DEEL 1-6
Met tekeningen van Koen Portengen
Digitale versie CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek Den Haag Portengen, J. Zicht op oud Valkenburg (ZH): van de Romeinse tot de Franse tijd/J. Portengen. - Delft: Eburon. -Fotos, krt., tek. ISBN 90-5166-233-5 Trefw.: Valkenburg (Zuid-Holland); geschiedenis.
1
Om eerst te lezen
Inhoud van het gehele boek
Het dorp Valkenburg blijkt een onverwacht rijke historie te hebben. In dit boek is min of meer samengevat wat daarover in de loop der tijden opgeschreven is. Daarnaar ook verwijzen de boekenlijsten achterin de zes delen. Hoofdmoot is echter een aantal verhalen over Valkenburgers, hun doen en laten tussen de jaren 1600 en 1800. Vandaar de titel “Zicht op oud Valkenburg” die is afgeleid van het maandblad van de Verenigingenraad alhier. Allen die aan het tot stand komen van dit werk bijdroegen: hartelijk dank! Met name het Algemeen Rijksarchief te Den Haag, het Gemeentearchief te Leiden, het Gemeentearchief te Valkenburg, het archief van het Hoogheemraadschap te Leiden en de Vereniging Oud Valkenburg. Vervolgens aan hen die zo vriendelijk waren de concepten van kritiek te voorzien: J. van der Meij, S. Oegema en C. Sinke en voor wat betreft deel 1 mevrouw W. Groenman-van Waateringe en D. Hallewas. Tenslotte en zeker niet in de geringste mate aan de leden van mijn gezin, zonder hen zou het boek heel wat dikker maar niet te lezen zijn. Valkenburg 1991 Jan Portengen
3 24 75 125 149 168 184
DEEL 1, IN EN OM HET ROMEINSE CASTELLUM DEEL 2, BESTUUR EN BESTUURDERS DEEL 3, BOUWMANNEN, BOEREN EN BURGERS DEEL 4, DE KERK DEEL 5, DE PAARDENMARKT DEEL 6, HUIS EN HAARD Naamlijst
Bij de digitale versie van het boek. In 2005 is een aanvang gemaakt met het gereedmaken van een aantal van mijn boeken voor toepassing op internet. De lay-out maar ook de tekst en de afbeeldingen behoefden daartoe aanpassing en kunnen daardoor veranderd zijn. Ook de verwijzingen naar de bladzijden. JP.
2
Inhoud deel 1
Deel 1
IN EN OM HET ROMEINSE CASTELLUM
2 Inhoud van het gehele boek 5 Enige jaartellen 5 Inleiding 5 Einde van de prehistorie 6 Barbaren geknecht 6 Strandshow 6 De Peutingerkaart 7 De bouw van het eerste castellum 10 Op doorreis 12 Driehonderd jaar Romeins bewind 15 Toevallige vondsten 16 Opgravingen in de dorpsheuvel 17 Opgravingen op het Marktveld 20 Opgravingen op de Woerd 20 Ter herinnering 22 Planten en dieren 23 Boeken en bronnen
Fraai versierde, in Valkenburg gevonden, zwaardschede van een Romeinse soldaat. Uit het knipblad "De Romeinen in Nederland" 3
Zicht op oud Valkenburg.
Kaartje samengesteld aan de hand van de drie boekjes "Graven bij Valkenburg". De huidige stuatie is gestippeld aangegeven.
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
4
Enige jaartallen, min of meer van toepassing op Valkenburg en namen van enige Romeinse keizers. 57 v.C. Menapiërs bewonen de kuststrook, van de Rijnmond tot Vlaanderen. 50 tot 12 v.C. Bataven en Cananefaten in Rijndelta. 29 v.C. Augustus keizer.12 v.C. tot 11 n.C. Legerplaatsen te Nijmegen en Vechten. 14 n.C. Tiberius keizer, de Rijn wordt de grens van het Romeinse rijk. 28 Friezen in opstand tegenRomeinse bevelhebber. 37 Caius Caligula keizer. 39 Bouw van het eerste castellurn te Valkenburg en tevens een te Velsen. 41 Claudius keizer. 42 Herbouw van het eerste castellum vanwege wateroverlast. 43 De Romeinen veroveren Engeland. 41 Corbulo wordt teruggeroepen van zijn strafexpeditie tegen de Friezen; verwoesting van castellum 2 door de Chauken onder leiding van de Cananefaat Gannascus; bouw derde castellum; aanleg “Corbulo” gracht (de Vliet) tussen Rijn en Maasmonding. 54 Nero keizer. 68 Vitellius trekt met zijn troepen naar Rome in de strijd om de troon ten koste van de verdediging hier. Daarvan maken de gezamenlijke stammen misbruik, hun samenzwering wordt door Julius Civilis geleid. Het derde castellum wordt verwoest door Bataven olv de Cananefaat hertog Brinno. 69 Vespasianus keizer, laat het gezag in deze streek herstellen door generaal Cerealis. ±10 Bouw vierde castellum. 81-117 Een definitieve regeling van het bestuur van het Rijngebied wordt tot stand gebracht. Eerst
5
bestaande uit de provincie Neder Germanië met Keulen als hoofdstad. Onder keizerTraianus wordt Nederland en Oost-België ingedeeld bij de provincie Germania Inferior, die in civitates (stamgebieden) onderverdeeld is. 100 Bouw vijfde castellum, hoofdgebouw van steen. 117-138 Keizer Hadrianus richt een onafhankelijke civitas der Cananefaten op met Forum Hadriani (bij Voorburg) als hoofdstad. 161-180 Marcus Aurelus keizer, omstreeks 178 bouw zesde castellum, nu geheel van steen. 240-250 Germanen overschrijden de Rijngrens. 251 Gallus keizer, forten aan de Rijn worden door de Romeinen verlaten. 270 Grote inval van Franken, gehele gebied der lage landen bezet. 275 Tacitus keizer, daarna invallen der Franken. 290 Onderkeizer Constantinus Chlorus actief in Rijndelta. 306-347 keizer Constantijn de Grote. 355-361 Julius de Afvallige laat enkele vestingen langs de Rijn en Maas weer versterken. Grensverdediging opgedragen aan de Franken en Chamaven die zich binnen het rijk blijvend mochten vestigen. Herstel van het Romeinse gezag in de Rijndelta tbv. de korenvoorziening. 359-408 Generaal Stilicho beheerst de Rijngrens. 406 Volgens de traditie het begin van de grote Germaanse grensoverschrijdingen, einde Romeinse gezag.
Zicht op oud Valkenburg.
Inleiding Valkenburgs oudste historie is nauw verbonden met de bloeitijd en de neergang van het Romeinse wereldrijk. Die begint met de komst der Romeinen omstreeks het jaar 39 onze jaartelling. Vanaf dat jaar tot minstens 360 is het een militaire- en burgernederzetting geweest. Niet onafgebroken, de Romeinen werden verschillende keren verdreven door opstandige stammen. Toen begin vijfde eeuw de Friezen, Franken en Saksen massaal de Rijngrens overschreden, kwam er voorgoed een einde aan het Romeinse koloniale bewind.
Einde van de prehistorie De inboorlingen die hier de komst der Romeinen gadesloegen waren van de stam der Cananefaten. Met de bouw van het castellum werd voor hen een nieuw tijdperk ingeluid; de geschiedenis van deze streek werd sindsdien met letters geschreven, de prehistorie was voorbij. Wie voor de Cananefaten deze plek van de Zuid-Hollandse kust bewoond hebben, is niet zeker. Het zouden de Friezen kunnen zijn. Dat volk breidde zich als een olievlek uit over de kustgebieden tot hier en verder toe. Niet voor niets stond de Noordzee op zeker moment bekend als de Friese zee! Van de
tegenovergestelde zijde, uit het zuiden, deden de Menapiërs hun rechten gelden. Zij worden beschreven als bewoners van de kust van Vlaanderen tot aan de Rijnmonding. Hier ergens moet de grens gelegen hebben tussen beide volken. Maar dat is prehistorie! Valkenburg bestond in die tijd uit een vlakke zavelige afzetting van de toen nog brede en mogelijk ondiepe rivier, een kweldergebied. Het lag heel wat lager dan nu, 10 tot 40 cm beneden NAP, maar moet toch redelijk begaanbaar geweest zijn en uitstekend geschikt voor de veeteelt. De Rijn stroomde ergens tussen de huidige Hoofdstraat en de S4, de nieuwe autoweg. Niet met een buitenbocht zoals tegenwoordig, maar recht toe recht aan naar de hoofdpoort van het Castellum, het punt dat thans het Veerpad genoemd wordt. En zou je met een boot de Rijn op varen, stroomopwaarts naar het Oosten, dan zou je aan weerszijden niets dan uitgestrekte veenmoerassen zien. Vrijwel onbegaanbaar en dat tot Utrecht toe!
Barbaren geknecht Hoe stelt u zich deze eerste “Valkenburgers” voor? In dierenvellen geklede wilden, levend van de jacht? Waarschijnlijk waren het veehouders waarvan de hier nagelaten restanten onlangs konden worden gedateerd op 500 voor Christus. Eveneens zijn sporen van inheemse akkerbouw omtrent het begin van de jaartelling gevonden. De kuststreken waren, in tegenstelling tot de drassige veengebieden landinwaarts, vrij dicht bewoond. De boerderijen werden gewoonlijk op terpen gebouwd of op natuurlijke zandruggen langs de wateringen. De familie vormde een besloten gemeenschap. Het land werd als eigendom van de stam beschouwd. Er waren verschillende goden. Het gewoonterecht regelde de omgangsvormen en kon van stam tot stam verschillen. Onderling werd er gevochten. Eén ding hadden allen gemeen, ze waren vrij, er behoefde geen belasting te worden betaald. En op die vrijheid waren ze erg gesteld. Met de komst der Romeinen was de prehistorie voorbij maar ook hun vrijheid. Hoezeer de Romeinse generaals zich ook het etiket van bevrijders en kampioenen voor recht, orde en algemeen welzijn op de borst spelden.
Strandshow Het verhaal doet de ronde dat keizer Caius, bijgenaamd Caligula, zich met een grote legermacht op de onderwerping en bestraffing van de Chatten had gestort. Hetgeen weinig moeite kostte. Daarmee echter kon hij het wereldnieuws niet halen en dus besloot hij tot de verovering van Brittannië. Hij verzamelde zijn legioenen op het strand en gaf hen zijn voornemen te kennen. Het moet daar vreemd zijn toegegaan. Caligula liet zijn soldaten enige schijnaanvallen op de zee uitvoeren en beschouwde die daarmede als overwonnen. De krijgsbuit lag voorhanden: de schelpen op het strand. Tot groot plezier van de keizer werden die ingezameld. En tot grote verwondering van de toeziende Cananefaten. waaronder de vader van een zekere Brinno. Caligula liet ter herinnering een gedenkteken oprichten dat in later tijd als vuurtoren dienst zou doen. Oude Katwijkse vissers wisten, nog niet zo lang geleden, precies de plaats aan te wijzen waar de legendarische toren van Calla in zee gestaan moet hebben! Hoewel Caligula als een halve gare beschreven wordt, was hij het die de plannen maakte voor de invasie van Brittannië, waarmee zijn opvolger Claudius roem verwierf. Overigens mag niet onvermeld blijven dat volgens andere onderzoekers deze strandshow van Caligula ergens in Normandië heeft plaatsgevonden. Hetgeen, gezien de vermoedelijke woonplaats van de Chatten in de buurt, ook mogelijk is.
De Peutinger kaart De Augsburgse heer Peutinger kwam omstreeks het jaar 1500 in het bezit van een oude kaart van Europa, een reiskaart. Het bleek een gel-:vende middeleeuwse kopie te zijn van een Romeinse wereldkaart, die op haar beurt weer een kopie was van een kaart uit de tijd van Augustus. Op die Peutingerkaart is ons dorp te vinden in het gebied Batavus en aangegeven met een voor dit deel van de kaart uniek herkenningsteken: een vierkant gebouw met een binnenplaats en drie zijvleugels. Aangeduid als Pretoriu Agrippine. Aangenomen wordt dat deze bijzondere Romeinse nederzetting op Valkenburgse grond heeft gestaan. Wat de betrouwbaarheid van
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
6
de kaart betreft, gezegd wordt dat de schaal van de geografische lengte anders is dan die van de geografische breedte. Zo er al van een schaal sprake is. Ook de opgegeven afstanden, in Gallische mijlen (leugae) van 2,2 km, moeten niet serieus genomen worden. De plaatsnamen en landstreken zijn vaak moeilijk in overeenstemming te brengen met gegevens uit andere bronnen. Kortom, wees voorzichtig met het trekken van conclusies aan de hand van deze kaart. Het Valkenburgse castellum was een gewoon fort als alle anderen. Daarmee kan het uitzonderlijke vignet op de Peuteringenkaart niet verklaard worden. Soortgelijke grensforten worden op de kaart slechts met een knik in de weg aangegeven! Wat was het dan dat Valkenburg onderscheidde van de rest? De verklaring lijkt nu gevonden te zijn in de sporen van de bebouwingen op de Woerd en het Marktveld. Graanschuren en pakhuizen. Steigers en binnenhavens. En een omwalde militaire opslagplaats, door de vinders “mini castellum” genoemd. Dit alles klaarblijkelijk gericht op de overslag van granen en andere goederen. De nieuwste visie is: Praetorium Agrippinae was het Rotterdam van de Romeinse tijd. Een overslaghaven van formaat. Daarmee kan het aparte vignet verklaard zijn. Voor de naamgeving komen twee vrouwen in aanmerking: 1)- Agrippina de oudere, vrouw van Germanicus en moeder van Caligula. Zij stierf in 33 n.C. na een hongerstaking in ballingschap. 2)- Agrippina de jongere, dochter van Agrippina de oudere. Moeder van Nero. Haar derde man was Claudius. Volgen we de weg op deze kaart richting zee dan komen we bij Lugduno (Lugdunum). Deze Romeinse nederzetting wordt aangegeven met twee torentjes, staande op het eindpunt van de Heerweg. Lugduno lag op het huidige Klein Duin te Katwijk en werd na 47 n.C. opgericht ter versterking van de Rijngrens. Dit fort is op de kaart ook te zien als het eindpunt van de weg naar en van Forum Hadriani, het bestuurscentrum van het gebied der Cananefaten. Dat stadje, in de buurt van het huidige Voorburg, is omstreeks het jaar 270 ten onder gegaan. Onze dichtstbijzijnde buurman landinwaarts is op de kaart als knik in de weg aangegeven. Daar moet Matilone gelegen hebben (even voorbij Leiden). Nu nog bekend als Roomburg. Mogelijk een castellum, maar dat is niet zeker. Het was het beginpunt van de zogenaamde gracht van Corbulo. Dat kanaal is omstreeks 47 door de manschappen van gene7
raal Corbulo gegraven tussen de Rijn- en de Maasmonding. Nu nog bekend als de Vliet. Het kanaal is op deze kaart niet aangegeven.
De Peutingerkaart beperkt tot het Rijnmondgebied
Bouw van het eerste castellum Het was in het najaar. Dat kon opgemaakt worden uit de jaarringen van de boomstammen die bij de bouw gebruikt werden. Het moet het jaar 39 geweest zijn. Dat is vastgesteld uit het onderzoek van de weg die in dat jaar aangelegd is. Waren het strategische redenen die de commandant van het cohorte deed besluiten hier het castellum te bouwen? Het was een vlakke landstreek. Vlakbij een doorwaadbare plek in de rivier. Bomen zullen er geweest zijn, toen nog wel. Er was goed drinkwater. De frisse zeewind verdreef de muggen. Er waren koeien in de buurt. Er werd koren verbouwd. Vanuit het fort kon de scheepvaart op de rivier worden gecontroleerd. De rivier was toen nog niet dichtgeslibd, zoals in later jaren, er
Zicht op oud Valkenburg.
was open verbinding met de Noordzee. Vanwaar de Romeinen gekomen zijn is niet bekend. Hoewel ze gewend waren zich door iedere wildernis te bewegen zullen ze gebruik gemaakt hebben van schepen. Vechten (bij Utrecht) was het dichtstbijzijnde steunpunt, een marinebasis. Materiaal werd vervoerd in lange houten pramen, rijnaken die met de stroom mee de rivier afzakten. Tegen de stroom op moesten de schepen getrokken worden. Ook het castellum te Velzen was niet zo ver weg. De kortste weg daarheen lag buitengaats. Manschappen konden zich verplaatsen in oorlogsschepen, met riemen voortbewogen. Ze zullen wel van Vechten gekomen zijn, want tegelijk met het eerste castellum werd van die zijde een weg aangelegd. Een soort dijkje geplaveid met naast elkaar gelegde boomstammetjes. En aangezien in die tijd de Woerd en het Marktveld doorsneden werden door minstens drie zijarmen van de Rijn, moeten er bruggen gebouwd zijn om die brede wateringen over te kunnen steken. Wat gebeurde er met de inboorlingen? Werd hun land gevorderd? Militaire terreinen werden staatseigendom. Mogelijk kregen de boeren schadevergoeding. Maar waarschijnlijk zat er voor hen niets anders op dan te verdwijnen. Het cohors III Gallorum, dat hier een eerste onderkomen zocht, bestond uit hulptroepen. Mogelijk behoorden daartoe enkele leden van het Italiaanse herenvolk maar voornamelijk waren het vrijwilligers uit vreemde stammen en naties. Zij, geschoold in de Romeinse krijgskunst, werden veelal gecommandeerd door een adellijke stamgenoot. Begonnen werd met het “schonen” van de plaats. Oneffenheden werden gevlakt, gaten gedicht. Tijdens de nacht sliepen de manschappen in de schepen of in hun lederen achtmans tenten. Daarna kwamen de landmeter en zijn helpers aan bod. Ergens midden op het uitgekozen terrein, een bepaald aantal stappen landinwaarts, werd een witte vlag geplant. Dat was het middelpunt, het centrum van het castellum. Daar moest het hoofdgebouw komen, de commandopost, de principia. Het was ook het kruispunt van de beide wegen die het kamp in vier stukken moest verdelen. Met behulp van een kruisvormig meetapparaat, schietloden en meetlatten, werden de hartlijnen uitgezet. Eerst de hoofdweg, evenwijdig aan de loop van de rivier, de via principalis. Dwars daarop de “via praetoria”, in de richting van de Rijn. Daar was de voorzijde van het fort, de praetenturae, de kant vanwaar de vijand verwacht mocht worden. Voorts werd de plaats van de
Nederland was in de Romeinse tijd weinig meer dan een moerasgebied. Na Nijmegen en Vechten bouwden de Romeinen hun eerste versterkingen in Valkenburg en Velzen, 39 n. C.
verdedigingswallen, de grachten, de torens en de poorten bepaald en aangeduid met rode vlaggen. De soldaten en techneuten wisten van wanten. Het was niet de eerste keer dat ze een castellum bouwden! De plaats liet toe de verdedigingswal vrijwel rechthoekig uit te zetten. Dat was het streven van de vakman, haakse hoeken. Pas later bleek dat het achterste deel van de wal niet even lang was als de voorste, het scheelde een paar metertjes. Maar zo precies hoefde het nou ook weer niet! Gewoonlijk had een castellum in de vier hoeken een dubbele toren en in iedere zijde een uitvalspoort. Maar deze keer werd een poort naar het westen, door de achterste verdedigingswal, overbodig geacht. In plaats daarvan werd een viertal enkele torens in die wal opgenomen. Er zal wel
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
8
weinig meer dan water en riet te zien geweest zijn, achter het fort. Een gebied doorsneden door een menigte van wateringen. Domein van edelhert, ratten en misschien een bruine beer. Ondoordringbaar voor vijanden, onbegaanbaar voor eigen troepen. De duinen van nu moesten nog geboren worden. De oude, lagere duinen keerden de zee. Nadat de diverse punten gemarkeerd waren konden de soldaten weer aan de slag. Vijfhonderd man telde een gewoon cohorte, wij zouden zeggen een compagnie. En die bestond weer uit zes centuriae, zeg maar pelotons, ieder tachtig man sterk. Voorts was er de ruiterij. Gewoonlijk was het paardenvolk vrijgesteld van het pionierswerk. Zij moesten voor beveiliging van de opbouwwerkzaamheden zorgen, daarbij mogelijk geassisteerd door wat voetvolk. Overigens was er in dat eerste castellum van Valkenburg slechts ruimte voor 380 man. Het was dus kleiner dan een normaal cohorte-castellum en zal dan ook niet van veel belang geweest zijn. In Nijmegen bijvoorbeeld waren maar liefst 10 cohortes ondergebracht, een legioen! Twee centuriae vormden samen een manipel. De militaire leider daarvan was een centurio. Hij onderscheidde zich van de soldaten door het dragen van de “wijngaardstok”, waarmee hij gerechtigd was lijfelijke straffen uit te delen. Ieder manipel kreeg een gedeelte van de werkzaamheden toegewezen. Eerst het graafwerk. Rondom het kamp moest een aarden wal komen. Niet zomaar op de grond, deze slappe Rijnmondbodem vereiste een fundering. De ondergrond werd gemaakt van boomstammetjes, elk 3 meter lang en gemiddeld 15 cm dik. Zo om en nabij de 70.000 stammetjes moeten er gebruikt zijn die eerste laag. De wal omsloot immers een rechthoekige oppervlakte van ongeveer 106 bij 133 meter! Reken maar uit! De stammetjes werden niet in de grond geheid maar netjes naast elkaar ge1egd, als een lange mat van hout. Er bovenop kwam een laag van wat kortere paaltjes, 5 tot 7 cm dik. Tot slot werden nog ettelijke duizenden gepunte stokjes van 35 cm lang kunstig ingevoegd om het overhellen van de wal te voorkomen! Daarmee was de fundering van de aarden wal gereed. Daarna moesten er graszoden komen. Aangezien er buiten de wal drie grachten waren uitgezet, was dat geen probleem. Keurig op maat werden ze uitgestoken en opgestapeld tot twee wanden. Meer dan zestig centime9
ter hoog. Vrij ver uit elkaar. De ruimte of de spouw tussen de binnenste en de buitenste zodenwand werd opgevuld met aarde uit de drie grachten. Zo ontstond een stevige aarden wal met een dikte van 9,5 voet (2,80 meter). Vervolgens werd de bovenzijde van die wal versterkt met een vloer van balken en vast gestampte aarde. Daar bovenop werd de palissade bevestigd, een borstwering van een flink aantal scherpgepunte palen. Waarschijnlijk om de zoveel meter onderbroken door een kanteel of vechtgat van waaruit geschoten, gehakt en gestoken kon worden. Of gegooid met kogels van gebakken klei! Daarvan werden er vele gevonden zonder dat mij duidelijk geworden is of ze van vriend of vijand afkomstig waren! Buiten de wal werden de drie spitsgrachten gegraven, bijna drie meter breed en ruim een meter diep en op vrijwel gelijke afstand van elkaar, krap twee meter tussen iedere gracht. Denk niet dat de vijand zich in die soms droge grachten, als in een loopgraaf verschuilen kon. Ze waren zo gegraven dat vanaf de verdedigingswal iedere meter bekeken kon worden! Tot zover de bouw van dit deel van het verdedigingsstelsel van het eerst castellum in Preatoria Agrippinae. Zo uitgebreid zullen we maar niet
Zicht op oud Valkenburg.
Romeinse ruiters naar een foto in NRC Handelsblad van sept. 90, genomen op het strand van Katwijk.
uitweiden over de bouw van de drie poorten, elk geflankeerd door twee zware houten torens. Noch over de dubbele hoektorens, net zo zwaar. Ook niet over de vier enkele torens in de achterste wal, minder zwaar maar even geducht. Allemaal onmisbare onderdelen van diezelfde verdedigingswal. Van de kazernegebouwen zal ik slechts de namen noemen:
1)- Het stafgebouw, principia genoemd, een groot houten gebouw met binnenplaats en zuilengalerij. In het hart van het kamp. 2)- De commandantswoning, het praetorium. Een riant onderkomen in de rechtervoorzijde van het kamp. Gelegen aan de via praetoria. 3)- Het hospitaal, gebouwd tussen deze woning en de rechterwal. 4)- De acht barakken voor de soldaten, neergezet in het achterste deel van het kamp, als trouwe wachters ter weerszijden van het stafgebouw. 5)- De stallen en slaapplaatsen van paarden en ruiters. Hen werd de linkervoorzijde van de legerplaats toebedeeld. Van al deze gebouwen bestonden de wanden uit een raamwerk van vierkant gekapte boomstammen. Dichtgemaakt met een vlechtwerk van takken en toegesmeerd met leem. Vakwerk heette dat vroeger.
OP DOORREIS Het was hem verteld dat de Romeinen gekomen waren, hij had er van gehoord dat er een legerkamp ingericht was. Van het zeestrand was hij gekomen, over het oude bijna onbegaanbare pad was hij gegaan. Tussen bomen en struikgewas, langs de rivier. En daar ineens, voor hem opdoemend tegen de opkomende zon was er het fort, het Romeinse castellum. Hij bleef een ogenblik staan, bang om verder te gaan. Voor hem de gloednieuwe houten poort. de porta sinistra oftewel de linker-poort. Aan weerszijden daarvan een dreigende gevechtstoren, de metersdikke aarden wal en een onafzienbare palissade! Omringd door drie vlak naast elkaar gegraven sloten. Bij de ingang een dubbele wachtpost, twee schildwachten, gewapend met zwaard en speer. Niet al te bars, “Dan moet je op het marktveld wezen! Meld je maar bij de wachtcommandant!” Hij mocht passeren en wat later onder geleide van een soldaat de weg vervolgen. Recht toe recht aan naar de uitgang aan de tegenovergestelde kant van het terrein! Via de hoofdweg, de via principalis. Hij keek zijn ogen uitl Links van hem, naast de weg, een barak van meer dan vijftig stappen lengte, waarin zo te zien het paardenvolk en hun dieren waren ondergebracht. Nog meer van die gebouwen daarachter. Rechts van hem, op de nog Bronzen plaat aangebracht op de Porta Recta op het Castellumplein
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
10
voorzijde, tussen de zuilen op de binnenplaats, prijkte een beeld van de keizer, verheven op een sokkel. De soldaat draaide zich om, naar de tegenovergestelde zijde van de weg. “Dat is de porta praetorial” Hij wees in de richting van de rivier. Daar, aan het eind van de dwarsweg, de via praetoria. was de hoofdpoort zichtbaar. Een prachtig doorkijkje op de Rijn. De gekrulde boeg van een oorlogsschip nog net zichtbaar. Ze kregen haast. Er was nog zo’n zestig meter te gaan. Rechts was een herhaling te zien van het begin, een viertal barakken voor het voetvolk. Maar links van de weg was het onderkomen van de commandant, heel wat groter dan dat van zijn manschappen! Daarnaast het hospitaal. Op een speerworp afstand van de rechterwal! De grond daartussen onbebouwd, een onverharde gang, het intervallum. Diep onder de indruk verlaat onze voetganger het castellum door de rechterpoort, de porta principalis dextra. In zijn neus nog de lucht van versgekapt hout. Niet ver buiten de poort zijn reeds de eerste kramen bemand en opgebouwd. Het marktveld gonst van vroege bedrijvigheid. Handelaars, belust op de gouden Romeinse munten, bieden paarden te koop aan. Leerwerk en huiden. Inheems aardewerk. Wild en gevogelte. Gerst en haver. Groente en een soort bieZo ongeveer lag het Castellum erbij in 180 n.C. Geheel van steen opgetrokken. ten. Slaven en slavinnen, de blonde haren kort afgeGezien vanaf de huidige Middenweg. sneden. Ook de man uit “Katwijk” begint met het uitpakken van zijn koopwaar. Veel heeft hij niet nodig, een paar planken. Een stenen pot. Een houten kist misschien. Zijn zwarte grond, eveneens houten barakken, klaarblijkelijk voor het eerste klanten naderen, soldaten van het fort. Wantrouwig bekijken ze zijn voet-volk bedoeld. Soldaten liepen in en uit. De man van het strand zal spullen, snuiven de lucht op. En lopen door. Het haringkaken is nog niet geen moeite gehad hebben het daarop volgende gebouw te herkennen als uitgevonden! het hoofdgebouw. Het praetorium. Een imposant bouwwerk, gedeeltelijk open en gestut op houten zuilen. Daar, in het achterdeel van het castellum, klopte het hart van de legerplaats. “Daar staat ons vaandel!” wees de soldaat trots naar het onzichtbare achtergedeelte van het gebouw. Aan de 11
Zicht op oud Valkenburg.
300 jaar Romeins bewind Zoals reeds gezegd, het eerste castellum werd in 39 n.C. opgericht en was gemaakt van hout, aarde, klei en riet. Materialen, die waarschijnlijk ruimschoots voorhanden waren. Sommige onderzoekers denken dat het fort gebouwd is in verband met de voorgenomen invasie van Engeland. Anderen zien de reden daartoe gelegen in een militaire actie, gericht naar het Noorden. De Friezen hadden zich elf jaar geleden ontworsteld aan het directe Romeinse gezag. Ook hun oosterburen, de Chauken, moesten tot de orde geroepen worden. Het Romeinse streven was in die jaren nog geheel gericht op gebiedsuitbreiding in die richting. Daarin paste een dwangburcht aan de monding van de oude Rijn. Dat verklaart de bouw van een soortgelijke versterking aan het eind van de Noordelijke tak van deze grote rivier, te Velzen! Vergiste de commandant van het cohorte zich toen hij deze plaats uitkoos om er het winterkwartier op te zetten? Kort na de bouw van het eerste castellum bleek dat de plaats mogelijk wel strategisch maar niet waterbouwkundig goed gekozen was. In het voorjaar kwam de hoge waterstand en overstroomde het land. Nadat opkrikpogingen van een aantal barakken weinig resultaat opleverden, werd geleidelijk aan de grond opgehoogd. Tegelijkertijd werden de gebouwen aangepast en hier en daar gewijzigd. Het eerste begin van de Romeinse terp! Dit overgangsbouwsel werd door de ontdekkers met het nummer 1 a onderscheiden. Ook de weg langs de Rijnoever, richting de “Woerd”, moest opgehoogd en versterkt worden. Het was al lang rumoerig in deze hoek van het Romeinse rijk. De Friezen, oorspronkelijk door generaal Drusus tot medewerking gedwongen, waren in het jaar 28 in opstand gekomen tegen de willekeur en afpersing van hun Romeinse commissaris. Een kolfje naar de hand van hun oosterburen, de Chauken. Onder de bezielende leiding van de Cananefaat Gannascus bekwaamde deze stam zich daarna in de kunst van land- en zeeroverij. Tenslotte ontzagen ze zich zelfs niet het Romeinse leger in het nest te storen. Het moet omstreeks het jaar 47 geweest zijn dat de Chauken door Castellum 2 trokken en een vernietigend spoor achter lieten van as en puin. Er bleef niet veel van het complex over. Oorzaak, een tijdelijk Romeins machtsvacuüm. De bevelhebber van het Neder Germaanse leger
was gestorven en diens beroemde opvolger Corbulo had het commando nog niet overgenomen. Overigens is het niet uitgesloten dat de verdedigers, op de vlucht geslagen, zelf de brand in het fort gestoken hebben of gemene zaak met de opstandelingen maakten! Het waren immers hulptroepen, mogelijk zelfs Bataven! Corbulo kreeg opdracht om orde op zaken te stellen en maakte korte metten. Gannascus werd door sluipmoord om het leven gebracht en er werd een gezantschap naar de Chauken gestuurd om die tot onderwerping te bewegen. Ze weigerden en Corbulo maakte zich op om ook hun land met geweld in te lijven bij het Imperium. Maar inmiddels was keizer Claudius tot andere inzichten gekomen en gaf Corbulo opdracht zich terug te trekken op zijn uitgangsstellingen. Wederom werd de Rijn de Noordgrens van het Imperium. Met een strook niemandsland aan de overzijde. De heroveringsplannen voor Germanië werden opgegeven. Corbulo gaf zuchtend toe. “Generaals hebben het moeilijk tegenwoordig!” moet hij gezegd hebben. Vanaf die tijd werd een keten van forten langs de Rijn gebouwd, de Limes. In Valkenburg verrees castellum nr. 3, in weinig verschillend van het vorige. In dezelfde periode werden er een aantal gebouwen neergezet aan de oever van de Rijn, tussen de huidige brandweerkazerne en de plaats waar nu de Castellumruiters oefenen... ...Stel dat deze nederzetting inderdaad naar Agrippina de jongere genoemd is en dat ze hoogst persoonlijk bij de naamgeving aanwezig was, om die luister bij te zetten. Vergezeld van de zoon uit haar eerste huwelijk, Nero. Uiteraard moest het gehele gebied bekeken worden. Onder gewapend geleide is ze de porta principalis dextra uitgereden. Direct buiten de poort stonden de belangstellenden haar op te wachten. Hun huizen in Romeinse stijl, gebouwd op de plaats waar later de Lotsystraat zou komen en daaromtrent. Voort ging het, de heerweg af. Niet ver buiten het fort, ongeveer daar waar nu de nieuwe brandweerkazerne verrezen is, stroomde de Rijn. Daar ook werd de weg onderbroken door de eerste watering, een brede zijarm van de rivier die in het drassige land uitwaaierde, in de richting van de horizon en de lage duinen. Voor de brug over dat water werd halt gehouden, eerst moest een bezoek gebracht worden aan de gebouwen die aan deze kant van de watering
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
12
stonden. Vooraan een grote houten loods, gedeeltelijk omgeven door een gracht, een graanpakhuis. Aan de overzijde van het water waren soortgelijke loodsen zichtbaar, meer landinwaarts. Het gezelschap zal er niet lang vertoefd hebben. Mogelijk heeft zoon Nero nog even op de steigers gelopen, om naar de graanschepen te kijken die in deze binnenhaven gelost werden. Ze moesten verder, de brug over, richting de “Woerd”. Over de heerweg, die door soldaten was aangelegd op de Rijnoever. Kortste verbinding met de andere castella, stroomopwaarts. Jaagpad voor de slaven om de schepen tegen de stroom in voort te trekken. Rechts was de eerste aanleg van de begraafplaats te zien. Hier en daar een afdakje op vier palen, Verderop een wachttoren, de schildwacht kon het land tot ver in de omtrek in de gaten houden. Aan het eind doemden twee grote houten gebouwen op, ter rechterzijde van de weg, pakhuizen als de vorige. Einde van het “Marktveld”. Een tweede watering moest overgestoken worden. En enkele honderden meters verder een derde. De derde brug in de heerweg. Het terrein is kunstmatig opgehoogd. Steigers en pakhuizen maar ook woningen. Een tweede Valkenburg in de Romeinse tijd. Naar een oude schoolplaat van Isings, bewaard in de Oudheidkamer te Valkenburg. burgernederzetting, later de Woerd genoemd. Anno 50 n.C. een Romeins havencomplex. kant kon maken. Vergif leek haar het beste. Ze kon niet te lang wachten. De terugweg moest aanvaard. Verveeld keek Agrippina even later door Steeds vaker liet Claudius blijken voorkeur te hebben voor zijn zoon de ingang van haar reiswagen naar buiten. Op de Rijn voer een schip Brittannicus. Straks zou hij hem nog aanwijzen als troonopvolger. Dat geladen met wijn-vaten. De stuurman had grote moeite zijn boot op koers mocht niet gebeuren. In geen geval! te houden. Twee slaven zeulden in de sleeptouwen. De koets reed hen voorbij, Ze passeerden het mini-castellum, de beide wachtposten groetten stram in de houding. Agrippina dacht er over na hoe ze haar man van 13
Zicht op oud Valkenburg.
Nero schokte de geschiedenis met een serie uitspattingen, die nauwelijks overtroffen kunnen worden. Aanvankelijk was hij een goed keizer maar Brittannicus moest toch maar uit de weg geruimd worden. En aangezien hij het gekonkel van zijn moeder ook zat was volgde zij kort daarna. In 62 liet hij zijn vrouw Octavia ter dood brengen. Hij greep in 64 de grote brand van Rome aan om de “opstandige” christenen te lijf te gaan, naar verluidt behoorden Paulus en Petrus tot de slachtoffers. Ondanks zijn kwade invloed in eigen land, liet Nero de provincies goed besturen. In Germanië was er een tijd van welvaart en rust. In 68, na zijn dood, ontbrandde opnieuw een strijd om de troon-opvolging. Er waren minstens drie pretendenten. Onder hen Vitellius, de man die hier als landvoogd orde en rust handhaafde. Door gunsten en giften kreeg hij zijn legioenen achter zich. In Keulen werd hij daarop tot keizer uitgeroepen. Met zijn troepen trok hij vervolgens naar Italië om in Rome zijn aanspraken af te dwingen. Achter bleven de plaatselijke commandanten met onderbemande forten. Motivatie nul komma nul! Voor hen zat er niets anders op dan de plaatselijke bevolking onder druk te zetten om meer soldaten te leveren. De ronselaars trokken de dorpen langs. “Nog geen achttien jaar? Toch maar meekomen!” Sommige ambtenaren lieten zich omkopen en maakten misbruik van de omstandigheden. Wat wil je, als de bazen het voorbeeld geven? Maar het volk nam het niet. De Germanen, verzamelnaam voor allerlei stammen, staken de koppen bij elkaar. De Cananefaat Julius (Claudius) Civilis voerde hen aan. Als commandant van een cohorte van het Romeinse leger had hij al het één en ander meegemaakt. Eén ding begreep hij goed, om wat tegen de Romeinen te kunnen beginnen moest hij de elkaar bestrijdende Germanen op één lijn krijgen. Eendrachtig zouden ze sterk staan. En dat lukte hem, hij wist de stam-hoofden te overtuigen. De tijd was gunstig, alom was er ontevredenheid en de Romeinse soldaten waren weg. Ook de Cananefaten aan de monding van de Rijn kozen zich een aanvoerder. Brinno, zoon van een stamhoofd, werd op het schild gezet en rondgedragen. Kort daarna brak de grote strijd uit, woest trokken ze op weg en overrompelden het halfbemande castellum van Valkenburg. De brand in het fort! Voort ging het. Achter hen een laaiende vuurgloed, voor hen de loodsen en pakhuizen op het “Marktveld” en “De Woerd”. Ook daar werd
alles kort en klein geslagen. Romeinse kooplieden ondergingen de behandeling die hun landgenoten zo menigmaal hadden toegepast. Zo werd de herinnering aan Agrippina uitgewist. Einde castellum, anno 69 n.C. Slechts een dikke laag as bleef achter Als teken aan de wand. In Rome werd de machtsstrijd beslist en Vitellius’ lijk in de Tiber gegooid, Vespasianus werd keizer. Direct daarna werd Cerealis er op uit gestuurd met een groot leger Italianen en Spanjaarden om de rust in Germanië te herstellen. Na zware gevechten wist hij tenslotte Julius Civilus tot overgave te dwingen. Weer brak een periode van rust en welvaart aan. In Valkenburg werd de eerste hand gelegd aan het vierde castellum. Nog steeds van hout, riet en klei. Om en nabij het jaar 100 werd het castellum voor de zoveelste keer afgebroken. Einde periode vier. In Rome bracht Keizer Traianus een definitieve regeling tot stand van het bestuur aan de Rijn. Nederland en België maakten daarin deel uit van de provincie Germania Inferior. Op haar beurt weer onderverdeeld in civitates die ruwweg samenvielen met de afzonderlijke stamgebieden. Tijdens zijn regering moet het vijfde castellum gebouwd zijn. Nu met een stafgebouw van steen. Het zal allicht tot onderkomen gediend hebben aan keizer Hadrianus, die tijdens zijn regering vele inspectiereizen door het rijk maakte. Hij gaf zijn naam aan Forum Hadriani, een civitas in de buurt van het huidige Voorburg, dat daarmee tot hoofdstad van de civitates der Cananefaten werd bevorderd. Castellum nummer 5 werd, zonder dat daartoe enige reden bekend is, afgebroken tussen 170 en 174. Marcus Aurelius was keizer van Rome. De grenzen van het Romeinse rijk stonden onder zware druk door de drang tot volksverhuizen der omliggende Germaanse volken. Ook de Chauken en Chatten deden weer van zich horen, uiteraard in ongunstige zin. Het strand moet in die tijd hoger geweest zijn, of de zee lager. Of van beide wat. In ieder geval heeft het legendarische Brittenburg ooit aan de monding van de Rijn gelegen. Geen zandkasteel maar een echt stenen fort naar thans wordt aangenomen. Er is geopperd dat het een vroeg middeleeuwse burcht was maar de Romeinse oorsprong lijkt onweerlegbaar. De op de oude tekeningen aangegeven vorm van de gebouwen in het midden doen denken aan graanschuren, horrea. Het bouwsel werd door de zee verzwolgen en vergeten. Tot grote verbazing van de bevolking van Kat-
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
14
wijk werd op zekere dag in het jaar 1520 de ruïne zichtbaar van stenen muren en wallen. Het was uitzonderlijk laag water en een breed strand was drooggevallen. Jong en oud spoedde zich er heen, munten en muurfragmenten met opschriften werden gevonden. In 1552 en 1562 herhaalde zich het schouwspel. Ook in 1918 en laatst nog in 1960 werden onder water de resten van een rond bouwwerk aangetroffen met een vier meter lange muur. Circa 500 meter uit de kust. Wanneer het precies gebouwd is, valt niet te zeggen. Laat Romeins, daar wijzen de ronde hoektorens op, maar wie zal zeggen wanneer de eerste palen in het zand gedreven zijn? Om en nabij het jaar 175 werd tot een algehele herbouw van het Praetorium Agrippinae besloten. Castellum nummer 6, nu in moderne stijl. Wal, muren, torens en nog veel meer van steen. De timmerman was kieskeuriger, betere houtsoorten werden toegepast, aangevoerd van elders. En weer braken jaren van voorspoed, rust en vrede aan. Althans, het tegendeel wordt nergens vermeld. Tot voor kort werd aangenomen dat omstreeks 250 de Romeinen zich definitief terugtrokken uit dit gebied. Oorzaak zou zijn: het stijgende water en het opdringen van de Germanen. Daarmee zou ook het einde van het castellum 6 gekomen zijn. Nadere opgravingen in 1980 op het Castellumplein, brachten sporen aan het licht van Romeinse bouwwerkzaamheden in het castellum tussen 264 en 354! In die periode moeten er minstens drie graanschuren (horrea) zijn gebouwd in het voorste deel van het castellum. Herstelwerkzaamheden werden uitgevoerd aan de zuidelijke muur van het stenen hoofdgebouw. Castellum nummer zeven was gevonden! Nader bezien was het aannemen van een definitieve verlating van het castellum in 250 wel wat voorbarig. Immers, de geschiedenis verhaalt dat tussen 260 en 268 de Franken door de Gallisch keizer Postumus weer uit dit gebied verdreven werden. De Romeinse heerschappij werd hersteld. En hoewel na de dood van Postumus de Germanen weer op-drongen, slaagde de onderkeizer Constantius Chlorus er omstreeks 290 in “Batavia” opnieuw in het gareel te krijgen. Ook zijn zoon Constantijn de Grote, die zich tot het Christendom bekeerde, heeft in deze streek de strijdbijl opgenomen. Met succes. Het bleef echter kwakkelen met het Romeinse Imperium. Steeds weer begon het geruzie om de troon en bleven de grenzen onbeschermd achter. Dat had 15
dan weer tot gevolg dat vrije stammen het rijk binnenvielen. Ook Julianus de afvallige (355-361) wist de invallers tot de orde te roepen en beroemde zich er op de verbindingslijnen in de Rijndelta ten behoeve van de korenvoorziening (!) te hebben hersteld. Na hem had generaal Stilicho (359-408) de Rijnmond nog immer stevig in Romeinse handen. Professor Groenman-van Waateringe die inmiddels de zorg voor de opgravingen van haar collega Glasbergen heeft overgenomen, gaat er van uit dat na 250 het castellum nog in gebruik was. Als overslag-plaats van koren dat ingevoerd werd uit Engeland. Waarschijnlijk bewaakt door een kleine bezetting soldaten. Tot het begin van de vijfde eeuw. Omstreeks die tijd moet het einde definitief zijn gekomen. Voor de Romeinen tenminste. De Germanen trokken massaal de grens over. Is het castellum toen door de vertrekkende Romeinen met de grond gelijk gemaakt? Of heeft de nieuwe bezetter het in gebruik genomen? Was het de burcht die in de negende eeuw, volgens de overlevering, door de Vikingen verwoest werd? De eerste kerk van Valkenburg moet omtrent die tijd gebouwd zijn. Op de puinhopen of binnen de veilige omwalling van het toen zevenhonderd jaar oude castellum? Wie zal het zeggen?
Toevallige vondsten Het was te verwachten dat de Valkenburgers in de loop der tijden min of meer toevallige vondsten zouden doen. In “Kabinet van Nederlandsche oudheden en gezichten” uit 1725 is reeds sprake van een “hooge en verhevene Iandstreek omtrent het huys Toorenvliet, bewesten den hoogen Rhijndijk strekkende tot aan het Marktveld tot onder de Kerk en Tooren” waar tras- en cementstenen, potscherven en munten van “Roomsche” oorsprong gevonden werden. De schrijver verwijst daarbij naar andere bronnen en publikaties. In de dertiger jaren, tijdens grondwerkzaamheden op het Marktveld, zijn er een aantal complete potten uit de Romeinse tijd gevonden. Het was de eerste aanwijzing van een grafveld ter plekke. Het kippenhok in mijn achtertuintje moest afgebroken worden. Daarmee bezig besloot ik een proefsteek te wagen, het werd een gat van hooguit
Zicht op oud Valkenburg.
het schoonmaken konden de volgende voorwerpen worden uitgestald en gefotografeerd: 16 botten waaronder een hoorn en een kies van een dier; 17 fragmenten van dakpannen en soortgelijke stenen, 3 spijkers; 23 potscherven; 1 schelp; 1 stukje leisteen grijs en 1 stukje leisteen rood. Kortom, een verbazende hoeveelheid materialen, uit een gat met een doorsnede van hooguit 140 cm en een laag van ongeveer 20 cm hoog! En dat op circa 150 meter pal ten zuiden van de porta principalis dextra! Waaruit blijkt dat er in de Valkenburgse grond heel wat Romeins puin te vinden moet zijn. Eén van de potscherven was bekrast met tekens, graffiti. Ik zou ze niet herkend hebben ware het niet dat mijn kleinzoon (5) mij er op attendeerde! Overigens is me duidelijk geworden dat het niet de bedoeling is dat we op deze manier in onze achtertuintjes gaan graven!
Opgravingen in de dorpsheuvel
Resultaat van één proefsteek in mijn achtertuintje.
twintig centimeter vierkant. De schop knarste op een stenen voorwerk dat ik met mijn blote handen uitgroef en in een emmertje deponeerde. Het bleek dat het grondwater bereikt was want weldra begon het kuiltje zich met water te vullen. Meer geknars van de spade wees de weg en zo kon ik het één na het andere voorwerp uit het gat en de inmiddels tot modder geworden brei lospeuteren. Het kleine emmertje werd bijna gevuld. Na
Toen in 1914 Albert Egges van Giffen door Valkenburg fietste werd hij getroffen door de hoogte waarop de dorpskern gebouwd was. Een vreemde plaats voor een terp, vond hij. De nog jonge archeoloog, die speciaal in dat soort verhogingen geïnteresseerd was, maakte een praatje met deze en gene en belandde tenslotte bij de dorpstimmerman met de vraag: “Bestaat de dorpsheuvel uit klei of uit duinzand?” Daarover wist Oosterlee wel iets te vertellen. Een paar weken later lag er bij Van Giffen een briefkaartje in de bus: “Kom maar kijken!” Twee putten waren gegraven, één achter een huisje aan de Broekweg een andere aan de Sluissteeg. Uitnodigend lagen de gevonden spullen uitgestald. Aan de wanden van de put was duidelijk te zien dat er inderdaad sprake was van een soort terp. Nog groter was de verrassing toen de basis van een zware tufstenen muur zichtbaar werd. Zo te zien een deel van een romeinse vestingmuur. Met zijn tuinman groef Van
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
16
opvolger W. Glasbergen vond plaats in twaalf campagnes. Resultaat was in eerste instantie de ontdekking van de zes opeenvolgende Romeinse grensforten, castella. De renovatie van het dorpsplein, sindsdien het Castellumplein genoemd, en de sloop van enige oude huisjes ten Oosten en ten Zuiden daarvan, bood gelegenheid het één en ander in kaart te brengen dat voordien nog niet onderzocht was. In 1980, tijdens de laatste en zeventiende campagne onder leiding van prof. W. Groenman-van Waateringe, werden de sporen ontdekt van het zevende castellum! Romeinse activiteiten tot ver in de vierde eeuw! Een deel van de blinde vlek in onze Eén van de gevonden scherven was met tekens bekrast. Het merk van de eigenaar van de pot. historie werd daarmee opgelost. Al met al Grafitti. werd daarmee een onderzoek afgesloten dat zijn weerga in de geschiedenis niet had. Nog nimmer was aan de hand Giffen daarna nog een aantal sleuven. Zo werd zijn belangstelling voor van opgravingen een Romeins castellum zo uitgebreid en precies in kaart Valkenburg gewekt. Het was omstreeks het begin van de eerste wereldgebracht, nooit eerder was er zo grondig te werk gegaan. oorlog. Het werd 1923. Van Giffens ervaringen waren in het vergeetboek terecht In 1989 en 1990 werd de riolering in de Burgemeester Lotsystraat, de gekomen. In het kader van de opgravingen op de Woerd, wilde ReMarinus Poststraat en een deel van de Broekweg vernieuwd, de graafmouchamps zeker gesteld zien, dat niet de dorpsheuvel maar De Woerd werkzaamheden werden begeleid door een archeoloog die verschillende de plaats was, waar het romeinse castellum gezocht moest worden. Daarvondsten wist te bergen en beschrijven. Tot heden is daarvan geen verslag toe werden een drietal steekproeven genomen, ten westen van de kerk en gepubliceerd. op het dorpsplein. Geen muuroverblijfsel werd gevonden, wel grote hoeveelheden Romeins puin. Daarvoor werd een redelijke verklaring bedacht: Het puin van het Romeinse castellum op de Woerd was gebruikt Opgravingen op het Marktveld om de dorpskern op te hogen voor het wassende water van die tijd! Later bleek dat Remouchamps net niet diep genoeg gegraven had. Het heeft heel wat voeten in aarde gehad voor er met dit onderzoek beDe verwoesting van de Valkenburgse kerk en dorpskern tijdens de Meidagonnen kon worden. De noodzaak was duidelijk. Voor de aanleg van de gen van 1940 werd de aanleiding voor nadere opgravingen op die plaats. autoweg moest er diep gegraven worden en daarmee zouden alle grondDie zijn dan ook in 1941, tijdens de bezetting, gestart. Het onderzoek sporen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen grondig verstoord onder leiding van de inmiddels professor geworden Van Giffen en diens 17
Zicht op oud Valkenburg.
worden. Daarna zou er geen zinnig onderzoek meer mogelijk zijn. Graag hadden ze het aan de toekomst overgelaten, dan immers zouden er betere instrumenten zijn, meer mogelijkheden. Maar het was nu of nooit! Bekwame mensen waren er genoeg, dat wel. Velen liepen werkloos. In het steenrijke Nederland was geld het probleem. Wie zal dat betalen? En zie daar, een nooit tevoren getoonde samenwerking kwam op gang, alle mogelijke financiële bronnen werden aangeboord. Een stichting werd in het leven geroepen: Onderzoek Romeinse bewoning Valkenburg ZH. In 1985 kon gestart worden. Een verplaatsbaar kantoor, een computercentrum en een werkplaats werden op een stukje land aan de Torenvlietslaan neergezet. Het te onderzoeken terrein werd omgeploegd en enige tijd met rust gelaten. De regen kon haar werk doen. Aan de oppervlakte gekomen scherfjes, botjes en dergelijke, spoelden schoon en werden zichtbaar. Daarna werd het geheel afgezocht. Niet zo maar op goed geluk maar systematisch. Het veld werd in een aantal evengrote vakken verdeeld en genummerd. Per vak kreeg een gelijk aantal personen evenveel tijd het materiaal te verzamelen en in genummerde plastic zakjes te doen. Aan de hand daarvan kon het terrein in kaart worden gebracht en bepaald worden waar, met de meeste kans op slagen, begonnen moest worden. De opgravingen vonden plaats van 1985 tot 1988 en werden uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, onder leiding van de archeologen Epko J. Bult en Daan P. Hallewas. Het tracé van de autoweg op het Marktveld en de Woerd werd onderzocht. Het resulteerde in de blootlegging van een Romeinse grafveld, militaire en burgerlijke bouwwerken en een aantal weg- en waterbouwkundige werken. Bovendien werd de prehistorische aanwezigheid van mensen vastgesteld en middeleeuwse bewoning, waaronder een landhuis met grachten. Het is juni 1985. Ten oosten van de Achterweg zijn een vijftal jonge mensen bezig in een werkput. Ieder op zijn eigen wijze, op zijn eigen plek. Op de ene plaats wordt in de kleffe klei een diepe kuil gegraven, met scherp afgebakende loodrechte wanden waarin zich de sporen van het verleden aftekenen. Wie kan ze lezen? Een Orion-vliegtuig van de marine, laag in de landing, ronkt voorbij. Niemand kijkt op. Uit een andere diepe afgraving wordt een stronk gerooid. Het totaal vergane restant van dat wat
meer dan duizend jaar geleden een boom was wordt rigoureus in plakjes gestoken en opzij gelegd. Bij het afval? Op een derde werkplek wordt de kleilaag met de bats nauwkeurig afgeschuimd, in dunne plakjes. Welke geheimen zullen zich prijsgeven? Eén der medewerkers zoekt de bodem af met een elektronische detector. Af en toe piept het apparaat. Zo te zien vals alarm. Per vindplaats worden de gevonden voorwerpen in plastic bakjes gedeponeerd, voorzien van een genummerde label. Onze plaatsgenoot Hendrik de Vries bedient zijn als nieuwe hydraulische graafmachine, schraapt uiterst precies een laagje van de kleilaag en deponeert dat op een hoop. In het midden zijn twee haaks naast elkaar gelegen balken blootgelegd. Een door mensenhanden aangelegde fundering, dat ziet een leek. Ik probeer me er een voorstelling van te maken. Natuurlijk. dacht ik, daar zat eens een Valkenburger in de schaduw van die dikke boom. Op een droog plekje. Met behulp van aarde en balken opgehoogd. Veilig voor de zoveelste overstroming van de Rijn! Sinds haar ontstaan heeft de Rijn van alles en nog wat meegevoerd op haar weg naar de zee. Als de rivier buiten haar oevers trad bleef daarvan een gedeelte achter. Zo ontstond in de loop van miljoenen jaren een kleilaag, vruchtbare grond waarvan de waarde nauwelijks te schatten is. De Romeinen kwamen, bouwden hun versterkingen langs de rivier en zorgden voor goede wegen. De heerweg liep langs de Rijn, van de Woerd over het Marktveld, dwars door het castellum en verder. Het wegdek was gefundeerd op een mat van liggende stammetjes. Tegen wegspoelen versterkt met aan weerszijden ingeheide palen. Verhard met schelpen van het strand. Naast de weg werden de doden begraven. Wie niet ten prooi viel aan het wild gedierte of het water vond in de “katteklei” een laatste rustplaats. Zo werd het bijna tweeduizend jarige stoffelijke overschot aangetroffen van een man, een vrouw en een kind. Op aandoenlijke wijze in de dood verenigd. Onberoerd gebleven onder de ploeg van Gert Jan Varkevisser, die daar jaar in jaar uit de grond bewerkte. Zoals zijn vader voor hem. Wisten zij veel! Velen vragen zich af het hoe en wanneer van deze ter aarde bestelling. Een jong gezin, in één keer gestorven? Welke ziekte had hier toegesla
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
18
gen? Ik geef toe, het ligt voor de hand zo te denken. Maar weet u, eigen lijk was het geen gezin. In werkelijkheid zat het zo: de “begrafenisondernemer” kwam op het castellum. Kijken of er nog wat van zijn gading was. De centurio wees hem een tweetal gestorven slaven, een man en een vrouw. “En daar ligt nog een kind!” gebaarde hij naar een andere hoek van het kille vertrek. De helpers wierpen de lijken op de kar, de ondernemer nam zijn loon in ontvangst en de stoet vertrok, het castellum uit. Slechts nagestaard door wat vrouwen en kinderen, die zich ophielden buiten de rechter poort, nabij de huizen, die daar waren gebouwd. Voort
ging het, met krakende wielen in de richting van de nederzetting op de Woerd. Halverwege werd halt gehouden. De baas wees de plaats, gaf nog wat orders en verdween. Zijn trawanten maakten zich op voor de begrafenis. Nu was Hufus, de Cananefaat, geen groot licht. Een aardige jongen, dat wel, maar veel hersens had hij niet meegekregen. Voor slaven werd de kuil meestal zo klein mogelijk gegraven, klei was taai en zwaar. Het stoffelijk overschot werd er dan in gepropt, grond erop en klaar was Kees. Maar Rufus was een fantast. Samen begonnen ze te graven maar de ander had het al gauw bekeken, hij zocht zich een plekje in het gras. “Laat de boeren maar ploegen!” Zo was Hufus niet, hij groef en groef, dikke zweetdruppels kwamen op zijn voorhoofd. Terwijl zijn metgezel lag te slapen maakte hij een grote wijde kuil. Toen droeg hij behoedzaam de lichamen er in. Eerst de vrouw, haar legde hij op de rug, haar rechterarm zo gebogen dat er een veilig plekje ontstond, daar legde hij het kind in. Tenslotte de man. Niet als heerser van het nest legde hij hem in het graf maar ondergeschikt. Opkijkend naar haar en het kind. Nameloos verdrietig. Daarna bleef Rufus maar kijken, hij kon er niet toe komen de kuil dicht te gooien. Dat moest zijn maat tenslotte doen. Maar ja, Rufus was nu eenmaal niet goed wijs. Dank zij hem ontstond dit verstilde portret, dat de eeuwen zou trotseren. Geloof het of niet, het zou best zo gegaan kunnen zijn.
De gele steentjes in het stratenbeeld van Valkenburg waarmee de plaats van de muur van het Castellum wordt weergegeven
19
Zicht op oud Valkenburg.
OPGRAVINGEN OP DE WOERD In 1922 werd gestart met een opgraving op de Woerd onder leiding van A.E. Remouchamps. Om te beginnen werden een aantal proefsleuven gegraven op het land van Klaas Zandbergen. Grondsporen en aardewerkscherven duidden op Romeinse woningen van leem en hout. Een vierkant houten putje uit de Karolingische tijd werd aangetroffen vlak naast de S bocht van de Achterweg. In hedendaagse termen, ergens tussen de kassen van Imthorn en Barnhoorn. Van het Romeinse castellum, dat men hoopte te vinden, geen spoor. In de zomer van 1923 werd de opgraving voortgezet. Nu een zestig meter verderop, zuidwaarts dus. Daar, haaks op de Achterweg werd een sleuf gegraven van circa 130 meter lang in de richting van de opgaande zon. Variërend van twee tot vier meter breed, uitgediept bij de weg tot 24 cm boven NAP en geleidelijk ondieper tot 49 cm boven NAP. De belangrijkste vondst was een zogenaamde spitse gracht, een V-vormig uitgegraven sloot van hooguit 3 meter breed. Het verloop van die gracht kon pas het jaar daarop met wat meer zekerheid vastgesteld worden. Het was een gracht, die voor zover viel na te gaan, veel overeenkomst vertoonde met die van een Romeins fort. Het castellum was gevonden! Dat dachten ze toen, mogelijk wat voorbarig. Hoe dan ook, onder de kassen van Gerrit Barnhoorn en de gebroeders de Mooij langs de Achterweg, heeft in ieder geval een gracht gelegen, gegraven om een min of meer rechthoekig grondstuk. Mogelijk de eerste verdedigingsgordel van een Romeins castellum of een nederzetting van ongeveer 180 bij 120 meter. Egbert Remouchamps zou de publikatie van zijn werk niet meer meemaken. Op 25 december 1927 overleed hij te Voorschoten, 35 jaar oud. De heer Sarfatij maakt in zijn verslag in Spiegel Historiael (1975) melding van een tweede opgraving op de Woerd in 1947 en 1948 uitgevoerd door H. Brunsting. Enkele proefsleuven werden gegraven. Er is voor zover ik weet geen verslag van gepubliceerd, het idee van de Woerd als Romeins havencomplex is toen voor het eerst gelanceerd. In 1972 was een ruilverkaveling aanleiding tot het uitvoeren van een noodopgraving, die werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig bodemonderzoek te Amersfoort. Een oppervlak van 2 hectare midden op de Woerd werd onderzocht, waarmee een groot deel van de proefsleuven van 1928 overlapt werd. De gedachte, dat er een castellum gelegen zou hebben, werd verlaten. Daarvoor in de plaats kwam de overtuiging, dat er aanvankelijk een haven geweest is en later een geromaniseerde nederzetting. Geconstateerd werd dat ten zuiden van de watering door de Romeinen een dijkje aangelegd was en het land opgehoogd. Sporen werden gevonden van korenschuren en steigers maar ook van inheemse boerderijen. Tijdens de opgravingen van 1986 tot 1988 werd dat deel van de Woerd waar de autoweg zou komen onderzocht. Aanvankelijk stroomde daar de Rijn. Na de Romeinse tijd heeft de bedding van die rivier zich honderden meters verplaatst naar het Oosten. Het verlande gebied werd pas in de Middeleeuwen bewoond. Er is dan ook een groot aantal vroegmiddeleeuwse sporen van bewoning aangetroffen. De nadere bestudering daarvan werd uitgesteld tot later. Voorlopige verslagen zijn gegeven in de serie boekjes “Graven bij Valkenburg”
Ter herinnering De Romeinen vertrokken ruim vijftienhonderd jaar geleden. De jongste restanten van die koloniale periode liggen nu onder 1,5 meter Valkenburgse grond en as bedolven. Reeds lang is het geschreeuw der krijgslieden en het gekerm der gewonden verstomd. Tot voor kort herinnerde bijna niets in Valkenburg aan de Romeinse tijd, slechts af en toe de vondst van een pot, een scherf, puin en stenen. Tegenwoordig is in de straten van ons dorp de omwalling van het castellum aangegeven, bestraat met gele steentjes. De achterste toren van de rechterpoort is gedeeltelijk herbouwd, met gebruikmaking van de originele stenen. Als monument te bezichtigen op het Castellumplein. Ook de straatnamen houden de herinnering aan die tijd levendig, de Legioendreef, Centuriedreef, Claudiusdreef en de Cohortedreef. Op dezelfde wijze worden ook enige van de ontgravers van Valkenburgs oudste historie geëerd in de Dr. A.E. Remouchampsstraat, Prof. dr. A.E. van Giffenstraat en de Prof. dr. W.
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
20
Glasbergenlaan. Tenslotte het jongste monument dat na het gereedkomen van de provinciale autoweg, werd opgericht op het Marktveld. Een rij bomen trekt de aandacht. Van staal en beton vervaardigd om ondanks de zure regen te kunnen volharden. Een extra baken voor piloten die op Valkenburg willen landen. Schuin daarop een reconstructie van de Romeinse weg, die met een bocht naar de westzijde van de Woerd voerde. Dwars doorsneden door de autoweg. Een informatiekubus, ter zijde van de Torenvlietslaan opgericht, geeft uitvoerige inlichtingen over de opgravingen.
Het monument op de Torenvlietslaan/ Achterweg dat een indruk geeft van de loop van de Romeinse dijk of weg van het Marktveld naar de Woerd
21
Zicht op oud Valkenburg.
Planten en dieren Overzicht van de planten en dieren die aan het begin van de jaartelling in Valkenburg in het wild groeiden en leefden Biotopen van in de tekst van “Graven bij Valkenburg II” genoemde planten en diersoorten (hoofdstukken 1, 7, 8 en 9). 1990 W. Benthem H = Heukels-van Oostrom: Flora van zout milieu Nederland brak milieu Nz = De Nederlandse zoetwatervissen zoet milieu T = Thieme’s grote natuurgids duinen Z = Zoogdieren van de Benelux (8) = pag. in GbV deel 2 zwarte els (l) op moerassige plaatsen en aan de waterkanten (H 138) es (3) in loofbossen op kalk, klei en voedselrijke vochtige zandgrond, soms op laagveen (H 558) wilg (8) div. soorten, o.a. in grienden, rivieroevers, broekbos, duinen (H146) iep (8) = olm div. soorten, meeste uit heems, bastaarden ook in duinen (H154) hazelaar (8) in loofbossen en in heggen op goede grond (H 139) kers (8) div. soorten, vochtige bossen en hakhout, in heggen, langs rivieren, ook in duinen (H342) riet (8) aan waterkanten in moerassen, vochtige bossen, op akkers, in natte duinvalleien en of zilte grond (H768) waterweegbree (8) in sloten, vijvers en poelen, langs allerlei zoete wateren (H 659) lisdodde (8) in en langs sloten en plassen, in moerassen, netlanden en duinvalleien (H 812) bies (8)
div. soorten waaronder in moerassige onbemeste graslanden, in veenstreken, in de duinen en op zilte grond (H710) sterrekroos (8) in sloten en andere stilstaande of zwakstromende wateren; vooral algemeen in zilte omgeving in het kustgebied (H215) platvis (14) = verm.bot in zee en in brakke zoete wateren die in zee uitmonden steur (14) in zout en zoet water (NZ66) snoek (14) vele watertypen, voorkeur voor helder water omgeven door plantenrijke oevers (NZ 26) fint (53) in zoete wateren die in zee uitmonden (NZ 19) stekelbaars (54) zoet en zout water (T308) gewone pad (53) bossen, akkers etc. overwintert in droge holten in de grond (T 314) bruine kikker (53) parken, tuinen, bossen etc. (T 316) woelrat (8) ruigbegroeide oevers van beken, sloten en meren niet aan water met wisselende standen (Z 108) Noordse spitsmuis (8) zeer nat terrein, rietland, moeras, drassig hooiland, ook in periodiek overstroomde terreinen (Z 106) bosspitsmuis (8) zeer gevarieerd, overal waar (dichte) bodembedekking aanwezig is, zoals ruig grasland, heide, duinen, rietvelden, etc. (Z.) dwergmuis (8) hoog gras, dijkbegroeiing, graanveld, rietvelden, etc. (Z 110) bosmuis (53) enige vorm van dekking; bos, rietland, duinen, etc. In winter naar schuren, stallen, etc. (Z 112) eikelmuis (53) bossen, hellingen, grotten, groeven (Z 117) zwarte rat (53) zeer sterk aan menselijke bebouwing gebonden, prefereert droge plaatsen, nagenoeg niet bij water (Z 116)
Deel 1. In en om het Romeinse castellum
22
Boeken en bronnen BEELAERTS, W.A. Lugdunun en PraetoriaAgrippinae. In bijdrage voor de Vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde, 4e reeks deel 7 blz. 272-274. 1909. BLOEMERS, J.H.F. en ARFARIJ, H. Valkenburg ZH. In Nieuwsbulletin van dc KNOB, nr. 12, blz. 130-133. 1973. BLOEMERS, J.H.F en SARFARIJ, H. Valkenburg ZH. A Roman settlement at the Woerd Valkenburg (South Holland). Report 1: The potter’s stamps. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. 26, blz. 133-161. 1976. BOOGAERS, J.E. Militaire en burgerlijke naderzettingen in Romeins Nederland. In Honderd eeuwen Nederland in Antiquity and Survival II, nr 5-6, 1959. BOGAERS. J.E. Praetorium Agrippinae. Bulletin van de KNOB, jaargang 17. afl. 4, kol. 209-240. 1964. BREE, PJ.H. VAN EN CLASON A.T. On the scull of a lynx (Linnaes, 1758), found in the Roman castellum at Valkenburg, province of Zuid Holland, The Netherlands. Bijdragen tot de dierkunde 41, 1971 pp. 130-135. 1971. BULT, EPKO J. & HALLEWAS, DAAN P. Graven bij Valkenburg, het archeologisch onderzoek in 1985. 1986. BULT, E.J ; HALLEWAS, D.P. en anderen. Graven bij Valkenburg 11, het archeologisch onderzoek in 1986. 1987. BULT, E.J. ; HALLEWAS, D.P. EN ANDEREN. Graven bij Valkenburg 111, het archeologisch onderzoek in 1987 en 1988. 1990. DIJKSTRA. H. EN F.C.J. KETELAAR. Brittenburg, raadsels rond een verdronken ruïne. 1965. Es, W.A. VAN. De Romeinen in Nederland. 1973. GIFFEN, A.E. VAN & GLASBERGEN, W. Zes perioden -castellum te Valkenburg, Praetorium Agrippinae. 1946. GIFFEN, A.E. VAN. De Romeinse castella in den dorpsheuvel van Valkenburg aan de Rijn deel 1. Opgraving 1941. 1948. GIFFEN, A.E. VAN EN W. GLASBERGEN. De opgravingen in Nederland in 1948. In: L’Antiquité Classique 1949. GIFFEN, A.E. VAN. Inheemse en Romeinse terpen. Opgravingen in de dorpswierde te Ezinge en de Romeinse terpen van Utrecht, Valkenburg ZH en Vechten. 1950. GIFFEN, A.E. VAN. Three Rornan frontier forts in Holland at Utrecht, Valkenburg and Vechten. In: The congress of Roman Frontier Studies, 1949. pp 31-40, 1952.
23
GIFFEN, A.E. VAN. De Romeinse castella in den dorpsheuvel van Valkenburg aan de Rijn deel 2. Opgravingen in 1942 tm. 1943 en 1946 tm. 1950. 1955. GIFFEN, A.E. VAN. Ausgrabungsergebnisse in römischen Limeskastellen am Rheim in Holland. besonders zu Valkenburg Z.H. (Praetorium Agrippinae). 1963. GIFFEN, A.E. VAN. EN W. GLASBERGEN, W. Romeinse castella in Nederland. In: L’Antiquité Classique 1946. GIFFEN, A.E. VAN EN W. GLASBERGEN. De opgravingen in Nederland in 1947. In: L’Antïquité Classique 1947. GIFFEN, A.E. VAN EN W. GLASBERGEN. De opgravingen in Nederland in 1949. In: L’Anliquité Classique 1950. GIFFEN, A.E. VAN EN WGLASBERGEN. Romeinse castella in Nederland. In: L’Antiquité Classique 1952. GLASBERGEN, W. De opgravingen in de dorpsheuvel te Valkenburg aan de Rijn, 12e campagne 1962. 1967. GLASBERGEN, W. & GROENMAN-VAN WAATERINGE, W. The Pre-Flavian Garrisons of Valkenburg ZH. 1974. GLASBERGEN, W. MET MEDEWERKING VAN W. GROENMAN-VAN WAATERINGE, H. PRAAMSMA EN M.D de WEERD. De Romeinse castella te Valkenburg ZH. De opgravingen in de dorpsheuvel in 1962. 1972. GROENMAN-VAN WAATERINGE, W. Romeins lederwerk uit Valkenburg ZH. Proefschrift. 1967. GROENMAN-VAN WAATERINGE, W. Grain storage and supply in thekenburg castella and PraetoriumAgrippinae. In: Ex Horreo. IPP 1951-1976. 1977. GROENMAN-WAATERINGE, W. & B.L. van BEEK. De Romeinse castella te Valkenburg ZH. Zeventiende opgravings campagne 1980, werkput VII. 1989. REMOUCHAMPS, A.E. Het Romeinse castellum te Valkenburg. 1928. RIJKSDIENST VOOR HET OUDHEIDKUNDIG BODEMONDERZOEK, De Romeinen langs de Rijn, archeologische cahiers nr. 3. 1985. SARFATIJ, H. Opgravingen op de Woerd in Valkenburg ZH. In: Spiegel Historiael 1975. WEERD, M.D. DE. The date of Valkenburg I reconsidered, the reduction of a multiple choice question. In: Ex Horreo. IPP 1951-1976. 1977.
Zicht op oud Valkenburg.
deel 2
Inhoud deel 2 1. TIJDENS DE MIDDELEEUWEN 26 Na de Romeinen 26 De naam Valkenburg 29 Grondheerlijkheid St. Maarten 30 Onder de graven van Holland 31 De Heren van Valkenburg 31 Het Graafschap Valkenburg 32 Prinselijke heerlijkheid 2. DORPSREGENTEN 33 Bestuur 33 Bestuurder Caardecamp 38 Een lang nieuwjaar 39 Geheimboek van de baljuw 40 Uithangbord zoek 41 Een rechtsgeding 43 Verdacht van moord 49 Terug bij het huis Wassenaar 49 Maatregel tegen hondsdolheid 49 Vrije Hoge Heerlijkheid 50 Op de nominatie 51 De baljuw op de loop 52 De municipaliteit 3. BALJUW ABRAHAM DE HAAS 52 Een respectabel man 52 Een streng begin 53 Gewurgd aan de paal 55 Een geschenk uit de hemel 56 De weeskamer 57 Op scheve schaats 58 Wat overbleef
4. DIENDERS EN KLAPWAKERS 59 Leerling klapwaker 59 Jan de Wit 60 Eed van de dienaar 60 Instructie van de klapwaker 61 De diender knijp
Bestuur en Bestuurders
5. BRANDWEER 63 Brandweerinstructies 64 Brandweergereedschap 65 De eerste brandspuit 6. BELASTINGGAARDERS EN TOLLENAARS 66 Formulier voor een Tolceel 66 Dorpsbelastingdienst 66 De tiend 67 Belasting voor kerk en school 7. WATERSCHAP EN VEERDIENSTEN 67 Schouwreglement anno 1661 67 De veerboot 68 Schipper op drift 69 Cornelis van der Nagel 69 Gegevens 72Boeken en bronnen Aquarel van onbekende schilder, aanwezig in het gemeentearchief van Valkenburg. Links het wapen van Willem Veerman, heer van Valkenburg en daarnaast dat van zijn vrouw Theodora van Walcheren
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
24
Enige jaartallen 287-500 De Herulen wonen ondermeer aan de kust bij Rijnmond. 500 Fries domein omvat de kust van Zeeland tot de Wezer 690 Willibrord landt bij Rijnmond met elf gezellen 695 Willibrord te Utrecht bouwt ondermeer de St. Maartenkerk 171 Begin regering van Kare de Grote 800 Voor en na dit jaartal, Vikingen bezoeken de Rijndelta 1000 Omtrent die tijd bouw van de Leidse burcht 1018 Dirk III heeft zijn gebied uitgebreid tot Vlaardingen 1061 Floris 1 sterft door sluipmoord te Neder-Hemert. Bisschop Willem annexeert de bezittingen van Floris 1 1064 Koning Hendrik bevestigt aanspraken der Utrechtse kerk. 1076 DirkV herovert zijn erfenis op de bisschop van Utrecht 1083 Dirk V noemt zich voor het eerst graaf van Holland 1125 Omtrent die tijd is de eerste Leidse kruismarkt gehouden 1133 Stichting van nonnen- klooster te Rijnsburg door Petronella. 1159 De paus bevestigt de Utrechtse kerk in haar bezittingen, ondermeer Valcanaburg 1203 Ada, dochter van Dirk VII in de Leidse Burcht belegerd 1220 Willem 1 schenkt Valken- burg aan zijn vrouw Maria 1241 Willem II schenkt het patronaatsrecht van de Valkenburgse kerk aan de orde van de Duitse ridders te Utrecht. 1295 Leprozen te Katwijk moeten in Valkenburg de mis vieren. 1248 Willem II Rooms-koning, schenkt land aan zijn getrouwen te Valkenburg 1295 Leprozen te Katwijk moeten in Valkenburg de mis vieren 1304 Vlaanise inval, dringen door tot Haarlem 1392 Aleid van Poelgeest en haar hofmeester vermoord 1420 Jan van Beleren belegert en bezet het Hoekse Leiden 1420 Filips van Wassenaar moet bezittingen overdragen aan zoon 1481 De Hoeken bezetten Leiden, verdreven door Kabeljauwen
25
Zicht op oud Valkenburg.
Een doorsnede door het Valkenburgse landschap in de Middeleeuwen door W. Benthem 1990.
Terrein verkenning in de vroege Middeleeu wen
2.1. TIJDENS DE MIDDELEEUWEN
Na de Romeinen Over de eerste eeuwen na het vertrek van de Romeinen is weinig bekend. Een blinde vlek in onze geschiedenis? Is Valkenburg, daarbij inbegrepen het tegenwoordige Katwijk, in die tijd bewoond geweest? De waterstand van de rivier zou toen hoog opgelopen zijn, overstromingen waren schering en inslag. In ons dorp kwamen voor bewoning slechts twee plaatsen in aanmerking, de Woerd en de Terp. De Woerd was tijdens de Romeinse tijd reeds kunstmatig opgehoogd. De Terp was als vanzelf ontstaan doordat de achtereenvolgende castella steeds opgebouwd werden op de restanten van de voorafgaande. Met hier en daar een extra schep grond erbij. Daardoor waren beide stukken grond goed bewoonbaar. Mogelijk werd zelfs het oude castellum nog gebruikt!
De naam Valkenburg Na de Romeinen woonden hier de Herulen, afkomstig uit Valkenberg in Halland in het tegenwoordige Zweden. Daarmee is niet alleen de naamsoorsprong van ons dorp verklaard maar ook die van de streek Holland! Deze gewaagde veronderstelling werd onlangs gelanceerd in het archeologenblad “Westerheem”. Kan je nagaan hoe belangrijk Valkenburg geweest is in die oude tijd! De Herulen waren verwant aan de Goten. Een ruw volkje. Het verhaal gaat dat hun voorouders mensenoffers brachten. Onder hen werden geen oudjes, zieken of weduwen gevonden. Die werden gedood. De mannen achtten zich te goed om te werken, de krijgsdienst en de jacht was voor hen, het werk werd gedaan door vrouwen en slaven. De Herulen worden diverse keren genoemd in de oude geschriften als hulpleger van de Ro-
meinen. In 360 bijvoorbeeld onder de naam Vexillum Herulorum ac Batavorum. Zij zouden zich omstreeks het jaar 287 gevestigd hebben in de kuststrook tussen de Oude Rijn en de Maas! En bijgevolg de Cananefaten hebben verdreven of ondergeschikt gemaakt. Ze hadden connecties met de Westgotische koning, die omstreeks 475 een vloot naar de monding van de Rijn stuurde om hen te steunen in de strijd tegen de Franken. Tussen 507 en 520 hebben de Friezen hen hier een toontje lager laten zingen, einde van het koninkrijk der Herulen. In “Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden”, anno 1725, wordt tot op zekere hoogte dezelfde mening verkondigd: “Een derde Valkenburg legt in Denemarken, nu onder Sweeden, in ‘t Lantschap Holland, tusschen Heimstede en Waardsburg. Veele geleerde Oudheidsdoorgronders haalen de naamsoorsprong van Holland, Zeeland, en zoo ‘t schijnt ook van ons Valkenburg, uit Denemarken; en wel omtrent het jaar 800 toen de Deenen, Gothen en Noormannen dit landschap overweldigden, vele Roomsche (Romeinse) gestichten verwoestten, ja zelfs het slot tot Valkenburg”. Mensen, die erg veel meegemaakt hebben, kunnen daarover moeilijk praten. Giselmus Dirksoen is geen uitzondering op die regel. Hij heeft als jonge knul de inval van de Noormannen overleefd en klapt nog steeds finaal dicht als je hem daarnaar vraagt. In flarden kwam ik zijn verhaal te weten. Gedurende de jaren dat we samen de kerktoren bouwden! Hij, de meester metselaar; ik, de leerjongen. De moeder van Giselmus had een moeilijk te onthouden naam. Iets van Ytje Ouwe of zo iets, ze kwam uit het Noorden. De boerderij van zijn vader stond op een drooggevallen plaats in de Broek. Niet ver van het houten kerkje. De plaats was bepaald niet aantrekkelijk voor rovers en landverhuizers. Niet dat de bewoners zich daarover druk maakten. Zover de herinnering reikte waren er geen invallers geweest. Af en toe kwamen er doortrekkende handelaars langs de Heerweg of via de Rijn. De schepen legden aan in het haventje, de reizigers brachten de nacht door op het “kasteel”. Giselmus vertelde dat hij als jongen vaak op de steiger stond te kijken naar de schepen. En hoopte dat er verandering zou komen in de
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
26
saaiheid van alledag. Dat er ook in zijn dorp eens iets zou gebeuren, een echte inval van de Noormannen of zo. Hij bekende het met schaamte. De heer van het kasteel was niet bang voor de Noormannen. De stenen omwalling, de grachten er omheen en zijn soldaten zouden iedere vijand uit het huis kunnen houden, dacht hij. Wat dat betreft had hij de Vikingen onderschat. Ervaren vechters als ze waren. Hoe woester het gevecht hoe mooier. Wonnen ze .... dan was er buit. Als ze sneuvelden wachtte hen het Walhalla, een zo mogelijk nog aantrekkelijker vooruitzicht. Ze kwamen. Giselmus zag de boten binnenvaren en afmeren. Hij zag de woeste horden de heuvel opstormen achter hun schilden. Hoorde het zwaardgekletter. Zag de verdediging wankelen onder het geweld. En maakte dat hij wegkwam. Thuis wilden ze hem niet geloven maar toen er na enkele uren rookwolken opstegen boven de bomen ging zijn vader voorzichtig poolshoogte nemen. Om kort daarna lijkbleek terug te keren, vlug wat spullen te pakken en met het gezin in het dichte bos te verdwijnen. Het werd hun redding. Toen ze na een week noodgedwongen weer uit hun schuilplaats kropen was er niets meer over van het dorp. Ook de boerderij was met de grond gelijk gemaakt. De houten kerk verbrand. Het kasteel lag in puin. De overweldigers kwamen, bleven hier een tijd en vertrokken weer. Het duurde jaren voor het dorp de klap te boven was. Er kwam weer een pastoor uit Utrecht. Er moest een nieuwe parochiekerk komen. Met een vluchttoren. Zo hoog dat van hieruit de zee en de monding van de rivier in het oog gehouden konden worden! Je snapt wel waarom. Stenen waren er genoeg, eeuwenoud en voor het oprapen! Ik ben er achteraf toch wel een beetje trots op dat dit dorp Valkenberg heet en het land er omheen Halland. Genoemd naar de plaats en het land in Denemarken, waar mijn vader vandaan gekomen is! Volgens de verhalen van mijn moeder. Soms krijg ik zin om er op uit te trekken, met de rivier mee de zee op! Maar dat zal ik nooit aan Giselmus laten blijken. Ik kijk wel uit! Eveneens in “Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden” wordt nog een andere verklaring over het ontstaan van de naam van ons dorp verteld. Dat verhaal wordt echter naar het rijk der fabelen verwezen. De betrouwbaarheid van de monniken in het algemeen, en in het bijzonder 27
van de schrijver die het omstreeks 1437 te boek stelde, wordt volkomen afgekraakt. Desondanks wordt het uitvoerig geciteerd, door mij wat betreft de spelling hier en daar bijgeschaafd: Vier honderd en zestien jaren na de geboorte van onze heer Jezus Christus, zo staken zij te zamen die Friezen, met hun koning Egystus, en Horstus zijn broer, en met die wilde en wrede Slaven, en togen over naar Engeland. En verdreven daar uit het Engelse Brutoene. En begeerden Engeland zelf, en zetten daar koningen in naar hun zelfs zin. En daarna keerden die sommige weerom, en de andere bleven daar. En van deze koning Egystus geslacht, zo was Sinte Wilbort geboren, en Sint Jeroen, en Sint Albrecht die te Egmond ligt. En in deze tijden als de Friezen en Slaven weer uit Engeland kwamen, en ze niet wisten wat ze doen zouden; zo togen ze tezamen met elkander in het wilde Woud zonder genade, om de wilde beesten daaruit te verdrijven, zoals ze deden. En toen maakten zij een burcht daar nu Leiden staat; en zetten een kastelein daarop met veel volk om die te bewaren. En van deze kastelein zo kwam een zoon die Lem heette, en was al te vrome man, zodat die wilden hem verkoren tot een heer te zijn. En deze heer Lem die won een zoon die Diwout heette. Deze Diwout werd daarna der Friezen koning. En had een wijf die een Roesinne was waar hij veel kinderen bij gewon en een zoon die Heer Lem heette. Deze Heer Lem stichtte de stad die nu Haarlem is en noemde die naar hemzelf, Heer Lem. En van deze Heer Lem zo wordt geboren de machtige Koning Ezeloor. Deze Koning Ezeloor was zo geheten omdat zijn oren zo lang waren als van een ezel. Ook was hij zeer groot. En had een wijf, die ook Roesinne was, waar hij veel kinderen bij gewon; en een dochter, die daarna koningin van Friesland was. Deze Koning Ezeloor was koning van de Slaven die nu Hollanders zijn. En hij deed maken, waar nu Voorburg staat, een zeer groot kasteel, hetwelk zijns gelijke in het land niet had. Deze koning Ezeloor leefde zeer lang en liet een zoon na die Valk heette. Die werd aldus genoemd omdat zijn ogen zo rond waren en zo klaar alsof hij een valk was. En deze Valk stichtte een slot, zeer groot waar Valkenburg nu gelegen is, en noemde de plaats naar zich zelf. En op deze manier zo wordt dit land van Holland bewoond.
