3‐10‐2013
Doelen
BEGRIJPEND LUISTEREN MET STRATEGIEËN
Je weet welke factoren begrijpend lezen beïnvloeden Je kunt vertellen hoe de doorgaande lijn in de didactiek voor begrijpend g jp lezen eruit ziet Je weet hoe je jonge kinderen kunt voorbereiden op begrijpend lezen Je begrijpt hoe je leesstrategieën kunt modelen voor jonge kinderen
Kees Broekhof KBCL Sardes
Waar gaat het om bij begrijpend lezen?
Technisch lezen Woordenschat Kennis van de wereld K i van taal Kennis t l Motivatie Leesstrategieën
Wat doen we eraan in groep 1-2
Begrijpend lezen en interactief voorlezen Interactief voorlezen is een integrale stimulans voor al deze domeinen, met name: woordenschat kennis van taal (zins- en verhaalstructuren; ‘boekentaal’) … leesstrategieën?
Fonemisch bewustzijn, letterkennis> technisch lezen Themalijsten, de viertakt (?), voorlezen> woordenschat Thema’ss, informatieve boeken voorlezen> kennis Thema van de wereld Voorlezen> kennis van taal Voorlezen, leeshoek> motivatie Leesstrategieën> ?
Boekentaal
Tegen zoveel geweld was de muur niet bestand. Met donderend geraas stortte hij ineen. Daar stonden de beide kunstenaars oog in oog, totaal verbluft. ‘Zo had ik het niet bedoeld,’ stamelde Olifant. ‘Mag ik je een kop thee aanbieden?’ Dat sloeg Krokodil niet af.
Uit: Trompet voor Olifant (Max Velthuijs)
1
3‐10‐2013
Vaardigheden in de doorgaande lijn 1. 2. 3. 4. 5. 6.
1. Voorspellen & voorkennis activeren
Voorspellen en voorkennis activeren Samenvatten Verhaalstructuur Woordleerstrategieën g Verwijswoorden Vragen stellen
2. Samenvatten Onderbouw Vat na het voorlezen het verhaal met de kinderen samen. Vraag de volgende keer waar het verhaal ook weer over ging. (Groep 3) Vul met de kinderen een verhaalschema in
Onderbouw Praat over de kaft en de titel. Waar zou het verhaal over gaan? Leg verband met kennis en ervaringen van kinderen. Controleer of de voorspelling klopt.
3. Verhaalstructuur Midden- en bovenbouw Vat iedere alinea samen. Laat de leerlingen samenvatten. Vat de hele tekst samen; verwijs naar de voorspelling.
Onderbouw Gebruik wie-wat-waar picto’s om over onderdelen van het verhaal te praten.
4. Woordleerstrategieën Onderbouw Verwoord af en toe een strategie bij een onbekend woord: Welk
stukje van het woord ken ik al? Vooruit- of teruglezen Kijken naar afbeelding
Midden- en bovenbouw Praat over titel, kopjes en afbeeldingen. Waar zou de tekst over gaan? Leg verband met kennis en ervaringen van leerlingen. Controleer of de voorspelling klopt.
Midden- en bovenbouw Laat leerlingen de woordhulp gebruiken:
Modelen als werkwijze
Welk
stukje van het d kken ik al? l? woord Vooruit- of teruglezen Kijken naar afbeelding Opzoeken
Midden- en bovenbouw Wijs op verbanden in de tekst, met name tussen de titel en alinea’s. Laat de leerlingen een schema van de tekst maken.
Hardop denkend voordoen hoe je als expert-lezer een tekst interpreteert Bekende aanpak in midden- en bovenbouw (zowel CPS- als CED-aanpak p maken er gebruik g van)) Effectieve manier om (denk)vaardigheden aan te leren
Ervaringen?
2
3‐10‐2013
Modelen in onder- en bovenbouw Onderbouw Speels, gericht op kennismaking Impliciet Kinderen modelen niet zelf
Midden- en bovenbouw Gericht op verwerving Expliciet Kinderen modelen ook zelf
Modelen en interactief voorlezen Voorlezen
Modelen
De leerkracht leest voor
De leerkracht doet voor De leerkracht en geeft leerlingen g geven g samen hoe zijj betekenis g aan een tekst betekenis aan de tekst
Ik lees voor
Ik doe het voor
Wij doen het samen
Geen interactie
Geen interactie
Interactie
Een voorbeeld Klein-Mannetje zette het op een lopen. Uit: Klein-Mannetje zoekt een huis (Max Velthuijs)
Modelen woordleerstrategieën Voorlezen: “Klein-Mannetje zette het op een lopen.”
Interactief voorlezen: “Klein-Mannetje zette het op een lopen. Waarom rende hij zo hard weg, denk je?”
Modelen: “Klein-Mannetje zette het op een lopen. Wat zou dat betekenen? O, wacht hier zie ik het op het plaatje, zie je dat? Hij rent hard weg. Dus ‘hij zette het op een lopen’ betekent: ‘hij rende hard weg.’”
Hoe zou je ‘duizelig’ modelen?
