tussen Tijd x Groep, F (3, 42) = 2.68 p =.05. Er is dus een verschil tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld tussen de voor- en nameting op de drie domeinen samen. Verwacht werd dat de Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden bij de proefpersonen in de experimentele conditie over de tijd meer zouden toenemen dan bij de proefpersonen in de controle conditie. De richting van het patroon van het interactie effect tussen Tijd x Groep laat zien dat Motivatie volgens verwachting is toegenomen over de tijd in de experimentele conditie en is afgenomen in de controle conditie. Voor Gedragsintentie geldt helaas het tegenovergestelde; de mate van Gedragsintentie om voedingsgedrag te veranderen is afgenomen in de experimentele conditie en juist toegenomen in de controle conditie. Tenslotte is de mate van Vertrouwen in eigen vaardigheden voor beide condities ongeveer gelijk gebleven. Alle andere interactie effecten uit dit GLM Repeated Measures design zijn niet significant, F < 1.
54
Om erachter te komen welke effecten er zijn voor de drie domeinen afzonderlijk wordt er gekeken naar de univariate effecten. Allereerst wordt gekeken of er effecten zijn voor verschillen in meetmomenten op de drie domeinen afzonderlijk. Hiervoor kijken we naar de univariate effecten van Tijd. Helaas blijkt dat er voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk geen effecten zijn, F < 1. Voor alle proefpersonen geldt dat er geen verschillen zijn tussen de voor- en de nameting voor de drie domeinen apart. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd. Zoals uit de beschrijving van de Overall effecten blijkt was er een Overall interactie effect tussen Tijd en Groep wanneer wordt gekeken naar de drie domeinen samen. Een volgende stap is dan om te kijken naar een eventueel interactie effect tussen Tijd x Groep voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk. Helaas blijkt uit de univariate analyse van de interacties tussen Tijd x Groep dat de effecten voor de drie domeinen afzonderlijk niet significant zijn. In Tabel 5 is de verandering over de tijd voor de experimentele en de controle conditie af te lezen voor elk van de afhankelijke variabelen. Voor Motivatie geldt dat de experimentele conditie hoger scoort op de nameting dan op de voormeting, wat in lijn is met de verwachting; zeker gezien het feit dat de controle conditie juist daalt in Motivatie tussen voor- en nameting. Echter dit verschil is niet significant, F (1, 44) = 1.47, p = .23. Voor Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden is het patroon zelfs niet in overeenstemming met de verwachting. Er is geen (grotere) verbetering in Gedragsintentie of Vertrouwen in eigen vaardigheden voor de experimentele dan voor de controle conditie. Voor beide variabelen wordt dan ook geen interactie effect gevonden, F <1. Om te zien wat het verband is tussen de covariaat Doelbetrokkenheid en de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden kijken we
55
tenslotte naar de univariate effecten van Doelbetrokkenheid. Er wordt gekeken naar de eventuele verschillen tussen proefpersonen hoog en laag in Doelbetrokkenheid met betrekking tot de variabelen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk. Uit de resultaten blijkt dat er een effect is op Motivatie F (1, 44) = 65.52, p = .00, r = .758. Dit betekent dat proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot het veranderen van hun voedingsgedrag een hogere Motivatie hebben hun voedingsgedrag te veranderen dan proefpersonen met een lage Doelbetrokkenheid. Daarnaast is er een effect op Gedragsintentie F (1, 44) = 12.84, p = .000, r = .55. Dit betekent dat proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot het veranderen van hun voedingsgedrag een hogere Gedragsintentie hebben hun voedingsgedrag te veranderen dan proefpersonen met een lage Doelbetrokkenheid. Het effect voor Vertrouwen in eigen vaardigheden is niet significant, F < 1. Dit betekent dus dat proefpersonen die het veranderen van hun voedingsgedrag belangrijk vinden een hogere Motivatie en Gedragsintentie hebben om hun voedingsgedrag te veranderen dan proefpersonen die dit onderwerp minder belangrijk vinden. Uit de bovenstaande analyses blijkt dus dat er met Doelbetrokkenheid als covariaat toegevoegd in de analyse een interactie effect was tussen Tijd x Groep. Dit betekent dat er voor verandering van voedingsgedrag bij de voor- en nameting een verschil is tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld wanneer gekeken wordt naar de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden samen. Helaas was het effect niet zo sterk, en niet op univariaat niveau.