Zicht op oud Valkenburg.
Kaart van het dorp Valkenburg, de huizen langs de Rijn. Anno 1627. Van P. van Bilderbeck. Aanwezig bij het hoogheemraadschap Rijnland te Leiden.
De naam Valkenburg? Die is te danken aan de aanwezigheid van een burcht en aan de valkenjacht die hier beoefend werd. Het was immers het jachtgebied van de graaf! Zo is de gangbare verklaring van de naam van
ons dorp. Het gemeentewapen, in de zeventiende eeuw reeds genoemd, lijkt die mening te bevestigen: twee valken zittend op een ronde toren!
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
28
Grondheerlijkheid onder st. Maarten
De graven van Holland tussen het jaar 1000 en 1339.
In die vroege Middeleeuwen behoorde al het land aan de keizer of de koning. Zelfs mens en dier was zijn eigendom. Zo’n antieke heerser werd bijgestaan door strijdmakkers, raadgevers en dergelijke vazallen. Als beloning ontvingen ze niet zelden het beheer over een deel der bezittingen van de vorst. Om daar, namens hem, recht, orde en veiligheid te handhaven. Als graaf (opzichter, koninklijk ambtenaar) of hertog (legerleider). Die koninklijke ambtenaren echter gingen zich vaak als eigenaars gedragen. Vooral als de ware heer ver weg was of geen streng regime voerde. Konden ze oorspronkelijk bij minder goed functioneren naar believen worden ontslagen, later werd hun verworvenheid erfelijk en zat de leenheer tenslotte opgezadeld met een steeds groter aantal minder trouwe leenmannen. Om dat nadeel te vermijden werden ook kerkelijke leiders met het beheer over zijn bezittingen begunstigd. Zo bezat de bisschop van Utrecht op zeker tijdstip een groot gebied, dat zich uitstrekte van Friesland tot dit stukje Noordzeekust! Wereldlijke bezittingen! Het oudste document, waarin ons dorp genoemd wordt, is een bisschoppelijke lijst van goederen. Daarin wordt Valcanaburg beschreven als behorende tot het kapittel van St. Maarten van Utrecht. Waartoe ook de Domkerk behoorde. De lijst geeft een overzicht van de toestand tussen het jaar 777 en 866. Het dorp bevatte drie grote hoeven en zestien kleinere hofsteden. Er was een kerk. De bewoners waren horig, dat wil zeggen: met huid en haar aan de heer overgeleverd. Er was een groot bos complex, dat zich uitstrekte over het gebied waartoe thans het vliegveld behoort en een groot deel van Katwijk. Ook van Leiden was toen nog geen sprake. Het bovengenoemde document werd veel later dan de opgegeven data gebruikt om de bisschoppelijke aanspraken op het gebied te bewijzen, het doet aan de juistheid van de feiten niet veel af.
29
Graven uit het West-Friese of Hollandse huis 993 Dirk III 1039 Dirk IV 1049 Floris I 1091 Floris II 1106 Dirk V 1122 Dirk VI 1161 Floris III
1191 Dirk VII 1203 Willem 1 1222 Floris IV 1234 Willem II 1256 FlorisV Graven uit het Henegouwse huis
1299 Jan II van Avenes 1304 Willem III
Omstreeks 1018 blijkt de graaf van Kennemerland, Dirk III, zijn gebied uitgebreid te hebben tot Vlaardingen. Hoewel dat niet zwart op wit staat, zit het er dik in dat tijdens die veldtocht ook Valkenburg en omgeving door hem geannexeerd is. In Vlaardingen bouwde hij een vesting en begon een tol op de voorbijvarende schepen, hetgeen streng verboden was. Daarmee liep de emmer met misdaden van de eigengereide graaf over. Een gezamenlijk legertje van de hertog van Neder-Lotharingen en de bisschop van Utrecht werd tot afstraffing uitgezonden. Het kwam tot een treffen maar de graaf wist hen tot een smakelijke aftocht te dwingen. Dirk III zat vast in het zadel! Pas in 1061 zag de Utrechtse bisschop Willem kans om het hem toebehorende gebied aan de Rijnmond weer in bezit te nemen. Graaf FLoris I was door sluipmoord omgekomen. Dirk V, de erfgenaam, was nog minderjarig. De bisschop maakte van de gelegenheid handig gebruik en lijfde diens gebied in bij het zijne. Met instemming van koning Hendrik IV, die daaromtrent in 1064 een akte deed opstellen. Maar de kleine Dirk groeide op, werd sterk en heroverde reeds in 1076 het hem ontnomen gebiedsdeel. Trots liet hij zich enige jaren later graaf van Holland noemen. Uiteraard probeerde de bisschop het gebied terug te krijgen. Er was echter grote ruzie tussen de vorst van het heilige roomse Duitse rijk en de paus, de z.g. investituurstrijd. Pas in 1159 kwam een
Zicht op oud Valkenburg.
latere paus er toe schriftelijk te bevestigen dat de door hem benoemde bis schop Godebald, en daarmee het kapittel van St. Maarten, recht had op de reeds genoemde bezittingen waaronder Valkenburg. Daarmee veranderde er niet veel, de graven van Holland bleven baas in “eigen” land.
Onder de graven van Holland Omstreeks 1125 behoorde Valkenburg dus tot het domein van de graaf van Holland. Hoe in die tijd het bestuur Dirk van Wassenaar, ridder 1314-1319. over dit dorp werd geregeld, is moeilijk te zeggen. In het begin placht de graaf zelf rechts-gedingen te houden. Hij reisde daartoe met zijn gevolg van plaats naar plaats, waar de gasten rijkelijk voorzien moesten worden van hun natje en droogje. Later stelde hij ambachtsheren of schouten aan om namens hem lokale gebieden te besturen. Valkenburg werd toen als een “lage heerlijkheid” beschouwd. Dat hield in dat de schout slechts de onderlinge burgerlijke geschillen mocht beslechten en kleine vergrijpen. De inkomsten, daaraan ontleend, kon hij voor een deel in eigen zak steken! Honderd jaar later was de jaarmarkt
Maria van Wassenaar en Jqcques de Ligne † 1552
een begrip geworden tot in de verre omtrek. Die werd toen al in september gehouden. De graaf genoot daarvan het marktgeld en een deel van de opbrengst der kermis vermakelijkheden. Uiteraard wist een handige schout daarvan een graantje mee te pikken. Als rechten voor de graaf werden vervolgens genoemd het veer- en visrecht en een tol op de Rijn; het jachtrecht in de uitgestrekte bossen en duinen en het patronaat over de parochiekerk. En voor het exploiteren van een windmolen was zijn toestemming noFhilips van Wassenaar 1359 -1428, dig. trouwt. 1370 Maria van Egmond. Ook maten en gewichten vielen onder zijn recht. In die tijd moet de zeevisserij zijn ontstaan en daarmee het recht op het pondgeld (12 schellingen per scheepslading) en de hofvis (de beste vis van elke vangst). Op den duur begon de graaf een aantal van die rechten af te stoten. In 1241 bij voorbeeld het patronaat over de parochiekerk. Zeven jaar later ,als Rooms koning droeg hij het eigendomsrecht op de gronden te Valkenburg over aan “zijn trouwe mannen” aldaar. In dat jaar had Valkenburg als Oud-Hollandse grondheerlijkheid afgedaan. Dat wil zeggen, de graaf had niet meer het ongedeelde eigendomsen beschikkingsrecht. Daaraan kwam definitief een einde toen Willem 1V,
Foto's van het Iconografisch Bureau
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
Jacob van Wassenaar, trouwt 1446 Isabella van Diest, † 1466
30
één der latere graven van Holland, het recht op de heerlijkheid Katwijk en Valkenburg overdroeg (beleende) aan Philips III van Wassenaar, die omstreeks dezelfde tijd burggraaf van Leiden geworden was. Maar toen was het al 1339. En daarmee was de gewone Valkenburgse man of vrouw nog niet verlost van de “heer”schappij! Om dat woord nu maar eens letterlijk te nemen.
De heren van Valkenburg Wie in de loop der tijden heer van Valkenburg, de beide Katwijken en het Zand is geweest, staat nauwkeurig opgetekend in de inventaris van het heerlijkheidsarchief. Daaruit blijkt dat in de meeste gevallen het leen van vader op zoon werd overgedragen. En dat het goed aan Philips IV in 1393 werd ontnomen wegens medeplichtigheid aan de moord op het liefje van hertog Aalbrecht van Beieren. Zij, Aleida van Poelgeest, woonde in Den Haag. Reden waarom ook het kasteel van Philips, genaamd het Zandt (thans te Katwijk ad Rijn), met de grond gelijk gemaakt werd. De verzoening volgde reeds drie jaar later, Philips werd weer eigenaar maar slechts om het bezit nog tijdens zijn leven weer te verliezen aan zijn Kabeljauwsgezinde zoon Hendrik. In 1460, ter gelegenheid van het huwelijk van de toenmalige heer, werd de jurisdictie van Valkenburg tot hoge heerlijkheid verheven. Dat gaf de baljuw en zijn welgeboren mannen het recht criminele zaken te berechten en zelfs de doodstraf ten uitvoer te brengen. Katwijk was inmiddels zozeer tot bloei gekomen dat er een eigen parochiekerk werd gesticht en de vissersplaats het moederdorp min of meer overvleugelde. Vroege heren van Valkenburg 1454 Jan I van Wassenaar 1339 Fhilips van Wassenaar 1497 Jan II van Wassenaar 1348 Dirk III van Wassenaar 1525 Maria van Wassenaar 1392 Fhilips IV van Wassenaar 1546 Fhilips de Ligne 1420 Hendrik van Wassenaar 1610 Lamoral de Ligne 1447 Jacob van Wassenaar
31
Schouten van Valkenburg en de beide Katwijken in de Middeleeuwen, voor zover hier en daar genoemd 1343 Jan Symon Galenszoon 1345 Dirk Floriszoon 1358 Heinrick Dibbeboeyszoen 1370 Dirk Zayen Goeswijns 1434 Jan Hughes van den Bergh 1439 Claes Jans van Buschusen 1450 Andries Aernt Jan Gozenzn 1454 Jan van Sonnevelt 1457 Jan Heerrnan
1463 Floris Grijp 1466 Arent Groeninck 1467 Florys Pieterse 1493 Dirk Reyers 1473 lJsbrand Dirks 1506 AerntWouterse van Harles 1535 Jacob van Noorde 1541 Jacop Pieterse 1551 Jacop Jacops
Het graafschap Valkenburg? In 1525 was er de eerste vrouwe van Valkenburg, Maria, dochter van Jan II van Wassenaar. Tegen de gewoonte in. Karel V verleende haar deze gunst omdat haar vader zich zeer verdienstelijk gemaakt had maar geen zonen naliet. Zij trouwde met Jacques de Ligne. Het was deze Jacob van Ligne die zich in een drietal regesten (oorkonden) deed kennen als de graaf van Faulcquenberge, baron van Belloel, heer van Wassenaar, burggraaf van Leyden, heer van Monstroel, Thullyn, Ravegny enz. Ons gaat het natuurlijk om dat Faulcquenberge, in het derde regest wordt het geschreven als Falckenburch, hetgeen er al meer op gaat lijken! Jakob de Ligne laat zich dus graaf van Valkenburg noemen? Hadden de Valkenburgse gebroeders Borsboom dan toch gelijk? Beide broers waren, omstreeks het begin der achttiende eeuw, in aanzien vanwege hun kennis van de geschiedenis en beweerden bij hoog en laag dat ons Valkenburg van ouds een graafschap was. Ze brachten dit tot uiting in hun gedicht dat in hoofdstuk 7 van deel 3 geciteerd wordt. Een nader onderzoek echter bracht aan het licht dat de vader van Jacob de Ligne reeds de titel graaf van Fauquenberg voerde en dat dit graafschap ergens bij Artois in Frank-
Zicht op oud Valkenburg.
rijk gelegen is. Daarmee verviel een mogelijk bewijs voor de mening van de gebroeders Borsboom!
Prinselijke heerlijkheid De zoon van Maria van Wassenaar en Jacob van Ligne, Philips de Ligne, erfde in 1546 de heerlijkheid. Deze graaf van Ligne bleef tijdens de opstand der Nederlanden de Spaanse koning trouw, reden waarom de Staten hem in 1581 van zijn Hollandse goederen vervallen verklaarden. Gedurende die beslaglegging werd het beheer gevoerd door een raad van het huis Wassenaar. Tijdens het twaalfjarig bestand, in 1610, werd diens Enkele jaartallen, mogelijk van directe invloed op de gang van zaken in Valkenburg 1517 Luther openbaart zijn 95 stellingen 1567 Komst van Alva 1574 Leidens beleg en ontzet 1579 Unie van Utrecht, republiek der zeven Nederlanden 1609 Twaalfjarig bestand 1648 Vrede van Munster 1652-1654 Eerste oorlog met Engeland 1665-1667 Tweede oorlog met Engeland 1635 Windhandel in tulpen 1672 Oorlog met Frankrijk, Utrecht en Naarden bezet 1702-1713 Engeland en Holland in oorlog met Frankrijk 1747 Begin van de patriottentijd 1780-1784 Vierde Engelse oorlog 1783 De patriotten vormen vrijkorpsen 1785 Dranjegezinde rellen in
Valkenburg, de vlag wordt uitgestoken op de kerktoren 1787 Pruisische interventie op verzoek van prinses Wilhelmina 1793 Frankrijk verklaart de oorlog 1795 Willem V vlucht naar Engeland 1796 Bataafse republiek krijgt vorm 1802 Vrede van Amiëns 1803 Opnieuw oorlog met Engeland 1804 Napoleon wordt keizer 1806 Einde Bataafse republiek, Lodewijk Napoleon koning 1807 Ontploffing van het kruitschip te Leiden 1810 Inlijving bij Frankrijk, invoering burgerlijke stand 1812 15000 dienstplichtigen met Napoleon naar Rusland 1813 Napoleon verslagen, de erfprins landt in Scheveningen 1815 Napoleon wordt versla gen bij Waterloo, De erfprins wordt koning
zoon Lamoraal de Ligne opnieuw met het bezit beleend. Lamoraal liet zich te Voorschoten vorstelijk verwennen, was inmiddels prins van Gaveren geworden en zal ook in Valkenburg zijn verwelkomd. Het bestand liep ten einde. Zijn vrouw, de prinses de Ligne, slaagde er in Valkenburg te verkopen. Nieuwe heer werd Johan de Hertoge, heer van Orsmale en vertrouwensman van prins Maurits. Met hem begon een nieuwe fase in de geschiedenis van ons dorp. De Middeleeuwen waren voorbij, de beide Katwijken werden afgesplitst, Valkenburgs kinderen waren zelfstandig geworden!
Straatnamen, landstreken en wateren te Valkenburg, reeds genoemd in de Middeleeuwen Banwatering 1450 Bijlcamp 1450 Broeckwech 1422 Bruyck, Broek (de) 1488 Buerwech, Buerpad, 1547 Calvercamp 1488 Cattenland bij Waddinghe 1471 Cleyne Wateringhe 1496 Cruiscamp 1488 Dwersacker (de) 1557 Dystelkamp 1318 Halen (de) 1466 Haert (grote) 1419 Hartcamp, Hertcamp 1497, 1550 Heerwech 1370 Heyenkamp 1345 Heyntgenscamp 1463 Juch (`t) 1496 Karske (de) 1490 Kykeboyscamp 1442 Lange Weyde 1417
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
Martvelt 1446 Molenerf 1370 Papenzijl 1469 Petten (de) 1557 Placket(de) 1547 Regenboogscamp 1477 Rondecamp 1419 Rijndijk 1484 Smalenwech 1376 Stienhuyscamp 1485 Troestcamp 1442 Trudencamp 1371 Valkenburgerweg 1316, 1318 Veersloot 1551 Velschkamp, De Velsche 1446 Vennekamp 1316 Waddinghe )Cattenland)1471 Westendebroek 1316 Woird, Woerd (hoge) 1488 Woutersbrouc 1326 Zonnevelderlaan 1443
32
2.2. DORPSREGENTEN Bestuur Baljuws van Valkenburg (voor zover bekend) 1601 Juriaan van Wassenaar 1611 Jan van Banchem (schout) 1699 Elhart Haye 1621 Frederick van Losecaat 1624 Cornelis de Bont 1653 Elias Willems 1654 Johan van Caardecamp 1659 John Collins 1667 Pieter van Hoorne 1674 Cornehs Clock 1763 Gerardus Albertus 1684 Justinus Valerius Vosmaer 1693 Gerrit Vlasveld 1697 Johan de Vos 1701 Pieter van der Pot 1707 Frans Willems van Ravensbergen
1708 Johan van der Hofstede 1709 Rosier van der Burgh 1711 Hugo van der Bent 1736 Abraham Huygelbosch 1739 Abraham Anthonisz de Haas 1748 Meyndert de Gooyer 1760 Jan Boers 1763 Gerardus Albertus Worms 1783 Pieter Willems Boers (adj.) 1784 Marcellus Eliza Johannes Swaving 1193 Jan Willem Boerman 1795 Comite van justitie 1798 Johannes Hoepeling 1798 Adrianus Harteveld
In 1615 werd Valkenburg verkocht aan Johan de Hertoge, heer van Orsmale. Deze kreeg kort daarna toestemming de heerlijkheid te splitsen in Katwijk en Valkenburg. Sinds dat jaar werd gesproken van beide Katwijken en `t Zand enerzijds, en Valkenburg anderzijds, Beide dorpen behielden de hoge heerlijkheidsrechten. Pas in 1617 werden de grenzen nader vastgesteld. De Grote- en Kleine Watering werden scheidslijn. Min of meer ging het bestuur in Valkenburg op de oude voet voort, mogelijk op wat kleiner schaal. Er was geen gemeentehuis, In het begin fungeerde het huis van de baljuw als zodanig. Later de plaatselijke herberg, het Rechthuis genoemd. Daarvan was de bovenzaal gereserveerd als rechtszaal. 33
Waar precies het Rechthuis stond? Aan de Heerweg, met een achteruitgang op de Sluipsteeg (Kerkweg). Het zou de plaats van het oude gemeentehuis kunnen zijn! Hoofdstraat 6. Het gemeentebestuur werd oorspronkelijk gevormd door een college van schout en schepenen. Zij werden door de heer van Valkenburg benoemd. Namens hem bestuurden zij het dorp, zorgden voor de inning van de belastingen, registreerden en bekrachtigden de verkoop van onroerende goederen en mochten geschillen en kleine vergrijpen berechten. Toen het dorp de status van "hoge heerlijkheid" verwierf, mochten er bovendien halsmisdaden worden berecht. Het college werd daartoe uitgebreid met een baljuw en welgeboren mannen. Met elkaar vormden ze de zogenaamde vierschaar. Voor de schout betekende dat slechts dat hij bij gelegenheid een andere pet opzette. En een inkomstenverhoging. Eind zeventiende eeuw bestond het dorpsbestuur uit één ambachtsbewaarder, één burgemeester, één kerkmeester, één heiligegeestmeester (armenzorg), vier welgeboren mannen en vier schepenen. Ieder jaar werden nieuwe aangesteld. He: twaalftal werd spoedig ingekrompen. Vanaf 1754 werden de functies gecombineerd. Zes personen werden tot zowel welgeboren man als schepen aangesteld. Daarnaast waren ze burgemeester (twee), kroos- heemraad (twee), brandmeester (twee) en kerkmeester (twee). Ook de baljuw/schout had verschillende taken. Hij beëdigde de welgeboren mannen en schepenen en de lagere ambtenaren. Voorts voerde hij het bewind, min of meer vergelijkbaar met dat van hoofd van de rechtbank, officier van justitie en hoofd van politie. Daarenboven vervulde hij de functie van secretaris. Uiteraard kon hij dat baantje uitbesteden, aan een aparte schrijver, bijvoorbeeld de schoolmeester. Vervolgens beschikte hij over een bode, een "dienaar met het zwaard" (veldwachter) en een klapwaker (nachtwaker). Soms waren deze drie functies in één persoon verenigd. Vaak werd het bodeambt toevertrouwd aan de herbergier. Hij immers was tevens beheerder van het Rechthuis!
Bestuurder Caardecamp Het is één van de oudste Valkenburgse opschrijfboeken dat bewaard is gebleven. "Crimineel Dingboek van Bailliu ende welgeboren mannen van Valkenburg 1652" staat er op de omslag. De republiek was in de eerste
Zicht op oud Valkenburg.
Engelse oorlog verzeild geraakt en Michiel de Ruyter verwikkeld in een zeeslag in het Kanaal. In Valkenburg was Jan van Caardecamp benoemd tot secretaris. Hij was het, die de eerste zaak in het boek schreef. Een onverkwikkelijke geschiedenis. De vorige secretaris, wijlen Cornelis van der Coop, had een viertal documenten nagelaten. Keurig netjes verzegeld en getekend. Drie schuldbrieven, hypotheken, opgemaakt in de jaren 1647 en 1648. Het vierde geschrift betrof een obligatie. Al deze papieren stonden op naam van Mees Jansz van Egmond en Willem Cornelisz Borsboom. De beide heren waren op dat moment burgemeester van het dorp. Gelukkig voor hen was gebleken dat zowel de handtekeningen als de zegels vals waren! En mitsdien waren de vorderingen van nul en generlei waarde. Een meevaller voor beide burgemeesters! Een eerlijk mannetje, die Jan van Caardecamp, zou je zo denken! Hij werd dan ook kort na deze gebeurtenissen aangesteld tot baljuw. Maar oordeel niet te snel. Daniël den Dieu, medisch dokter te Leiden en 37 jaar oud, was op zijn paard naar Valkenburg gereden. Dat was halverwege de maand november 1655. Niet om daar patiënten te bezoeken, hij wilde geld zien. De baljuw was niet thuis en na veel vragen kwam hij bij de toenmalige bode Jan Daniëls van Alphen terecht. Annetje Willems, de vrouw van de bode, wist zich dat later nog goed te herinneren. De dokter vroeg aan de bode waar Cornelis Jans Elstuyn woonde, één van de ambachtsbewaarders (schepenen) van het dorp. De bode wees hem het huis, binnen gezichtsbereik. Bij de ingang van die woning werd Marretje Meinderts aangesproken, de dienstmaagd van Elstuyn: "Weet gij waar Elstuyn woont?" Marretje hoefde niet na te denken, "Ja". Ietwat kortaf. De dokter, vanaf zijn hoge paard, boog zich naar haar over: "Is hij thuis?" Marretje bleef iemand van weinig woorden: "Neen". De arts vroeg verder: "Waar woont Claes Jans?" Er ging de diensimaagd een licht op: "Die is niet thuis. Zoekt ge naar de ambachtsbewaarders?" Ze wees hem het huis van Jacob Jacobs van der Marck. Het hoge personage voor haar bleef geduldig: "Die moet ik niet hebben maar Claes Jans Boon en Cornelis Jans Elstuyn! Kan je me wijzen waar Claes Jans Boon woont?" Marretje liep voor de ruiter uit en bracht hem tot de voordeur van diens huis. Op haar kloppen deed de vrouw des huizes, Fijtje Willems, de bovendeur open en keek op naar de nog immer
te paard zittende persoon. "Een heemraadsbode!" dacht ze en vroeg "Moet je geld hebben?" De dokter, die geen gedachten kon lezen, knikte van ja. Hij noemde het bedrag waarvoor haar man en Elstuyn zich garant gesteld hadden, als borgen, ten behoeve van het dorp. Fijtje begreep er niets van. "Mijn man? Die is niet thuis maar naar Leiden!" Hetgeen de dokter reeds van Marretje vernomen had zodat hij moeilijk teleurgesteld kon reageren. "Dan moet ik Cornelis Jans Elstuyn hebben". Fijtje wist raad en stuurde haar zoon naar het land waar ze Cornelis bezig wist. De dokter, nog steeds op zijn hoge zitplaats, raakte intussen met haar in gesprek. Hij vertelde dat de baljuw, haar man en Cornelis Elstuyn een bedrag van tweeduizend gulden hadden geleend. Voor het dorp. Met de belofte vandaag de hoofdsom en de resterende rente uit te betalen. "Hier is de brief daar ik uws mans hand in hebbe! Ik zelf heb het geld toegeteld!" Fijtje keek hem verbijsterd aan, tweeduizend gulden? "Ik geloof niet dat mijn man en Elstuyn dat gedaan hebben!" Inmiddels was de gezochte gearriveerd. "Is dat Cornelis Jans Elstuyn?" De stem van de dokter klonk verwonderd en Fijtje zag hem verbleken toen ze bevestigend knikte. Zonder dat ze begreep wat hem zo van streek maakte. Met een wanhopig gezicht richtte de dokter zich tot Cornelis: "Ik kom om de tweeduizend gulden die ik heb aangeteld! In de herberg daar het wapen van Valkenburg uithangt!" Cornelis, nog bezweet van het werk, keek hem ongelovig aan en schudde langzaam het hoofd. Woedend richtte de dokter zich opnieuw tot de landman: "Ik heb nochtans een schrift waar uw naam en de naam van Claes Boon in zijn! De (verval)dag is nu om, ik moet het geld hebben!" Cornelis haalde zijn schouders op: "Ik wete daar gans niet van. Ja, niet meer als het paard daar gij op zit!" De dokter hield aan: "Weet ge waar Caardecamp te Leiden zijn huis of plaats heeft?" Cornelis schudde nogmaals het hoofd. De geneesheer mompelde verbeten woorden, op een toon die niet veel goeds voorspelde: "Conde ik hem krijgen, ik zoude hem Caardecamp bij de kop doen vatten!" Hij gaf zijn paard de sporen en vertrok richting Leiden. Bezorgd keken de Valkenburgers hem na. Cornelis van Scherpenbrand, notaris en procureur te Leiden, ontving nog dezelfde dag dokter Daniël de Dieu in zijn huis, die hem vertelde wat hem overkomen was, Kort daarna vertrokken beide mannen naar Valkenburg.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
34
Eerst naar het huis van Claes Boon en Cornelis Elstuyn. Omdat de laatste niet thuis was ging diens broer Pieter mee. Het gezelschap begaf zich naar de herberg "Het Wapen van Valkenburg", waar de baljuw zijn "kantoor" had. Het was inmiddels donker geworden. De beide Valkenburgers werd gevraagd zich wat terzijde op te houden. Binnen werd de baljuw aangesproken door Scherpenbrand, die hem verzocht de ontwerpminuut te tonen van de omstreden obligatie. Caardecamp nodigde hen in zijn kamer, het leek erop dat alles van een leien dakje zou gaan. Maar toen de papieren tevoorschijn moesten komen bedacht de baljuw ineens dat de minuut in Leiden zou liggen. Ongelovig schudde Scherpenbrand het hoofd. Maak dat de kat wijs! De wispelturige baljuw kwam in grote verlegenheid. Hij nam Claes Boon apart en smeekte hem de obligatie alsnog te ondertekenen. "Binnen zeven of acht dagen zal ik u daarvan ontlasten, als een man met ere!" Maar Claes Boon piekerde er niet over: "Ik zal het ten eeuwige dage niet doen!" En hij benadrukte nog eens dat hij en zijn mede ambachtsbewaarder Cornelis Elstuyn niets wisten van de geldlening van tweeduizend gulden ten behoeve van het dorp. En dat ze er ook niets mee te maken wilden hebben! De baljuw verdween weer in de kamer, daarbinnen werd op heftige toon de discussie voortgezet. Hadden de ambachtsbewaarders van Valkenburg geweten dat hun baljuw kort tevoren ook al tweeduizend gulden had moeten betalen, daartoe gedwongen door een andere schuldeiser en ook geleend ten laste van het dorp, ze zouden nog minder rustig zijn gaan slapen. Caardecamp, die tevens het beroep van notaris uitoefende, had dat probleem opgelost met behulp van een schuldbekentenis, getekend door zijn broer Jacob. Als onderpand dienden zijn bezittingen te Leiden. Caardecamp maakte er een gewoonte van het ene gat met het andere te stoppen! Helaas was hij genoodzaakt op zeker moment de adellijke bewoners van Zonneveld, vader en zoons van Mierop, ter verantwoording te roepen. Bij herhaling, want ook Elias Willems, de vorige baljuw, had hen moeten corrigeren. Deze was kort daarna geluidloos van het toneel verdwenen. Hoge heren lieten zich niet zo maar vervolgen. Ook deze keer zal de familie van Mierop zich niet erg ongerust gemaakt hebben. Gewoonlijk kon de geringe man en vrouw verzekerd zijn van een rechtvaardige straf 35
op door hen gepleegde zonden. De rijke en aanzienlijke had van justitie meestal slechts een financiële aderlating te duchten. Geld dat stom is, maakt recht wat krom is. Sommige schouten wisten daaraan een flink inkomen te ontlenen! De beweegredenen van onze baljuw zijn uiteraard niet aan de openbaarheid prijs gegeven. Het was een heel gezelschap dat door hem voor de vierschaar gedaagd werd. Om te beginnen Cornelis van Mierop en diens vader de jonkheer Pieter van Cuyck van Mierop, heer van Calslagen. Voorts een tweetal personeelsleden van de familie, Hendrik Willems Persoon, knecht en een zekere Wouter, koetsier. Tenslotte Maartjen Jansdochter die de kinderen Van Mierop gezoogd had en sindsdien als `minne" bekend stond. Het proces begon op 16 augustus van het jaar 1656. In de middag van de 11e juli waren een drietal heren met hun bootje vanaf de Rijn de Caswatering opgevaren. Gevaarlijk dicht in de nabijheid van Zonneveld. Daar hadden ze zich vermaakt met de edele schietkunst en zelfs kans gezien een merel te raken. Het arme beest was echter niet onder het onmiddellijk bereik van de jagers neergekomen maar op het weiland van een boer, althans dat dachten ze. Eén der mannen begaf zich daarop aan land en haalde de buit op. Hun verrichtingen waren gadegeslagen vanuit het middeleeuwse kasteeltje. Daar maakte zich een praam los van de oever, bemand met een aantal Valkenburgers. Onder woedend geschreeuw begonnen ze de achtervolging, zwaaiend met hun wapens: pistolen en ganzenroeren. De drie jagers zagen met bezorgdheid wat er dreigde en besloten te vluchten. Of hun ranke bootje sneller vooruit kon komen dan de praam, weet ik niet. De jongeheer Cornelis en diens vader, ooit officier in het Staatse leger, stonden voor in hun vaartuig en ontzagen zich niet hun ganzenroeren, gevuld met hagel, los te branden op de vluchtelingen. Ze werden gelijktijdig getroffen. Adriaen Harmens bekwam een korrel in zijn zijde en been. Govert Hanne Bedent kwam er nog het beste af, de hagel bleef in zijn kleren hangen. Maar Nicolaas de Bij liep een deerlijke wonde op naast het rechteroor. Of de vluchtelingen wisten te ontkomen staat niet vast. Het is mogelijk dat de boot geënterd werd. En dat de bewoners van huize Zonneveld er toen pas achter kwamen dat ze niet met gewone stropers van doen
Zicht op oud Valkenburg.
hadden. Nicolaas de Bij was rechtsgeleerde! En daaraan zal het wel te danken zijn dat de baljuw de zaak niet meteen "composibel" kon verklaren. Composibel verklaren betekende dat de gedaagde kon schikken door een geldsom te betalen, waarvan gewoonlijk een belangrijk deel in de zakken van de baljuw verdween. Van deze transacties werd geen boek gehouden! Zou er deze keer dan toch streng worden opgetreden? Vergeet het maar, het werd een juridisch spelletje tussen wederzijdse gemachtigden, zogenaamde procureurs, waaraan de daders na een eerste verhoor zelf niet meer te pas kwamen. De bladzijde waarop mogelijk de eis van de baljuw en het vonnis van de welgeboren mannen is geschreven werd netjes uit het boek gesneden! De baljuw Jan van Caardecamp zou mogelijk nog jarenlang allerlei financiële manipulaties hebben kunnen bedrijven, als hij deze rechts zaak had kunnen vermijden. Waarschijnlijk heeft hij zich daardoor de toorn van de heer van Mierop op de hals gehaald. Want het is wel erg toevallig dat zo kort nadat deze heer voor de Valkenburgse vierschaar gedaagd was, een dikke brief bij het hof van Holland werd bezorgd. De hogere rechtbank in Den Haag. Met de volgende inhoud, vrij vertaald: Geeft met behoorlijke referentie te kennen Pieter van Cuyck van Mierop, Heer van Calslagen, voor hemzelf en uit naam van de gekwalificeerde ingezetenen van Valkenburg, dat Johan van Caardecamp, baljuw en secretaris van de heerlijkheid van Valkenburg, zichzelve in verscheidene delicten en misdragingen heeft vergrepen. In zoverre dat hij zich zelve niet alleen in zijn echt is te buiten gegaan en, gehuwd zijnde, verscheidene bastaarden bij enige vrouwspersonen heeft geprocureerd, maar ook verscheidene akten valselijk heeft laten passeren. Ondermeer heeft hij, onder voorwendsel dat het ambacht van Valkenburg geld nodig had, zich verstout van dokter de Dieu, wonende te Leiden, tweeduizend guldens in ontvangst te nemen. Daartoe werd een obligatie opgemaakt, bij hem zogenaamd als notaris en secretaris gepasseerd, waarin hij als schout en Cornelis Jans Elstuyn en Claes Boon als ambachtsbewaarders van Valkenburg, het voornoemde geld van dokter de Dieu ontvangen zouden hebben. Terwijl in werkelijkheid het bedrag niet ten behoeve van het ambacht is opgenomen en de beide ambachtsbewaarders nimmer opdracht
gegeven hebben de obligatie te laten passeren noch die hebben getekend. Voorts heeft hij zich verlaagd tot het scheuren van zekere obligatie uit het protocol, bij hem als baljuw en burgemeesters en regeerders van Valkenburg verleden, ten behoeve van ene Van Leeuwen wonende te Leiden. Onder het voorwendsel dat aan voornoemde Van Leeuwen was voldaan, terwijl in werkelijkheid Van Leeuwen daartoe geen opdracht gegeven heeft en de obligatie niet voldaan is. Beide papieren zijn nu in handen van Van Leeuwen. Naar aanlei ding van deze en andere dergelijke zaken zijn Caardecamp, tijdens de volledige vierschaar, verwijten gedaan en werd hij een schelm en een falsaris genoemd. Er werd een voorstel gedaan hem ambtelijk te corrigeren maar hij heeft met veel bravoure, als in zijn geweten ten volle overtuigd zijnde, hen geïntimideerd. Zij, met ontzag voor de baljuw vervuld, zijn sindsdien weigerachtig tegen hem te getuigen. Aangezien het recht is dat het gedrag van de baljuw zal worden onderzocht, zo richt hij suppliant zich tot deze hove enz. enz. Het onderzoek kwam spoedig op gang. Reeds op 9 mei 1657 werd een drietal Valkenburgers gedagvaard om klokslag 11 uur voor het Hof van Holland te verschijnen om daar gehoord te worden. De boodschap werd overgebracht door de deurwaarder Broekman. Hun namen werden zorgvuldig opgeschreven: Jacob Neesz Noordermeer, Pieter (Elstuyn) op het Veer en Cornelis Elstuyn. Vervolgens legde de Leidse bakker Jan Garette een belastende verklaring af over de handelingen van Jan Caardecamp en noemde hem een ontrouw persoon. Zo ook de eerzame heer Christoffel Benaert, wonende te Leiden, hij besloot zijn eveneens minder loffelijk getuigenis met de woorden: "dat het bij hem en bij een ieder die de stukken ziet, klaar, ja zo klaar te zien is als de dag en de zon aan de hemel, dat dezelve Caardecamp, in de genoemde boedel dieverijen heeft gepleegd en dat in verscheidene valse acties". Cornelis Corneliszoon van der Does, ondermeester op een steenplaats aan de overkant van de Rijn, herinnerde zich nog wel dat hij tegelijk met de baljuw en diens neef door de veerman werd overgezet. Hun aller doel was herberg "De Hasewint" te Valkenburg. Het was de plaats waar onze gezagdrager klaarblijkelijk tot rust placht te komen. De neef van de baljuw
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
36
liet zich kennen als Pieter Davids uit Delft. Het werd een gezellige boel in de Valkenburgse drankgelegenheid. Toen Cornelis tenslotte naar huis moest was er nog geen onvertogen woord gevallen. Integendeel, neef David nodigde Cornelis bij het afscheid nemen uit hem op te zoeken als hij ooit in Delft zou komen. De baljuw en zijn neef bleven achter, onder het genot van wijn en bier. Het was woensdag de 19e december 1657 om negen uur in de avond. Die precieze datum en tijd wisten de herbergier en zijn vrouw zich te herinneren. Hij Henric Jans van de Bosch, oud 30 jaar, zij Erckje Jansdochter, oud 26 jaar. De dienstmaagd Pietertje Jans bevestigde hun woorden, zij was 23 jaar. Volgens hen had de baljuw zich zeer verstoord getoond over de houding van de Valkenburgers en dreigende taal geuit. Zelfs openlijk verkondigd dat hij met velen zo scherp zou gaan dat daarvan sneden in de wangen zouden overblijven! En dat hij degene die hem, de baljuw, te na zouden komen op het punt van zijn degen zou zetten! Voorts had hij gezegd dat hij in het bezit was van een attestatie (bewijs van goed gedrag van de kerkeraad) en dus weer naar het nachtmaal (avondmaal) zou mogen gaan. Daarna waren de baljuw en zijn neef het spelletje "Kwijt drie" gaan doen, met als resultaat dat op zeker moment de neef de baljuw "uit" gaf. In het kader van dat spel begon de neef een soort toneelstukje op te voeren en deed of hij dominee was. Eerst wist hij niet zo goed hoe dat te doen. De baljuw hielp hem een beetje. En ja hoor, de neef kwam op een lumineus idee: "Bent gij ook wel bekwaam tot het avondmaal te gaan? vroeg hij met galmende stem. En hij vervolgde zonder een antwoord af te wachten: "Hebt gij ook geen kinderen buiten echt gehad?" Ademloos keken de waard en zijn vrouw toe. Wat zou de baljuw zeggen? Iedereen wist dat het de baljuw door de kerkeraad verboden was deel te nemen aan het avondmaal, en welke geruchten sindsdien in Valkenburg de ronde deden. Niemand zou hem rechtstreeks daarnaar durven vragen. Hier, in een spelletje, gebeurde het zo maar! Met ge spitste oren hoorden ze het antwoord dat de baljuw gaf: "Ja!"... Zie je wel...! Dus toch...! Maar onverstoord ging de pseudo predikant verder: "Hebt gij ook oprecht berouw en leedwezen?" En weer volgde een eerlijk antwoord: "Ja!" Waarop de neef tenslotte sprak: "Het is u dan vergeven, komt tot mij, ik nodig u aan de tafel des Heren". Waar op een nieuw glas wijn werd ingeschonken. Daarmee eindigde het getuigenis van het drietal, 37
gedaan op verzoek van de edele heer Pieter van Cuyck van Mierop. Ook Claes Boon wist weinig goeds van Jan Caardecamp te vertellen en verklaarde dat hij op St. Maarten in het jaar 1657 tot het schepenambt van Valkenburg was geroepen en beëdigd door de baljuw. Niettegenstaande hij van de roomse religie was. En dat in strijd met de voorschriften van de hoogmogende Heren Staten! Ook Theunis Mees zoon was als rooms-katholiek nog steeds in de vierschaar van de baljuw opgenomen! Hij, de baljuw, deed dat nergens anders om dan om zijn guiterijen en bedriegerijen in eigen handen te kunnen houden! Claes Jans Boon had om die reden nooit met de baljuw in de vierschaar willen zitten! De heren van het hof van Holland ondervroegen op 21 januari 1658 Jan Caardecamp, baljuw van Valkenburg, oud 44 jaar en geboren te Leiden. Hij was twintig jaar geleden als notaris begonnen. Sinds vier jaar benoemd tot secretaris van Valkenburg en nu drie jaar baljuw. Twee en twintig jaar was hij getrouwd en gedurende die tijd heeft hij twee dienstmaagden gehad, beiden genaamd Lijsbeth. Van de eerste weet hij slechts dat ze Lijsbeth Hendriks heette en haar moeder Annetje. Deze Lijsbeth heeft voor de welgeboren mannen van Valkenburg onder ede verklaard dat haar kind niet het zijne is. Zelf ver klaarde hij dat alle beschuldigingen dienaangaande gelogen zijn. Trouwens, zijn attestatie van de Leidse kerkeraad heeft hij inmiddels afgegeven aan ds. Swalmius van Valkenburg. Daaruit blijkt toch wel dat hij van goed gedrag is? Deze verklaring lijkt in tegenspraak met een briefje, twee maanden eerder geschreven door de Leidse dominee Nicolaus Fabian, waarin gesteld wordt dat een attestatie geweigerd werd tot de tijd en wijle dat Jan Caardecamp zich voor de vergadering zal hebben "gepurgeerd" van verscheidene schandelijke en ergerlijke geruchten! Maar mogelijk was dat intussen geschied. Willem Jans Veenman, warmoezenier te Leiden, verklaarde dat hij Anna Stevens kende, thans wonende te Leiderdorp aan de Doesbrug. Haar dochter Lijsbeth was drie jaar geleden bevallen van een zoontje Gerrit Jans waarvoor zij een maandgeld van Jan Caardecamp ontving. Dit alles had hij vernomen van Lijsbeths moeder via zijn vrouw die kraamvrouw was. En via zijn moeder die recht tegenover Anna Stevens gewoond had. Hij vertelde dit eveneens aan notaris Valerius Pondirius van Rijnsburg en
Zicht op oud Valkenburg.
de Valkenburger Jacob Jacobs van der Marck die hem op zondag 16 mei hadden opgezocht in de Lange Geest te Lei den De beide heren gingen daarop Anna Stevens zelf opzoeken, die de verklaring bevestigde. De kraamkosten waren betaald maar haar dochter had voor het verlies van haar eer geen geld gehad. Waarom zou ze ook, ze was toch geen hoer! Twee jaar tevoren was zij met de baljuw en haar dochter geweest in zekere herberg aan de Treksteeg te Voorschoten. Daar had de baljuw nog een glas bier gedronken op de gezondheid van Gerrit Jans Caardecamp zoals hij hem toen noemde, het zoontje van haar dochter. Hoe het afliep met baljuw Caardecamp en of hij al of niet terecht van zijn functie ontheven werd, vermeldt het dossier niet.
Een lang nieuwjaar 't Dorp Valkenburg. Naar een tekening van vermoedelijk J. Stellingwerf door Koen Portengen.
Johan Collins volgde in 1659 Jan Caardecamp op als baljuw van Valkenburg. Er volgde een periode van bijna tien jaar waarin wel rechtsdagen werden gehouden maar de zaken nauwelijks geboekstaafd werden. Toen zijn opvolger aantrad kwam daar onmiddellijk verandering in. Het eerste criminele geding dat de nieuwe baljuw Pieter van Hoorne aanspande was gericht tegen zijn voorganger en een drietal van diens welgeboren mannen; Ary Neessen van Egmond, Pieter Reynen van Starrevelt en Cornelis Dirkszoon van Tol! De mannen werden er van beschuldigd het nieuwe jaar 1668 met ongepaste dronkenschap te zijn begonnen! De gewezen baljuw Johan Collins werd verweten dat hij op nieuwjaarsdag zijn herberg en huis had opengesteld, tijdens de kerkdienst! Hetgeen
bij de wet verboden was. Van hem werd een boete geëist van achttien ponden. Dat de welgeboren mannen, met hem en zijn vrouw, op die wijze het nieuwe jaar hadden gevierd mocht om diezelfde reden niet getolereerd worden. Enige wettige grond was er wel om hun gedrag te corrigeren. Maar moest dat uit de hand gelopen feestje nu zo hard aangepakt worden? "Ja!" vond de rechtzinnige Pieter van Hoorne. Want niet slechts tot verzuiming van de eredienst was besloten. Daarna was het hek van de dam! Drie dagen en nachten achtereen had het edele viertal zitten lallen en brallen. Het hele dorp sprak er schande van. Aan het eind van de derde dag, het was al bijna middernacht, had hij er ambtshalve een einde aan willen maken. Maar dat viel niet in goede aarde bij de heren. Niet zodra had hij hen de rug toegekeerd of Kees van Tol had hem in dolle drift een
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
38
glas met brandewijn na gesmeten! Hetgeen, naar zich laat raden, de nieuwe baljuw niet bepaald vriendelijk stemde. De rechtzaak diende op 26 April 1668, aanwezig waren de welgeboren mannen onder wie Ary Neesen van Egmond en Pieter Reyne van Starrevelt. De twee laatstgenoemden zullen er wel wat ongemakkelijk bijgezeten hebben. De uitspraak zou zijn op de rechtdag van 21 November. Maar van uitstel kwam afstel. Ook Juffrouw Alida Pothoven, de echtgenote van Johan Collins, ontkwam niet aan de gram van de nieuwe baljuw. Hij daagde haar voor de vierschaar en beschuldigde haar ervan op 30 December van het voorgaande jaar de huisvrouw van Gijsbert Jacobs van der Marck te hebben uitgemaakt voor "gedierte" en "ezelin". En eiste een boete van 15 ponden. Waaruit in ieder geval bleek dat het echtpaar Collins een lang oud en nieuw gevierd heeft! In 1668.
Het geheimboek van de baljuw Justinus Valerious van Vosmaer, heer baljuw van de hoge vrije heerlijkheid van Valkenburg, zette de zaken graag op een rijtje. Daartoe schafte hij zich een dik onbeschreven boek aan, in leder gebonden. Het schrijfboek rook nog nieuw toen hij met eigen hand de eerste letters op papier zette. Op de omslag "Opdrachten ende andere memory gepasseert voor heer officier van de hooge heerlykheid van Valckenburg". En op de eerste bladzijde "Memoriën ende attestatiën ende informatien gecomen door de heer Just. Valerius van Vosmaer beginnende met den 1e mey 1684". Voorts zette hij op papier dat wat hem en anderen toekwam voor hun werken, naar de gewoonte dier dagen in guldens, stuivers en penningen uitgedrukt: 39
guldens, stuivers en penningen de baljuw voor zijn assistentie 4-16-0 voor welgeboren mannen 2- 0-0 voor de secretaris 3-12-0 voor schrijven van de informatie 2-10-0 de baljuw voor zijn vacatie (gerechtelijke handeling) 3-12-0 voor 't bewaren van 't goed 2- 8-0 19-16-0 Extra ordinaire rechtdag de baljuw 4-16-0 welgeboren mannen, 1 per st. maakt zeven pers. 8- 8-0 de secretaris 4-16-0 de bode 1- 4-0 19-4-0 Schouts rechtdag (civiele zaken etc.) de schout 2- 8-0 de schepen, vier á 12 st maakt zeven schepenen 4- 4-0 de secretaris 2- 8-0 de bode -12-0 9-12-0 De heer Vosmaer was aangesteld als baljuw, schout, secretaris en bode. Als gezagsdrager van de "hoge heerlijkheid" kreeg hij de vergoeding als baljuw. Kwamen er gewone civiele zaken aan de orde dan was hij schout. Het bode ambt besteedde hij uit. De taak van secretaris ook, maar dit boek heeft hij zo goed als zeker zelf geschreven. Het was een soort geheimboek. Schrijven was zijn sterkste kant niet. Hij gebruikte soms raadselachtige zinnen, waarvan de bedoeling moeilijk te begrijpen is. Eén van de eerste dingen die de baljuw deed was een lijstje aanleggen van "fouten van Cornelis Cornelisz Vergunst bode tot Valkenburg". 1684 op 20 mei de bode in "de gemeene haert tot Minnebeek" zitten drinken en de officier (de baljuw) geingureerd (beledigd) zeggende mede "de officier mocht zijn gat kussen".
Zicht op oud Valkenburg.
op 18 juni nadat de officier met Jacob Bol en Arie van Diest hem hadden gevisiteerd over het gestolen linnen heeft hij Arie Bol gevat en geslagen. 1685 18 januari voor Pancras Mattheuse een arrest gedaan zonder zegel, waarvan de boete 500 gld. op 13 juni in Rustenburg met de schoolmeester Van West Pieter van der Luts dochter geïnjurieerd (beledigd). op de 20e oktober te Leiden in de herberg "Van Amsterdam" Pieter van der Luts dochter voor een hoer en dievegge gescholden, mits dat het haar ook bewijzen zou. op de 10e november heeft voornoemde omtrent zeven uur voor Noordermeer turf staan tonnen na zonsondergang, en heeft hem Kouwenhoven als pachter van de turf laten met de anderen bekeuren. Volgens orders peene (boete) 600 gld. De baljuw heeft een bladzijde open gelaten maar die klaarblijkelijk niet nodig gehad. De volgende bladzijde is gewijd aan een gezin dat kennelijk in zijn geheel in de gaten gehouden moest worden. De aanhef luidt: "Memorie van de boosheden der zonen van lange Pieter als Jan Piet, Joost Piet en Marten Piet". 1689 de 9e mei Jan Piet met het mes tegen de bode gevochten (anno 1685 door de houtvester gebannen omdat hij onder de kling had geschoten). de 21e april ' nachts heeft Pieter voornoemd zijn glazen uitgesneden, gezegd Pieter Dammens. de 16e mei heeft dezelve zijn broeder Joost in 't huis van Ten Holte gesneden over een vinger en duim en is bij Borckelo te Katwijk overmeesterd. 1691 de 15e juni heeft Marten Piet en Pieter Gijsse met het blote mes gevochten ten huize van Jochem Barends op de pannenbakkerij van Waalhout in 't Druch, van een half vat bier.
Daarmee eindigt de opsomming. De namen van deze in het oog lopende booswichten komen in het verdere van het boek nog enige malen aan de orde. En ook in dit boek, maar dan onder de familienaam Van Leeuwen.
Uithangbord zoek In 1696 was Susanna Studler van Zurick Vrouwe van Valkenburg. Zij was op latere leeftijd gehuwd met haar koetsier Daniël van Hulsenbeeck, die om die reden ook wel Heer van Valkenburg werd genoemd. Susanna bemoeide zich intens met het dorpsgebeuren, was daarin oprecht geïnteresseerd. Hoewel ze gewoonlijk in Den Haag resideerde liet ze in Valkenburg het huis "In 't Veld" inrichten. Op haar verzoek werden de gerechtsbode Cornelis van Oudshoorn en de dienaar van justitie, Jan Guilmaer, gehoord door de schepenen van Valkenburg. De Vrouwe wilde wel eens weten wat er zich afgespeeld had, drie jaar tevoren in Februari 1693, in en om het Regthuys. In het jaar dat Justus Valerius van Vosmaer nog baljuw was. De beide getuigen waren in het huis van de edele heer Vosmaer geweest, het huis waarin toen, en gedurende enige jaren daarvoor, rechtdag werd gehouden. Ze hadden gezien hoe de baljuw de trappen afdaalde van de kamer waarin men gewoon was de gerechtelijke zaken te verrichten. Nog hoorden ze Vosmaer zeggen: "Komt bode, gaat met mij naar uw huis, ik wens u veel geluk met het Regthuys!" Daarop ging hij naar de herberg van de bode, gevolgd door de secretaris en de schepenen. Sedert die tijd zijn alle gerechtelijke comparitiën, rechtdagen en verteringen aldaar gedaan. Maar daarom ging het de Vrouwe niet zozeer. Wat was er met het uithangbord gebeurd dat aan het huis van Vosmaer gehangen had? Dat mooie bord waarop de woorden "Het Regthuys" geschilderd waren? Een tweede getuigeverklaring beschreef hoe Vosmaer tegen de toenmalige raadsheer van de heer van Valkenburg gezegd had: "Laat uw bode het maar halen. Ik heb het afgebroken. Hangt het voor u aan het Regthuys. En
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
40
staat het schilderwerk u niet aan, laat het veranderen!" Waarop de heer Daniël geantwoord had: "Ik wil het niet hebben, ik zal wel een uithangbord krijgen!" Om de Vrouwe van Valkenburg helemaal tevreden te stellen werd een derde getuigenverklaring opgesteld. Arent Dirkse Westerwout en Jan Boon de jonge herinnerden zich nog dat zij op 27 Oktober 1693 verzocht waren de meubele goederen van wijlen Justus Valerius Vosmaer te regelen. In hun kwaliteit als schepenen. Op de lijst stond de post: Een uithangbord, geschilderd door Ary van der Woert te Leiden, kosten ƒ 6-10-0. Hetgeen naar hun zeggen het gezochte uithangbord was, dat die dag ook verkocht is.
Een rechtsgeding Tijdens het bewind van de baljuw Pieter van der Pot verstoutten de Valkenburgers zich meermalen zijn persoon tot voorwerp van hun ongenoegen te maken. Prikkelde hij de dorpelingen in hun rechtvaardigheidsgevoel? Of ontzegde hij hen het recht op een ongestoord genot van hun vleselijke begeerten? Bekend is dat ons volk nergens zozeer tegen in opstand kwam dan juist daartegen! Overigens dient bij deze beschrijving van het geding aangetekend te worden dat het helemaal niet zeker was dat er publiek tot de "rechtdag" toegelaten werd. Dat is door mij verzonnen. Het zal de lezer niet veel moeite kosten echt en onecht van elkaar te scheiden denk ik. Voorts is het opmerkelijk dat nergens in het geding ter sprake komt dat de verdachte een pure recidivist was. Reeds twee keer was hij voor een dergelijk vergrijp veroordeeld. Zes jaar eerder, in 1694. Maar ja, de administratie was toen nog niet zo perfect! Ook boeven en vechtersbazen werden naar gewoonte ondervraagd in de herberg "Het wapen van Valkenburg" het "Regthuys". De bovenzaal was daartoe gereserveerd. Een apart kamertje diende om hen, al of niet geketend en gespijzigd met water en brood in de juiste stemming te brengen. De waard fungeerde tevens als gerechtsbode. De baljuw nam plaats in de 41
deftige stoel, de welgeboren mannen (ook wel gezworenen genoemd) zetten zich ter weerszijden van hem. De Vierschaar werd gespannen! De secretaris nam plaats op een krukje achter zijn schrijftafel. Het was 17 Mei in het jaar 1700. In het beklaagdenbankje stond Maarten Verburg. De secretaris nam het 'Criminele dingboek' ter hand en begon aan de hand daarvan de vragen op de verdachte af te vuren: "Hoe oud ben je?" Maarten, die eerst met zekere bravour om zich heen gekeken had zocht nu met een hulpeloos schouderophalen zijn vrouw, ineengedoken op een hoge rechte stoel tussen het publiek. Ze schudde nauwelijks merkbaar het hoofd. Maarten draaide zich naar de rechtbank; "Ik weet het zelf niet" kwam het aarzelend. "Ben je destijds omtrent half twaalf tegen de middag in het huis van de bode Oudshoorn geweest?" kwam onverstoord de tweede vraag. "Ja" kwam het half verstaanbaar. De secretaris schreef 'Ja' in het boek. "Ben je toen in de 'Gemeene Haert' geweest? Waren daar ook Piet en Bouwe van Oosten die hun 'soopje
Zicht op oud Valkenburg.
brandewijn' dronken? Heb jij toen hun gevulde glaasjes weggepakt en op de grond kapot gesmeten?" Ietwat suffig keek Maarten de heren aan, "Ik was dronken, ik weet er niets van". De secretaris schreef wat langer in het boek. Hij keek weer op en vroeg verder: "Is het zo dat daarna de baljuw en de secretaris binnenkwamen, door de waardin voorzien werden van een glaasje brandewijn, en jij Maarten Verburg op dat moment languit op de vloer lag en riep: Komaan Grietje, trap me nu maar dood, ik heb het wel verdiend!" Streng keek hij de verdachte aan die weifelend terugkeek. "t Is mij de pijne niet waard om daarop te antwoorden" bracht deze tenslotte met moeite uit. De secretaris zette de bril wat steviger op zijn neus en bekeek de nu lichtelijk gebogen gestalte voor hem. "Bent u, Maarten Verburg, toen niet opgestaan, in tegenwoordigheid van de baljuw en de koster. En heeft toen de waardin u niet gevraagd: Kom, geef maar geld!" Maarten knikte bij iedere vraag. "En was u, Maarten Verburg, het niet die haar toen zei: Daar is geld, maar gij zult daar dronken van worden!" De ondervrager pauzeerde even en vervolgde daarna met des te meer nadruk: "En toen de Baljuw daarop zeide: "Wat malder praat is dat!" was jij het toen niet die uitriep: Wie donder roert het dat ik drink, dat betaal ik. Gij immers bent om mijn schuld nog nooit gemaand!" De beklaagde schuifelde wat achter zijn bankje, het magere gegroefde gezicht donker van verborgen armoe. "Ja" kwam het kort. "Is het niet zo dat daarna de baljuw tegen u, Maarten Verburg, gezegd heeft: Het ware beter dat gij naar huis ging, bij uw vrouw en kinderen. Ga slapen, dan zijt gij vanmiddag bekwaam om te kunnen werken!" De ondervrager wachtte op antwoord. Maarten, bromde wat voor zich heen maar moest zijn antwoord herhalen: "t Is mij niet de pijne waard op deze dingen te antwoorden!" Het antwoord werd nauwkeurig geboekt. "En heb jij, Maarten Verburg, daarop niet gezegd: "Dat wil ik niet doen, ik heb den donder van u, ik ben een eerlijk man, daar heeft niemand wat op te zeggen!" De beklaagde kon geen antwoord over de lippen krijgen.
De secretaris noteerde "Wil niet antwoorden" en vervolgde de ondervraging. "Heeft toen de baljuw niet gezegd: Ja, gij zijt een schrik, die ieder uitsmijt, 't ware beter dat gij maar tevreden was en naar uw huis ging!" De secretaris pauzeerde even, raadpleegde het boek en vervolgde: "En zei gij toen niet: Gij zijt een schelm! Een deurwaarder! Een kraaier! Een kraaierskind! Kom, gaat met mijn alleen in de Kaatsbaan! Ik zal u niet afvallen, ik zal u contantement doen!" Even bleef het stil. Toen steeg er uit de rijen van de toehoorders een verbaasd geroezemoes op. Verontwaardiging maar ook hier en daar een meesmuilende halfverborgen lach. "Stilte!" bulderde de baljuw die even vreesde dat het de verkeerde kant opging. "Geef antwoord!" dit naar de verdachte. Deze keek even om zich heen als om hulp te zoeken. "Ik ben een liefhebber van kaatsen, ik heb daar geen kwaad bij in 't zin gehad!" protesteerde hij zwakjes. Onvermoeibaar werd het verhoor voortgezet. "Is het niet zo dat daarop de baljuw gezegd heeft: "t Is zeer mooi dat gij mij durft uitcijferen. Ik zal u daarna wel spreken!" Maarten keek met onschuldige ogen de zaal rond. "k Weet daar niet van, ik heb dronken geweest". "En dat gij Verburg toen niet ten tweede male met verscheidene zware vloeken en dreigementen en veel andere scheldwoorden het voorgaande herhaalde en wederom uiteiste?" hield de ondervrager vol en keek daarbij de aanwezigen aan. De waardin, op de voorste rij stoelen gezeten, knikte heftig. De diakenen, niet ver achter haar, vertrokken hun gezichten tot afkeurende maskers. Gemompel uit de zaal werd onderdrukt door een gebaar van de baljuw "Spreek man!" Maarten kromp ineen onder deze beschuldigende woorden en gezichten. "Ik verzoek dat daar getuigen van mogen zijn!" bracht hij tenslotte uit. Honend gelach uit de zaal was het gevolg. "Of hij Verburg, toen de baljuw de deur was uitgegaan, niet met een brandende lont voor de deur staande naar buiten had geschreeuwd: Waar is die schelm, ik zal hem wat bijlichten!" Maarten wist weinig anders te zeggen dan "Neen!" Het klonk alsof hij nergens van af wist. "Zo!?" voer de ondervrager voort, "weet je dan niet meer dat de baljuw van buiten is gekomen met de degen in de hand en tegen je zei: Leg dat brandende lont uit uw hand of ik zal het u laten doen! En dat gij daarop ten antwoord gaf: Komt, gij schelm,
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
42
kom maar bij mijn in de kaatsbaan, ik zal u wel wat anders leren! En meer van zulke scheldwoorden?" Maarten, die zich nauwelijks op de been wist te houden, keek vertwijfeld rond en bracht smekend uit: "Ik geloof dat alle mensen jokken!" De aanklager echter leek nog lang niet aan het eind van zijn betoog gekomen en liet dat aan alle kanten blijken door woord en gebaar. "Dus Verburg is daarna niet naar binnen gelopen, de "Gemeene Haert" in en heeft daar een tang gegrepen en daarmee gewapend gezegd: "Laat hier maar iemand komen om mij te afprehenderen, ik zal met de tang hem de kop inbuien, ik ben maar een turfdragertje, dat durf ik wel doen!" "Het is niet waar, het is allemaal jokkens!" kreet de beklaagde ten arre moede. Na het resumé, waarin Maarten steeds kleiner werd bekende hij tenslotte: "Ik ben zeer beschonken geweest. Als door eerlijke lieden zulks wordt gezegd geloof ik dat het wel waar zal zijn. Ik verzoek gratie en geen recht!" De aanklager stelde de eis: "Acht dagen op water en brood!" De welgeboren mannen beraadden zich, De baljuw moet genoegdoening krijgen, vonden ze. Maarten Verburg moest, in aller tegenwoordigheid, met ontbloot hoofd en op de blote knieën, de baljuw om vergiffenis vragen en beloven het nimmer meer te zullen doen. Op straffe van water en brood. De zaal stroomde leeg, opgewonden stemmen klonken door de stille straten, klompen kletterden, deuren werden gesloten, kaarsen werden gedoofd, in Valkenburg keerde de rust weer.
Verdacht van moord In de criminele dingboeken van Valkenburg is er niets over te vinden. Noch in andere geschriften van het dorp. Maar jarenlang deden kwade geruchten de ronde. Vanaf de dag dat de vrouw van de baljuw dood gebleven was, in de vroege morgen van Zaterdag den 13e augustus 1701. Maar pas in 1705 werd hij gevankelijk weggevoerd naar Den Haag. Als gevangene van het Hof van Holland. Pieter van der Pot, omstreeks 52 43
jaar oud. Als jongeman getrouwd met Maria Musch uit Oudewater. Ongeveer een jaar na haar raadselachtige dood hertrouwd met Dorothea Schaap. Sindsdien vader van twee meisjes, Hester en Anna. Thans beschuldigd van moord op zijn vorige vrouw. De geruchten kwamen er kort en bondig op neer dat de Valkenburgse baljuw zijn vrouw Maria Musch doodgeslagen zou hebben. Pieter van der Pott en wijlen zijn vrouw kwamen beiden van Leiden. Daar had hij een tabakswinkel geëxploiteerd. Daar waren ze in 1676 getrouwd. Daar waren hun twee kinderen Izaak en Fijtje gedoopt.En vandaar kwam het gerucht dat hij haar al eens van de trap gegooid had. Waarbij ze haar arm gebroken had. De weduwe van Hendrik Heyerman woonde schuin tegenover hen. Ze kende het echtpaar goed. Ze wist van het gerucht. En inderdaad, Maria had ooit haar arm bezeerd. Maar tegenover haar had ze verklaard dat ze van de stoel gevallen was. Van mishandeling tussen die twee had de buurvrouw nooit iets gemerkt. Zeker, er vielen wel eens woorden. Maar dat kwam in ieder huwelijk wel eens voor. nietwaar? Ook Elhart Haye, oud secretaris en baljuw van Valkenburg, behoorde tot de kennissenkring. Zelfs voordat het echtpaar naar Valkenburg verhuist was. Als hij Elhart destijds in Leiden moest zijn ging hij meestal even bij hen langs. Hij herinnerde zich nog dat begin 1698 Maria met haar linkerarm tobde, druk bezig die te verbinden. "Wat schort er aan?" had hij gevraagd. Haar echtgenoot had voor haar geantwoord."Ze is van dat zoldertje gevallen, de trap is losgeraakt". Hij wees daarbij naar het steile laddertje in de keuken. Kort daarna was hij naar voren gegaan om klanten te helpen. Maria maakte van de gelegenheid gebruik. "Ja, ja!" had ze gezegd en het klonk zo van "Dat zegt hij nou wel, maar...." en ze had haar gast toevertrouwd: "Hij heeft me de arm aan stukken geslagen!" Elhart had daarop niets gezegd dan "Is het daarom dat hij er geen chirurgijn bij wil hebben!" Niet van plan zich met en ruzie tussen man en vrouw te bemoeien. Niet lang daarna was de Valkenburger in een koffiehuis te Leiden aan de praat
Zicht op oud Valkenburg.
geraakt met de eigenaar Huibert Douteron. Die vertelde kort tevoren in de tabakswinkel te zijn geweest. Pieter van der Pot was toen doende een tabaksvat open te slaan met een kuipersdissel. Om een niet nader genoemde reden was deze daarbij woedend tegen zijn vrouw uitgevaren. "Zwijg of ik sla u de kop in!" Maar zij toonde weinig angst, was voor haar man gaan staan en gaf ten antwoord: "Sla toe schelm, want om mijnenthalve moet gij toch op een schavot sterven!" Het was toen bij woorden gebleven voor zover de koffieschenker wist. Als bron van een ander gerucht werd de Valkenburgse mevrouw Pleuntje Pieters genoemd. Zij was aanwezig geweest bij het ontwaden van de overledene en zou verteld hebben dat het stoffelijk overschot van de vrouw van de baljuw zo blauw als een schort was! En dat ze van Cornelia Boone gehoord had dat er die bewuste nacht "Moord! Moord!" geroepen was. Dit alles werd stellig beweerd door Geertruid Hellinckhuysen, de dienstmaagd van de heer van Valkenburg. Zij had dat Pleuntje horen zeggen. Dominee Akersloot bevestigde dat zelfs schriftelijk, hij schreef het volgende informele briefje aan het hof van justitie: Dat Maartje Paridon verscheiden malen in 't huis van de Heer van Valkenburg ten mijnen aanhore heeft gezegd dat Pleuntje haar heeft gezegd (wanneer ze bezig was met linnen spoelen) "Ik hebbe de baljuws vrouw horen zeggen: Moord! Moord! Moord!" Te weten op de nacht dat ze is gestorven. En 't geheugd me dat ik eens zeide tegen haar: "Maartje, Maartje, je zegt dat nu wel, (alsmede dat ze bont en blauw was) maar als je dat moest bewaarheden, zou je zulks wel staande houden?" Waarop zij zeide: "Ik zal er een eed voor doen!" Valkenburg de 26e October 1705. Theod. Akersloot. Maar Pleuntje zelf, ter zijner tijd en op verzoek van de gevangene aan een verhoor onderworpen, ontkende bij hoog en laag ooit iets dergelijks verklaard noch gehoord te hebben. "Heb je 't gehoord?" fluisterden de Valkenburgers onder elkaar. En dan vertelden ze dat Jan Janse van Duycker het aangedurfd had de baljuw
midden in zijn gezicht te verwijten dat hij zijn vrouw omgebracht had. Waar iedereen bij was, in het rechthuis. Desgevraagd voor het hof van Holland verklaarde Jan: "Dat wordt wel gezegd. Ik weet nergens van. Op de tijd dat ik dat gedaan zou hebben was ik zeer dronken". De heer van Valkenburg had reeds eerder gepoogd Jan een beschuldigende verklaring te laten afleggen. Deze had geweigerd om dezelfde reden. Fluisterstemmen vertelden ook dat de vrouwen die het lichaam van de dode hadden ontwaad haar het vuile hemd niet mochten uittrekken en een schoon hemd aandoen. De baljuw had het hen verboden. Omdat, naar zijn zeggen, zijn vrouw dat niet gewild zou hebben. Morrend hadden ze gehoorzaamd en het schone hemd tenslotte maar over het oude heen getrokken. Wat was dat voor vreemde gang van zaken? Dat de baljuw zijn vrouw dood geslagen kon hebben en op die wijze de sporen daarvan maskeren kwam zelfs niet in hun hoofd op. Toen nog niet. Hoewel ze wat vreemd opkeken toen de baljuw daar zelf over begon. Hij had hen, enige tijd nadat het werk gedaan was, op de koffie genodigd. Daarna nam hij hen mede naar het kamertje waar de kist stond. Daar vertelde hij dat iemand van hen had rondgestrooid dat hij, de baljuw, zijn vrouw om het leven gebracht had. "Is één van jullie in Leiden geweest en heeft daar gepraat?" Ze schudden het hoofd. Streng keek hij hen aan, mochten zij iets dergelijks denken dan stond het hen vrij nu meteen het lichaam van zijn vrouw te onderzoeken. "Want ik zal het daarbij niet laten!" Het klonk wat dreigend in de enge ruimte. Hij opende het deksel en toen niemand aanstalten maakte aan het verzoek gevolg te geven verwijderde hij zich naar de achterkamer. Om daarmee duidelijk te maken dat het hen geheel vrij stond te doen wat ze goed achtten. De vrouwen, geheel met de zaak verlegen, weifelden. Geen hunner dorst te doen wat gevraagd werd. Toen de baljuw weer terugkwam en vroeg of ze het lijk gevisiteerd hadden zei één van de dames: "O God, nee baljuw, wij hebben daar geen gedachten na!" Maar daarmee waren de geruchten niet uit de wereld. Twijfel bleef vreten. Totdat zoveel jaren later, tijdens het proces en op verzoek van de gevangene, een aantal personen kwamen verklaren dat de vrouw van de baljuw tijdens haar leven verscheidene keren had laten blijken begraven te willen worden in het hemd dat ze aanhad. Dat werd bevestigd door Huy-
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
44
bert Doterum, koffieschenker te Leiden en door Steyntje Cornelis van Raephorst de huisvrouw van Joost Pieters van Leeuwen. Maar ook door de eerzame Johannes Klinkenberg, wijnkoper te Leiden. En tenslotte door de reeds genoemde weduwe van Hendrik Heyerman, Maria Pille uit Leiden, en met haar Lijsje de vrouw van Cornelis Boer die indertijd bij haar inwoonde. Allen verklaarden uit de mond van Maria Musch gehoord te hebben dat ze terzijnertijd niet ontwaad wilde worden. Om hun achterdochtige gedachten te bevestigen haalden de dorpelingen oude herinneringen van stal. Had de baljuw destijds, omtrent de eeuwwisseling, zijn vrouw niet tegen de grond gesmeten en getrapt? En dat nog wel waar iedereen bij was, in het rechthuis! Toen de bewijzen daarvan geleverd moesten worden was er sprake van tegenstrijdige verklaringen. Pieter van Leeuwen, schipper en zijn vrouw Pleuntje Pieters van der Speck, en Arend Westerwout, bouwman met Aartje Claes zijn huisvrouw waren gekomen op verzoek van de gedaagde. Allen te Valkenburg woonachtig. Het was wel lang geleden, zo'n zes jaar, maar het viertal herinnerde het zich nog best. Het was na het doen van de ambachtsrekening. Pieter was vrolijk geweest en had uit volle borst staan zingen. Zijn vrouw daarentegen had tegen hem staan tieren en razen. Even later lag ze op de grond. Maar de getuigen verklaarden dat Pieter haar met geen vinger aangeraakt had. En de bewering dat hij haar met de stoel geslagen en daarna getrapt zou hebben was pure onzin. De twee vrouwen hadden haar doen opstaan. Ze was daarna de hele avond in hun gezelschap gebleven zonder een klacht te uiten. Ze had slechts wat bloed aan het hoofd. Cornelis Outshoorn daarentegen, destijds bode en herbergier in het rechthuis, wist zich nog te herinneren dat de winter tevoren de baljuw met de burgemeesters bij hem in huis waren. De vrouw van de baljuw was haar man komen halen omdat het al laat was. In aller bijzijn had de baljuw toen zijn vrouw met een stoel op haar hoofd geslagen. Zij was achterover op de vloer gevallen en door hem Cornelis persoonlijk op de been geholpen. Met een verwonding aan het hoofd. Voorts werd er verteld dat de baljuw een heftige ruzie met zijn vrouw had de dag voor haar dood. Dat zat zo: Pieter van der Pot was al twee dagen 45
niet meer thuis geweest en had gegeten bij de heer van Valkenburg. In diens huis. Omdat hij ruzie met zijn vrouw had, vertelde die heer. Maar tegen de bode had Pieter gezegd: "Daar wordt in mijn huis prot gekookt, ik heb liever appelen met brood. Kom, gaan we bij de heer eten!" De bode was daarop gretig ingegaan, beiden hadden die dag de maaltijd genuttigd ten huize van de Heer, waarschijnlijk het latere Torenvliet. Dat was op Vrijdag 12 Oktober 1701. Geertruyd, de huishoudster had nog een praatje met de baljuw gemaakt. Haar vertrouwde hij toe dat zijn vrouw en hij ooit een testament op de langstlevende hadden gemaakt. Maar dat zijn vrouw die afspraak nu wilde wijzigen. Na de maaltijd, het was omtrent twee uur, dacht de heer dat de tijd rijp was om de echtelijke ruzie van zijn baljuw verzoenen en riep de bode bij zich. "Ga naar de vrouw van de baljuw en nodig haar op een koffietje of theetje, om vier uur hier!" Zo kwam de
Zicht op oud Valkenburg.
bode bij Maria Musch maar deze had weinig oren aan de uitnodiging gehoor te geven. "Morgen is het Zaterdag en dan moet ik naar Leiden!" sputterde ze tegen. De bode echter wist haar over te halen. Zo werd het een gezellige boel in het deftige huis van Valkenburg. De gasten vermaakten zich best. Ook Maria wist zich wonderwel aan te passen. En nadat ze een paar roemers wijn gedronken had werd ze zelfs wat overmoedig. Ongelukkig genoeg dacht de heer dat het goede moment daarmee aangebroken was en fluisterde haar in 't oor: "Kom geef je man nu een kus en alles is weer goed!" Maria echter in haar gekte wierp het restje wijn dat nog in haar glas was in het roodverhitte gezicht van haar man. Deze stond een moment sprakeloos en werd nog roder van woede om deze openlijke tarting van zijn gezag. Hij beukte met zijn vuist op tafel en schreeuwde: "Dat zult ge me niet meer doen, hoor je wel!" Geschrokken liep Maria naar hem toe, gaf hem de kus en zei vleiend: "Pietie, ik meen het niet zo!" Iedereen lachte, de baljuw wat stuurs deed mee en er werd niet meer over gepraat. Maria danste die avond nog met de bode dat het een lieve lust was. Maar de heer was niet gerustgesteld. Toen de tijd gekomen was om naar huis te gaan probeerde hij eerst zijn baljuw over te halen bij hem thuis te blijven maar deze was niet te weerhouden. Vergezeld van de vrouw van zijn broer vertrok hij via de kortste weg, opzij door het Elsenbos. Ook Maria wilde van blijven toen niet meer weten. De heer deed haar uitgeleide, tot het einde van de (Slots?)laan en probeerde haar nogmaals over te halen. "Ik heb het zo dikwijls met hem doorstaan, ik zal het deze nacht ook wel doen" was Maria's antwoord. Met Louise van Tol, de huisvrouw van de bode Hendrik van de West, verdween ze in het schemerdonker. De vrouwen waren de eersten die het lichaam kwamen bezien. Aagje Alberts Verbaen was gewend om 's zomers vier uur aan haar werk te gaan, ze was al omtrent een uur bezig, dus moet het ongeveer vijf uur in de morgen geweest zijn dat ze geroepen werd naar het huis van de baljuw te komen. Ook Maartje Paridon en Louise van Tol werden omtrent die tijd geroepen. Steyntje Cornelis liep omstreeks dat uur op straat. Ze hoorde dat Pleuntje werd opgeklopt door de broeders vrouw (de vrouw van de broer van de baljuw). Ze zag Pleuntje daarna, met niets dan haar rok over
haar hemd, naar de plaats des onheils snellen. Om kort daarna weer naar buiten te komen, zeer ontsteld en niets zeggend dan "Och Heer!" Hetgeen voor Steyntje voldoende reden was om ook naar binnen te gaan. Daar zag ze de vrouw van de baljuw in de bedstede liggen, dood. Maar haar wangen voelden nog warm aan, dacht ze. Tenslotte Grietje Croenburgh, maar misschien was zij wel het eerst, het valt niet goed op te maken uit de beschikbare gegevens. Zij, de vrouw van Cornelis Outshoorn had een uitmuntend geheugen. Zij wist zich later nog details te herinneren zoals de rokken en klederen van de vrouw op de vloer in de keuken. Over de stoel waarop het slachtoffer gezeten had met daaronder braaksel en dergelijke. Op tafel een besmeurd hoofdkussen. En ze zag dat de das van de baljuw met bloed bevlekt was. Voorts dat diens zemen kamizool eveneens een verdacht rode vlek vertoonde. Haar man had hem daarop attent gemaakt. "Wat sacrament baljuw..." had hij gezegd, "de mensen zouden argwaan krijgen!" De baljuw had niets gezegd maar later waren alle sporen uitgewist. Haar man was er daarna op uit gestuurd om de heer van Valkenburg te waarschuwen en diens huishoudster Geertruyd Rellinckhuysen. Daarna was Hendrik van de West de schoolmeester en secretaris gekomen. Hij immers was ook doodgraver en koster! Afspraken werden gemaakt en op zeker moment zei de baljuw tegen hem: "Daar komen ze van Leiden en zeggen dat ik mijn vrouw doodgeslagen heb. Wat zel ik hiermee doen?" Hendrik gaf hem raad: "Vraag de vrouwen die uw vrouw ontwaad hebben en geef ze een koffietje. En ziet dat het daar bij blijft!" Toen de bode zo om en nabij vijf uur aanklopte bij de heer van Valkenburg deed Geertruyd open. Cornelis probeerde de jobstijding ietwat te verzachten, hij sprak ervan dat de vrouw van de baljuw zeer kwalijk lag en dat hij niet zeker was dat ze haar nog levend zou aantreffen. Geertruid zag aan zijn gezicht wel dat er meer aan de hand was, dacht haar kwade vermoedens bevestigd en sloeg de handen ineen: "O God, heeft hij zijn vrouw vermoord?" Geen minuut later snelde ze de Buurweg af, richting dorp. Ook de heer, Daniel Hulsenbeeck, kleedde zich haastig aan en ging op pad. Wat er toen voorviel beschreef hij in een verklaring voor het hof van Holland, ruim vier jaar later. Toen de heer het huis van de baljuw
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
46
binnenkwam zat deze in de kamer, in een andere stoel zijn schoonzuster. Hij bekeek de terneergeslagen gestalte van zijn officier en schrok. "Kerel, hoe ziet ge zo bebloed. Doe uw das weg!" En hij kon niet nalaten verwijtend daarop te laten volgen: "Wat hebt ge gedaan? Ik heb u genoeg geraden gisteravond bij mij te blijven." Waarmee hij ondubbelzinnig blijk gaf van zijn vermoedens. Pieter keek hem onthutst aan: "Och God, nu heb ik niemand meer, nu moet u me helpen!" De heer daarop: "Ja, we moeten het lichaam begraven, hoe eer hoe liever." Waarop Pieter verzuchtte: "Ja, was het al begraven!" De heer begaf zich daarop naar de bedstede en liet door één van de vrouwen het laken en het hemd van de overledene optillen en constateerde dat het lichaam aan de linkerzijde geheel blauw was, tot aan de hals toe. Een afroepcedulle vermeld de namen van degenen die ter begrafenisse zijn verzocht van Maria Musch, huisvrouw van Pieter van der Pott op 16 Augustus 1701. Totaal 38 mannen. Onder hen Izaak en Anthony van der Pot. Waarschijnlijk zoons van het echtpaar. De kist werd gedragen door de welgeboren mannen Pieter Borsboom, Ary Langevelt, Jan van Velsen, Jan Willeboort, Gijsbert Obdam en Pieter Verhoef. Ook de zes schepenen waren aanwezig. Dominee Akersloot sprak vertroostende woorden, Hendrik van de West verzorgde de teraardebestelling. Zo werd Maria begraven in een ongewassen hemd, het schip der kerk. Voor even keerde rust terug in het Rijndorp. Enige maanden later kwam de bode van Valkenburg om zeven uur in de avond bij de chirurgijn in Katwijk aan de Rijn. Of hij mee wilde gaan naar Valkenburg. "Wat is er te doen?" was diens eerste vraag. "Kom maar gauw mee, ik zal het u wel zeggen!" deed de bode wat geheimzinnig. Onderweg kwam het er uit: "Daar heeft de heer van Valkenburg de baljuw in de kop gehouwen!" En inderdaad, dokter Jacobus Broeckeloo vond de baljuw met een deerlijke wond aan het hoofd die hij daarop verbonden heeft en volkomen genezen. Het was Pieter van der Pot zelf die, om aan te tonen dat de heer Daniel van Hulzenbeek als getuige onbetrouwbaar was, de gang van zaken nader uiteen zette. De heer van Valkenburg was beschonken thuisgekomen. Pieter van der Pot had diens paard in bedwang 47
gehouden. Zonder enige reden had de heer hem daarop met de degen zodanig op het dik van zijn been gestoten dat de kling van het wapen aan stukken gesprongen was. De heer had hem daarop met het restant op het hoofd geslagen, waaraan een groot litteken nog immer de herinnering levendig hield. Zoals reeds gezegd, de oude weduwnaar trouwde opnieuw en verblijde zijn vrouw met twee dochtertjes. Hier en daar zette dat tweede huwelijk kwaad bloed. Iets wat tijdens het proces aan het licht gebracht werd door een verklaring van Pieter Willems Borsboom, de welgeboren man aan wiens woord in het dorp niet getwijfeld werd. De heer Borsboom was op de begrafenis van Samuel Paridon geweest en in gesprek geraakt met de heer Daniel Hulsenbeeck die als heer van Valkenburg bekend stond. Het ging over de sluikhandel van zout uit het rechthuis, de smokkelaars waren gesnapt, destijds hield dat de gemoederen bezig. De heer Hulsenbeeck had tegen hem Pieter Borsboom gezegd: "De baljuw is daarvan de verklikker!" En daar meteen aan toegevoegd: De dominee weet dat ook en die heeft mijn gezeid dat hij het van Beckesteyn zelfs gehoord heeft!" En om zijn woorden kracht bij te zetten wenkte hij de dominee: "Is dat niet zo?" en herhaalde wat hij tegen Pieter gezegd had. Dominee Akersloot echter toonde geen animo in het openbaar het achterste van zijn tong te laten zien. "Mijn heer" begon hij plechtig, "ik heb voor deze wel een vrij woord tegen u gesproken, ik zoude hiervan niet zeggen!" Het gezicht van de heer betrok en Pieter trachtte een opkomende storm te bedaren: "Mijn heer, hoe kan het wezen dat gij nu zo een haat tegen de baljuw hebt, daar gij te voren zulke vrienden zijt geweest?" De heer was daarop pas goed in woede uitgebarsten, vloekend bulderde hij: "De baljuw is een kraaier van de burgers!" De welgeboren man probeerde nogmaals het gesprek een andere wending te geven: "k Had altijd gedacht dat de baljuw nog Geertruyd uw dienstmaagd getrouwd zou hebben!?" Waarop de heer, nog immer toornig antwoordde: "Most den donder zo haastig trouwen! Ik zou hem Geertruyd niet geweigerd hebben!" In verband daarmee verklaarden Ary Langevelt en Huygh van de Bent, eveneens welgeboren manen van het dorp, dat ze op 13 oktober 1705
Zicht op oud Valkenburg.
aanwezig waren toen één van hun burgers door de deurwaarder werd gevangen genomen en weggevoerd. Vanwege de belasting. Ze waren met deze kwestie onmiddellijk naar de heer van Valkenburg gegaan. Daar werd over van alles en nog wat gesproken en ook over de baljuw. De heer vertelde hen dat de dominee bij hem was gekomen om zich te verontschuldigen dat hij de baljuw niet aangeklaagd had. De heer Hulsenbeeck had daarna gezegd: "Ik zal die donder wel anders wijs maken. En al was het zo dat de baljuw onschuldig was, zo is hij evenwel geruïneerd!" Huygh van der Bent was daarna verscheidene keren bij de heer geweest en had pogingen gedaan beide kemphanen te verzoenen. Ten leste had de heer gezegd: "Ik wil liever des duivels worden als verzoenen met de baljuw!" Om de betrouwbaarheid van de heer Hulsenbeeck nog meer ter discussie te stellen werd op verzoek van Pieter van der Pot Marijtje van der Linden gehoord. Zij was in 't voor jaar van 1705 bij de heer van Valkenburg in huis geweest. Hij en zijn dienstmaagd Geertruyd hadden woorden gehad waar zij bij was. Ze had de meid tegen haar heer horen zeggen: "Gij gaat altijd naar Den Haag en belooft mij altijd de baljuw weg te helpen en als gij weder komt is het altijd het oude en hetzelfde!" Waarop de heer begon te vloeken en zei: "Wilt gij zo met een parforsigheid hem weg hebben? Wat donder, hoe kan ik dat doen? Hij gaat altijd naar Pithencus en weet met giften en gaven en vereringen de mensen om te zetten!" Geertruyd, klopte met groot misbaar op haar borst en antwoordde vinnig: "Ja als Pithencus u maar een koffietje of een zoopje geeft dan laat gij u maar omzetten! Maar bij aldien, als gij niet maakt dat de baljuw in 't kort afgezet wordt, zal ik verhuizen!" De heer had daarop niet veel gezegd, slechts dat hij "duivels eigen zou wezen als hij in 't kort niet zou maken dat hij of de baljuw geruïneerd zou wezen". Van Claes van der Laen werd beweerd dat Pieter van der Pott in de herberg waar de koning van Engeland uithangt tegen hem gezegd zou hebben "Ik hoor mijn klappermantie nog niet slaan!" wijzende daarbij op zijn borst. Dat in antwoord op de vraag wat de baljuw zou doen aan de beschuldigingen dat hij zijn vrouw omgebracht zou hebben. Zelfs dominee
Akersloot schreef dat met stelligheid. Ook was bekend dat de baljuw in dat verband opgemerkt zou hebben dat het lichaam van zijn vrouw nu al zo lang was begraven, dat hij daarover niet verontrust was. Welke gedachte niet door de predikant werd onderschreven. Maar Claes zelf verklaarde dat de baljuw gezegd had: "Ik en kan dat zo niet laten zitten, ik heb een consciëntie, die zou mij beschuldigen als het waar was!" De rechtsgeleerde heren in Den Haag kwamen er niet uit. Was de baljuw nu schuldig of niet. Ze besloten tot een laatste poging om een doorslaggevend bewijs te vinden. En ze stelden een resolutie op. Ingevolge die opdracht stond op 7 november 1705 een voornaam gezelschap voor de deur van de kerk van Valkenburg. De raden van het hof van Holland Yman Cau en Adriaen Pieters de Lerojosa. De secretaris mr. Adriaen van Vredenburgh. Een waarnemend procureur Wolphert Nobeling. De doktoren Wouw en Reverhorst. Tenslotte de chirurgijn De Zeeuw. De heren openden de kerk en traden binnen. Vanaf het koor werden ze toegeroepen door een persoon die zich bekend maakte als Hendrik van de West, secretaris van Valkenburg tevens belast met het opzicht over de kerk en het begraven. Hij wees hen de grafstede waarin het lichaam van Maria Musch begraven was, de huisvrouw van Pieter van der Pot. Het was een graf van de kerk waarop een in twee stukken gebroken blauwe hardstenen zerk lag. Met daarin uitgehouwen het wapen van een staande leeuw met als helmteken eveneens de staande leeuw. Onder het wapen de woorden: Hier leyt begraven Jacob Willems verdiger van Valkenburg sterf op Sinte Martijn anno 1615. Hendrik van de West verklaarde nog dat er niemand anders dan Maria Musch in begraven lag. Waarop de heren opdracht gaven de kist op te graven en te openen. De heren doktoren hebben daarop de beenderen van het lichaam gevisiteerd en geëxamineerd en dachten tenslotte aan het hoofd iets te ontdekken dat niet natuurlijk was. Maar aangezien ze geen vergelijkingsmateriaal bij zich hadden konden ze het niet met zekerheid zeggen. Wat nu? De kist meenemen naar Den Haag? De doktoren stelden het voor. Maar na ampel beraad besloten de rechtskundigen de kist met inhoud wederom op de oude plaats te begraven. En vertrokken vandaar. Terug in Den Haag werd de reiskosten declaratie opgemaakt. En
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
48
een rapport van bevindingen. Er was niets te vinden dat op een mogelijke moord wees. Anderhalf jaar later, op 16 Januari 1707 werd een derde dochter gedoopt van de baljuw Pieter van der Pot en Dorothea Schaap. Ze noemden haar Hendrina. Getuigen waren Hendrik en Geertruy Schaap. In dat jaar werd eveneens een nieuwe baljuw benoemd.