Interactief voorlezen
Papa en mama krokodil zijn wanhopig. Ze huilen en ze jammeren: ‘Boehoe! Boehoe! Onze lieve kleine krokodil wil niet meer eten!’ De kleine krokodil voelt zich een beetje duizelig, hij staat te tollen op zijn benen. Dat komt ervan als je niet genoeg gegeten hebt. Uit: Ik zou wel een kindje lusten (Sylviane Donnio & Dorothee de Monfreid)
Laat zien dat je ‘uit het verhaal’ gaat. Denk hardop voor. Formuleer het ‘probleem’ helder. F Formuleer l d de denkstappen d kt expliciet li i t (“ik denk…”). d k ”) Wijs aan, gebruik gebaren. Verbind de oplossing met het probleem. Ga terug naar verhaal.
5. Verwijswoorden
Alle dieren nemen afscheid en Konosja blijft alleen achter op zijn tapijt. Want naar huis gaan wil hij nog niet. De wind blaast, de wind loeit en opeens tilt hij het tapijt op en gooit het hoog in de lucht. Hoe zou je modelen hoe je erachter komt waar hij naar verwijst?
Uit: Ik wil ook! (Annemarie van Haringen & Bibi Dumon Tak)
3
3‐10‐2013
5. Verwijswoorden modelen
“…tilt hij het tapijt op en gooit het hoog in de lucht. Wacht even, hij gooit het hoog in de lucht? Wie doet dat? Wie is die hij die het tapijt optilt en in de lucht gooit? Het kan niet Konosja zijn, want die zit op het tapijt en als je erop zit kun je het niet in de lucht gooien. Wacht, er staat ‘De wind blaast, de wind loeit en opeens tilt hij het tapijt op. O, dan denk ik dat die hij de wind is. Ja, dat moet wel, want je kunt ook zeggen: ‘de wind blaast, de wind loeit en opeens tilt de wind het tapijt op.”
6. Vragen stellen Onderbouw Model hoe je vragen stelt bij de tekst en hoe je het antwoord vindt. i dt
Midden- en bovenbouw Model hoe je vragen stelt bij de tekst en hoe je het antwoord vindt.
Dat komt er nou van Toen beer op een morgen een wandeling maakte, zag hij bij het meer drie eieren liggen. Hij keek om zich heen. Er was niemand te zien ‘Hallo’, riep hij luid. ‘van wie zijn die eieren?’. Hij wachtte en wachtte, Er kwam geen antwoord. (D&I Schubert)
Dat komt er nou van Hij speelde met ze en beschermde ze. Maar op een dag kwamen ze voor hem staan. Ze klapperden met hun vleugels. ‘Egel’, riep Beer. Daar kwam Egel al aan. ‘Weet jij waarom ze dat doen?’, vroeg Beer. ‘Ze willen dat jij ze leert vliegen. Dat doen jonge ganzen nou eenmaal.’ (D&I Schubert)
Modelen
Interactief voorlezen
Modelen
Interactief voorlezen
Leerkracht leest voor en denkt dan hardop: ‘Ik vraag me ook af van wie die eieren kunnen zijn. Kippen leggen eieren, maar die leven niet bij het water. Ik denk dat de eieren van een moedereend zijn, eenden houden van water. Maar de moedereend zit niet op haar nest. Ze heeft haar eieren alleen gelaten’.
Leerkracht leest de passage voor en stimuleert vervolgens de inbreng van kinderen, bijvoorbeeld met de vraag: ‘Van wie zijn deze eieren, denken jullie?’
Leerkracht leest voor en denkt dan hardop: ‘O, dus het zijn ganzen! Ik dacht dat het eenden waren, maar dat klopt dus niet. Nou, zou lijken wel op eenden, dat zie ik hier op het plaatje. Maar ze heten dus ganzen.’
Leerkracht leest de passage voor en stimuleert vervolgens de inbreng van kinderen, bijvoorbeeld met de vraag: ‘Gaat dat lukken, denken jullie? Gaat Beer de ganzen leren vliegen?’
Verschillende doelen Modelen Leerlingen helpen verbanden te zien die zij zelf niet zien. Leerlingen laten ervaren dat je een probleem in de tekst kunt oplossen. Kennis van de leerlingen uitbreiden.
Interactief voorlezen Leerlingen actief betrekken bij het interpreteren p van de tekst. Leerlingen laten nadenken en hun gedachten laten verwoorden.
Hoe bereik je de juiste balans tussen interactiviteit en modelen? Denk aan: Lesdoelen Frequentie Fase F binnen bi een project j t Doelgroepen (leeftijd, taalvaardigheid)
4
3‐10‐2013
Samenvattend: de doorgaande lijn Wat blijft hetzelfde? Voorspellen en voorkennis activeren Samenvatten Verhaalstructuur Woordleerstrategieën Verwijswoorden Vragen stellen
Wat verandert? De rol van de leerlingen (steeds zelfstandiger) Niveau waarop de di h d worden d vaardigheden beheerst De aard van de teksten (complexiteit) De rol van de leerkracht (van impliciet voordoen naar expliciete instructie)
Evaluatie: zijn de doelen bereikt?
Je weet welke factoren begrijpend lezen beïnvloeden Je kunt vertellen hoe de doorgaande lijn in de didactiek voor begrijpend g jp lezen eruit ziet Je weet hoe je jonge kinderen kunt voorbereiden op begrijpend lezen Je begrijpt hoe je leesstrategieën kunt modelen voor jonge kinderen
5