56
Tabel 5: De gemiddelden en standaarddeviaties van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden voor verandering van voedingsgedrag van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting met doelbetrokkenheid als covariaat. Controle conditie Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Motivatie
4,00
,94
3,80
,90
3,83
1,15
4,02
,08
Gedragsintentie
3,82
1,08
4,05
,78
4,01
,90
3,74
,80
3,56
,66
3,42
,58
3,28
,64
3,28
,47
Vertrouwen in eigen vaardigh.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
Afvallen Ten tweede kijken we naar het onderwerp afvallen. Om te meten wat de invloed is van Doelbetrokkenheid op het effect van de interventie op de 3 domeinen (Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden) voor afvallen is er gebruik gemaakt van een 2 Tijd (voor- en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GLM Repeated Measures design met Tijd als binnen proefpersoon variabele, Groep als tussen proefpersoon variabele en Doelbetrokkenheid als covariaat. Uit de resultaten, waarvan de gemiddelden en standaarddeviaties in Tabel 6 staan, blijkt dat er geen Overall effect is voor Tijd en voor Groep, voor beide geldt F < 1. Uit de resultaten blijkt dat er een Overall effect is voor Doelbetrokkenheid, F (3, 42) = 70.21, p = .00. Proefpersonen die een hoge Doelbetrokkenheid hebben scoren gemiddeld hoger op de drie domeinen samen dan de proefpersonen met een lagere Doelbetrokkenheid. Dit is in lijn met het idee dat een hogere Doelbetrokkenheid bij een onderwerp tot een hogere Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden zal leiden.
57
Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd. In tegenstelling tot deze verwachting is er geen Overall interactie effect tussen Tijd x Groep, F < 1. Er is dus geen verschil tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld tussen de voor en nameting op de drie domeinen samen. Voor alle andere interactie effecten geldt dat F < 1. Om erachter te komen welke effecten er zijn voor de drie domeinen afzonderlijk wordt er gekeken naar de univariate effecten. Allereerst kijken we of er effecten zijn voor verschillen in meetmomenten op de drie domeinen afzonderlijk. Hiervoor kijken we naar de univariate effecten van Tijd. Helaas blijkt dat er voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk geen effecten zijn, F < 1. Voor alle proefpersonen geldt dat er geen verschillen zijn tussen de voor- en de nameting voor de drie domeinen apart. Daarna kijken we of er verschillen zijn tussen de twee condities voor de drie domeinen afzonderlijk. Helaas blijkt uit de univariate effecten van Groep dat er geen effecten zijn voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk op afvallen, F < 1. Dit betekent dat er tussen de controle en de experimentele conditie geen verschillen zijn voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk op afvallen. In Tabel 6 is de verandering over de tijd voor de experimentele en de controle conditie af te lezen voor elk van de afhankelijke variabelen. Om te zien wat het verband is tussen de covariaat Doelbetrokkenheid en de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden kijken we tenslotte naar de univariate effecten van Doelbetrokkenheid. Er wordt gekeken naar de eventuele verschillen tussen proefpersonen hoog en laag in Doelbetrokkenheid met betrekking tot de variabelen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk. Uit de univariate effecten van Doelbetrokkenheid blijkt dat er een effect is op
58
Motivatie F (1, 44) = 49.75, p = .00, r = .861. Dit betekent dat proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot afvallen een hogere Motivatie hebben om af te vallen dan proefpersonen met een lage Doelbetrokkenheid. Daarnaast is er een effect op Gedragsintentie F (1, 44) = 47.47, p = .00, r = .895. Dit betekent dat proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot afvallen een hogere Gedragsintentie hebben om af te vallen dan proefpersonen met een lage Doelbetrokkenheid. Het effect voor Vertrouwen in eigen vaardigheden is niet significant, F < 1. Dit betekent dus dat alle proefpersonen die afvallen belangrijk vinden een hogere Motivatie en Gedragsintentie hebben om af te vallen dan proefpersonen die dit onderwerp minder belangrijk vinden. Uit de bovenstaande analyses blijkt dus dat er met Doelbetrokkenheid als covariaat toegevoegd in de analyse helaas geen interactie effect was tussen Tijd x Groep. Dit betekent dat er voor afvallen bij de voor- en nameting geen verschil is tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld wanneer gekeken wordt naar de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden samen.