Heren en vrouwen van Valkenburg 1752 Frederik Hendrik van Wassenaar 1772 Willem Lodewijk van Wassenaar 1788 Willem Fred. Hendr. van Wassenaar 1799 Willem Lodewijk van Wassenaar (zoon van Johanna Judith van Isselmude)
1824 Otto I van Wassenaar 1829 Christiaan Reinhardt Bentfort 1865 Christiaan Reinhart Bentfort van Valkenburg (zoon) 1885 Anna Maria Gesina Cock 1901 Coenraadt Cock (broer) 1910 Johanna A.G.C.C. Werndly 1927 gemeente Valkenburg
Maatregel tegen hondsdolheid Het gemeentearchief bevat een boek dat als nummer 1 ingeschreven is. Daarin zijn opgeschreven een aantal dorpswetten, benoemingen, vergunningen en publicaties, Op 23 augustus 1753 werd een maatregel tegen hondsdolheid gepubliceerd van de volgende strekking: Er zijn in de omgeving verschillende mensen op aller droevigste wijze omgekomen door de beet van dolle honden. Alle degenen die geheel of ten dele van de armen worden onderhouden, zijn verplicht de honden die zij hebben, dood te slaan of op andere wijze van kant te maken. Binnen 24 uur. Zij zullen ook nooit meer enige hond mogen fokken of hebben. Wordt hieraan geen gehoor gegeven dan zal hun bedeling of het onderhoud worden gestaakt. Voorts is het aan een ieder verboden honden zonder meester langs de wegen of straten te laten lopen, zonder hen met band of touw vast te houden. De honden moeten binnen de erven en huizen gehouden worden. Eigenaars van loslopende honden worden beboet met 30 stuivers. Honden van onbekende eigenaars mogen door iedereen worden doodgeslagen. Niemand mag hen daarvan weerhouden.
Terug bij het huis Wassenaar Leden van het geslacht Wassenaar zijn gedurende lange tijd heer van Valkenburg geweest. Toen Johan de Hertoge de heerlijkheid kocht was dat voorlopig voorbij. Maar in 1752 werd er weer een Wassenaar heer van Valkenburg. Of de Valkenburgers toen een zucht van verlichting geslaakt hebben is moeilijk te zeggen. Het Wassenaarse bewind duurde tot 1829 toen Otto het spul overdeed aan de heer Bentford. Deze familie verkocht het in 1885 aan een lid van de familie Cock. Via een boedelscheiding kwam het tenslotte in handen van mevrouw Jordens-Werndley die de nog resterende rechten in 1927 aan de gemeente Valkenburg geschonken heeft. De Hoge Heerlijkheid had afgedaan. Het tijdperk van de heren van Valkenburg was voorbij. 49
Vrije Hoge Heerlijkheid Het recht van de heer werd halverwege de achttiende eeuw opnieuw vastgelegd en aldus beschreven: "Plementien en incogatieven van de heerlijkheid van Valkenburg" Hoge, middelbare en lage jurisdictie. Vrije jaarmarkt en tollen aldaar. Het pluimgraafschap of Zwanedrift en het recht van 't pondgeld. Het veer over de Rijn met alle toebehoren. Het is een onversterfelijk erfleen van de Staten van Holland en West Friesland. De heer is in de "vreidige possessie" van uit eigen authoriteit te mogen stellen een baljuw, schout, secretaris en bode. Mitsgaders het "cligee" geven van burgemeesters of ambachtsbewaarders schepenen en andere gelijksoortigen. Voorts het recht van approbatie en reprobatie omtrent het
Zicht op oud Valkenburg.
verkiezen van een predikant, het stellen van een koster, schoolmeester, doodgraver en diender. Tenslotte het recht om een wind- of dwangmolen aldaar te mogen opstellen en hebben en een huis en erve, zijnde het veerhuis dat door de dienaar van justitie bewoond wordt. Een tweede acte is gedateerd 11 Januari 1776 en bevat een taxatierapport van schout en schepenen. Zonder meer als geheel wordt de Hoge Heerlijkheid op waarde geschat. Het colege verklaart bij deze oprechtelijk en naar beste kennis en wetenschap de waarde van het dorp met alle dezelfs plementiën en gerechtigheden te hebben bepaald op dertigduizend guldens. Een derde document is getiteld "Memorie van het inkomen van de heerlijkheid van Valkenburg" en eveneens omstreeks die tijd opgesteld. Waarmee we dus een vrij goed overzicht kunnen krijgen van de waarde van Valkenburg!
Uit de ambachtsheerlijkheid, rekening Uit de dorpsrekening Uit de kerkrekening Ordinaris en extra ordinaris verponding Helft van het jaarloon der verpondingen Pontgeld, 't ene jaar door 't andere Boetes, 't ene jaar door 't andere Recognitie van baljuw, schout en secr. Van 't veen Paardetol, 't ene jaar door 't andere Turfton, 't ene jaar door 't andere De recognitie van de schipper op Leiden Totaal (guldens, stuivers en penningen)
17-10-00 3-00-00 6-00-00 10-00-00 140-06-08 25-00-00 20-00-00 275-00-00 50-00-00 130-00-00 450-00-00 10-00-00 1541-16-08
Waarbij aangetekend werd: 1)- De baljuw schout en secretaris heeft bij zijn aankomen voor een paar handschoenen betaald 500 gld. 2)- De heerlijkheid staat in geen verponding bekend maar wel de paardentol waarvan de ordinairis 43-15-00 en de extra ordinaris 65-12-08 bedraagt.
3)- Het veer en het veerhuis staat in de verponding op 2-10-00, de heerlijkheid wordt verleid als een goed onsterflijk erfleen met hoge middelen en eigen jurisdictie. 4)- Het schoutsambt staat in de verponding op 20 gld doch dit betaald de schout.
Op de nominatie In alle benoemingen, zelfs als er een predikant beroepen werd, had de heer het laatste woord. Als voorbeeld dient de benoeming van de "regenten" in 1765. Eerst werden een aantal namen op de nominatie gezet. De scheidende schepenen mochten die indienen. De lijst werd op 25 november van dat jaar vastgesteld. De aftredende burgemeester tevens kerkmeester Jacobus van Houten gaf voor beide functies twee namen op: Cors Adegeest en Gerardus Vlasveld. Als aflossers voor drie welgeboren mannen of schepenen werden op het dubbeltal gezet: Cornelis van der Nagel en Frans Binnendijk door Maarten Brouwer; Dirk Dullaert en Cornelis van der Nagel door Leendert van Duycker en Pieter Borsboom en Dirk Dullaert door Gerardus Vlasveld. Daarop begaf de baljuw, Gerardus Albertus Worms, zich met deze lijst naar Den Haag alwaar de hoogedele, hoogwelgeboren Frederik Hendrik, baron van Wassenaar, heer van beide Katwijken en `t Zand, Valkenburg,
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
50
IJzendoorn enz. enz. vertoefde. Door hem werden de uit eindelijke namen geëligeerd (een niet meer bestaand woord dat zoiets betekend als uitverkoren). Hij hield zich keurig aan het voorstel. Burgemeester en kerkmeester werd Cors Adegeest. Voor de overige functies koos hij Pieter Borsboom, Dirk Dullaert en Cornelis van der Nagel. De heren aanvaardden de benoeming en konden zodoende op 31 december van dat jaar in het rechthuis door de baljuw worden beëdigd. In het nominatieboek zijn daartoe drie formulieren opgeschreven. De burgemeester belooft ondermeer de rechten van de hoge overheid, alsmede die van de heer van Valkenburg en van de burgers en ingezetenen, te zullen voorstaan en bevorderen. Voorts de dorps omslagen en belastingen te zullen helpen reguleren zonder om lief of leed aan iemand enige gunst of ongunst te bewijzen. Voor de welgeboren man kwam daarbij de verplichting tot geheimhouding. De schepen en kroosheemraad moest beloven alle schouwbare wateren en wegen volgens de regels van de hoogheemraden van Rijnland te zullen schouwen. Dat alles zonder aanzien des persoons. Zo ging dat er toe in Valkenburg, ieder jaar weer.
De baljuw op de loop Op 18 juli 1783 werd door Willem Lodewijk, heer van beide Katwijken, `t Zand en Valkenburg tot adjunct-baljuw van Valkenburg benoemd Pieter Willem Boers. In verband met de afwezigheid van de baljuw G.A. 51
Worms! Op 7 augustus daaropvolgend rapporteerde de president burgemeester aan de welgeboren mannen en schepenen van Valkenburg dat hij op 5 juli jongstleden benaderd was door de deurwaarder van de Hoge Heren: Die toonde een volmacht om de heer Gerardus Albertus Worms, baljuw schout en secretaris van deze heerlijkheid, bij edicte in persoon te dagvaarden. De deurwaarder verzocht dat naar gewoonte bekend te maken door middel van klokgeklep. De burgemeester gaf daartoe de bode opdracht. Kwam Worms niet opdagen? Drie weken daarna stond er weer een deurwaarder op de stoep. Nu met een volmacht om de inmiddels afgeloste baljuw gevangen te nemen! Samen trokken ze naar het huis van de voortvluchtige, die inderdaad niet thuis bleek te zijn. De deurwaarder verzocht daarna nogmaals de klok te laten kleppen. Voor een tweede dagvaarding. Hetgeen deze keer de schoolmeester werd bevolen. Waar onze plichtsgetrouwe baljuw gebleven was? In de Valkenburgse boeken staat het nergens vermeld, wel dat hij onbetaalde rekeningen achterliet.
Zicht op oud Valkenburg.
De municipaliteit
2.3. ABRAHAM DE HAAS
Het waren woelige tijden toen patriotten meer zeggenschap eisten en de prinsgezinden tegenover zich vonden. Waarom het volgende besluit in het criminele dingboek werd ingeschreven en niet in het gewone dingboek, is niet duidelijk. Het was het vierde jaar van de Bataafse Vrijheid. Onder de aanhef: "Gelijkheid Vrijheid en Broederschap" werd op 29 juni 1798 een publikatie bekend gemaakt. Niet in opdracht van het college van welgeboren mannen maar door de baljuw en twee leden van het Comité van Civiele en Criminele justitie van Valkenburg. Gericht aan alle medeburgers: "Heyl en Broeder schap!" Bij resolutie van 26 juni, was door het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalige gewest Holland besloten de leden en de secretaris van de tegenwoordige municipaliteit (gemeentebestuur) van Valkenburg te ontslaan! In hun plaats werden aangesteld de burgers: Pieter Borsboom, Johannes van Egmond, Hendrik Vlasveld, Dirk Bol, Dirk Binnendijk en Albert Geenders. Tot secretaris werd Jan Carpentier benoemd. Erg revolutionair was de samenstelling niet! Nog datzelfde jaar werd door de welgeboren mannen, want zo bleven ze zichzelf noemen ondanks alle moderne invloeden, opgegeven dat Johannes Hoepeling, de voormalige secretaris, door hen tot baljuw was aangesteld. Dit zolang de officiële baljuw, Adrianus Harteveld, "als lid van het vertegenwoordigend lichaam des Bataafse volks les zal hebben".
Een respectabel man
Baljuws van 1739 tot 1767 1739 Abraham Anthonysz de Haas 1748 Meyndert de Gooyer 1760 Jan Boers 1763 Gerardus Albertus Worms
Abraham Anthonyszoon de Haas, was een alleszins respectabel man. Niet slechts was hij der medicijnen doctor maar bovendien baljuw van de Hoge Heerlijkheid van Valkenburg. Zijn deftige woning was gelegen aan de Heerweg (Hoofdstraat) aldaar. Mogelijk liet zijn functie hem op de duur weinig tijd om zich nog bezig te houden met het lichamelijke welzijn van zijn dorpsgenoten. Er wordt slechts eenmaal van gewag gemaakt. In ieder geval diende de medische titel om af en toe zijn gewichtigheid te onderstrepen. Alle rechtszaken schreef hij eigenhandig in, uitvoerig en met grote letters. Voorts was het een vroom man. Dat was duidelijk te merken aan de formulering van het geschrevene. Hij kocht zich een commodieuse kerkbank, met plaats voor vier mannen en vier vrouwen. Terzijde van de bank van de heer van Valkenburg. Zijn plaats zal niet vaak onbezet gebleven zijn.
Een streng begin Om te worden verhoord en opdat alle dingen naar orde zouden geschieden, werd Jannetje Verhoef uit de cel van het Rechthuis gehaald en voor de welgeboren mannen geleid. Zoals gebruikelijk waren er een aantal vragen in het boek geschreven die haar stuk voor stuk werden gesteld. Jannetje Verhoef was de dochter van Maarten Verhoef en ongeveer 50 jaar oud. Ze was schuldig bevonden aan diefstal van een hemd. Gepikt uit het te bleek gelegde linnen bij het huis van Wouter van Es. Op de vraag wat ze daar te zoeken had antwoordde ze dat ze aan het hout sprokkelen was. Het hemd had ze in Katwijk naar de lommerd gebracht, voor één gulden. Er was nog een andere diefstal aan het licht gekomen. Jannetje was, niet lang daarvoor, het erf opgelopen bij de eerwaarde heer E. Borsboom, gerespecteerd Valkenburgs ingezetene. Daar had ze 3 of 4
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
52
stuivers te leen gevraagd. Of die haar verstrekt waren vermeldt het verhaal niet. Wel dat Jannetje daar buiten het huis een koperen ketel zag staan en de verleiding niet kon weerstaan die mee te nemen en te verpanden voor 15 stuivers. Jannetje gaf alles eerlijk toe, iedere vraag werd met een volmondig ja beantwoord! Dus hadden de welgeboren mannen geen moeite haar te veroordelen. Misschien daarom waren ze wat milder. Jannetje die als een grote dievegge werd omschreven, werd veroordeeld om aan een paal gebonden te worden. Binnenskamers in het Rechthuis. Alwaar de "Dienaar" haar 28 geselslagen zou toebrengen. Voorts werd ze voor de tijd van drie volle jaren uit het dorp verbannen. Op straffe van nogmaals een geseling, maar dan op het openbare schavot, voor het Rechthuis. Bovendien zou ze dan gebrandmerkt worden. Daarmee begon een strenge periode in de geschiedenis van het dorp Valkenburg, de regering van Abraham de Haas.
Gewurgd aan de paal Toen Abraham de Haas het dode kindje van Annetje Vergunst werd getoond zag hij dadelijk dat hier iets helemaal verkeerd was gegaan. Met spoed liet hij de meester chirurgijn ontbieden. Jan van der Meer, was het met hem eens, er zou een lijkschouwing gehouden moeten worden. Hij wist wat hem te doen stond. Nog geen dag later lag het rapport bij de baljuw op tafel. Mede ondertekend door Cornelis Ravenhorst, medisch dokter wonende te Leiden en Jacobus Verdonck, meester chirurgijn aldaar. Anna Catharina Vergunst werd gevangen gezet in het Regthuys van Valkenburg. Dat was op 3 Mei 1740. Vijf dagen later, er was toen al het één en ander gepasseerd, werd de gevangene geleid voor de welgeboren mannen van Valkenburg. Het college bestond uit de heren Cornelis Oudshoorn, Hendrik Binnendijk, Cornelis van Egmond, Hendrik Vlasveld en Jacobus Verhoef. Het verhoor zou geschieden op "artikelen". Dat wil zeggen dat er een aantal vragen waren opgesteld door de baljuw, genummerd, en opgeschreven. De antwoorden op deze vragen werden tijdens het verhoor genoteerd. 53
Hendrik Vlasveld deed het woord, streng keek hij de zielige gestalte voor hem aan, "Hoe oud bent u?" Annetje dorst nauwelijks op te kijken. Verward mompelde ze "Zes en twintig? Nee, zeven en twintig." Vraag twee werd gesteld: "Wist je al lang dat je in de kraam moest?" "Ja" knikte Annetje meer dan ze hoorbaar was. De ondervrager aarzelde even, keek nog eens in het boek. "Bij wie ben je "zwaar" geweest?" Annetje keek de mannen voor haar hulpeloos aan. Zag slechts strenge afkeurende blikken. Ze had het allemaal al verteld, moest ze het hier nog eens zeggen? "Pieter van der Mark" begon ze aarzelend en onder de dwingende blikken ging ze verder, "Omtrent tien weken voor de paardenmarkt, in het voorhuis, waar zijn zuster woont". Alsof ze het liefdesspel opnieuw beleefde ging ze verder: "Dat was de derde keer! De eerste maal was op de zolder, in datzelfde huis". Het bleef doodstil. De mannen keken haar aan zoals een boer het bespringen van een koe aanschouwt. De baljuw schreef driftig in het boek. Hendrik keek op het papier voor hem en las vraag 4. Of Pieter van der Mark wist dat ze bevrucht was? "Nee" schudde Annetje het hoofd, "Dat heb ik hem nooit gezegd". Ietwat gehaast werd de volgende vraag voorgelezen: "Heb je nog met iemand anders vleselijke conservatie gehad?" Annetje keek niet begrijpend zodat Hendrik de vraag moest verduidelijken. Het ging hem goed af. "Ja, drie of vier dagen daarna. Met Cornelis Clements." Annetje, als putte ze kracht uit deze herinnering, keek weer op maar kromp weer in elkaar toen ze de realiteit onder ogen zag. Snel werd de volgende vraag gesteld, "Werd je ervoor betaald?" Anneke schudde heftig het hoofd. "Heb je iemand verteld dat je zwanger was?" Weer schudde ze het hoofd. Hendrik Vlasveld pauzeerde even, veegde met zijn halsdoek het zweet van zijn voorhoofd en verolgde: "Was je tevoren van plan het kind heimelijk dood te maken?" Anneke schudde het hoofd en hief afwerend de geboeide handen. Omdat de inquisiteur daarmee niet tevreden leek bracht ze, met moeite uit "Nee, pas toen het kind er was". Vraag negen werd gesteld. "Wanneer ben je in de kraam gekomen?" "Zondagmorgen" begon Annetje. Nader gevraagd voegde ze er aan toe:
Zicht op oud Valkenburg.
Tussen negen uur en half tien". De baljuw schreef: Zondagmorgen 1 Mei 1740. "Heb je niet om hulp geroepen? werd de ondervraging voortgezet. "Nee" schudde Annetje het hoofd. "Was het kind dood, of levend?" Annetje had geen enkele behoefte te ontkennen. Nog was er moederlijke trots in haar antwoord te horen. "Het was een levend kind!" "Maar hoe?" Hendrik keek nog eens op zijn papier, "Hoe kon je dan? Hoe deed je het". Annetje, begon toonloos, alsof ze een uit het hoofd geleerd verhaaltje opzegde, te beschrijven hoe het gegaan was. Hoe ze het pasgeboren wicht, dat tussen haar voeten lag, gepakt had. Hoe ze het met haar rechterhand tegen haar rechterbeen gedrukt had totdat ze zeker wist dat het dood was". Ontzet keken de welgeboren mannen van Valkenburg elkaar aan. Dat zoiets in hun dorp gebeuren kon! Hendrik Vlasveld liet zich aflossen, zette zich met een zucht van verlichting achter de tafel. Verhoef nam zijn plaats in, las het geschrevene en stelde op zakelijke toon vraag 12 "Waar liet je de nageboorte?" Annetje beschreef hoe ze die zondagmiddag tussen twee en drie uur de overblijfselen in het "sekreet" van Pietertje, de weduwe Vlieland, had gedeponeerd. "En het stoffelijk overschot, waar liet u dat" vervolgde de vragensteller. Als in een nachtmerrie keek Annetje haar ondervrager aan. Haar geboeide handen wringend en tenslotte snikkend beschreef ze hoe het eerst in haar opkwam het lijkje ook maar in dezelfde wc put te gooien. Hoe ze het echter ineens niet meer over haar hart kon verkrijgen. Het kindje in een blauw gestreept hemdrokje spelde en er mee in bed was gaan liggen. Hoe ze tenslotte haar babytje in de kast, op een plank, gelegd heeft. Van plan om het een dag of drie later ergens te begraven. En tenslotte, desgevraagd, dat dit alles gebeurd was in het huis van haar broer, op een kamertje.De eerste ondervraging was afgelopen, Annetje werd afgevoerd. De welgeboren mannen beraadslaagden hoe verder te handelen.
De volgende dag werd Annetje opnieuw ondervraagd. Een paar zaken moesten nader worden toegelicht. Met name "of zij gevangene nooit enige preparacys ofte toestel van eenig kindergoet als anders t geen een kraamvrouw benodigt heeft by haar selfs wetende, dat sulks in sodanige tyt nodig was"? Annetje antwoordde ontkennend. "Waarom niet?" werd er gevraagd. "Met enkel niet verstand" tekende de baljuw op uit de mond van de verdachte. "Of ze dat niet nagelaten heeft om haar kwade voornemen des te beter bedekt te kunnen houden?" kwam de volgende vraag. "Segt neen, met haar nietige verstant" schreef de hooggeleerde Abraham de Haas. Kwam er iets van begrip? Op 13 Mei 1740 had de baljuw zijn eis opgesteld. Het document werd de welgeboren mannen in openbare vierschaar bijeen voorgelegd. "Hoewel zij gevangene volgens des Heeren alderheyligste wette verpligt was zig eerlijk en Kuys te gedragen integendeel sy gevangene heeft bestaen zig van tyt tot tyt over te geven tot een oneerlyk Vuyl en ontugtig leven, in zo verre zelfs dat zy zig niet alleen heeft verlopen in Hoererye maar dat zy ook die haer ziel verdervende troetel sonden in diervoegen heeft gekoestert, gevoert ende met verscheydene persoonen begaen ende gepleegt. Dat zy gevangene zig aen de duyvel, de wereld en haer eyge vlees overgegeven hebbende is geraeckt bevrugt en beswangert" enz. Om kort te zijn, in het slot constateerd hij dat door het ingrijpen van God verijdeld is dat de boze daad verborgen bleef. Dat wie bloed vergiet diens bloed vergoten moet worden. Stelt deswege voor Anna Catharina Vergunst voor te leiden op het publieke schavot voor het Regthuys van Valkenburg. Haar daar aan een paal te binden en vervolgens door de scherprechter met een koord den hals te wurgen. Tot de dood er op volgt. En vervolgt aldus: "Dat voorts haer doode lichame, als begravenisse onwaerdig, op het galgevelt alhier op een rat geset en ten prooi van het wilt gevogelte sal worden overgegeven". Uiteraard werd tot besluit gesteld dat de kosten op de gevangene zouden worden verhaald. Hetgeen de welgeboren mannen aldus besloten, het vonnis werd voltrokken op 27 Mei 1740.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
54
Een geschenk uit de hemel Abraham de Haas hield van de vroege morgen. "Nog even blijven liggen, nog even slapen" hield hij de mensen te pas en te onpas voor. En hij vervolgde dan, de vinger geheven: "Maar de armoe overvalt je als een struikrover!" Zo kwam het dat hij die morgen al vroeg het in doeken gewikkelde bundeltje zag liggen, tegen de rechterpost van zijn voordeur. Het bewoog en er steeg een klagelijk geschrei omhoog. Langzaam drong het tot hem door dat het een kind was, niet langer gewenst door de moeder, daar neergelegd opdat hij er zich over zou ontfermen. Abraham aarzelde, nog geen drie dagen geleden was de doodstraf voltrokken aan een soortgelijk ontaarde moeder. En nu dit? Voor een kort moment bedacht hij dat het zo beschikt zou kunnen zijn, een geschenk uit de hemel om zijn kinderloze huwelijk inhoud te geven. Misschien een beloning voor zijn rechtzinnig optreden? Zou hij het oppakken en mee naar binnen nemen? Maar eenmaal in zijn huis zou hij er verantwoordelijk voor zijn, zou het deel gaan uitmaken van zijn gezin. Was het niet verstandiger de vroedvrouw te laten komen, het door haar te laten opnemen. Of iemand anders? Zijn vrouw nam hem de beslissing uit handen, ze bukte zich en droeg het huilende kind naar binnen. Daar lag het op de tafel, uitgepakt, een meisje van een maand of zeven. "Ach, kijk eens, dat stakkertje! Ze heeft honger!" Even later was het deftige huis van de baljuw in rep en roer. Abraham moest naar boer Van Egmond, om melk. En Diewertje Koek, de vroedvrouw uit Katwijk moest komen, met spoed. Zij zou weten wat verder te doen. In het dorp begonnen zich geruchten te verspreiden. "Hij zal er wel meer van weten!" werd er gemompeld. "Een arme donder laten ze wurgen, en zelf...! Dat kan je Dat duurde twee maanden, op 1 November 1740 schreef de secretaris in het criminele dingboek: "De heer baljuw, zijn uiterste best gedaan hebbende om achter de identiteit van het te vondeling gelegde kind te komen, meldt de welgeboren mannen van Valkenburg dat hem ter 55
ore was gekomen enige discussie van 't gemeen over een zekere moffin, wonende op de Hoornes onder de Vrije Heerlijkheid van Katwijk aan de Rijn. Genoemde moffin was gehoord, door de mand gevallen en gevangen gezet". Diezelfde avond werd ze op "artikelen" gehoord. Aaltje Blom was 24 á 25 jaar, geboren in Munsterland in het dorp Hopse en woonde in Katwijk op de plaats van de heer Van der Kaa. Ze bekende het kind op 1 Augustus 1740 om vijf uur 's morgens voor de deur van de baljuw gelegd te hebben. Voorts gaf ze toe het gekregen te hebben van Hadewij, vrouw van Gerrit Rosenburg, in Oegstgeest woonachtig. Gerrit Rosenburg was de vader van het meisje dat was geboren omtrent kerstmis 1739. De moeder, Trijntje Blom de zuster van Aaltje, was drie dagen na de bevalling overleden. Het kind was daarna verborgen gehouden. In Noord Holland, boven Amsterdam, waar precies wist Aaltje niet. Vervolgens bekende ze op aanstichting van Hadewy tot de daad gekomen te zijn. En omdat Gerrit Rosenberg haar anders met een tang de hersens zou inslaan. Ze was niet omgekocht en had het kind te vondeling gelegd om het kwijt te zijn. Ook zei ze niet te weten dat daar zware straffen op stonden. Hadewy had haar eerst gevraagd het kind mee te nemen naar Duitsland maar later gezegd "dat men dan raat moest schaften, dat zij het kint niet in huys dorsten houwen, en dat het dan best was t voor de goede luyden te leggen". Die afspraken werden gemaakt eerst in het huis van Hadewy en later in de "aarebayen" (aardbeien?). Tenslotte werd vastgesteld dat Aaltje zelf ook een onecht kind had, van een jongmens genaamd Jan Bonnik, dat bij haar ouders in Duitsland verbleef. De dag voor de misdaad was Trijntje's kind door Marijtje, de dochter van Hadewy, opgehaald uit Alkmaar en zeer vroeg in de morgen overhandigd aan Aaltje. Deze was daarna, vergezeld van Hadewy, vanaf de Groene Steeg in Oegstgeest, op stap gegaan naar de Haagse Schouw. Daar was Aaltje met een bootje de Rijn overgezet en aan haar lot overgelaten. Hadewy had nog gezegd dat zij haar rok om haar schouders moest slaan en daar het kind in houden. En dan maar ergens neerleggen. En niet omzien als ze het neergelegd had. Aan de overzijde van de Rijn had Aaltje zich "alleenig" gevoeld, was naar het dorp gewandeld en tot haar daad gekomen. Kort daarna werd Aaltje opnieuw voorgeleid. Haar werd gevraagd of zij bij Hadewy thuis een fles rode wijn gebracht had en verteld dat die fles van
Zicht op oud Valkenburg.
de "goede luyden" was waar het kind gebracht was. Dat die zelf geen kinderen hadden. En ze daar goed verzorgd werd en mooi gekleed zou gaan, ja, een juffrouw worden! Aaltje gaf toe een fles wijn gebracht te hebben maar van al dat andere geen woord gezegd te hebben. Hadewy, en zij alleen, was de oorzaak en aanzetter tot het kwaad. Of ze tegen Hadewy gezegd had dat de baljuw haar had "aangedaan", maar dat zij gezegd had daar niet van te weten. Dat hij haar geld had gegeven en gezegd dat hij orde zou stellen. Om degenen die het haar verweten te doen straffen. Ja, zelfs aan vier van haar landslieden gezegd had dat zij er geen part noch deel aan had? Aaltje gaf toe dat het waar was, maar niet alles. Aangezien ze volmondig, buiten pijn en banden van ijzer bekend had viel het de baljuw niet moeilijk een redelijke eis te formuleren. Aan de paal en strenge geseling met de roede. En verbanning uit Holland voor de tijd van 25 jaren. Conform de eis werd besloten. Over Gerrit, Hadewy en Marijtje werd niet gesproken. Noch over het kind. Aaltje zal wel geen behoefte gehad hebben om nog eens naar Holland terug te keren.
notulenboek op tafel en sloeg het open bij de eerste bladzijde, nog onbeschreven. "Roep de schrijver maar vast!" kwam het commando. Even later kwam de klerk binnen, het was de schoolmeester die op die wijze in de avonduren er nog wat bij verdiende. Onderdanig zette hij zich op de kruk achter het schrijftafeltje, doopte de ganzeveer in de inktpot, en boog zich afwachtend over het gloednieuwe papier.. "Schrijf ...." begon de baljuw en dicteerde de woorden. De schoolmeester deed zijn uiterste best, likte af en toe aan het puntje van zijn pen om de inkt wat beter te laten vloeien. Die woorden moesten zo mooi en sierlijk mogelijk op papier gezet worden, op die eerste bladzijden van het weesboek.
De weeskamer
De stem zweeg, de schrijver zette de ganzeveer naast de andere in de houder en strooide wat zand over het papier om het drogen van de inkt te bevorderen. Lang hoefde hij niet te wachten. De bode kwam weer binnen en riep: "De eersame heer Pieter Jacobszoon Bol!" "Laat meneer maar binnen komen" gaf de schout minzaam te kennen. Piet kwam binnen, de muts in de hand, klein van stuk in die grote kamer tegenover de deftig uitgedoste baljuw die, om nog belangrijker te lijken, was gaan staan. Zonder wat te zeggen taste hij tussen zijn wambuis, haalde een dicht beschreven stuk papier te voorschijn en overhandigde dat aan de weesmeester. Die bekeek het document alsof hij het lezen kon, "acte van Voogdye" ontcijferde hij met moeite. "Laar de meester die straks maar voorlezen!" redde de schout hem uit dat probleem.
Waarbij aangetekend dient te worden dat de baljuw in werkelijkheid zelf het register invulde. En dat het verhaal wemelt van de veronderstellingen. Maar de feiten uiteraard kloppen! De baljuw zat nog maar net achter de massief eikenhouten tafel toen de bode de ontvangstkamer van het rechthuis binnenkwam: Of de weesman binnen kon komen? Een blik op de statig tikkende staande klok leerde dat inderdaad de tijd aangebroken was. Hij knikte en even later trad Hendrik Vlasveld binnen, één van de twee weesmeesters die aangewezen waren om de belangen van de ouderloze kinderen van Valkenburg te behartigen. Hendrik, ook niet zo maar de eerste de beste in Valkenburg, groette de persoonlijkheid met veel plichtplegingen en zette zich naast hem. "Ik heb het boek bij me!" begon hij, legde een in leer gebonden niet al te dikke
Weesdag gehouden bij dr. Abraham Anthony de Haas Bailli en schout Der vrije Heerlijkheyt van Valkenburgh, mitsgaders Heindrik Vlasveld Weesman. Actum op den Regthuyse 11 Juny 1741.
"Het gaat over de kinderen van uw zuster Willemtje Jacobs Bol en haar overleden man Jan Pieterszoon Hazebroek" richtte hij zich tot de comparant en bukte zich wat voorover om de aantekeningen op de tafel voor hem te bekijken. "Op haar verzoek bent U destijds tot voogd over de kinderen aangesteld?" vervolgde hij zonder opkijken. Piet knikte en from-
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
56
melde wat met de muts in zijn handen. De baljuw keek vragend op. "Ja, edele heer" haastte Pieter zich, "Nu ze dood is moet er een tweede voogd aangesteld worden! En ik had gedacht...." Hij kon zijn zin niet afmaken, de baljuw knikte begrijpend "Juist, ja, dan zullen we een nieuwe voogd moeten benoemen. Hij draaide zich om naar Hendrik, "voel jij er iets voor?" "Ik had gedacht...." protesteerde Pieter Bol voorzichtig maar bedacht zich " Edele heer, is het niet verstandig eerst dat papier dat ik u gegeven heb te lezen?" De baljuw annex schout aarzelde even,.... "Nou, goed dan. Meester....." hij knikte in de richting van de schoolmeester die zijn bril bijstelde, het document in het licht van de kaars hield en langzaam begon te lezen. Een lang document dat besloot met lange doorwochte zinnen "dat voornoemde Pieter Jacobs Bol door Willemtje Jacobs Bol, zijns comparante zuster is aangestelt tot voogd nevens haar, over haar twee onmondige kinderen geprocureert bij haar overleden man Jan Pieterse Hazebroek, met magt en authorisatie om nae haar overlijden een medevoogd nevens hem te verkiesen, met uytsluytinge van alle Heeren magistraten ende weeskamers ofte andere die naar Regten Costuymen ofte gewoonten deser landen daarover eenig gesag souden konnen ofte behooren te hebben" Dat laatste las de schoolmeester met enige nadruk zonder echter de euvele moed te hebben de baljuw aan te kijken. Deze keek de weesmeester vragend aan, die laconiek reageerde: "Ja heer, zo is het gelegen!" Zo kwam het dat Pieter Jacobs Bol in het jaar 1741 zelf de tweede voogd mocht aanwijzen die wettelijk verplicht was, hij koos niemand minder dan monsigneur Jasper Verhoef, regerend burgemeester van Valkenburg en eveneens weesmeester. Die avond niet aanwezig maar de benoeming aanvaardend. "Best!" besloot de baljuw maar nog één ding, het beheer van de gelden blijft in handen van Jasper Verhoef!" En zo werd besloten. De schrijver pakte zijn pen op en zette met grote sierlijke letters op papier wat de baljuw hem begon te dicteren.
57
Op scheve schaats Hoe is het mogelijk? zullen ze in Valkenburg wel gezegd hebben toen bekend werd dat hun baljuw voor het hof van Holland verantwoording af moest leggen vanwege het aannemen van steekpenningen. En dat niet alleen, ook zou hij zich ten onrechte gelden toegeschreven hebben. Abraham zette in een uitvoerig rekwest eerlijk uiteen wat er in oktober van het jaar 1740 allemaal gebeurd was, daarna aan de rechters overlatend hem naar eer en geweten te corrigeren. Hetgeen ze dan ook deden. Het begon met Gerrit de Roo, schipper en gebruiker van een groot rijnschip dat eigendom was van Jasper Verhoef en Manus van der Graft, kalkbranders te Valkenburg. De schipper diende een aanklacht in bij de baljuw dat zijn schip door de eigenaren opengebroken was. Sindsdien miste hij enig goed hem toebehorende. Desgevraagd gaven de beide kalkbranders te kennen dat de schipper hun boot misbruikte en veel schade veroorzaakte. Maar niet zij hadden de kajuit opengebroken, dat was gebeurd door de oom van de schipper, een zekere Klaas Knotter werkzaam op de kalkbranderij. En om de onbetrouwbaarheid van de schipper aan te tonen gaven ze de baljuw een briefje. "Kijk, hij gaf ons een borgstelling dat zijn schoonvader voor de schade instaat. Zogenaamd door hem getekend. Maar de man kan niet lezen of schrijven! En dat gaf toch wel te denken, nietwaar?" Abraham besloot tot een strenge aanpak. Enige dagen later vroeg de schipper hoe het met de zaak stond. "Dat heb ik onderzocht maar ik vond het anders dan jij me vertelde!" verantwoordde de baljuw zich en haalde de "valse" borgstelling tevoorschijn. Het maakte niet veel indruk op de schipper. "Hij zal het restant van de 30 gulden wel betalen, mijn schoonmoeder weet er van!" verweerde hij zich. "Maar ik kan je zo niet laten gaan, je moet mee naar de herberg!" was het antwoord van de baljuw. In zijn rekwest lichtte hij toe dat daar de ordinaire vergaderkamer is en hij op dat moment in de verhuisrommel zat. De mannen togen naar de herberg en zaten even later in het donker bij het vuur, samen en alleen. Daar was de baljuw weer over het briefje begon-
Zicht op oud Valkenburg.
nen. En vroeg tersloops wat de schipper bewogen had om zich bij het huis van Graft te buiten te gaan aan vloeken en tieren. Ja zozeer te keer te gaan dat de luiden tot de dood toe ontsteld waren? Terwijl diens vrouw nog wel in de kraam lag! De schipper echter had daarop niets dan onbenullige excuses naar voren gebracht. De baljuw probeerde de schipper van zijn ongelijk te overtuigen en deze verzocht tenslotte om een papier, pen en inkt om aan zijn schoonvader te schrijven. De dienaar van justitie werd omiddellijk naar Katwijk aan Zee gezonden. Nog dezelfde avond kwam Arie Breeroosbergen, de zeevarende schoonvader van de schipper opdraven en werd door de baljuw in in de rechtkamer ontvangen. "Wat is er te doen?" begon de zeeman. Abraham de Haas liet de machtiging zien: "Hoe is het daar mee?" De zeeman bekeek het papiertje, "Dat zal ik graag betalen. Mijn vrouw weet er van!" De baljuw ging zwaarwichtig verder: "Je zoon heeft de luiden (Verhoef en Kragt) wel zeer mishandeld met haar schuit zo te misbruiken en te ruïneren. Een gat in 't zeil. Hij heeft hen aan huis gemolesteerd! ....." De Katwijker liet hem niet uitspreken. "Och, laten we van preken niet spreken, laat ik maar een ander briefje maken. Schikt het dan met die lui. Dat er overschiet is voor uw moeite!" Hetgeen ik me liet welgevallen, schreef de baljuw later in zijn verdediging. Er werd een briefje opgemaakt waarin beloofd werd om binnen drie dagen 150 gulden op tafel te leggen. Waarvan de kalkbranders schadeloos gesteld moesten worden, bleef er wat van over dan was dat om de rekening van dertig gulden te voldoen, de rest mocht Abraham houden voor zijn moeite. Daarop werd de gerechtsbode Peter van der Speck binnen geroepen met diens broer om als getuige te fungeren. Aangezien Abraham van mening was dat de beide getuigen niets te maken hadden met het bedrag dat op het contract vermeld was ging het ondertekenen als volgt: Abraham riep de mannen één voor één bij hem, liet hen de aanhef lezen maar bedekte met zijn grote hand de plaats waar het bedrag ingevuld was. Hetgeen de beide mannen uiteraard zeer nieuwsgierig maakte. Zij zetten hun handtekening en de Katwijker zijn merk. Enige dagen daarna hoorde de baljuw in wat voor wespennest hij zijn
hand gestoken had. Breeroosbergen was een oude beklende van justitie en door het hof ooit wegens strandroverij gegeseld. En zijn schoonzoon, de Roo was al niet veel beter. In het besluit van zijn verweerschrift gaf onze baljuw te kennen met vrienden te hebben overlegd of hij tot vervolging moest overgaan. Die hadden hem dat afgeraden. De schoonvader had de machtiging die zijn schoonzoon had laten zien ondersteund. Mitsdien was het gebruik daarvan niet strafbaar. Ook de schuldbekentenis van 150 gulden had hij verbrand en niet op voldoening daarvan aangedrongen. Naar zijn mening was hij zich in zijn plicht niet te buiten gegaan. Toch was hij beducht dat de zaak ten kwade zou kunnen worden geduid alsof hij concussie gepleegd had. Ook conveniëerde het hem niet in langdurige procedures verwikkeld te raken. Tenslotte verzocht hij het hof er rekening mee te houden dat hij een jong officier was met weinig verstand van rechtzaken. Als hij zich misgaan had was dat niet met opzet. De rechtbank oordeelde wel degelijk dat er sprake was van concussie en veroordeelde de baljuw deswege tot 150 gulden en de kosten van het geding. Hoewel in de aanklacht ook sprake was van valsheid in geschrifte werd daarover niet gerept, bijgevoegde rekeningen die daarvan een bewijs zouden zijn bleven onbesproken. Wie de baljuw aangeklaagd had is nog immer een raadsel.
Wat overbleef Wouter Pieterszoon van Nes was in gebreke gebleven zijn huur te voldoen. Toen er twee jaar achterstand ontstaan was werd in opdracht van mejuffrouw Florentina Symons te Utrecht zijn boeltje openbaar gevijld. Pieter van der Speck, de gerechtsdienaar, verkocht het geheel voor 1528 guldens met 13 stuivers en 6 penningen. Van die opbrengst moesten de navolgende bedragen worden afgetrokken:
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
58
Onkosten gedaan voor proclamaties 14 - 17 - 0 A.A. de Haas als gaarder der ordinaris verponding 74 - 2 - 8 het recht van schout, schepenen, secretaris enz. 150 - 0 - 0 verdienste gerechtsbode 6- 0-0 ordinaris verponding, lasten enz. juff. Symons 365 - 8 - 2 2 morgen land met wintertarwe bezaaid, over 1745 31 - 0 -12 dorpskosten over 1744 7 - 10 - 0 Leendert van Kouwenhoven impost van 't hoorn en 't koehouders, zoutgeld, paarden en bezaaide landen over 1744 48 - 14 - 0 Gijs Obdam een haljaar loon als bouwknecht 45 - 0 - 0 Antje van West een halfjaar loon als dienstmeid 33 - 0 - 0 Jan van de Horst voor geleverd brood, met impost 5- 8-0 Bleef over voor Florentina Ferendina Symons
Lijst van dienders en klepwakers, voor zover genoemd: 1687 Jan de Wit 1693 Jan Guilmaer 1739 Pieter van Nierop 1745 Maarten Verhoef 1752 Cornelis van Velse 1758 Cornelis Hartsprong 1764 Maarten Spierenburg 1767 Harmen Claesen 1791 Jan van Bensem (1e man) 1791 Gerrit Richter (2e man) 1794 Dirk Verschoor (2e man)
59
748 - 6 - 0
2.4. DIENDERS EN KLAPWAKERS
Leerling klapwaker Leendert de Wit was 16 jaar en in de vroege morgen van 13 september 1687 als klapwaker op pad. De paardenmarkt was tot rust gekomen, het was omtrent drie uur in de nacht, duisternis overdekte het marktveld. Bedacht op alles had hij zijn stok aan een touw in de hand. Bij het afdalen van de terp kwam hem een vreemde tegemoet. Later bleek hij Jan te heten, exploitant van een messenkraam en klaarblijkelijk beducht voor rovers van zijn eigendommen. Argwanend bekeek hij de duistere gestalte van de klapwaker. "Wat hebt gij met dat hout in de zin?" Ietwat zelfverzekerd gaf Leendert ten antwoord: "Ik ben de klapwaker en moet de kramen bewaren!" En hij zwaaide werktuigelijk met zijn wapen. Maar de kraamhouder verstond hem maar half en dacht dat Leendert hem voor "kramer" uitmaakte. Woedend voer hij uit: "Schelm, meent gij dat ik een kramer ben? Waar ziet gij mij voor aan?" En zwaaide zonder omhaal een glimmend stalen mes. Het wapen verdween tot het heft in Leenderts hals, sneed door de wang. Bloed begon te vloeien. Leendert sloeg op de vlucht. Achterna gezeten door de woedende kraamhouder: "Ik zal u schelm-met-het-hout, met dit mes uit het dorp jagen!" Ontdaan tuimelde Leendert door de deur in het veilige huis van zijn vader Jan de Wit. "Dienaar met den swaerde van de vrije heerlijkheid van Valkenburg".
Jan de Wit In het "geheime" dingboek van de baljuw Vosmaer wordt twee keer gewag gemaakt van de herberg "Het Wapen van Valkenburg". In 1687 is een zekere Willem Vermeulen herbergier. Enige jaren later is de gerechtsdienaar Jan de Wit waard in deze schenkgelegenheid. De herberg deed toen nog geen dienst als rechthuis. Dat Jan Boon de Oude iets had tegen Jan de Wit, bleek duidelijk toen hij op 2 februari 1689 met een vork de stal van diens herberg binnendrong. Wild stak hij in op het hooi dat Zicht op oud Valkenburg.
daar in de kribben van de paarden lag. Briesend strooide hij het vervolgens uit over de gehele steeg. Als een dikke streep naar de deur van de herberg, "Het wapen van Valkenburg". Wat de boze boer daarmee wilde zeggen werd niet geheel duidelijk. Het was vier dagen later, zondag 6 februari. In plaats van naar de wekelijkse predikatie stuurde Jan de Wit zijn zoon naar Jan Boon om het "haeckgelt". De jongen werd niet bepaald vriendelijk ontvangen. Zodra de oude zag wie er voor de deur stond barstte hij Opnieuw in woede uit: "Gij of uw vader heeft hooi uit mijn berg gestolen op die nacht van de 30e januari. En gij schelm, hebt mij nog vier nachten doen waken!" De oude Boon voegde daaraan toe: "Kom tot Veene en hij zal u de benen in stukken bruyen omdat gij ook zijn hooi gestolen hebt! En gij hebt ook Cees de Boers en Jan Willebrords hooi gestolen". Jan de Wit stapte naar de baljuw en maakte er werk van. Het bleef bij een aantekening in het geheime boek van Vosmaer. Beide partijen zagen af van verdere processen en sloten vrede. Susanna Studier van Zurick was een flinke tante. Als vrouwe van Valkenburg heeft ze haar sporen nagelaten in de annalen van zowel Valkenburg als Den Haag. Vanuit haar woning op het Lange Voorhout gaf ze Elhart Haye op 2 december 1695 een briefje mee van ongeveer deze strekking: Het is mij ter ore gekomen dat Gerrit Vlasveld, onze baljuw en schout, zich niet ontzien heeft Jan de Wit tot dienaar met het zwaard aan te stellen. Wij echter hadden hem bevolen Jan de Wit te ontslaan. Wij kunnen dat niet lijden. Dus willen en begeren wij dat de secretaris bij het rechthuis in het bijzijn van twee schepenen en bij klokslag, zal aflezen dat niemand Jan de Wit als dienaar mag erkennen. Daarmee kwam voor Jan een einde aan zijn loopbaan.
Eed van de dienaar Abraham de Haas hield er van de zaken duidelijk op een rijtje te zet ten. Van zijn hand verscheen deze tekst van de eed voor de "Dienaer met den swaerde". Anno 1739.
Ik beloof en zweer de officier van deze heerlijkheid getrouw te zijn en hem in alle behoorlijke ondernemingen en aantastingen van personen met alle ijver en vigelantie bij te staan zonder hem of mijn mede broeders in de nood te verlaten. Dat ik geen onbehoorlijke zaken, die mij bekend geworden zijn, zal verzwijgen of heimelijk afdoen. Dat ik de officier van deze heerlijkheid niet bekorten zal in zijn boeten en gerechtigheden. Dat ik alle zaken boeren of breuken, het bailuw of schoutsambt rakende, zonder enige oogluiking of aanzien.~ des persoons zal bekeuren en de officier of diens substituut te kennen geven. Voorts dat ik alle orders van de officier zal gehoorzamen en passeren en alles te doen hetgeen door hem bevolen wordt en verder volgens mijn instructie.
Instructie van de klapwaker Baljuw de Haas maakte in datzelfde jaar een nauwgezette instructie voor de klapwaker. 1)- Van 1 april tot 10 october iedere avond vanaf 11 uur tot 3 uur `s morgens, vanaf 10 october tot 1 april vanaf 10 uur tot 4 uur `s morgens toe te roepen, zonder een uur te mogen overslaan. 2)- Zal denzelve gehouden wezen zodra iets van brand, dieven of enig ander onraad of ongemak bespeurd wordt (`t welk God verhoede) aanstonds alarm te maken en met de klap een verkeerd geluid en geraas te maken. Alsmede met kloppen en roepen aan de deuren de goede luiden tot assistentie te roepen. Alswel inzonderheid de officier en de overheid te waarschuwen. 3)- In geval van brand zal hij gehouden zijn alle luiden te waarschuwen zich met hun brandgereedschap naar de brand te begeven, eerst en vooral de brandmeesters. 4)- Als hij dieven, kwaadwilligen, straatschenders of molesteurs bij huizen, op de weg of anderszins gewaar wordt, is hij gehouden die gevangen te nemen, hetzij alleen of met assistentie. Daarna zal hij hen in het rechthuis brengen en de officier daarvan aanstonds in kennis stellen. Voorts zal hij zoveel mogelijk alle onheil weren. 5)- In het algemeen zal de klapwaker zich moeten gedragen naar het oud gebruik of naar de orders van de burgemeesters van Valkenburg, hetzij gemaakt, hetzij nog te maken. Na onenigheden en disputen van de klapwaker met enige ingezetenen werden in 1741 wijzigingen in het reglement aangebracht. Niet op 10 oktober naar op 1 november begon voor de klapwaker het winterschema. Daarbij was de klapwaker gehouden alle uren te roepen en om te gaan met een
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
60
slaande klap en roepende stem. Slechts met toestemming van de baljuw mocht hij met de stille klap omgaan. Bovendien werd hij verplicht iedere maandag de ronde te doen bij "der goede luiden ingezetenen huizen" en daar het klapwakersgeld af te vorderen. De klapwakers ronde werd als volgt vastgesteld: Klokslag tien uur moest hij voor de deur van zijn huis staan en met roepen beginnen. Daarna het gehele dorp door, achter de kerk om tot voorbij het huis van baljuw de Haas, daarna achtereenvolgens over het Marktveld tot voorbij Outshoorn, voorbij de woning van Wouter van Nes, tot aan de werf van het armenhuis waar Pieter Boon in woont, naar de woning van Ary Berendregt toe. Vervolgens de dijk op en ook daar al voortgaande continue en zoals gebruikelijk is slaande met de klap en roepende de uren. Voorts langs het water het dorp door verder de dijk op, tot aan de grens van Katwijk. Daar moet gewacht worden tot de torenklok wederom slaat. Daar ook begint de volgende ronde. Vanaf de grens de dijk langs, het gehele dorp door, achterom de kerk als voren, over het Marktveld, over de werf van Pieter Boon tot aan het hek van Ary Berendregt. Dan weer terug naar het dorp. Bij het water of zijn huis moet de klapwaker tenslotte wachten tot de klok weer slaat. Daarna zal hij de volgende ronde beginnen en dit almaar door, van uur tot uur, zonder over te slaan. Overigens moet hij zich geheel gedragen volgens het oude gebruik.
De diender knijp Gezag was stevig gevestigd onder baljuw Gerardus Albertus Worms. In het verleden was het meermalen voorgekomen dat zekere inwoners rebelleerden tegen de onderdrukking van hun kwade eigenschappen. De baljuw moest het dan ontgelden, werd uitgescholden en beledigd. "Ach, hij was dronken" werd er dan meestal gezegd. En met een kastijding of boete kwam de dader vrij. Tijdens het bewind van Worms werd van zulke zaken niet vernomen. De gerechtsdienaar Harmen Claesssen zal daarbij geen geringe rol gespeeld hebben, de dagelijkse handhaving van orde en tucht was bij hem in goede handen. Gewapend met rotting en sabel stond hij zijn mannetje. Harmen had als knecht bij Maarten Brouwer gewerkt, was daarna tot dienaar van justitie benoemd en verwierf daarmee de bijbaantjes van lantaarnopsteker, klapwaker en turftonder. Werkzaamheden die hem een zekere welstand bezorgden. iedere avond maakte Harmen zijn ronde door het dorp. Om de kerk heen, een stukje Broekweg en 61
Achterweg, een eindje over de dijk (Hoofdweg) en tenslotte de Katwijkerweg tot de Watering. Ratelend met de klap. De kleine kinderen sliepen dan al. De grotere kinderen hoorden hem gaan vanuit hun warme plekje. Tien uur heit de klok! Trek uit je rok. Trek uit je vest. Spring in je nest! Een oud vertrouwd geluid, een veilig gevoel. En niet lang daarna hoorden ze dan hun ouders naar de bedstee stommelen. De kaarsen werden gedoofd. Misschien scheen er hier en daar nog een schijnseltje licht uit de schaarse straatlantaarns door een venster. Soms sloop er nog een late gast door de steegjes. Maar dan werd het stil in het dorp. Op de avond van 14 op 15 september van het jaar 1767 bleef het rumoerig in het hart van het dorp. Het was paardenmarkt. Een aantal Rijnsburgse (jonge?) mannen was de rivier overgestoken. In de "Gemeene haert", de gelagkamer van de herberg, werd de zaak op stelten gezet. Daarna, op de weg ervoor, was het tot een vechtpartij gekomen tussen Meyndert Glasbergen en Pieter Pasop, beide Rijnsburgers. Gelukkig was onze klapwaker en diender paraat! Moedig stelde hij zich op tégenover de grote groep rustverstoorders. De rotting in de vuist. Harmen had al gauw door wie de hoofdschuldige was. Meyndert moest in hechtenis genomen worden. Maar diens vrienden namen hem in bescherming. "Meyn... Meyn.... loop! Se sulle jou krijge!" schreeuwde er één. En tegen Harmen: "Wat heb je daar nou an, Harmen? Laat hem gaan! `t Is een man met zeven kinderen". Het was Frans Hogervorst die zo sprak en daarmee de woede van Harmen over zich haalde. Was hij het die Harmen de rotting afhandig maakte of iemand anders? Het kan niet zachtzinnig gebeurd zijn want de stok zat met een koord aan het vest van de diender vast. Iemand dreigde: "Zo je Meyn niet loslaat sullen we je liever dootslaan!" En een ander: "Donders kint, sel je onse Meyn meenemen!" Maar onze dappere diender gaf zich niet gewonnen. Toen hij zijn rotting miste trok hij de sabel uit de schede en hakte in op de eerste de beste die een hand naar hem uitstak. Zo bekwam Frans een aantal flinke snijwonden. Frans verklaarde later dat hij daarna naar huis was gegaan. Ter hoogte van de Kolfbaan gekomen, zag hij op de weg een rotting liggen. Zonder er bij na te denken had hij het wapen opgeraapt. Bij het huis van de heer van Houten gekomen was de Valkenburgse diender ineens voor hem opgedoemd, de blote houwer in de geheven hand. Briesend van woede: "Zo je één woord spreekt, dan hak ik je de kop van de romp!" De rotting werd overgedra-
Zicht op oud Valkenburg.
gen en Frans vervolgde zijn weg. Recht over Katwijk naar huis. Niet dronken, maar wel een beetje scheef. Meyndert was inmiddels opgesloten en verzocht de volgende dag zijn zaak te schikken en uit de gevangenis te worden ontslagen. De welgeboren mannen stonden het toe. Tot zover leek alles met een sisser af te lopen. Maar op de eerstvolgende rechtdag kwam de baljuw met een aanklacht tegen de Valkenburgse gerechtsdienaar. Ondertekend door Frans Hogervorst. Hij was van mening dat Harmen zijn boekje te buiten was gegaan. De ongelukkige diender werd op 21 oktober verhoord. De welgeboren mannen kwamen tot de conclusie dat de aanklacht niet zonder meer kon worden afgedaan. Maar een vonnis werd niet uitgesproken, toen nog niet. Ruim een jaar later kwam de baljuw met nieuwe inlichtingen over zijn gerechtsdienaar. Harmen Claessen zou zich hebben schuldig gemaakt aan dieverijen! De inlichtingen kwamen uit Voorschoten. De verdachte werd ontboden. Harmen, zich van geen kwaad bewust, werd staande voor de vierschaar, beticht van een tweetal misdaden. Hij zou die hebben gepleegd in de tijd dat hij nog werkman was. Zo'n dertien jaar geleden. Harmen ontkende en gebruikte daarbij minder nette woorden. De welgeboren mannen verzochten hem daarop de zaal te verlaten en buiten te wachten. Geheel overstuur liep Harmen de gang op en kwam oog in oog te staan met de dienaar van Voorschoten! Het liet zich raden wat die kwam doen, Harmen zonk de moed in de schoenen! Toen hij weer binnen zou moeten komen bleek de vogel gevlogen. De bode werd er op uitgestuurd naar zijn huis. Harmen was en bleef zoek. Het was 7 februari 1769 geworden. Was de vlucht van Harmen Claessen een bewijs van zijn schuld? De baljuw dacht van wel. Reeds de volgende dag begaf hij zich, in gezelschap van de gerechtsbode, naar het huis van de voortvluchtige. Harmens schoonmoeder, Marytje Gerrits Maagdelijn de weduwe van Thomas van der Luyt, zag hen komen. Zo ook zijn schoonzuster Teuntje van der Luyt, de huisvrouw van Aart Vermeer. Beide vrouwen waren bij hem in huis om op de kinderen te passen. Het was tussen negen uur en half tien. Woedend kwam de baljuw aan de deur. Driftig vroeg hij waar de vrouw van Harmen Claessen was. Toen ze niet thuis bleek doorzocht hij het hele huis. Van onder tot boven. Teuntje stond de volgende morgen vroeg op en ging naar buiten. De zon was nog maar net boven de horizon verschenen. Tot haar verbazing zag ze daar de dienaar van Voorschoten op de loer staan. Toen ze naar hem toe ging liep hij weg. Maar in de loop van de middag keerde de Voorschotense diender terug, in gezelschap van de baljuw. Samen doorzochten ze nogmaals de woning. Zonder resultaat. Dit keer nam de baljuw Harmens akte van aanstelling tot gerechtsdienaar in beslag. Het streven van de baljuw werd duidelijk, Harmen moest gestraft worden! Enige dagen later werd er bij de
baljuw een omvangrijk geschrift bezorgd. "Geeft referentelijk te kennen Harmen Claessen dat, hoewel hij gedurende de tijd van tien jaren dat hij te Valkenburg heeft gearbeid en verkeert, zich in alle zijne handelingen als een eerlijk burger betaamd heeft gedragen, en ook zo lang hij in dienst der Justitie is geweest zich in alles, zo hij vertrouwt, van zijn plicht heeft gekweten. Hoewel het mitsdien aan niemand vrij stond hem te storen in het vreedzaam genot van die voorrechten, welke door het recht en de billijkheid aan eerlijke lieden en goede burgers worden toegekend, het nochtans de baljuw dezer heerlijkheid heeft behaagd op de 7e februari van dit Jaar 1769 des avonds op het onverwachts hem in `t Rechthuis te doen roepen en aldaar in tegenwoordigheid van de edelachtbare heren van enige wandaden, welke hij voor omtrent dertien jaar geleden zou hebben gepleegd, te betichten. Hem aldus op de meest informele wijze te ondervragen en onbehoorlijk te dreigen en bejegenen...Tot zover de aanhef van het rekwest. Harmen verzocht vrijgesproken te worden van de beschuldigingen. Ten eerste dat hij dertien jaar geleden 17 aggelen aardappelen gestolen zou hebben van het land van Herman de Kannemaker te Voorschoten. Om ze daarna weer aan hem te verkopen! Ten tweede dat hij van zijn toenmalige baas Maarten Brouwer een graaf of schep gestolen en in zijn bank of kist verborgen zou hebben. De baljuw moest voor wat dat betreft een eeuwig stilzwijgen opgelegd worden. Het rekwest was door hem ondertekend met een kruisje en opgemaakt door een zekere C. Boers Jzn. Het verzoek werd door de welgeboren mannen op 9 september niet ontvankelijk verklaard. "Als Harmen Claessen wat wil, moet hij maar procederen" werd er aangetekend. Harmen nam een procureur, een zaakwaarnemer, in de arm. Vanaf die tijd is de aandacht van de vierschaar slechts gewijd aan de zaak Harmen Claessen. Valkenburg was blijkbaar in een soort gezagscrisis terecht gekomen. Er werden geen misdadigers meer opgepakt. De baljuw kwam tenslotte met een nieuwe aanklacht. Het betrof nu Harmens optreden tijdens een rumoerige avond in de herberg op woensdag 12 september 1770. Hij zou daar tijdens een ruzie Jacob Outshoorn met het uiteinde van zijn zweep geslagen hebben. Met dit voorval wilde de baljuw Harmen definitief ten val te brengen. Barend van den Bogen werd verhoord. Het moet een grote vechtpartij geweest zijn. Weer waren er tal van Rijnsburgers als Jacob Outshoorn, Gijsbert Ravensbergen, Jan van Gysteren en Willem de Del bij betrokken. Deze lieden zouden ene Jan van Wassenaar hebben opgetild, op de tafel hebben gelegd en daarna "afgeslagen". De kaarsen en de lampen werden uitgeblazen. De flessen over de tafel gesmeten. Daarna werd er onder elkaar en vooral door de genoemde Rijnsburgers gevochten. Aan het gevecht namen tenslotte zo'n honderd mannen deel, zodat door de grote menigte de getuige niet
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
62
meer kon onderscheiden wie er "klopte" of wie er "geklopt" werd. Harmen Claessen zou slechts de zweepstok voor zich uit gehouden hebben ter zelfverdediging. Hetgeen wel in tegenspraak was met Barends eerdere verklaring onder ede dat Harmen er zonder enige aanleiding met de zweep op losgeslagen zou hebben. Op 23 augustus 1771 schrijft de procureur l'Anje een kort briefje dat hij er van afziet om de zaak van Harmen Claessen nog verder waar te nemen. Kort daarop gevolgd door een verzoekschrift van Harmen waarin hij te kennen geeft dat hij, doordat hij ontheven is uit zijn diverse functies, niet meer in staat is de kosten voor een procureur op te brengen. Hij had de man bij voorbaat een bedrag van 180 guldens uitgekeerd. Nu wilde deze geleerde heer er weer f 100 bij hebben. Ootmoedig verzoekt hij de welgeboren mannen hem een pro deo proces toe te kennen. De welgeboren mannen besluiten daarop niet in te gaan. Daarmee kwam een eind aan het verslag van deze affaire. De laatste helft van het criminele dingboek bleef onbeschreven.
2. 5 BRANDWEER
Brandweerinstructies Op 30 april 1690 werd door de douairière Susanna Studler van Zurick, vrouwe van Valkenburg de brandweer in 18 artikelen gereglementeerd. Uitvoerig opgetekend in het keurenboek van Valkenburg en aldus ingeleid: Het is ons ter kennis gekomen dat veel kwaadaardige mensen zich niet ontzien de woningen, huizen en schuren van de goede luiden in de brand te steken, zoals naburige voorvallen en droevige voorbeelden hebben aangetoond. Maar ook dat de oorzaak van brand gelegen kan zijn in verzuim of ongeval. Er zijn daartoe nog geen regels gemaakt en om daarin te voorzien, ten dienste van onze goede in gezetenen, zo is het dat wij besloten hebben deze hrandkeur te maken en te verordenen. Om in tijd van brand, hetwelk God de Heer genadig verhoede, binnen onze heerlijkheid van Valkenburg onderhouden te worden. Zoals hierna beschreven. 1)- Naast de officier (baljuw) worden er twee brandmeesters aangesteld die twee keer per jaar (mei en november) controle uitoefenen op de aanwezigheid van het brandgereedschap in ieder huis. 2)- Te dien dage is een ieder gehouden zijn brandgereedschap voor de deur te zetten. Is het gereedschap niet in orde dan volgt een boete van 8 stuivers. Bij herhaling 16 stuivers. 3)- Niet alleen op de genoemde schouwdagen maar ten allen tijde zijn de brandmeesters bevoegd het gereedschap te controleren en gebreken te beboeten. 4)- Degene wiens gereedschap op de schouwdagen niet in orde bevonden is, heeft acht dagen de tijd. Is binnen die tijd het gereedschap niet gemaakt dan volgt een boete van twaalf stuivers en bij herhaling 24 stuivers. Hardnekkigen worden gegijzeld op eigen kosten en verbeuren per dag 24 stuivers. 5)- Acht dagen na de schouwdag zal er wederom geschouwd worden bij hen die bekeurd werden in verband met geconstateerde gebreken. 6) Ladders moeten minstens 18 voet lang zijn (voorzien van een ijzeren haak). Boete 12 stuivers,
63
Zicht op oud Valkenburg.
7)- De stangen van de brandhaken moeten minstens 18 voet lang zijn en boven met een grote ijzeren haak en daar onderaan met twee houten bouten tenminste van twee voeten lang. Boete 12 stuivers. 8)- Ladders moeten boven aan elke priem voorzien worden van een ijzeren haak. Indien gebreken boete 1 gulden. 9)- Ieder moet het gehele jaar door het brandgereedschap waartoe hij verplicht is bij de hand houden, goed en wel in orde, om in geval van nood direct te kunnen gebruiken. 10)- Ook moet ieder op zijn brandgereedschap zijn merkteken zetten. De emmers moeten van goed leder vervaardigd zijn. 11)- Ieder is verplicht met zijn brandgereedschap, bij het luiden van de brandklok, zich met haast te vervoegen op de plaats van de brand. Bij in gebreke blijven is de boete 24 stuivers. 12)- Zij die tot lantaarns verplicht zijn moeten die bij brand stofferen met een brandende kaars. Bovendien moet ieder twee of meer brandende kaarsen voor zijn raam zetten opdat de helpers beter kunnen zien. Boete 12 stuivers. 13)- Bij verkoop van een huis zal het brandgereedschap als een verplicht aanhangsel de koper toekomen. Boete 12 stuivers. Bij herhaling 24 stuivers. 14)- Ten tijde van vorst is iedere bewoner verplicht een wak in het ijs te maken als dat dikker dan 12 duim geworden is. De bijt moet drie tot drie en een halve voet breed zijn, de schotsen daaruit moeten als waarschuwing voor de passanten op het ijs gelegd worden. Boete per dag 6 stuivers. 15)- Huurders van woningen hebben dezelfde verplichtingen dienaangaande als de eigenaars. Boete 6 stuivers. 16)- Als de brandmeesters in gebreke blijven de schouwdagen waar te nemen en zich niet behoorlijk kwijten van hun dienst worden zij bestraft met een boete van 42 stuivers en bovendien gegijzeld. 17)- De brandmeesters en hun assistenten zullen als onkostenvergoeding jaarlijks een bedrag van tien carolus guldens ten laste van de gemeente mogen brengen. 18)- Onze officier wordt hierbij gelast om ieder huis binnen de gemeente, naar grootte en waarde, tot brandgereedschap te verplichten. De brandmeesters zullen gehouden zijn zorg te dragen dat alles goed en naar behoren wordt onderhouden. Tot brandmeesters worden bij deze aangesteld de twee oud-burgemeesters. De boeten komen voor 5/6 deel ten profijte van de officier en de rest voor de armen. Deze ordonnantie zal na klokgelui van het raadhuis worden afgekondigd. Aldus gedaan 30 april 1690.
Brandweer-gereedschap Een lijst van het brandweergereedschap werd samengesteld en precies opgeschreven waar het één en ander zich bevond. Daarmee ontstond een uniek overzicht van de huizen en bewoners van Valkenburg, anno 30 april 1690: 1) Een huis en steenplaats van Arie Hendriks Binnendijk; 1 emmer, 1 lantaarn. 2) Een huis van Boudewijn van Leeuwen; 1 zeil, 1 emmer, 1 haak. 3) Twee huizen ... van Egmond; 1 emmer, 1 haak. 4) Een huis en pannenbakkerij van de weduwe Jasper Verhoeff; 2 emmers, 1 lantaarn, 1 tobbe. 5) Twee huizen van Jacob van Egmond; 1 emmer, 1 tobbe. 6) Een huis van de wed. Verhoeff (haar boerenwoning); 1 emmer, 1 hoosvat. 7) Een huis van de weduwe Giles Merkan; 1 ladder, 1 emmer. 8) De pannenbakkerij van Jacob Naaldhout; 3 emmers, 1 haak. 9) Een huis van Jan Barends van den Bergh; 1 emmer, 1 lantaarn, 1 hoosvat. 10) De huizen van de wed. Claas Jans van Weenen; 1 emmer, 1 tobbe. 11) Een huis van Cornelis Oudshoom; 1 emmer, 1 hoosvat, 1 tobbe. 12) Een huis van Jan Claes Boon de jonge; 1 emmer, 1 hoosvat, 1 tobbe. 13) Een huis van Jan Claes Boon de oude; 1 emmer, 1 lantaarn, 1 tobbe. 14) Een huis van Jan ten Holte; 1 emmer, 1 tobbe. 15) Een huis van Pieter van Leeuwen; 1 emmer, 1 tobbe. 16) Een huis van Arie van Diest; 1 emmer. 17) Een huis van Pieter van der Luyt; 1 emmer, 1 tobbe. 18) Een huis van de vrouwe van Valkenburg; 1 zeil, 1 emmer. 19) Een huis van Jan Noordermeer; 1 emmer, 1 tobbe. 20) Vier huizen van de heer van Duyvenvoorde; 1 zeil, 2 emmers. 21) Een huis van Willem Gravekamp; 1 lantaarn, 1 tobbe. 22) Een huis van Dirck Verkade; 1 emmer, 1 haak. 23) Een huis van Maartje Stevens; 1 emmer, 1 tobbe. 24) Een huis van Pieter Borsboom; 1 haak, 1 emmer. 25) Een huis van Anna Pieters; 1 tobbe. 26) Een huis van Arent Willems Borsboom; 1 emmer. 27) Een huis van Ary Hendriks Binnendijk; 1 emmer, 1 lantaarn. 28) Een huis van Jan Duycker; 1 emmer, 1 hoosvat, 1 tobbe. 29) Een huis van Jan Willebroords; 1 emmer, 1 hoosvat, 1 tobbe. 30) Een huis van de Heilige Geest armen; 1 emmer.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
64
31) Een huis van Ary Stockert; 2 emmers. 32) Een huis en pannenbakkerij van Jacob Verhoeff; 2 emmers, 1 haak, 1 tobbe. 33) Een huis en molenwerf van Jacob Arents van der Merck; 1 emmer. 34) Een huis van de heer Johan Hailingh; 2 emmers, 1 ladder. 35) Het heren en boerenhuis van jonk. Cornelis Kuyck van Mierop; 3 emmers, 1 haak. 36) Twee huizen van de heer van Heusen; 4 emmers, 1 haak, 1 ladder. 37) Een huis van de heer van Bergen; 2 emmers, 1 ladder. 38) Drie huizen van de heer Berckelbagh; 2 emmers. 39) Het schoolhuis; 1 emmer. 40) Een huis van Willem van Egmond; 2 emmers, 1 hoosvat, 1 tobbe. 41) Twee huizen van IJsbrand Kouwenhoven, nu Joost van Leeuwen; 1 lantaarn, 1 hoosvat, 1 tobbe. 42) Het huis daar `t wapen van Valkenburg uithangt, uitgang op de hoek van de Sluypsteegh; 2 emmers. 43) Een huis van de heer Justinus Valerius van Vosmaer, officier 1 haak, 1 lantaarn. 44) Een huis van Anna Soetens; 1 emmer, 1 tobbe. 45) Het huis De Haasewint hont; 1 lantaarn. 46) Drie huizen van Jacob Bol; 3 emmers, 1 hoosvat. 47) Een huis van Lodewijk Aernst Taerlingh; 1 emmer. 48) Het huis van de voorzeide heer officier; 1 ladder, 1 emmer. 49) Een huis van Aernt Verhage; 2 emmers. 50) Een huis van Cornelis Reyne Starrevelt; 2 emmers, 1 hoosvat, 1 tobbe. 51) Een huis van Ariaentje Buyse; 1 lantaarn, 1 tobbe. 52) Twee huizen van Jacob Thomas Snaphaan; 2 emmers. 53) Een huis van Cornelis van der Beelt, smid; 1 haak, 1 tobbe.
65
De eerste brandspuit Pas in 1754 wordt de brandweer opnieuw genoemd in het keurboek. Er is dan kennelijk een brandspuit aangeschaft. In een verordening wordt vastgelegd dat al diegenen die tot de brandspuit behoren, brandmeesters, commandeurs en opzienders zowel als de gemeenen (het gewone volk), voortaan altoos precies op de dag en het uur door de schout en brandmeesters bepaald, zich bij de brandspuit moeten laten vinden, Op verbeurte van twaalf stuivers voor iedere brandmeester, commandeur of opziender, een stok voerende. Zes stuivers is in dat geval de boete voor de gewone burgers. Er volgen nog enige verbodsbepalingen voor de burgers, aangezien vele onvoorzichtige inwoners zich niet ontzien droge brandstoffen, ja zelfs hete as, niet slechts in de asput bij de kerk te werpen maar ook op andere plaatsen. Het aanleggen van dergelijke stortplaatsen bij houten schuren, hooibergen, huizen met rieten daken en op misthopen wordt streng verboden. In de stenen put bij de kerk mag slechts koude as gestort worden. De schoorstenen van de huizen moeten voor de 18e november geveegd zijn. Een jaar later wordt bovendien het aanleggen van hooibergen en hooischelven binnen de gemeente zonder toestemming verboden.
Zicht op oud Valkenburg.
2.6. BELASTINGGAARDERS EN TOLLENAARS
Formulier voor een tolceel Cont ende cennelyck zy alle tollenaeren, wagteren ende dienaeren onder de hoge Overicheyt van Hollant, Zeelant ende West Vriesland dat NN buyrman der Vrije heerlyckheyt van Valckenburg ende alle andere gebuyren van ende exempel zijn van alle Tollen zoo van Henegouwen, Houtse sluys,Wassenaersche als andere. Zegewende daeroinme dat alle tollenaeren, wachters, toesienders ofte heure collecteurs, dat zy den voorgeschreven NN ende zyn goederen vry ende vranck laten passeren. Ten oircondschap deses geteyckent opgemaakt 23 mei 1661
Dorpsbelastingdienst Ook de Valkenburgers moesten hun deel bijdragen aan de landskosten, de polderlasten en de dorpsuitgaven. Impost werd dat toen genoemd. Deze belasting werd geheven op de consumptie van allerlei dranken, op producten van het land en op turf. Voorts op onroerende goederen als land en huizen. De inning van de belasting voor de landsoverheid werd verpacht. De pachter moest de klappen opvangen en kon als hij zijn werk goed deed rijk worden. In 1691 probeerden de dorpsbestuurders hun belasting op dezelfde wijze te verpachten. Het betrof de impost op de bieren en de wijnen die op de aanstaande paardenmarkt zouden worden gesleten en geconsumeerd. De pachter of impostmeester kreeg het recht de onwilligen en hen die in gebreke bleven executoriaal te vervolgen en te executeren (het vonnis ten uitvoer te brengen) zoals dat gewoon was bij de verpachting van de gewone landsmiddelen. De pachter mocht vanaf de 1e tot de 24e september voor iedere ton bier zes stuivers en van iedere stoop wijn twee stuivers heffen. Hij had het recht overal peilingen te verrichten op de
tijd dat het hem goed dacht en mocht een collecteur aan stellen die namens hem het werk deed. De pachtpenningen moest hij in de vorm van goed geld in handen van de baljuw overdragen op de Kruisdag zijnde 14 september. Zo niet dan zou hij parateljk worden geëxecuteerd! (Hetgeen iets anders betekent dan wij daar gemeenljk onder verstaan.) De pachter was gehouden op eigen kosten de impost te ontvangen en te innen zoals dat gewoon was bij de inning van `s lands middelen en ook met gebruikmaking van "kort recht" (lik op stuk beleid!) gelijk men op de markt gewend was te doen. De pachter was gehouden boven zijn beloofde pachtpenningen de heer officier voor zijn inbreng als van ouds twee gulden en acht stuivers en voor het reglement zes gulden en zes stuivers te betalen, direct te voldoen. Zo ook de bode, hem kwam voor zijn dienst een gulden en vijf stuivers toe. Om kort te gaan, de impost werd bij opbod geveild maar de enige die er heil in zag was Willem Quakenbos. Hij bood zegge en schrijve vijf gulden! Waarop de beide burgemeesters en de baljuw besloten de eer aan zichzelf te houden voor tien gulden.
De tiend De tiend was een soort pacht, gewoonlijk een tiende gedeelte van de opbrengst van het land (veldgewas, vruchten) of vee (jonge dieren), die betaald moest worden aan de eigenaar van het land dat men gebruikte. Meestal de heer van de plaats of de kerk. Susanna Studler van Zurick, vrouwe van Valkenburg en Anna vrouwe van Zuidwijk besloten in 1690 hun tienden in Valkenburg te verpachten. Valkenburg bleek daartoe in vier tiendblokken te zijn verdeeld: 1)-De Grote of Kruis tiend Cornelis van Duycker 192 gulden 2)-De Hoge Woertse tiend idem 140 gulden 3)-De Boonrackse tiend Jan Boon de oude voor 32 gulden 4)-De Schouw tiend heer van Sonnevelt voor 32 gulden Apart werden geveild de vlas en hennep tienden in blok 1 (Jacob Snaphaan voor f20); blok 2 (Joost Claesz voor f 13); blok 3 (door dood geen vlas) en blok 4 (bij dood). Met die laatste aanduidingen werd mogelijk bedoeld dat de gebruiker dood was en er mitsdien geen oogst was. Ook de smalle tiend van de overige vruchten, waarvan de oogst in het toekomende jaar 1691 verwacht mocht worden, werd verkocht. Pachter werd Maarten Dirkszoon, voor een gulden en zes stuivers. Tenslotte werd nog genoemd de tiend van peen, kool en ajuin van de bovengenoemde tiendblokken. "Doodt" werd erbij aangetekend.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
66
Belasting voor kerk en school
2.7 WATERSCHAP EN VEERDIENSTEN
In een document van 1758 wordt gewag gemaakt van een toestem ming van de Staten van Holland om gedurende vijftien jaar belasting te heffen ten behoeve van het onderhoud van de kerk, de pastorie en het schoolhuis. Te weten een halve stuiver op iedere ton turf, drie stui vers op een half vat bier en een stuiver op iedere stoop koele- en brandewijn en allerhande gedestilleerde wateren. Voorts van ieder schip of schuit van elders gekomen en hier gelost, twaalf stuivers. Voor wat betreft de turf werd daartoe een turftonster aangesteld, het was in Valkenburg voornamelijk een vrouwenbaantje. Zij was het die iedere ton turf moest uitmeten. Hoe, dat werd in een apart document vastgelegd. Zij werd beëdigd. Er waren Leidse regels waarin gesteld werd dat de tonnen, gevuld zijnde, drie keer gestoten moesten worden. Geen turf mocht boven het vat uitsteken. De tonders of tonsters mochten geen tonnen vullen vooraleer zij het loot of teken daartoe hadden gezien en ontvangen. De leveranciers waren gehouden, terstond na de afgifte van de turf, met de tonster naar de pachter of collecteur te gaan en dat loot of teken terug te geven en onder ede te verklaren hoeveel turf zij daaruit gemeten of getont hadden. Waarschijnlijk was het loot een geëikte inhoudsmaat of maatstok.
Schouwreglement anno 1661 Notitie van de schouwen die jaarlijks binnen de heerlijkheid van Valkenburg worden gedaan. In het laatst van de maand maart of in het begin van de maand april moet worden geschouwd: De Heerweg vanaf de Wassenaarse- tot de Kleine Watering toe. Eind mei of begin juni moet worden geschouwd: De Grote Watering, Schouwsloot met Broeksloot met alle andere schouwbare wegen in de Vrije heerlijkheid van Valkenburg gelegen. In oktober wordt opnieuw geschouwd de Grote Watering, De Schouwsloot met de Heerweg vanaf de Wassenaarse Watering, voor `t dorp, tot de Kleine Watering toe. De tweede dag na St. Maarten, te weten de 13e november, moet we derom geschouwd worden de Hoge Rijndijk zijnde `t Zandpad, begin nende vanaf de Wassenaarse Watering tot de Kleine Watering voor noemd. Met de Stegen in `t dorp alsmede rondom de kerk, met de Sijpe. Daarvan geen (aanplak)biljetten te stelilen aangezien het een zwijgende schouw is en altijd op de 13e gebeurt. NB: Op die dag vertrekken alle schepenen die twee jaar gediend hebben, er komen twee anderen in hun plaats die door de schout uit de dubbeltallen zijn gekozen.
DE VEERBOOT De veerboot is van oeroude tijden in gebruik geweest. In 1690 waren er klachten over misbruik van de schuit. Streng werd gesteld dat nie mand, wie dan ook, de veerschuit mocht gebruiken zonder de veer man. Nog minder om daarmee kleren, lijnwaad of iets anders te spoe len of te doen spoelen. Op een boete van drie guldens. Op 21juli 1736 zette Jacobus Vlasveld zijn kruisje onder een verkla ring dat hij aangenomen had het kleinveer te bedienen voor vijftig gulden per jaar. Te betalen in maandelijkse termijnen aan de heer van Valkenburg. Als loon mocht hij het overzetgeld innen en gratis in het veerhuis wonen. Dat overzetgeld was in 1619 nog gewijzigd. Niet zo maar. Het was vanaf oude tijden een pennie per mens. De toenmalige heer van Valkenburg, Willem Veerman, moest daartoe een verzoek richten aan de Ridderschap, edelen en steden van Holland 67
Zicht op oud Valkenburg.
en West Vrieslandt. Het veergeld werd opgetrokken tot één duit. Het veerhujs, volgens een acte van 1707, was een huis en erf staande en gelegen op het veer aan de Rijn. Belend ten Oosten de Rijndijk.
SCHIPPER OP DRIFT In 1693 werden regels vastgesteld voor de twee marktschippers. Een eerste vereiste was het hebben van een goede schuit, bekwaam om de passagiers goed en droog over te varen met een roef waaronder ze droog konden zitten. De vaartijden waren: Met beide schuiten iedere zaterdag van Valkenburg naar Leiden en weerom. Bij toerbeurt op woensdag en vrijdag met één schuit. Tijdens die dagen gold een vastgesteld tarief voor vracht en passagiers. Buiten die tijd was varen toegestaan maar dan mochten hogere kosten in rekening gebracht worden. Anderen was personen- en goederenvervoer per schip tussen Valkenburg en Leiden verboden op boete van drie gulden. Naar aanleiding van klachten over onbehoorlijk gedrag van de schipper Pieter Borsboom, werden de regels in 1739 nog wat aangescherpt. Er was toen slechts één schipper die verplicht werd vier keer per week naar en van Leiden te varen, dinsdag, woensdag, vrijdag en zaterdag. De vertrektijden werden vastgesteld, om acht uur in de winter en in de zomer om zeven uur. De schipper werd verplicht alle vracht als brieven, pakgoederen, wijn, bier enzovoort, dezelfde dag of avond nog te bezorgen. Waarom Pieter Borsboom na twintig jaar als marktschipper een verkeerde koers ging varen is nog wat onduidelijk. Pieter onderhield met zijn schip een bodedienst tussen Valkenburg en Leiden. Pieter was 60 jaar. Een oude man voor die tijd. De marktschipper was een vertrouwensman. De vrouwen van het dorp gaven hem geld mee om inkopen te doen. De mannen de opbrengst van hun land, om die aan de man te brengen. In Leiden had hij een vaste aanlegplaats, "Voor het Houten Kruis". Zoals zoveel vrouwen in die dagen had Maartje Bouwens, de huis vrouw van Willem Bronsgeest, een bijbaantje. Een handeltje in kof fiebonen. Pieter Borsboom had regelmatig voor haar ingekocht bij Jan Pelletier, koopman in kruidenierswaren op de Appelmarkt te Leiden. Op haar rekening. Steeds in porties van 2,5 pond of minder. Zo'n 5 ~ 6 keer had ze daartoe opdracht gegeven. Maar de rekening die ze ten slotte van Pelletier kreeg, buiten de marktschipper om, vermeldde maar liefst 53 pond geleverde koffiebonen, zijnde een bedrag van 50 harde guldens! Het was duidelijk wat er gebeurd was. Pieter zorgde ervoor steeds wat koffiebonen in voorraad te hebben om die aan deze en gene te verkopen. Gekocht op de pof van Maartje. De winst
was voor hem. Maartje vroeg de marktschipper rekenschap: "Wat lever je me nou?" De man moet danig onder de indruk zijn geraakt, de zaterdag daarop kwam hij niet meer terug van zijn reis naar Leiden. Terwijl Pieters vrouw zich angstig afvroeg wat voor kolder haar man in de kop gekregen had, liet Maartje er geen gras over groeien. Ze diende een aanklacht in bij de baljuw. Dat was op 27 maart 1746. Negen dagen later werd de inmiddels gevangen genomen Pieter Borsboom verhoord. De vrouw van Pelletier, de koffiehandelaar, had al eens tegen de marktschipper gezegd: "Wat doet Maartje toch met al die bonen?" En zich afgevraagd of de rekening betaald zou worden. Pieter had haar gerustgesteld en verteld dat Maartje de bonen in Katwijk aan Zee verkocht. En wat de betaling betreft: "Maartje is nu met een wagen haver naar Katwijk. Die hebben ze verkocht. De vloot is nu over. Nu zult gij uw geld krijgen!" Die fatale zaterdag was hij op de gewone tijd, om half acht, naar Leiden gevaren. Niemand zag aan hem dat hij die nacht slecht geslapen had. `s Morgens nog had zijn vrouw tegen hem gezegd: "Pieter, hoe zal dat aankomen met die zaak van Maartje Bouwens bij de koffiewinkel in Leiden?" Hij had haar gerustgesteld: "Ik zal het wel redderen. Die mensen, daar ik de koffiebonen gebracht heb, zullen me wel geld geven". Maar inwendig was Pieter daar helemaal niet zo zeker van. Zo was hij vertrokken. Aan boord drie aggelen aardappelen van Jan Gijzen die afgesproken had die aardappelen zelf te zullen afhalen in Leiden om ze daarna in de stad te gaan verkopen. Onderweg laadde hij bij mevrouw Knobbes op de Buitenplaats nog twee manden met peren op. Die moesten naar een adres in de Paardesteeg worden gebracht. Hij arriveerde op de normale tijd bij de zaagmolen onder Leiden. Daar vroegen ze of die peren te koop waren. Pieter, in een opwelling, verkocht een mand voor 25 stuivers! En daar moet het Pieter te veel geworden zijn. Het angstzweet brak hem uit toen hij bedacht dat zijn schip straks aan de ketting gelegd zou kunnen worden. Dan was alles verloren. Even later stond Jan Gijzen voor niets te wachten op de walkant voor het Houten Kruis. En de peren van mevrouw Knobbe zijn nooit bezorgd. Pieter verkocht de tweede mand ergens in Leiden, voor 27 stuivers. Tweederde deel van de aardappelen voor 32 stuivers. Daarna voer hij niet naar Valkenburg maar door de Waddingersluis naar de Vliet en daar, afgemeerd gelegen onder Zoeterwoude, heeft hij de nacht en een deel van de volgende dag doorgebracht. Zondagmorgen is hij weer aan het varen gegaan. Omstreeks twaalf uur arriveerde hij bij de Zijlpoort van Leiden en heeft daar tien bossen met latten voor de timmerman Hainjer in Valkenburg ingeladen. De volgende morgen nog een tonnetje azijn bestemd voor Cornelis Overgeest en een tonnetje smeer en kaarsen. Om daarmee naar Leiderdorp te varen! Maandagavond laat arriveerde hij daar. Dirk
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
68
Westerman, eigenaar van het huis "Waar de Ooyevaer uithangt", zag hem
komen en keek verbaasd: "Wat komt gij hier doen met uw schip met goed?" Pieter draaide er wat omheen: "Dat ga ik uitventen". En vervolgens met een samenzweerderig gezicht: "En dan zal ik meteen wat smokkelturf meenemen!" Op dat moment kwam de vrouw des huizes binnen. "Er moeten kaarsen gehaald worden, één pond!" Hendrik had er niet veel zin in maar durfde zijn vrouw niet weerstaan. Pieter werd redder in de nood en verkocht een deel van de kaarsen. Ook de rest van de aardappelen wist hij te slijten. De zaken gingen goed die dag. Pieter had de koffiebonen verkocht voor 16 stuivers per pond. Van tijd tot tijd, om de winter door te komen. Maar daar was zijn "sluik handel" niet mee begonnen. Er was al eerder iets gebeurd. Eens, toen Pieter in Leiden aan de wal lag, kwam er een vrouwspersoon naar hem toe met een pakje in grauw papier gewikkeld. Of hij de Katwijkse schipper was? "Ja!" loog Pieter. Daarop gaf de vrouw hem het pakje. Bestemd voor haar zoon Engel Portier, die in Katwijk aan de Rijn bij de kleermaker woonde. Pieter bracht het naar de lommerd in Leiden en ontving er één gulden voor. Ook kwam boven water dat hij voor juffrouw Veldhuysen verscheidene brieven had bezorgd. Hoewel zij hem daarvoor betaald had hield hij bij de ontvangers nogmaals de hand op. Dan was er nog een kwestie over drie aggelen aardappelen van Willem Gravecamp. En een soortgelijke ruzie met de spekslager in Leiden die beweerde voor vier gulden spek aan Wouter van Nes geleverd te hebben. Via Pieter. Wouter had naar zijn zeggen maar de helft ontvangen. Twee hammen en een stuk rookworst waren verstuurd naar juffrouw Knobbe. Maar nooit aangekomen. Pieter had niet veel daarop te zeggen. Hij bekende schuld en verzocht de rechters gratie. De baljuw nam het hoog op. Misbruik van vertrouwen, schandelijk! Hij eiste dat de gevangene op het publieke schavot aan een paal zou worden gebonden en door de scherprechter streng gegeseld. Dat hij vervolgens met het gloeiend ijzer van deze Heerlijkheid zou worden gebrandtekend. Voorts dat hij als marktschipper uit zijn functie zou worden gedeporteerd en voor 15 jaar verbannen. De welgeboren mannen bespaarden Pieter het brandmerk. Ze namen hem zijn functie af en verbanden hem. Ten eeuwigen dage.
69
Cornelis van der Nagel Alzo tegenwoordig de marktschippersplaats vacant is en baljuw en schepenen het nodig achten dat de functie wederom door een bekwaam persoon wordt bekleed, zo is het dat wij het vertrouwen hebben gesteld op de bekwaamheid en vigilantie van Cornelis van der Nagel, jongeman en wonende alhier. Zo ongeveer werd het voorstel gedaan tot de benoeming van de nieuwe marktschipper op 22 februari 1752. Met instemming van Theodora Veerman, vrouwe van Valkenburg. Cornelis hield van gezelligheid aan boord, direct daarop werd hem vergunning verleend tot het uitslijten van scharrebier. Het laat zich raden wat voor bier dat was, het stond ook bekend als dunne bier en het woord scharrig is daarmee verwant.
Gegevens 1220-07- Oorkondeboek. Graaf Willem 1 geeft aan zijn vrouw Maria bij wijze van bruidschat de stad Dordrecht, het ambacht Poortvliet en de hof van Valkenburg (et in super curtem de FaIkenburch) 1274 Abdij Leeuwenhorst nr. 17. Florentinus, graaf van Holland oorkondt dat de schenking van Arnoldus en Walewinus van hun goederen in Leeuwenhorst en in de parochies Nordike Kerkverve, Lisse, Sassenem, Waremonde, Valckenburgh, Voorscotenen, Wateringhe, Tolne, Monstre, Helegheloe en Maselant bevestigd wordt en dat hij de plaatsen in bescherming neemt. 1310-05-27 Delftse statenkloosters R51. Henric, burggraaf van Leiden, ridder, geeft aan proost en convent van Coninxveld 2 pond jaarlijks uit land te Valkenburg losbaar met 20 pond Hollands uit hoofde van zijn nicht Katherina, non in genoemd klooster. 1316-08-13 Abdij Leeuwenhorst nr. 51. Jan veren Batten'soon geeft aan abdis en convent van der Lee ondermeer 1 pond Vlaams jaarlijkse rente op land in de Vennekamp aan de Valkenburgerweg en idem in Westendebroek. 1318-05-02 Abdij Leeuwenhorst nr. 54. Clare, abdis ter Lee, oorkondt dat Jan veren Battenszoon, broeder aan het klooster, vermaakt heeft 4 pond per jaar op
Zicht op oud Valkenburg.
Badelogevenne en op zijn land in Noertikervan. En op Vennekamp te Valkenburgh en Dystelkamp. 1322-08-12 Abdij Leeuwenhorst nr. 66. Dirk, burggraaf van Leiden, oorkondt dat Jacob Dobbelaar Hobbe Bienszoon van Catwijk erkent aan abdis en convent ter Lee schuldig te zijn een eeuwige rente van 45 schellingen Hollands per jaar op 4 erven te Viersteden in Valkenburgh, waarvan 1 pond bestemd is voor memorie van broeder Jacob en 25 schellingen in de wijnrente. 1326-03-28 Heerlijkheidsarchief nr.31. Diedric, burggraaf van Leiden, ridder, geeft aan Badeloc" de vrouw van Willem van Leiden zijn broeder, als lijftocht ca. 3 morgen land onder Valkenburg genaamd Woutersbrouc, de woning op `t Zand met al het daarbij behorende land tussen het Schut, de Rijn en de Vliet. 1326-10-21 Abdij van Egmond R198. Florers van Alcmade, Gherard Duker en Bartholorneus Hildegonder, godshuis beraders in Warmond, oorkonden verkocht te hebben aan de abt van Egmond een rente van 6 schellingen jaarlijks gaande uit land in Valkenburg in gebruik bij Simon Adenzoon. 1332-06-5Abdij Leeuwenhorstnr 01. Kerstine, abdis in Leeuwenhorst, bestemd met raade van het convent voor de wijnrente, rente in Valkenburg, Zoiterwoude, Vorscote, Wasnaer op de Mersk in 0esghiest en uit de hoven te Zassnhem enz. in totaal 50 pond per jaar behalve bij brand of dure tijd, met bepalingen omtrent gebruik van wijn. 1343-04-26 Abdij Leeuwenhorst nr. 156. Genoemd Jan Symons Galenszoon schout van Catwiik en Dobbelaar de hofmeier. 1345-03-22 Abdij Leeuwenhorst nr. 160. Dirk Floriszoon, schout van Catwijk oorkondt dat Jacob Biens en Katrine, vrouw van Nanne Liefgaerss erkennen schuldig te zijn aan abdis en convent van der Lie een erfrente van 22.5 schelling per jaar verzekerd op de halve Hoeme en op 4 hont land in Heyenkamp in Valkenburg. 1356-04-28 Heerlijkheidsarchief nr. 738 extract d.d 1615. Outh verleibrief van dat goed van VaIckenberge. Maken bekend alle luiden dat wij gezien hebben een brief, wel verzegeld met het zegel van onze voorvaderen waarin gesteld werd dat (Veygheer Ingre Conclatecir Huih) dat goed van Valkenberge en dat er toe behoort van onze voorvaders te leen had. En dat het Huyx diens zoon, en Huygh Claes soene het voorzijde te leen hebben. Zo hebben wij verleit met deze brief al degenen die van deze voorzeide Peter Huyghe Amcesoene en Huygh Janszoen gekomen zijn dat zij dat goed en leen van ons en onze nakomelingen ten rechte leen houden zullen. 1358-02-01 Abdij Leeuwenhorst nr. 207. Genoemd Heynrick Diddeboeys, schout van Katwijk.
1369-11-26 Archief secretarie Leiden. R 116. Overeenkomst tussen Jan Scoinrats en zijn dochter Aechte omtrent de nalatenschap van vrouw en moeder Agnies. Voor schout van Catwiic Heynric Diddeboyszoen. Betreft land te Valkenburg. 1316-06-16 Archief secretarie Leiden. R 131. Jan Philipszoen draagt over aan zijn dochter Aechte een stuk land genaamd het Aernt Kikeboeyszoens camp te Valkenburg. 1316-05-12 Archief gasthuizen Leiden. 81681. Florys Willemsz verkoopt land te Valkenburg aan de Smalenwech, de Strypte rogghe en de Lasarus acker. 1400-05-21 Heerlijkheidsarchief nr.110 afschrift. Aelbrecht. graaf van Holland, bepaald dat de huislieden van Valkenburg en Katwijk voortaan niet met zeven maar met vier riemen in de heervaart zullen dienen, bede en schot zullen niet verminderd worden. 1401-06-10 Heerlijkheidsarchief nr.72 afschrift. Aelbrecht, graaf van Holland geeft terwille van Philips heer van Wassenaar, aan de lieden in diens ambacht en parochie van Valkenburg en Catwijk vrijdom van tol in al zijn landen. 1402-02-02 Heerlijkheidsarchief nr. 738 afschrift dd. 1615. Akte van gifte en concent van Aelbrecht van Beieren, graaf van Holland, om het hofgeld te Katwijk liggende in ambacht van Valkenburg te mogen verkopen. 1419-11-25 Archief kloosters Leiden R356. Verkoop van 2,5 morgen land aan de Grote Haert en aan de Ronde Camp te Valkenburg. 1422-05-3 Archief kloosters Leiden. R382. Verkoop 1 morgen land aan de Broecwech te Valkenburg. 1439-09-13 Archief kloosters Leiden. R687. Dirc Haes en Symon, zijn zoon, erkennen voor schout en buren van Valkenberg dat zij afstand hebben gedaan van een kamp land groot 2,5 morgen bij Sonnevelt. Dit land behoorde voordien aan Claes Jacobs, die bijter en zijn zoon Willem. Zegel van Clais van Buschesen, schout van Valkenburg. 1442-03-23 Archiefgasthuizen Leiden. R1728. Symon Aerntsz draagt over land in de Troestcamp en de Kykeboyscamp te Valkenburg. 1443-08-29 Heerlijkheidsarchief nr.31. Jan van den Bergh, schout van Valkenburg en Katwijk oorkondt dat Pieter Jansz de vleeshouwer aan Dirk Jacobsz verkocht heeft 1 morgen land in de Noortnesse. 1443-09-02 Archief kerken Leiden. R 1827. Overdracht door Geertruet Riddeloffsdochter van 1,5 bont land aan de Zonnevelderlaan. 1446-12-30 Archief kloosters Leiden. Ermbruut, weduwe van Jan Ysbrant koopt land te Valkenburg, genoemd het Velschkamp en het Maetvelt aan de Brueckwech.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
70
1450-11-30 Archief Kloosters Leiden. R962. Hobbe Dircxzoen koopt 3,5 morgen land aan de Bijlcamp en de Banweteringhe te Valkenberg. Met zegel van Andries Aernt Jan Gozenzoon, schout aldaar. 1455-06-10 Heerlijkheidsarchief nr.110 afschrift. Genoemd Jan van Sonnevelt, schout van Valkenburg en Katwijk. 1457-12-10 Heerlijkheidsarchief nr.110 afschrift. Genoemd Jan Heennan, schout van Valkenburg en Katwijk. 1459-01-13 Heerlijkheidsarchief nr. 738 afschrift. Giftebrief van Philippes, hertog van Bourgondië, graaf van Holland, wegens de hoge heerlijkheden van Katwijk en Voorschoten. 1463-07-11 Heerlijkheidsarchief nr.31 uitreksel. Het Hof van Holland beslist in een geschil tussen Bertelmeus Partant, rentmeester van Noord-Holland, en de heer van Wassenaar dat het schot van Katwijk, Valkenburg en Voorschoten de graaf toekomt. 1463-05-20 Abdij Rijnsburg 264. Floris Grijp, schout in het ambacht van Valkenburg en Katwijk. 1463-05-l5Archief gasthuizen Leiden. R721. Overdracht van 3 morgen land genaamd Heyntgenscamp in Valkenburgerbroek aan de Lytwech te Valkenburg. Door Jan Dirc Geryt Montfoordensz en Geryt Jacop Gerytsz. 1463-07-23 Heerlijkheidsarchief nr. 31 uitreksel. De griffier hof van Holland registreert dat IJsbrand Dirksen een aantal heren van Katwijk, Valkenburg en Voorschoten, die gearresteerd waren wegens hun geschil over het schot zijn vrijgelaten na belofte binnen acht dagen weer te verschijnen. 1467-06-02 Archief kloosters Leiden. Bevat zegel van Florys Pieters, schout te Valkenburg en Katwijk. 1466-03-13 Archief gasthuizen Leiden. Clais Maker, priester, draagt over aan gasthuismeesters St. Katrinengasthuis 8 hont land genaamd De Halen in de Broek en aan de Broekweg te Valkenburg. 1469-01-30 Archief kloosters Leiden R1422. Overdracht 9 hont land aan de Papenzijl te Valkenburg. Bevat zegel van Florys Pieters, schout van Valkenburg en Catwijk. 1471-10-15 Archief kerken Leiden 316. Schenking van 3 morgen min 1 hont genaamd Cattenland bij Waddinghe in Valkenburg. 1473-07-12 Archief kloosters Leiden R1513. Bevat zegel van Ysbrant Dircs, schout van Valkenburg en Catwijk. 1411-05-20 Archief gasthuizen Leiden. R817. Overdracht aan het St Katrinengasthuis van een kamp land genaamd, bij een heuvel naast de Regenboogscamp en de Lange Weyde in Valkenburg. 71
1418-09-21 Heerlijkheidsarchiefnr.354 dd. 1538. lJsbrand Dirks, schout van Valkenburg en Katwijk, over land te Katwijk. 1484-05-29 Archief kerken Leiden. R1703. Sprake van 4 hont land tussen de fijn en de fijndijk te Valkenburg en 2 hont aan de Banwetering. 1485-10-18 Archief gasthaizen Leiden. R1799. De kerkmeesters van Valkenburg transporteren aan de ziekenhuismeesters te Leiden 11 hont land genaamd de Stienhuyscamp aan de fijn te Valkenburg. 1485-11-05 Archief kloosters Leiden. 9 1742. Bevat zegel van lJsbrand Dirks, schout van Valkenburg en Catwijk. 1485-11-12 Heerlijkheidsarchief nr.116 afschrift. Johan, heer van Wassenaar, belooft aan zijn onderzaten van Katwijk ad Rijn en Valkenburg hun tegenwoordige taxatie van de bede te handhaven en hen tegen zwaardere belasting te zullen beschermen. 1488-12-16 Archief kerken Leiden. R2123. Overdracht land, de Calvercamp en de Croiscamp aan de Valkenburgerweg in de Broyck achter Valkenburg. 1493-06-3 Archief kloosters Leiden. R 1872. Bevat zegel van Dirc Reyers, schout van Valkenburg en Catwijk. 1496-05-06 Heerlijkheidsarchief nr. 110 afschrift. Dirk Reyers, schout van Valkenburg en Katwijk. 1497-06-10 Heerlijkheidsarchief nr. 738 afschrift. Verleibrief van hertog Philips van Bourgondië ten behoeve van Johan, heer van Wassenaar, met de heerlijkheden van Voorschoten en Katwijk. 1496-10-08 Archief kloosters Leiden. Claes Geryts die orgelmaker, erkent voor de schout van Valkenburg en van Catwijk verkocht te hebben aan Johan Geryts van der Gouwe 5 hont land in `t Joch aan de Cleyne Wateringe in Catwijc. 1497-10-25 Archief kloosters Leiden. R1936. Overdracht 14 hont land genaamd den Hartcamp aan de Broeckwech in de Valkenburgerbroek te Valkenburg. 1506-05-06 Archief kloosters Leiden R2050. Overdracht 14 hont land genaamd den Hartcamp aan de Broeckwech in de Valkenburgerbroek te Valkenburg. Zegel van de schout Aernt Wouters van Harles. 1525-09-12 Heerlijkheidsarchief nr. 31. Karel, Rooms keizer, bepaalt dat Maria van Wassenaar wegens de bijzondere verdiensten van haarvader, ook diens lenen en rechten zal erven. Ondermeer Valkenburg. 1528-04-03 Heerlijkheidsarchief aantekening bij akte van 12 sep 1525. De griffier leenkamer van Holland verklaart dat Jacob van Lingny als man en voogd van Maria van Wassenaar de leeneed heeft afgelegd. 1541-09-19 Archief kerken Leiden R2369. Verkoop land te Katwijk ad Rijn. Zegel van de schout Jacob Pietersz.
Zicht op oud Valkenburg.
1542-10-23 Archief van de stadsheerlijkheden Leiden. Regest 5. Genoemd: Jacob van Lingne, graaf van Faulcquenberge, enz. 1543-03-17 Archief van de stadsheerlijkheden Leiden. Regest 8. Genoemd: Jacob van Lingne, graaf van Faulcquenberge, enz. 1544-03-26 Archief van de stadsheerlijkheden Leiden. Regest 9. Genoemd: Jacob van Lingne, graaf van Falckenburch, enz. 1547-03-27 Archief kloosters Leiden R2541. Schuldbekentenis betr. rente op 1 morgen land aan de Buyerwech of het Buyerpadt en het land genaamd de Placket in Valkenburg. 1551-02-10 Archief kerken Leiden R2399. Overdracht van rente op een huis aan de Rijndijk en de Veersloot te Valkenburg. Door Aernt Willemsz. 1551-12-16 Archief kerken Leiden R595. Over dracht van rente op land te Valkenburg. Zegel van de schout Jacop Jacops. 1557-08-07 Archief kloosters Leiden. R 2656. Overdracht land genaamd de Dwersacker en de Petten te Valkenburg aan het convent van Roma. 1601-09-Hof van Holland dossier 5215.2. Genoemd Juriaan van Wassenaar, baljuw te Wassenaar, belast met het opzicht over de paardenmarkt te Valkenburg. 1611-09-Hof van Holland dossier 5215.2. Genoemd Jan van Banchem, raad van het huis Wassenaar, baljuw van Rijnsburg en schout van Valkenburg. 1612 Resoluties staten van Holland. Blz. 68 genoemd Princesse van Linque, vrouwe Maria de Melm. Blz.71 "de heer prince van Linque, heer van Wassenaar Betreffende de tol ter Goude genaamd de Wassenaarse tol. Eveneens genoemd de Valkenburgse paardenmarkt: `jaarlijks te betalende vierde penning van het zuivere inkomen". Blz.73. "Compareerde hr. Lamoraal d'Egmont, prince van Gaveren, het geniet van zijn goederen in handen van de Heere Staten zijnde, volgende de tractate van Trefues". Blz.268. Genoemd de erfgenamen van wijlen Cornelis van Mierop, ontvanger van de lande, crediteurvan Lamoraal d' Egmondt, prince van Gaveren, Steenhuyzen enz. Blz. 322. Als zoons van Cornelis van Mierop genoemd Hugo en Joachim. 1618-06-06 Resoluties Staten generaal. Prins Maurits zou gaarne gebruik maken van de diensten van de heer van Valkenburg in de gebieden onder de aartshertogen. Op 5Juli daaropvolgend verzoekt Johan de Hertoge de staten generaal zich naar de provincien van de aartshertogen te mogen begeven, Inzake de regeling van het sterfhuis van de prins van Oranje. Hij krijgt toestemming. 1698 - 1738 Boelhuisboek 29. Veiling van een zeer wel staande en commodieuse bank in de kerk van Valkenburg zijnde een dubbele bank voor vier mannen en vier vrouwen, staande ter zijde van het gestoelte van de heer van Valkenburg.
Geboden door Leendert van Ouycker 13 gld. Gemijnd bij Abraham de Haas voor 18 gld. 1740-11-28 Civiele dingboek 36. Abraham de Haas contra Pieter Borsboom inzake geleverde en niet betaalde medicijnen.
BOEKEN EN BRONNEN ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Oud Notarieel archief. Toegang 3.04.06.119. Jaren 1763-1783 en 1807-1815. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Voorlopig Archief van het Hof van Holland. Toegang 3.03.01.01, dossiers nr. 5255.14; 5259.16; 5270.16; 5378.1; 5445A8; 5488.1. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. inventarissen van de Abdijen van Rijnsburg, Noordwijk (Leeuwenhorst) en Egmond en de Delftse statenkloosters. ALGEMEEN RUKSARCHIEF DEN HAAG. Resoluties van de Staten van Holland enz. 1612 blz. 27, 45, 68, 71, 73 en 268. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Memorialen. Toegang 3.03.0 1.01 Inv. nr. 6-36-266A. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Oude handschriften. Toegang 3.22.01. Inv. nrs. 339; 320A; 320B; 1295N; 1295L; 1295K; 1295J. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Charters Warmond. Toegang 3.22.06 ALGEMEEN RIJKSARCHIEF TE DEN HAAG, Weeskamer Valkenburg. Toegang 3.03.08.189 BERGH, MR. L.P.C. V.D. Oorkondeboek Zeeland en Holland. Deel 1. Nrs. 33, 139, 270, 373, 380,425, 480.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
72
BERGH, MR. L.P.C. V.D. Oorkondeboek Zeeland en Holland. Deel 2. Nr. 923.
KETNER, DR, F. Oorkondeboek van Utrecht tot 1301. Deel 4. Blz. 48, 516.
CENTRAAL BUREAU VOOR GENEALOGIE, DEN HAAG. Valkenburg, 10e penning op microfiche uit de morgenboeken 1544,1556 en 1561.
KOCH, DR. A.C.F. Oorkondenboek voor Holland en Zeeland, deel]. 1970. Blz. 167, 283 en 590.
COCK, J.K. De Koninkrjken der Herulen en Warnen in Nederland. Bijdrage in Westerheem XXXIX-4-1990.
KRUISHEER, Dr. J.G. Oorkondeboek van Holland en Zeeland tot 1222.Deel 2.
DEURSEN, A.TH. VAN. Het kopergeld van de gouden eeuw. Deel 1. Het dagelijks brood. 1978. DEURSEN, A.TH. VAN. Het kopergeld van de gouden eeuw. Deel 2. Volkskultuur. 1978. DEURSEN, A.TH. VAN. Het kopergeld van de gouden eeuw. Deel 3. Volk en Overheid. 1979. DEURSEN, A.TH. VAN. Resolutièn der Staten Generaal, nieuwe reeks, deel 2 van 1613-1616. 1984.
KRUISHEER, Dr. J.G. Van Gorcum, 1986. Blz. 188, 201, 206, 300, 305, 320, 445-446, LONG, ISAAC LE. Het dorp Valkenburg, in Rhijnland, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden. Amsterdam 1792. MIERIS, FRANS VAN. Groot charterboek der graven van Holland en Zeeland en Heeren van Vriesland. Deel 2. 1754. Blz. 104, 179, 247,298, 300, 337, 385, 437, 531. MIERIS, FRANS VAN Groot charterboek der graven van Holland en Zeeland en Heeren van Vriesland. Deel 3. 1754. BIz. 60, 120,381,394,420,488,511,720,741.
FOCKEMA ANDREAE, SJ. Warmond, Valkenburg en Oegstgeest. 1976. GERBENZON, MR. P. EN MR. N.E. ALGRA. Voortgang des Rechtes. 1979.
MIERIS, FRANS VAN Groot charterboek der graven van Holland en Zeeland en Heeren van Vriesland. Deel 4. 1754. BIz. 1087.
GLASBERGEN, J.B. EN S.C.H. LEENHEER. Duizend jaar Rijnsburg. 1974. ONBEKEND, Bibliografie van Valkenburg aan de Rijn. Oudheidkamer te Valkenburg.
Gouw, J.L. van der. Het ambacht Voorschoten. 1956. JAPIKSE, DR. N. Resolutiën der Staten Generaal, deel 2, van 1578-1579. 1917.
OVERVOORDE, MR.DR. J.C. Archieven van de gasthuizen. Inventarissen en regestenlijsten. Gemeente archief Leiden. 1913.
JAPIKSE, DR. N. Resolutiën der Staten Generaal, deel 5, van 1585 -1587. JONGH, G.J.W. de. inventaris op het archief van de heren van de beide Katwijen en 't Zand en van Valkenburg. Toegang 3.19.27 Algemeen Rijksarchief Den Haag. KETNER, DR. F. Oorkondeboek van Utrecht tot 1301. Deel 1. Blz. 44, 382.
73
OVERVOORDE, MR.DR. J.C. Archieven van de stadsheerlijkheden en van de Vroon wateren. Inventarissen en regestenlijsten. Gemeentearchief Leiden. 1914. OVERVOORDE. MR.DR. J.C. Archief van de kerken. Deel I Inventarissen en regesten van de St. Pieters. en van de O.L.V- kerk. Deel II Regesten. Uit de archieven van de St. Pancraskerk. Gemeentearchief Leiden. 1915.
Zicht op oud Valkenburg.
OVERVOORDE, MR.DR. J.C. Archieven van de kloosters. Deel 1 Inventaris en regesten. Deel II Regesten (vervolg). Gemeentearchief Leiden. 1917. OVERVOORDE, MR.DR. J.C. EN DR.MR. J.W. VERBURGT. Archief der secretarie van de stad. Leiden, 1253-1575. Inventaris en regesten. 1937. PARS, A. Catte Aborigenes Batavorum 1745. PIJPERMAN, H.H.P. Resolutiën der Staten Generaal, deel 14, van 1607.1609. 1970. PIJPERMAN, H.H.P. Resolutiën der Staten Generaal, deel 9, van 1596-1597. RADEMAKER, ABRAHAM. Kabinet van Nederlandsche Oudheden en Gezichten. 1725. REGT, W.C.M. Heerlijkheid en gemeente Valkenburg. Gedeelte van handgeschreven document aanwezig in het gemeentearchief Leiden. Niet gepubliceerd. R0ELEVINK, DRS. J. Resolutiën der Staten Generaal, nieuwe reeks, deel 5 van 1621.1622. 1983. SMIT, DRS. J.G. Resolutiën der Staten Generaal, nieuwe reeks, deel 3, van 1617-1618. 1975. WAGENAAR, J. Tegenwoordige staat der Nederlanden. 1745.
Deel 2. Bestuur en Bestuurders.
74
Deel 3
Inhoud deel 3 1. IN HET BEGIN 76 76 77 77 77 77
Een best stukje land Boeren in de prehistorie Opgehoogd land De middeleeuwen Wat daarna kwam Schedels onder de loep
2. BOUWMANNEN EN BOEREN 78 Een boer als burgemeester 79 Een boer en zijn personeel 81 Landbouw 82 Verkoop van levende have 82 Landbezit 83 Veepest 83 Een paard teveel 83 Nieuwe heren 3. DIEVEN EN KLAPLOPERS 84 Blind ziende 85 Alida van Starrenburg 85 Inbraak op Zonneveld 88 Een Valkenburgse struikrover 4. RUZIE EN GEWELD 89 De ketelboeter uit Katwijk 89 Kraaier van `t zout 90 Gebroeders van Leeuwen 92 Uit gevangenschap bevrijd 93 Messentrekkers 94 Baldadige vernielzucht 98 Hondenruzie
75
99 Invasie der Rijnsburgers 100 Hanne deVries 100 Willem de Roode en Jan de Zwart 101 Rijnsburgers op de loer 5. ZEDELIJKE NORMEN
BOUWMANNEN, BOEREN EN ANDERE BURGERS
102 Oordeel gevraagd 102 In haar eer belaagd 103 Samenwonen 104 Marytje van Zelst 6. PANNENBAKKERS EN AANVERWANTEN 109 Milieu problemen 109 Een pannenbakkersbaas 110 Personeel van de steenplaats 111 De muis en de lijster 112 Vrijen om de steenoven 116 Armoe troef 116 Eest-tegels 7. ALLERLEI VOLK 118 De dienstreis 120 De gebroeders Borsboom 120 Timmerman contra bouwboer 121 Een schippersvrouw aan lager wal 122 Kramer van zout en zeep 122 Concurrentie 123 Oranjeklanten 124 Boeken en bronnen
Zicht op oud Valkenburg.
Aquarel van onbekende schilder voor stellende het gemeentewapen met een zinnebeeldige voorstelling van de jacht-, de visrechten en het zwanedrift van de heer van Valkenburg
3.1 IN HET BEGIN
Boeren in de prehistorie
Een best stukje land Van vader op zoon is het bewerkt, de Valkenburgse teelaarde, bemest en beplant gedurende meer dan tien eeuwen. Zavelgrond wordt het genoemd. Tijdens de recente opgravingen kon ieder zien hoe dik de lagen "katteklei" zijn die zich daaronder bevinden. Grijs tot blauw gekleurd en ondoordringbaar voor water. Soms drijft deze plak op een soort modder (veen?), bij het heien vallen de palen dan zo maar tientallen meters naar beneden, schijnbaar zonder weerstand te ondervinden. De Valkenburgse klei mag dan weerbarstig zijn, ze is nog gezond als toen ze gevormd werd. Nog wel.
Het is hier niet de plaats om de wordingsgeschiedenis van Nederland opnieuw te vertellen. Zelfs de Gasunie verkondigt tegenwoordig in grote advertenties hoe het aardgas onder Slochteren kon ontstaan uit rottende reptielen en planten. En dat we bezig zijn het product van zoveel miljoenen jaren natuur in honderd jaar er door te draaien! Ons stukje grond maakte ooit deel uit van een subtropisch werelddeel. In een ander tijdperk diende het tot bodem van de zee. De klei is een resultaat van miljoenen jaren zee- en rivierslib. De duinen werden gevormd door de zee en de wind. Dat vergde vele miljoenen jaren. Iets om zuinig op te zijn. Mogelijk waren hier reeds boeren actief 500 jaar voor onze jaartelling. Dat valt op te maken uit een verslag van Maaike Verhagen die 388 botjes gedetermineerd heeft, gevonden in een geul op het Marktveld tijdens de jongste opgravingen. De resultaten daarvan heeft ze beschreven in haar deel van het boekje Graven bij Valkenburg III. Omstreeks die tijd hebben de restanten van minstens 142 runderen een laatste rustplaats gevonden, waarvan de koeien waarschijnlijk om de melk gehouden werden. Voorts werden er in dat massagraf 66 varkens, 6 schapen of geiten, 3 paarden en een edelhert aangetroffen. De vraag blijft bestaan of de beesten hier ook hun stal en weideplaats hadden. Gezien de eenzijdigheid van de gevonden runddelen en de brandsporen eraan, acht ze het niet uitgesloten dat de plaats een religieus karakter had. Een soort brandofferaltaar? De oudste inheemse boerderij tot nu toe op Valkenburgs grondgebied gevonden, is gedateerd in de tweede eeuw. Toen de Romeinen nog heer en meester waren aan onze kant van de Rijn. Restanten daarvan zijn aangetroffen tijdens de opgravingen in 1988 op het Marktveld. Een reconstructie is uitgewerkt in het boekje Graven in Valkenburg II door Gerard van Haaff. De boerderij zou zowel voor het huisvesten van mensen en vee (20 tot 24 koeien), als voor het dorsen van graan gediend kunnen hebben. Grondoppervlak 6,80 bij 20,40 meter. Denk nu niet aan een knus oud
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
76
Hollands boerderijtje maar aan een tentvormig bouwwerk. Opgetrokken van ronde palen met een ver overstekend rieten dak en met leem aangesmeerde lage zijwanden. Als u wilt weten waar dat bouwwerk ongeveer gelegen was: gedeeltelijk onder de Achterweg, zo'n 100 flinke stappen richting Leiden voorbij het volkstuincomplex.
Opgehoogd land De naam Woerd wordt in het etymologisch woordenboek omschreven als een verhoogde omheinde plaats waarop een hoeve gebouwd is. Afkomstig van het Oud-Saksische woord Wurth. Wanneer de Woerd voor het eerst zo genoemd werd is moeilijk na te gaan. Reeds in 1488 was er sprake van de Woird. In 1690 werden de Hoge Woertse tienden verpacht voor 140 gulden. Uit de opgravingen is gebleken dat dit gebied in de Romeinse tijd inderdaad is opgehoogd om de wassende waterstand te weerstaan. Ook dat het omstreeks die tijd intensief bewoond moet zijn geweest. Sporen van minstens één boerderij zijn hier aangetroffen, gebouwd aan de oever van de Rijn, die toen geen grote bocht maakte zoals tegenwoordig maar recht toe recht aan via de Luishoek langs het Castellum stroomde. In ieder geval is voor de naam Woerd toen reeds de basis gelegd. Een hoeve op een verhoogde plek.
De Middeleeuwen Valkenburg werd tussen 777 en 866 beschreven als een curtis, een stuk grootgrondbezit. Volgens een andere beschrijving bestaande uit zestien boerderijen en drie hoofdhoeven. Waaruit afgeleid kan worden dat het voornamelijk bevolkt werd door boeren en bouwmannen. Horig aan de landsheer die alle touwtjes in handen hield. Valkenburg omvatte een groot gebied, van de Vink (Waddinghe 1471) tot de Zee (Hornes 1442). Met uitgestrekte bossen en stranden.
Wat daarna kwam 77
Tussen 800 en 1100 is Valkenburg overgegaan in handen van de graven van Holland. De opbrengsten van landbouw en veeteelt vloeiden voor een belangrijk deel naar de schatkamers van de graaf of diens vazallen. Rooms koning Willem bracht daarin verandering door alzijn land in Valkenburg te schenken aan zijn getrouwen aldaar. Datdaarmee de gewone Valkenburgse boeren eigenaar werden staat nogte bezien. Hooguit de bewoners van de drie hoofdhoeven. Mogelijkbehoorden daartoe de voorvaders van Gijsbert van Egmond en GerritWillemse Moer. Zij waren in staat in 1424 land aan de noodlijdendekerk van Valkenburg te schenken! Ook de leden van het geslachtWassenaer beschikten al vroeg over grond in Valkenburg evenals deabdijen van Egmond en Rijnsburg en de kloosters van Leiden en om geving. En niet te vergeten de gilden van St. Mauritius en `t HeiligeKruis, twee zeer oude broederschappen. Zo raakte het land verdeeld.
Valkenburgse schedels onder de loep Tijdens de opgravingen in de veertiger jaren werden er onder de fundamenten van de kerk een groot aantal menselijke skeletdelen gevonden. Daaronder 550 schedels die, gezien de vindplaats te dateren waren van voor de bouw van de eerste kerk (830 n.C.) tot in de 15eeeuw. De collectie was representatief voor de oude Valkenburgse bevolking en werd opgeslagen in de kelders van de universiteit van Groningen. Totdat ruim twintig jaar later de heer A.J. Salomé er belang stelling voor kreeg. Op zijn verzoek werden de schedels keurigingepakt en opgezonden naar Leiden. Daar werd door hem aan iederexemplaar een twintigtal metingen verricht. Breedte, lengte, hoogteen nog veel meer. Voorts werd getracht het geslacht te bepalen. Erwaren 391 mannelijke koppen en slechts 136 vrouwelijke, die niet al tijd duidelijk van elkaar te onderscheiden waren. Via ingewikkelde redeneringen en berekeningen werd het verschil in aantal aanvaardbaaren redelijk geacht. Ook de leeftijden werden in een
Zicht op oud Valkenburg.
tabelletje vastgelegd, ruwweg 25% van de Valkenburgers die de 20 jaar bereikt had den overleed voor het 30e levensjaar, 40% haalde 40 jaar, 10% zagkans een leeftijd van 50 jaar te bereiken en maar 3% van de bevolkingwas het gegeven om 60 jaar of ouder te worden. Over de rest wordt niet gesproken. Het Valkenburgse materiaal werd vergeleken met eenAmsterdamse collectie, waarbij bleek dat de Valkenburgse koppen qua vorm meer afweken van de Amsterdammers dan in grootte. Tegen de verwachting in. De onderzoeker dacht oorspronkelijk dat deValkenburgse koppen groter zouden zijn dan die van de gemiddelde Amsterdammer. Tenslotte kwam de promovendus tot de conclusie datde Valkenburgse bevolking, tijdens de vroege Middeleeuwen, vanGermaanse oorsprong is. De mogelijkheid dat het Kelten waren werdalthans heel wat kleiner geacht. Daarmee besloot het proefschrift"Een Craniologisch onderzoek van de oude bevolking van Valken burg ZH".
3.2 BOUWMANNEN EN BOEREN
Een boer als burgemeester De waarheid was dat Pieter Werckel in het openbaar een hoeveelheid hooi had geveild. Verkocht op de 2e juli 1652 bij "palmslag". Het hooi lag op een stuk land ter grootte van vier hond aan de Brouckwech. De kopers waren Wouter Reyne van Starrevelt en Pieter Adriaens van Dijcke. Geen van beide heren had opdracht gegeven het gekochte weg te halen. Integendeel, ze hadden streng verboden het hooi te "rippen" of te "roeren", en dat in het bijzijn van twee schepenen en de gerechtsbode. Toch waren een drietal mannen de volgende dag druk in de weer het veevoeder op wagens te laden en het vervolgens naar twee schuiten te rijden die klaar lagen in de Schouwsloot. De beide boten verdwenen tenslotte volgeladen in de richting van Leiden. Diefstal? De baljuw zei van wel. De schuiten waren van Comelis Jan Harmenszoon, die zich ondanks het verbod verstout had de gewraakte handelingen uit te voeren. De schout had een prachtige straf voor hem bedacht. Maar Cornelis kwam niet opdagen toen het Rechtdag was. De welgeboren mannen besloten hem nog eens uit te nodigen. Eén van de hooiwagens was van Cornelis Nannings van Duycker en de andere van de gebroeders Dirk en Jacob Corneliszoon Bol. Hen werd kwalijk genomen dat ze zich hadden laten gebruiken om, ondanks het verbod waarvan ze wel degelijk op de hoogte waren, het hooi te vervoeren. De baljuw achtte een boete van 50 gulden terecht. Als hoofdschuldige werd aangemerkt Adriaen Theuniszoon, burgemeester van Valkenburg! De baljuw achtte hem rijp voor een besloten hechtenis
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
78
van drie weken waarbij hij slechts met water en brood zou worden gevoed. Voorts dat hij na het uitzitten van deze straf voor de vierschaar zou worden geleid, met ontbloot hoofd en gevouwen handen. Daar moest hij dan, op de knieën vallende, God en Justitie om vergiffenis smeken. In het bijzijn van de kopers als ze dat op prijs stelden. Tenslotte werd hem nog een boete toegedacht van honderd harde guldens en de kosten van het geding. Bovendien vergoeding van de geleden schade. Kortom, de eis was niet mis. Wat Adriaen Theunisz bezield heeft deze stunt uit te halen staat nergens vermeld. Hij was nu wel beschuldigd en er was een straf geëist, maar het
vonnis werd steeds weer uitgesteld. Pieter Werckel moest eerst met eigendomsbewijzen op de proppen komen. Hetgeen nog steeds moet gebeuren.
Een boer en zijn personeel De boerderij van Willem van Egmond, welgeboren man van Valkenburg, was ook in 1688 een veilige haven voor gezin en personeel. Een goed onderkomen voor mens en dier. Dat wist Harmen Teunisse, hij had er het jaar daarvoor als dorser gewerkt en was na afloop teruggekeerd naar zijn geboorteplaats. Harmen was een jongeman van 20 jaar en geboren in het dorpje Trigt in het land van Buyren. Terug in zijn dorp moest hij al weer snel aan de slag. Op de dag van Allerheiligen ging hij op stap. Zijn oog gericht op het Utrechtse sticht, om daar werk te zoeken. In Zuylen had hij twee zusters wonen. Marie die getrouwd was met een zekere Claes en Anna gehuwd met Piet, een Valkenburger. Beide zwagers van Harmen werkten op een steenplaats. Daar genoot hij een dag of tien van hun gastvrijheid. Vandaar vertrok hij naar Vechten in diezelfde landstreek. Daar heeft hij drie weken gedorst bij Gerrit Coperdraet voor 4 stuivers per dag. Vervolgens trok hij op naar het land van Everdingen onder Culemborgh waar hij bij Aert Claessens gedorst heeft, een dag of tien. Tenslotte naar Valkenburg, via Utrecht, door Ouwerkerk en de Genderse Sluys naar Leyden waar hij om twaalf uur arriveerde om na zes uur zijn eindbestemming te bereiken, de boerderij van zijn vroegere baas. Jacob Juten van Leeuwen was niet veel ouder dan Harmen. Hij was geboren in Oegstgeest maar woonde en werkte op de boerderij van Willem van Egmond. Huismansknecht. Hij was het die de deur opendeed. "Goede avond alle, heeft de baas geen dorser van doen?" Jacob herkende zonder enige moeite de late bezoeker. "Gij zijt Harmen!" Het klonk een beetje terughoudend. Bedachtzaam vervolgde de knecht: "De baas
Boer en boerin naar Lucas van Leyden in 1510
79
Zicht op oud Valkenburg.
zijn vrinden dorsen het koren!" Harmen mocht binnenkomen en de knecht bracht hem naar de dorsvloer waar een aantal mannen druk bezig was met vlegels het koren te bewerken. Harmen keek toe. Na een uur was het werk gedaan, voor de vrienden stond de maaltijd opgediend in het voorhuis, voor Harmen was er geen werk. Hoewel hij aanbood voor een schikkelijke huur te willen dorsen. Ook werd hij niet uitgenodigd aan de maaltijd deel te nemen, immers, wie niet werkt zal ook niet eten! Ten einde raad vroeg Harmen of hij zichzelf wat zou mogen neerschikken om te slapen. Baas Willem verwees hem naar de knecht. Harmen terug naar het achterhuis, "Soude ick hier vannacht kunnen slapen?" De knecht ontweek de vraag, "dat moet je de baas vragen!" En naar binnen: "Kijk eens wie er is, Anneke!" Anneke was de meid, dochter van Leendert Ockers uit Katwijk, haar prille jeugd achter de rug. Ze had al gehoord wie er op bezoek was. "Zoekt gij een bijslaap? grapte ze. En nog ondeugender: "Wilt ge soms bij mij slapen?" Harmen reageerde wat ontstemd: "Gij hebbe bijslape genogt". Anna keek hem eens goed aan en begreep wat er aan de hand was: "Hadt gij van `t jaar opgepast, de baas hadde u weer genomen!"Het klonk wat verwijtend maar ze droeg de jongen een goed hart toe. "Waarom gaat gij niet naar uw volk hier, naar Jacob Jacobs van Egmond?" opperde de knecht een andere mogelijkheid. Harmen kreeg nog meer de smoor in: "Dat is van mijn volk niet!" bromde hij. De knecht vroeg hem nog vanwaar hij kwam en waarheen hij wilde gaan. Hij gaf te kennen dan maar naar het Westland te zullen gaan."Ik zal gaan slapen, in het stro." besloot Harmen tenslotte, grauwend van honger. Zo was iedereen op zeker moment aan het schransen, ook de meid. Zij, daarna op weg naar de keuken, zag Harmen nog zitten. Rechtop in het stro, alsof hij ergens over na zat te denken. Na het eten, begaf ze zich met een kaars in de hand naar zijn slaapplaats. Tot haar verbazingstond de deur naar buiten open! Aarzelend bleef ze staan: "Harmen, slape gij?" Ze liep de donkere ruimte binnen maar Harmen was nergens te vinden. Onderaan de ladder die naar het zoldertje voerde waar de huismansknecht zijn bed had, lag diens mooie zwarte strik. Als vergeten.
Zij naar de baas, die zat na te genieten van zijn maaltijd. "De deur staat open en Harmen is weg. Het is geen rein spel want daar leit een das an `t leertje!" De schoonmoeder van Willem talmde niet lang: "Gaat zien of de dekens en de beddenlakens niet weg zijn!"Zo begaf zich een ieder naar het achterhuis. De ladder op naar het zoldertje waar de knecht zijn bedstede had. Naar de plaats waaraan de kleren van Jacob waren opgehangen. De beddenlakens waren er nog maar de kleren waren weg. Inderhaast bijeen gepakt, het liet zich raden door wie. Waar zou Harmen uithangen? De boer kwam, na enig over en weergepraat, op een idee. De meid en de knecht werden naar Jacob Jacobs van Egmond gestuurd om te zien of Harmen daar misschien zou zijn. Nee, die had niemand gezien. "Zijn de kleren van de knecht weg? De duivel! We hebben nooit kwaad van hem gehoord?!" Om kort te gaan, de meid en de knecht gingen daarna rechtstreeks naar de diender en vertelden hem de toedracht. Opdat die extra alert zou zijn op zijn nachtelijke ronde. De diender stelde hen gerust. Hoewel zijn zoon dienacht de ronde voor hem zou doen was hijzelf niet ver uit de buurt. Ze konden gerust gaan slapen. De jeugdige klapwaker op zijn ronde verwonderde zich over het gedrag van zijn hond. Die trok hem almaar driftig naar de hooiberg van Cornelis van Duycker. De neus omhoog. "Hey, wie is daar?" riep de klapwaker. Tot zijn verwondering kwam er antwoord van boven: "Ik woon hier!" Wat nu te doen? De jongeman beneden was niet erg happig op een vechtpartij in het donker en besloot zijn vader, de diender, er bij te halen. Mogelijk dacht de zwerver dat de kust weer veilig was want toen even later de diender in het gezelschap van Jan Jaspers Verbaen arriveerde, bevond hij zich nog steeds in zijn hoge slaapplaats. "Hey!" begon de dienaar opnieuw. "Wie is daar?" Het antwoord kwam nu wat benauwd: "Ik ben hier!" Een ladder werd gehaald, de dienaar klom gewapend met zijn lantaarn omhoog en bescheen het gezicht van Harmen dat zich tot hem overboog. "Bint gij de knecht niet geweest van Willem van Egmond?" vroeg hij bars en boog zich wat achterover om beter te kunnen zien. Aangezien Harmen op geen enkele wijze tegenspartelde kon hij zonder ongelukken worden gearresteerd. De gestolen kleren lagen in de hooiberg. In optocht ging het naar het dorp. Jan Verbaen droeg triomfan-
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
80
telijk de buit. Even later werd Harmen in handen gesteld van de officier, de baljuw Justus Valerius Vosmaer. En nog diezelfde avond ondergebracht in de gevangenkamer om daar gespijzigd te worden met water en brood. In de kamer ernaast maakte de diender een lijst op van gestolen kleren: 1 zwarte rok; 1 zwart linnen broek; 1 paar bruine kousen; 1 paar zwarte kousen; 1 witte onderbroek; 1 wit linnen hemd; 1 paar grauwe kousen; 1 jersey rok met een linnen rok in malkanderen; 1 zwart linnen broek waarin een neusdoek, een vuurslag en een mes. De baljuw eiste een strenge straf: Kastijding met de roede op het openbare schavot! En daarna eeuwige verbanning. De gezworenen oordeelden in zeker opzicht wat milder, mogelijk deed één van de welgeboren mannen een goed woordje voor de gevangene. Toen het moment van de terechtstelling was aangebroken stond Willem van Egmond toe te zien. En ook de knecht en de meid hadden een uurtje vrijaf gekregen. Ze wachtten bij het openbare schavot op de dingen die komen zouden. Met nog veel meer Valkenburgse vrouwen en mannen en kinderen. De gevangene werd naar buiten geleid. Zwaar geketend. De mensen keken nieuwsgierig toe. Sommigen met medelijden in de ogen, anderen onverschillig. Wat zou er gebeuren? De roede werd te voorschijn gehaald. "Een geseling!" begrepen de kinderen, sommige jongens schreeuwden van opwinding. En zie daar, de gerechtsdienaar hief het martelwerktuig omhoog. Maar niet om er mee te slaan maar om het aan de hals van de veroordeelde te binden! De gevangene werd niet aan de paal geketend maar van het schavot afgeleid. Drie maal om de kerk heen! Was dat om daarmee te duiden dat Christelijke barmhartigheid meer kan zijn dan een rechtvaardig oordeel! Of een herinnering aan een Middeleeuwse duiveluitbanning? De omstanders keken zwijgend toe. Daarna werd de gevangene over de grens van het dorp geleid. En met een ernstig vermaan aangezegd dat hij voor altijd verbannen werd uit de vrije hoge heerlijkheid van Valkenburg. Mocht hij het
81
ooit wagen zijn gezicht hier nog eens te laten zien, dan zou de roede hem niet gespaard worden.
Landbouw Als je tegenwoordig een ommetje door Valkenburg maakt wordt duidelijk dat de tuinbouw een grotere oppervlakte van ons dorp in beslag neemt dan de veeteelt. In 1690 was er nog veel landbouw. Dat blijkt ondermeer uit de verpachting van de vlas-, smal- (minder belangrijke gewassen) en andere tienden te Valkenburg. Valkenburg was voor deze belasting ingedeeld in vier landstreken, het Kruis, de Hoge Woert, het Boonrack en het Schouw. Verpacht werden ondermeer de belasting op vlas en hennep. Voorts werden aangeboden de tienden van peen, kool en ajuin in die gebieden. In 1698 veilden de schepenen van Valkenburg de volgende landbouwproducten, aan de hand waarvan we een indruk kunnen krijgen waar en wat er verbouwd werd: in guldens-stuivers-penningen 300 roede vlas op het Marktveld 90-0-0 550 roede bonen op het Lage Marktveld 105-0-0 8 hont bonen staande aan de Achterweg 120-0-0 650 roede tarwe bezijden en achter de heer van Valkenburg met de conditie dat de zak tarwe zal moeten worden gelost te Leiden voor 6 gulden 135-0-0 500 roede haver en tarwe bij de Nieuwe Brug 48-0-0 14 hont gerst aan de Achterweg bij `t boerenhuis van Heusen ............. 300 roede haver ten zuiden van de Nieuwe brug 42-0-0 9 hont tarwe in `t Boonrack 145-0-0 1350 roede tarwe aan de Broekweg genaamd de Gortes Krocht 164-0-0 500 roede gerst op het Grote Marktveld 78-0-0
Zicht op oud Valkenburg.
Verkoop van levende have
Landbezit
Theodora Veerman, in 1746 vrouwe van Valkenburg, verkocht in dat jaar de levende have van een niet met name genoemde boerderij te Valkenburg. De beesten brachten beste prijzen op, in hele guldens als volgt gespecificeerd:
Toen de gouden eeuw ten einde liep was het land voor een deel in het bezit van de heer van Valkenburg. Ook de kerk was eigenaar van grote stukken land. In 1693 werden daarvan de volgende gronden geveild: 2,5 hont in de Laak, belend ten zuiden de kerk van Wassenaar, ten westen de kerk van Valkenburg, ten noorden de kerk van Katwijk en ten oosten de Zijp. 1 hont in `t Boonrak, belend ten westen de dijk. 3 hont teelland in de Luishoek. 1/8 deel in de Kiekenboskamp, belend ten zuiden de Broekweg. ½ morgen weiland in de Kneppelen, belend ten zuiden de Broekweg. 10 hont in de Petten, belend ten oosten de Rijn. 5 hont genaamd Biltjensland, belend ten oosten de Heerweg, ten westen de Zijp en ten noorden de Duitse heren van de commanderij tot Katwijk. 14 hont in Dc Zwammer, belend ten zuiden de Broekweg, ten westen de Korte Watering en ten noorden de Grote Watering. 1 kamp weiland van 1 morgen 90 roeden, genaamd Opmeer of Stadshuis. 1 morgen bij `t Duifhuis, belend ten oosten de biltman Croos, ten zuiden land van de kerk van Valkenburg. 1 morgen aan de Mient 3/4 hont, belend ten zuiden de Katwijkse molen, ten oosten de Uitweg, ten westen de Heerweg, ten noorden land van de kerk van Katwijk. 3 morgen land in de Broekpolder. 1 morgen land in de Ruigelaanse polder, belend ten oosten de Broekweg. Gekomen van het St. Mauritius gilde. 1 hont teelland, belend ten Oosten de Heerweg, ten westen de Zijp. Later werd er nog het één en ander verhuurd, ondermeer een groothonts land bij `t Vlierbos in 't Marktveld en het Dobbeland, gelegen aan de Dobbewatering onder Voorschoten.
1 melkkoe rood met bonte kop 1 rood sprenkel (gevlekte) melkkoe 1 blauw grijze koe 1 witte melkkoe met een leggende hoorn 1 blauw witte melkkoe 1 witte koe 1 zwarte blaarkop
177 202 80 193 127 167 88
1 kuis 1 stier 1 kuisje 1 kuisje 1 stiertje 1 paard
22 7 11 10 10 106
Voorts werd, naast allerlei goederen, nog wat pluimvee van de hand gedaan waaronder een kevie (kooi) met 8 hennen, en een dito witte waarin 8 hennen en een haan. Tenslotte nog drie kalkoenen.
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
82
Veepest in de winter van 1769/1770 sloeg de runderpest toe, ook in Valkenburg. De gemeente werd door de overheid verplicht maandelijks een opgave te doen. De ziekte heerste twee tot drie maanden en was eind januari uitgewoed. De stand op dat moment werd als volgt weergegeven: Aantal stallen of weiden 12 Getal der beesten oud en jong 224 Ziek geworden beesten 192 Door ziekte gestorven 145 Buiten de ziekte gestorven of geslacht 7 Van de ziekte gebeterd 53 Die nog ziek zijn 0 Gezond gebleven 19
Een paard teveel Frans Binnendijk kreeg er later spijt van dat hij de zoon van de Katwijker Gerrit van der Plas had aangesproken. Frans had hem toestemming gegeven om twee paarden in zijn wei te laten lopen. Maar op zeker moment zag hij er drie. Dat was tegen de afspraak. Frans, heet van de naald, kon het niet nalaten de zoon van Gerrit daarover aan te spreken. Het zullen wel geen lieve woordjes geweest zijn. De reactie kwam een paar dagen later. Herman Weys en Maryke van der Luyt waren bij Frans op bezoek en zagen het gebeuren. "Ho, peerd!" Een paardenkar kwam aan daveren en hield op de weg voor het huis stil. Het drietal binnen stond nieuwsgierig op en ging naar buiten. Een stevig gebouwd persoon sprong van de bok en begon al van ver te schelden. "Wat zeg je donderskind? Dat drie paarden van mijn in jouw land hebben gelopen? Dat lieg je als een schelm! Je bent een boze dief, een schurk!" Zo deed Gerrit van der Plas zijn intrede. Frans deed een stap terug, misschien besefte hij op dat moment dat het derde paard van een ander geweest zou kunnen zijn. Gerrit, in zijn kwaadaardigheid, gaf hem daarop met het houten deel van zijn zweep een paar flinke klappen op de schouder en in de zij. Frans kon het folterwerktuig te pakken krijgen en ontfutselen. De woedende Katwijker 83
begon daarop met beide knuisten Frans op het hoofd te timmeren. Totdat Jacob van de Lely ingreep. Gerrit ging er vandoor, terug naar Katwijk. Frans deed aangifte van mishandeling maar de welgeboren mannen Johannes van Egmond en Jacob Spierenburg maakten er zich niet bepaald druk over. Ze deden de zaak opschrijven. En lieten het daarbij.
Nieuwe heren Onder het motto "Vrijheid, gelijkheid en broederschap" werden de burgers van Valkenburg verplicht opgave te doen van de voorraad hooi en gedorst graan als tarwe, rogge en haver die in het dorp beschikbaar was. Voorts het slachtbare rundvee en het aantal wagens die met twee paarden bespannen konden worden. De schriftelijke opgave moest voor 4 februari 1795 ingediend worden in het logement van de stad Schiedam. De secretaris P.W. Boers produceerde de volgende lijst: 558.000 ponden hooi waarvan beschikbaar 132.000 ponden 2.400 bossen stro 133 zakken tarwe (Leidse maat) 3 stuks slachtbaar rundvee 9 wagens In plaats van het daarbij te laten deed de overijverige schrijver er nog een schepje bovenop en gaf te kennen dat er in Valkenburg daarenboven nog 49 paarden en 213 runderen rondliepen. Wist hij veel wat een bezetting inhield, in dat eerste jaar van de Bataafse vrijheid!
Zicht op oud Valkenburg.
3.3 DIEVEN EN KLAPLOPERS
Blind ziende Door het zij venster van haar huis kon de vrouw van de baljuw het kerkhof goed zien. En daarbij de kerk. "Moet je nou `s kijken!" zei ze die namiddag tegen de dienstmaagd: "Die man is toch blind? Wat loert hij dan bang om zich heen iedere keer dat hij iets gekregen heeft?" De beide dames, ongezien achter de gekleurde ruitjes, rekten zich om maar beter te kunnen zien. De bedelaar stond ietwat verdekt opgesteld achter een steunbeer van de kerk. Hij was niet alleen. Zijn metgezel, een in lompen geklede jonge kerel, hield zijn duistere gezicht groten- deels bedekt door een kap van ruige stof. De lazarusklap in zijn handen maakte afschrikwekkende geluiden. Een voorbijgangster, stevig ingepakt voor het ruige herfstweer, bleef staan toen de jongen voor haar opdoemde. In een afwerend gebaar hief ze haar ene arm omhoog, huiverend luisterde ze naar zijn woorden. Toen hij naar de blinde wees wierp ze een snelle blik op de vogelverschrikker in het duister van de kerk. Om maar gauw van hem af te zijn greep ze in haar tasje en gaf een geldstuk. Haastig vervolgde ze haar weg. "Let nu op!" zei de vrouw achter het raam. En inderdaad, slachtoffer van zijn gewoonte gebaar, bekeek de oude bedelaar met schuingehouden hoofd eerst het muntstuk en toen de weg achter zich. Als vreesde hij daar de komst van de baljuw en diens dienaar. Dat laatste terecht, want nog diezelfde avond wordt hij ingerekend. Gespijzigd met water en brood strekt Lammert Werk zich even later uit op de houten brits in het daartoe ingerichte kamertje van het Valkenburgse Regthuys. In een andere hoek snurkt zijn zoon Steven. Bedelen mag dan toegelaten worden in de stad Leiden, ten plattelande wordt het niet getolereerd. Lammert Werk, voor de vierschaar geleid, verklaard 53 jaar oud te zijn. Hij is de zoon van Claes Werk, 27 jaar geleden overleden en Elsje
Scholburg, sinds 17 jaar in de Buurkerk te Utrecht begraven. Vader was daar vleeshouwersknecht, moeder had met "spinnen op het kleynwiel" enige stuivers er bij verdiend. Er waren nog vijf van hun kinderen in leven. Drie gezusters Geertrui, Stefy en Pieternella die met breien en de verkoop van appelen en haring bij de Utrechtse poort op eerlijke wijze hun brood verdienen. Voorts twee jongens, zijn broer Filippus die ergens in Friesland als soldaat in garnizoen ligt en hij Lammert. Sinds achttien jaar is hij blind aan één oog. Dat was hem overkomen bij de uitval te Doornik in het regiment van Lantalo. Tussen 1741 en 1749. Met het andere oog kan hij nog wat zien. Hij woont tegenwoordig in Leiden, is getrouwd met Stijntje de Kleyn en heeft daarbij drie kinderen: Stijntje oud 5 jaar, Elsje drie jaar en Geertruy ongeveer 1 jaar. Zijn vrouw bedelt niet. Haar kinderen zijn daarvoor nog te klein. Zijn zoon Steven is ongeveer 20 jaar oud en een zoon van zijn eerste vrouw Jannetje van de Velde. Zijn oudste zoon Klaas is 26 jaar oud. Daarna komt nog een zoon Lammert, 16 jaar geleden geboren. Na zijn ongeluk is Lammert senior begonnen met de huis aan huis verkoop van sajet. Het bracht niet genoeg op om er van te leven. Door de grote armoede is hij uiteindelijk tot bedelarij vervallen, om een stuivertje te verdienen. Sindsdien assisteren zijn oudste zoons hem. Zeker, hij is in Leiden naar de armenbijstand geweest maar armenmeester de Wilde heeft hem vorig jaar voor dertien weken maar vijf broodjes per week toebedeeld. Steven Werk, hoewel gezond, jong en sterk, kan met bedelen meer verdienen dan met spinnen. En hij geeft ruiterlijk toe geen zin in werken te hebben. Dat hij zich met behulp van de Lazarusklap voordeed alsof hij melaats was, gebeurde op aanraden van zijn oudste broer. Van hem kwam ook het advies te doen alsof zijn vader blind was. Zijn visie op de Leidse armenzorg is wat gunstiger, volgens hem kregen ze 12 pond brood per week. Baljuw Worms eist dat de beide mannen, na binnenskamers te zijn gegeseld, voor de tijd van zes jaar zullen worden verbannen uit Holland en West-Friesland. De welgeboren mannen besluiten beide bedelaars slechts uit de Vrije Hoge Heerlijkheid van Valkenburg te bannen en dat voor de
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
84
tijd van twaalf jaar. Vader en zoon worden uitgeleide gedaan door de "dienaer met den swaerde". Niet zo maar worden ze Valkenburg uitgeschopt. Als symbolische straf krijgt de vader twee roeden om de hals gehangen. Zoon Steven wordt ontslagen na "belofte en handtasting". Of er met deze plechtige belofte met handslag tegelijk enige duiten in de grote hand van de baljuw of diens bode zijn achtergelaten vermeldt het criminele dingboek van Valkenburg niet.
Alida van Starrenburg Januari 1792. Alida van Starrenburg wordt opgebracht wegens gepleegde bedelarij en brutaliteiten. Waarop de baljuw verzoekt haar te mogen brengen in het gevangenhuis van Valkenburg om aldaar gespijzigd te worden met roggebrood en schoon water. Hetgeen de wel geboren mannen Jacob Spierenburg, Cornelis Berendrecht, Johannes van Egmond, Maarten Houwer en Dirk Binnendijk genadiglijk toestaan. Voor de duur van een nacht.
Inbraak op Zonneveld De veel toegepaste straf van verbanning was niet bepaald doel treffend. Het leek een goed middel, de gestrafte kon elders een nieuw leven beginnen en je was meteen van een lastpost af! Maar in de praktijk was het moeilijk aan iemands gezicht te zien of en voor welk gebied zijn verbanning gold. De door Valkenburg uitgeworpen misdadigers doken ergens anders onder, die van elders kwamen naar hier. Aangezien iedere vrije jurisdictie dat middel hanteerde en er over en weer nagenoeg geen communicatie was zal slechts het aantal daklozen en zwervers toegenomen zijn. Het platteland werd er niet bepaald veiliger door. Het was in de nadagen van de Bataafse Republiek dat de geleerde heer dokter Frederik Allamand zich tot de welgeboren mannen wendde met 85
een verzoekschrift. Hij woonde te Valkenburg en was Keizerlijke hofarts. Hij begeerde, ter voorkoming van dieverijen op zijn erf, toestemming tot het plaatsen van voetangels en klemmen. De toestemming werd gegeven, mits het erf rondom van waarschuwingsborden voorzien zou worden! Ook de hofstede van Johannes van Eg mond werd een aantal jaren nadien voorzien van deze borden, en soortgelijke vangwerktuigen. Zoiets doe je niet voor niets. De hofstede Zonneveld diende in die jaren tot stal voor een flinke veestapel. Daarenboven tot onderkomen van de twee knechten Huybert van Klaveren en Willem van Putten. Het was Huybert die op maandagavond 12 november van het jaar 1804 wakker werd. De hond blafte anders dan hij gewoonlijk deed. Om elf uur `s avonds. Toen hij overeind ging zitten hoorde hij iets op de weg vallen, een rinkelend geluid. Uit de richting van het toegangshek. Huybert aarzelde niet lang, klom uit de bedstee en schoot zijn overkleren aan. Op de tast stommelde hij daarop de trap af naar de slaapplaats van Willem en maakte hem wakker. Samen stapten ze even later het donkere buiten in, ieder een stok in de hand. Op hun inspectietocht kwamen ze bij het zomerhuis en daar was het dat ze het hoofd en de schouders van een verdacht persoon uit het venster naar buiten zagen komen. "Daar is ie!" bromde Willem en stootte krachtdadig met de stok naar het lichaam "Terug jij, schelm!" De onbekende trok zich daarop terug en scharrelde wat rond, bonkte tegen de deur maar zag geen andere uit weg dan het gat waardoor hij naar binnen gekomen was. Daar dreigde nog immer de stok van elk der knechten. Weer verscheen het hoofd van de man, met een woeste grijns beet hij de knechten toe: "Ik zal jou donders dood schieten!" Maar buiten werd begrepen dat het niet moeilijk zou zijn dat te voorkomen. Zodra er iets uit het venster kwam was een mep met de stok voldoende! Beide mannen trokken zich niets aan van de dreigementen. Huybert bleef op post staan. Willem holde zo hard hij kon naar de diender, een kwartiertje gaans in het dorp. De volgende dag trokken de welgeboren mannen Panchras de Boer en Maarten Houwer vergezeld van de secretaris Jan Carpentier op weg om de schade te bekijken. Het toegangshek tot het boerenhuis was afgesloten
Zicht op oud Valkenburg.
Caerte ende afbeeldinge van de Landen van de Abdye van Rynsborch gelegen in Valckenborch vanouts als ten tyde van heer Willem van Alckemade rentm v genarael der voors Abdye: gebruyc by Conelis Mees soo begroot op acht morgens ende vyff hondert vierendertich roeden, ende tegenwoordich gebruict aen de wooninge van Jonathan van Luchtenborch en voor eynige jaren by my ondergestelde Landmeter gemeten ende naer gedaner calculatie ende verdesinge groot bevonden acht morgens en vierhondert twee en veertich roeden enz. enz. Actum 1632 11 february
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
86
met een hangslot en ketting. Eén van de schalmen bleek op de weg te liggen. Van het zomerhuis was een ruit aan stukken geslagen en een venster opengebroken. De inbreker had een zak achtergelaten, inbrekerswerktuigen werden niet gevonden. Die avond konden ze verslag uitbrengen tijdens de vergadering. De inbreker was veilig opgesloten en van voedsel voorzien. Hij had bekend Jan Pieters Gravendijk te zijn, oud omtrent 65 jaar, geboren te Noordwijkerhout en sindsdien bijna overal gewoond en gewerkt hebbende. Een oude verlopen man. Kort daarna werd hij voor de vierschaar geleid ter ondervraging. Er was inmiddels meer informatie over het doen en laten van de verdachte bekend geworden. Hem werd meteen al gevraagd of hij op 3 juli van dat jaar te Veur was gegeseld en voor altoos uit Holland ge bannen. Eerder nog was hij te Katwijk veroordeeld tot een geseling, was gebrandmerkt en voor eeuwig verbannen uit Holland. Dat was gebeurd op 15 augustus 1798. Voorts bleek dat hij kort na zijn veroordeling te Veur, hoog te paard gezeten, van Delft naar Zoetermeer en Leiden en vandaar naar Noordwijk was gereden. Daar op of nabij de Schulpweg had hij met het paard de nacht doorgebracht in het land van zijn halfzuster, de weduwe Kortekaas. De volgende dag was hij naar Valkenburg gereden. Het was daar paardenmarkt en hij had op de hoek van het Marktveld het beest aan twee onbekende mannen over gedragen. Tegen een beloning van twee stuivers! Het paard had hij bekomen bij de Rotterdamse Poort te Delft van een onbekende persoon die hem verzocht had het naar Zoetermeer te brengen! Voor wat betreft de gepleegde inbraak, hij gaf toe de ruit ingeslagen te hebben en het venster met behulp van een graaf opengebroken te hebben, op zoek naar brood. De zak die hij bij zich had was bestemd om het brood in te bergen. Op 22 november moest hij wederom verschijnen. Het voorgaande verhoor had wat vragen opengelaten, ondermeer waarom hij dat paard in Delft van die onbekende had overgenomen? Omdat hij zelf naar Zoetermeer moest, was zijn simpele verklaring. Het paard, een zwarte langstaart, moest afgeleverd worden bij een zekere Pieter van der Vlugt maar die bleek niet in Zoetermeer te wonen. Op de vraag waar om hij dan het paard niet bij 87
een herberg neergezet en aan de regering zulks opgegeven had gaf hij ten antwoord: "Omdat ik niet zo wijs was". Zijn rit op 12 september naar Valkenburg had ten doel om zo mogelijk de eigenaar van het paard te vinden. De beide hem onbekende personen, waaraan hij het beest meegegeven had, hadden hem van hun recht overtuigd. De beloning van twee stuivers was inderdaad erg weinig maar hij was bang bekend te worden als banneling. Het derde en vierde verhoor bracht nog aan het licht dat hij ook een veroordeling achter de rug had in een nabuurschap van Den Haag. Hij was gegeseld en zou voor acht jaar in een tuchthuis met werkplicht opgeborgen worden. En daarna voor eeuwig verbannen. Dat was op 15 maart 1799. Toen hem gevraagd werd naar zijn ver blijfplaats tussen 12 september (paardenmarkt) en 12 november (inbraak Zonneveld) gaf hij de volgende plaatsen op: Leiden, Gouda, Haastrecht, Schoonhoven, Gouda, Moordrecht, Rotterdam Overschie, Delft, Den Haag en vandaar naar Valkenburg. Een bereisd persoon! De baljuw kwam in zijn eis tot de conclusie dat Jan Gravendijk nu tot driemaal toe was gestraft. Het zou recht zijn hem met het koord te straffen tot de dood er op volgt. De welgeboren mannen besloten echter humaner op te treden. Ze veroordeelden de onverbeterlijke oude boef te worden geleid op het openbare schavot. Om daar strengelijk met roeden te worden gekastijd. De strop om de hals. Vervolgens me~ het gloeiend ijzer van de heerlijkheid te worden gebrandmerkt. Ten slotte voor eeuwig te worden gebannen. Hetgeen geschiedde. Maar zie, reeds op 13 april 1805 bereikte onze baljuw een schrijven van de Hoge Vierschaar van Rijnland. Jan Gravendijk was door hen gevangen gezet. Aangezien hij zo kort geleden door de vierschaar van Valkenburg verbannen was werd er op aangedrongen de onverbeterlijke boef te laten ophalen. Tegen voldoening van de geringe onkosten! Wat nu te doen? De volgende dag trok de baljuw vergezeld van Hendrik Vlasveld naar Den Haag. De beide heren brachten een bezoek aan de advocaat fiscaal. Die was van mening dat de gevangene niet behoefde te worden overgenomen. Zodoende kon er op 11 mei 1805 een antwoord van die strekking worden verstuurd aan Rijnland.
Zicht op oud Valkenburg.