Tabel 6: De gemiddelden en standaarddeviaties van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden voor afvallen van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting met doelbetrokkenheid als covariaat. Controle conditie Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Motivatie
3,98
,80
3,86
,59
4,19
,98
4,00
1,19
Gedragsintentie
3,93
,86
3,80
,69
4,17
,94
3,96
1,07
3,64
,59
3,62
,42
3,47
,58
3,36
,45
Vertrouwen in eigen vaardigh.
Noot: Er zijn geen significante verschillen tussen de controle en de experimentele conditie
59
Bereiken van streefgewicht Als derde en laatste stap kijken we naar het onderwerp het bereiken van streefgewicht. Om te meten wat de invloed is van Doelbetrokkenheid op het effect van de interventie op de drie domeinen (Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden) voor het bereiken van streefgewicht is er gebruik gemaakt van een 2 Tijd (voor- en nameting) x 2 Groep (controle en experimentele conditie) GLM Repeated Measures design met Tijd als binnen proefpersoon variabele, Groep als tussen proefpersoon variabele en Doelbetrokkenheid als covariaat. Uit de resultaten, waarvan de gemiddelden en standaarddeviaties in Tabel 7 staan, blijkt dat er een Overall effect is voor Tijd, F (3, 43) = 3.19, p = .03. Voor alle proefpersonen geldt dat er een verschil is tussen de voor- en nameting op de drie domeinen samen. In tegenstelling tot de verwachting zijn alle proefpersonen bij de nameting minder gemotiveerd en hebben zij een lagere Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden dan bij de voormeting. Er is geen Overall effect gevonden voor Groep, F < 1. Er is dus geen verschil tussen de controle en de experimentele conditie op de drie domeinen samen. Uit de resultaten blijkt dat er een Overall effect is voor Doelbetrokkenheid, F (3, 42) = 40.85, p = .00. Proefpersonen die een hoge Doelbetrokkenheid hebben scoren gemiddeld hoger op de drie domeinen samen dan de proefpersonen met een lagere Doelbetrokkenheid. Dit is in lijn met het idee dat een hogere Doelbetrokkenheid bij een onderwerp tot een hogere Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden zal leiden. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen in verandering van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden over de tijd. In tegenstelling tot deze verwachting is er geen Overall interactie effect tussen Tijd x Groep, F < 1. Er is dus geen verschil tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en
60
proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld tussen de voor- en nameting op de drie domeinen samen. Voor alle andere interactie effecten geldt dat F < 1. Om erachter te komen welke effecten er zijn voor de drie domeinen afzonderlijk wordt er gekeken naar de univariate effecten. Zoals uit de beschrijving van de Overall effecten blijkt is er een Overall effect voor Tijd. Een volgende stap is dan te kijken naar een eventueel hoofdeffect van Tijd voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk. Uit de univariate analyse van Tijd blijkt dat er een effect is op Motivatie F (1, 44) = 9.46, p = .00. Voor alle proefpersonen geldt dat zij bij de nameting minder gemotiveerd zijn om hun streefgewicht te bereiken dan bij de voormeting. Dit is gedeeltelijk in tegenstelling tot onze verwachting. Volgens onze verwachting zouden de proefpersonen uit de experimentele conditie meer gemotiveerd moeten zijn bij de nameting dan bij de voormeting. Om te kijken of er verschillen zijn tussen de twee condities voor de drie domeinen afzonderlijk kijken we naar de univariate effecten van Groep. Helaas blijkt uit de univariate analyse van Groep dat er geen effecten zijn voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk op het bereiken van streefgewicht, F < 1. Dit betekent dat er tussen de controle en de experimentele conditie geen verschillen zijn voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk op het bereiken van streefgewicht. Vervolgens kijken we naar interactie effecten voor Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden op het bereiken van streefgewicht afzonderlijk. Volgens de hoofdhypothese zou er een verschil moeten zijn tussen de groepen over de tijd. Uit de Overall interactie effecten van Tijd x Groep bleek dat er geen interactie effect was van de drie domeinen samen voor het bereiken van streefgewicht. Uit de univariate analyse van Tijd x Groep blijkt dat er een effect is op Vertrouwen in eigen vaardigheden, F (1, 44) = 3.93, p = .05. Maar in tegenstelling tot onze verwachting dat proefpersonen die leerdoelen stellen bij de nameting meer Vertrouwen in eigen vaardigheden zouden hebben dan bij de voormeting