Denk niet dat de baljuw van Rijnland met die afwijzing lekker was! In een lange brief herinnerde hij de welgeboren mannen van Valkenburg eraan dat het plakkaat inderdaad voorschrijft dat iemand die de verbanningsregel overtreed opnieuw gegeseld en verbannen moet worden. Maar degene die dat voor de derde keer doet zal ter dood gebracht moeten worden! Valkenburg was dus buiten het boekje gegaan door zo soepel op te treden! De vagebond was immers al drie keer verbannen! Het leek de baljuw niet meer dan billijk dat Valkenburg deze fout alsnog recht zou zetten. Er werd niet op gereageerd voor zo ver uit de Valkenburgse boeken op te maken is!
Een Valkenburgse struikrover De voetgangers die op zaterdagavond de 2e februari 1811 over de Rijndijk richting Leiden trokken en hoopten op tijd de Witte poort te kunnen bereiken, beleefden daar de schrik van hun leven. Nou ja, misschien waren ze in die dagen wel meer gewend. Het eerste slachtoffer, Daniël Jolie, liep daar tussen zes uur en half zeven, het was al donker, de maan bescheen zijn weg. Hij was de plet molen gepasseerd, en zag links van hem de zaagmolen staan. Daar was het dat uit het halfduister een grote schimmige gestalte opdoemde, voorafgegaan door een witte keeshond. Nu was Daniël al een dag je ouder, hij had de leeftijd van 52 jaar bereikt en werd mitsdien als bejaarde beschouwd. Toen de keeshond, daartoe door zijn baas opgehitst, grommend en met ontblote tanden voor hem stond te blaffen deed hij wijselijk geen stap verder. En toen de duistere persoon achter de hond met ontbloot mes op hem af kwam dacht hij niet aan ontvluchten. De man sprak hem aan in een taal die Daniël sterk aan het Frans deed denken. Daniël, die al tien jaar in Franse krijgsdienst was geweest, meende daar over wel te kunnen oordelen. Zo hoorde hij de woorden "mort" en "argent" waaruit hij opmaakte dat de man geld van hem begeerde en met de dood dreigde. Daniël Jolie had geen geld bij zich waarna de overvaller de hond opnieuw tegen hem ophitste en zelf verdween, richting 't Vinkje. Daniël bereikte even later ongedeerd de veilige stadspoort en vertelde aangedaan de poortier zijn wedervaren. En ja hoor,
de poortier had een dergelijk individu met hond de poort uitgelaten, niet lang daarvoor! Een lastige kerel, het had hem grote moeite gekost van deze persoon het poortgeld te bekomen. Nauwelijks waren ze uitgepraat of er naderde een jongeman. De poortier kende hem wel, het was Doris van IJssel, knecht en woon achtig op de pletmolen. Ze vroegen hem of hij iets gezien had op de straatweg. En vertelden wat de oude man overkomen was. Inderdaad ook Doris was op dezelfde plaats, nabij de zaagmolen van Verstraten, door de opgehitste hond aangevallen! "Zo...?! Hitst de ene Kees de andere op?" had hij de opduikende overvaller met enige humor gevraagd. "Ken je me dan?!" reageerde deze verbaasd. Doris kon daarna ongemoeid zijn weg vervolgen. De struikrover verdween richting het Vinkje. Hij zou wel naar zijn huis gegaan zijn, dacht Doris, naar Valkenburg. Want daar kwam Kees Steenbergen vandaan, wist hij. De mannen bij de poort waren uitgepraat, Daniël ging naar zijn huis, Doris naar zijn zaterdagavondpleziertje. De poortier bleef achter. Misschien vroeg hij zich af of hij de schout moest waarschuwen om een paar dienaars naar de straatweg te sturen. Mogelijk liet hij dat na omdat hij dacht dat de vagebond, nu hij zich herkend wist, naar huis zou gaan. Nog geen kwartier daarna vervoegde zich een derde gast bij de stadspoort met het verzoek om tot zijn woonplaats toegelaten te worden. De poortier vroeg hem of hem niets was overkomen op de straatweg. Ja, ook Cornelis Snel, in de kracht van zijn leven, had op precies dezelfde plaats een ontmoeting gehad met het duistere personage. Geconfronteerd met de grom mende hond was hem om tabak gevraagd. Comelis had geen tabak en gaf dat te kennen. "Dan geld!" kwam het op dreigende toon. Cornelis weigerde botweg iets van zijn bezit af te staan. "Snap je niet dat je leven in gevaar is?" drong de vreemde aan. Cornelis gaf geen krimp, "Zulks ben ik van jou niet te verwachten!" gaf hij op ferme toon ten antwoord. De onbekende weifelde. "Tabak?" probeerde hij Cornelis nog over te halen. Maar uit de houding van Cornelis begreep hij dat van hem niets te bekomen was. Onder het mompelen van enige onverschillige woorden verdween hij richting Vinkje. En uit de geschiedenis van Valkenburg.
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
88
negen in de morgen. Even voorbij de sluis van de Grote watering komt hij Cornelia tegen. Hijgend in haar kielzog haar man Kees Kat die officieel aangesproken dient te worden als Cornelis Corneliszoon Verdam.
3.4. RUZIE EN GEWELD
Een ketelboeter uit Katwijk Sylis de ketelboeter uit Katwijk aan de Rijn is een kortaangebonden mannetje. Dat merkt Maartje Jans op 25 April 1687. Ze is in haar huisje te Valkenburg als hij aan de deur komt om geld. En als ze een bedenkelijk gezicht toont is het meteen: "Wil je mij mijn geld geven of niet?" Agressief. Maartje is niet zo 'n harde. Machteloos haalt ze haar schouders op: "Ik heb het niet, je moet wachten!" Maar de koperslager moest en zou zijn gram halen. Met zijn stok begon hij op haar in te slaan. Op haar armen, overal waar hij haar maar raken kon. En daarna koelde hij zijn woede op het spinnewiel, sloeg het rad in stukken. Uiteindelijk verliet hij het huis. Maartje stuurde haar oudste dochter naar de diender. Maar ja, die kwam natuurlijk veel te laat. Sylis was alweer terug naar Katwijk. En Maartje kon zich zes dagen niet roeren van de blauwe plekken.
Kraaier van 't zout Een kraaier is een verklikker. Het blijkt dat er in Valkenburg een sluikhandel in zout ontstaan is en de smokkelaars verraden zijn. Wie de kraaier is blijft een raadsel. De kop van het jaar 1703 is er af, de barre wintermaand januari bijna ten einde. Cornelis Spierenburg loopt op de Katwijkerweg, op weg naar huis. Zijn werk in Valkenburg zit er op. Tamelijk vroeg, want het is kwart over 89
"Zo, gaat gij nu naar huis toe?" bijt Cornelia de hen tegemoet komende Katwijker toe, "gaat liever weerom, daar zal in het dorp wat raars gebeuren!" Met opgestoken vaan vervolgt ze, zonder op of om te zien, haar weg. Haar man volgt haar met een verontrust gezicht. Cornelis weifelt, thuis wacht zijn vrouw maar hij is nieuwsgierig geworden. Wat staat er in het dorp te gebeuren? Op enige afstand volgt hij het tweetal terug naar het dorp. Het huis van baljuw Pieter van der Pot staat aan de Heerweg (Hoofdstraat). Daarvoor blijft Cornelia staan. Binnen zijn twee vrouwen. De schoonmoeder van de baljuw en een zuster van zijn vrouw. Want Pieter is nog niet zo lang geleden hertrouwd met Dorothea Schaap. Hun kind Esther is drie weken geleden gedoopt. En voor alle duidelijkheid: schoonmoeder Pietertje van der Nagel is getrouwd met Hendrik Schaap. En niet haar dochter Dorothea maar Helena Schaap is in huis aanwezig. Esther ligt heerlijk te slapen, warm gebakerd in de wieg. Er wordt op de deur gebonsd. Het is om en nabij half tien. Moeder Pietertje gaat naar de deur. Niets vermoedend doet ze open en monstert het tweetal dat voor de stoep staat. "Kees Kat en zijn wijf", denkt ze, maar zegt: "Meneer Verdam?" Voor die wat kan zeggen stapt Cornelia naar voren, "Is Pot thuis?" vraagt ze bits. Pietertje zwijgt even, ietwat beduusd. Wie toch durft het wagen op zo'n toon naar de heer des huizes te vragen? "Nee, hij is niet thuis" besluit ze na enig weifelen. De vrouw buiten de deur lijkt niet overtuigd, "Ik wil hem hebben! Zal hij zeggen dat wij die luiden bekraait hebben van het Zout!?" Driftig stampt ze met haar voet op de stenen. Pietertje, vol zelfvertrouwen doet de onderdeur open en doet een stap naar buiten. Ze acht zich van betere komaf en dat is aan haar stem te merken: "Hij is naar Leiden. Moet gij hem spreken, zo moet gij hem daar zoeken!" Waarop ze tracht de deur
Zicht op oud Valkenburg.
voor de vroege bezoekster dicht te gooien maar Cornelia springt als een tijger naar voren en met opgeheven hand geeft ze de vrouw een harde klap in het gezicht. "Gij duivelse hoer! schreeuwt ze, "Zult gij daarvoor spreken!" Beduusd blijft de oudere vrouw staan en kijkt de furie voor zich aan, met een mengeling van vrees en woede. "Gij Cavonje!" komt er na enige tijd met moeite uit, "zult gij mij zo slaan!?" Haar dochter Helena dringt zich naar voren zo snel als haar lange rok het toelaat en stelt zich beschermend voor haar moeder op. Maar Cornelia, nu door het dolle heen, brengt uit haar boezeroen een groot mes te voorschijn en begint er op in te hakken. " Daar!" en "Daar!" De arme Helena krimpt ineen. Het mes snijdt in de omlaag hangende vleugels van haar mopmuts. Opnieuw wordt toegestoken, het vlijmscherpe staal verdwijnt in de neusdoek die ze om haar hals draagt. Het meisje draait zich om, wil weg vluchten. Maar nogmaals wordt het moordende ijzer geheven en dringt door de mantel in haar rug. Moeder en dochter vluchten naar binnen en slaan de deur achter zich dicht.
de baljuw van de Hooge Heerlijkheid van Valkenburg. In het jaar onzes Heeren 1703. Vier vrouwen zien het gebeuren. Leuntje Pieters de huisvrouw van Pieter van Zeeuwen kijkt huiverend vanuit haar veilige zoldervenster hoe Cornelia het ontblote mes te voorschijn haalt. En toesteekt. Ook Erckje Huyberts de vrouw van Arie van Diest hoort het getier en geraas en ziet toe, van enige afstand. Zo ook de twee gezusters Duifje, oud 27 jaar, en Marijtje oud 22 jaar. Dochters van Willem Gravenkamp. Allemaal vrouwen. Maar ook mannen zijn getuige. Niet alleen Cornelis Spierenburg uit Katwijk maar ook zijn plaatsgenoot Jacobus van de Marck. En de Valkenburger Jan Corneliszoon Moerkerke. En natuurlijk ook de man van Cornelia. Zij allen keken toe en lieten het gebeuren. Het Valkenburgse Dingboek waarin dit soort criminele zaken staan opgetekend bevat een aantal niet afgemaakte processen. Vraag me niet waarom. De welgeboren mannen staken de koppen bij elkaar en besloten de baljuw toestemming te geven de verdachte gevangen te nemen en tegen haar te procederen. Maar er werden geen verdere stappen geregistreerd.
Buiten heft de woedende Cornelia de vuist. "k Heb de duivel ziel en lijf gegeven! Ik zal die baljuw, die schelm de hals breken! Die een eerlijk manskind zoekt te schenden! Zo affronteerd !" Ze raapt een grote steen van de weg en werpt die door de dure glazen van het benedenraam. Briesend van verontwaardiging. Weer flitst een zware steen, nu door het gekleurde raam boven de deur. Als stille getuigen blijven ze liggen in het huis van
Gebroeders van Leeuwen En neem nou die keer dat de gebroeders Van Leeuwen gingen stappen. Pieter en Cornelis, beide zonen van Joost van Leeuwen. In Valkenburg was niets te beleven. Dus trokken ze op naar de herberg van Adam op de Hoge Morsch. Dat viel toen onder Oegstgeest. Paulus was ook van de partij. Paulus was er Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
90
één van Jan van Hoorn en kwam uit Katwijk. Waar zo mogelijk nog minder te beleven was. De jongkerels bonkten luidruchtig de gelagkamer binnen en bestelden ieder een soopje brandewijn. Aan de tafel zat een jongmens met een verweerde kop, de handen op tafel als een paar knoestige grijptangen. De Van Leeuwens kenden hem wel, het was Jan de Baggerman die heel wat sloten en vaarten uitgediept had. Met diezelfde handen. Aangezien zijn glaasje leeg was bood Pieter hem royaal een drankje aan. Zo werd Jan opgenomen in de club en dronk mee als een grote jongen. Maar Jan kon niet zo best tegen de drank. Hij werd steeds narriger en toen Pieter op zeker moment een verkeerd woord zei stond hij op, greep de jonge boerenzoon beet en gooide hem met een zwaai over de bank. Daar lag de Valkenburger, ietwat beduusd, niet wetend of het nu ernst was of luim. Toen Jan de Baggerman niet al te zeer geneigd leek de strijd voort te zetten en hem zelfs een drankje aanbood als genoegdoening stond hij op, was Pieter nu ook weer de kwaadste niet en werd het feest voortgezet alsof er niets gebeurd was. Met het verstrijken van de uren steeg zelfs de feestvreugde totdat Jan de Baggerman ineens voorstelde "Kom. laten we naar mijn huis gaan, spek eten!" Hij richtte zich daarbij in het bijzonder tot Pieter. Deze ging er op in. Was het omdat hij inderdaad het eten van spek op dat late uur bijzonder aantrekkelijk vond of omdat hij er iets van genoegdoening uitdaging in voelde? Ze togen op weg, van verre gevolgd door de beide anderen die niet goed begrepen hadden of ze er nu wel of niet bij hoorden. Of omdat ze de zaak niet vertrouwden? Want halverwege het huis van Jan was het alweer hommeles. Nu was het Pieter die Jan op de grond gooide en "onder" hield. Kennelijk had hij hem niet goed in bedwang want deze zag kans om zijn mes te trekken en Pieter te steken. Die had al vlug in de gaten dat er iets mis ging en schreeuwde benauwd: "Gij steekt in mijn bil! Zoekt gij mijn te vermoorden?!" Jan Baggerman stak nogmaals toe "Ja, dat zal ik doen, jou donder!" Na enige 91
steken zag Pieter het mes op zich afkomen en greep vertwijfeld naar het glimmende staal. Een diepe wond in zijn duim was het gevolg maar Pieter hield vast. Met al zijn kracht draaide hij het uit de hand van Jan en wierp het ver weg. Jan intussen kronkelde zich onder het stevige boerenlijf vandaan en ging er als een haas vandoor. Cornelis en Paulus intussen kwamen aanhollen en hielpen hun broer en makker overeind. Kermend greep Pieter achter zich. Zijn hand kwam nat te voorschijn. In het donker verbonden de jongens hem zo goed en zo kwaad als het ging. Johannes van der Meer werd die avond om twaalf uur uit zijn bed gebeld. Hij was dat wel gewend, hij was chirurgijn. Op verzoek van Hugo van der Bent, de baljuw, schreef hij later een rapport. Pieter was deerlijk gestoken. Er waren vijf snijwonden. De chirurgijn gaf op eenvoudige wijze aan hoe lang en diep de japen waren die Pieter opgelopen had, met behulp van een streep op het papier. In de rechterbil van deze lengte en deze diepte Voorts in de linker zij, van deze lengte en deze diepte Vervolgens in de rechterschouder, lengte diepte Nog één in de kin, lengte diepte Tenslote een jaap in de duim, lengte diepte Willem van Egmond en Hendrik Binnendijk, twee van de welgeboren mannen van de Vrije Heerlijkheid van Valkenburg, kregen dit rapport op 6 April 1725 te behandelen, drie dagen nadat het geval zich had afgespeeld. Het werd opgeschreven en daarbij bleef het.
Zicht op oud Valkenburg.
Uit gevangenschap bevrijd Dingboek 17 November 1748. Na Abraham de Haas weet Meinhardus de Goyer het baljuwschap van Valkenburg te verwerven. Als welgeboren mannen fungeren Cornelis van Egmond, Hendrik Vlasveld, Dirk Hayer, Symon Bouwendijk, Leendert van Duyker en Evert Kniege. Met hen verandert eveneens het handschrift waarmee het criminele dingboek wordt ingevuld, grote duidelijk geschreven letters maakten plaats voor een slecht leesbaar kriebelschrift. Het is zondagmorgen en de kerk is maar net uit. De huisvrouw van Gerrit van
der Spek haalt de dienaar van justitie erbij en wijst hem de voetsporen die eindigen onder het venster van haar huis. Zestig duiten worden vermist uit een lade in het voorhuis. De inbraak moet onder kerktijd gebeurd zijn, zoveel is wel duidelijk. Het kost niet veel moeite de vermoedelijke dader te vatten, de voetsporen wijzen de weg. Via het huis van Neeltje Borsboom loopt het spoor naar de buren en zo naar de zoon des huizes, Jeroen Willemszoon Bronsgeest. Nog diezelfde dag wordt hij verhoord in het huis van de baljuw. De verdachte legt een gedeeltelijke bekentenis af. Jeroen wordt niet opgesloten in het cachot maar mag zich op eigen gelegenheid naar het Regthuys begeven en daar een apart kamertje aan de rechterzijde van het huis betrekken. In civiele hechtenis. De volgende dag maakt de baljuw gelijk werk van de zaak. De vierschaar wordt bijeengeroepen en vergadert diezelfde dag nog. Als de dienaar de verdachte wil voorgeleiden blijkt dat onmogelijk. De vogel is gevlogen! Het kamertje is nog steeds goed afgesloten. Op de stoel ligt zijn pijrok en een hemdrok, er hangt overkleding en er staan een paar holsblokken. Zijn vluchtweg laat zich raden, de schoorsteen! Dat een verdachte vlucht voordat de justitie hem of haar te pakken krijgt gebeurt wel meer. Ontvluchten uit de gevangenis komt niet vaak voor. Zoals gebruikelijk wordt in dat geval de voortvluchtige officieel uitgenodigd om voor de vierschaar van Valkenburg te verschijnen. Zo'n bevel-
schrift wordt aangeplakt bij het Regthuys en met klokgeklep onder ieders aandacht gebracht. En dat tot viermaal toe. Als de verdachte dan nog niet is komen opdagen wordt hij of zij bij verstek veroordeeld. Dat is de gewone gang van zaken. Voor de vorm eist de baljuw dat de beklaagde zal worden gevangen genomen en op het publieke schavot geleid, alwaar men gewoon is dieven en boosdoeners te straffen. Om aldaar gebonden zijnde aan een paal, met de strop om de hals, door de scherprechter streng te worden gegeseld. En voor de tijd van 20 jaar te worden verbannen uit het gebied van de staten van Holland en West Friesland. De welgeboren mannen zijn wat schappelijker en besluiten hem voor de tijd van tien jaren te verbannen. "Versteekende den gedaagde in persoon van alle exeptien, weenen en regten". En daarmee uit. Inmiddels is het 19 Juni in het jaar 1749. Het vonnis is geveld en nu komt de vader, Willem Jeroenszoon Bronsgeest, voor de eerste keer officieel ter sprake. In een rekest aan de welgeboren mannen verzoekt hij een copie te mogen krijgen van de stukken betreffende zijn zoon. Hij stelt dat zijn zoon minderjarig is en daarom nog onder het ouderlijk gezag gesteld. En wekt de indruk nauwelijks te weten waarvan zijn zoon beschuldigd is. De jongen heeft zich met mijn voorkennis en in mijn opdracht in een andere dienst begeven. Het blijkt al gauw dat hij de vluchteling eigenhandig op een boot heeft gezet, richting Noord-Holland. Jeroen geniet niet lang van zijn vrijheid, op 28 November 1749 kan hij voor de vierschaar worden geleid. Voor een nader verhoor. Nu als gevangene. Gekluisterd in ijzers. Wat is er intussen gebeurd? Uit het verhoor blijkt dat Jeroen eerst naar Iepenroode in de buurt van Haarlem is gegaan en daarna naar zijn oom Cornelis van Oosten. De negentienjarige jongen heeft gezworven van Limmen naar Leiderdorp en is tenslotte in de ketelpolder bij Schiedam terecht gekomen. De kost "verdienende met bij de weekmis en verder boerwerk te exerceren". Tenslotte is hij toch weer op huis aangekomen. Hoe-
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
92
wel hij wist van zijn verbanning. Hij had het plan opgevat als matroos naar Oost Indië te gaan en wilde afscheid nemen. Zijn vader had hem buiten niet in de kou laten staan maar hem in huis opgenomen. Voor méér dan een dag. Dat werd hem noodlottig, de dienaar wist hem in de kraag te vatten. Veel meer kwam er tijdens de ondervraging niet aan het licht. Jeroen kan niet schrijven, met een kruisje tekent hij zijn proces verbaal. Vader Willem, wiens gastvrijheid door de overheid zo deerlijk wordt miskend, is na de gevangenneming van zijn zoon door het lint gegaan. In hoeverre zijn vrouw Maartje Boudewijns van Dorsten daarin een rol speelde wordt niet duidelijk. Het leidt er toe dat Valkenburg omstreeks het feest van St. Nicolaas opgeschrikt wordt door een reeks wilde verhalen. En dat de baljuw vader Willem de dag daarna gevangen laat zetten. Om op artikelen verhoord te worden. Waarna de klaarblijkelijk eveneens gekrenkte baljuw een strenge straf voor de vader eist: Dood door de strop. Geen begrafenis worde hem gegund. Het dode lichaam moet, na twee uur gehangen te hebben op het publieke schavot, naar het galgenveld worden afgevoerd en daar gehangen worden tot spijze voor de vogels! Hoe was het mogelijk dat de diefstal van een handvol duiten tot een zo strenge strafeis voor de vader van de dief kon leiden? Willem Bronsgeest was geen echte Valkenburger maar afkomstig uit Noordwijk. Niet dat dat iets met de zaak van doen heeft. Mogelijk was hij de roomse godsdienst toegedaan. Hetgeen ook niets hoeft te betekenen. Hij was 46 jaar en werd in het dorp Willem Gort genoemd. De kost verdiende hij met "vaanen werken" en boeren, wat dies ook zij. Het zinde hem helemaal niet dat zijn zoon onder zijn handen vandaan gegrist was. Een wild plan kwam bij hem op en hij reisde naar Den Haag. Daar stelde hij zich in verbinding met een zekere wachtmeester Handfoort wiens paarden hij de afgelopen zomer geweid had en vertelde zijn verhaal. "Ik kan dat niet doen!" schudde deze het hoofd. "Ik heb geen volk in dienst, als gij zulks hebben wilt moet gij hetzelve ten plattelande zoeken". Willem kreeg, hoe dan ook, nog diezelfde dag contact met een zekere dragonder Pouw die hem wel wilde helpen. Deze woonde in huis bij Jan van der 93
Meulen in de Dijl. Om zeven uur 's avonds ontmoette hij hem weer in het Elzenbosje bij de Perseinse geest. Nu vergezeld van een viertal mannen in witte linnen kielen, de blauwe "campoes" mutsen op het hoofd. Er was over hulp te praten maar er moest een rijkelijke beloning volgen! De afspraak werd gemaakt. Op 3 December, 's avonds tussen 8 en 9 uur, ontmoetingsplaats: even voorbij het huis van Jasper Verhoef. Alles gebeurde zoals afgesproken. Willem nam de mannen eerst mee naar zijn eigen huis voor een frisse dronk. Daar was zijn vrouw maar ook Cornelis van der Spek en zijn vrouw. Deze laatste hielp dapper mee. Omstreeks 10 uur stegen de mannen op hun paarden en vertrokken. Een testje met vuur en zwavelstokken namen ze mee. En hun opdrachtgever liet geen onduidelijkheid bestaan: Desnoods met geweld! Zo geviel het dat op die donkere Decemberavond in 1749 vijf witgekielde mannen de gevangenis van Valkenburg binnen gingen. De boeien van de gevangene openbraken. En hem als een trotse krijgsbuit met zich voerden, het Marktveld op. Daar tussen het huis van Arie Bol en de weduwe Boon ontmoetten ze hun opdrachtgever, Jeroen werd op een paard gezet en verdween spoorslags uit de Valkenburgse geschiedenis. En ieder ging zijns weegs. Willem bekent alle hem ten laste gelegde misdaden zonder omwegen. De welgeboren mannen winnen eerst advies in bij een bekende advocaat en oordelen minder streng dan de baljuw: "Vijf en twintig jaar verbanning met de kosten van het proces!" Onder protest van de baljuw. Het leidt er toe dat de boedel van Willem verkocht moest worden.
Messentrekkers De Rijnsburgers hadden vanouds de naam van "messentrekkers". Hoewel moeilijk is op te maken of de Valkenburger in dit verhaal helemaal brandschoon is lijkt die faam bevestigd te worden. Barend van den Boogaard was op neutraal terrein, in het huis van Jan Storm te Katwijk aan de Rijn. Klaarblijkelijk gaf deze heer gelegenheid tot gezellig samenspel onder het genot van brandewijn en dergelijke geest verruimende middelen. Hij was daar tussen vijf en halfzes 's avonds uit Valkenburg aangekomen, kort na
Zicht op oud Valkenburg.
de middagpredikatie, op Zondag 4 Januari. Dominee Samuel van Hardeveld had hem niet van deze heilloze weg kunnen weerhouden. Klaarblijkelijk trok het huis van Jan Storm meer Valkenburgse parochianen. Dirk Struyf was er Kees van Egmond. Maar ook de Rijnsburgers Bram van Jan Aylieve en Rijn Rhijnens. En niet te vergeten Abraham van der Vijver, de andere hoofdpersoon in deze zaak. Barend en Abraham verdeden hun tijd met een draaibord en een tolletje. Zeg maar een soort dobbelspel. Barend vond het op zeker moment welletjes, misschien verloor hij, misschien was Abraham te zeer op winst belust. In ieder geval wilde hij ermee stoppen. En zoals het zo vaak gaat in zulke omstandigheden, zijn tegenspeler werd kwaad en begon onze plaatsgenoot uit te maken voor rot mof! Barend gaf later toe teruggescholden te hebben. Zo iets van: "Gij zijt een schelm (wisjewasje) (praatjesmaker) dat gij zulke dingen zegt!" Hij dacht één van die termen gebruikt te hebben. Wist ook dat hij niet erg gemakkelijk was als hij boos werd. Maar Abraham bleef op treiterige manier doorgaan hem voor mof te schelden. En wat doet een flinke kerel in zo'n geval? Natuurlijk, er op los slaan. Barend vloog op Abraham af, wist hem een oplawaai te verkopen maar werd van verdere actie weerhouden door de heer des huizes. Barend had daarop zijn tegenstander uitgedaagd: "Als gij een brave kerel zijt moet ge daar niet zo zitten lasteren en schelden maar bij m'n voordeur komen!" De Rijnsburger hield zich na de klap stil en vertrok later op de avond, zonder wat te zeggen, door de voordeur. Barend had bij Piet Closter, in Over Rijn over de brug, nog een boodschap te verrichten. Maar toen de tijd gekomen was bleek zijn animo om weg te gaan wel heel erg klein. Hij liep naar de voordeur, keek even naar buiten en ging weer zitten. "Het regent en waait nou zo, ik zal nog wat wachten." Nadat Abraham vertrokken was kwam Jan Storm bij hem staan en zei ernstig: "Je kan het niet weten, hij mocht daar eens staan te wachten, ga jij maar stil de achterdeur uit en naar huis!" Dat moet omstreeks tien uur geweest zijn. Barend vertrok met stille trom door de achterdeur, ongeveer een kwartiertje na Abraham. Maar in plaats van direct naar het veilige
Valkenburg te gaan sloeg Barend de weg in naar de brug over de Rijn. "Ben je toen hard gaan lopen om Abraham in te halen?" werd hem later door de baljuw gevraagd. "Nee, ik dacht dat hij al lang thuis was". "Waarom ging je dan de brug over en niet meteen naar Valkenburg?" werd het verhoor voortgezet. "Omdat ik daar een boodschap van 't stro rijden doen moest en ook om 't slechte weer!" kwam het wat aarzelende antwoord. "Heb je toen niet, Abraham op de brug achterhalende, hem aanstonds met ontbloot mes en onder zware vloeken gestoken, gesneden en geraakt?" hield de ondervrager vol. Barend ontkende heftig. "Hoe kom je dan aan die snede in je gezicht?" Barend gaf daarop zijn visie van het gebeurde. Hij had in gedachten verzonken gelopen en was gekomen om en nabij het huis van Levi de Slachter. Daar werd hem ineens toegeschreeuwd, zonder dat hij kon zien wie het was: "Donderse mof, ben je daar? Heb nou zoveel praats!" Waarop Barend naar de duistere schim toeliep, niet wetende dat deze het mes "uit" had. Na de waarschuwing "Haal af!" werd hij meteen daarop in het gezicht gesneden. De aanvaller leek niet van zins de behandeling te staken waarop Barend wanhopig schreeuwde: God Almachtig, snij niet meer naar mij, ik heb al een snee in mijn bakkes!" en maakte dat hij weg kwam, de brug over naar de Kwakel. Achter zich hoorde hij zijn achtervolger, met klepperende klompen. Barend rende de Kwakel over en daar in het weiland, ondanks de regen en de koude, hiel hij zich een uur lang verborgen. Op de knieën liggende. Baljuw Jan Boers doopte de pen in de inktpot en schreef met keurige letters in het criminele dingboek: Aldus onder ede verklaard op de 12e Januari 1756.
Baldadige vernielzucht Denk niet dat baldadige vernieling iets is dat alleen tegenwoordig gebeurd. Jan Boers, in 1760 baljuw, kreeg er al mee te maken. Werk van kwajongens? Vergeet het maar, Pieter Vlasveld gaf toe ongeveer 35 jaar te zijn en de kost te verdienen met werk op de kalkovens. Zijn vriend in het kwade was Jacob van Heyningen, jongeman en knecht op "de nieuwe
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
94
vergroting" van de heer Lelyveld. Voorts was er sprake van een derde jongmens genaamd Dries, een Leidenaar, ooit in Valkenburg bij de weduwe Vergunst in de kost geweest. Het was zondagmiddag. Na de kerkdienst waren de twee ondernemende Valkenburgers op stap gegaan. Vermoeid door de lange wandeling kwamen ze ten lange leste in een drankgelegenheid op het hoekje van de Zandstraat. Aan de Oude Singel te Leiden! De kroegbaas Claes, klein van stuk en fors gebouwd, bekeek hen met argwanende beroepsogen. Voor de Valkenburgers echter leek hij heel wat gemoedelijker dan hun dominee Hardeveld. Van die mocht je niks, helemaal niet op zondag. Stoer bestelden ze een soopje brandewijn, lieten daarbij de stuivers in hun zak rinkelen en zetten zich aan de gelagtafel. Claes, die na dat geluid heel wat minder knorrig keek, haastte zich een tweetal glaasjes vol te schenken. Enkele stamgasten kwamen binnen, de pijpen kwamen te voorschijn en puffend en smakkend werd de lage zaal vervuld met een dichte tabakswalm. Het werd zelfs druk. De dochter van Claes kwam helpen. De beide Valkenburgers dorsten haar nauwelijks aan te zien. Ze voelden zich niet zo erg op hun gemak tussen al die Leidenaars, zochten hun troost in de drank die rijkelijk werd verstrekt. Ze besloten op te stappen, de rekening werd opgemaakt. De buidels moesten te voorschijn worden gehaald, hun zuurverdiende centen. Even later stond het tweetal op straat, katterig, voor een groot deel ontdaan van hun duiten. Zo liepen ze op het Noordeinde. Hoe laat het was? Ze hadden er geen benul van. Zou de Witte poort al dicht zijn? Geen idee. Ze moesten op huis aan, dat was zeker. Op datzelfde Noordeinde liep een oude bekende. "Ha die Dries!" Leidse Dries was ooit in Valkenburg in de kost geweest en later om de één of andere duistere reden naar Leiden verhuisd. Nu werd hij aangesproken als hooggewaardeerde lotgenoot. Hij wist wel een manier om de Witte poort, die inderdaad al gesloten was, door te komen. En aangezien hij toch al lang van plan was om weer eens naar Valkenburg te gaan, stapte hij mee. Ze kwamen op de Rijndijk. Daar stond de nieuwe zaagmolen. Er werd 95
niet gewerkt want het was zondag. In het water lagen de boomstammen te wachten op hun beurt. Het erf, afgesloten met een hek van houten latten, lag er stil en verlaten bij. "Een kuierstok!" kwam Jacob op een idee. Erg lange zinnen konden ze niet meer formuleren. Pieter, de oudste van het drietal, stond er als verloren bij. Er drong niet veel meer tot hem door. Als door een mist hoorde hij Dries enthousiast reageren, naar het hek toe lopen en een drietal paaltjes losrukken. Ook hij kreeg een vervaarlijke "wandelstok" in de hand gedrukt. Zo gewapend ging het verder, de Rijndijk over. Richting Haagsche Schouw. Voorop de twee jongsten. Pieter sjokte suf achter hen aan, zich nauwelijks bewust wat er gebeurde. De Pishoek kwam in zicht en daarmee de kroeg van Leen Vinkesteyn. Als dorstige ezels viel het drietal binnen. Ze bestelden de man een blazer bier. En nog één. Totdat de duiten niet meer rinkelden, hun broekzakken niet langer zwaar aanvoelden. Buiten deden ze dat waar de plaats de naam aan te danken had. Daar was het dat Jacob en Dries met elkaar stonden te smoesen, als samenzweerders. Het drong nauwelijks tot Pieter door. "Maat, zel je mee doen?!" hoorde hij de één zeggen. "Ja!" kwam het antwoord. Ze kwamen bij de pannenbakkerij van Dorrepaal. Pieter moest zijn "gevoeg" doen en zette zich daartoe aan de kant van de weg. Zijn beide vrienden liepen door. Zo kwam het dat Pieter, zoals hij later verklaarde, niet precies kon zeggen wat er daarna gebeurde. Totdat hij zijn vrienden weerzag, bij Knier in de kroeg, dicht bij de smid aan het Haagse Schouw. In die tussentijd was er het volgende gepasseerd: Het huis van Dirk Volmans lag onder aan de dijk. Daarvan gescheiden door een sloot. Het erf was te bereiken over een brug. Een ophaalbrug, want de brede sloot moest bevaarbaar blijven. Die bruggetjes waren voorzien van twee "zwaarden", soms zelfs meer. Eén van die zwaardplanken werd naderhand op de weg gevonden. Woest losgerukt. Even verderop woonde Jan Keeszoon Maagdelijn. Zijn erf door een dikke muur omgeven. Nijdig sloeg Jacob met zijn knuppel tegen de stenen.
Zicht op oud Valkenburg.
Trapte tegen de poort. De bovenste grendel bezweek maar de deur ging niet open. Ook de woning van Pieter Lammens op de Rijndijk moest het ontgelden. De schade bleef beperkt, met grof geweld werd slechts één plank losgerukt. Slechter verging het een onbewoonde krot een honderd meter gaans verder. De voorgevel daarvan was zo bouwvallig dat de eigenaar er een houten mast tegenaan gezet had om instorten te voorkomen. Met domme kracht werd de steunpaal losgerukt. Toen Pieter de jongemannen bijna had ingehaald stortte de muur in. En voort ging het weer, de donkerende weg af. De volgende brug die ze tegenkwamen werd onder handen genomen als de eerste. Nu moesten er twee zwaardplanken aan geloven. Furieus werd het hout neergesmeten op de weg. "Als 't zo zwaar niet was namen we 't mee naar huis!" balkte Jacob nog. Vermoeid van het zware werk werd de drankgelegenheid van Knier aangedaan. Een kort bezoek want al gauw waren de buidels definitief leeg. Als door een boze macht aangespoord begaven ze zich opnieuw op weg, over de Rijndijk en de Heerweg naar Valkenburg. Het was na enige honderden meters dat Pieter stomverbaasd naar zijn voeten staarde en zei; "Ik heb mijn "holsblokken" vergeten?!" Pieter begaf zich wankelend op de terugweg naar het Schouw, naar Snier. En vandaar ging hij naar zijn huis. Althans, dat verklaarde hij later voor de schout. Zodoende wist hij zo goed als niets van wat er daarna gebeurde. En kon hij toch niet verantwoordelijk gesteld worden!? In werkelijkheid had hij zijn maten gauw genoeg weer ingehaald, hij miste slechts een klein stukje van de film. "Hoor toch!" kreet de vrouw van Jacob Bol met een krijtwit gezicht. Ze waren net van plan het licht uit te doen, naar bed te gaan. Tot ineens het geluid van krakend hout hen deed opschrikken. De luiken waren gesloten maar Jacob kon door het kijkgaatje zien wat er gebeurde. Hij zag hoe de
planken van de schutting werden weggebroken. Twee donkere gestalten kropen door het gat naar binnen. Woest kwamen ze op het huis toe rennen. Hij wist de beide deuren goed gesloten maar toch? Dreigend werd er op de luiken gebonsd. Donkere stemmen, zo dichtbij. Jacob doofde de kaarsen. Bibberend kropen de oudjes in de bedstee. Wat toch zou hen nu overkomen? Na enige tijd werd het stil buiten. Maar Jacob en zijn vrouw konden die nacht niet slapen. Toen Kees van Kralingen, de buurman, de volgende morgen zijn huis wilde verlaten kon hij de deur niet open krijgen. "Wat is dat nou?" bromde hij naar zijn vrouw, "wat heb je met die deur uitgevoerd?" Die dag kwam hij te laat op zijn werk. De baas van de pannenbakkerij keek hem ongelovig aan toen hij vertelde dat er onverlaten gekomen waren en de deur met een paal aan de buitenzijde vastgezet hadden. En dat hij lange tijd nodig had om die enige uitgang open te krijgen. 't Was immers Maandagmorgen. Ook boer Harmen Diepring moest er aan geloven. Het hek voor zijn erf werd uit de scharnieren gelicht en op de weg gesmeten. Diens buurman Cornelis Avezaad verging het niet veel beter. Twee latten van zijn hek werden ruw gedemonteerd. Vervolgens kwam Adam van Kampen aan de beurt. Diens gehele poort met een hoek van de schutting verdwenen in het water van de sloot. De poort van zijn broer, Cornelis van Kampen, stond opzij van het huis. Totdat het illustere gezelschap voorbijgegaan was. Toen lag de poort in brokken in het water. Voorts het huis van Cornelis van der Kwaak. Hij kwam er goed af. Slechts enige latten van de schutting werden weggebroken. Maar nog was het einde niet in zicht. De deftige plaats van mevrouw de weduwe Hogeveen doemde op in het duister. Aan de overzijde van de weg lag de moestuin. De drie dronkemannen rukten een schoor van de schutting af. Over de sloot lag een
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
96
plank, voor de tuinman. De leuning van die plank werd afgebroken en weggesmeten. Het huis van Pieter van der Mark stond niet ver van de Rijn. Zoals alle Valkenburgse huizen omgeven en afgeschermd met hekken en muren. Het huis was te bereiken middels een brug. De leuning van die brug was de volgende morgen op een andere plaats te vinden. Met het hekje en een paar planken. Het nietige onderkomen van de weduwe van Laurens van de Veen werd als laatste onder handen genomen. Slechts een armzalige plank lag er over het water naar haar huis. Met een wrakkige leuning. Het werd tijd dat die er af gehaald werd. Maar was het nou nodig ook nog een harde trap tegen de voordeur te geven, zodat het arme mens in elkaar kromp van angst? Het dorp Valkenburg was al dichtbij, de drie helden, nog lang niet uitgeraast, werden staande gehouden. "Halt, gij rapalje!" Voor hen doemde een wrekende engel op, met een lantaarn bescheen hij de onzeker kijkende gezichten voor hem. Die lantaarn verlichtte nog een tweede persoon, wat opzij, een snaphaan dreigend voor zich. Nog een derde trad in het licht, een heer zo te zien met een krijgshaftig uiterlijk. Twee van hen kende Pieter wel, Teunis van der Mark en die met de snapshaan Hermanus Wisse. Beiden wonende aan de Haagse Schouw. De onbekende derde was een officier, hoorde hij later. Hermanus Wisse begon woedend tegen Jacob uit te varen over het spoor van vernielingen dat over de dijk gegaan was en dat hij en zijn metgezellen hadden aangericht. Jacob keek hem aan met de onschuld van een pasgeborene en zwoer nergens van te weten. Ook zijn gezellen beijverden zich hun onschuld te betuigen. De drie burgers lieten zich niet overtuigen. "We weten genoeg. Gijlieden kunt uw dag maar onthouden!" sprak de officier op dreigende toon. Daarop verdwenen ze in het donker. De drie dronkemannen, ineens nuchter, volgden hun voorbeeld. Het werd stil op de Hooge Rijndijk (Hoofdstraat). Een deel van de weg van Leiden naar Valkenburg. Een kaart van de hoefslagen langs de Rijn aanwezig in de verzameling van het Hoogheemraadschap Rijnland. Gemaakt door Jansz. Douw in 1661.
97
Zicht op oud Valkenburg.
De baljuw Jan Boers verwonderde zich in zijn requisitoir over de "verfoeilijke hooggaande geweldige baldadigheden" die begaan waren. Hij begreep niet dat zo iets in de Hoge Vrije Heerlijkheid van Valkenburg Pieter's straf viel betrekkelijk mild uit, 14 dagen in de cel, slechts gevoed met met droog roggebrood en schoon water. Zoals gewoonlijk kwamen de kosten ten laste van de veroordeelde. Jacob van Heyningen had zich tijdig aan vervolging onttrokken, was gevlucht. Zijn moeder diende een verzoekschrift in aan de welgeboren mannen. Zij was van hoge ouderdom, zeer doof en onbemiddeld. Haar zoon was altijd braaf en oppassend geweest en haar kostwinner. "Z kom ik ten laste van de diaconie,"schreef ze. Of de zaak tegen haar zoon niet tot Civiel en Composibel (te schikken) verklaard kon worden? Hetgeen de mannen besloten.
zonder iets terug te doen. "Juk af Maarten, dan ben ik een kerel tegen jou!" Op dat moment kreeg hij een pijnlijke klap op zijn arm en bracht met een verbeten gezicht uit: "Dat is gauwdievenwerk, dat gij iemand zo behandeld, ik zal niet wijken al sla je me door midden!" Waarop Maarten reageerde met "Wat zeg je, dat ik een gauwdief ben?" en met nog groter woestheid op Thomas aandrong.
Hondenruzie
De baljuw vroeg me: "Heb jij een klap gegeven?" Ik bekende. "Dat wordt dan een boete van 25 dukaten!" Er was geen praten tegen. Het geld moest er komen voor ik het huis uit mocht. Daarop naar een andere kamer. Daar zaten twee welgeboren mannen. In hun bijzijn verklaarde de baljuw: "Ik arresteer u!" En hij zond om de gerechtsbode die de opdracht kreeg mij in het "gat" te brengen. De bode weigerde: "Dat doe ik niet al zou ik mijn ambt verliezen!" Waarop de officier: "Ik ontsla u van de eed!" Daarop is er een dienaar van justitie gekomen en heeft mij de armen achter op de rug gebonden. In de benauwdheid waarin ik toen verkeerde beloofde ik de boete te zullen betalen en het geld op te halen. Maar de baljuw weigerde met te laten gaan. Zijn meid werd er op uitgestuurd naar de vrouw waar ik bij woonde. Ze kwam en beloofde voor het geld te zullen zorgen. Zij naar mijn stiefvader, Gijs van der Peet. Die kwam dadelijk en beloofde borg te zullen staan voor het bedrag. De baljuw echter was niet bereid mij te laten gaan: "Het is nu te laat. Ik zal hem wel bewaren!" De dienaar werd geroepen en kreeg de opdracht mij de "paternosters" om de handen te doen. Daarop werd ik door de officier, de bode en de dienaars naar het rechthuis gebracht in de gijzelkamer en werd die nacht en de daarop volgende dag bewaakt door de dienaar en de klapwaker. Die dag stuurde ik een man met een verzoek aan de baljuw het af te maken. Maar dat kon niet, zei de baljuw, aangezien het in handen van de welgeboren
Het was in de tijd dat Cors Adegeest, Benjamin Verbrugge, Pieter Borsboom, Dirk Dullaert en Cornelis van der Nagel de vierschaar spanden. En Worms als baljuw recht sprak. Maarten Bergman moest in het beklaagdenbankje plaatsnemen om verhoord te worden. Hij was bouwknecht bij Pieter Bol en ongeveer dertig jaar oud. Thomas van der Luyt was door hem toegetakeld bij het schoolhuis en de poort bij het kerkhof. Maarten was op weg naar huis, het melkjuk nog op de schouders, vergezeld van zijn hondje. Thomas liep op dezelfde weg, met zijn grote hond. De grote hond greep de kleine die een paar fikse beten opliep. Thomas deed naar Maartens zin te weinig om zijn hond tegen te houden. Maarten woest schreeuwde "Jou Geuzenkind, zel je me hond dood laten bijten?!" Toen Thomas geen aanstalten maakte daarin verandering te brengen begon hij dreigend met het melkjuk naar de grote hond te slaan zonder het beest te raken. Hij raakte daarbij de grond waardoor er een stuk van het hout afbrak hetgeen Maarten werd toen pas goed nijdig en beet Thomas toe: "Jou donder, nou zel ik jou doodslaan!" Met het kapotte melkjuk begon hij naar Thomas uit te halen die de klappen probeerde te ontwijken
Op dat moment werden ze gescheiden door Aart Vermeer en Carel de Plancke die, omdat het weer te slecht was om te werken, op weg waren naar huis. Het was tussen zeven en acht uur in de morgen. Maarten werd bij de baljuw ontboden. Wat zich toen afspeelde staat niet in het dingboek, dat kwam aan het licht door een rekwest van Maarten aan het hof van Holland. Volgens Maarten ging het als volgt toe:
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
98
mannen gegeven was. "Maar, zo iemand aan 't lijf niet strafbaar is kan hij toch onder borgtocht ontslagen worden?" heeft mijn vertegenwoordiger daarop ingebracht. "Het zal vandaag rechtdag zijn," was het antwoord van de baljuw, "ik zal vandaag onderzoeken of hij aan 't lijf niet strafbaar is!" Om zes uur die avond was er rechtdag, ik gaf toe een klap gegeven te hebben en zei niet te weten of dat strafbaar was. De welgeboren mannen veroordeelden mij tot zeven dukaten. Met de kosten van het geding. Te betalen aan de baljuw.
optreden en hingen het heilige boontje uit. Zo ook Jacob Vergeer uit Katwijk. Zij keken toe hoe de Rijnsburgers, er waren omstreeks die tijd al heel wat glaasjes stuk gegooid, naar boven wilden. Naar de bovenverdieping waar de kastelein hen liever niet zag, waar het recht gesproken werd, waar slechts nette mensen mochten komen. En hoorden hoe er om bier gebruld werd. Ze zagen hoe één van de mannen een comfoor met vuur in de rechtkamer gooide nadat hij de haard aangestoken had. De jammerende kastelein kon het nog op tijd doven.
Invasie der Rijnsburgers
Het werd de brave Katwijker te veel: "Mannen!" sprak hij verwijtend: "wat hebt gij daaraan dat gij den luiden haar goed zo aan stukken slaat?" Zijn inbreng bekwam hem slecht: "Als gij niet zwijgt, dan gooien we u
Op zondag 19 september 1783 moet de paardenmarkt welhaast afgelopen geweest zijn. De meeste tenten afgebroken, het jaarlijkse gelach en gebrul verstomd. Maar voor sommige Rijnsburgers was het nog niet genoeg. Ze trokken naar dit "Overjordaanse" en zochten zich de herberg. Daar waar het wapen van Valkenburg uithangt, het Regthuys. Tussen vijf en zes uur 's avonds stormden ze naar binnen, acht personen, waarvan Johannes van Trigt, de herbergier, kende er slechts drie bij name. Cornelis en Ary Nagtegaal en Jan van Dirkje Willems. Het edele achttal begon met een niet nader omschreven gok spel. En ziedaar, het geluk was met hen, ze gooiden en wonnen twee zilveren schoengespen. Hun dorst echter was groter dan hun pronkzucht. De waard zag winst en bood er tien gulden voor. Even later was de koop gesloten. Tien hele guldens, ze moesten er een maand hard voor werken! Een gebrul van blijdschap ging op: "Dat geld zullen we gaan verzuipen!" Daarna was het gedaan met de zondagsrust in het wapen van Valkenburg. Lourens Rhijnsburger en Gerrit Rigter, beide inwoners van ons dorp, waren eveneens op dat onzalige uur in de schenkgelegenheid aanwezig. Ze moesten later als getuige 99
Zicht op oud Valkenburg.
het glas in den smoel!" bulkte er één. En voordat ook de beide Valkenburgers zich tegen hen zouden keren barstte de furie over die hoofden los: "Rakkers, dievelijers!" En een ander, met wat meer gevoel voor humor: "Gijlieden moogt bij geen ordentelijke luyden wezen!" Misschien was het deze persoon die bij nader inzien een verzoenend gebaar wilde maken en Lourens een drankje aanbood. Hetgeen zijn maten slechts onder voorwaarde konden accepteren: "Brengt gij zo een rakker? Dan zel hij drinken uit een kan zonder lid. En een glas zonder voet!" Joelend werd de eis kracht bijgezet. Lourens moest het glas in de hand houden, kon het niet neerzetten, het deksel sluiten om te voorkomen dat het steeds weer volgeschonken werd. Een probaat middel om snel dronken te worden. Lourens was hun maat geworden. Het gezicht van Gerrit stond hen minder aan. "Jouw gooien we door de glazen naar buiten ....!" Met bijvoegingen. Het feest duurde tot half twee 's nachts. Toen vertrok het illustere gezelschap. Niet dan nadat ze het dek van het paard van de kastelein in de Rijn gegooid hadden. Met het schuitje van de veerschipper staken ze over. Uiteraard zonder diens medewerking op dat late uur. Verslagen telde Johannes van Trigt zijn winst en verlies.
Hanne de Vries Februari 1786. De Rijn lag dichtgevroren. En Hanne de Vries zag zich genoodzaakt een klacht in te dienen bij de baljuw van de hoge heerlijkheid Valkenburg. Hanne de Vries boerde goed. Dat moet wel want zijn zoontje Hanne droeg gouden knopen aan zijn wambuis. Volgens Aart Vermeer waren hij en Hanne junior gewoon aan het vechten. Naar de wijze der jongens. En dat er toen één of meer knopen losgebroken zouden zijn was immers niet ondenkbaar! Vader Hanne echter had een gans andere opvatting over de gang van zaken. Allereerst betoogde hij dat de knopen door zijn vrouw eigenhandig op zeer degelijke wijze aan het kledingstuk bevestigd waren. Voorts dat de onverlaat Aart Vermeer zijn zoontje zonder aanleiding aangegrepen had. Tenslotte dat hij met een mes
de knopen losgesneden had. Hetgeen door zijn zoontje ten stelligste beweerd werd. Er was slechts één getuige. Piet Muller, oud 14 jaar. Deze had tijdens het schaatsen op de Rijn een kreunend geluid gehoord uit de richting van het weitje van de heer Lelyveld. Toen hij ging kijken zag hij dat Aart Vermeer bovenop Hanne de Vries lag. Meer wist hij niet te vertellen.
Willem de Roode en Jan de Zwart Jan de Zwart was 20 jaar, geboren in Katwijk aan de Rijn, thans wonende te Valkenburg. En hij was op 21 Juni van het jaar 1797 in het Rechthuis geweest. Met anderen had hij zich daar onledig gehouden met het draaibord. Om boterhammen. De zoon van de herbergier verzorgde de aanvoer van de etenswaren in een naastgelegen vertrekje. Dirk Verschoor was gerechtsdienaar maar niet ambtshalve aanwezig op diezelfde zondagavond en plaats. Hij was met Gerrit van Bergen en een paar anderen aan het kolven geweest. Na verloop van tijd was hij in de Gemeene Haert gegaan. Daar werd het druk. Hendrik van Daalen de Oude was er. En Abraham en Willem Peet. Voorts Dirk de Lange, Pieter van Haastert, Maarten Mulder, Gerrit Koene en ene Willem, timmerman bij Jasper Verhoef. Verder nog Gerrit van Bergen, Jan de Zwart en Willem de Roode, de laatste woonachtig te Oegstgeest. Ze vermaakten zich inderdaad met het draaibord maar de boterhammen die als inzet dienden werden in het wild gehaald. Zonder te betalen. Hetgeen de gerechtsdienaar niet helemaal lekker zat. Toen daarbij nog kwam dat hij later op de avond ineens de bode op de grond zag liggen .... Johannes van Tright junior hoorde dat zijn vader, per vergissing, Jan de Roode bij zijn bijnaam riep, als Jan de Rot. Het was al laat op de avond. Inplaats van daarom te lachen werd die man zo kwaad dat hij de herbergier met de hersens tegen de kast beukte, Zo belandde die avond het eerste slachtoffer op de grond, de herbergier en gerechtsbode Johannes van Tright. Toen de dienaar zich er mee bemoeide en zei: "Als dat zo
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
100
moet, dan zal ik er orde op stellen!" keerden de anderen zich tegen hem. Met name Jan de Zwart greep toe en begon hem gewelddadig af te tuigen. Nogmaals Jan de Zwart dacht dat de bode op de grond lag omdat hij teveel van zijn eigen drankjes ingenomen had. Als je onnozele Jan zo hoorde had hij nergens iets van gemerkt. Niet dat de boterhammen onbetaald bleven. Niet dat alles zo in het wild liep, die avond. Dirk Verschoor had met hem zitten spelen maar hij had niet gemerkt dat deze zich daarover ongerust maakte. Pas toen hij de diender tegen Dirk van Daalen hoorde zeggen dat hij zijn stok zou gaan halen werd hij wakker en trok hij partij voor zijn vriend Dirk Van Daalen! Volgens Jan had de diender hem daarop bij de keel gegrepen. Waarop Jan net zo lang van zich af geslagen had tot deze zijn wurggreep los liet. Zodat er tenslotte op die mooie zomerse zondagavond een tweede slachtoffer op de grond kwam te liggen, deerlijk toegetakeld. Dirk Verschoor, de Valkenburgse dienaar van justitie. De eiser stelde voor Jan de Zwart enige dagen op te sluiten onder het genot van water en brood. Het comité van welgeboren mannen besloot de zaak in Staat te houden. Opdat, als Jan de Zwart zich weer zou misdragen, het voorgevallene tegen hem gebruikt zou kunnen worden!
Rijnsburgers op de loer
stormen zodat hun bedoelingen duidelijk genoeg waren. Ze pakten Abram van Duyn beet en smeten hem op de grond: "Jou donder, nou zel ik je wel krijgen!" De anderen riepen: Slaat de donder dood!" Al scheldende begonnen ze op de jongen in te beuken en te trappen. Met het aangezicht ter aarde wist die niets beters te doen dan een sterk geluid aan te heffen, als een dier in doodsnood. Ariaantje Ouwersloot hoorde hem bitterlijk benauwd schreeuwen en is toen uit vreeze aan de haal gegaan. Ze kende twee van de Rijnsburgers bij naam: Zakkie Harteveld en Gerrit van Klaveren. Zij waren eveneens die avond in het Rechthuis geweest en hadden daar al ruzie gezocht. Door tussenkomst van de Valkenburgse diender was dat toen in de kiem gesmoord. Vandaar. De andere leden van haar gezelschap wisten zich nog andere namen te herinneren. Pietertje Spitsbergen kende naast Zakkie en Gerrit nog een drietal anderen: Dirk Deedel, Teun Nagtegaal en Piet Hogewoning. Lijsje noemde nog een zekere Willem Ravensbergen. Lucas van der Valk, de tweede mannelijke Katwijker, had met de jongedames het hazenpad verkozen boven de afstraffing die hem zeker geworden zou zijn. Abram bleef eenzaam achter. Klagelijk jammerend. Hetgeen de Rijnsburgers tenslotte de wijk deed nemen. Misschien ook vreesden ze een hinderlaag in Katwijk?
Het was na middernacht. Zo om en nabij twee uur. De 18e September van het jaar 1797 was begonnen. Een groepje Katwijk-Rijners was op weg naar huis. Na een wilde zondagavond in het Rechthuis van Valkenburg. Hadden ze de paardenmarkt gevierd? Daar op de Katwijkerweg, bij het pannenwerk van de weduwe Simon Binnendijk, bleef Sijsje Kooy stil staan: "Kijk daar!" wees ze schrikachtig, "Dat benne de Rijnsburgers!" Een zestal schimmige gestalten maakten zich los uit het donker van de fabriek en rende op hen af. De schreeuw van Sijsje was goed gehoord: "Ja, voor de bliksem, wij zijn Rijnsburgers! schreeuwde er één, "Rijnsburg boven!" Onder soortgelijk gebrul kwam het gezelschap woest aan101
Zicht op oud Valkenburg.
3.5. ZEDELIJKE NORMEN
Oordeel gevraagd Wouter Reynen van Starrevelt beschouwde zich als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. Wat hij daarmee bedoelde zal wel duidelijk worden uit een losbladig verweerschrift dat gevonden werd tussen een dikke stapel. Het document is opgesteld door de gemachtigde van Wouter, een zekere L van Bronckhorst en met grote houterige letters geschreven. Was het misschien de schoolmeester? Wouter werd voor schepenen gedaagd in een civiel proces omdat hij een stuk uit de neus van Henrick Fransz van Binnendijk gebeten zou hebben. Beide Valkenburgers compareerden op 5 Mei 1665 voor het dorpsgerecht. De eis, die de zaakwaarnemer van Henrick in hun midden legde, behelsde betaling van de gerechtelijke kosten, vergoeding van de dokterskosten en geleverde medicijnen en een smartegeld voor een totaal bedrag van tien gouden guldens van 40 gram per stuk. Nadat beide zaakwaarnemers het hunne ingebracht hadden werd pas twee jaar later in het Civiele dingboek op de zaak terug gekomen, een onduidelijke uitspraak. Het verweerschrift van Wouter ietwat vrij vertaald luidt als volgt: Ik geef toe dat ik op de 26e Februari jongstleden tussen zeven en negen uur in Katwijk aan Zee geweest ben. Samen met Henrick in dezelfde schenkgelegenheid. Ik ben daar door hem zeer onheus behandeld en bespot. Hij ontzag zich daarbij niet mij aggressief te bejegenen en lijfelijk aan te vatten. Zozeer dat ik genoodzaakt was mij te verdedigen en te verweren. Wij zijn dus aan het worstelen geraakt, waarbij ik tenslotte boven op hem kwam te liggen. Nadat ik zo enige tijd gelegen had en op wilde staan, werd me dat door Henrick onmogelijk gemaakt. Hoe, dat zal ik u vertellen, hoewel me dat zwaar valt. Henrick had zijn hand in mijn voorbroek gestoken! En tot mijn verbijstering greep hij daarop mijn man-
nelijkheid, trok daar heftig aan en wist die zo sterk vast te houden dat het mij onmogelijk was nog enige beweging te maken. Ik heb hem daarop meerdere malen verzocht los te laten! Ook de hospes zag wat er gaande was en heeft meer dan eens geroepen: "Jou Schelm, laat de man los!" Hoe dies zij, het heeft er toe geleid dat ik zodanig ben gekwetst, dat ik enige weken bij de meester in behandeling ben geweest. Met gevaar niet slechts mijn gezondheid te verliezen maar ook ontmand te worden en tot voortteling onbekwaam. Voor wat betreft de beschuldiging dat ik een deel van de neus van Henrick zou hebben afgebeten. Daarvan ben ik me niet bewust. Ik ontken het ten stelligste! Reden waarom ik verzoek de eis van Henrick niet ontvankelijk te verklaren en daarentegen mij de kosten van behandeling en medicamenten van de meester te doen vergoeden. Bovendien voor geleden smart en inkomstenderving. Ik had gedacht daarvoor een bedrag van twaalf gouden guldens te vragen. Of zoveel als de heren rechtvaardig achten.
In haar eer belaagd "Nee!" zou vader Pieter Dammesse van der Luyt uitgeroepen hebben als hij in onze tijd geleefd had: "Dat pikken we niet!" En hij stapte met zijn dochter naar de Valkenburgse rechtbank van schout en schepenen. Zodoende kwam er in het dingboek een ingewikkeld verhaal te staan. De aanklacht, vrij vertaald, kwam neer op het volgende: Pietertje is een goede dochter. Zij is ter goeder naam en faam bekend. Nimmer heeft zij zich doen kennen als een schreeuwert, een hoer of een dief. Aan niemand op deze wereld. Nog minder is ze daarvoor ooit vervolgd. Daarom mag geen mens haar daarvan beschuldigen, noch de vrijheid hebben haar in haar eer aan te tasten met daden, woorden of suggesties. Hendrik van West heeft het echter bestaan dat wel te doen. Hendrik van West was niet slechts voorzanger, hij was ook koster, doodgraver en schoolmeester. Later wordt hij genoemd als secretaris van Valkenburg! Het is Zaterdagavond 20 Oktober, in het jaar 1685. Hendrik is vergezeld vdoor Cornelis Vergunst, de gerechtsbode en tweede gedaagde. En een
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
102
derde persoon, de Katwijker Isaak de Jolte die echter nauwelijks een rol in het drama speelt. Ze waren na een flinke voettocht bij de herberg van Joost Kemping terechtgekomen, aan de Rijnsburger poort te Leiden. Het drietal had in "de gemeene haard' van die herberg genoten van de nodige glazen wijn. Daarbij onderscheidden de Valkenburgers zich niet door beschaafd gedrag, integendeel. Er werd onderling ruzie gemaakt en met een mes gedreigd. De waard en zijn vrouw constateerden dat tijdens het in en uit lopen met de drank. Later was Hendrik naar het voorhuis gelopen, of er ene Pietertje Pieters woonde? Het antwoord was "Ja." Daarop had onze voorzanger op luide toon geroepen: "t Is een schone broek ...!" De mensen keken verwonderd op: "Wat zegt gij daar?" werd hem gevraagd. En Hendriks geoefende stem herhaalde de beschuldiging nog eens: "t Is een schone broek!" Daarop was hij weggegaan met zijn makkers. Later waren ze teruggekomen. Hij en Cornelis begonnen opnieuw over Pietertje te zeuren. De Leidenaars die dat hoorden vroegen; "Ken je haar dan?" "Ja," riep Hendrik, "het is een meid van Valkenburg!" Waarop Hendrik in koele bloede Pietertje voor hoer uitschold. En met luide stem rondbazuinde dat zij had gewoond in het "Schuitje Buik". En dat zij eens zo dronken was geweest dat hij een kat over haar buik had laten lopen. "Zij was een hoer, ja een allemans hoer!" En meer van zulke vuile onfatsoenlijke woorden. Ten overvloede werd Pietertje door hem ook nog voor dievegge uitgemaakt. Zij had bier uit haar meesters ton getapt en het vat met water bijgevuld. Zij had geld uit de luiden hun zak gestolen. En voorts dergelijke zeer onfatsoenlijke en lasterlijke woorden. Al dat gedoe speelde zich af bij het voorhuis. Door het grote geweld en geraas verzamelde zich daar een talrijke menigte. Evenzovele getuigen van de schandelijke bejegening die Pietertje moest ondergaan. Ook Cornelis Vergunst, alle Christelijke naastenliefde ten spijt, ontzag zich niet Pietertje een allemanshoer te noemen. En hield vol dat hij die bewering waar kon maken. De aanklacht besloot: Aangezien het niet recht is vader en dochter onder dergelijke onjuiste beschuldigingen te laten lijden verzoekt de eiseres dat de gedaagden zullen worden veroordeeld die grove belediging honorabel en profitabel goed te maken. Honorabel, door tijdens de volgende rechtzitting, in het bijzijn 103
van allen, met gebogen knieën om vergiffenis te bidden. Voorts alles te herroepen en te verklaren dat zij van Pietertje niets dan goeds weten. Profitabel, door ten behoeve van de armen van Valkenburg een bedrag van 150 gulden te storten en de kosten van het geding te betalen. Op de volgende rechtsdag werd nog geen vonnis gewezen. De beide partijen wisselden wat papieren uit. Er was sprake van een niet nader omschreven verweerschrift van Hendrik. Pas op de rechtsdag van 15 Januari 1686 kwam er schot in. Onze voorzanger bleek niet van plan door de knieën te gaan! Integendeel, hij klaagde Pietertje aan. Zij zou, onder getuigen, hem hebben uitgemaakt voor schurk, schobbejak, duivelse hond en schelm. Ze had daarbij de klomp of muil van haar voet getrokken en hem in het gezicht geslagen. De aanslag had hij met zijn hand had moeten afweren. Als man kon hij Pietertje immers niet terug slaan! Daarom verzocht hij de schepenen hem recht te doen. Dat zou kunnen door Pietertje te veroordelen hem op haar knieën om vergiffenis te bidden. En 300 gulden aan de armen van Valkenburg te geven! Wanneer precies dat incident plaats gevonden had werd niet vermeld. Maar kennelijk was Pietertje woedend geworden over het getouwtrek om haar eerbaarheid! Het proces leek aardig in 't slop te raken. De beide gemachtigden van de partijen, een soort advocaten hadden bij een snelle oplossing geen belang. Volgens het oorspronkelijke verslag was er op de rechtdag van 26 Februari 1686 slechts het gebruikelijke getouwtrek. Zonder een stap verder te komen. Maar zie, onderaan die bladzijde van het boek staat een latere aantekening. Daaruit blijkt dat er op die dag door de vader van Pietertje een aanbod tot een accoord gedaan was. Hendriks gemachtigde had dat niet geaccepteerd. Hij wilde het proces voortzetten. Maar op de rechtdag van 21 Mei vroegen beide partijen het proces te staken. Einde zaak.
Samenwonen Hoewel Cornelis Noordermeer wist dat het verboden was zich in huishouden en samenwonen bij malkanderen te voegen en als "egteluyden converseren" en dat dezulken een aanzienlijke boete te wachten stond weer-
Zicht op oud Valkenburg.
hield dat hem er niet van. Sedert het laatst van de maand December tot eind Januari 1765 leefden hij en Marytje Maagdelijn "als egteman en vrouw", conserveerden dat het een lieve lust was en gingen vervolgens samenwonen. Zonder zich iets aan te trekken van de publieke ergernis en het schandaal dat daardoor ontstaan was. Cornelis bekende schuld en verzocht deemoedig verlaging van de geëiste boete. De baljuw beloofde het bedrag aan de armen te zullen schenken waarop de welgeboren mannen Cornelis veroordeelden tot een boete van vijf gulden en vijf stuivers. Ook de vader van Marytje moest een zelfde bedrag op tafel leggen, voor zijn onmondige dochter.
Marytje van Zelst De gebroeders van Egmond stonden hoog aangeschreven in Valkenburg. Willem, bestuurde met vaste hand de voorvaderlijke hoeve. Cornelis was huismansknecht en Arend, de oudste zoon, was broodbakker. Alle drie konden hun boterham goed verdienen, hun vrouwen hadden niets te klagen. De naam van Egmond kwam regelmatig voor onder hen die tot "welgeboren mannen" werden benoemd. Marytje Kleyn was min of meer een vreemde, geboren en getogen in Voorschoten, rooms katholiek gedoopt in de Jacobi kerk, zonder achtergrond en aanzien. De mensen in 't dorp noemden haar Marytje van Zelst. Misschien omdat ze ooit, voor haar huwelijk, gediend had bij doctor Van Zelst in Katwijk. Maar ook haar man Jan Gozen werd Jan van Zelst genoemd. Dat gaat zo in een dorp. Soms krijgt de man de bijnaam van de vouw. Hij van zij van Zelst! Jan was een Geldersman. Geboren in Meel. Het huwelijk van Jan en Marytje werd geregistreerd in Katwijk aan de Rijn. Door de schepenen, in 1755. Daar ook werd hun oudste dochter geboren, Willemijntje. Ze lieten haar dopen in de rooms katholieke kerk te Oegstgeest. Jan speelt in dit drama maar een zijdelingse rol. En wat die namen betreft, er was toen nog geen ambtenaar van de burgerlijke stand die nauwlettend toezag op het gebruik van een familienaam.
Marytje en haar man betrokken omtrent 1758 een klein boerderijtje in het dorp Valkenburg. Ze hadden twee koeien en een paar varkens, te weinig om van te leven. Verder was Jan een bovenste beste kerel maar er zat geen greintje ondernemingslust in. Een boer van niks. Op zeker moment loeiden de koeien klagelijk. Zelfs voor die twee beesten had hij geen hooi genoeg. Was het Marytje die hem er toe overhaalde? In 't dorp zeiden ze later van wel. In ieder geval trok Jan er op zeker moment op uit met in iedere hand een mand. Het was avond en donker. De voordeur uit, de weg over, naar de hooiberg van Pieter Bol. Marytje stond op de uitkijk. Jan, schichtig om zich heen kijkend, greep met beide handen in het opgetaste hooi, vulde de manden en sloop haastig terug naar zijn huis. Sommige sprietjes vielen op de weg. Jan zag het niet. Even later kauwden de koeien gretig in het heerlijk ruikende gedroogde gras. Het ging een tijdje goed, maar niet lang daarna moest de hooiberg van Pieter Bol het opnieuw ontgelden. Zoiets gaat altijd van kwaad tot erger. Cornelis Vergunst was daggelder bij Pieter Bol. Gewend als hij was vaste dagelijkse porties hooi voor de koeien te werpen, viel het hem op dat de hooiberg van zijn baas verdacht snel kleiner werd. Hij zei nooit veel, was een bedachtzaam mens. Met een paar woorden bracht hij Maarten Bergman, de "huismansknecht" op de hoogte van zijn vermoedens. "Kijk maar" zei hij en voerde Maarten mee, achter de hooiberg om, het achterhekje uit en de straat op. Kleine sprietjes hooi wezen de weg waarlangs het voer verdwenen was. In de richting van het bedoeninkje van Jan Gozen. Tijdens de koffie hadden ze het er over met de baas. Nu was Pieter Bol zo mogelijk nog bedachtzamer dan zijn knecht. Moest hij om zo'n paar happen hooi heibel gaan maken met zijn buren? Maar ja, er moest iets gebeuren. Dus stapten de beide knechten even later de weg over, volgden het spoor en gingen door het hekje. In de stal troffen ze Jan Gozen die geschrokken opkeek. "Zijn hooi?" Hij wees naar de zolder waar een armzalig hoopje lag. De beide mannen keken het schuldbewuste keuterboertje voor hen aan, zagen zijn armoe. "Denk er om dat het niet weer gebeurd!" De rest bleef ongezegd. Bukkend door de lage stalopening verdwenen ze naar buiten.
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
104
Marytje was niet zo onschuldig als ze er uit zag. Ze woonde nog maar net in dat huis toen ze een gebons en gestommel hoorde bij de buren. Nieuwsgierig stootte ze het venster van de dorsvloer open en keek wat er aan de hand was. Op de binnenplaats van Harmen Claessen liep een schichtige gedaante in wie ze zonder moeite Trijntje Jans herkende. Een vrouw waarvan iedereen wist dat ze niet pluis was. Die er vandoor wilde gaan toen Marytje haar riep. Trijntje bedacht zich en kwam toch maar binnen. De twee vrouwen begrepen elkaar maar al te best. Harmen Claessen was van plan naar de Katwijkse kermis te gaan. Hoe gaat dat, 's middags trek je het zondagse pak aan, een wit gesteven hemd en dan de gouden manchetknopen. "Vrouw, waar zijn m'n mouwknoopjes?" Je rommelt nog eens in het laatje. Dan pas komt ze zelf, met een gezicht van "mannen kunnen ook nooit wat vinden!" En tenslotte hoor je dan: "Wel? Jesses...? Goh! dan zelle ze gestolen wezen!" Ineens gaat er bij de vrouw een lichtje branden: "Dat moet het geweest zijn!" En ze vertelt over het venster dat ze open had aangetroffen, laatstleden Donderdag, terwijl ze toch zeker dacht te weten dat het gesloten was toen ze wegging. En wat later merk je dan ook nog dat je gouden gesp verdwenen is. Dan denk je natuurlijk 't eerst aan de kermislui van de paardenmarkt. Jaren later kwamen ze er pas achter hoe de vork in de steel stak. Toen Jan Gozen, na die hooiaffaire, weer tot een eerlijk leven besloot verdween 105
daarmee de honger van zijn drie kinderen niet. En daar had Marytje mee te maken. De bakkersvrouw had haar duidelijk laten merken dat er zonder contant geld geen brood meer zou zijn. Marytje verdiende hier en daar grijpstuiver met boerenwerk en zo kwam ze ook bij Willem van Egmond over de vloer. Was het Marytje die de welgestelde boer het hoofd op hol bracht met haar gelonk? In het dorp zeiden ze later van wel, wat doet het er eigenlijk toe. Die eerste keer nam hij haar in de tuin, achter de hooiberg, vlak bij het secreet. Ze kreeg later, stiekem, twee dubbeltjes in de hand gedrukt. Met een beetje pijn en moeite genoeg voor een zes ponds roggebrood. Voor die avond was er brood op de plank. De volgende dag was schraalhans weer keukenmeester. Maar zoals dat zo vaak het geval is, het bleef niet bij die ene keer. Regelmatig kwam ze sindsdien bij Willem en hij bij haar. In de schuur, het groene weiland, achter de schutting. Overal waar de lust hen dreef. Het hinderde niet, maakte Marytje zich wijs, ze was immers al zwanger van haar eigen man, er kon niets gebeuren. Soms vergat Willem te betalen. Toen Marytje op zeker moment om 't hoekje van de deur, bij de karnmolen een paar deftige zondagse schoenen van Willem zag staan, de pronkzuchtige zilveren schoengespen er aan vastgehecht, kon ze niet nalaten de gespen vlug in haar schortedoek te steken. De lommerd in Katwijk gaf er vijf gulden voor! Maar dat is een verhaal apart. Zo werd Willem, tegen wil en dank, wat lichter gemaakt. De ene keer miste hij wat turven uit zijn schuur. Wat brandhout. Dan weer een hoeveelheid varkensmeel. Zo veel als een vrouwspersoon onopvallend kon vervoeren.
Zicht op oud Valkenburg.
Totdat alles uitkwam werd er niets van gezegd. En met de mantel der liefde toegedekt. Met Marytje ging het van kwaad tot erger. Niet slechts Willem was gecharmeerd van de nog jonge vrouw, ook zijn broer Arend de bakker, raakte in de ban van haar aantrekkelijkheden. Hij vrijde haar de eerste keer in haar eigen huis, daarna in zijn stal en in de bakkerij van wijlen Jan van der Horst. Dat was meteen de laatste keer. Arend betaalde drie stuivers. Ze moet op de Van Egmonds een fatale invloed gehad hebben want ook Cornelis de huisknecht ontkwam haar niet. Deze keurig nette persoon bezocht haar meerdere malen bij haar thuis. Maar ook, toen zijn drift was opgelaaid in de schuur van zijn broer Willem, was ze daar door hem gebruikt. En later, toen ze naar Katwijk verhuisd was, had hij haar daar bezocht. Cornelis betaalde haar steevast met een zesdehalf. En één keer met een mand appelen. Of de broers het van elkaar wisten? Marytje beweerde van niet. Wel was Willem op een keer bij haar gekomen met de argwanende vraag: "Was Arend hier?" Zij had heftig ontkend, kon dat doen want Arend was net weg. Ook haar man wist nergens van, beweerde Marytje. Overigens waren de gebroeders van Egmond niet de enigen. Al naarmate de nood haar drong vond ze andere Valkenburgers bereid haar te helpen. Pieter Vlasveld bijvoorbeeld mocht voor wat turven. Hermijntje van Hoorn, de weduwe van Cornelis Oudshoorn, speelde een rol in dit drama zonder dat te beseffen. De nood in het gezin Jan Gozen was weer hoog gestegen. Nu had Marytje twee zilveren schoengespen beleend in de lommerd te Katwijk. En een zeker bedrag met een "blijkbriefje" daarvoor ontvangen. De weduwe Oudshoorn werd gevraagd om de twee gespen in Katwijk te gaan lossen. Marytje wist dat verkoop meer opbracht dan de lommerd gegeven had. De weduwe ontving twee stuivers voor de boodschap. Niet al te lang daarna deed Marytje opnieuw een beroep op haar vertrouwenspersoon. Wederom een paar zilveren mansschoengespen. Of ze die naar de lommerd wilde brengen. De vrouw keek verbaasd: "Je moest toch verkopen? Deze zijn nog groter dan de vorige!" Marytje zat niet om een weerwoord verlegen: "Die heit mijn man uit de
ouwe doos gezocht!" De missie werd volbracht en er werd meer dan vier gulden en een blijkbriefje afgeleverd. Wederom twee stuivers was het loon der eerzame weduwe. Pas later begreep ze, dat het de gespen van Willem van Egmond waren. Begin 1763 liepen Marytjes bijverdiensten klaarblijkelijk terug. De honger sloeg weer toe in het huis van Jan Gozen. Eén van hun buren, Harmen Claesse, had hun boerderijtje gekocht. Na zes jaren er in gewoond te hebben moesten ze er uit. De buurman bekeek vanuit het venster zijn toekomstige bezit met welbehagen, dacht er over na hoe hij de tuin zou inrichten, de hekjes zou schilderen, de koeien zou onderbrengen. Met Sint Jacob zou het zo ver zijn (1 Mei). Maar zijn mooie dromen werden onderbroken door een afgrijselijk gekraak. "Moet je nou eens horen!" riep hij zijn vrouw. "t Lijkt wel of ze daar de zaak aan het afbreken zijn!" Bezorgd om zijn zuurverdiende bezit trok hij na enige dagen de stoute schoenen aan en stapte het erf op. Tot zijn verwondering ontbrak de klink van de deur. De bovendeur werd opengedaan en Marytje, kleine Grietje in de armen, stond breed en uitdagend voor hem. Toen haar bezoeker vroeg om als toekomstige bewoner even binnen te mogen kijken "wat er alzo was gebroken" deed ze een stap opzij. Claes ging naar binnen en gaf zijn ogen goed de kost. Niet slechts het ijzerbeslag van de voordeur maar ook dat van de andere deuren was gesloopt en verdwenen. Marytje gaf hem eerst ontwijkende antwoorden maar toen Harmen dreigde naar de baljuw te gaan kwam het hoge woord eruit: Ze had het ijzerwerk bij de smid Huyten verkocht! Wat er daarna gebeurde vermeldt de geschiedenis niet. Heeft Harmen Claesen de schade door de vingers gezien? Heeft ze beloofd hem schadeloos te stellen door voor hem te werken? Pas drie jaar later kwam het ijzer weer ter sprake, ten tijde dat al haar misdaden werden opgeteld.
Hoe Marytje ook ploeterde, ze konden het hoofd niet boven water houden. Het gezin verhuisde naar Katwijk. Daar werd Teunis geboren, genoemd naar haar vader. Op 7 Oktober 1763 reisde het ouderpaar naar Oegstgeest om daar hun kind te laten dopen. Pas een jaar later, Allerheili-
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
106
gen in het jaar 1764, betrokken ze één van de "Ruyge huysjes" in Katwijk aan de Rijn. Met allerlei werkzaamheden wisten ze het leven te rekken. Valkenburg was vergeten. Slechts Cornelis van Egmond, de huisknecht, bracht haar nog een enkele keer een bezoek. Het geviel op een dag in die Katwijkse periode dat Marytje op het land werkte bij een boer. Haar zesjarige zoontje in de buurt. "Henkie" zei ze op zeker moment tegen het kind, "Zie je daar die broek liggen?" Het jong knikte dapper. "Daar moet je zo meteen een dubbeltje uit halen, als wij niks zien!" Hendrikus knikte samenzweerderig en toen even later de boerenknecht en zijn moeder wat verderop bezig waren deed hij een greep in de wijde zakken van de broek. Triomfantelijk stak hij na afloop een grote zilveren rijksdaalder omhoog. Hij begreep niet waarom zijn moeder schrok en later het geld aan de man terug gaf. Het was in die zelfde tijd dat ze om de monden thuis te spijzigen, de koeien van Cornelis Meynderts leeg molk. In het land onder Katwijk. Een rode en een blauwe.
voelde ze onmiddellijk nattigheid. Ze zag de meid naar binnen gaan en stelde zich voor het raam van de buren op om zo te kunnen zien wat er binnen gebeurde. En, wat ze gevreesd had, de gestolen neusdoeken kwamen tevoorschijn en werden aan Pietertje Verhoef terug gegeven. Brutaal opende ze de bovendeur, keek met een kwasie verwonderd gezicht naar binnen en zei: "Zijn dat jouw neusdoeken?" Op dat moment kwam Pieter thuis en begreep al gauw wat er aan de hand was. Moe van het werk maakte hij er niet veel woorden aan vuil. "Daar deze vandaan komt moet de rest ook vandaan komen." Hij keek daarbij Marytje veelbetekenend aan die nog steeds buiten de deur verbleef en met een hoogrode kleur de gebeurtenissen volgde. Marytje verzocht daarop of ze binnen mocht komen. Ernstig smeekte ze Pieter alles stil te houden. Beloofde de spullen terug te zullen geven en Aagje haar geld. Zo gebeurde. Het laken werd teruggehaald uit de lommerd. De rest uit het beddestro. Maar van een kuifmuts en halfhemmetje, die Pietertje later beweerde nog steeds kwijt te zijn, zwoer ze niets te weten.
Ze kregen nieuwe buren. Dat was in Mei 1765. Hij, Pieter Lalleman was knecht bij de scheepmaker, zijn vrouw was Pietertje Verhoef. Zij betrokken het huisje naast Marytje. Nog maar koud was het echtpaar geïnstalleerd of Marytje bracht een bezoek. Nadat ze zich vergewist had dat beide bewoners niet thuis waren. Ze lichtte de klink van de bovendeur en deze bleek niet afgesloten te zijn. Pietertje Verhoef beweerde later bij hoog en laag dat ze de deur goed afgesloten had en dat de rover door het venster moet zijn geklommen. Hoe dies zij, Marytje stapte binnen en maakte haar keus. Een laken, een hemd, een sloop, een kinderhemmetje, een trekmuts, een syveltje en drie dubbele halsdoeken. Ze borg ze haastig in haar schortkleed en verdween weer. Thuisgekomen werd de waar opgeborgen tussen het beddestro. En aangezien de nood drong verkocht ze kort daarna twee neusdoeken aan Aagje, de meid van de kalkbrander Moerkerken. Voor 16 stuivers! Overigens nadat ze eerst zorgvuldig de naam eruit getornd had.
Omstreeks Allerheiligen (1 Nov) 1765 verhuisde het gezin weer naar Valkenburg. Waarschijnlijk werd hen de Katwijkse grond te heet onder de voeten. Marytje nam dienst op de steenplaats, een zwaar en ruw leven. De kinderen werkten mee, Willemijntje van 10 jaar, Hendrik van acht jaar en Willem 7 jaar. Grietje was op een paar maanden na 5 jaar. Teunis was nog aan de borst. Met haar kinderen en haar man verdiende ze net genoeg om niet van honger om te komen. Toen de strenge winter kwam en de kou tot op het gebeente doordrong en er geen brandstof was laaide nog eenmaal het oude vuur op bij Marytje. Zonder iets te zeggen trok ze haar zwarte jak om de schouders, nam Hendrik mee en verdween in het donker buiten. Daar wist ze het turfhok van Borsboom. Door een gat kroop ze naar binnen en vulde haar zak. Buiten stond Henkie op wacht. Die avond brandde de haard weer in het armzalige huisje van Marytje. Heerlijk warm kropen de kinderen onder de dekens en droomden van betere tijden. De edele heer Borsboom, welgeboren man van Valkenburg, miste zijn turfjes de volgende dag. Hij miste ook de verbeeldingskracht om zich in te denken hoezeer juist deze turven tot hun recht waren gekomen.
Marytje hield van nature scherp in de gaten wat er om haar heen gebeurde. Toen Aagje, niet lang daarna, bij de buren haar opwachting maakte 107
Zicht op oud Valkenburg.
Niet lang daarna werd Marytje door de dienaar van de baljuw opgehaald en opgesloten in de daarvoor bestemde ruimte van het Regthuys. Tevoren had de baljuw, Gerardus Albertus Worms een dikke stapel papier volgeschreven met aanklachten. Menigvuldige dieverijen, overspel en bloedschande werden haar ten laste gelegd. Een zondenregister over zes jaar. Ook de vragenlijst was klaar. Tevreden legde hij het manuscript weg. Dat mens zou het morgen niet makkelijk krijgen om zich vrij te pleiten. Marytje kon die avond de slaap niet vatten. Het was 30 Januari 1766. Ze dacht aan haar kind dat gevoed moest worden, dat het misschien koud had. Hoe het haar gelukt is werd niet duidelijk. De bode beweerde dat er een tweede persoon bij betrokken moet zijn geweest. De baljuw dacht aan Barend van den Boogaard. Hoe kwam Marytje aan een een touw? En wie maakte het gat in het dak? Marytje vluchtte uit haar cel. En op straat zag ze niemand dan de knecht van Willem van Egmmond, die haar niet zag. Marytje kwam thuis en viel snikkend op de knieën. Gulzig dronk het kind haar warmte in. Daarna kwam Barend. Aan de deur. Vraag me niet hoe. Hij was er gewoon. Het was immers een geloofsgenoot. Hij hoorde haar aan. "Kom aan, dan zal ik van de nacht je verbergen bij onze Lijs, gaan me maar voor, daarna moet je zelf weten wat je doet". Zo vluchtte ze naar Wassenaar, daar in de Laanhoek woonde de halfzuster van Barend, een boerin. 't Was half acht in de avond toen ze aankwamen. Zij, Teunisje in de arm, en Barend. Lijs noch haar man waren thuis. Hun kinderen bekeken de late gast nieuwsgierig. Barend bracht hen op de hoogte: Zeg maar tegen jullie moeder dat het goed is, dat ze vannacht hier mag blijven!" De oudste dochter vroeg waar ze daarna heen zou gaan. Marytje haalde haar schouders op: "k Weet 't nog niet, misschien naar mijn ouders in Voorschoten".
Jan Gosen, laatst gevangene thans latiterende, te verschijnen op dinsdag die zijn zal, des voormiddags de klokke 11 uur in eigen persoon te compareren". De bode Pieter van der Spek had vervolgens de taak de dagvaarding "na voorafgaand klokkeslag" voor het Regthuys van Valkenburg bekend te stellen. En Marytje kwam! Ze was klaarblijkelijk niet ondergedoken. Drie keer verscheen ze voor de welgeboren mannen van Valkenburg. Op 28 Maart, 22 Juli en 9 Augustus. Na die verhoren schreef de baljuw zijn eis, in dit geval een 120 artikelen tellend rapport, waarin hij tenslotte verbanning uit Holland eiste. Voor de tijd van veertig jaar. Hetgeen diezelfde dag door de vierschaar besloten werd. Zonder of met de kinderen? Daarover werd niet gesproken. Haar man? Och, ook hij speelt nauwelijks een rol.
Niet duidelijk is of Marytje nadien weer gevangen gezet is. Haar ouders Teunis Cornelisz Kleyn en Willemijntje Jans Steckhoven waren nog in leven en woonden in Voorschoten. Drie keer nog werd ze gedagvaard en op artikelen verhoord. Dat ging zo: De baljuw schreef een uitvoerig dagvaarding "Maria Kleyn anders genoemd Mary van Zelst, huisvrouw van Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
108
3.6. PANNENBAKKERS EN AANVERWANTEN Milieu problemen Samuel Paridon uit Katwijk kocht een steenplaats in Valkenburg. Staande en gelegen op de plek die bij oude Valkenburgers nog bekend staat als Borculo en niemand weet waarom, Op de kaart staat daar tegenwoordig de Joghtlaan aangegeven of daaromtrent. De beide steenovens waren inmiddels tot een puinhoop vervallen. Samuel richtte een schriftelijk verzoek aan de vrouwe van Valkenburg om in plaats daarvan twee kalkovens te mogen timmeren. Susanna Studler van Zurick, gewoonlijk niet besluiteloos, liet deze keer de beslissing aan de welgeboren mannen van Valkenburg over. Hun advies was weldoordacht: Het zou beter geweest zijn als de kalkovens wat verder van de huizen opgesteld worden. Het dorp heeft nu ongemak te vrezen. Ook lijkt het ons goed de naastgelegen strooiakkers van de pannenbakkerij met pannen te laten beleggen. Paridon moet bevolen worden alle overlast te vermijden. Overigens verzoeken wij u de vestiging te accorderen. Aldus de baljuw Vosmaer. Susanna volgde het advies op. Anno 1692.
Een pannenbakkersbaas Jan Cente Lelyveld was pannenbakker. Heel wat Valkenburgers waren voor hun loon afhankelijk van zijn luimen en ondememerslust. Bartel van Oosten was voerman te Katwijk. De heer Lelyveld had een paard van hem, Bartel, uit de weide laten halen om een vlonder te verslepen. Zeker omdat hij zijn eigen paard daaraan niet wilde opofferen! Verontwaardigd deed Bartel zijn beklag bij schout en schepenen van Valkenburg. Bartel bleek goed op de hoogte van de gang van zaken. Eén van de twee knechten van Lelyveld was op het paard geklommen. Het beest werd voor 109
de vlonder gespannen en door de wei gejaagd. Naar de plaats waar de vlonders opgestapeld moesten worden. De baas dacht dat het wel met dat paard zou kunnen gebeuren. Omdat de knecht aarzelde zei hij: "Breekt hij den nek, dan breekt hij den nek!" Waarmee hij het paard bedoelde. De knecht ging van het paard af en zette het opnieuw aan. En ja hoor, even later stond het getergde dier bovenop de stapel. Woest briesend liep het daarop niet netjes rechtdoor, zoals de bedoeling was, maar struikelde zijdelings van de hoogte. Even later lag het arme beest met zijn kont in de sloot, deemoedig de kop tussen de voorbenen, nog immer gehinderd door het tuig. De steenbakkersbaas sloeg het paard met de halster, de knecht trok het aan de manen, met veel moeite kregen ze het beest weer op het droge. Een tweede knecht kreeg de opdracht de gewonde en bloedende voorpoot af te wassen en het daarna terug te brengen naar de wei van Bartel. Alsof er niets gebeurd was. Jan gaf duidelijke instructies, eerst aan de oudste knecht "Voor u ben ik niet verlegen dat je tegen iemand hiervan zal spreken". En tegen de ander "Zo gij ooit jegens iemand van het paard van Bartel spreekt, zal ik je den hals afsnijden!" Toen Bartel zijn paard nodig had lag het in de weide, een slecht teken. De smid werd erbij gehaald en die sneed de dik geworden wonde open. Het mocht niet meer baten. Enige weken daarna stierf het mishandelde dier. Waarvoor Bartel twee jaar tevoren nog 117 gulden en 2 stuivers betaald had. Reden waarom hij, mede voor geleden schade, een bedrag van 180 gulden schadevergoeding eiste. Of liever, zijn zaakgelastigde. Want inmiddels was de ruzie hoog opgelopen en hadden beide mannen procureurs ingeschakeld. Rechtsgeleerden waarmee ook vroeger een zaak eindeloos gerekt en het recht verbogen kon worden tot een gewoon mens niet meer wist wat waar en onwaar was. Zolang er maar betaald werd. Hoe dies zij, Jan via zijn procureur, ontkende glashard het tenlaste gelegde. Of zijn beide knechten nog door de molen gehaald werden vermeld het boek niet. De zaak sleepte zich een jaar voort. Allicht werden ze aan de tand gevoeld. Want onze schout en der medicijnen dokter Abraham de Haas wist van geen ophouden als het erop aan kwam de waarheid boven tafel te krijgen.
Zicht op oud Valkenburg.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit het verhoor van Cornelis Kerkvliet, oud 43 jaar en wonende te Valkenburg. Hij had op zondag 13 Januari 1743 in gezelschap van enige heren om de haard gezeten in het huis van Jan de Kleermaker te Oegstgeest. Ze hadden het over het dode paard gehad en over het gebrek aan getuigen. Cornelis had daar uit zijn mond laten vallen: "Ik heb in ons huis een geloofwaardig man horen zeggen dat hij het geval ook gezien had. Dan hadden ze genoeg! Maar hij wil er niet mee van doen hebben." Maar toen Cornelis daarover voor schepenen werd verhoord ontkende hij dat gezegd te hebben! Abraham hield aan: "Maar man, begrijp je niet dat wij meer geloof hechten aan het getuigenis van drie dan aan dat van één! Waarom ontken je dan nu?" Cornelis zei daarvoor inderdaad geen andere reden te hebben dan dat hij niemand kon beschuldigen. En dat hij wist zijn getuigenis met de eed te moeten bevestigen en zijn ziel daarmede aan de eeuwige verdoemenis bloot stelde. Onze baljuw, schout, secretaris en dorpsarts vertrouwde het nog niet erg en bleef aandringen: "Of hij dan niet, liever zijn vertrouwen op God Almachtig en de verdienste van de Heere Jezus stellende dan in de mensen, nu voor de wereldlijke vierschaar geroepen zijnde om daar onder het aanroepen van des Heeren Allerheiligste Naam de Waarheid getuigenis te geven, wil zeggen wat de waarachtige Waarheid is, dan die tot eeuwig Wee zijner ziele te verduisteren?" Een kort "Ja" werd als antwoord genoteerd. Cornelis zal het wel benauwd gehad hebben. Werd verder onder druk gezet. "Hoe heb je dan je verhaal gedaan? En wie was het die het geval van het paard gezien heeft?" Het enige dat Cornelis wist te vertellen was dat hij Dirk van Egmond in zijn huis had horen vertellen dat de vlonders naar zeker land versleept moesten worden, meer niet. De schepenene die de zaak wilden afhandelen namen tenslotte een wijs besluit. Ze gaven de beide partijen opdracht alle stukken die ze in de loop van het jaar hadden opgesteld in een zak te doen en die aan hen te over-
handigen. Beide zakken zouden daarna aan een onafhankelijke rechtsgeleerde worden overhandigd die na lezing zijn oordeel te kennen zou geven. Hetgeen geschiedde op 10 Juni 1743. Zodat op 23 September daaropvolgende de schepenen uitspraak konden doen: Jan Cente Lelyvelt werd veroordeelt tot een schadevergoeding van 120 gulden en de proceskosten. Waarop de verdediging zich appellant stelde bij het hof van Holland. Maar voorlopig was de zaak hiermee afgedaan.
Pannenbakkers personeel Toen Aagje bij de bakker haar inkopen deed en de optocht voorbij zag trekken begreep ze er niet veel van. Wat was dat nou? Vier mannen, vreemd uitgedost. Ze zag het toch wel goed? Een takkenbos aan de hals gebonden, en niet van die kleintjes! De mannen sjokten voorover gebogen voorbij, zonder op of om te zien. Naast hen de diender. Als een waakhond. Achter de stoet een stel joelende jongens. In hun midden gekke Trijntje die vreemde klanken stamelde en wild met haar armen zwaaide. De bakkersvrouw die over de onderdeur naar buiten keek wist precies wat er aan de hand was. "Die moeten zo het hele dorp door. Dat zijn die lui die Zondag hout gestolen hebben in het Elzenbos van juffrouw Schuurman!" Aagje keek haar vragend aan. "In de Kooltuin in Katwijk" haastte de vrouw zich nader te verklaren. Aagje herinnerde zich haar baas, Willem van Egmond, erover gehoord te hebben. Willem was één van de welgeboren mannen van Valkenburg en had het verhaal aan zijn vrouw verteld tijdens het eten. Aagje had er een stukje van opgevangen toen ze de pap op tafel had gezet. Later vanuit de keuken, hoorde ze de jonge boer daverend lachen. Neeltje Langelaar, zijn vrouw, liet zich niet zo gaan, ze was ver heen van haar eerste. Aagje kende de vier mannen wel die daar voor het van het dorp te schande liepen. Voorop liepen Andries en Jan de Rot. Vader en zoon. De bakkersvrouw noemde hen deftig Roddee. Verders Jan Paulus van Hoorn. Arbeiders van de steenplaats. Tenslotte Klaas Kellenaar, de pannenbakker. Stuk voor stuk arme donders wist Aagje, die zelf armoe kende. De bakkersvrouw had geen medelijden. "Een fatsoenlijk mens gaat toch niet
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
110
onder kerktijd aan het roven en stelen!" was haar mening. "Dood hout sprokkelen noemden ze het. Maar ze hakten alles wat groen was. Een schande voor ons dorp, die lui van de steenplaats! Ze doen maar. En meid, heb je het gehoord van zij van Jan van Hoorn?" Ze dacht even na: "Jannetje van Leeuwen?" Aagje schudde ontkennend het hoofd. "Wel, die was er ook bij, die hoefde niet mee te lopen. Omdat haar man er bij was, snap je. Ze moet al die tijd voor het Regthuys staan, toekijken. Ik kon niet weg, maar anders... " Ze maakte haar zin niet af. "Weet je ook niet dat Pieter en Jan Binnendijk er vandoor zijn? Die waren er ook bij, in de Kooltuin. De baljuw kan ze niet vinden maar..." Ze fluisterde wat namen waarvan ze gehoord had dat daar de gebroeders Binnendijk zich ophielden. Aagje keek op de lange Zwaai. De torenklok had niet stilgestaan, haastig nam ze afscheid. "Tot ziens!"
De muis en de lijster Ariaantje Jansdochter van Hoorn was 62 jaar en verdiende in de zomermaanden de kost met hard en zwaar werk op de steenplaats. Als de winter kwam was ze aangewezen op de karige boterham die ze met het spinnewiel kon verdienen. Wat moet je dan als de winter voor de deur staat en er is geen hout voor de kachel? Toen ze 's morgens voor dag en dauw, terug van de steenplaats van de heer Lelyveld, Arie Zandvliet tegenkwam en deze haar argwanend vroeg "Zo... ben je wat doende?" kon ze niet doen alsof ze in verwachting was. "Goeie morgen Ary" groette ze hem wat beschaamd, "ik heb een schootje turf wezen rapen". Ze omklemde daarbij enige in haar schort geborgen schamele turfjes die ze uit de schuur van de steenplaats gestolen had. "Dat zijn jouw zaken!" hoorde ze hem mompelen. Ary die beter bekend stond als de Leyster ging haar aan de andere kant van de weg voorbij, alsof hij niets met haar van doen wilde hebben. De ruimte onder zijn bedstee thuis lag vol met gave stevige turven, diezelfde morgen nog met twee manden vol bijgevuld uit dezelfde schuur. Maar daarmee was Ariaantje, de Muis zoals ze door iedereen genoemd werd, niet bekend. Dat althans was haar eerste lezing van de toedracht.
111
Toen de Muis thuis kwam voelde ze zich niets op haar gemak. Zou de Lijster zijn mond dichthouden? Straks vertelt hij het nog tegen Dirk Ouwersloot! Ze vertrouwde hem maar half. Dat schrikbeeld lag haar tenslotte zo hoog dat ze besloot Mary, de turftonster, op de koffie te vragen. Aan haar vroeg ze, onder het genot van een vers bakje, of Ary de Lijster verteld had dat hij haar gezien had, die morgen. Mary wist van niets. "Heeft hij het niet aan Dirk Ouwersloot gezegd?" hield ze vol. Mary keek haar achterdochtig aan en zo kwam Ariaantje er toe op te biechten wat ze die morgen gedaan had. De dag daarop werd de Lijster opgepakt en vastgezet. Maar eerst werd de Muis verhoord, die na enig aarzelen verklaarde dat Ary die morgen met haar meegegaan was en ook turven gehaald had. Ze ontkende met haar zoon reeds eerder op het dievenpad geweest te zijn. Niet met dat doel een schip te hebben beklommen. Niet in de gepasseerde winter uit de schuur van de heer van Houten een menigte turf te hebben gehaald. Wel gaf ze toe aan Mary van Zelst tot drie maal toe een partijtje turf te hebben verkocht in ruil voor wat aardappelen. Nee, Mary had niet gevraagd waar de turf vandaan kwam, had haar geen opdracht daartoe gegeven en was ook niet met haar meegeweest. Haar zoon had overal waar hij gewerkt had zijn verdiende loon gekregen maar zij, toen ze bij Dirk Ouwersloot werkte, werd door dezelve altoos met "kluyten" betaald. Twee dagen later werd de Lijster aan de tand gevoeld. Hij gaf toe Ariaantje te hebben ontmoet en daarna beiden naar huis te zijn gegaan. Hij dacht dat het maar slechte turf was, een overschotje. Anders zou hij het niet gedaan hebben. Met Marytje van Zelst was hij niet op pad geweest. Had geen schip beklommen noch elders ingebroken. Ook Mary van Zelst moest voor de welgeboren mannen verschijnen voor een ondervraging. Inderdaad kende ze de Muis reeds zes jaar maar was niet familiair met haar omgegaan. Had haar nooit gevraagd turf voor haar te halen. "Van mijn leven niet!"
Zicht op oud Valkenburg.
De welgeboren mannen besloten een ernstige waarschuwing aan de inwoners van Valkenburg bekend te stellen: "Aangezien vele ingezetenen zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal van turf uit de kalk- steen- en panneplaatsen, ook de bossen waaruit hele bomen worden omgehakt, palen en brugschuttingen enz." Voorts werd een premie van vier zilveren dukaten uitgeloofd voor de aanbrenger. De vermaning eindigt "zullen streng gestraft worden als huisbrekers, dieven, boom- of straatschenders. Mary van Zelst kon niets ten laste worden gelegd. De Muis werd veroordeeld om op het publieke schavot een uur met roeden omhangen te staan en daarna voor eeuwig uit Valkenburg verbannen te worden. De Lijster werd slechts voor vier jaar verbannen. Beiden draaiden eveneens op voor de kosten van het geding.
Vrijen bij de steenoven Teuntje Vermeer was nooit op school geweest. Ze kon niet schrijven. Een meisje waarvan er twaalf in een dozijn gingen, in die tijd. Voor haar was een huwelijk de best denkbare toekomst. Maar de kans daarop was sinds de geboorte van Kareltje niet erg best. Om de kost voor hen beiden te verdienen moest ze werken. Dat zocht en vond ze in Valkenburg. Op de steenoven van Simon Binnendijk. Ze nam dienst als stookster. Dag en nachtwerk. Daar leerde ze Gerrit de Wit kennen, de knecht. En Dirk en Alyda, zoon en dochter van de baas. Teuntje woonde in Katwijk Binnen. Ze hoefde niet ver te lopen naar haar werk. Ze werd aangenomen halverwege het jaar 1783. De verbinding tussen Valkenburg en Katwijk was toen nog een smal weggetje, voornamelijk bedoeld voor paardewagens. En voetgangers zoals Hendrik van Daalen, die om de een of andere reden begin februari van het jaar 1785 naar Katwijk wandelde. Op die weg voegde Gerrit de Wit zich bij hem. Hendrik lachte hem betekenisvol toe, waarop Gerrit begon: "Ja, jij lacht, en ik ook! En daar jij om lacht, daar lach ik ook om!" Duistere woorden die door Hendrik echter best begrepen werden. "Dat kan plaats hebben!" beaamde hij, terwijl ze samen voortgingen. Gerrit keek hem van opzij aan: "Jij zult lachen omdat onze Dirk Teune met kind gemaakt heeft?" vroeg hij om helemaal zeker te zijn. Hendrik knikte heftig. "Dat durf ik nou zeggen!" begon hij en vervolgde: "In Teune naam, want ik ben zelf bij haar geweest!" Gerrit, klaarblijkelijk op informatie uit, vroeg voorzichtig verder: "Ik hoor zeggen dat ze al vrijwel tijd en uur en stonde weet?" Hendrik knikte: "Dat zal denkelijk waar zijn!" en hij vervolgde bedachtzaam: "Het zal geen vlo geweest zijn die haar geprikt heeft!" Gerrit liep enkele stappen stilzwijgend voort en vervolgde tenslotte: "Ik hoef er niet naar te vragen want ik weet wel wanneer het gebeurd is." Nu was het Hendriks beurt om belangstelling te tonen. "Doe je?" keek hij nieuwsgierig opzij. "Ja" kwam het kortaf. "Heb je 't gezien?" ging Hendrik verder. "Nee, maar wel gehoord!" kwam het antwoord, nog steeds wat terughoudend. "Wanneer is 't dan gebeurd?" ging Hendrik
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
112
door. Gerrit liet zijn terughoudendheid varen: "De tweede oven na de markt! Toen zijn ze samen aan de rode zijde gaan leggen. Ze hadden nog geen half uur aan mijn zij gelegen. Ik hoorde 't spul wel aan!" (Waaruit we kunnen opmaken dat in Valkenburg destijds de tijd niet slechts met de klok en de kalender gemeten werd maar ook naar de paardenmarkt en de bakduur van de steenovens. Voorts dat de stokers en stooksters in elkaars onmiddellijke nabijheid de nacht plachten door te brengen. En dat de oven een rode kant had, in tegenstelling tot de niet rode zijde, hetgeen niet persé iets te maken heeft met een gevaarszone). Hendriks nieuwsgierigheid bleek uitermate geprikkeld. "Hebbe 't gezien?" vroeg hij nogmaals. Gerrits "Neen" kwam het wat kortaf. Hendrik maakte er een geintje van: "Dat is evenwel al een wonder, dat je niet eens ging kijken?!" Gerrit merkte schijnbaar niets van het venijn dat in de vraag verborgen lag. "Daar had ik mijn reden voor, om niet te doen" ging hij onverstoord verder. "Doe je?" kwam Hendriks reactie meteen. De beide mannen hadden intussen dat vertrouwelijke toontje aangeslagen dat slechts bij vrouwen wordt verondersteld. "Ja, het staat je nog wel voor dat er een mof bij ons gewerkt heeft die alliantie maakte met onze Alyda?" Hendrik knikte gretig, "Ja, nou je me in 't geheugen brengt!" "Nou, toen heb ik ze gewaarschouwd, oud en jong!" Gerrit deed enige woeste passen: "En toen kreeg ik de wind zodanig van voren dat ik me voorgenomen heb, al zag ik het voor mijn eigen ogen dat ik ze niet zou waarschouwen!" Op dat moment werden ze ingehaald door Arend Kooy zodat het min of meer interessante gesprek ontaarde in praten over koetjes en kalfjes. Het was twee weken later. Jan Ouwersloot en Stijntje van Eick woonden in Katwijk Binnen en kregen 's avonds bezoek van Gerrit de Wit. En aangezien hun huis naast het onderkomen van Teuntje gelegen was kwam ook zij even een kijkje nemen, een kind onder haar hoede. Het leek wel of Gerrit daarop gerekend had. "Zo" zei hij, "hoe heet dat kind?" Teuntje gaf onbevangen antwoord: "Karel". Gerrit bekeek Teuntjes positie en voer voort: "Hoe gaat jouw kind heten?" Teuntje keek hem trouwhartig aan: "Dirkje Binnendijk!" kwam het spontaan, "als het een meisje is. En Dirk als het een jongetje is!" Gerrit leek niet erg geschokt. "Ja, ik weet wel 113
wanneer 't geschied is! 't Is de tweede oven na de markt!" bromde hij en keek haar medelijdend aan. Teuntje trok Kareltje dicht tegen zich aan: "Hij hiet het evenwel liegen!" bracht ze nauwelijks hoorbaar uit. Gerrit de Wit gromde wat voor zich uit. "Ja, daar is hij wel van thuis!" hoorden Jan en zijn vrouw hem zeggen. Jan moest er vandoor, misschien naar een kerkeraadsvergadering. Ook Teuntje vertrok. Gerrit bleef nog even zitten en vertelde Stijntje wat er zoal voorgevallen was. Dat op zekere avond, vóór de markt, toen hij en Dirk bij de oven waren, Dirk zich verwijderde omdat hij naar zijn zeggen moest wateren. Het duurde wel erg lang. Gerrit stuurde zijn dochter met een zekere Harmen er op uit om eens te gaan kijken waar hij bleef. Dirk bleek nergens te vinden. Maar zijn dochter had de volgende morgen aan haar moeder verteld dat ze bij Teuntje zo'n gestommel hadden gehoord en dat ze niet wist wat ze van Teuntje en Dirk moest denken! Alida van Uenen was een kordaat mens. Dat moest ook wel want ze was beëdigde vroedvrouw van Katwijk Binnen. Op 25 maart 1785 werd ze geroepen om eens naar Teuntje Vermeer te komen kijken. Het was zover, dacht de buurvrouw. En inderdaad, Teuntje lag die avond kreunend en steunend te bed. Maar niet omdat de geboorte zo spoedig te gebeuren stond, dacht de vroedvrouw, maar omdat ze hoge koorts had. Dus werd de arme meid weer aan haar lot overgelaten, de vroedvrouw had meer te doen. De volgende morgen echter, na daartoe geroepen te zijn, moest ze al vroeg weer op pad. Teuntje was inmiddels bevallen van een kind en kort daarna een tweede. Het eerste was dood, nummer twee lag nog ingepakt in het moederlijke vlies. Nog niet voldragen, veel levenskansen had het arme wicht niet, dat zag de vroedvrouw wel. Om kort te gaan, Alida van Uenen deed wat haar plicht was. Onderwijl maakte ze zich nijdig over de moeder die geen man had. En hoe ze haar kon dwingen de naam van de vader bekend te maken. En was ze niet van de roomse kerk? Ze handelde zoals ze klaarblijkelijk gewend was, zonder zich af te vragen of dat wel goed was en sprak de jonge moeder aan. "Je moet me een goede verklaring geven wie de vader is! Je moet het zweren! En denk erom, geen valse eed!" En ze voegde er dreigend aan toe: "Ik kan je nog met de nageboorte laten zitten, dan zal je sterven!" Op dat moment kwamen de
Zicht op oud Valkenburg.
beide buurvrouwen erbij. De vroedvrouw, die dat de gewoonste zaak van de wereld vond, herhaalde nadrukkelijk wat ze kort tevoren tegen Teuntje gezegd had. Waarop de jonge moeder in aller bijzijn, zwoer op haar nageboorte en zo waar als God Almachtig leeft, dat Dirk Binnendijk de vader van de kinderen was. En geen ander. Waarna de vroedvrouw de geboorte afhandelde. Marcellus Eliza Johannes Swaving was sinds een halfjaar benoemd tot baljuw, schout, secretaris, bode en ontvanger van de honderste en de tweehonderdste penning van de vrije hoge heerlijkheid van Valkenburg. Hij zal al die taken niet eigenhandig verricht hebben, daar had zo iemand zijn mannetjes voor. Maar de zaak Teuntje Vermeer kreeg zijn volle aandacht. Eerst kwam er een verzoek van zijn collega uit Katwijk op zijn tafel met het verzoek om de zaak van Teuntje "pro deo" en zonder zegelkosten te behartigen. Schout en schepenen besluiten dat toe te staan. Een maand later volgt een brief opgemaakt door Teuntjes gevolmachtigde. Waarin betaling geeist wordt voor de begrafeniskosten van haar twee kinderen, de kraamkosten en een soort smartegeld, van respectievelijk 18, 100 en 500 gulden. Gedaagde Dirk Binnendijk, volgens haar de vader van de kinderen. Dirk had misschien nog wel anders gewild maar vader Simon Binnendijk was niet van plan zijn "minderjarige" zoon er voor op te laten draaien! Hij had de bui zien hangen en reeds maanden tevoren een jurist uit den Haag als gevolmachtigde aangesteld. Geld was geen probleem. In een lang rekwest wees hij alle beschuldigingen aan het adres van zijn zoon van de hand als vuige lasterij en verdachtmaking. Dirk had Teuntje hoegenaamd niet aangeraakt. En was mitsdien niet de vader van de gestorven kinderen. De bewijzen van Teuntje werden ingebracht: een verklaring van Hendrik van Daalen over de mededelingen van Gerrit de Wit; een soortgelijk verslag van het echtpaar Ouwersloot; een beschrijving van de bevindingen van de vroedvrouw gestaafd door die van de buurvrouwen. Alles bij elkaar weinig houvastgevend materiaal. De eiseres kon daarmee hooguit aannemelijk maken dat het Dirk wel geweest zou zijn en misschien zou
dat voor de schepenen voldoende zijn om tot een voor haar gunstige uitspraak te komen. Overigens toonde Teuntje zich bereid af te zien van haar eis als Dirk bereid zou zijn om onder ede voor schout en schepenen, en in haar bijzijn, te verklaren nooit vleeselijke conversatie met haar gehad te hebben. Dirks verdediging kon weinig meer doen dan de aangedraagde beschuldigingen aanvechten. Dat werd gedaan door een verklaring te laten opstellen door Gerrit de Wit en een tweede Valkenburger, Jacob Ouwersloot. De door de eiseres ingebrachte getuige, Hendrik van Daalen, was haar neef. Het waren zogezeid zusters kinderen. Waarmee Hendriks onpartijdigheid werd ondergraven. Gerrit de Wit, inmiddels tot meesterknecht bevorderd, bleek voorts de getuigeverklaringen nauwgezet gelezen te hebben. Tot meermalen toe. Daarvan gewaagde hij in een uitvoerige geschrift opgesteld door de tegenpartij. Hij had over de verklaringen van Hendrik van Daalen en het gezin Ouwersloot een kort en bondig oordeel, grove onwaarheden gepaard met lastertaal. Dat hij al wandelend een gesprek met Hendrik gevoerd had ontkende hij geenszins. Zijn lezing van het gesprek was nogal afwijkend, van verre was hij reeds aangesproken als volgt: H. Waarom lach je? Je hebt immers 't nieuws al gehoord dat onze Teuntie in de kraam moet met Dirk Binnendijk? G. Is 't wel waar? H. Ja, wel waar. Ik heb bij Teuntie zelfs geweest. Ik durve het nu zeggen in Teunties naam dat het waar is want haar zuster is bij mijn wijf geweest en die had gezeid dat Teuntie in de kraam moest met Dirk. Ik heb tegen mijn wijf gezeid dat ze er niet most van spreken voordat ik er zelfs geweest was. G. Wat tijd is dat al? H. De tweede oven na de markt! G. Dan weet ik nu de wijd ook. H. Ja, ja, je hebt daar wel wat van gezien?! G. Ik heb daar niets oft gezien. Want dan leid ze (Teuntje) aan zijn (Dirks) zij van de oven. Als de oven af is. Zodat ik daarvan niets gezien heb!
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
114
G. H.
G. H.
115
Heeft Teuntje al bij Dirk geweest? Nee, maar denkelijk morgenavond want het is vanavond haar koortsavond (?) zodat zij vanavond niet en kan. Maar morgenavond. En dan gaat mijn wijf met haar mee. Gerritje de Vries wou wel meegaan maar dat zou altemet niet goed neer komen. Daarvoor gaat mijn wijf. En ze moeten voorzichtig zijn, dat namentlijk bij Dirk Binnendijk of zijn moeder of de één of ander, geen kwaad bescheid geeft aan Teuntie of mijn wijf. We zullen eens kijken wat wij met haar (Teuntje) te doen hebben, want wij zijn daar naaste van. Want mijn moeder heeft ook zo 'n geval gehad. Zij woonde aan de Leidsche dam. Mijn moeder was een vlug vigelant vrouwspersoon. Mijn vader, Hendrik van Daalen een zoon van de korenmolenaar, maakte met haar alliantie. Om kort te gaan, zij moest in de kraam. Maar toen had je het spul gaande! Toen mijn moeder op de helfte was ging men daar naar toe met de buurvrouw. Maar toen ze daar kwamen scheelde dat (standsverschil) veels te veel. Want daar zat dik geld! Hij, mijn vader kroop weg. En het oude wijf, zijn moeder, die ging aan dat mijn moeder en de buurvrouw maar maken moesten dat ze weg kwamen! Toen was goede raad duur. Toen stuurden ze maar mijn grootvader, Karel de Plank en die ging naar Leidsendam en die naar het oude wijf toe. Maar dat scheelde veel te veel om te trouwen, dat ken je wel denken! En toen, hoe ging het toen al verder? Mijn groote vader ging weer naar Valkenburg, aanstonds om een acte van pro deo. En toen naar Den Haag naar een advocaat en die gaf ten antwoord dat als mijn moeder in de kraam kwam, als dat er dan maar twee buren met de vroedvrouw met het kind daar naar toe moesten gaan. En zo zij kwaad bescheid kregen dan maar weerom komen. En dan naar zijn toekomen. En dan zou hij als advocaat wel zien wat hij te doen had. Toen ging men aan 't pleiten en dat kostte metterhaast heel wat geld. En toen het lang genoeg geduurd had ging het oude wijf Oost en West en overal hoe ze er af kon komen. En toen moest hij ze, namelijk mijn vader, evenwel mijn moeder gotome nog trouwen! Wat praat je!?
H.
Maar het speet de advocaat dat het gedaan was! Want ik heb de molenaar aan de Glip horen zeggen dat de advocaat gezegd had dat hij nu nog maar ééne molen uit de wiek hadde! Het kostte dertien honderd guldens!
Op dat moment werd het gesprek onderbroken door de komst van Arend de Kooy. Ook de woorden die Gerrit ten overstaan van de vrouw van Jan Ouwersloot zou hebben gesproken ten aanzien van Simon Binnendijks dochter Alyda waren nimmer geuit. Vuige lastertaal om die eerbare dochter voor de wereld ten toon te stellen! Dat was de reactie van de verdediging. En wat betreft het doen ven eden: Als het moest zou Dirk niet volharden in zijn weigering de eed af te leggen. Niet lichtvaardig mocht de naam des Heeren worden aangeroepen! Teuntjes gevolmachtigde bracht een nieuwe verklaring van de familie Ouwersloot in het geweer. Gestaafd door Cornelis de Wilde die bij hen in de kost was. Gerrit de Wit was op zekere avond bij hen komen binnenvallen met de vraag dat hij wel eens wilde weten wat Hendrik van Daalen van hem hebben wou, dat die zo met zijn naam ging speulen. "Wel, dat zal ik je zeggen" had de heer des huizes gezegd, "Je weet ommers wel wat je tegen Hendrik van Daalen gezeid heb? En je weet ook wel wat je hier in huis tegen Teuntje gezeid heb, daar wij alle bij waren. Daar zoekt Hein de waarheid van!" Gerrit was ietwat geprikkeld uitgevaren: "Ja, dat weet ik wat ik gezegd heb. Maar daar neuk ik wat in! Die Paapse donder kan me niet deren, er waren geen getuigen bij!" Tenslotte nog een uitgebreid verhaal van van een Dieuwertje van Stey, oud 28 jaar, diensmeid bij Hermanus van Houten aan de visbrug te Leiden. Ook zij had enige dagen voor de Valkenburgse paardenmarkt in 1784 gewerkt bij de steenoven als stookster. Ook bij haar was Dirk gekomen en had zijn hand onder haar rok gestoken. Hetgeen niet voor velerlei uitleg vatbaar was. Zij echter had geweigerd op zijn toenaderingspoging in te gaan. Tot zover haar relaas. Teuntje had overigens niet veel in te brengen, meermalen moest ze verzuimen wegens ziekte.
Zicht op oud Valkenburg.
De schepenen namen ten langen leste een kloek besluit. Als Dirk ten overstaan van het college en in het bijzijn van Teuntje zou zweren dat hij nimmer met Teuntje gemeenschap gehad had zou zij in het ongelijk worden gesteld. Zij zou dan 8 gulden zegelkosten moeten betalen. Zo niet, dan zou Teuntje moeten zweren dat zij gedurende die tijd niet met een ander dan Dirk gevrijd heeft. In dat geval zou Dirk veroordeeld worden tot betaling van 250 gulden met 18 gulden begraveniskosten. En de proceskosten die ook niet mis waren. Om kort te gaan, er werd een datum afgesproken, die nog eens uitgesteld werd vanwege ernstige ziekte van Teuntje. Op 29 November 1785 was het eindelijk zover. Dirk, geassisteerd met zijn vader en procureur, legde de eed af in de rechtskamer van het Rechshuis. Ten overstaan van Benjamin Verbrugge, Gerardus Vlasveld, Ary van der Mouw en Pieter Borsboom, schepenen van Valkenburg. En Teuntje Vermeer geassisteerd met haar gevolmachtigde pro deo. Absent waren de schepen Hendrik Binnendijk en de schout Eliza Johannes Zwaving. Door indispositie.
Armoe troef Het was verboden maar vele Valkenburgers dachten dat het mocht. Vissen in andermans water. Nee, niet zomaar vissen, vis grijpen noemden ze het. En daarom dachten ze dat het wel toegestaan zou zijn. "Dat komt ter aere welke vis dese luy noemt, maer paling grijpen, dat is waer!" erkende één hunner tijdens het verhoor voor het comité van criminele justitie. Waarmee hij zeggen wilde dat er zijns insziens tussen de term "vissen" en "paling grijpen" wel enig verschil behoorde gemaakt te worden. Dat soort vissen was in die winter gewoonte geworden, het werd niet gezegd maar waarschijnlijk is bedoeld het paling vangen met behulp van een bijt in het ijs. Drie mannen werden voorgeleid, Jan Nonnekes, Willem Peet en Hendrik Vergunst. Alle drie pannenbakkersknecht. Het delict was gepleegd achter het bosje van de heer Lelivelt, in diens Singel, en ook in de Singel van Jannetje Brouwer. De paling was voornamelijk bedoeld voor eigen consumptie, het was 's winters geen vetpot voor de pannenbakkers. De tijdelijke baljuw Johannes Hoepeling eiste het normale tarief, een
boete van 25 gulden! Het comité maakte er 30 stuivers van, voor die arme kerels nog een heel bedrag.
Eest tegels Erg interessant is het niet, de geschiedenis van de nagemaakte Eest-tegels, ook wel genoemd "Stenen met gaten". Oftewel de tegels die uitgevonden waren om als plaatsvervanger te dienen van de Eest-kleden. Adrianus van Diemen, pannenbakker te Katwijk aan de Rijn had er octrooi op aangevraagd en verkregen, hem kwam het recht toe op de vervaardiging en de verkoop. Dat recht was hem verleend op 9 November 1795 en gold voor de tijd van 15 jaar. Op boete van drieduizend gulden. Hetgeen dus inhield dat Jasper Verhoef, pannenbakker te Valkenburg, in het jaar 1805 die tegels niet had mogen vervaardigen noch verkopen. En aangezien hij zulks toch gedaan zou hebben werd hij voor de vierschaar gedaagd door de baljuw van Valkenburg. Er was veel geld in het geding dus werd de zaak uitgevochten tussen enerzijds de procureur Pieter van Heemeren namens de baljuw, en Thomas van Bergen gemachtigd namens Jasper Verhoef. Jasper Verhoef zou 60 stuks tegels hebben verkocht aan Adolph Broekenhoff, metselaar wonende op de Overtoom te Nieuwer-Amstel. De tegels waren bestemd voor een Eest in een fabriek aldaar en brachten twaalf en een halve stuiver per stuk op. De boete van drieduizend gulden zou ten goede komen, eerlijk verdeeld, aan de baljuw, de armen van Valkenburg en de aanbrenger. Ieder een derde part. De voldoening was eerst vriendelijk verzocht, daarna op 8 April 1806 nader vermaand door de gerechtsbode, maar nog nimmer voldaan. Reden waarom besloten was tot de procedure. Van Bergen, op 2 Juni 1806, verklaarde in een lang pleidooi dat de gedaagde met stomme verwondering van de beschuldiging had kennis genomen. Dat de baljuw zich wilde lenen om hem te beboeten op een
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
116
kwasie octrooi! Hij was benieuwd aan de weet te komen hoe de eiser dat hard zal kunnen maken!
Hendrik van Daalen en Jasper Verhoef de zoon van de baas. Dat moet geweest zijn begin Juli 1797. Twee jaar nadat het octrooi verleend werd.aan de pannenbakker uit Katwijk.
Van Heemeren verklaarde op 16 Juni 1806 er niet aan te twijfelen dat de baljuw de beschuldiging zelfs voor de rechter zal kunnen waarmaken. Sprak voorts zijn verontwaardiging erover uit dat de beklaagde met veel ophef gewag gemaakt had van zogenmaamde incordante handelingen van de baljuw. Van Bergen op 14 Juli 1806 begreep niet op welke gronden de baljuw zich geraakt heeft kunnen voelen. Hij heeft het volste vertrouwen in diens goede trouw en kordaatheid! De baljuw zal zeker geen orders hebben gegeven aan zekere twee personen, die hangende de procedure, op een slinkse wijze probeerden Jasper Verhoef tot het verkopen van Eest-tegels te verleiden! Een poging die wel moest mislukken omdat sinds hij, Jasper Verhoef, eigenaar van de pannebakkerij was er bij zijn weten nog nimmer Eest-tegels waren gemaakt of verkocht. Diezelfde dag legde Jan van Langeveld, schipper van Katwijk naar Amsterdam, oud 56 jaar een verklaring af. Ten overstaan van twee welgeboren mannen, Pancras de Boer en Jean Francois Allamand. Hij had in Maart 1805 met zijn schuit 61 Eest-tegels naar Amsterdam vervoerd. Geladen bij Jasper Verhoef en uitgeladen bij Adolph Broeckhoff. Eén tegel extra voor het breken. Die tegel had hij in zijn schuit laten liggen en kon nu dienen als bewijsstuk. Verzegeld door de baljuw. De afhandeling van de zaak staat niet in het boek vermeld. Maar als we het dingboek doorbladeren komen we in 1797 al een verklaring tegen van Anna Maagdelijn, weduwe van Klaas van der Zwart, oud 57 jaar en op dat moment wonende te Noordwijk binnen en haar zoon, Jan van de Zwart. Beide verklaarden bij de pannenbakkerij van Jacobus Verhoef te hebben gewerkt en zagen dat daar ter plaatse een menigte Eest-tegels werden ingescheept. Tegels die door de knecht Carel van de Planke waren gemaakt. Het laden van het Rijnschip, eigendom van Jacobus Verhoef, geschiedde door Klaas Wassenburg, geassisteerd door de meesterknecht 117
Zicht op oud Valkenburg.
3.7 ALLERLEI VOLK
De dienstreis Verhaal van hetgeen Elhart Haye, secretaris te Valkenburg, op 11 januari 1696 is wedervaren op de Laan van Persijn, tussen het Bos en de Grote Geest. Op weg van Den Haag naar zijn huis in Valkenburg. Na een bezoek aan de Vrouwe van Valkenburg die in Den Haag resideerde. Zoals ik omtrent elf uur uit Den Haag was gereden ben ik zonder iets noemenswaardigs te ontmoeten gekomen in de Laan van de Blauwe kamer. Daar viel me een man op die, toen hij mij zag komen, zijn pas op verdachte wijze versnelde. En daarbij voortdurend over zijn schouder achterom keek. Hetgeen me met sombere gedachten vervulde, kwade vermoedens die me deden besluiten voor het einde van de laan te stoppen, van de sjees te stappen en om me heen te zien of ook enig goed gezelschap daaromtrent was. Helaas werd ik niemand gewaar dan de genoemde vooruitloper. Wel kwam er een koets uit Leiden aanrijden, waarin monsieur van Rijn gezeten was naar ik meen. Moest ik hem aanhouden? Wat moest ik dan zeggen? Dat ik bang was? Hij was al voorbij voor ik kon besluiten. Ik nam weer plaats op de sjees en zette me in beweging. Alles leek rustig maar omtrent het einde van de Kleine Hei of de Geest liep die man weer links van me de weg af, achter de bomen om, het voetpad langs. Mij opvallend in het oog houdende. Zodoende kreeg ik het in mijn hoofd dat gevaar voorbij te moeten en liet mijn paard lopen wat het lopen kon, zonder het met de zweep aan te jagen. Maar helaas, omtrent de helft van de laan kwam me een boerenwagen tegemoet. Ik moest mijn sjees uit het spoor halen en uitwijken. Dat kostte tijd. Weer terug op de weg reed ik zo hard als het paard vermocht tot aan het eind van de laan. Maar zie, wat
ik reeds vreesde bleek waarheid, daar liep de man weer, nog immer links voor me uit. Zonder dralen greep hij het paard bij de halster en begon woedend te schelden: "Morsdieu du hond, ist das rijden! Der schelm was ist das!" Hetgeen mijn ontsteltenis zeer vermeerderde. Ik sprak mezelf moed in en richtte me tot hem: "Wat doet gij? Laat mijn paard los!" Maar hij begon nog harder tekeer te gaan: "Ach du hond, ik zal dich lernen een eerlijk man auf de weg te laten staan!" Daarop nam hij plaats bij het hoofd van het paard, trok een lang pistool uit zijn rechterzak en spande de haan. "Morsdieu du rekel, du hond, kom van de sjees af of dit gaat er door!" Ik overwoog om vanaf de sjees hem op het lijf te springen maar de afstand was te groot. De man liep daarna naar de andere zijde van het paard, achter de sjees om en sloeg me met een dikke stok, van wel twee voet lang, in mijn gezicht. Met het pistool op mijn borst gericht werd ik gedwongen het paard bij de kop te vatten en het naar de linkerkant uit het spoor te leiden, van de weg af. Toen ik het paard zo bij het hoofd vast had liep de kerel achter mij en sloeg mij en het paard met de rijs. Het pistool op mijn linker schouder gericht. Zo strompelde ik voort, tot omtrent dertig of veertig roeden terzijde van de weg, tot het einde van het nieuw geplante elzenbos aldaar. Daar gekomen liep die kerel achter het paard en de sjees om en sloeg van de andere zijde het paard voor de kop zodat het paard opzij steigerde en ik bijna viel. Waarop de kerel weer begon te slaan, mij en het paard, dreigend het pistool op mijn linkerschouder gericht. Toen we wederom een honderd roeden verder waren het bos in, liet ik het paard los. Om mijn mantel die mij om de keel klemde, los te maken. Ik liet die vallen. Het paard, los gelaten, begon wat harder te lopen. Om die reden liep mijn bespringer weer naar de andere zijde van het paard, greep het en wilde het zo schielijk omhalen dat de sjees omviel. Het was aanleiding voor mijn bespringer om in vloeken en razen uit te barsten. "Hier is nu uw kerkhof! Mortdieu, hier komt gij niet meer vandaan!" In gebroken Frans dreigde hij me te vermoorden. Zo erg dat ik het niet beschrijven kan. Tierend vervolgde hij: "Geef hier uw goudbeurs!" en toen ik zei die niet te hebben: "Wat? Trek du rok uit! Trek du broek uit! Trek du schoenen uit!" Telkenmale mij het pistool voorhoudende met overgehaalde haan. Toen ik, in al mijn vervaardheid, hem stuk voor stuk mijn kleren toesmeet, durfde of wilde hij, geen stap dichterbij komen. Na
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
118
ieder kledingstuk werd ik gedwongen een aantal stappen terug of opzij te doen. En ofschoon ik alles zeer gewillig overgaf bleef hij dreigen mij, vanwege de goudbeurs, te doorschieten. Zelfs na het doorzoeken van de sjees, toen hij ook daar niets gevonden had kon hij het niet nalaten mij nogmaals met de dood te bedreigen. Toen hij alles doorzocht had smeet hij mijn papieren over de grond, trok zijn schoenen uit en de mijne aan, en begon weer te dreigen. Ik moest met mijn rug tegen een van de bomen van de sjees gaan staan. Daarop bond hij mijn linkerhand vast aan de leidsels van het paard. Onder de vreselijkste bedreigingen werd ik gedwongen dat te ondergaan, zonder me te verroeren of enig geluid te maken. Daarop vatte hij mijn rechterhand en bond alzo mijn beide handen op de rug aan de boom van de sjees vast. En alsmaar bleef hij dreigen mij met het pistool te zullen doorschieten, dan op mijn rug, dan weer op mijn borst gericht. Eindelijk, nadat ik hem beloofd had geen geluid te zullen geven, smeet hij mijn mantel, rok en reiszak op het paard en voerde het naar een greppel. Daar, wat hoger staande, sprong hij op het paard en reed dwars door het jonge hout heen. De twee lieden die mij later naar de Deyl brachten hebben de sporen daarvan gezien! Zo heeft mijn bespringer mij achtergelaten. Met mijn linkervoet heb ik daarna zo lang gewroet tot er wat ruimte in de leidsels kwam. Op die manier kon ik mijn handen los maken.
Dit is met haast geschreven, ruw en ongepolijst. Ik verklaar het echter naar waarheid te zijn en ten allen tijde met ede te willen bevestigen. Actum den 13e Januari 1696. Elhart Haye. Vijf dagen daarna was Elhart Haye weer op bezoek bij de vrouwe van Valkenburg. Daar in Den Haag zag hij op straat een man lopen die naar zijn stellige overtuiging degene was die hem in de Laan van Persijn beroofd had. Nauwkeurig heeft hij diens manier van lopen, kleding, spraak en schoeisel bekeken. Met zijn neef is hij de man gevolgd, over het Spui en achter de Nieuwe Kerk. Daar ging de man een winkel binnen. De twee achtervolgers keken omzichtig naar binnen en waren nog meer overtuigd op het goede spoor te zijn. Aan de wand hingen twee pistolen. Vrijwel gelijk aan het pistool waarmee Elhart bedreigd was. Het kostte niet veel moeite achter de naam van de winkelier te komen, de kleerkoper Hendrik van Thiel. De drost werd gewaarschuwd en niet veel later is de vermeende overvaller aan een streng verhoor onderworpen. Het bleek een oude man te zijn in niets gelijkend op de beschreven struikrover. De verklaring van de winkelier was even simpel als teleurstellend. Inderdaad had een gebroken Duits sprekende, hem onbekende Fransman een bezoek aan zijn winkel gebracht. En aan zijn vrouw een mantel en een rok verkocht. Voor 15 gulden. Meer daarover kon hij niet vertellen.
Hij heeft mede genomen een oude crêpe mantel, donker geverfd. Een nieuwe reisrok, jersey pijlaken met zijde gevoerd. Mijn schoenen met twee zilveren gespen. Voorts een gouden wapenringetje en een oude reiszak. Vervolgens al mijn geld, ik weet niet precies hoeveel. Tenslotte het paard, maar dat heb ik teruggekregen. Het is een persoon van gewone lengte, redelijk gezet, naar gissing omtrent 30 jaar oud, voorzien van rode hangwangen, een klein zwart pruikje op, een zwarte hoed in drie bochten gezet, een witte lakense rok aan en witte kousen. Ik heb nergens aan kunnen merken dat hij regiments uitmonsteringen droeg. Hij droeg geen degen maar had wel een mes. Welk wapen ik om de grootte en het model niet licht zal vergeten en zeker zal kunnen herkennen.
119
Zicht op oud Valkenburg.
De gebroeders Borsboom De gebroeders Borsboom leefden in het begin van de 18e eeuw. Ze waren bekend als oudheidkundige Valkenburgers en de auteurs van een boekje over Valkenburg, gedrukt op 4 juli 1714 te Leiden. Daaruit wordt in het "Kabinet der Nederlandsche Oudheden" ondermeer dit gedicht geciteerd: Vermaaklijk Valkenburg, bespoelt van `t Rijn kristal. Befaamd door Druzus'slot, één van zijn vijftigtal. Men ziet uw naam en schild met een paar Valken pralen: Daar jonker Valk zijn naam en glorie voor moet dalen. Oud graafschap, rijk in roem, zo hoog uw torentrans zich hief naar `t sterredak en Febus' zonneglans, Zo praalde uw naam ten top door duizenden van paarden en kooplui zonder tal, die op uw markt vergaarden: `t Was of heel Neerland in een drom hier t'samen liep, Of dat Saturnus' zoon van mieren mensen schiep. Laat grootser dorpen u voor klein, gering uitkrijten, De al verroestb're tijd zal nooit die roem verslijten.
Timmerman contra bouwboer Er stonden heel wat mensen te kijken naar de ruzie tussen Ary Bol en Dirk Hainjer. Ary stond op de weg tussen het huis van Dirk Hainjer en de bomen van het Marktveld. Het was een mooie Augustusmaandag, de zon had juist zijn hoogste stand bereikt. Ary was bouwman (landbouwer) en had zojuist aan Dirk gevraagd wat hij daar aan het doen was en wie hem opdracht gegeven had de zinkput die daar lag op te graven en schoon te maken. Arie Bol begon te schelden. "Jou hondsvot! Kom maar over de grep! Dan zal ik je een neut geven dat je op je kont gaat leggen!" En dat meerdere malen herhaald gepaard gaande met afgrijselijke vloeken. Althans volgens Dirk Hainjer en aangezien hij timmerman was en de zinkput naar
zijn mening op zijn grond lag pikte hij die behandeling niet. Hij diende een aanklacht in bij het college van schout en schepenen en eiste genoegdoening. Honorabel: Dat Ary hem Dirk, voor schout en schepenen om vergiffenis zou vragen. Profitabel: in de vorm van 100 zilveren ducaten. Uit deze geleerde termen zal wel duidelijk zijn dat een dergelijke eis slechts aan het brein van een meer ontwikkeld hoofd kon ontstaan, Dirk Hainjer had zich de rechtskundige assistentie gekocht van een procureur. Het was 1759, sinds vier jaar was Jan Boers baljuw en secretaris. Gedurende die tijd was het dingboek verrijkt met in keurig schrift geschreven uitgebreide verslagen. En nog was daar het einde niet. De kwestie tussen Ary Bol en Dirk Hainjer zou nog een groot deel van het boek gaan vullen. Want de medestanders van Ary vertolkten een heel andere visie op de gang van zaken. Niet Ary had staan schelden maar Dirk! "Strontdonder van een boer!" had hij ondermeer geschreeuwd en daarbij de vuist opgestoken. En hij had Ary zelfs nagelopen toen deze door naar zijn huis te lopen een einde aan de ruzie wilde maken. Zo was er in Valkenburg verdeeldheid ontstaan. Getuigen voor Dirk. Getuigen voor Ary. Over en weer verdacht van omkoping. Gerrit Bergman werd door zijn huisvrouw Sara de Koning meermalen binnen de deur getrokken toen hij vanaf zijn stoep de gebeurtenissen van dichtbij wilde zien. En hoewel zijn betrouwbaarheid daarom door de andere getuigen werd betwijfeld wist hij precies te vertellen hoe het gegaan was. Dirk Hainjer had niet gescholden "strontboer" maar de term "grote boer" gebezigd. De intonatie van het woord werd niet nader geduid. Ook zijn buurman Ary had niet gescholden en slechts van "grote baas" gesproken. De vrouw van Gerrit had in een eerste verklaring gesproken van afgrijselijke vloeken die gebezigd zouden zijn. Nader gevraagd wist ze er slechts één te noemen: Donderse bliksem! Ze stonden tussen twee vuren, hun zoon Hermanus was knecht bij Dirk Hainjer, hij was het die bezig was met de opgraafwerkzaamheden. Volgens hem had zijn baas niet gescholden. Maar Ary Bol wel.
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
120
Ook Jan Carelse was te dien tijde bij Dirk Hainjer in dienst. Beide timmermansknechten waren herkend aan hun schootsvellen. Hij was slechts even ter plaatse geweest en had geen onvertogen woord gehoord. Slechts dat Ary Bol zijn baas verweet: "Je hebt met mijn moeder gehandeld als een schelm!" Hetgeen een andere getuige, met name Claes de Lange, ook gehoord had. Maar die had Dirk Hainjer horen antwoorden: "Als 'k u onder vier ogen had!" en de toon liet niets aan duidelijkheid over. Een zekere Jan de Lange voegde daaraan toe dat het de schoonmoeder van Ary betrof die in datzelfde rijtje huisjes woonde en dat het om de schutting ging. De Rijnsburger Pieter Zwanenburg, 26 jaar en rietdekker van beroep had niet op het dak van de heer Ten Ham gezeten maar stond voor diens stal. Vandaar had hij de gebeurtenissen met grote nauwkeurigheid vastgelegd in zijn geheugen. Hoewel door de tegenpartij geopperd werd dat hij niets gezien kon hebben, de bomen ontnamen hem het gezicht! Die suggestie werd weer ontkracht door een verklaring dat de bomen niet zo lang daarvoor gesnoeid konden zijn. Volgens Pieter had Ary Bol aan Dirk Hainjer gevraagd waarom die op zijn land aan het graven was. Toen Dirk niet van plan leek het werk te staken had Ary gezegd: "Ik verwed met een premie van 25 gulden voor de armen dat het mijn grond is." En toen Dirk hem daarna met de vuist dreigde en voor strontboer uitschold en zei niet bang voor hem te wezen: "Kom niet op mijn land of ik sla je ervan af!" Daarop had Dirk gezegd "Ik vervaardig mij niet mijn hand naar u uit te strekken!" Kortom, volgens de rietdekker was de timmerman heel wat aggressiever geweest dan de bouwman. Omdat er onzekerheid was over de preciese datum waarop de ruzie plaats gevonden had en verschillende getuigen verklaarden dat het op de dag was dat dominee Akersloot zijn zuster naar de trekschuit bracht werd ook hun verklaring ingebracht. Dominee Akersloot kwam na een ingewikkelde redenering tot de conclusie dat het tussen zondag 12 en zondag 19 Augustus geweest moest zijn. En aangezien het Dinsdag was moest de preciese datum 14 Augustus geweest zijn. Zijn zuster Allegonda Klara volgde een soortgelijke redenering. Ary Bol had haar die middag met het 121
rijtuig (het wagentje van de grutter volgens een andere verklaring) naar Leiden gebracht. Vergezeld van haar broer en de dienstmaagd. Tijdens het proces werd er gewag gemaakt van een geschil dat ontstaan was tussen Dirk Hainjer en de armmeester van de diaconie. Over zekere waterput, schutting en goot tussen het huis van de timmerman van achter een zeker huis en erf, daarnaast aangelegen, eigendom van de diakonie. De diakonie was van mening dat elk der eigenaren, ieder voor de helft, de plicht van onderhoud had. Schepenen werd verzocht daarover uitspraak te doen. Dus begaven de heren zich op pad en namen de situatie in ogenschouw. Zij kwamen tot de conclusie dat de goot tussen de huizen van de diaconie en dat van Dirk Hainjer lag, zodanig dat de huizen daarin op dezelfde wijze afwaterden. Voorts dat er een schutting was vanaf de diaconiehuisjes tot aan de put, precies tussen die huisjes en de straat. Dirk Hainjer heeft uitpad op die straat, die straat wordt door hem onderhouden. De zinkput staat voor de helft op zijn grond, voor de andere helft op dat van de diaconie. Pas in september van het jaar 1760 valt er een beslissing. De eis van Dirk Hainjer wordt niet ontvankelijk verklaard. Hij behoeft niet alle proceskosten te betalen, slechts de zegelkosten. Dirk echter blijkt onverzoenlijk, hij gaat in hoger beroep bij het hof van Holland. Dat moet nog steeds gebeuren.
Een schippersvrouw aan lager wal Tegenwoordig wordt weleens de indruk gewekt alsof de vrouwen vroeger zielige doetjes waren die in de geborgenheid van hun man en heer leefden. In het kader van de emancipatie lijkt zo 'n voorstelling van zaken het goed te doen. Maar in de achttiende eeuw was in Valkenburg de vrouw zeker geen onderdanig schepseltje. Integendeel, niet zelden lijkt het er meer op dat de mannen achter de rokken van hun vrouw schuilden. Dat in veel gevallen de vrouwen de leiding hadden, niet slechts in de keuken maar ook daarbuiten.
Zicht op oud Valkenburg.
Wie bijvoorbeeld was gezagvoerder aan boord van het zeilschip waarmee kalk van Valkenburg naar Rotterdam vervoerd werd? Maartje Jansdochter Meulenbelt werd in 1741 voor de vierschaar gedaagd als zijnde verantwoordelijk voor de gang van zaken. Haar man en zoon, eveneens aan boord, werden slechts zijdelings genoemd. Zij werd ervan beschuldigd regelmatig kleine gedeelten van de lading voor zichzelf te hebben verkocht. Naar haar zeggen om de hongerige magen van de bemanning te kunnen vullen, uit nood. De heer Lelyveld, kalkbrander alhier, had haar stipt het vrachtloon uitbetaald maar dat was lang niet genoeg om van te leven. De baljuw, niet mals, eiste dat ze op het publieke schavot aan de paal zou worden gebonden. En daar met het hete ijzer van de hoge heerlijkheid zou worden gebrandmerkt. Bovendien twaalf jaar verbanning. De welgeboren mannen veroordeelden haar tot veertien dagen op water en brood en twintig jaar verbanning. Aangezien haar man Pieter Vlasveld als medeplichtig werd beschouwd, maar voortvluchtig was, werd hij op de gebruikelijke wijze gedaagd. Daartoe werd een bevelschrift bekend gesteld voor het Regthuys en onder klokgeklep onder de aandacht gebracht. Pieter kwam niet opdagen, het ritueel werd tot driemaal toe herhaald, na de vierde keer werd het vonnis uitgesproken. Twintig jaar verbanning. De broer van Pieter Vlasveld, misschien was het wel de welgeboren man Hendrik Vlasveld, vervoegde zich kort daarna aan het huis van de baljuw en verzocht een kopie van het vonnis. Hem werd eveneens een rekening verstrekt van de proceskosten, zijnde een bedrag van 133 gulden gespecificeerd als volgt: 11 gld voor de baljuw; 76 gld 6 stuivers voor de secretaris; 10 gld en 10 st. voor de welgeboren mannen; 10 gld en 4 stuivers voor de bode; 12 gld en 16 st. hospes in 't Regthuys; 11 gld en 6 st. voor de dienaar. Pieter en Maartje zullen wel lange tijd nodig gehad hebben om dat bedrag weer bij elkaar te sparen.
Kramer van zout en zeep Op 18 April 1695 compareerde voor de schepenen van Valkenburg een zekere Cornelis Dammeszoon van de Beyl. De schout deed hem dichterbij komen en begon plechtig een formulier voor te lezen: Gij zweert dat ge als een kramer in 't klein van zout en zeep u in alles zult gedragen naar de ordinantie van de Hoog Edele Heren en geen meerdere kwantiteit daarvan aan iemand zult verkopen als dezelve ordinantie dicteert te weten: van de zeep volgens het 32e artikel niet anders als met de pond te verkopen; van het zout volgens het 39e artikel niet anders dan met de kleinmaat of de kop; op de boete of poene volgens de ordinantie daarvan zijnde. Cornelis zwoer de eed die voorgeschreven was. Waarna Schout en Schepenen hem officieel machtiging gaven tot de kleinverkoop van Zeep en Zout te Valkenburg. Voor de duur van een jaar.
Concurrentie In 1755 werd een besluit in de bakkerswinkels opgehangen van de volgende strekking: Het is gebleken dat de broodbakkers in Valkenburg presentjes geven aan hun klanten. Toegiften als paasbroden, koekjes of ander kleingebak op het in hun winkels gekochte brood. Daarmee tracht de ene bakker de ander te boven te gaan en klanten tot zich te trekken. Daarmee ruïneren ze zichzelf, afgezien van nog andere kwalijke praktijken die daarvan het gevolg zijn. Baljuw en welgeboren mannen, in overleg met de heer van Valkenburg, verbieden bij deze het present geven van paasbroden of vastenavondmeel mitsgaders andere soorten gebak. Op een boete van vijftig gulden. Dat geld zal ten goede komen aan de baljuw, de aanbrenger en de armen van Valkenburg. Ieder voor een derde gedeelte.
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
122
Oranjeklanten Het was 12 januari 1785. De gerechtsbode ploeterde door het barrewinterlandschap van Valkenburg de boerderijen en huizen langs. De bouwmannen en boeren hadden op het land niets meer te zoeken en hielden zich bezig in schuur of stal. "Vrouw, is de baas thuis?" In het achterhuis bracht hij dan zijn boodschap over: Alle op zijn lijst geschreven mannen moesten zich op 27 januari melden in het Rechthuis. Voor de loting van de derde man! Heel Valkenburg wist intussen wat dat betekende. Zij die niet door het lot daarvan vrijgesteld werden zouden in "de wapenhandel worden geoefend". Dat betekende de oprichting van een vrijkorps, een soort burgerwacht. Ook Valkenburg moest zich kunnen verdedigen als het nodig was. De Staten van Hol-land hadden het zo beslist. De Valkenburgse mannen, gezagsgetrouw als ze waren, zouden niet aarzelen om hun plicht voor het vaderland te doen, dat stond wel vast. Maar zie er kwamen wilde geruchten van buiten het dorp. Bij de smidstravalje waren die het onderwerp van gesprek. "Heb je het gehoord?" Verscheidene dorpen in de omgeving werden genoemd. Daar waren de loterijen verstoord. "Die vrijkorpsen, dat zijn patriotten. Ze zeggen dat ze de prins gaan verjagen! Moeten wij daaraan meedoen?" Als samenzweerders staken ze de koppen bij elkaar. Steels werd er gekeken naar het huis van de baljuw. Hem vertrouwden ze maar half. Later, op het dorpsplein werd het stil, maar elders gonsden de geruchten na. De dag dat de loterij zou plaats vinden, stormde een opgewonden ruiter het dorp binnen en hield halt voor het Rechthuis waar de welgeboren mannen bijeen waren. "Ze komen er aan! Moeten we de loting laten doorgaan? Er dreigt oproer!" Eerst was het gemeentebestuur nog niet erg onder de indruk. Sommigen staken hun sympathie voor de zaak van de orangisten niet onder stoelen en banken, Maar toen ze de boodschapper hadden aangehoord waren ze geheel met de zaak verlegen. Ze wisten wat er in andere plaatsen gebeurd was. Nu zou dat in Valkenburg gaan gebeuren. Volksoproer. Niet dat de Valkenburgers te hoop zouden lopen, die kwamen niet zo gauw in verzet. Maar die vanbuiten het dorp, dat waren de onruststokers. Er was vreemd volk opkomst, werd gezegd. Zo'n vierhonderd man, om het Rechthuis af te breken en het dorp op stelten te zetten! Oranjegezinde Rijnsburgers en Katwijkers. De vroede vaderen besloten de loterij uit te stellen en om nadere richtlijnen van "Den Haag" te vragen. Maar dat zou niet voldoende zijn om de oproerkraaiers nu uit het dorp te houden. De baljuw keek de kring der gezworenen rond: "Wat moeten we doen, mannen?" 123
Eén hunner, misschien was het Dirk Bol, gaf een laconieke oplossing: "Laat de vlag op de toren uitsteken! Dan denken zij van Rijnsburg en Katwijk dat we voor de prins gekozen hebben. Dan valt er van hen niets meer te vrezen!" Een onbesuisde inval maar de raad knikte. Slechts de baljuw keek bedenkelijk. Toch gaf hij de "dienaar met den zwaarde" een opdracht. Even later vertrok de man, omstuwd door wat jongens, richting kerk. Kort daarna stak het oranje blanje bleu uitdagend van de Valkenburger torenspits, tot ver in de omtrek zichtbaar! De vlag bleef daar de gehele dag en de nacht, tot de volgende morgen vroeg! In spanning wachtte de raad op de komende dingen, zich ondertussen het genot van een soopje brandewijn niet ontzeggend. HendrikBinnendijk stond voor het raam en hield de weg in de gaten. "Daar heb je het gedonder al!" waarschuwde hij op zeker moment. Voor het Rechthuis had zich een grote groep jongens verzameld. Gelukkig, het merendeel Valkenburgers, hoewel er hier en daar een vreemd gezicht te zien was. Dat het hen er niet om te doen was de loterij toe te juichen bleek duidelijk uit de repen oranjepapier die ze omgebonden hadden en in de rand van hun hoeden gestoken. "De stommelingen!"gromde de baljuw die naar de deftige naam Eliza Johannes Swaving luisterde en overigens een bezadigd man was. Mogelijk was voor hemde prins al lang niet meer de voorvechter van het volk. Die beschermde immers de zichzelf verrijkende regenten. Een vorst die alles toeliet, behalve inspraak van het volk! Maar het gepeupel buiten zwaaide met stokken en schreeuwde zo hard dat hij deerlijk onder de indruk kwam. Hij meende zelfs verscheidene zoons van de mannen uit zijn college te zien. Pieter Borsboom kon zijn lachen nauwelijks verbergen toen hij het bedrukte gezicht van de baljuw zag. De geluiden buiten waren niet dreigend. Er werd zelfs hoera geroepen. En er kwam steeds meer volk op de been. Geen Katwijkers en Rijnsburgers. Die waren op het zien van de vlag weer teruggekeerd naar hun huizen. Het waren Valkenburgers die het besluit van de welgeboren mannen kwamen toejuichen. De vlag in de toren. Voor zo'n municipaliteit na men ze de hoed af! Vivat Oranje! De baljuw begreep echter, na enig nadenken, dat het zo uitdagend uitsteken van de vlag verkeerd zou worden opgevat door de heren in Den Haag. Sinds juni vorig jaar was het dragen van alles wat naar oranje zweemde strikt verboden. De Staten van Holland waren er op uit de invloed van stadhouder Willem V tot het minimum te beperken. Misschien ook om zo de polarisatie tussen patriotten en prinsgezinden te verminderen. De baljuw zou een verklaring moeten geven van de gang van zaken en zette zich aan het schrij-
Zicht op oud Valkenburg.
ven van een uitvoerig verslag. Een schrijven dat tenslotte het karakter kreeg van een nederig verzoek om het brave dorpsbestuur de gang van zaken niet aan te rekenen. Ze hadden weliswaar de vlag laten uitsteken, maar slechts om daarmee erger te voorkomen! Hij moet ook beschreven hebben hoe de jongens aan de verboden oranjesjerpen waren gekomen. De stoet was, op weg naar het Recht huis, langs het schoolhuis gegaan. Daar hadden de jongens de school meester gevraagd hen oranjepapier te geven. Hij had eerlijk getracht zich daartegen te verzetten maar moest, onder dwang van de woelige meute, overstag gaan. Het papier werd hen tenslotte voor de voeten gesmeten. Een jaar later, eind januari 1786. Willem de Vijfde is als commandant van Den Haag afgezet en heeft zich teruggetrokken op het Loo. Harris, de Engelse gezant probeert het vuurtje van de verdeeldheid in Holland op te stoken, zogenaamd om de prins weer in het zadel te helpen. Maar nog immer klinkt in Holland de roep om staatsvernieuwing als een echo op de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring. In Valkenburg wordt een gedrukt document bezorgd. Een groot bladpapier, namens de Staten van Holland ondertekend door de edele heer C. Clotterbooke. Een wat late reactie op de gebeurtenissen in Valkenburg. Het verzoekschrift van de baljuw is behandeld. De "gecomitteerde raden" hebben besloten genade voor recht te laten gelden in het kader van een algemeen pardon: "Al hetgeen door de in en opgezetenen van Valkenburg, met betrekking tot de loting en wapenoefening, in de maand januari van het voorleden jaar misdaan is, zal van nu voortaan zijn en blijven vergeven en vergeten". Op voorwaarde dat men zich vanaf heden gewillig zal onderwerpen aan de verplichting van die wapenoefening en de loterij. In woord en daad. Op straffe van onze hoogste verontwaardiging! Dan zal de gratie vervallen, Dan wordt een straf op het openbare schavot geriskeerd. Ja, zelfs tot de doodstraf toe! Het zal wel rustig gebleven zijn in Valkenburg toen anderhalve maand later de Orangistische rellen in Den Haag uitbraken.
BOEKEN EN BRONNEN DEEL 3 Zie ook deel 2. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Oud Rechterlijk archief. Toegang 3.03.08.189. 1617 tot 1811. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Voorlopig Archief van her Hof van holland. Toegang 3.03.01.01, dossier 5367.2. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Doop, trouw en begraafboeken van kerk en schepenen van 1640-1811. Gaardersboeken van 1695 tot 1811. GEMEENTEARCHIEF LEIDEN. Uitgebreide index van prenten, documenten, boeken en geschrift en en krantenknipsels betreffende Valkenburg. GEMEENTEARCHIEF VALKENBURG. Keurboek en andere documenten van 1663 -1811. OUDHEIDSKAMER TE VALKENBURG. Collectie prenten, afschriften van geschriften, tekeningen en collectie krantenknipsels. SAL0MÉ, A.J. Een Craniologisch onderzoek van de oude bevolking van Valkenburg ZH. Proefschrift. 1969.
Deel 3. Bouwmannen, boeren en andere burgers
124
Inhoud deel 4
Deel 4
1. MOEDERKERK 126 126 127 127 128 129 129 133
Pre-Romaans Een bouwkundig oordeel 1 Uit het Leidsch dagblad Een antiek boek Uit een "Oud Kabinet" Onvoltooid handschrift 1 Oudheden en gestichten van Rhijnland Contra-reformatie
De kerk
2. NA DE REFORMATIE 134 134 135 136 136 137 138 142 144 145 145 146 146 146
Leids glas in de kerk van Valkenburg Armenzorg anno 1688 Uit De Dorpsbeschrijver Onvoltooid handschrift 2 Dominee Hollebeek Op het verkeerde spoor Dominee Theodorus Akersloot Malcontente Lutheranen De smid uit Rijnsburg Wijlen de Vrouwe van Valkenburg Kerk en justitie Een danklied Kerkelijk archief tot 1811 Een bouwkundig oordeel 2 Tavenier 1783
147 Gegevens 148 Boeken en bronnen 125
Zicht op oud Valkenburg.
4.1 DE MOEDERKERK Pre-Romaans De eerste fundamenten van de kerk werden gelegd in een reeds bestaand grafveld uit de Frankische tijd. Dat grafveld bevond zich in een laag aarde waarmee de puinhopen van het Romeinse castellum bedekt waren. Het fundament was van tufsteen, zo goed als zeker afkomstig van het castellum. Dit kwam aan het licht tijdens de opgravingen.
voorafgegaan door een houten gebouwtje, dat omstreeks het jaar 856 verwoest werd bij een inval der Noormannen en de Denen. Dat de kerk van oorsprong kruisvormig gebouwd zou zijn, hetgeen door de oude dorpsbeschrijvers beweerd werd, bestrijdt de schrijver ten stelligste. Naar zijn mening was het een eenvoudige vroeg Romaanse basiliek, daterend uit de elfde of de twaalfde eeuw, zonder bijbeuken en met een zware vluchttoren. Deze toren met blindnissen, hoekversterkingen van natuursteen en zeer zware gedrongen steunberen aan de voet, was van geheel andere stijl dan het gotische dwarspand, het koor en de aangebouwde kapellen. Waardevolle gegevens werden hem verstrekt door de Valkenburgse timmerman A. Oosterlee, bezield met grote interesse voor zijn geboorteplaats en zijn kerk. Diens grootvader had hem verteld dat in 1811 de zware toren en een deel der kerk gesloopt waren. Eén van de klokken
In de oudheidkamer berust een tekening waarop die fundamenten in verschillende stadia zijn weergegeven. Hoewel een bijbehorende beschrijving ontbreekt, spreekt de afbeelding voor zichzelf. Er zijn drie perioden te onderscheiden, pre-Romaans, Romaans (11e eeuw) en Gotisch (tussen 12e en 15e eeuw). Volgens overlevering zou Valkenburg in het begin van de negende eeuw reeds over een kerk beschikt hebben. Een houten kerkje. Daarvan is echter geen spoor gevonden.
Een bouwkundig oordeel 1 De kerk van Valkenburg, die in mei 1940 verwoest werd, vertoonde een ratjetoe van bouwstijlen. Dat valt op te maken uit een artikel in het tijdschrift "Bouw en Interieurkunst", begin deze eeuw geschreven door M. van der Schriek te Katwijk. Keurig bewaard in het gemeentearchief van Leiden. De heer Schriek begint zijn geschrift met te constateren dat "de vreemdeling die Valkenburg binnenkomt getroffen wordt door een sfeer uit lang vervlogen eeuwen die daar als een sluier overheen gespreid ligt". Hij is bij het aanschouwen van de kerk diep teleurgesteld. Een staalkaart van bouwperioden ziet hij voor zich, wellicht bedoeld als restauratie maar in werkelijkheid werden slechts verminkingen van de allerbedenkelijkste soort bereikt! De op een terp gebouwde kerk werd, naar zijn mening, Deel 4. De kerk.
126
verhuisde naar Delft en was zo groot dat een man er in kon staan! De uitbreiding van de kerk met koor, het gotische dwarspand en de twee kapellen is uitgevoerd omstreeks 1425. De heer van der Schriek heeft de oorspronkelijke basiliek gereconstrueerd en bevonden te zijn 23 meter lang met inbegrip van de toren. De breedte was inwendig 5,10 meter, de muurdikte 80 cm en de nog bestaande steunberen aan de zuidzijde ruim 1 meter. De toren mat 6,70 meter vierkant. De ingang van de kerk was aan de zuidzijde naast de toren. De toren werd gebruikt als vluchttoren: in benarde tijden vluchtten de mensen naar de eerste verdieping, trokken de ladder op en bevonden zich in een soort verschansing. Van der Schriek vermeldt tenslotte dat er ten noorden, niet ver van de kerk, een vrouwenklooster gestaan heeft. De nonnen hadden hun kapel in de parochiekerk met een eigen ingang aan de noordzijde.
Uit het leidsch dagblad Half juni 1940 werden er in het Leidsch Dagblad twee artikelen gewijd aan de kerk van Valkenburg. De schrijver N.J.S. had zich verdiept in de geschiedenis daarvan. Het eerste kerkje was oorspronkelijk een dochterkerk van de parochiekerk te Oegstgeest die omstreeks het jaar 739 in opdracht van Willebrord gebouwd werd. De Valkenburgse kerk was gewijd aan de H. Maria hetgeen tot uiting kwam in de naam van de toren, de lange Maai, volgens hem afgeleid van Maria. In de kerk was een broederschap of gilde actief. Omtrent 1470 besluit de heer Johan van Wassenaar, heer van Valkenburg, de broeders van St. Mauritius terecht te wijzen. Het gilde stond bij de Valkenburgers bekend als het Dronkemansgilde! Niet ten onrechte, constateerde de heer. Het was zijn wens het gilde te hernoemen tot "H. Kruis en St, Mauritiusbroederschap" en meteen een aantal veranderingen door te voeren. Overigens maakt hij in het besluit tevens gewag van een aantal wonderen die er in de H. Kruiskapel van de kerk zouden hebben plaats gevonden. De schrijver van de beide artikelen maakte vervolgens melding van een verwoesting van de kerk tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten die tot gevolg had dat de kerk in 1492 en 1493 werd vernieuwd en voorzien van een koor. Waarmee de kerk, be127
houdens wat muurwerk uit de 13e eeuw, werd omgetoverd tot een kruiskerk in laat-Gotische stijl.
Een antiek boek Gevraagd naar lectuur over de geschiedenis van Valkenburg werd uit de kluis van de openbare bibliotheek te Katwijk aan Zee een oud vergeeld boek opgediept, "Catti Aborigenes Batavorum". Hetgeen vertaald zijnde zoiets betekent als "De Katten, voorouders der Batavieren". Het historische drukwerk handelt voornamelijk over de beide Katwijken met enige aantekeningen over Rijnsburg en Valkenburg. Het is geschreven door de eerwaarde heer A. Pars predikant te Katwijk aan de Rijn omstreeks het eind van de zeventiende eeuw. Het boek is in 1745 voorzien van aantekeningen en aanvullingen door mr. P. van der Schelling en herdrukt. In bijlage C. wordt een beschrijving gegeven van de oude parochiekerk te Valkenburg, waaruit het volgende is overgenomen: 1. De oude parochiekerk 1) van Valkenburg werd vermeld in zeer vroege tijden op het jaar 866 en 1064. 2. Deze is geweest de Moederkerk 2) van die van Katwijk. welke maar een geringe kapel was en door een kapelaan bediend werd, als een afgezondene van de pastoor van Valkenburg. 3. Deze kerk van Katwijk. in het jaar 1424 tot een bijzondere parochiekerk door de separatie van die van Valkenburg opgericht zijnde, is gewijd op de naam van St. Jan de Dooper. 4. De collatie of begeving van des leraars bedieninge is bij graaf Floris V vergund aan de Duitse ridders 3) hetgeen bevestigd is door hertog Aelbert van Beyeren. Deze werden genaamd Landcommandeurs van den Duitse Huize. 5. (Rooms) Koning Willem, graaf van Holland, heeft ook aan deze Duitse orde geschonken de kerk van Valkenburg: waaronder de twee parochies, Katwijk aan de Rijn en Katwijk aan Zee. 6. Dit heeft aldus geduurd tot het jaar 1378 onder de regering van Hertog Aelbert van Beyeren, graaf van Holland, toen heer Splinter Uitereng, Landcommandeur van het huis van Utrecht, de pastorij van beide de
Zicht op oud Valkenburg.
Katwijken alsook het commandeurschap afgezonderd heeft van het huis van Valkenburg en overgebracht naar Katwijk aan de Rijn; en heeft aldaar een Commandeurshof en een pastoorshuis getimmerd en aldus, omdat de kerk van Valkenburg zeer geringe inkomsten had, dezelve aan de kerk van Katwijk onderworpen heeft. 7. Totdat dezelve ten verzoeke van de heer Henrik van Wassenaar, heer van Wassenaar en Valkenburg, door de bisschoppelijke stoel van Utrecht, wederom tot de waardigheid van een parochiekerk op zichzelven is opgericht in het jaar 1424, zullende de begevingen dezer pastorije (benoemingsrecht) toebehoren aan en gedaan worden bij de commandeur van de Duitse Huize te Utrecht ten eeuwigen dage. En is voor de eerste reis daartoe aangesteld de heer Johan Borre, priester dezer orde, als pastoor van Valkenburg. 8. Daarna, in het jaar 1424, hebben twee rijke mannen, Gijsbert van Egmond en Gerrit Willemse Moer tot onderhoud van de pastoor enige landerijen geschonken, in Valkenburg gelegen 4). 9. In het zelfde jaar is er een verdrag gemaakt tussen de Landcommandeur en heer Hendrik van Wassenaar bij welke aan de pastoor enige jaarlijkse inkomsten worden toegevoegd, als tien Engelse nobelen, het derde deel van dat wat aan het Heilige Kruis wordt geofferd alsook boter, turf, hout en verdere levensmiddelen.