61
blijkt dat proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld bij de nameting juist minder Vertrouwen in eigen vaardigheden hebben dan bij de voormeting en dan proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld. Dit betekent dat proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld na de interventie minder vertrouwen in hun eigen vaardigheden hebben om hun streefgewicht te bereiken dan bij de voormeting en dan proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld. Tenslotte kijken we naar de univariate effecten van Tijd x Doelbetrokkenheid omdat er een effect blijkt te zijn van Motivatie, F (1, 44) = 7.37, p = .01, op het bereiken van streefgewicht afzonderlijk. Voor alle proefpersonen geldt dat de proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot het bereiken van hun streefgewicht bij de nameting een hogere Motivatie hebben dan de proefpersonen met een lage Doelbetrokkenheid. Dit betekent dat alle proefpersonen die het bereiken van hun streefgewicht een belangrijk onderwerp vinden bij de nameting meer gemotiveerd zijn om hun streefgewicht te bereiken dan bij de voormeting en dan proefpersonen die dit onderwerp minder belangrijk vinden. Om te zien wat het verband is tussen de covariaat Doelbetrokkenheid en de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en het Vertrouwen in eigen vaardigheden kijken we tenslotte naar de univariate effecten van Doelbetrokkenheid. Er wordt gekeken naar de eventuele verschillen tussen proefpersonen hoog en laag in Doelbetrokkenheid met betrekking tot de variabelen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden afzonderlijk. Uit de univariate effecten van Doelbetrokkenheid blijkt dat er een effect is op Motivatie, F (1, 44) = 124.82, p = .00, r = .950. Dit betekent dat proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot het bereiken van hun streefgewicht een hogere Motivatie hebben om hun streefgewicht te bereiken dan proefpersonen met een lage Doelbetrokkenheid. Daarnaast is er een effect op Gedragsintentie F (1, 44) = 58.74, p = .00, r = .832. Dit betekent dat proefpersonen met een hoge Doelbetrokkenheid tot het bereiken van hun streefgewicht een hogere Gedragsintentie hebben om hun streefgewicht te bereiken dan proefpersonen met een
62
lage Doelbetrokkenheid. Het effect voor Vertrouwen in eigen vaardigheden is niet significant, F < 1. Dit betekent dus dat alle proefpersonen die het bereiken van hun streefgewicht belangrijk vinden een hogere Motivatie en Gedragsintentie hebben om hun streefgewicht te bereiken dan proefpersonen die dit onderwerp minder belangrijk vinden. Uit de bovenstaande analyses blijkt dus dat er met Doelbetrokkenheid als covariaat toegevoegd in de analyse helaas geen interactie effect was tussen Tijd x Groep. Dit betekent dat er voor het bereiken van streefgewicht bij de voor- en nameting geen verschil is tussen proefpersonen die leerdoelen hebben gesteld en proefpersonen die geen leerdoelen hebben gesteld wanneer gekeken wordt naar de drie domeinen Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden samen. Uit de univariate effecten van Tijd x Groep bleek dat er wel een significant effect was van Vertrouwen in eigen vaardigheden op het bereiken van streefgewicht afzonderlijk. Helaas was de richting van dit effect, in tegenstelling tot onze verwachting, zo dat proefpersonen die leerdoelen hadden gesteld bij de nameting juist minder Vertrouwen in eigen vaardigheden hadden dan bij de voormeting en dan proefpersonen die geen leerdoelen hadden gesteld. Tabel 7: De gemiddelden en standaarddeviaties van Motivatie, Gedragsintentie en Vertrouwen in eigen vaardigheden voor het bereiken van streefgewicht van de controle en de experimentele conditie bij de voor- en nameting met doelbetrokkenheid als covariaat. Controle conditie Voor
Experimentele conditie
Na
Voor
Na
M
SD
M
SD
M
SD
M
SD
Motivatie
4,01
,62
3,80
,78
4,04
,77
3,85
1,06
Gedragsintentie
3,85
,81
3,67
,92
3,90
,71
3,76
,98
3,55
,64
3,58
,46
3,55*
,64
3,20*
,66
Vertrouwen in eigen vaardigh.
Noot: * = significant verschil maar in tegenstelling tot onze verwachting
63