Uit een "oud kabinet" In "Kabinet van Nederlandse oudheden" daterend uit 1725 is de volgende beschrijving gegeven, gedeeltelijk op het voorgaande gebaseerd en door mij hier en daar wat ingekort: De kerk te Valkenburg is van onbedenkelijke ouderdom doch aan verscheidene veranderingen onderhevig geweest zodat ze op de ene tijd veel aanzienlijker was als op de andere. Derzelver ouderdom blijkt onder andere daaruit vermits ze mede geteld is onder de goederen die omtrent het jaar 866 aan St. Maartenskerk te Utrecht zouden hebben toebehoord. De kerk te Valkenburg is van tufsteen en grote gebakken stenen kruise-
lings opgebouwd, welk maaksel aanwijst dat het vanouds een parochie- of moederkerk is geweest. Deze kerk heeft voormaals een zeer hoge en spitse toren gehad die daarom in de wandeling de Lange Maai werd genoemd. Doch dezelve is in het jaar 1665 bij avond in een zwaar onweer door de bliksem in de brand gestoken en geheel verteerd. Naderhand is de toren wederom opgehaald gelijk zij zich tegenwoordig vertoont, hebbende wederom een spits van tamelijke hoogte. Midden op de kerk staat nog een andere torentje. Vanouds, toen de kerk te Valkenburg nog een parochiekerk was, hebben de beide Katwijken , die maar een kapel hadden , daaronder behoord. Willem II graaf van Holland heeft (het patronaat) in 124 1 aan de ridders van de Duitse orde geschonken die te Valkenburg een commandeurschap hebben opgericht. Dit heeft aldus geduurd tot 1378. Want ten tijde van hertog Aelbert van Beieren heeft Splinter Uteneng, de landscommandeur, de pastorie van beide Katwijken benevens het commandeurschap, van `t huis te Valkenburg afgescheiden, als wanneer Valkenburg een parochie op haar zelve is geworden. Naderhand is de kerk van Valkenburg, armelijk van inkomsten voorzien, tot de staat van een kapel vernederd en de kerk van Katwijk onderworpen. Doch in het jaar 1424 is ze door den ridder Hendrik, heer van Wassenaar en van Valkenburg, wederom tot de waardigheid van parochiekerk verheven. Tot priester werd aangesteld de bescheiden man en broeder van de Duitse orde Johan Bor. Conform een begin dat jaar gesloten verdrag tussen Herman van Keppel de commandeur van de orde en de heer van Valkenburg met de kerkmeesters van de kerk aldaar werd de pastoor een jaarinkomen van tien gouden nobelen toegekend. Voorts het derde deel van hetgeen aan het Heilige Kruis geofferd zou worden. Daarenboven zou hij van boter turf, hout en dergelijke levensmiddelen worden voorzien. Uit de bouw van de kerk blijkt ook dat er in de kerk kapellen geweest zijn. Daarvan zijn aantekeningen gevonden uit 1423 waaruit blijkt dat de kerk daarvan inkomsten genoot. Vanouds zijn er ook twee vermaarde broederschappen geweest namelijk van St. Mauritius en van `t Heilige Kruis. Deze broederschappen of gilden bezaten vele vaste goederen en renten verkregen uit nalatenschappen. Ook bezat de kerk verscheidene stichtingen bij testament en anderzins besproken (vicariën), waarvoor ter gedachtenis aan de stichter jaarlijks zekere missen met brandende waskaarsen
Deel 4. De kerk.
128
moesten gehouden worden. Waarbij ook enige manden met tatwebroden aan de armen uitgedeeld werden. Bij welke gelegenheid de pastoor en de koster ook enige penningen trokken. (Door enige rijke mannen, Gijsbert van Egmond en Gerrit Willemse Moer zijn dat jaar enige landerijen aan de kerk geschonken tot onderhoud van de pastoor). In de roomsgezinde tijd placht de gedachtenis van het Heilig Kruis in deze kerk met zeer grote statie gevierd te worden. Het teken van het Kruis werd dan niet alleen op de spits van de toren maar ook in de kerkdeuren ten toon gesteld. Men ziet tegenwoordig nog, in de zuidelijke kerkdeur een holte waarin eertijds zulk een kruis gestaan heeft. Ter gedachtenis van dit kruis werd jaarlijks een processie gehouden, te beginnen van de kerk de Rijndijk omgaande en langs de weg van huize Torenvliet terugkerende. Zelfs nu nog zijn de roomsgezinden gewoon op zekere tijden zulk een omgang te doen. Vanouds plachten de commandeurs te Valkenburg te wonen, in hetzelfde huis dat tegenwoordig (1725) door de gereformeerde predikant bewoond wordt, waarvan de twee naastgelegen straten tot nu toe de namen Grote en Kleine commandeurstraat behouden hebben.
nen te Parijs, Op 2 januari 1387 liet deze persoon zijn gehele bezit na aan de kerk te Valkenburg!
Onvoltooid handschrift 1
Oudheden en gestichten van Rhijnland
Een niet afgemaakte handgeschreven dorpsbeschrijving van de archivaris W.M.C. Regt is tussen 1834 en 1875 op papier gezet en voorzien van latere aanvullingen. Het document wordt bewaard in het gemeentearchief van Leiden. Veel van de gegevens hierin komen overeen met die van voorgaande schrijvers. Hij maakt bovendien melding van een vicarie gesticht door Petrus Jacobus Gibon Jacobszoon, licentiaat in de medicij-
In een antiek boekwerkje, onder deze titel gedrukt in 1719 bij Christaan Vermey te Leiden, wordt Valkenburg beschreven op de bladzijden 477 tot en met 491. Het leek me goed in dit geval de woordelijke tekst over te nemen! Over de kerk zegt de schrijver H.v.H...
129
"De kerk die van tufsteen en grote gebakkene steenen opgebouwd is, is kruysgewijs getimmert: en is voorhene, zoo als uyt het maaksel afgeno-
Zicht op oud Valkenburg.
men kan worden, een parochie of moederkerk geweest. De kerk heeft voor dezen een langen spitzen toren gehad: dewelke daarom genoemd wierd de lange Maai. Doch in `t jaar 1665 op den 5e van september, is de toren `s avonds in een zwaar onweer door den bliksem afgebrand. Naderhand is hij, zoo als hij tegenwoordig staat, wederopgehaalt; hebbende wederom een spits, en een tamelijke dikte. Midden op de kerk staat noch een ander torentje. De kerk is van ouds een parochiekerk: daar Catwijk binnen en buiten, die maar een kapel hadden, onder stonden. Willem II graaf van Holland, naderhand Roomsch koning geworden, heeft deze kerk in `t jaar 1241 geschonken aan de ridders van de Duitsche Order. En daarop hebben dezelve ridders een commandeurschap te Valkenburg opgericht: waarover ik het volgende in een oude brief aangetekend vinde: Willem, graaf van Holland, naderhand Roomsch Keizer, heeft aan de Duitsche Order geschonken de kerk te Valkenburg: waaronder twee parochien stonden: de eene van Katwijk aan den Rijn: de andere van Katwijk aan de Zee. En dit heeft aldus geduurd tot 1378, want ten tijde van hertog Aalbert heeft Splinter Uteneng, Landcommandeurs, de pastory van Katwijk op Zee en Katwijk aan den Rijn, benevens het commandeurschap, afgezondert van het huis te Valkenburg: en heeft eene pastory, met een pastoorshuis, opgerecht te Katwijk aan den Rijn: en toen heeft Valkenburg een parochie op zichzelve gehad. Want van ouds had Katwijk slegts eene kapél, in de welke dagelijks Mis geleezen wierd: maar omdat de Katwijkers op Zee een al te groote weg naar de kerk te gaan hadden: daarom is die verandering geschied. Naderhand is de kerk van Valkenburg, omdat ze zoo armelijk van inkomsten voorzien was, tot den staat van een kapelle vernedert; en de kerk van Katwijk onderworpen. Maar in `t jaar 1424 is ze door den ridder Hendrik, heer van Wassenaar en van Valkenburg, wederom tot de waardigheid van een parochiekerk verheeven, zoals in den volgenden brief gezien kan worden: In den naam der H. Drie vuldigheid, ik Jacob van Lichtenberg, proost van St. Pieterskerke te Utrecht, bij het openstaan van den stoel tot alge-
meen vicaris over den stad en het stift van Utrecht aangesteld, wenschte aan alle christene geloovigen, zoo teegenwoordige als toekoomende, ter eeuwige gedagtenisse der zake, de zaligheit in den genen, die de ware zaligheit van allen is. De in Christus beminde mannen, te weeten de edele heer Hendrik, Heer van Wassenaar ridder onder het stift van Utrecht, en de ingezetenen en de inwoonders van het dorp Valkenburg onder het zelve stift, hebben ons ootmoediglijk doen bidden, aangezien in `t gemelde dorp Valkenburg opgerecht en gebouwd is geweest eene zekere kapél dewelke van ouds ene parochiekerk geweest zijnde, naderhant om de geringheit van haare renten en inkomsten met de parochiekerke van Katwijk vereenigt is geweest; maar tegenwoordig, door Gods gunstige bijstand, van de voornoemde ingezetenen en inwoonders genoegzaam voorzien is om een priester te onderhouden, dat wij de gemelde kapél te Valkenburg, uyt krachte van het ordinaris gezag, het welk ons bij het openstaan van den stoel toebetrouwt is, zouden aanstellen tot een parochiekerk. Zoo is het dan dat wij, het bovenstaande aandagtelijk ingezien hebbende, en na dat ons blijk getoont was dat aan de genoemde kapelle genoegzaame renten bewezen zijn om den priester die in zijnen tyd pastoor zal zijn, te onderhouden, door dezen openbaare akte van den volgenden inhoud, met de toestemminge van den eerzaamen en godsdienstigen broeder, den Commandeur van het huis en den Balië der Duitsche Ridderen te Utrecht, die het recht heeft om eenen broeder van den gemelden order tot de voornoemde kerk van Katwijk voor te stellen, en alle andere omstandigheden die in dezen deele overwogen moeten worden overwogen zijnde, op het ootmoedige verzoek zoo van Mijnheer den Ridder Hendrik, dewelke daar de wereldlijke heerlijkheit bezit, als van de inwoonders en ingezetenen voornoemd; dat wij, zeg ik, de voornoemde kapél Valkenburg tot de waardigheid van een Parochiekerk oprechten; en daarenboven door den inhoud dezes ordoneeren dat de goederen, de welke denzelve toegeweezen zijn, en aan deezen door de gunst des Heere toegeweezen zullen worden, kerkelijke goederen zullen zijn en alreede zijn, en onder den kerkelijken vrijdom beschermt zullen worden. Ook verleenen en vergunnen wij dat deze nieuwe Parochiekerk de zielbestiering zal beoefenen; de bewaaring der Reliquiën zal waarnemen; een doopvont, een plaats om `t allerheiligste sakrament te bewaaren, en
Deel 4. De kerk.
130
daarbij een open plaats (voor den kerk) een kerkhof en vrije begraaffenis zal hebben; en verders alle de voorrechten en eertekenen van een Parochiekerk zal genieten. En wij beveelen aan alle en iedere inwoonders en persoonen van `t voornoemde dorp Valkenburg dat ze den voornoemde kerk, de welke wij, gelijk gezegd is, tot een Parochiekerk opgerecht hebben, indien en na dat ze behoorlijk ingewijdt zal zijn, voortaan voor haare waare Parochiekerk zullen hebben te houden, en als zodaanig zullen hebben te bezoeken en in waarde te houden; dat ze de goddelijke vermaningen aldaar uit den mond van den pastoor en regent, die het dan zijn zal, zullen hebben te hooren, te onderhouden, en aan dezelve te gehoorzaamen, zoo als zij gehouden zijn, en gelijk aldaar als van ouds plagt te geschieden. Maar het recht om de pastory te vergeeven, om een bequaamen en gaauwen Broeder van de gemelde Duitsche order tot de Pastory van deze nieuwe kerk, zoo wanneer en zoo dikwijls als ze open zal staan, voor te stellen, zal den Kommandeur van `t gemelde huis der Duitsche Order te Utrecht ten eeuwigen dage toebehooren. Noch is het zoo dat wij den bescheiden man, broeder Johannes Bor, priester van den voornoemde order, dewelke ons door de Kommandeur voorgesteld is om hem de kerkmatige instelling in de gemelde kerk voor den eerste reize te verleenen, in de voornoemde Parochiekerk bevestigen; en hem tot dezelve aangenomen hebben, en door den inhoud dezes aannemen; en vorders hem de zorg der zielen, en de bewaaring der Reliquiën, in Gods naame toebetrouwen. En wij bevelen aan alle en iedere priesters, Kapellaanen, en kerkelijke persoonen onder ons staande, dat ze den gemelden broeder, denwelken wij in de nieuwe kerk van Valkenburg bevestigd hebben, in het lichamelijke bezit van dezelve, en van alle de rechten deze/ve kerk toebehorende, met de behoorlijke en gewoonlijke plegtigheden zullen hebben aan te neemen, in te leiden, en te ontvangen. Het openbaare kennisschrift, waarbij de voornoemde renten aan de gemelde nieuwe kerk toegewezen wierden, was van den volgenden inhoud: In den naame des Heeren, Amen. Door dit openbaar kennisschrift zij kennelijk aan alle zoo tegenwoordige als toekomende personen dat in `t jaar des Heere 1424, in den tweede indiktie, den 131
derden january, omtrent de derde uure der getijden of daaromtrent, in `t zevende jaar van Paus Martinus V voor mij openbaar Notaris en voor de ondergeschrevene getuigen, die daarbij verzocht en ontboden waren, en eige persoonen verscheenen zijn de voorzienige en eerzame mannen Giselbert van Egmond, en Gerrit Willemsz. Moer; behoorende onder het Bisdom van Utrecht: en dat zij, door eene godvruchtige begeerte bewogen, en wenschende de tijdelijke goederen door eene gelukkigen koophandel tegen de eeuwige te verwisselen, tot lof en verheerlijking van den Almagtigen Godt, van deszelfs allerverhevenste Moeder de H. Maagd Maria, en van `t gansche Hemelsch Hof, en vorders voor de zaligheit van hunne zielen, en van de zielen hunner voorouderen, ten einde en opdat de kapél van het dorp Valkenburg dewelke onder de Parochiekerk van Katwijk, in `t Bisdom van Utrecht gelegen is, tot eene Prochiekerk opgerecht zoude worden, van de goederen die Godt hun gegeven heeft aan de voornoemde kapelle, tot eene inkomste voor haar en voor het onderhoud van den priester die daar tot pastoor aangestelt zal worden, met eene zuivere gifte de welke onder de levenden genoemd word, en op een onherroepbaaren tytel, gegeven en beweezen hebben de onderstaande landerijen en goederen die in het dorp Valkenburg, of onder deszelfs rechtsgebied, gelegen zijn. Gedaan te Utrecht voor de noorder deuren der Utrechtsche kerke, in het jaar; in de indiktie, in de maand op de uure, onder het Pausdom, als boven: in de tegenwoordigheit van de eersame en bescheidene mannen, Heer Giselbert Heerman, Kanonnik, Meester Arnout Eliasz. eeuwig Vikaris der Utrechtsche Kerke, en Tydeman Hombout, Kommandeur van de Duitsche Order te Katwijk, en Dideryk Koek, Kommandeur van dezelve Order te Rhenen. Gegeven in `t jaar des Heere 1424, op de dag van de H. Maagd Agnes. In het boek derzelver kerke word bewaart een verdrag, op francijn geschreeven; `t welk tusschen Herman van Keppel, landkommandanteur van de Duitsche Order te Utrecht. Hendrik Wassenaar Ridder, en de kerkmeesters der voornoemde kerke, aangegaan is den eersten january 1424 en te Utrecht vernieuwd in den vierden mey 1504. Volgens dat verdrag worden den pastoor voor een jaarlijksche inkomste toegeweezen tien Engelsche goude nobelen ; dewelke ieder waard zouden zijn ses loot zilvers, en daarenboven het derde gedeelte van `t geen aan `t H. Kruis geoffert zoude worden. Daarbij zouden zij hem boter, turf en hout, ende vordere levensmiddelen, moeten bezorgen. Dat in deeze kerk ook kapellen gestaan hebben, blijkt uit het maaksel der kerke, zou als het zich noch tegenwoordig vertoont. Ook blijkt het uyt het boek der
Zicht op oud Valkenburg.
zelve kerke; in `t welke op het jaar 1423, en op eenige vervolgende jaaren,
gewag word gemaakt van kapellaanen, en van de inkomsten die de kerk hun bezorgde. Volgens hetzelve kerkeboek zijn er twee broederschappen geweest; te weeten het broederschap van St. Mauritius en dat van `t H. Kruis; want de goederen en inkomsten dezer broederschappen worden in dat boek, op het jaar 1450, opgetelt. In de kerk van Valkenburg zijn nog oude brieven over; dewelke, hoe oud dat ze zijn, doorgaans gemakkelijk gelezen kunnen worden; en verscheide leegaaten behelzen, die van tijd tot tijd aan `t gemelde gilde zijn besproken. Wij hebben goedgevonden een van de alleroudste brieven, daar de naam van `t gilde duidelijk gemeldt word, alhier op te geeven: Ic Jan van den Berghe, Scout in den Ambocht van Valkenborch ende van Catwyc, doe condt allen Iuyden, dat voor my quam Mercely WiIlemsdochter mit Symon Symonsz als haer rechte Voeghet, ende geseyede dat sy vercoft heeft Jacob Dircks Hazens ende Willem Spronc Aetsiersz, vinders van Sinte Mauricius ghilde tot Valkenborch, tot des Ghilde voorschreve behoefachte honts lants luttel min of meer, liggende in den Ambocht van Catwyc voorschreven om `t seventich Philippinsche Bourgonsche Schilden voor dese tyt geslagen, die Mercely voorschreve gesyt ontfarigen te hebben ende haer wel betaelt is den lesten penninc mitten eersten; ende wes dit voorsz lant beter is dan dit voorsz ghelt, dat geeft zy God, sinne waerder Moeder den heilighen Cruce ende sint Mauricius Ghilden voirschreven, voir haer ende haer ouders zielen, welc voirschreve lant belegen heeft aan die oestzyde Heer Dirc Aemsz, aan dat zuyteynde Sinte Mauricius ghilde voirsz. an die westzyde Wouter van Endegeest en an dat noorteynde die Heerwech, ende dit voirsz. lant glovet Mercely met haer voeghet voirsz te waren ider ende dat als men vry erve schuldich is te waren, alle dinc zonder arglist ende nieuwe vonden utgheseyt, die dezen brief hinder of schaden moghen. Hier hebben by, an ende over geweest, als tuugh Dirc Gherytssz en Jacob Cys. In oirconde des brieves zoo heb ic Jan van den Bergh Scout voirsz. minen zeghel beneden an deze brief gehanghen in kennisse ende in tuu,ghe der waerheyt, in `t jaer 1444 op sinte Matthys avont.
Noch zijn er ten behoeve van deze kerk verscheide stichtingen op uyterste willen gemaakt; waarop besproken wierd dat het jaargety van de stichters met vier of meerwaskaarsen, die op hun graf onder de Mis branden moesten, jaarlijks moest gehouden worden; en dat er op den zelfden dag eenige manden met tarwenbrood aan den armen uytgedeelt moesten worden; behalve dat den pastoor, en den koster, ook zekere penningen besproken wierden. Aldus heeft Jacob Moer even voor zijn dood, dat is daags voor St. Pieters banden, in `t jaar 1424, eene Mis gesticht; dewelke jaarlijks, op `t feest van St. Pieters banden, door den pastoor van Valkenburg gedaan moet worden met vier waskaarsen; die van `t begin der Misse tot het einde toe moesten branden. Simon Willemszoon, een Leidenaar, heeft in `t jaar 1434, op zijn uyterste leggende, voor zijne ziel, en voor den ziel van zijne broeder Gerrit Willemszoon, aan de kerk van Valkenburg besproken een hont lands, leggende beoosten den gemeenen weg; met dit beding, dat de kerk jaarlijks voor hun beider zielen door den pastoor zoude doen leezen een Misse met vier waskaarsen; en aan den pastoor als ook aan den koster, zoude geeven drie Hollandsche schellingen; en vijf scheIlingen aan den armen voor broodgeld, alles naar de rekening der koopluiden. Zoo een jaargetijde heeft in `t jaar 1444 ook gesticht Willem Simonsz; en bedongen dat dezelve kerk voor hem een jaarlijksche Misse, met vier waskaarsen zoude doen leezen op den eersten Vrijdag na Kruisvinding. Want de gedagtenis van `t H. Kruis wierd in deze kerk met een zeer groote staatzie geviert; en het teken van `t H. Kruis plagt niet alleen op het spits der kerke, maar ook in de kerkdeuren, ten toon te staan; en in de zuyder kerkdeur is noch tegenwoordig een holte te zien, waarin zoo een kruis heeft gestaan. Daarom was het dat in deze kerke, op de jaarlijksche gedagtenisse van `t H. Kruis, een plegtige ommegang gehouden wierd; dewelke van de kerk af beginnende en den Rhijndijk omgaande, langs de weg van `t huis Torenvliet weder omkeerde. En de Katholijken zijn noch huidendaags gewoon op zeekere tijden zoo eene ommegang te houden. De jaarmarkt viel al van ouds op de dag van kruisverheffinge; wanneer daar ook een paardenmarkt gehouden werd; dewelke niet alleen door
Deel 4. De kerk.
132
gansch Holland, maar overal zeer vermaard was. Deze paardenmarkt begon acht dagen voor en eindigde na St. Lambertusdag; wanneer het de manier was, dewelke manier noch in wezen is, dat een lang ijzeren kruis, zo lang als de paardenmarkt duurde, aan `t huis van den koster ten toon hing. En was deze paardenmarkt zoo vermaard dat er de koopluiden, uit het binnenste van Spanje, naar toe kwamen loopen, en dat er somwijlen 3000 paarden op eene markt verkocht wierden. Ja, deze paardenmarkt was over veele jaaren zoo bekend; dat men gewoon was, de betaaling van koopmanschappen en renten tegen die tijd vast te stellen. Wij hebben boven gezien dat het recht om den pastoor te benoemen, den landskommandeur van den Duitsche Ridders te Utrecht toebehoorde. De eerste pastoor van de nieuwe parochiekerk is geweest Broeder Johan Bor, een priester van de Duitsche Ridder order. Deze Johan Bor, als pastoor van Valkenburg, heeft zeekere giftebrief getekent op St. Gregoriusdag, in `t jaar 1451. Heer Gerrit Vermaat was kommandeur te Katwijk en pastoor van Valkenburg in `t jaar 1535. Heer Willem Willemszoon, priester, is pastoor van Valkenburg geweest na het jaar 1536. In `t jaar 1545 heeft daar als pastoor gestaan de heer Heertgen Jans. Van `t jaar 1557, tot het jaar 1563, heeft heer Francois Worms, priester van de Duitsche Ridder order, de pastori van Valkenburg bekleedt. In een verdrag, `t welk hij in `t jaar 1593 over het recht van de pastoor en van het pastoorshuis met de kerkmeesters van Valkenburg heeft gemaakt, noemt hij zich zelven, geweezen pastoor van Valkenburg, en Kommandeur te Katwijk. Heer Jacob Dirkszoon, priester, heeft in `t jaar 144.0 aan de kerk van Valkenburg, behalven eenige andere zaken, gegeeven de helft van een erve te Katwijk gelegen; opdat er jaarlijks op den dinsdag en den woensdag van de Quatertemperdagen voor `s Heeren Hemelvaart, voor hem, voor den priester Adam, voor hun beider ouders, en de vordere kinderen (van dezelve ouders) een jaargety zoude gehouden worden met vier kaarsen. En moesten deze kaarsen, gedurende de Mis, bij hun graf branden; welk graf in de zuidzijde van de kerk, met een besneede blauwe zark was bedekt. Nikolaas Dirkszoon, priester, orgelspeelder en schoolmeester op Tessel. was tevoren kerkmeester te Valkenburg geweest. Het kommandeurshuis, althans bij den bedienaar van den openbaaren Godsdienst bewoond, heeft 133
aan de straat waar het staat, den naam gegeeven van den kommandeursstraat; welke benaaming van die straat tot nu toe in wezen is gebleven. Een andere straat, naast de voorgaande gelegen, heeft ook den naam van den Kleinen Kommandeurstraat behouden. De laatste pastoor is van `t oude geloof afgeweeken, en heeft te Katwijk een openbaare bediening beheerdt.
Contra-reformatie \ In 1565 werden de besluiten van het concilie van Trente, zij het met de nodige reserves, in de Nederlanden afgekondigd. De Katholieke contra-reformatie had echter slechts in het zuiden enig effect. In het noorden van de lage landen was het verzet en de verbittering tegen de onderdrukking door kerk en staat zo sterk geworden dat geen terugkeer meer mogelijk was. De tachtigjarige oorlog begon en daarmee het ontstaan van de Republiek der Zeven Provinciën. In december1573 verboden de Staten van Holland de uitoefening van de roomsegodsdienst. Op 22 maart 1592 werd in Valkenburg van de kansel der kerk afgekondigd dat men aldaar een bijeenkomst der gereformeerde gemeente zou oprichten. Missen werden sindsdien opgedragen in schuren en zolderkamers. Misschien door Radbout van Vosmaer die vanuit Delft in de omliggende gebieden zijn Utrechtse bisschoppelijke bevoegdheden praktiseerde, min of meer clandestien. Later vinden de rooms-katholieken onderdak in Oegstgeest. Dat duurde tot de oprichting van de parochiekerk in Katwijk aan de Rijn. Tot heden is dat de doop-, huwelijk- en begraafplaats van vele Valkenburgse leden van de moederkerk.
Zicht op oud Valkenburg.
4.2 NA DE REFORMATIE
Leids glas in de kerk van Valkenburg In het "Leids Jaarboekje 1941" werd, kort nadat de Valkenburgse kerk in puin veranderd was, een artikel opgenomen dat enig licht werpt op de geschiedenis van ons dorp tijdens het beleg van Leiden. Op 10 juli 1608 werd in Leiden een verzoek behandeld van de kerkmeesters van Valkenburg. Hun kerk had het lot gedeeld van zoveel anderen in de omtrek en
was zwaar beschadigd tijdens het beleg van Leiden in 1572. Het gebouw was inmiddels wel hersteld maar de glazen ontbraken nog. De kerkmeesters hadden diverse belangrijke personen en instanties aangeschreven om hulp en nu ook het stadsbestuur van Leiden. Het verzoek kwam in goede handen en kort daarna reden de stadssecretaris Jan van Hout en de glasschrijver Cornelis Clock naar Valkenburg om daar de maat te nemen. Dat gebeurde in het bijzijn van de predikant Davidt Jacobszn met wie overleg gepleegd werd. Daaruit bleek dat er verschillende glazen toegezegd waren. Ten eerste in het hoofd van het koor, het glas van de Staten. Rechts daarvan, in het noord-oosten, dat van de stadhouder (Maurits), Links van het koor, ten zuid-oosten, zou het glas komen dat toegezegd was door het huis Wassenaar. De noordzijde van het koor was niet van ramen voorzien maar de zuidzijde daarentegen bevatte drie openingen. Het eerste raam kwam Haarlem toe, het tweede venster was voor Leiden en het derde gat zou door Den Haag gedicht worden. Het Leidse glas, een voorstelling van Saulus die van het paard geslagen wordt, werd ontworpen door de schilder-burgemeester Isaac Nicolai en gemaakt door de glasschrijver Cornelis Clock. De ontwerper kreeg daarvoor 67,5 en de maker 112,5 gulden uitgekeerd in 1611, Toen was het karwei kennelijk geklaard.
Armenzorg anno 1688 De zorg voor de behoeftige, niet gereformeerde medemens, was in die dagen opgedragen aan de armenmeesters ook wel Heilige-Geestmeesters genoemd. Deze beschikten daartoe over geringe middelen, reden waarom sinds enkele tientallen jaren niemand in Valkenburg zich mocht vestigen dan voorzien van een acte van indemniteit. Dat was een soort vrijwaringsbewijs van de gemeente of diaconie van herkomst, of gegoede personen. Ze verklaarden de persoon of het gezin een uitkering te zullen geven ingeval van ziekte of overlijden. De akte moest vergezeld gaan van een bewijs van goed gedrag. Het systeem werd algemeen toegepast maar het hielp Deel 4. De kerk.
134
de Valkenburgse armenmeesters niet uit de nood. Getuige dit rekwest dat door de diaconie van Valkenburg ingediend werd en opgeschreven in het keurboek der gemeente Valkenburg. Aan de Ed. Mog. Heren gecommitteerde raden van de Staten van Holland en West Friesland. Geven met behoorlijke eerbiedigheid te kennen de diakenen te Valkenburg hoe zij nu enige jaren herwaarts, uit haar diaconiegoederen allerlei slag van armen tot papisten incluis, ook die van een onchristelijk leven en van een ontuchtige wandel zijn, hebben moeten onderhouden, uit oorzaak dat de armenmeesters van de buiten-armen naar de hare niet omzien, en hen niet de minste onderstand hebben willen geven. Gevende voor reden eerstelijk dat het hen van de schout verboden was, ten andere dat zij niet zo veel inkomsten hadden om dat behoorlijk te kunnen doen, willende zij lieden door het opleggen van hun inkomsten eerst een kapitaal bijeen sparen. En niettegenstaande de Ed. Grootmog. Staten hebben gewild en vastgelegd dat niemand ten platte lande zich metterwoon zal hebben neer te slaan dan onder voorwaarde dat zij binnen een bepaalde tijd niet tot last van de armen komen, zo is het evenwel dat sedert enige tijd verscheidene families uit andere dorpen in Valkenburg zich hebben neergeslagen, en heeft de schout sedert veertien dagen zelf uit het nabijgelegen Katwijk een man bewogen om in zijn huis te komen tappen; alle welke huisgezinnen (zo de ouders iets menselijks overkomt) onvermijdelijk aan de armen zullen vervallen moeten. Dewijl nu door zulke zware en overtollige last (die nog dagelijks wegens de passerende vluchtelingen, afgebrande kerk en wat dies meer is, aangroeit) de diaconie zodanig verarmt en uitgeput raakt dat zij supplianten niet meer weten hoe en waarmee zij haar eigen armen (welke moeten zijn ledematen van de ware gereformeerde kerk oftewel kinderen van dezelve) zullen moeten betalen, temeer dewijl zij boven vermogen bezwaard worden door kinderen, die aan haar leden vermengd zijn. Waarom zij supplianten ootmoedig verzoeken dat het haar Ed. mogen gelieven de armenmeesters van de gewone armen te gelasten dat zij hun eigen armen zullen hebben aan te slaan en te onderhouden, en dat zij, dewijl zij daartoe (in het doen van hun verkeerd beleid) zichzelf niet kunnen redden, zij tenminste uit het ambacht genoegzame middelen kunnen bekomen. Dat wijders de schout en de ambachtsbewaarders gelast mogen worden dat zij de verordening van Ed. Mog. opgemaakt inzake het 135
komen wonen ten plattelande, dienen na te leven; en speciaal dat zware huisgezin, hetwelk nu sedert veertien dagen hier is komen wonen, voldoende borgstelling zal verstrekken, teneinde de supplianten alzo in staat mogen blijven hun armen zoveel als mogelijk is te verzorgen. Dit doende enz. enz. Was getekend A. Dingst. In handen gesteld van schout en gerecht actum 13 november 1688.
Uit de Dorpsbeschrijver De "Nederlandsche stads en dorpsbeschrijver", te dateren omstreeks de Bataafse Republiek dus eind 18e eeuw, voegt aan de reeds bestaande kennis over kerkelijk Valkenburg nog het één en ander toe. De schrijver vermeldt dat op 22 maart van het jaar 1592 van de preekstoel afgekondigd werd dat men te Valkenburg een bijeenkomst der christelijke gemeenten zou oprichten. Te dien einde werd een diaken en een ouderling gekozen. Voorts werd besloten jaarlijks op pinksterdag het heilig avondmaal te vieren. Hoe klein deze gemeente moet zijn geweest is op te maken uit een telling anno 1599. Samen, Valkenburg en Katwijk aan de Rijn, slechts 45 lidmaten. Op 3 maart 1594 werd er een besluit genomen dat als er `s middags op Valkenburg niet gepreekt werd, ieder lid zich in de kerkekamer moest begeven om aldaar, in plaats van de preek, enige stukken uit de Bijbel of enig ander godsdienstig boek te horen voorlezen, Op straffe van een boete van één blank (zilverstuk van zes duiten). In het jaar 1598 besloot Katwijk aan Zee als gereformeerde gemeente zelfstandig te worden en zich van de combinatie af te scheiden. Maar ook het koppel Valkenburg en Katwijk aan de Rijn ging uit elkaar. Op 6 maart 1619 stond Valkenburg kerkelijk weer op eigen benen. De bevoegdheid van de eerwaarde heer J.D. Reverset, sinds 1599 predikant van beide dorpen, werd beperkt tot de gemeente van Valkenburg. Het kerkgebouw wordt door de schrijver van het artikel beschreven als voorzien aan de zuidzijde van drie gevels en aan de noordzijde met een uitstekend gedeelte. Naar zijn mening is de ruimte zeer geschikt voor zowel de spreker als de hoorder. Twee koperen kaarskronen verlichten
Zicht op oud Valkenburg.
het ruim. Er is een koor en een kerkeraadskamer, er bevinden zich grafkelders en grafsteden. Het kerkhof buiten wordt door een muur van de Openbare weg gescheiden. Voorts beschrijft hij de woning van de predikant staande in de Commandeurstraat zijnde een zeer aangename straat. Met de aantekening dat daarvan in 1593 een verdrag van eigendom gemaakt is tussen de pastoor Francois Worms en de kerkmeesters van Valkenburg.
Dominee Hollebeek De predikanten komen nauwelijks aan bod in de oude Valkenburgse annalen. Met uitzondering van dominee Akersloot waarover later meer. Dominee Petrus Hollebeek was beroepen uit de ambassade van Spanje en vertrok reeds drie jaar later weer naar Alphen aan de Rijn. Het inspireerde de eerwaarde heer A. Pars van Katwijk aan de Rijn tot het schrijven van een hartverscheurend dichtwerk. In drukwerk uitgegeven en bewaard gebleven in het gemeentearchief van de stad Leiden.
Onvoltooid handschrift 2 W.M.C. Regt vermeldt in zijn reeds genoemde onvoltooide handschrift, dat tijdens de belegering van de stad Leiden de kerk veel van de moedwil der Spanjaarden te lijden had. Ten bewijze waarvan ten dien dage (1875) nog immer twee Spaanse pieken of lansen waren opgehangen. Tenslotte noemt hij nog het gebruik om voorafgaand aan het avondmaal de gemeenteleden te bezoeken met de vraag of er zwarigheden waren die het deelnemen aan het avondmaal zouden kunnen verhinderen. Een gebruik dat in 1591 zou zijn ontstaan. In 1599 kwam daarin verandering, sindsdien werden de lidmaten tot dat doel ontboden in de kerkenraadskamer. Ook de Katwijkers moesten naar Valkenburg komen alwaar de kerkenraad gedurende drie dagen zitting hield.
Deel 4. De kerk.
136
Op het verkeerde spoor Het volgende verslag is afkomstig uit een kerkenraadsboek waarin huwelijken, dopen en nog wat andere gebeurtenissen werden vastgelegd. Jan Barendszoon van de Bergh was lid van de gereformeerde gemeente van Valkenburg. Tegenwoordig de Nederlandse Hervormde gemeente geheten. Hem was gevraagd op zaterdag 17 november 1685 in de pastorie van dominee Akersloot te komen. Zich van geen kwaad bewust klopte Jan aan bij de pastorie. Mogelijk keek hij wat vreemd op toen hij merkte dat de diaken Bruyn Leenderts Zegwaert ook aanwezig was. In ieder geval was hij behoorlijk op zijn teentjes getrapt toen hij hoorde waar het om ging: het gerucht deed de ronde dat hij zich verstout had naar de Roomse kerk te gaan! Hoe kwamen ze er bij! En toen dominee hem na deze "rondelingse" ontkenning zonder omwegen vroeg waarom hij dan sedert vier weken niet in de kerk geweest was, wist hij direct een redelijke verklaring te geven. Hij had ruzie met zijn "buurvrijster" Claesie, zijn ongetrouwde buurvrouw, die hem in zijn eer en naam tekort gedaan had. De beide kerkenraadsleden echter vonden dat het niet goed was zo'n ruzie zo lang te laten duren en om die reden de kerkgang na te laten, Ze verzochten hem zich te "laten bevredigen" (waarmee bedoeld werd de ruzie bij te leggen) en zich vervolgens op 25 november bij de kerkenraad te vervoegen. Jan vroeg bedenktijd en pas na enig aandringen beloofde hij te komen. Mocht het niet doorgaan dan zou hij dat alsnog laten weten. Het werd zondag 25 november, na de kerkdienst waren de broeders bijeen in de consistoriekamer, maar geen Jan van de Bergh. Er werd een nieuwe datum afgesproken, 2 december. De schoolmeester Hendrik van West kreeg opdracht de boodschap door te geven. Zonder succes. Jan had op de uitnodiging geantwoord: "Ik heb je gesproken. Heeft de kerkenraad wat te zeggen, ze zijn welkom in mijn huis!" Nogmaals werd de schoolmeester naar Jan Barends gezonden, nu met een verzoek om op 11 december voor de kerkenraad te verschijnen. 137
Die avond kwam de kerkenraad bijeen. Na aanroeping van de naam Gods werd de schoolmeester binnen geroepen. Hij deed verslag van zijn missie: Broeder Jan van den Bergh zou niet komen, wist niet wat hij er te doen had. Had de kerkenraad wat te zeggen, ze mochten aan zijn huis komen. En toen de schoolmeester hem daarover onderhouden had met de woorden: "Een lidmaat moet zich toch aan de regels houden?!" had hij ten antwoord gekregen: "t Is waar, als ik wilde zou ik wel komen kunnen!" De kerkenraad, dit alles overwegende, besloot eenparig tot het zenden van een brief, die nog dezelfde avond door de dominee werd geschreven: Jan Barendze van den Bergh, dewijl ons een gerucht (dat ons omtrent de aard van uwe ziele vrij bekommerd maakt) is ter ore gekomen, als waart gij tot de roomse kerk opgegaan, welk gerucht wij om vele redenen niet meer waarschijnlijk maar waarachtig oordelen (ofschoon gij ten mijnen huize loochende dat gij tot de roomse kerk waart opgegaan) zo is `t dat wij met een Christelijke zachtmoedigheid omtrent u te werk gaande, u nogmaals verzoeken dat gij uzelf tegen de naastkomende zondag, des avonds na de catechisatie, wilt sistéren (verschijnen) voor de kerkenraad, om u daar te zuiveren van die afval die u na gaat, zo u hierin weer ongehoorzaam blijft, continuerende te zeggen "Heeft de dominee wat te zeggen, laat hij bij mij komen", zo zal de kerkenraad genoodzaakt zijn op u censuur te oefenen, als op zo ene die van de waarheid is afgevallen, die een apostaat (afvallige) en zo meinedig aan zijn God, en ontrouw aan zijn Zaligmaker geworden is, en die tot een afgodische kerk is opgegaan, waar een broodgod wordt aanbeden en van welke kerk de antichrist het hoofd is, en daar anders niet als geslagen en gepraktiseerde leugens den volke worden wijsgemaakt, hopende meteen dat God door zijn Geest uw ziel zo bewerken zal dat gij tot inkeer en tot bekering komen zult. Valkenburg, de 1e december 1685. Uit last en naar des kerkenraads, Th. Akersloot, predikant.
Zicht op oud Valkenburg.
DomineeTheodorus Akersloot Was dominee Akersloot werkelijk zo'n grillige persoonlijkheid als de baljuw Gerrit Vlasveld ons wil doen geloven? De gegevens omtrent het doen en laten van deze predikant staan vermeld in minstens drie boeken, het civiele dingboek, het criminele dingboek en het "geheime" boek van de baljuw Vosmaer. Theodorus Akersloot was van 1676 tot 1706 predikant te Valkenburg en is volgens onbevestigde bron alhier overleden. Hij was gehuwd met Dina Marchant de dochter van Gilles Marchant en Dina Villaers. Drie kinderen werden in Valkenburg gedoopt; Bathanua 1680, Wilhelmus 1681 en Dirk 1687. Van een lange rij Valkenburgse dominees waarover klaarblijkelijk geen kwaad woord te zeggen viel, is hij de enige die in de annalen van ons dorp uitgebreid aan de orde komt! Stelt u zich eens voor dat u als dorpsrechter een mening zou moeten vormen uit de volgende verklaringen! In maart 1694 werd een kerkeraadsvergadering gehouden ten huize van de ouderling Pieter Borsboom. Dat kwam pas een jaar later in de officiële stukken te staan, opgetekend uit de mond van een tweetal getuigen: Ary Pieters Langeveld en Pieter van Leeuwen. Zij waren erbij toen dominee Akersloot voor de eerste keer werd beschuldigd dat hij de kaart van de vrije hoge heerljkheid van Valkenburg veranderd had. Zonder dat uit de doeken gedaan werd waaruit die ingreep bestaan had. De praeses bezwoer daarop zijn onschuld in het midden der broeders. Ja, Gods aanschijn mocht hem ontzegd blijven, alle plagen die de Heere God over enig volk gebracht had, mochten op hem neerkomen als hij veranderingen in de kaart had aangebracht! Hooguit enige streepjes voor eigen geheugensteuntje! Op 20 april liet de bovengenoemde baljuw Anna Catharina van Campen opdraven. Anna was de weduwe van Cornelis Corneliszoon Vergunst, in leven gerechtsbode van Valkenburg. Haar verklaring begon met een vrij recent kwaad dat dominee Akersloot bedreven zou hebben, vlak voor het
sterven van haar man. In grote nood had ze zich tot hem gewend met het verzoek een gebed aan diens sponde uit te spreken. De eerwaarde heer was inderdaad gekomen maar bij het zien van de zieke had hij gezegd: "Wat? Wat?" Met een gezicht van: laatje me daarvoor komen? Hij was vertrokken en had gezegd: "Die loopt morgen wederom heen!" Zonder voorbede was haar man kort daarna ingeslapen, voor eeuwig. Anna, eenmaal begonnen bracht nog meer oud zeer naar boven. Ooit hadden zij en haar man de hulp van de dominee ingeroepen toen hun negenjarig kind in stuipen lag. Eveneens met het verzoek bij het benauwde kind te bidden. Instede daarvan had de zielenherder het kind de pols gevoeld en de ouders met een grimmige blik aangezien: "Het kind is van de duivel bezeten! Hebt gij een spint? Smijt het daar maar in!" Daarop was haar herder en leraar heengegaan. Wijders verklaarde zij dat zij, zo'n veertien jaar geleden, de dominee verweten had dat haar man voor zijn jaarlijkse dienst aan de kerk maar vier gulden kreeg. Terwijl het twaalf gulden zou moeten zijn. Toen was de dominee in heftige toom tegen haar uitgevaren: "Gij stront! Gij tonster!" In zijn passie had hij een manteltje uit haar handen getrokken, ze had het kledingstuk nog niet aan, en sloeg haar daarmee links en rechts om de oren. Anna werd kort daarna van een dood kind verlost. Naar haar zeggen was dat te wijten aan de alteratie die haar na deze herderlijke tuchtiging had bevangen. Dat was nog niet alles, de predikant had ooit de bode Oudshoorn aangeklaagd bij de pachter. Deze zou geen belasting hebben betaald! Maar Anna wist beter. De bode, in zijn functie van kerkmeester, had slechts een weinig wijn uit de kerk mee naar huis genomen, overgebleven van het Avondmaal. Zeker, over de consumptie van wijn behoorde belasting betaald te worden, maar in dit geval? Dominee vond kennelijk van wel. Mogelijk had hij zelf zijn zinnen op het overgebleven geestrijke vocht gezet. Toen Anna haar visie op het gebeurde te kennen gaf, had dominee haar bedreigd. Als ze hem in deze zaak niet hielp, dan zou er voor haar geen brood meer zijn van de diaconie! Tenslotte was er nog die kwestie met de attestatie. Anna was op palmzondag, voor Pasen 1693, de consis-
Deel 4. De kerk.
138
toriekamer binnengegaan waarin op dat moment alle kerkenraadsleden bijeen waren. Ze had daar haar attestatie opgevraagd, een bewijs van goed zedelijk gedrag om te kunnen verhuizen naar een andere plaats. Dominee had gezegd: "Bruyt maar naar de papen!" En toen ze zich geschokt verwijderde had hij haar achterna geroepen: "De heer van Valkenburg zal u niet slechts van hier maar zelfs uit Holland doen vertrekken." Hij had daar aan toegevoegd: "En uitbannen!" Waarmee het getuigenis van Anna eindigde. Nog geen maand later, in mei 1694, werden door de baljuw en schepenen weer twee getuigen gehoord, Jannetje Oudshoorn weduwe van Dirk Cornelis van der Does en Annetje van der Does de weduwe van Willem van Egmond. Jannetje vertelde hoe ze vorig jaar ziek in bed had gelegen en dat haar schoonzusje Annetje bij haar op bezoek was. Even later had zich nog een andere bezoeker aangediend, de eerwaarde heer Theodorus Akersloot. Hij was in een spraakzame bui. Uitvoerig vertelde hij wat hij onderweg beleefd had met Gerrit Vlasveld. Had hij niet die baljuw en pannenbakker aangetroffen liggende in het gras van de Hoge Rijndijk? (nu Hoofdstraat-Voorschoterweg) Met zijn meid nota bene! Hij was recht op de man afgestapt en had gevraagd: "Vlasveld, wat vrouwmens is dat?" En die zou hebben gestameld: "Ik kense niet! Ik kense niet!" De heer Vlasveld had zeer gealtereerd en verbaasd gereageerd op zijn tussenkomst, vertelde de dominee met plechtige verontwaardiging aan de twee vrouwen. Het bleef een aantal maanden stil rondom de zaak. Maar op 28 september 1694 achtte de baljuw de tijd gekomen om dominee Akersloot voor het dorpsgerecht te dagen. Hij, Gerrit Vlasveld, had hem voer en kalfsvlees geleverd en dat moest nog betaald worden. Voorts verschenen nen Arend Verhage en Jannetje van der Does. Zij hadden zich borg gesteld voor een geldsom die de dominee geleend had. De schuld had al lang afgelost moeten zijn. Arend en Jannetje konden door verarming niet meer aan hun borgstelling voldoen. Ze wilden ervan ontheven worden. Jannetje eiste eveneens betaling van drie gulden terzake van geleverde mest. De eerwaarde heer achtte het beneden zijn waardigheid om te verschijnen. Uit een verklaring van Pieter Borsboom en Bruyn Zegwaart, beiden regerend ouderling, blijkt dat zij met dominee Akersloot op "huisbezoeking" geweest waren. Naar gewoonte hadden ze de gezinnen bezocht om hen 139
persoonlijk uit te nodigen voor het aanstaande Avondmaal op zondag 10 oktober 1694. De huisvrouw van Jacob Corneliszoon Bol had gezegd niet te zullen komen omdat de dominee de handtekening van haar man zou hebben nagemaakt. Onder een schuldbrief. De dominee had heftig ontkend. De vrouw had daarop gevraagd: Hoe komt mijn mans hand daar dan? Hoe kan ik daar dan voor aangeslagen worden? Geef me dan een briefje, dan zal ik komen!" Dominee Akersloot weigerde: "Uw mans hand is daar niet, uw man heeft wel iets getekend, maar dat raakt de procuratie niet!" De kerkenraadsleden waren niet alleen bij Jacob Bol van een koude kermis thuis gekomen. Ook bij de diaken Jacobus Verhoef zat oud zeer. Ook hij had nee gezegd op de nodiging tot het Avondmaal. "Omdat dominee in de kerkenraad gezworen had de kaart van Valken burg niet veranderd te hebben, daar hij echter wel beter bewust was!" Akersloot was heftig uitgevaren: Ik heb niet één naam in de kaart gesteld, noch één cijfer veranderd! Of ik moeste Gods aanschijn niet aanschouwen!" Toen het ongelovige gezicht van de diaken nauwelijks onder de indruk leek, voer hij voort: "En alle de plagen die God de Heer over een volk gebracht hebbe, moge dan op mij zijn!" Om dezelfde reden weigerde Pieter van Leeuwen naar het Avond maal te gaan. En nogmaals bezwoer dominee Akersloot niets in de kaart te hebben veranderd. Met ten hemel geheven handen. Met de zelfde woorden over Gods aanschijn en diens straffen! Ten derde male. De volgende gebeurtenissen speelden zich af vóór Pasen 1695. De diaken Jacobus Verhoef, de kerkmeester Pieter Verhoef en de ouderling Pieter Willemse Borsboom waren er bij betrokken. Ook Maarten Gerrebrands van der Quick als parochiaan en Hendrik van Westen als koster. De kerkenraad had besloten dominee Akersloot de viering van het Avondmaal niet toe te staan. Een andere voorganger of uitstellen, was de eis. Dominee Akersloot weigerde. Daarop volgde een verbod. Maar dominee bleef halsstarrig. Pieter Borsboom en Maarten van der Quick bezochten daarna een zekere dominee Sevenhoven. Ze vroegen hem hun predikant namens de classis te verbieden voor te gaan in de avondmaaisdienst. Sevenhoven achtte zich daartoe niet bevoegd, eerst moest hij zijn medegedeputeerde schrijven. De tijd drong, paaszon dag naderde. Op Goede Vrijdag togen
Zicht op oud Valkenburg.
de mannenbroeders weer naar Sevenhoven maar die had nog niet gereageerd. Direct daarna reisden ze naar Leiden, daar werd de praeses van de classis bezocht. Deze verklaarde eveneens "daarinne niet te kunnen helpen". Op de terug weg, bij de Haagse Schouw gekomen, gingen de broeders uiteen. Een ieder naar zijn huis. Alle dingen maar overlatende aan de bestiering des Allerhoogsten. Maarten van der Quick ontmoette op Stille Zaterdag Cornelis Oudshoorn, kerkmeester en bode. Die vroeg of Maarten toestond "dat het brood ende souperijt de kerk soude houden". Maar ten antwoordde: "Ik wil mij daarmee niet bemoeien!" Toen op paasdag van het jaar 1695 het Heilig Avondmaal zou worden bediend in de Valkenburgse dorpskerk was de kerkmeester Pieter Ver hoeif niet aanwezig. Noch de ouderlingen Pieter Willems Borsboom en Pieter van Leeuwen. Noch de diaken Jacobus Verhoef. Ook ont brak de kerkmeester en bode Cornelis Ouwersloot. Toen dominee Akersloot desondanks naar de beker reikte, zie er was geen wijn in de kan. Er lag geen brood op de schaal. De bode had deze onontbeerlijke grondstoffen niet bezorgd! Of die zondag het verstoorde Avondmaal kon worden hervat staat nergens. Cornelis Oudshoom kreeg de schuld, die immers had het brood en de wijn niet geleverd. Het dorpsgerecht moest oordelen. Tijdens het verhoor van de kerkeraadsleden werd duidelijk dat er op 1 augustus 1695 een "akte van belijdenisse" was opgesteld door de betrokkenen. Zij verkIaarden daar nog immer volledig achter te staan. Ten behoeve van de gerechtsbode Cornelis Oudshoom werden daarna een aantal Valkenburgers op artikelen gehoord. Jan Onderwater, Willem Grave kamp en Bouwen van Oosten. Er werd een beroep gedaan op hun ge heugen. Herinnerden zij zich nog dat op 29 november 1695 laatstle den, baljuw Gerrit Vlasveld met Cornelis Oudshoorn gesproken had over het niet bezorgen van brood en wijn in de kerk? En dat Cornelis Oudshoorn toen gezegd had: "Ik heb van u order gekregen het brood en de wijn niet te bezorgen in de kerk! En toen ik uw order niet wilde opvolgen zeidet gij: Doet het maar. Waar sacrament zijt gij bang voor? Ik selt wel voor u afwachten!" De getuigen herinnerden zich in derdaad dat gesprek. Maar of de baljuw "ik" of "wij sellent voor u af wachten" gezegd had, daarvan waren ze niet zeker. De geldlening van dominee Akersloot, waarvoor destijds de wedu we van Willem van Egmond zich borg gesteld had, kwam op 29 januari 1697 nogmaals aan de
orde. De baljuw Gerrit Vlasveld was inmiddels overleden en afgelost door de rechtsgeleerde Johan de Bosch. Paulus Pieters van Lelyvelt, de geldschieter, eiste van Theodo rus Akersloot betaling van een som van 46 gld 13 st met de intereste van dien naar boelhuisstijl. En sedert 19 februari 1695 afdoening van een lening van 200 gulden. Tenslotte kwam het jaar 1706. Het jaar waarin de diakenen Huygh van der Bent en Dirk Wollebrant Starreblom hun predikant voor de vierschaar daagden omdat hij Pieter van der Pot voor een dief uitgemaakt had. Zijn openlijke beschuldiging luidde: Pieter van der Pot had, als belastinggaarder, teveel gerekend voor zekere 8 morgen land te Valkenburg. Overgaring werd het genoemd. Pieter had het teveel in eigen zak gestoken. Dominee had luidkeels beweerd dat hij de beschuldiging hard kon maken en dat ook doen zou. Zo niet dan zou hij 100 zilveren dukaten storten in de armenkas. Aangezien hij die belofte gedaan had op 12 november 1704 werd dat nu wel eens tijd, vonden de broeders diakenen. Dominee Akersloot kwam niet opdagen. Op de volgende rechtdag maakten de welgeboren mannen korte metten: dominee moest binnen 14 dagen met een bewijs komen of de armenkas spekken. Inclusief de proceskosten. Het was niet de eerste keer dat dominee Akersloot in het geweer kwam tegen het gilde der belastinggaarders. In het civiele dingboek is daaromtrent reeds een notitie gemaakt op 19 maart 1693 onder het opschrift: Journaal van het gepasseerd zijnde de dag van de openbare ambachtsrekening tussen de predikant Akersloot en Jan van Langeveld, gaarder van de verpondingen. Ten huize van Cornelis Outshoorn, gerechtsbode te Valkenburg. Akersloot stelde vragen over het financiële boek en schold daarop Jan Langeveld uit voor gemene landsdief, armendief en weduwen en wezendief! Kortom, dominee Akersloot wist zich onsterfeljk te maken in de dorpsadministratie. Voor u zich een oordeel vormt over zijn handelingen moeten we wel bedenken dat deze mensen in een heel andere tijd leefden. En ik heb u nog niet alles verteld. Het "geheime' boek van de baljuw Valerius Justinus Vosmaer bracht nog meer aan het licht over dominee Akersloot. Opgetekend nog voor de bovenomschreven gebeurtenissen plaats gevonden hadden! Daarin staat, met de onbeholpen woorden van deze brave dorpsregeerder die de taalkunst maar matig machtig was, een ontroerend verhaal. Hem in vertrouwen verteld, door de echtgenote van dominee
Deel 4. De kerk.
140
Akersloot. Het eerste deel als volgt samengevat: Ik ondergetekende Dma Marcan, huisvrouw van Theodorus Akersloot, heb een ernstige klacht over huisvredebreuk op de 29e april omtrent tien uur. Door Jannetje Cuersen, wonende alhier. Ze kwam in mijn huis en begon me te verwijten dat papisten haar verteld hadden dat ik mijn man had uitgemaakt voor een schelm, vagebond en dergelijke. "Foei jou! Foei jou! Foei jou!" foeterde ze, met de handen in haar zij. "Als gij zo met uw man leeft zo zult gij het dorp uit moeten! Hem willen we houden!" En terwijl ze mij op de arm sloeg herhaalde ze: "En gij zult daar uiti..Hij mag u dan wel slaan, maar heeft daar reden toe! En,..." ging ze in één adem verder, "is het om het geld, haal dat dan van uw moeder! Al had hij voor tweeduizend gulden schuld, gij bent gehouden te betalenl" Ook had ze nog wat te zeggen over mijn behandeling van de dienstmeid. Mijn man lachte er om: "Al was het er één van achttien jaren" dacht hij leuk te zijn. Zo werd ik in mijn eigen huis uitgemaakt voor varken en leugenaarster, ik ben geschopt en geslagen. "Ik zal u tot Leiden zo uitschilderenl" werd me nog gezegd. Door al dit grote huisgeweld ben ik zodanig ontsteld geraakt dat ik nu God en justitie zoek om hulp, en bereid ben dit kwaad te bevechten. Ook al om de onenigheid die wordt verwekt tussen mijn man en mij. De domineesvrouw kwam er daarna toe haar hele hart uit te storten. Dit tweede gedeelte heeft de baljuw in een aparte verklaring vastgelegd. Kort samengevat: Ik ondergeschreven juffrouw Dma Marcan, huisvrouw van dominee Akersloot klaag mijn grote en gedwongen nood aan de officier. Over het grote geweld dat ik moest ondergaan en nog dagelijks onderga vanwege mijn man, Ik ben getrouwd onder voorwaarde dat er geen gemeenschap van goederen zou zijn. Dat gaf meteen al problemen. Mijn man kwam op zeker moment naar me toe met een aan tal obligaties en gaf te kennen dat die hem toekwamen. Zo ook maakte hij aan spraak op vele mij toebehorende vaste goederen als land en huizen in Haarlem. Ook had ik nog een aandeel uit een ongedeelde boedel tegoed. Op zekere dag nam mijn man me mee naar Amsterdam, daar eiste hij 120 gulden van me. Ik weigerde. "Of ik het zeg of verzwijg," zei hij toen, "ik heb het al gedurende een half jaar ontvangen en verteertd". Daarop nam hij me mee in een herberg en 141
begon me te knijpen en te slaan. Later bleek dat zijn bewering gelogen was. Het was ook in dat eerste jaar van ons trouwen dat hij een smid uit Katwijk liet komen en mijn kasten openbreken. Daarin lagen mijn sieraden: ondermeer drie gouden ringen en enig zilverwerk. Tezamen vijfhonderd gulden waard. Hij heeft alles naar Haarlem verstuurd, aan zijn zuster, en daar laten verkopen. De opbrengst heeft hij met zijn consorten verteerdl Een andere keer eigende hij zich een gouden vignetketting toe, met het voor wendsel daarop zijn wapen te laten graveren. Hij verkocht uiteindelijk de ketting, dieGO gulden waard was, voor een bedrag van 40 gulden aan een jood. Het was nog in het begin van dat eerste huwelijksjaar dat hij me de stuipen op het lijf joeg door voor me te gaan staan, in zijn hand een mes op zijn borst ge richt. "Gij zult maken geld te bekomen, ik wil geld hebbenl Zo gij geen geld geeft dan gaat dit er doorl" Waarop ik wel toe moest geven. Kort daarna was het opnieuw zover. Weer moest er geld komen en ik wou het niet geven. Daarop zei hij: "Ik ga me verhangenl" En na me tot afscheid nog enige klappen gegeven te hebben ging hij naar boven, naar het duivenzoldertje, waar hij vier tot vijf uur bleef. Het was inmiddels donker geworden en ik wachtte beneden, niet wetende of het hem deze keer nu wel of niet ernst zou zijn. Tot hij opeens met opgeheven armen voor me kwam staan, als een geest. 0p kousenvoeten naar beneden geslopen om me te laten schrikken! Veertien dagen nadat ik van ons eerste kind bevallen was, kwam er een vrouw uit Haarlem aan de deur. Om betaling van zeventien gulden voor een door mijn man gekochte nachtrok. Toen ik weinig animo betoonde om de rekening te voldoen werd mijn man woedend: "Gij zult de vrouw betalen!" Waarbij hij me rugwaarts over de rustbank stompte. Mijn moeder, zeer ontsteld, vroeg daarop om een glas wijn. Hij greep het glas en wierp het meteen aan stukken op de vloer. Benevens al het andere dat op tafel stond. Denk niet dat ik gierig ben. Ooit heb ik een schuld van drieduizend gulden voor hem betaald. Maar zijn schulden zijn vele en er komen er dagelijks bij. Hij vult het ene gat met het andere. Op zeker moment was hij bij de ouderling Visserman op bezoek. Aan de Haagse schouw. Hij stuurde hem naar me toe met de vraag om tien dinars te lenen. Toen ik vroeg wanneer ik dat geld weer terug kon verwachten kwam het hoge woord eruit. Dominee had hem gestuurd. In 1684 nam de dienstmeid
Zicht op oud Valkenburg.
ontslag. Mijn man had haar zilverwerk in Delft te gelde gemaakt en daar verteerd. Zo werd ik geprest om f 63 te betalen. Kort daarna, op de zaterdag voor Paasavond, heeft mijn man mij om die reden zo deerlijk geslagen dat mijn gezicht vol bloeduitstortingen en blauwe plekken zat. Mijn ogen waren dik en gezwollen. De volgende dag was het Avondmaal. Nadat mijn man het brood en de wijn had uitgedeeld en uit de kerk kwam deed hij de luiken van het huis dicht, sloot de deuren en hekken en gaf de nieuwe meid een ducaat: "Zeg aan iedereen dat mijn vrouw de roos aan haar hoofd heeft!" Tenslotte maakte hij er een gewoonte van mij iedere zondagmorgen, voor hij naar de kerk ging te slaan. Hij achtte zich daarbij zelfs gesteund door zijn collega's. Dan rechtvaardigde hij zich door te zeggen "Ik mag u wel slaan. Ik weet waarom ik het doe! De predikanten in de classis zeggen: Als ik zo'n wijt had sloeg ik haar de armen en benen stuk!" Dezelfde predikanten hebben hem ook de raad gegeven om desnoods al mijn goederen in stukken te slaan, als dat nodig was om me te dwingen. Eens is het zelfs zover gekomen dat hij al mijn meubelen en goederen naar Haarlem heeft laten transporteren, geadresseerd aan een zekere Jan Vermeulen. Ik kon mijn eigendommen ternauwernood onderscheppen, halverwege de reis, met behulp van een advocaat. Hetgeen me een dreigement van zijn kant opleverde niets meer van zijn traktement af te staan voor het huishouden. Onlangs, op paasochtend 1687. vooraleer hij het Heilig Avondmaal zou uitdelen, heeft hij me zo erbarmelijk gekwetst met schelden en tieren dat ik niet bij machte ben het te beschrijven. Met die voorbereiding heeft hij het brood en de wijn uitgedeeld. En het gaat zo maar door. Dag aan dag. Met schelden, slaan, kijven en tieren. Het is met geen tong uit te spreken. Mijn naam wordt belasterd, kins bij kins, tot Leiden toe. Ik wordt belogen en bedrogen. Op zeker moment scheurde hij mede kleren van het lijf wierp die op de grond en veegde zijn voeten aan het schone linnen! En zo meer van dergelijke kwaadwillige boosheden die ik me op dit moment niet meer te binnen kan brengen. Mijn enige hoop is nu nog dat God en de justitie me recht zal doen.
Malcontente Lutheranen Binnen de Lutherse gemeente te Leiden ontaardde een verschil van mening over het tractament van twee predikanten in een rel tussen gemeenteleden en de kerkenraad. Dat was in 1675. In 1689 ontstond er onenigheid over het beroepen van een Duitse of een Hollandse predikant. De regering gebood een Hollandse, de kerkenraad wilde de Duitse. De Leidse ontevredenen begaven zich daarop naar Delft ter avond maal waar ze gedoogd werden maar niet opgenomen. De afgescheidenen ontwierpen een plan om te Valkenburg een kerk te bouwen maar dit mislukte in 1699. Dat de "malcontente" Lutheranen hier in Valkenburg gedurende langere tijd naar de kerk gingen blijkt uit een prachtige ets waarvan een foto bewaard wordt in de oudheidkamer. De prent laat zien hoe de kerkgangers zich lieten overzetten met de veerboot. Een uniek kijkje op deze overbekende plek van de Rijn en het veerpad! Niet alleen in het haventje ligt een typisch binnenvaartuig uit die tijd maar ook in de Veersloot of Wipsloot' Slechts de mast daarvan is zichtbaar. Links, op de plaats van het tegenwoordige hotel het "Wapen van Valkenburg" is een omheinde ruimte waar de jeugd zich vermaakt met kaatsen of klootslaan. De tekst onder de prent luidt: Gelijk de dwaas sijn huis op sandgrond onbedagt geboud heeft is het doen der boose ook geagt een wind of regenplas die slaat het haastig neder daarom o broeders keer, cy keerd met ootmoed weder. Matt. 4.
Deel 4. De kerk.
142
Dus ijverd het misnoegd volk was't voor Gods eer of kerk en niet na dwase drift of eigen ooge-merk maar laas `t roept kristen liefd en haat hun Broeders nog sy werden Leugenaars die God so dienen (Og). 1 Joh. 4:20. Een tweede prent laat de Lutherse kerk zien, een typisch Valkenburgs huis. De tekst eronder luidt: So selve de Heer het huis niet boud, alle arbeyd is om niet. Ps. 127. De derde prent toont de zolder van het huis met de aandachtig luisterende gemeente. Daaronder de woorden: De Staf daarop den mens betrouwd, een broos verganklijk riet. 2 Kon. 18:21. In het notarieel archief van Katwijk berust een testament van Jannetje Spierenburg, weduwe van Hendrik Borsboom waarin ze haar zoon Pieter Borsboom legateert met de helft van een huis, van ouds ge naamd De Lutherse kerk. Gedateerd 13 juni 1765. Ook in de Valken burgse boedelboeken wordt het huis genoemd en geveild.
Predikanten te Valkenburg Tot en enige jaren na de Franse tijd: 1585 Wilhelmus Vink 1619 David Jacobs Revirset 1621 Johannes Smaernie Arnsil 1661 Johannes van Wijngaarden 1672 Petrus Hollebeek 1676 Theodorus Akersloot 1706 Jacobus Boerhave 1711 Jacob van Schapenbrand 1745 Anthonius Gerhardus Bijlert 1747 Gerhardus Johannes Lette
143
1750 Samuel van Hardeveld 1788 Dirk Halder 1827 Ds. Knap 1832 Johannes Tenckinc 1837 Hendrik Arnoldus Matthis 1874 Philippus Peter 1877 H.H. Veder 1880 F. Lion Cachet 1887 Cornelis Reinhard Rijnenberg 1891 Heinen Koops
Zicht op oud Valkenburg.
De smid uit Rijnsburg Klaas Corneliszoon van der Beelt was smid in Rijnsburg. Was hij de zoon van Cornelis van der Beek, smid te Valkenburg? Dat zou verkla ren waarom hij op 7 augustus 1701 in de gereformeerde dorpskerk kwam. Vanuit de cel in het rechthuis werd hij voorgeleid aan de welgeboren mannen Jan Willebrords Onderwater, Ary Langeveld en Jan van Vel sen. Met een gramstorig gezicht stond hij in het beklaagdenbankje. Aangezien de verdachte "op artikelen" gehoord zou worden begon de baljuw, Pieter van der Pot, met de vraag: "Hoe oud zijt gij?" Klaas gaf een vreemd antwoord: "Dat's evenveel!" De baljuw schonk er geen aandacht aan. De verdachte werd gevraagd of hij tussen één en half twee `s middags de kerk binnengegaan was, nog voor de voorzanger kwam om zijn dienst te doen. En of hij daar toen luidkeels gezongen had? De smid gaf een kort maar krachtig "Nee!" te horen. De volgende vraag werd voorafgegaan door een beschrijving van de gang van zaken tijdens de kerkdienst: hoe de voorzanger, conform de opgave van Dominee Akersloot, met de gemeente een vers uit de 72e psalm had ingezet. "Of hij toen niet op een vervaarlijke wijze heeft in het wild gezongen, zonder enige wijs in die psalm te houden?" Met het gezicht van een Rijnsburger die ergens van beschuldigd wordt keek de ijzerbewerker op: "Daar weet `k niet van. Dat ontken ik!" "Zo" vervolgde de baljuw, "heeft de predikant toen niet tot twee maal toe van de preekstoel af tegen je gezegd: Zwijg stil Klaas, gaat uit de kerk!?" De smid sloot de ogen: "Niet gehoord!" bromde hij. "En ben je daarop nog voortgegaan met het onbehoorlijk zingen en schreeuwen, zonder enige wijs te houden of naar de voorzanger te luisteren?" ging de baljuw onverstoord verder. "Ik heb behoorlijk gezongen!" verdedigde de smid zich. "Zijt gij toen niet tot drie verscheidene malen toe door de voorzanger gewaarschuwd te zwijgen?" "Hij liegt het!" "Zijt gij daarna niet door de dienaar van justitie aangezegd te zwijgen en met hem uit de kerk te gaan?" "Ja, da's waar, maar `k wou `t niet doen!" "Zijt gij daarop alsnog blijven zitten en op dezelfde manier doorgegaan met zingen en schreeuwen?" "Dat is een leugen!" ...De baljuw, dat gewichtige personage, praatte verder maar Klaas hoorde hem niet meer. Daar zat hij nu, voor
schande, als een beest gevangen genomen en waarom? Omdat hij niet goed kon zingen? Als `s morgens in de smederij het vuur hoog oplaaide en hij het gloeiende ijzer op het aambeeld hield, er met de zware hamer opbeukte, dan ook voelde hij de zanglust bij zich opkomen. Dan bulderde zijn stem door de berookte werkplaats. Bij iedere klap van de hamer schoot zijn stem uit. Soms met zware basstem gebulderd, als er klanten waren. Dan weer met tedere hogergestemde tonen gezongen, als hij wist alleen te zijn. De Rijns burgers kenden hun smid wel. De zangkenners onder hen beweerden dat hij toon doof was. Anderen zeiden "Hij is niet helemaal goed!" Ze wezen daarbij op hun eigen hoofd. Zijn ijzerwerk was goed. Praten kon hij niet, dat was waar. En van brandewijn werd hij des duivels. Dan moest zijn vrouw, dat arme zieltje Annetje van Heemstede het ontgelden. Eens had hij haar bij de strot gegrepen en gebulderd: "Ik zal je uit de wereld helpen!" Ze had in haar blote hemd het huis moeten ontvluchten. Om haar leven te redden! Ja, de Rijnsburgers kenden hem we!. Toen de dominee de psalm opgaf was het maar goed dat hij het hele vers voor las. Klaas kon niet lezen. De voorzanger had de wijs ingezet. Uit volle borst had hij meegezongen. En het was goed geweest, dacht hij. Maar nu? Door de baljuw en de diender was hij de kerk uitgezet. Als een schelm, een ordeverstoorder! Om wat ie gezongen had! Trouwens..voor wie zong hij nou eigenlijk? Je zingt toch niet voor de mensen. Op dat moment werd Klaas opnieuw tot de werkelijkheid bepaald. De stem van de baljuw drong weer tot hem door: "Is toen niet de baljuw van Valkenburg bij u gekomen die tegen u zei: Kom, gaat uit de kerk! En zijt gij daarop niet, onwillig te gehoorzamen, door de baljuw en de dienaar naar buiten geleid, de kerk uit?" Het tweede raadselachtig antwoord van Klaas volgde: "Trouwens, trouwens...." Onverstoord ging de baljuw verder met zijn verhoor: "Zijt gij toen alsnog voortgegaan met groot geweld en geschreeuw?" Het derde onbegrijpelijke antwoord werd genoteerd: "Op order van Pot aan de ..." Daarmee werd de zaak Klaas van der Beelt als gesloten beschouwd.
Deel 4. De kerk.
144
hun minderjarige kinderen. De bode en dienaar zijn gemachtigd op te treden.
Wijlen de Vrouwe van Valkenburg In februari 1704 en op verzoek van wijlen Susanna Studler van Zu nek, in leven vrouwe van Valkenburg, verklaarden schepenen in de kerk gezien te hebben een wapenbord van wijlen Susanna Eleonora de Hartoge, laatst weduwe van Alexi Jozephus de Rencurel. Op het bord stonden de letters: OBIT XXX Martius Ao MDCCI (overleden 30 maart anno 1701). Tevens dat zij op 4 april 1701 bij het rechthuis gewacht hebben op het lijk van voornoemde vrouwe de Rencurel dat vanuit Den Haag met een rouwkaros aan kwam, hetwelk ze in een schoon graf in de kerk gelegd hebben.
Anno 1758. Waarschuwing aan alle ingezetenen. Zich te onthouden van op zondag in de velden of landen te gaan werken of dergelijk dagelijks handwerk hoe ook te verrichten, expresselijk alle winkeliers, herbergiers, tappers op zondag vanaf 8 uur tot tenminste een half uur na de laatste predikatie. Ook mogen de kinderen en onmondigen op of tegen de kerkmuur en ook niet op het kerk hof lopende spelen, kaatsen of klootschieten. Door de week zowel als op zondag. Ook tijdens de catechisaties, kerkdiensten etc. rondom of nabij de kerk of kerkhof niet lopen, spelen,
Kerk en justitie, anno 1708 Alzo in het schrijven van de heren Staten van Holland en West Friesland betreffende het houden van de nationale vast en bede dag op 25 april 1708 eveneens aangedrongen werd op wekelijkse dankzegging en gebeden, zo is het dat de baljuw van deze heerlijkheid van Valkenburg strikt laat gebieden ook metterdaad te doen ophouden allerlei handwerk en neringdoen, en vooral het tappen, kaatsen, balsiaan en dergelijke exercitiën, ook het openen van enig venster op een boete van zes en dertig stuivers. Alsmede dat geen herbergier of brandewijnverkoper des zondags onder predikatie mag tappen of gelagen zetten en vooral niet te laten kaatsen of balslaan dan na het eindigen van de namiddagse predikatie en catechisatie, op een boete van dertig stuivers. Aangezien bevonden werd dat kwaadaardige lieden zich niet ontzien de kerkmuren rondom de kerk omver te werpen en te ruïneren, zo wordt een ieder bij deze gelast zich daarvan te onthouden, op een boete van twintig stuivers. In dit opzicht zijn ouders en voogden verantwoordelijk voor
145
Zicht op oud Valkenburg.
schreeuwen en razen. Op boete van 12 stuivers voor de eerste reize, de tweede wordt dubbel. Daarvan de ene helft bedoeld voor de armen, de andere helft voor de aanbrenger.
De cantate bevat vervolgens nog veel koorzang, solistische gedeelten, beurt en gemeentezang. Hoewel de opsteller klaarblijkelijk zeer tevreden was met het resultaat van de opknapbeurt werd in 1844 de kerk opnieuw verbouwd.
Een danklied
Kerkelijk archief tot 1811
Ter inwijding van het vernieuwde kerkgebouw in 1812 werd een cantate geschreven. Dit inmiddels vergeelde boekje wordt in het gemeentearchief te Leiden bewaard. De maker is onbekend. Het zangstuk getiteld "De Christelijke dankbaarheid" werd uitgevoerd op de 18e mei 1812. Het openingslied, waarvan de melodie niet is aangegeven, bevat de volgende tekst: Koor: Verganklijkheid! wij wijden onze toonen U nog in `t duizendjarig Kerkgesticht, Dat uw geweld reeds had ten val gerigt, En slooping moest op `t eind uw' arbeid kroonen. Nu moet de dankbaarheid de harten treffen, Terwijl de tijd deez' muren nog verschoont; En Bouwkunst hier opnieuw vermogen toont, Zoo mag zich staag nog `t hart tot God verheffen. Gemeente en koor op de wijze van psalm 87: In `t huis waar dankb're menschen zaamvergaren, Daar toeven wij ook gaarn met hun vereend, `t Is God, die nog ons allen veel verleent: Wij willen dan `t gevoel ook openbaren. Komt, hooren wij dan naar de blijde klanken En denken wij wat elk van God geniet: Het zangkoor wekk' ons door zijn treffend lied; Wij willen God met deez' Gemeente danken.
De doop, trouw en begraafboeken van de kerk moesten bij de invoering van de burgerlijke stand (onder Napoleon) ingeleverd worden bij de overheid. Gelukkig maar want anders zou er weinig bewaard gebleven zijn. In het Algemeen Rijksarchief te Den Haag berusten nu doopaantekeningen van 1640 tot 1800, Trouwgegevens van 1640 tot 1809 en een gravenregister van 1806 tot 1811. Voorts een boek met oude diaconie ontvangsten en rekeningen en een lijst van kerkboeken. Het archief van de kerk van de Nederlands Hervormde gemeente te Valkenburg bevat daarenboven een aantal notulenboeken vanaf eind zeventiende eeuw.
Een bouwkundig oordeel De schrijver van het reeds genoemde artikel in "Bouw en Interieurkunst" vermeldt dat er in 1844 plannen waren om de kerk te verbouwen. Na de sloop van 1811 was er een halve kerk overgebleven! Er was een ontwerp van de Leidse architect Molkenboer. De kosten van f 10.200, werden echter te hoog geacht. Wat daarvoor in de plaats werd gewrocht vormde, volgens hem, een treurig mengsel van neoclassicisme en gothiek. Zelfs het aardige houten ruitertje werd vervangen door een stijlloos bakstenen product.
Deel 4. De kerk.
146
GEGEVENS DEEL 4 777 - 866 Oorkondeboek Utrecht deel 1 blz 44. Lijst van goederen en horigen der St. Maartens- kerk te Utrecht (Similiter ecclesiam que dicitur Valcanaburg, cum omnibus appendiciis sancti Martini totum et ad integrum). 1064-05-02 OorkondeboekUtrechtdeel 1 blz. 208. Koning Hendrik IV geeft aan de Utrechtse kerk haar goederen terug haar door graaf Diederik III van Holland en zijn zonen ontnomen (in Valkenburch XVI curtilia cum terra ad ez pertinenti). 1159-06-28 Oorkondeboek Utrecht deel 1 blz 382. Paus Adriaen IV neemt de Utrechtse kerk in bescherming en bevestigt haar in het bezit van haar goederen en voorrechten (curtum Vakenburge). 1159 of later Oorkondeboek deel 1 aanvulling blz 384. Bepalingen van de aartsbisschop van Keulen over het bijleggen der geschillen tussen de bisschop van Utrecht, de graaf van Holland, de Domproost en de kanunniken van Oldenzaal (par.2. curiam falkenburc redimet episcopus juxta veritatem debiti et quicquid de debito solutum est, hoc juvabit episcopum). 1241-06-05 Oorkondeboek deel 2 blz 354. Willem, graaf van Holland, geeft aan het Duitse huis het patronaatsrecht der kerken te Valkenburg en Maasland. 1282-04-16 Oorkondeboek Utrecht deel 4 blz. 319. Hendrik, bisschop van Terwaan draagt over, tot wederopzegging toe aan zijn officiaal, de hem door de paus verleende opdracht inzake het geding tussen graaf Floris V en de aartsbisschop van Keulen. In afschrift aan de priesters van Leiden en Valkenburg. 1282-07-29 Oorkondeboek deel 4 blz. 348. De rechters in de zaak tussen graaf Floris V en aartsbisschop Siegfried van Keulen gelast aan de deken van Zuid Holland de priesters te Valkenburg en `sGravenzande, voorts aan alle priesters in de bisdommen Keulen Luik en Utrecht alsmede aan de klerk Gerard van Breda om genoemde aartsbisschop voor de derde maal te dagvaarden tegen 15 september. Op 17 sep. van dat jaar (blz 351) gelasten de rechters de dekens van Zuid Holland, Rijnland en de Betuwe de priesters van Valkenburg enz. enz. om genoemde aartsbisschop te vermanen op straffe van excommunicatie om de proceskosten te betalen, Op 6 november een herhaling van het eerste bevel, alsnog te doen dagen (blz. 356). 1295-12-20 Oorkondeboek deel 5 blz 239/240. De priesters van Voorschoten en Leiderdorp geven aan de officiaal van het hof van Utrecht verslag van hun onderzoek of de moederkerk te Valkenburg benadeeld wordt door de kapel in het leprozenhuis te Katwijk. Daarop verbiedt de
147
officiaal als rechter ad hoc aan de leprozen te Katwijk om de mis te doen opdragen in hun kapel. 1388-12-31 Heerlijkheidsarchief nr. 296. Aelbrecht, hertyog in Beieren geeft op verzoek van de buyren in Catwijc op te Rijn, daar de kerk te Catwijc te ver verwijderd is, toestemming aan de kapelaan, de landcommabdeur en de broeders der Duitse orde te Utrecht, om de parochiekark met alle bijbehorende tienden en renten te verplaatsen naar de capel te Catwijc en geeft aan de Duitse orde het patronaatrechtop voorwaarde dat voortaan Valkenburg drie maal per week mis gelezen zal worden. 1461-06-12 Heerlijkheidsarchief, inv. 329. Johan van Haeften, landcommandeur en de gehele commanderij der balie van Utrecht der Duitse orde komen overeen te Catwijk op Zee een afzonderlijke parochie te stichten. 1467 - 1468 Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht bijdrage van het dorp Valkenburg, van 1 mrt tot 1 mrt: 12 grossos Flandrenses, solvit per custodern domus Teutonicorum. 1480 1481 Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht deel 2 blz. 16. Genoemd in een rekening van de fabrieksrmeester Johannes van Drakenborch de bijdrage van Valkenburg 10 stuivers; Catwijck supra Renum ad computum 15 Stuivers en Catwijck opt Zee 12 stuivers en 6 penningen. 1506 - 1507 Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht. Bijdrage van Valkenburg in dat jaar 1 gld, 17 st en 6 penn. Katwijk ad Rijn en Katwijk aan Zee ieder 1 gld 5 st. 1531-05-31 Heerlijkheidsarchief, reqest nr. 205. Josyne van Egmont, vrouwe van Wassenaar, verzoekt aan de landcommandeur der Duitse orde te Utrecht wegens klachten van haar onderzaten te Valkenburg over hun pastoor, deze te vervangen. 1597-06-25 Resoluties Staten Geneaal. Octrooi verleend aan Hendrik Lodewijks, boekdrukker te Leiden, voor het uitgeven van een catechismusboek van Cornelius Corstius, herzien door Willem Vinck, predikant te Valkenburg en de beide Katwijken.
Zicht op oud Valkenburg.
POST. DR. R.R. Romeinse bronnen voor de kerkelijke toestand der Nederlanden onder de apostolische vicarissen, 1651 -1686, deel 2. 1941.
BOEKEN EN BRONNEN DEEL 4 Zie ook deel 2. BRAKEL J.P. Een merkwaardige naam van een huis. In Rijnland, tijdschrift voor sociale genealogie en streekgeschiedenis voor Leiden en omstreken. Jaargang 1971. DOMELA NlEUWENHUIS. F.J. Geschiedenis der Lutherse gemeente te Leyden. Afgedr. uit de Bijdr. tot de Gesch. der Luth. Kerk in de Nederl. 5e stuk. GEMEENTEARCHIEF VALKENBURG. AA. Keuren, Ordonnantiën en Resolutiën van de Vrije Heerlijckheyd van Valckenburgh. alsmeede Admissiën en Indemniteyten. 1663-1811. HAEFT, DR. TEN. Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht. 1946. HEERINGA. DR. K. Oorkonde boek van het sticht Utrecht. deel 2. 1940. JAPPE ALBERTS. DR. W. Bronnen van de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht. 1969. KETNER. DR. F. Oorkondeboek van het sticht Utrecht tot 1301, deel 3, 1249-1267. 1949. KETNER. DR. F. Oorkondeboek van het sticht Utrecht tot 1301, deel 4. 1954. KETNER. DR. F. Oorkondeboek van het sticht Utrecht tot 1301, deel 5. 1959. MULLER. MR. S. EN DR. A.C. BOUMAN. Oorkonde boek van het sticht Utrecht, deel1, 695-1197. 1920. PARS. A. Catte Aborigenes Batavorum. 1745. PELINCK.E. Het Leidsche glas in de kerk te Valkenburg. In Leids Jaarboekje 1941. Blz. 201-206.
Deel 4. De kerk.
148
deel 5
DE PAARDENMARKT
Inhoud deel 5. 152 Uit oude bron 154 Uit het Leids jaarboekje 1958 154 Voor de jeugd anno 1838 154 Bezoek aan de paardenmarkt anno 1612 161 Trekkramers 162 Rijfelarij 163 Varkenskoper op de paardenmarkt 164 Baljuw onder vuur
165 Gegevens 167 Boeken en bronnen
149
Zicht op oud Valkenburg.
Tekst van het hiernaast afgebeelde document uit 1586. Bewaard in het gemeente archief van Leiden. De vermaerde paerdemerct tot Valckenburch in Hollant, Mauritz gheboren Prince van Oraingnen, Grave van Nassau, Catzenellenvoghe, Vianden, Dietz, etc. Marquis vander Veere ende Vlissingen, heere van S. Vijt, Duesburg, de stadt Grave, ende vanden lande van Cuyck, Gouverneur Capiteyn generael ende Admirael, midtsgaders die President ende Raden over Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, den eersten ghesworen Erploictier vander Camere vanden voorschreven Rade in Hollandt hierop versocht, saluut. Also van weghen de Staten Lants van Hollant, als aengheslagen hebbende de goederen vanden Baron van Wassenaer, ons vertoont is, dat onder andere goederen van Wassenaer mede te leen ghehouden werden van de Graeffelicheyt van Hollant, die paerdemerckt, ende Tollen van dien, binnen der stede van Vlaerdingen ende den dorpen van Voorschoten ende Valckenburch, Die vrijheyt van deselve marcten, Jaerlijcs ingaende, te weten van Vlaerdingen acht daghen voor S. Peeter ende Pauwels Apostelen dach, ende die Marckt van Voorschoten acht daghen voor Sinte Peeters avond ad vincula, gheduerende acht daghen daernaer, ende die Marckt van Valckenburch, acht daghen voor Sinte Lambrechtsdach, ende geduerende acht daghen daer naer: Van welcke Marckten ende d'emolumenten van dien te ontfanghen die Heeren van Wassenaer in rustighe psssessie tot noch toe zijn gheweest. Het is nu soo dat die selve vertoonders verstaen hebben, dat veel ende diveersche cooplieden,uitheems ende andere hen vervoorderen, geduerende de vrijheyt vande voors. Marcten, te coopen groote menichte van Paerden onder smuyck, ende heymelick, sonder dat dieselve Paarden te marckt gebrocht worden als behoort ende gewoonlicken is te gheschie- den, ende vervoeren die voorschreven cooplieden alsulcke paerde, frauderende deselve ver- toonders van den ghewoonlicken Rechten ende Tollen vande marckten, ende niettemin ghenietende de vrijheyden van dien: Dat insghelijcs van de Graeffelicheyt van Hollant te leen ghehouden worden, die Swandriften in Rijnlandt, Delfiant ende Vaechambocht, waerinne die verthoonders groote hinder, schade ende letsel ghedaen worden: Te weten dat die eyeren vanden selven Swanen berooft ende ghenomen worden, die Swanen van huer nesten veriaecht, ghestoort ende gheschoten, met Bussen, Boghen ende andersins al tot des verthoonders groote preinditie ende achterdeel, Begeerende hier op provisie ende remedie. Daeromme so eest dat wy dit overghemerct ende gheconsidereert, u lasten, bevelen, ende committeren mitsdesen, Dat ghy trect
Deel 5.De paardenmarkt.
150
overal in den Steden ende Vlecken, daert van noode wesen sal, ende ghy ver socht sult worden, ende aldaer bij openbaer Edicte voor de volcke (D'officiers vander plecke daer over gheroepen ist noot) ghebiet ende beveelt van wegen de Hooge Dvericheyt ende Graeffelicheyt van Hollandt, Zeelant ende Vrieslant, dat niemand hem en vervoordere, geduerende de voors. Marcten ende Vrijheden van dien, eeniche Paerden aldaer te Marckt comende, te coopen ende vercoopen, anders dan ter plaetsen daer die voorschreven Marcten ghehouden ende die Paerden ghewoonlicken zijn ghebrocht ende vercocht ts worden, ende dat tusschen staende Cruyce, opte verbeurte van deselve Paerden. Dat oock
151
niemant hem vervoordere opten platten Lande eenige Paerden te coopen ofte vercoopen, gheduerende d'voors. marcten, opte verbeurte van de Paerden voor de vercoopers, ende vanden prijse dat in ghecocht souden wesen by den coopers, hier uit ghereserveert ende uitgescheyden de Dienaers van den huyse van zijne Excellentie den Grave van Leycester, Lieutenant van hare Con. Maiest. Gouverneur generael van de vereenichde Nederlanden, ende van zijner Excellentie van Nassau, Gouvemeur generael over Holland ende Zeelant. Dat oock niemant wie hy zy, hem en vervoordere eenighe eyeren vande voorschreven Swanen te rooven ofte te benemen, noch oock eenighe Swanen van haer Nesten te veriaghen, verstooren ofte schieten, het sy met Bussen, Boghen ofte andersins, by wat manieren dattet sy, op pene van daer af ghestraft ende scherpelick ghecorrigeert te worden naer ghelegentheyt vander misdaet, ten exempel van anderen: Dan twelck te doene wy u ge (onlees- baar) speciael, ..el. Ontbieden ende bevelen daeromme alle officiers, Dienaren ende Ondersaten der voors. hooghe Dverigheyt so hen toe- behoort. ende oock u in dit doende alle hulp ende voordemitie doen, sonder des te laten in eenigher wijs: Ophouden (onleesbaar) ...richeyts thoorn duchtende zijn, ende daer tegens verbeuren mogen: Certificerende en relaterende wes ghy hier inne ghedaen hen ende u wedervaren tal weten. Ghegeven in den Haghe onder t zeghel van Justicie hier onder op ghedruct in forme van Placcate de XXI Augusti, 1586. Onder stont gheschreven, By mijnen Heeren den Gouverneur, President ende Raden over Hollant, Zeelant ende Vrieslant. hebbende een Root opghedruct zeghel, ende was gheteeckent, Dl. Vvoerden.
Zicht op oud Valkenburg.
Uit oude bronnen Het "Punt", waar men komende van Leiden van ouds de Hoofdstraat (Heerweg) kan verlaten en de Middenweg betreden, wordt gemarkeerd door een opgerichte steen. Daarop wordt iedereen die het dorp binnen komt trots voorgehouden dat Valkenburg "Neerlands oudste Paardenmarkt" is. Sinds kort is daar een standbeeld bijgekomen, een afbeelding van twee paardenkopers in de hun typerende houding en kleding, opgericht in het hart van het dorp naast de kerk. Naar ik meen zijn er meer gemeenten in ons land die aanspraak maken op het predikaat van oudste paardenmarkt. Wie gelijk heeft zal wel nooit uitgemaakt kunnen worden. Wel kan vastgesteld worden dat de Valkenburgse paardenmarkt gedurende lange tijd de belangrijkste paardenmarkt van het hele gewest was. De graven van Holland, en zij niet alleen, waren gewoon veel van hun betalingen halfjaarlijks te verrichten, als vervaldata golden de paardenmarkten van Voorschoten en Valkenburg. En daarvoor, in 1246 werd reeds van de Valkenburgse en de Delftse markt gewag gemaakt. Daarnaast gold de Valkenburgse paardenmarkt als het grootste landelijke volksevenement. Hoe dan ook, het Marktveld is de plaats waar gedurende meer dan 750 jaar volksvermaak en paardenverkoop hand in hand zijn gegaan. Vrijwel onafgebroken ieder jaar weer.
Oude documenten getuigen van de datum en belangrijkheid, latere schilderijen en tekeningen van de plaats en de feestelijkheden. Dat Marktveld was niet het huidige smalle straatje met die naam, het was een open terrein ten zuiden van de kerk, tussen de Heerweg (Hoofdstraat) en de Buurweg (Achterweg). De paarden, tenten en kramen stonden op de plaats waar nu de Kruisweg, de Middenweg, de Burgemeester Lotsystraat en de Marinus Poststraat gelegen zijn. En als er grote aanvoer was, nog verder zuidelijk het wijde land op, nog immer het Marktveld geheten. Volgens de ene bron duurde de paardenmarkt oorspronkelijk zestien dagen, van acht dagen voor St. Lambertusdag (15 september) tot acht dagen daarna. Een ander geschrift vermeldt de Kruisdag (14 september). Vast staat dat reeds op Vrouwendag (8 september) de aanvoer van paarden in volle gang was. En in een resolutie van 1620 wordt de jaarmarkt bepaald op 1 tot 24 september. Van heinde en ver kwamen de handelaars. Tot zelfs uit Spanje. Naar oud gebruik mochten de verkochte of vermangelde dieren pas na St.Lambertusavond worden vertold. Vanaf dat moment werden in het tolhuis de tolbriefjes uitgeschreven. Zonder dat bewijs mocht de nieuwe eigenaar zijn eigendom niet uitvoeren. Van deze regel waren de inkopers van het leger vrijgesteld. En de hoge heren. Voorts werd in 1610 nog eens duidelijk gesteld dat het houden van lichte vrouwen verboden was. Twee marktkruisen markeerden het Marktveld. Het ene werd bevestigd aan het huis van de koster (naast de kerk), een tweede opgericht aan het eind van het terrein. Slechts
Deel 5.De paardenmarkt.
152
daartussen mocht gehandeld worden. Dat marktveld was tevens een soort vrijplaats, daar golden min of meer eigen wetten. In 1554 werden er 3106 paarden vermangeld en verkocht. In 1612 stonden er minstens zo'n 30 drank-, logements- en hoerententen opgesteld op en om het Marktveld. Voorzien van allerlei toepasselijke uithangborden. Daarenboven waren er de nodige kramen en tafels waar wapens, messen, paardentuig, aarde- en glaswerk werd verkocht. Terwijl in de wafel- boekweit- en koekkramen de geurigste baksels werden aangeboden. Ook de kwakzalver en kiezentrekker zal niet hebben ontbroken. Noch de muzikanten en komedianten. En het wemelde er van de goktenten, beurzensnijders, zakkenrollers en rovers. Omstreeks 1770 werden de tolinkomsten van de paardenmarkt geschat op een bedrag van 130 gulden waarvan echter bijna 110 gulden moest worden afgedragen aan ordinaire en extra ordinaire verponding. In 1612 was er sprake van bewoners van Valkenburg die hun huis verhuurden aan Amsterdamse kroegbazen en
Schilders op de markt 1618 Adraen van de Venne 1626 Salomon van Ruysdael 1629 Jan van Goyen 1636 Salomon van Ruysdael 1644 Salomon van Ruysdael 1645 Salomon van Ruysdael
153
1652 Jan van Goyen 1654 Jan de Bisschop .... Jan Steen .... Philips Wouwerman 1675 Pieter Wouwerman 1729 Cornelis Pronk
hoerenmadams. In datzelfde jaar besloten de staten van Holland, op verzoek van de gezworenen, het dorp Valkenburg toe te staan impost te heffen op de verkoop van wijn en bier tijdens de paardenmarkt. Om daarmee de uit handen gelopen criminaliteit te kunnen bestrijden. Volgens de burgemeesters van het dorp was dat te danken aan de baljuw die meer op eigen gewin uit was dan op ordehandhaving. In 1620 bleken diens aflossers het niet veel beter gedaan te hebben. De aangevoerde paarden werden ondergebracht bij de plaatselijke boeren, in de stal, om de hooiberg en in de weide. Via de Rijn en de wateringen voeren schepen af en aan.
Zicht op oud Valkenburg.
Gelijk het koren gaat op, door en uit den meulen, Zo trek, zo zend ik uit het meer en minder voulen. Wat dunkt u, vreemdeling, van 't wederzijds verstand? Heel Nederland vult mij, en ik heel Nederland.
Leids jaarboekje 1958 In het Leids jaarboekje van 1958 staat een uitgebreide verhandeling over de Valkenburgse paardenmarkt in vroeger tijden. De schrijver E. Pelinck vermeldt, naast hetgeen hierboven reeds door mij samengevat is uit oudere bronnen, dat in 1573 tijdens het beleg van Haarlem de paardenmarkt binnen de stad Leiden gehouden werd. En ook het jaar daarop besloten de staten van Holland de markt elders te laten plaatsvinden. Die keer in Zwijndrecht en vanwege het beleg van Leiden. Voorts noemt hij een groot aantal kunstenaars die de wijd vermaarde markt schilderden of op andere wijze uitgebeeld hebben.
Voor de jeugd Ook in "Penning-magazijn voor de jeugd" wordt een artikel aan Valkenburg gewijd, 1838 4e jaargang. Het artikel begint met de keurige volzin: Dit Rijnlandse dorp ligt in een zeer vruchtbare streek, niet zeer verre van het punt, waar de tak van de Rhijn, die door Leyden stroomt, zich in het zand der duinen plagt te verliezen; welke riviertak echter, sedert men in de eerste jaren dezer eeuw de beroemde uitwatering bij Katwijk gegraven heeft, zich in de Noordzee ontlast. Waaruit blijkt dat het water van de Rijn niet altijd naar de zee gestroomd heeft! Over de paardenmarkt wordt gezegd dat het eens de belangrijkste markt van het hele gewest was maar dat in die tijd (1838) de Utrechtse palmmarkt toch meer bezoekers trok. Besloten werd met een gedichtje van Constantijn Huygens waarbij aangetekend werd dat het woord "peteren" naamgevers betekend en dat wederzijds verstand slaat op onderlinge verstandhouding. Zo ver vier voeten gaan, vier voeten in 't beslag, Vier voeten in den dwang van ruiterlijk gezag, Zo ver men ringt en springt, verhaalt men de geruchten Van mijn Septemberfeest en woelende genuchten. Die mijnen peteren mijn toekomst had verteld, Zij hadden mijnen naam in Paardenburg verspeld.
Een bezoek aan de Valkenburgse paardenmarkt in 1612 De veerman had het druk. Verscheidene mensen stonden te wachten aan de Rijnsburgse kant van de Rijn om overgezet te worden . Ik genoot zijn belangstelling, niet als vreemde maar omdat ik hem gevraagd had naar het huis van Pieter Simons. Staande in de boot wees hij me de plaats, een boerenwoning niet ver van de aanlegplaats, aan de voet van de heuvel waarop de dorpskerk en de meeste woningen zijn gebouwd. De oud gezworene van Valkenburg was algemeen bekend. Zijn woning lag op een steenworp afstands van de kerk, aan de Heerweg. Hij, een ouderling van ruim veertig jaar, bekeek mij aanvankelijk met zekere argwaan maar deed na mijn explicatie spoedig de deur wijd open. "Kom maar binnen!" Even later keken we elkaar aan over het blad van een stevige oud-Hollands tafel. "Zo, je bent dus van plan een verhaal over de Valkenburgse paardenmarkt te schrijven!? Hm..Ja, moet dat nou?" Pas later begreep ik dat mijn gastheer, als rasechte Valkenburger, er een grote hekel aan had de vuile dorpswas buiten te hangen! We dronken een vers gebrouwen biertje uit een tinnen kan. Mijn gastheer stak onverwijld van wal. "Ze hebben mij verteld dat de Valkenburgse markt al vijfhonderd jaar bestaat!" begon hij. Ik knikte en mompelde iets over een oude acte uit 1246 waarin de Valkenburgse markt ter sprake kwam. Indirecte informatie die op hem niet veel indruk maakte. In Valkenburg immers worden zulk soort zaken van vader op zoon doorgegeven. Daarom klonk zijn stem met heel wat meer overtuiging: "Het is de oudste paardenmarkt en over de hele wereld bekend!" Ik maakte geen tegenwerpingen waarop hij voortging: "Het is ook het grootste feest in dit land!" Hij bedoelde daarmee het gewest Holland, West-Friesland en Zee-
Deel 5.De paardenmarkt.
154
land. "We trekken meer volk dan de Amsterdamse kermis!" vervolgde hij trots maar keek daarop met een somber gezicht door het zijvenster dat uitzag op het huis van de koster waar het marktkruis opgericht stond. "Misschien word ik oud, maar tegenwoordig heb ik mijn buik vol van die markt! De goeie ouwe tijd is voorbij. Toen stond het hele Marktveld vol met paarden! Niet met hoerententen zoals tegenwoordig. Duizenden paarden werden verkocht". Hij staarde weer enige tijd voor zich uit en mijmerde verder: "Zie je, dat waren de grote dagen van de paardenmarkt! Nou ja, de baljuw deed toen ook wel eens een oogje dicht, de schout en zijn rakkers gooiden niet iedereen die wat gedronken had direct in gijzeling. Maar zoals het tegenwoordig toegaat, dat kan niet langer. Het lijkt Sodom en Gomorra wel!" Klaarblijkelijk vertoonde mijn gelaat niet de juiste uitdrukking na deze schokkende mededeling want hij vervolgde nadrukkelijk: "Denk je dat ik overdrijf? Goed, dan zal ik je een paar keer meenemen, de markt op. Dan kun je zelf zien. Er is nog wel een bed vrij. Wees onze gast!" Ik had het niet beter kunnen treffen. Voor het eten bewonderde ik zijn boerderij. En de daar ondergebrachte paarden van de handelaars, in de stal en om de hooiberg. Mijn gastheer liet er geen gras over groeien. Direct na de avondmaaltijd togen we op weg. Aan de voet van de Lange Maai bleven we staan. Hij wees me het kerkhof, waar de gewone man begraven werd, zij die geen geld genoeg hadden om zich een plaatsje onder de kerkvloer te kopen. "Daar liggen mijn voorouders!" begon hij ietwat somber. "Zie je wat er nu staat!" Een grauwe tent ontnam gedeeltelijk het uitzicht op het kerkgebouw en het platgetrapte gras er omheen. Voor de ingang een uithangbord met de afbeelding van een zwaan. Van binnen klonk luid rumoer. Met een ietwat afkerig gezicht zocht mijn gids zich een toegang, ik volgde zijn voetspoor. Even later zaten we achter een zware houten tafel, in het midden van de tent opgesteld, banken er omheen. Tussen de paardenhandelaars. Makkelijk te herkennen aan hun kuierstok, de klompen en kleding. Als je een goede neus hebt kon je ze ook nog ruiken. Daarnaast was er volk van allerlei slag, heren en bandieten, jong en oud. Allen hadden één ding gemeen, hen lokte de drank. Want het geestrijke nat vloeide rijkelijk. Daar zorgden de beide Amsterdamse kroegbazen wel voor. Daarenboven was er vrouwvolk waarvan het grootste deel gemak155
kelijk te herkennen was als vrouwen van plezier. Ze bewogen zich uitdagend gewoon tussen het publiek. "Mag dat dan, zo maar in dit dorp?" vroeg ik verbaasd, "Zo dicht bij de kerk?" Zonder iets te zeggen wenkte mijn gids één van de tappers en bracht hem mijn vraag over. Deze stelde zich voor als Michiel Thomson. Met Buyster Aertsen, zijn compagnon, was hij bij de baljuw geroepen, vertelde hij. In het Tolhuis. Of ze maar vijftien gulden wilden dokken want anders ging het feest niet door. Ze wisten af te dingen tot tien gulden en twee stuivers voor de baljuw, en twaalf stuivers voor diens bode. Toen kregen ze de vergunning, zo simpel lag dat! Eerlijk gezegd, afgezien van wat kleine ongeregeldheden, ging het er netjes toe in deze tent. Een deftig heer, Hendrik van der Werff geheten, was dat helemaal met me eens. Ook hij genoot zichtbaar van de gezelligheid. Mijn gastheer echter zag mijn houding met zorg aan. "Een oord van jakhalzen en aasgieren!" hoorde ik hem mompelen. We werden afgeleid door een jongmens, Jan Amdsteyn geheten, die zich deed kennen als de assistent van de Leidse tapper Wouter Dirkse van Leeuwen. "De tent waar de "Gouden Leeuw" uithangt!" vertelde hij met trots. Ik knikte alsof ik precies wist waar die stond. Het maakte Jan spraakzaam die in het gewone leven wolwerker was. "Zijn tijdelijke baas hield geen schone meidekens", vervolgde hij met een stiekem oogje naar een rondscharrelende deerne. Jan beleefde spannende dagen, zo te horen. De vorige nacht was er bij zijn baas ingebroken, twee boeven hadden ze met de rapier moeten verdrijven! Volop genoot hij van de drank en later het vrouwelijk gezelschap. Mijn gastheer leek al dat ijdele gedoe beu en trok me mee, de frisse buitenlucht in. Daar voegden we ons bij een aantal lieden die hun teveel aan vocht tegen de tufstenen kerkmuur loosden, een veel gebruikte plaats zo te ruiken. Daar ook zagen we onze vriend Jan gaan. Op weg naar één van de kleine hutten die in het donker van de kerk waren opgericht. Half gesleept en gedragen door een tweetal vrouwen. Discreet werd de flap van het onderkomen achter hem gesloten. Die eerste nacht in het huis van Pieter Simons zal ik niet licht vergeten. Vooraleer we naar bed gingen maakte ik de sluitronde mee. De luiken werden gesloten en van binnen gegrendeld. We controleerden de achter-
Zicht op oud Valkenburg.
tuin, die was omgeven door een manshoge muur voorzien van glasscherven. Op sommige plaatsen moesten voetangels en klemmen op scherp worden gesteld. De poort werd met een dikke balk gegrendeld. Tenslotte werd me een bedstede toegewezen in het achterhuis. En, alle eer voor mijn gastvrouw, het stro rook heerlijk fris, geen vlooien vielen me lastig. Ware het niet dat ik midden in de nacht gedwongen was de slaapplaats te verlaten, mij zou een ongestoorde nachtrust gegund zijn. Nu moest ik, na lang aarzelen de achterdeur uit, naar het secreet in de tuin. In het donker. Goed, op weg naar het geheime huisje was het geen landelijke stilte die me verwelkomde maar een uitbundig feestgeroes, doorspekt met het opgewonden blaffen van de waakhonden in de boerderijtjes om ons heen en de loslopende wilde honden. Soms daar bovenuit het geluid van brallende jongemannenstemmen vermengd met de stemmen van dronken vrouwen. In het steegje achter en opzij van de tuin klepperden een paar klompen, een hijgend gekreun, de val van een zwaar lichaam. Ik kon niet nalaten via een steunbeer over de muur te kijken en zag een drietal duistere gestalten bezig met iets dat op de grond lag. Vloeken van teleurstelling klonken. Struikrovers, schoot het door me heen. Ik schreeuwde in de richting van de boeven, wat een krachtig geluid had moeten zijn leek het onmachtig krassen van een kraai. Gelukkig werd op dat moment in huis een licht ontstoken, met de lantaarn hooggeheven in de hand kwam mijn gastheer naar buiten en begreep dadelijk wat er aan de hand was. Hij drukte me een hooivork in de hand en zo gewapend openden we de poort en liepen omzichtig de steeg in. De gauwdieven waren verdwenen. Het slachtoffer kwam kreunend bij en we hielpen hem overeind. Het was onze vriend uit het Zwaantje, vrolijke Jan! Nu heel wat minder gelukkig. Hij was midden in de nacht wakker geworden en had gemerkt dat hij bestolen was. Verdwenen waren zijn beurs, zijn hoed en zijn band. Hij was daarop de hut uitgelopen op weg naar de Gouden Leeuw, de tent van zijn baas. Hier werd hij overvallen. "Je bent je leven niet zeker!" rouwde hij wat te laat. Voor we de poort weer binnen gingen keek ik de steeg nog eens in, sombere gedaanten sloegen ons loerend gade, halfverscholen tussen de lindenbomen. "Sodom en Gomorra!" gromde Pieter naast me. Een prachtige nazomerdag kondigde zich aan met hanengekraai herhaald tot in de verre omtrek. Daarna drong het geluid van hinnekende en brie-
sende paarden tot me door. Aangespoord door ruwe mannenstemmen. Een nieuwe dag van de paardenmarkt was aangebroken. De nachtbrakers, beursensnijders, gauwdieven en vechtersbazen waren verdwenen in hun duistere schuilplaatsen. Mijn gastheer was al vroeg bij de pinken en had Jan de deur uitgewerkt. Niet lang daarna trokken wij er op uit en liepen het Marktveld over. Zo ver het oog reikte overdekt met tientallen tenten en kramen van tappers en verkoper van allerhande waar. Maar nu waren de paardenlieden actief. Handen betastten paardebillen, tilden hoeven op. Slimme ogen loerden in geopende paardenmonden, onder staarten. Het loopgedrag werd beoordeeld, de reacties uitgeprobeerd. Paardenverkopers holden naast hun paarden, op klepperende klompen. Daarna werd er gehandeld. Onverstaanbare woorden vlogen over en weer, een eigen taaltje, geen wonder onder handelaars van zoveel nationaliteiten. Handslagen werden gewisseld, al evenzeer volgens oeroude tradities. Zo werd de koop besloten, welhaast betrouwbaarder als een notariële acte! Mijn gastheer scheen dit alles met veel interesse te volgen. Paarden hadden zijn belangstelling, dat was duidelijk. Ik echter had meer belangstelling voor de potsen- en grappenmakers die hun kunsten vertoonden waar er maar ruimte was. En de activiteiten van de meester tandentrekker die tegen een redelijke vergoeding zieke gebitsdelen opruimde. Voor het muziekgezelschap dat met hun snaarinstrumenten voor een vrolijke toon zorgde. De komedianten die een stuk uit de dertiende eeuw opvoerden. De diverse kramen en tafels die her en der opgesteld stonden met allerhande koopwaar. Daartussen bewogen zich de kopers, korte gedrongen mannen, met hoeden en mutsen, wijd gerokte vrouwen. Soms tot de grond gebogen, op een stok zich voortslepend. Kinderen als oude mensjes. Grove tandeloze monden. Ongewassen en plakkerige haren. En dat alles tussen de paardestront en de overheersende lucht van andere uitwerpselen. Al met al vloog de dag voorbij, de grote handel liep op een eind, onder het genot van een glaasje brandewijn werden de zaken bekrachtigd. Daarmee nam het feestgedruis weer toe, als een stoomwals die langzaam op gang komt. Aangezien ik naar Pieters mening nog steeds lichtvaardig over de ongeregeldheden in en om de markt dacht nam hij me mee naar de tent van Willem Mouring. Tot mijn verwondering hield hij halt voor een typische 17e eeuwse burgermanswoning terzijde van het marktveld.
Deel 5.De paardenmarkt.
156
Waar een uithangbord met de letters "Het Amsterdamse wapen" de nering die binnen bedreven werd deed raden. Een weelderig uitgedost maar nog jeugdig heerschap verliet het huis op het moment dat wij er binnentraden. Respectvol gegroet door Pieter die mij toevertrouwde dat dat nu Jacob van Hanchem was, baljuw van Rijnsburg en schout van Valkenburg en de beide Katwijken. "Als het aan hem lag was dat gespuis hier spoedig verdwenen!" Niet begrijpend keek ik hem aan. "De Wassenaarse baljuw is hier de man, begrijp je. Met zijn bode en secretaris maakt hij de dienst uit! Bij hem mag voor geld alles. Maar goed regiment houden, ho maar!" We betraden de bedompte ruimte en zetten ons aan de geimproviseerde gelagtafel waaraan nog maar enkele plaatsen vrij waren. De lange goudse pijpen werden gebracht, gestopt met tabak en met behulp van een kooltje vuur aangestoken. Ik bedankte vriendelijk voor de eer hetgeen hen zeer verwonderde. Het glaasje brandewijn werd niet versmaad. Daarmee kwam ik weer enigszins in de gunst en werd voorgesteld aan een bejaarde met glinsterende oogjes, Jan Janse, oud schepen van Valkenburg. "Eigenaar van dit huis!" voegde Pieter er aan toe. Met een blik van: "Zo verdienen de Valkenburgers er tegenwoordig een centje bij!" Voorts maakte ik kennis met de vrouw van de tapbaas die ons gezelschap hield en in rad Amsterdams vertelde dat haar man twee keer bij de baljuw was geweest. De eerste keer had hij, uit naam van de Amsterdamse kroegbazen, de baljuw een bod gedaan van tachtig guldens om hun bedrijf te mogen uitoefenen. Die vond dat te weinig. Daarna was Willem nog een keer naar het Tolhuis getogen, tevergeefs. "Nu mag hij mij zoeken!" had haar man gezegd toen hij thuiskwam. Ik verwonderde me over de vrijmoedigheid waarmee dit alles gezegd werd. De gastvrouw van Het Amsterdamse Wapen wist nog meer te vertellen. "We hadden gehoord dat de baljuw van het Hof van Justitie opdracht had gekregen dit jaar geen lichte vrouwen tot de markt toe te laten. Daarom hebben we onze meisjes in Amsterdam gelaten. Naderhant, toen we hoorden dat het zo'n vaart niet liep hebben we maar eenighe mottekens opgeraept van haer woninghe". Waarmee ze kennelijk bedoelde een aantal liefhebsters uit de omgeving. Misschien zelfs uit dit dorp? Nieuwsgierig keek ik naar de donkere hoekjes van het huis maar zag niemand. De bazin had mijn blik opgevangen, begreep die verkeerd en zei: "Even geduld 157
meneer, ik heb ze net gezegd hun hoerelijfkens te gaan uitwassen. Daarmee gereed zijn ze ter uwer beschikking!" Voor ik haar daarvan kon weerhouden repte ze zich naar het achterhuis. Om niet lang daarna met een verbaasd gezicht terug te keren; "Die dekselse meiden, ze hebben geen zin hun kleren te wassen! Of de wasvrouw het maar doen wilde, desnoods voor dubbel geld. Heb je ooit van je leven! Ze verdienen hun geld veel te makkelijk!" En zich daarmee verontschuldigende onttrok ze zich aan ons gezelschap. Haar plaats werd ingenomen door Marretje Willemsdochter van Tetrode, een Valkenburgse in hart en nieren. Pieter intussen had zich maar zijdelings met ons bemoeid, bezig als hij was met Jan Jansen. Misprijzend pratend over de plaatsgenoten die hun huis verhuurden aan de verschillende kroegbazen en hoerenmadams. Daaronder notabene Pieter Huygens en Jan Wyers, beide schepenen van het dorp! Goed voorbeeld voor de anderen. Jan Wyers was vorig jaar maar nauwelijks aan een flinke boete ontsnapt. De baljuw had hem als huiseigenaar voor het dorpsgerecht gedaagd. In zijn huis zouden tijdens de paardenmarkt hoeren gehouden zijn. Dat was wel waar, maar bewezen kon worden dat dezelfde baljuw daarvan tijdig geweten had. En volgens de ordonnantie had hij die lichte vrouwen dan voor zonsondergang moeten laten verwijderen. De baljuw was dus zelf in gebreke gebleven. Zo werd de eis van de baljuw ongegrond verklaard. Jan Wyers ging vrijuit. Dat dit gesprek overigens niet in goede aarde viel bij de bejaarde oudschepen was niet moeilijk te begrijpen, hij deed er de rest van de avond een nors zwijgen toe. Anders was dat gesteld met Jan Dirkse Bakker, nog maar kort beëdigd ter Vierschaar die oplettend toegehoord had. "Er komt dagelijks veel licht volk naar de paardenmarkt" beaamde hij. "Veel ongeregeldheden passeren hier, zonder dat de baljuw er behoorlijk tegen optreed. Hij neemt geld van de tappers aan en knijpt dan een oogje dicht. Ik heb hem al gewaarschuwd dat het afgelopen moet zijn, anders nemen wij de zaken over! Zo kan het niet langer meer. Wij hier verkeren alle nachten in grote vrees vanwege de menigte boeven en oplopers". Die avond brachten we nog een kort bezoek aan een jongere broer van mijn gastheer, Louris Simons die voorheen kerkmeester was en sinds kort Heilige Geestmeester, als zijnde belast met de zorg voor de armen en weduwen van het dorp. Heel toevallig (of niet?) was daar ook de schout
Zicht op oud Valkenburg.
Jacob van Hanchem. Het was een genoegen met beide heren kennis te maken. Aan Louris te horen werd gans Valkenburg jaarlijks overspoeld door kwaad geboefte. De baljuw incasseerde geld en liet na orde op zaken te stellen. De schout was het daar roerend mee eens. Hij vertelde dat hij op de markt een messetrekker had gevangen genomen. De baljuw stond er bij. Goed vastgebonden was de man afgeleverd in het rechthuis en opgedragen aan de hoede van de gerechtsbode van de Wassenaarse baljuw. Met strikte orders om hem goed te bewaken. Kort daarna bleek de man vrijgelaten te zijn. Zonder dat het hoe en waarom duidelijk was. Dezelfde bode had dat meer dan eens geflikt. En toen hij, de schout, eens om assistentie had verzocht om een aantal gevangenen naar het huis "t Zand over te brengen werd dat stomweg geweigerd! "Dit weet ik zeker," besloot hij zijn verhaal, "de baljuw gaat met zijn secretaris bij de aanvang van de markt de tenten langs. Waarom dat moet je mij niet vragen. Bij 't scheiden van de markt neemt hij goederen mee van de tappers, als boete voor het houden van lichte vrouwen en kwade meiden! Maar voor openbare orde doet hij niet erg zijn best." Erg overtuigend leek het verhaal mij niet. En weer was het of de eerbare kerkmeester mijn gedachten kon raden. "Het is de schout er echt niet om te doen om het baantje van de baljuw over te nemen, als je dat soms denkt." Beschaamd knikte ik van nee. Die nacht sliep ik minder goed. Niet alleen moest ik meerdere malen de achtertuin opzoeken, ook leek het of het kabaal om het huis steeds erger werd. Tijdens mijn eerste sanitaire onderbreking was er vanaf mijn uitkijkpost niet veel te zien in de donkere, door een enkele lantaarn verlichte steeg. Even dacht ik een groepsgevecht te zien, mannen met hellepieken gewapend sloegen in op tegenstanders voorzien van speren. Maar de strijdenden verdwenen in het donker, slechts hun geschreeuw was nog lange tijd te horen. De tweede keer verraste ik een insluiper die zich net op de muur bevond en bezig was zijn helper omhoog te trekken. Het koste me niet veel moeite beiden terug te stoten. De oude verfromfaaide jas die ze gebruikt hadden om de glasscherven onschadelijk te maken bleef achter. Nee, al met al sliep ik niet bepaald rustig die nacht. En ik vertel u dit alleen om te laten zien hoe het toeging tijdens in en om de Valkenburgse paardenmarkt van 1612.
De markt liep ten einde. Mijn gastheer toonde geen enkele behoefte mij zijn huis te ontzeggen, integendeel, iedere dag opnieuw haalde hij me over nog langer te blijven. Zo bereidde hij me zorgvuldig voor op de dag waarin ik de rol van waarnemer zou moeten spelen, de 20e September. Zonder zich uit te laten wat er dan precies gebeuren zou. Naast mijn dagelijkse ontdekkingstochten over de markt kreeg ik oude documenten te lezen, opgediept uit het dorpsarchief. Zo kwam ik er achter dat reeds in 1601 onregelmatigheden waren geconstateerd in het beheer van de marktmeester oftewel de baljuw. Ook rouleerde er een afschrift van een aanvullend marktreglement dat ruim voor de aanvang van de markt door de baljuw gepubliceerd was. Verder kreeg ik ter inzage een tweetal acten van notaris Claes van de Laen. Begin van dit jaar opgemaakt op verzoek van Jan Wyers. Als reactie op de beschuldiging van de baljuw dat hij zijn huis verhuurd had zonder dat de huurder een deugdelijke attestatie kon laten zien. Was de baljuw van Wassenaar een zakkenvuller en een slechte ordehandhaver? De laatste dag van de markt brak aan. Ik had me voorgenomen op eigen houtje op onderzoek te gaan en verzeilde tenslotte in wat ik met zekere schaamte een kroegentocht moet noemen. Zo bezocht ik achtereenvolgens "De Drie Croentgens", "t Vergulde Haerdecen", "De Drie Truvelgens", "De Oude Keyser" en "His Verghs". De waarden waren geen van allen lastig gevallen door de baljuw. Wel door kwaad volk en dat vooral ' nachts. De "Prince Vlagge" was ondergebracht in het huis van Jan Cijfer. De kroegbaas, Jan Couleman uit Amsterdam, was vorig jaar beboet wegens het houden van lichte vrouwen. Ook de verhuurder was niet vrijuit gegaan en had moeten betalen. Dit jaar zou wel weer betaald moeten worden. Machteld van Hees had haar onderkomen gevonden in het huis van de steenplaats van Cornelis Jacobs. Met haar drie meisjes. Haar man was kroegbaas van "Het Houtblock" in Amsterdam. Ze had inderdaad een boete moeten betalen om ongemoeid te blijven. Jacob Jansen beschouwde zichzelf als reizende. Hij en zijn vrouw hielden lichte vrouwen maar hadden de baljuw nog niet gezien. Nou ja, hij was wel knijp gezet, dat wel, omdat hij niet wilde betalen. Zijn vrouw was daarop nogal tekeer gegaan, en zelf had hij ook het nodige gezegd tegen de baljuwsbode. Die had tenslotte met een kwart Spaanse mat genoegen
Deel 5.De paardenmarkt.
158
genomen, als drinkgeld. Lichte vrouwen, wat zou het? Het huis van Cornelis Willems barst er van. En Jan Couleman dan in het huis van Jan Cijfer? Wij, als Amsterdammers, vinden het maar raar dat alleen wij in het tolhuis geroepen worden, en moeten betalen! Harmen Barends placht in de Bantammerstraat te Amsterdam zijn nering te houden. Op de paardenmarkt was hij present met twee lichte meisjes en een certificaat van onbesproken gedrag. De baljuw had het papier in beslag genomen en was juist vandaag bij hem geweest om een boete te innen. Het houden van meisjes was niet toegestaan. Boete tien gulden. Nou ja! De tent van Andries Bruynen had geen speciale aanduiding. Hij, afkomstig uit Voorburg was nog nimmer lastig gevallen door de baljuw. Had hem wel regelmatig getracteerd op wijn en dergelijke. Zijn certificaat, dat hij met trots liet zien, vermelde dat hij altijd goed regiment had gehouden in zijn tent en nimmer onvromigheid daarin gepleegd. Overigens wilde hij liever niet bij de baljuw in het oog lopen. Het uithangbord "De Wilde Waert" wees de weg naar het onderkomen van Adriaen Vonquarts zo om en nabij de veertig jaar oud en afkomstig uit Stompwijk. Omdat hij geen lichte vrouwen hield had hij geen last van de baljuw. Hem was zelfs geen certificaat gevraagd, ze kenden elkaar immers! Dit jaar had hij minder last gehad van het geboefte maar vorig jaar waren er twee zijn tent binnen gedrongen. Hij had ze met rauw geweld moeten verwijderen terwijl er buiten zo'n twintig man van dat tuig stond toe te kijken! Een boom en een ton was het baken voor de tent van Pieter Janszoon uit Voorburg. Als gerenomeerd tapper had hij van de baljuw geen last. Inderdaad wordt er gezegd dat die goede zaken doet. Mij niet meer gezien het volgend jaar! "De luyden lopen altesamen in de hoerekotte, ende daeromme krijgen wij aan neringhe daeruyt weinich!" "De Vergulde Vasa" was het domein van Aegte Fhilipsdochter de weduwe van Cornelis Cornelisse uit Scheperij. Ze was nog nimmer door de baljuw lastig gevallen. Zij immers hield geen lichte vrouwen! Overigens was het maar een rotzooitje op de markt. En daaraan zou de baljuw best wat kunnen doen. Twee van die dames van lichte zeden hadden zich aan haar opgedrongen. Ze had ze met een stok moeten verwijderen! Een flinke tante die Aegte en dat ondanks haar zeventig jaar! Ook de Valk hing uit op de Valkenburgse paardenmarkt. Eigenaar van de tent was Cornelis Pieterse uit Voorburg. Hij had geen hoeren 159
meegebracht. Achteraf had hij daar wel spijt van, het zou zijn nering ten goede gekomen zijn. Maar nu had hij de baljuw niet gezien! In "Den Lichten Turff" geen schone vrouwen. Geen spoor van de baljuw. De exploitant Lenaert Lenaerts Lichtenturff uit Voorburg. Zijn nering zou dit jaar dun zijn. Er is geen toezicht, geen koopman waagt het hier te overnachten. Het vorig jaar waren er maar liefst vijf en twintig paardekopers uit zijn tent weggegaan, bang om geplundert te worden. Ook Cornelis van Kemphuys hield een soort gastenij, de "Eendracht" geheten. Geen baljuw gezien, zo'n huis houdt hij niet! Hij had er spijt van gegaan te zijn omdat iedereen de hoeren naloopt. En hij 's nachts de grootste moeite heeft zijn bedden te vrijwaren van het geboefte. Dat betekende de hele nacht waken. Verleden jaar was er zo een mantel van hem gestolen, twaalf gulden waard! De dieven kwamen gewoon onder het tentzeil door. Hij ook had de vrouw van de Amsterdamse kroegbaas Mouring horen zeggen datgene wat haar reeds eerder door mij in de mond gelegd is. "De Drie Gou Styffers" van Pieter Jawels uit Voorburg had ook geen goede zaken gedaan. Gewoonlijk had hij zo'n vijf en twintig gasten in huis, sinds de komst van de lichte vrouwen bijkans niemand meer. "Had ghy hoeren, ick bleef hier. Nu wil ick elders gaen!" was er tegen hem gezegd. Als dat zo door ging werd zijn tent gesloten. Deze markt schiet ik er minstens 25 gulden bij in omdat al het volk naar de hoeren loopt. "De Witte Starre" was van Marretje Joppe de huisvrouw van Leendert Adraense wiens huis tussen Overschie en Schiedam gelegen was. Ze had de baljuw niet meer dan een schelling gegeven om het certificaat te mogen zien. Geen lichte vrouwen in haar tent. Trouwens de schout had gezegd dat er slechts eerlijke lieden "weyden" mochten. Geheel anders Judith Frederiks die het Utrechtse wapen aan haar tent bevestigd had. Zij, die haar nering gewoonlijk in Den Haag bedreef, zag geen enkel kwaad in het houden van zes tot acht lichte meiskens in haar onderkomen. Ze had de baljuw nog niet gezien maar die zou het wel met haar maken, als hij in Den Haag kwam. Ook Mare le Esquir was van hetzelfde gevoelen. Hij had de baljuw geld gegeven om zijn meiden te mogen houden. Een gulden en acht kannen wijn. Bovendien had de secretaris vrij drinken. Tenslotte belandde ik bij Christiaan Javels in "Den Clau" een Voorschotenaar. De baljuw had van hem geen geld gevraagd,
Zicht op oud Valkenburg.
hij had immers geen licht volk in dienst. Volgens hem waren er veel buidelsnijers en dieven op de markt. "Datse op den hals alle nachten in de hutten leggen ende datse geen huysen hebben!" 's Nachts werd er gevochten met hellepieken en speren! Ik kon het beamen. De uitspanning van Christiaan lag dicht bij het huis van mijn gastheer. Na die lange ontdekkingstocht was de avond gevallen en onderscheidde ik me nauwelijks van de andere nog immer actieve kroeglopers. Mijn goede brave Pieter Symons, wat was ik blij hem te zien, wachtte me met een uitnodigende lantaarn voor zijn huis. En hielp me in de bedstede. Ik was nieuwsgierig geworden wat er op de 20e September gebeuren zou, die dag brak maar al te spoedig aan. De avondmaaltijd was nauwelijks voorbij of Pieter nam me bij de arm en voerde me de Heerweg op naar de herberg "Den Roomschen Keyser" waar Fhilip Daniels het bewind voerde. Ik had de herberg eerder betreden zodat ik hem zonder schroom volgde en voorgesteld werd aan de secretaris van Valkenburg Hendrik van Baern en de schepen Pieter Huygen. Ook Jan Wyers was er. Dat drietal leek het heft in handen te nemen, Hendrik van Baern zette zich achter de schrijftafel en noteerde alvast de namen van de aanwezigen. Tot mijn verbazing begon de gelagkamer vol te stromen, het leek er tenslotte op dat heel mannelijk Valkenburg in de kleine ruimte samengepropt was. De namen van de aanwezigen heb ik achteraf overgeschreven van de presentielijst, het waren: Pieter Symons, Dirk Claessen, Mees Jans, Louris Willems Jacobs, Lowys Aries, Jacob Speck, Jan Waernes, Pieter Jans Teunisse, Huyg Huygen, Huyg Symons, Louris Symons, Pauwel Smith, Cornelis Michels, Jan Louris, Jacob Pieters, Fhilip Danicken, Jan Claesengegevens, Daniel Claes Swaeger, Jan Jans, Jan Deyten, Jan Backer, Claes Cornelisse, Dirk Wouters, Claes Ceuners, Arend Aerts, Bernt Pauwel Gerrits, Wouter Jacobs Schipper, Jan Dirks Bakker, Cornelis Aertsen en Louris Willems. Met het drietal bestuurders totaal 35 personen! Uiteraard mezelf niet meegerekend. Het merendeel van de Valkenburgse huisvaders was aanwezig. Slechts enkelen was het genot van een zitplaats gegund, de overigen stonden in de berookte ruimte of steunden zich tegen de muren of op hun stokken. De vergadering werd geopend door de schepen Pieter Huygen die allen hartelijk welkom heette en kort het doel van de bijeenkomst
uiteenzette, namelijk de bespreking van de perikelen rond de paardenmarkt! "Aangezien genoegzaam gebleken is dat de baljuw van Wassenaar meer oog heeft voor het vullen van zijn buidel dan voor het scheppen van orde!" vervolgde hij en verzocht de secretaris van deze uitspraak geen aantekening te maken. Daarop deelde hij mede dat door de advocaat fiscaal van het hof van justitie te Den Haag meer dan 45 tappers en herbergiers verhoord waren die op de laatstleden paardenmarkt hun nering hadden gehad. Daaruit waren helaas weinig harde bewijzen over het in gebreke blijven van de baljuw naar voren gekomen. Hij besloot zijn inleiding met de indringende woorden: "Wij weten allemaal dat er door het geringe toezicht van de huidige baljuw hoe langer hoe meer hoeren en boeven op de paardenmarkt komen. Tot groot oneer, nadeel en gevaar voor ons Valkenburgers. Vermits op de markt gruwelijke hoererij wordt gepleegd. Onze brave kinderen worden misleid en beroofd van hun onschuld. Daarenboven worden onze verdiensten en die van de nog eerlijke en goedwillende tappers steeds kleiner. Er wordt ingebroken in onze huizen en erven. Des nachts is geweldpleging aan de orde van de dag, zozeer dat de koopluiden de nacht doorbrengen in Leiden en elders, bevreesd voor lijf en geld. Er zijn meer dan eens grote en kleine vechtpartijen, openbare straatschenderij met manslag en zelfs moord! U zult wel gehoord hebben dat er deze keer twee doden gevallen zijn en minstens zoveel zwaargewonden! Kortom, er moet een einde komen aan al deze gruwelijke scanduleuze praktijken die een slechte invloed hebben op het jonge geslacht!" Na deze inleidende woorden bleef het lange tijd stil. De gezichten stonden grimmig, vuisten werden gebald. Eén der aanwezigen verhief zich van zijn bank en barste los: "Die schelm, die dief! Buren, hier moet een einde aan komen!" Maar bleef daarop abrupt stil, mogelijk omdat het een man van weinig woorden was maar misschien ook omdat er in zijn directe nabijheid werd opgemerkt: "Laat de baljuw het maar niet horen!" De voorzitter maande tot stilte en stelde voor een pauze te houden. "Geef de mannen een soopje!" dit tot de waard. "Daarna zullen we de zaak bespreken!" Tijdens de pauze raakte ik in gesprek met de secretaris die vertelde dat de baljuw zich tijdens een gesprek met de advocaat fiscaal over de Valkenburgse klachten had laten ontvallen: "Ik wenste dat ik die van de
Deel 5.De paardenmarkt.
160
gereformeerde religie kon laten branden, hel en doem, met wat een ijver hanteren die lui de voorschriften waar het hun past!" Waarop ik hem er voorzichtig op wees dat het niet eerlijk is dergelijke argumenten in de strijd te werpen. Hij bleek daarvoor niet ontvankelijk. Tijdens de pauze was er druk gepraat ontstaan in een groepje dat zich verzameld had rond de persoon van mijn gastheer. Met grote nadruk bepleitte hij het indienen van een rekwest aan het hof van Holland. "We moeten klare taal spreken!" Maar toen ter sprake kwam wat er dan wel in moest staan deden er heel wat het zwijgen toe. De baljuw mocht het eens ter ore komen. Hoe dan ook, later op de avond werd het voorstel van Pieter ingebracht. Er werd besloten een verzoekschrift in te dienen. Voor wat betreft de tekst werd een eenvoudig idee geopperd: "U heeft het zoeven zo mooi gezegd, zet dat er maar in!" De spreker bedoelde de inleidende woorden van de schepen. Het voorstel werd met instemming aangenomen. Zo kwam een eind aan een opstandige dag in Valkenburg.
aard werd in de overeenkomst niet vermeld dat de mannen overeengekomen waren de baljuw, als alles naar wens verliep, een bedrag van 600 guldens uit te keren. Vervolgens mocht hij een greep doen in de lotenbus en daaruit voor een bedrag van 100 guldens trekken. Bovendien moesten de exploitanten een bedrag van nogmaals 100 guldens afdragen voor de armen van Valkenburg. Voor het geval dat de verkoop van de loten tegenviel werden lagere bedragen bedongen. Kortom, Frederick van Loosecaat, drossaart en baljuw van de baronie van Liesvelt benevens baljuw van de heerlijkheid van Valkenburg had uit naam en vanwege de edele heer jonker Johan de Hertoge, heer van Orsmael, van Valkenburg enz. een waterdichte regeling getroffen. Ondertekend door Jan de Groot, zijn schoonvader.
Trekkramers De exploitanten van zogenaamde rijfelarijen of trekkramen stonden niet hoog aangeschreven bij de overheid. In een plakaat van 1652 wordt gesproken van "Baet soeckende personen, haer vuyl gewin doende met het oefenen van treck lot ofte Ryffelkramen".Het was 18 Augustus 1620. Na veel heen en weer gepraat waren de drie Amsterdammers het met de baljuw eens geworden. Ze kregen het alleenrecht om op de paardenmarkt van Valkenburg een grote trek- of rijfelkraam op te zetten. Inzet mocht zijn goud, zilver en verguldwerk. Mitsgaders al hetgeen tot 's mensen lichaam behoort. Voorwaarde was dat de prijzen en prijsbriefjes vooraf aan de baljuw getoond zouden worden. De overeenkomst was geldig zolang de vrijheid van de markt duurde. Als van hogerhand het opzetten van de kraam zou worden verhinderd dan mocht dat niet de baljuw verweten worden. Dit alles werd keurig op papier gezet. Uiter161
Zicht op oud Valkenburg.
Zo omstreeks vrouwendag, de 8e september, trokken van heinde en ver de mensen op naar de Valkenburgse paardenmarkt. Daaronder de baljuw met zijn secretaris en dienaren uit Liesvelt. Ook Leentje Jacobs was met al haar spullen naar de markt gekomen. Vanuit Rotterdam. Zoals ze reeds 24 jaar gewend was te doen met haar "rijfelarije ofte treckcraem". Gedurende al die jaren had ze trouw haar bijdrage aan de baljuw gegeven. En nimmer moeite ondervonden om vooraf haar prijzen en loten door hem te laten visiteren, zoals het voorschrift luidde. Altijd had ze zich eerlijk en vroom gedragen, zonder zich daarop te beroemen. Maar op deze markt deed de baljuw of hij haar niet kende. Als ze probeerde met hem in contact te komen had hij geen tijd of was niet te vinden. Leentje was ten einde raad, zonder zijn vergunning kon ze de kraam niet opzetten. Ze deed haar beklag bij de burgemeesters van het dorp en die gaven haar raad. Met haar man stapte ze naar notaris Jan Mose in Leiden en verzocht diens bemiddeling. Een akte van insinuatie werd opgesteld waarin de baljuw gemaand werd de spullen van Leentje Jacobs te visiteren. Ze beriep zich daarbij op het gewoonterecht. Nog diezelfde dag begaf de notaris zich naar het tolhuis in Valkenburg en las de bekendstelling voor. Hier kon de baljuw niet onderuit. Maar zijn antwoord liet niet op zich wachten. De notaris keerde terug met een contra-akte van insinuatie. Daarin erkende de baljuw maar één recht, dat van de heer van Valkenburg, die de vrije beschikking had over welke trekkraam hij wel en welke hij niet toeliet. En hij verbood Leentje haar kraam op te zetten. Hoewel hij dat beloofd had, de baljuw van Valkenburg zag geen kans het aantal rijffelkramen tot één te beperken. De Amsterdammers besloten om die reden hun tent te sluiten. De bus met loten werd met een slot verzegeld en ingeleverd. De factoor Jaques Senepaert, deed daarvan verslag voor notaris Jan Mose te Leiden, op 12 september 1620. Op verzoek van de welgeboren mannen van Valkenburg. Toen ook kwamen de bovengenoemde omkoopsommen ter sprake.
Rijfelarij Hans Starcke was geboren te Antwerpen en van origine kleermaker van beroep. Hij was 26 jaar en sinds vier jaar getrouwd met Maartje Jans van Amsterdam. Tijdens de paardenmarkt van 1620 en die van het jaar daarvoor hield hij zich bezig met Rijfelkramerijen. De eerste keer dit jaar werd hij door de baljuw een dag en een nacht achter de tralies gezet omdat hij zijn vrouw geslagen en met geweld naar buiten gesmeten had. Na betaling van ƒ 20 werd hij vrijgelaten. De tweede keer was de aanklacht ernstiger. Hij was tijdens de markt naar een argeloze paardenbezitter toegestapt, had zich voorgedaan als de zoon van een paardekoper en gevraagd of hij het paard kon kopen. Het bekte, Hans voerde de man mee naar een herberg waar de koop gesloten zou worden. Daar wachtte een vijftal andere kramers, kornuiten met wie tevoren zekere afspraken gemaakt waren. Het paard bleef buiten, aan een ijzer gebonden. Een der aanwezigen ontpopte zich als de aspirant koper en na enig loven en bieden werd de koopsom op tafel uitgeteld. "Nee, nog niet opstrijken! Eerst een nota!" het papier werd geschreven. Zo althans vertelde Hans later voor schout en schepenen van Leiden. Maar Pieter Maertens Vouch uit Warmond, de verkoper, weet van een koopacte niets af. Hoe het zij, voor Pieter de koopsom in zijn buidel kon opbergen werd er drie schellingen apart gelegd. Daarom moest gespeeld worden! En Pieter was zo goed niet of hij moest er aan geloven. "Nou ja, voor een schelling, vooruit dan maar". Een wedspelletje werd opgetuigd. Een mes werd aan een houten paardendissel gebonden. Daarna werd om het geheel een kousenband bevestigd. De opgave was het mes door de kousenband te laveren zonder dat die losging. De uitdager moest dat kunststukje volbrengen. Om kort te gaan Pieter won, uiteraard. Het gewonnen bedrag werd echter niet teruggelegd, integendeel. Pieter werd onder druk gezet om een bedrag van anderhalve pond Vlaams in te zetten. Hij wilde niet. De mannen om de tafel trachtten hem met woord en gebaar over te halen. Hoe meer ze scholden des te onverzettelijker werd Pieter. Maar ook het geld op tafel dorst hij niet te pakken. Daarbij kwam dat er nog wat aan ontbrak! Wat dat betreft was hij ook koppig. "Dan spelen we om het hele bedrag!" werd er
Deel 5.De paardenmarkt.
162
besloten. Eén der mannen nam de uitdaging aan. Hij verloor. Het bedrag op tafel werd in een hoed gestreken en aan de winnaar uitgekeerd. Pieter zag het aan alsof het hem niets aanging. Wat hem betreft was de koop ongedaan. Maar toen hij met zijn paard wilde vertrekken was dat verdwenen. Meesmuilend keken de rijfelkramers hem na. De ontchoochelde paardeverkoper liet het er niet bij zitten. Het paard moest nog ergens in Valkenburg zijn. En ja hoor, na veel zoeken kwam hij er achter dat de dief van zijn paard, zover hij wist Hendrik van Antwerpen, in het tolhuis gevangen zat en dat het paard door de baljuw in beslag genomen was. Voorlopig losgelaten in een weide waar nauwelijks iets te grazen was. Hij naar de baljuw, maar die weigerde het beest terug te geven. Dan maar naar welgeboren mannen van Valkenburg. En zie, er werd nog diezelfde avond rechtsdag gehouden. Maar zij oordeelden anders dan Pieter gehoopt had. Hij behoorde te procederen tegen degene aan wie hij het paard verkocht had. En moest de kosten van het kort geding betalen. Er zat voor Pieter niets anders op dan terug te keren naar Warmond. Zijn paard achterlatende in menselijke detentie, zo hij verklaarde. De zaak werd met smaak verteld onder de marktbezoekers. Zo geviel het dat Hans niet lang daarna bezoek kreeg van Huybrecht Ewout Pau, een 23 jarige Rijnsburger. Huybrecht was een jaar tevoren vrijwel hetzelfde overkomen. Nu wilde hij wel eens zien wie daar gevangen zat. Na afloop van zijn bezoek stelde hij de baljuw op de hoogte van zijn bevindingen. En inderdaad, hij herkende de gevangene als degene die ook hem bezwendeld had. Hij bracht de baljuw van zijn bevindingen op de hoogte. Desondanks werd de gevangene niet aan een streng verhoor onderworpen. En toen één van zijn maten de baljuw dertien ponden Vlaams in de hand stopte werd hij zonder meer vrijgelaten. Hield Hans van Antwerpen zich daarna een tijdje koest? Vergeet het maar. Twee maanden later werd hij in Leiden gegrepen. Voor een soortgelijk delict. Daar waren ze niet zo schappelijk, Hans bekende. Mr. Willem de Bont, de schout van Leiden, eiste strenge gezeling, brandmerken en langdurige verbanning. Hij kreeg zijn zin. Pieter legde het hoofd niet in de schoot. In Warmond had hij vrienden, ze wezen hem de weg. Als reactie op Pieters appél laat Prins Maurits een lang geschrift opmaken, een amendement. Op perkament en gezegeld. 163
Daarin wordt de gang van zaken uit de doeken gedaan. En de uitspraak van de welgeboren mannen van Valkenburg als abuis veroordeeld. Pieter Maertens Vouch uit Warmond geschiedde tenslotte recht, zonder daarvoor de baljuw betaald te hebben.
Een varkenskoper op de paardenmarkt Neem Willem Joppen, varkenskoper. Wat moest die keuenboer op de Valkenburger paardenmarkt? Toch kreeg hij daar contact met een zekere Jan Warnaers, eveneens varkenskoper. En zoals te verwachten, de beide mannen onderhandelden over de verkoop van varkens. Naar gewoonte werd het gesprek voortgezet in een herberg. Het was de dag voor kruisdag, de markt was op volle toeren, biertenten waren er genoeg. Genoeglijk werd een kan bier achterover geslagen en brachten ze een halfuur door. Maar helaas werd hun samenzijn wreed verstoord. De deur werd opengesmeten en de baljuw stormde binnen. Achter hem een vijftal dienaars. Hij stevende recht op Jan Warnaers af. "Wie zijt gij? Waar komt u vandaan? Wat komt u doen?" En nadat Jan zich had bekend gemaakt en gezegd dat hij uit Tirol kwam werd ook Willem aan een kort verhoor onderworpen. De baljuw keek hen dreigend aan, "Zo dus u bent een vreemdeling en u komt uit Leiden?" Nadenkend stampte hij enige keren rond de tafel en kwam tot een besluit: "Gij!" hij wees daarbij naar de Tiroler, "maak dat je wegkomt!" En tot Willem: "Gij gaat met mij mee!" Waarop Willem verbluft reageerde: "Waarom, ik heb toch niets gedaan?" De baljuw keek hem nogmaals dreigend aan: "Hij is een vreemdeling, maar gij komt uit Leiden! Als je niet vrijwillig meegaat zal ik je de duimen leggen" En hij liet Willem zeker apparaat zien dat diens protesten deed verstommen. De Tiroler verdween haastig, Willem werd beetgepakt en gevankelijk weggevoerd. Niet veel later bevond de 65 jarige eerzame weduwnaar van Aaltje Meessen van Zoeterwoude zich op de zolder van het Tolhuis. Zware boeien om de benen, dikke kettingen aan een balk, zodat hij slechts enkele stappen kon doen. Nog steeds zich van geen kwaad bewust.
Zicht op oud Valkenburg.
Pa kwam niet thuis, zijn zoon ging op onderzoek naar Valkenburg en kwam al spoedig achter de verblijfplaats van zijn vader. Hij naar de baljuw, "Wat is er gebeurd?" Blijkbaar kon de baljuw hem er niet van overtuigen dat zijn vader zich aan strafbare feiten had schuldig gemaakt. Kort daarna werd de gevangene voor de baljuw geleid. "Uw zoon weifelt tussen een akkoord of een rechtzaak. Als hij gaat rechten en ik zou het verliezen, dan ga ik in appél. En dat betekend voor u nog eens zes of zeven weken vast zitten!" Het duurde een dag. Tegen de avond bezocht de gezagsdrager de varkenskoper op de zolder van het Tolhuis. "Ik zal je ontslaan". Hetgeen geschiedde. In zekere zin opgelucht aanvaardde de man de terugreis naar Leiden. Van zijn zoon vernam hij toen pas dat deze een bedrag van zeventien gulden aan de baljuw had moeten geven. De koopman was een ervaring rijker maar vroeg zich nog immer af waarom hij vastgezeten had! Geen wonder dat hij graag op het verzoek van de welgeboren mannen van Valkenburg inging. En op 11 Januari 1621 bij notaris Averillis in Leiden verslag deed van zijn wedervaardigheden op de Valkenburgse paardenmarkt anno 1620.
niet juist dat de strafwaardige om geld wordt vrijgelaten en onschuldigen met een proces of gevangenschap gekweld worden. Zij vrezen dat hij, nu hij zijn drosschap is kwijtgeraakt, nog meer tot eigen profijt zal regeren en dat zulks het kleine dorp niet zal kunnen lijden. Overigens, we zijn bereid met hem te gaan zitten, mits op de plaats waar dat van oudsher hoort te gebeuren en niet overal daar waar het hem belieft. De brief wordt aldus besloten: Edele hooggeleerde wijze voorzienige en zeer discrete heren, willen wij u edelen den Almogenden God bevelen die u edelen goede gezondheid altezamen wil verlenen en in zijn heilige schut en bescherming wil bewaren, geschreven dezes ten onzen verzoeke en bij enigen uit de onzen als daartoe gecommitteerd wezende, getekend den elfde Januari 1621.
De baljuw onder vuur De voorgaande zaken werden in openbaarheid gebracht door Dirck Nees en Nanning Cornelis, gezworenen en burgemeesters van Valkenburg. Beide heren waren het klaarblijkelijk niet eens met het gedrag van hun officier want deze klaagt er in een rekwest aan het hof van Holland over dat zij, en met hen de andere welgeboren mannen van Valkenburg, geweigerd hebben met hem te vergaderen. In een uitvoerige brief reageren zij tenslotte op dat rekwest. Ten eerste heeft de baljuw zich niet aan zijn belofte gehouden zich eerlijk van zijn taak te kwijten en anders te handelen dan zijn voorganger Jan van Banchem. Ten tweede heeft hij de één die hier al 24 jaar een trekkraam had geweigerd en een nieuweling toegelaten, alleen om zijn gewin. Ten derde heeft hij veel verkochte en vermangelde paarden voor St. Lambertusavond vertold en laten vertrekken, hetgeen verboden is. Ten vierde heeft hij een beruchte gevangene tegen betaling ontslagen van rechtsvervolging. Welgeboren mannen achten het Deel 5.De paardenmarkt.
164
Van Mieris I blz. 228. Rooms Koning Willem over de markt te Delft. Kooplieden van buiten dienen te betalen. Als tweede vervaldatum wordt genoemd de jaarmarkt te Valkenburg. 1360 apr 22 Van Mierik III blz.120. Dirk van Wassenaar, burggraaf van Leiden, geeft door bemiddeling van de heren van Brederode en van Heemstede vrijheid van zijn tollen aan de stad Amsterdam, uitgezonderd op de markttijden van Vlaardingen, Voorschoten en Valkenburg. 1381 mei 12 Van Mierik III blz. 381. Aelbracht, hertog van Beieren enz. doet uitspraak in het geschil van enige edellieden met de stad Leiden. Over Claes Colijn die op de Valkenburger markt doodgeslagen werd, volgens zeggen. Aangezien heer Jan van Heemstede, Dirk van Wassenaar, Fhilips van Santhorst, willen en Alter van Alckemade en hun knechten hun onschuld daarvan gedaan hebben, zo zullen zij daarmede met de stad Leiden en met Claes Colijns magen verzoend wezen. 1601 sep 16 Hof van Holland. Dossier 5215.2. Schout Balthazar van Banchem en twee schepenen van het ambacht van Valkenburg en de beide Katwijken. Contra de baljuw jonkheer Juriaen van Wassenaer. Verhoor van een aantal kraamexploitanten. 1)- Crijn van Delft met een "ryffel"kraam, moest de dienaar geld geven. 2)- Hendrik Wouters met een trekkraam. Hij moest de baljuw een spiegel van geslepen glas en twee albasten bordjes geven. 3)- Rogier Laurens, bijgemnaamd Kanarie met een trekkraam. De vergunning kostte drie gulden. 4)- Cornelis Ottens, met een "Ryffel"tafel. De baljuw eiste ruim een gulden. 1608 jun 23 Heerlijkheidsarchief nr. 795. Plakkaat van het hof van Holland. Wij Maurits, prins van Oranje, graaf van Nassau enz. Cornelis van der Hooch, rentmeester van het huis Wassenaar heeft geklaagd over ontduiking van de tol op de paardenmarkten van Vlaardingen, Voorschoten en Valkenburg. Markten die van acht dagen voor tot acht dagen na respectievelijk Sint Pieter en Paulusdag, Sint Pietersavond en St. Lambertusavond gehouden worden. Het hof gelast daarom dat op of in de nabijheid van de markt niemand paarden mag verhandelen dan tussen de staande kruizen, op verbeurte van die paarden. Hiervan uitgezonderd zijn de dienaars van de prins. Voorts mag niemand eieren van de burgers kopen noch zwanen van hun nesten verjagen of schieten met bossen bogen of dergelijke. 1608 dec 12 Resoluties. Paspoort van uitvoer verleend aan de heer Beaulx die 7 paarden gekocht heeft op de Valkenburger Paardenmarkt. 1610 jun 07 Heerlijkheidsarchief, nr. 796. Resolutie staten van Holland, extract. Het verzoek van die van Valkenburg om de kosten van de paardenmarkt te mogen verhalen op de consumptie van bier en wijn afgewezen. Moet maar uit de verhuur van huizen en stallen worden betaald. 1246 apr 14
165
Hof van Holland, dossier 5215.2. Aanvullende paardenmarkt regels opgesteld door de baljuw van Wassenaar. Verbod om lichte vrouwen of ander kwaad gezelschap te herbergen. Huizen mogen slechts verhuurd worden als de huurder vooraf een deugdelijke attestatie aan de baljuw heeft getoond. 1612 feb 19 Hof van Holland. Dossier 5215.2. Notaris Claes van der Laen. In de herberg de Roomse Keyser te Valkenburg compareren een drietal inwoners. Zij verklaren op verzoek van Jan Wyers dat voor enige jaren tijdens de paardenmarkt op het kerkhof veel neringen werden uitgeoefend als tappen, wafels-, boekweit-, en koekbakken. Zonder dat de baljuw daarvoor geld vroeg. In een tweede acte verklaren twee andere inwoners van Valkenburg tijdens de paardenmarkt van 1610 hun huis verhuurd te hebben om daarin herberg te houden en te tappen. 1612 sep Hof van Holland. Dossier 5215.2. Verhoren afgenomen door de advocaat fiscaal. 1)- Jacob van Banchem, raad van het huis van Wassenaar, baljuw van Rijnsburg, schout van Valkenburg en Katijk verklaart dat hij weet dat de baljuw van Wassenaar geld vraagt van de tappers die op de paardenmarkt komen. Met zijn bode en secretaris. De gezworenen van Valkenburg worden er buiten gehouden. De inwoners hebben hem meermalen gevraagd wat te doen aan de toenemende misdadigheid, veroorzaakt met name door hoeren en boeven. In een tweede document verklaart hij op de markt een zeker psersoon gevangen genomen te hebben, die daarna door de baljuw weer vrijgelaten werd. Zonder hem, de schout, erin te kennen. 2)- Pieter Huygen, schepen. Verhuurt zijn huis aan een tapper. Tijdens de markt werden lichte vrouwen in zijn huis gebracht. De baljuw eiste geld van de huurder. 3)- Jan Wyers, schepen. Heeft zijn huis verhuurt aan een tapper. Was door de baljuw gedaagd omdat er hoeren in zijn huis waren. Klaagt over toenemende losbandigheid. 4)- Pieter Simons, kerkmeester. De baljuw geniet aanzienlijke inkomsten van de hoeren en boeven die op de markt komen. Hij en zijn medeburgers liggen nachten wakker van angst. 5)- Jan Dirks Bakker, schepen. Er komt veel licht volk naar de paardenmarkt. De baljuw treedt er niet tegen op. Een zeker persoon heeft zelfs "eenighe hoeren sien dansen in 't hemel". 6)Harmen Barends, tapper, kreeg zijn attestatie niet terug voor hij tien gulden boete voldaan had. Omdat hij twee lichte meisjes in de tent had. 7)- Louris Simons, Heilige Geestmeester. De menigte van boeven en en licht gezelschap op de markt is zeer groot. De goede mensen zijn nauwelijks in staat hun huis en leven te beschermen. De baljuw doet er zijn winst mee. 1612 sep Hof van Holland. Dossier 5215.2. Onderzoek gedaan door Jacob van Banchem, schout, Pieter Huygens en Jan Wyers schepenen. 1)- Jan Janse, oud schepen van Valkenburg en Katwijk. Had de tapper Willem Mouring uit Amsterdam in zijn huis gehad. Deze had namens de Amsterdamse tappers onderhandeld met de baljuw en 80 gld geboden om op de markt te mogen tappen en lichte vrouwen houden. Zijn verklaring werd ondersteund door twee vrouwen. 2)- Maritgen Jans van Weryck moest de baljuw ruim acht gulden betalen. Met twee knechten stond hij op zeker moment voor haar deur. Later waren de knechten om meer gekomen. Ze had moeten betalen. Daarop 1611 okt 01
GEGEVENS DEEL 5
Zicht op oud Valkenburg.
was ze in snikken uitgebarsten. Haar man, de timmerman Willem Simons, distanciéerde zich van de nering van zijn vrouw. 3)- Jan Claese van Immerzeel, waard in "De Drie Croentgens" houdt geen hoeren en behoefde dus niet te betalen. 4) Simon Jacobs, herbergier in "t Vergulden Haerdecen" van Leiden. Geen hoeren en geen geld aan de baljuw betaald. 5)- Pieter Pieters, waard van "Den Getrouwen Hondt" te Rijnsburg. Geen hoeren gehouden, geen geld aan de baljuw betaald. 6)- Abraham Willems, waard in de "Drie Truvelgens" te Leiden. Heeft de baljuw niet gezien noch hem geld gegeven. Had iedere nacht overlast van losbandige hoerenlopers. Werd bestolen en met geweld bedreigd. 7)- Frans Thomasse, waard van "De Oude Keyser" te Leiden. Kreeg zijn vergunning zonder daarvoor te moeten betalen. Voor zijn part bleven de hoeren en boeven van de markt. 8)- Adriel Curlier van Walsland, tapper in "His Verghs" van Leiden behoefde door de officier niet geschouwd te worden. Hij had geen lichte vrouwen in dienst. Vorig jaar waren twee insluipers zijn tent binnengekomen. Hij had ze met rauw geweld naar buiten moeten drijven. Buiten stond de rest van het geboefte, wel twintig man sterk, toe te zien. 9)- Jan Couleman, waard in "De Prince Vlagge" uit Amsterdam. Was vorig jaar door de baljuw aangesproken omdat hij lichte vrouwen hield. Ook de verhuurder werd terecht gewezen. 10)- Andries Bruyne uit Voorburg. Nimmer lastig gevallen door de baljuw. Nooit onvromigheid gepleegd. 11)Machteld van Hees, huisvrouw van Cornelis Jans van Dalen waard in "De Houtblock" te Amsterdam. Bedrijft haar nering in het huis van de steenplaats van Cornelis Jacobs. Heeft dit jaar twee en het vorige jaar drie lichte meisjes in huis gehad. Moest daarvoor betalen. 12)- Jacob Jansen werd als reizende beschouwd. Heeft de baljuw niet gezien. Is wel in hechtenis genomen en na betaling vrijgekomen. Houdt lichte vrouwen. 13)Maritgen Cornelis, huisvrouw van Frans Willem Verhage uit Schiedam. Geen geld gegeven. Geen licht vrouwvolk. 14) Jan Willemse van Leeuwen in de tent waar de Zwarten Leeuw uitspreekt. Geen hoeren. 15)- Maartje Adriaens van Warmond bedreef haar nering in de tent waar de "d Aeckt" uithing. Zij houdt geen hoeren. Maerten Thierch in de tent waar de "Haye" uithangt. Is in de nacht ontlast van een pond wild, met een blote opsteek afgedwongen. Wouter Dirkse van Leeuwen, waard in "De Dobbele Leeuw" uit Leiden. Was voor de eerste keer op de markt, geen hoeren, geen geld voor de baljuw. De vorige nacht twee inbrekers moeten verwijderen, met de rapier. 16)- Christiaan Javels in "De Clau" van Voorschoten. Heeft geen hoeren meegebracht. De baljuw niets betaald. Klaagt over de vele buidelsnijders en dieven. "Datse op den hals alle nachts inde hutte leggen, ende datte yegelick geen huysen hebbe ende datte hij deposant gesien heeft geduyre de yegentwoordighe marct met hellenpieken en sparren op en te vechten ende dat te gans geen toesicht is". 17)- Adriaen Lenaerts uithangende "De Wilde Waert" uit Stompwijk verklaart dit jaar met de bode geweid te hebben. Zag liever geen hoeren in de markt. Vorig jaar had hij met geweld twee boeven uit zijn tent moeten verwijderen. Buiten stond een bende van zeker twintig man toe te zien! 18)- Jan Amdsteyn was assistent van Wouter Dirks van Leeuwen. In de nacht ontlast van zijn beurs, hoed en band. 19)- Pieter Jans uit Voor-
burg voerde het uithangbord met een ton en een boom. Was niet lastig gevallen door de baljuw. Hem was bekend dat de baljuw goede zaken deed. "De luyden lopen altesamen in de hoerekotte ende daeromme krijgen wij aan neringhe daeruyt weinigh". 20)De weduwe Aechte Fhilipse beheerde "De Vergulden Vase" en had tijdens de markt een tweetal hoeren, die in haar tent wilden komen, met een stok moeten verwijderen. De baljuw had haar niet lastig gevallen. 21)- Cornelis Pieterse, waard in "De Valk" van Rijswijk. Heeft geen baljuw gezien en had geen hoeren. Achteraf gezien jammer, het zou zijn nering ten goede gekomen zijn. 22)- Lenaert Lenaerts, herbergier in "De Lichten Turff" van Voorburg. Houdt geen schone vrouwen en heeft de baljuw dus niet gezien. Doordat er geen toezicht is durven de paardekopers niet meer bij hem te overnachten, bang om geplunderd te worden. 23)- Cornelis van Kemphuys, waard in "De Eendracht" uit Lit. Heeft de baljuw niet gezien, houdt zo 'n huis niet. Spijt naar de markt gekomen te zijn, zijn gasten lopen allen naar de hoeren. Iedere nacht moet er gewaakt worden. Desondanks was hij nog bestolen. Ook had hij de vrouw van Willem Mouring het één en ander horen vertellen. Hetgeen door Philips Cornelisse Schaep uit Wynsterwou bevestigd werd. 24)- Pieter Jawels, uithangende "De Drie Hou Styfers" uit Voorburg nam zich voor niet meer in de merkt te komen tenzij de hoeren en boeven geweerd zouden worden. Normaal had hij zo'n 25 gasten. Nu werd er gezegd "Had gij hoeren, ik bleef hier. Nu wil ik elders gaan." 25)- Marretje Joppe, huisvrouw van Leendert Adriaanse waard van "De Witte Starre". Heeft de baljuw een schelling gegeven om het bewijs te zien. Houdt geen lichte vrouwen. 26) Judith Frederiks uit Den Haag beweerde haar nering niet op de markt uitgeoefend te hebben. Ze had niet meer dan zes of zeven hoeren in haar huis gehad. Ze heeft de baljuw niets gegeven, hij zou het wel met haar maken als hij in Den Haag kwam. 27)- Mare Lesquir uit Amsterdam heeft de baljuw geld gegeven om zijn meiden te mogen houden. Een gulden en acht kannen wijn. Bovendien had de secretaris vrij gelag. 28)- Buyster Aertsen, waard in "t Swaentgen" en Michiel Thomsen, waard in "t Rad van Avontueren" beiden van Amsterdam, exploiteren samen een tent op 't kerkhof te Valkenburg. Omdat ze hoeren hielden had de baljuw hen in eerste instantie verboden te tappen. Later, in het Tolhuis, zijn ze tot overeenstemming gekomen, 2½ gulden voor de baljuw, twaalf stuivers voor de bode. 29)- Heinrich Pieterse van der Werff, oud gezworene van Rijswijk heeft bij Buyster Aertsen gelogeerd en daar van enig kwaad bestuur niets gemerkt. 30)- Willem Mouring en Andries Bruyne verklaarden dat de afgelopen nacht de heer Jacob van Wanchem was geweest en gezien had dat er lichte vrouwen in hun tent werkten. De baljuw had hun certificaten terug gegeven. Zo ook die van hun bekenden. Andere echter had hij meegenomen naar Den Haag. 1612 sep 23 Hof van Holland, dossier 5215.2. Rekwest ingediend door 33 inwoners van Valkenburg aan het hof van Holland. Om de baljuw van Wassenaar tot de orde te roepen. 1612 Resoluties van de Staten van Holland, blz. 45. Op verzoek van de gezworenen van Valkenburg wordt toestemming gegeven om het drankgebruik tijdens de paarden-
Deel 5.De paardenmarkt.
166
markt te belasten. Op iedere ton bier die tussen 1 en 24 september wordt uitgesleten tien stuivers, en elke stoop wijn een stuiver. Dit om de criminaliteit het hoofd te kunnen bieden. 1614 sep 18 Resoluties. De admiraliteit van Rotterdam schrijft dat paardekopers op de markt van Valkenburg dieren kopen die naar zij zeggen voor Frankrijk bestemd zijn. Wordt onder borgstelling toegelaten. 1614 Resoluties. Westerholt en Burmania delen mee dat zij te Valkenburg voor ƒ 1650 zes ruinen hebben gekocht, in kleur haar en leeftijd gelijk. De koper verlangt nog ƒ 50 extra voor de moeite zes paarden met zo sterke onderlinge gelijkenis te zoeken. De staten machtigen hen zo voordelig mogelijk in te kopen. Ook moeten ze voor tuig zorgen en de dieren door de twee knechts van Jan Teunis naar Rotterdam laten brengen en vandaar naar Caron. Onder excuses dat het zo lang geduurd heeft. De admiraliteit van Rotterdam moet het transport naar Engeland verzorgen. De paarden zijn besteld door prins Maurits en bestemd voor Lennox. 1615 Heerlijkheidsarchief nr. 797. Jacob van Bamchem, schout van Valkenburg, de beide Katwijken enz. Jan Louris en Jan Cornelisz Colff schepenen en Johan de Hartooch, wonende te Den Haag, heer van Orsmaele, Hoogenhuys en eerste stalmeester van de prins (heeft sinds kort Valkenburg gekocht van Maria de Melun, prinses van Ligne, vrouwe van Wassenaar) enerzijds; Cornelis Meesz van Duycker en Jacob Ariaens van Heusen burgemeesters geassisteerd de buren Louris Symons van Velsen, Pieter Symonds en Alewijn Andries, ten andere zijde; komen overeen tegen betaling van een "graduite" van ƒ2300 de paardenmarkt zoals die van ouds functioneert ten eeuwigen dage zo en daar te laten. De tol mag niet verpacht worden dan onder voorwaarde dat vertolling niet eerder dan na St. Lambertusavond zal mogen plaats vinden. hun ranke bootje sneller vooruit kon komen dan de praam staat niet vast. De jongeheer en diens vader voorin de praam zagen in ieder geval kans hun ganzenroer gevuld met hagel los te branden op de vluchtelingen. De drie mannen werden gelijktijdig getroffen. Adriaen Harmens bekwam een korrel in zijn zijde en been. Vowert Hanne Bedent kwam er nog het beste af, de hagel bleef in zijn klederen hangen. Maar Nicolaas de Bij liep een deerlijke wonde op naast het rechteroor. Nogmaals, of de vluchtelingen wisten te ontkomen staat niet vast. Het is mogelijk dat, zoals de vorge keer, ook deze boot geënterd werd. En dat de bewoners van huize Zonneveld er toen achter kwamen dat ze niet zo maar met de eerste de beste te doen hadden. Nicolaas de Bij was advocaat! En daaraan zal het wel te danken zijn dat de baljuw de zaak niet meteen in de doofpot kon stoppen. Zou er deze keer streng worden opgetreden! Vergeet het maar, het werd een juridisch spelletje waaraan de daders na een eerste verhoor zelf niet meer te pas kwamen. De bladzijde waarop mogelijk de eis van de baljuw en het vonnis van de welgeboren mannen is geschreven is netjes uit het boek gesneden!
167
BOEKEN EN BRONNEN DEEL 5 Zie ook deel 2 en 3. ALGEMEEN RIJKSARCHIEF DEN HAAG. Voorlopig Archief van het Hof van Holland. Toegang 3.03.01.01, dossiers nrs. 5215.2 en 5224.1. DEURSEN, A.TH. VAN. Het kopergeld van de gouden eeuw. Deel 2. Volkskultuur, blz. 36. 1978. ONBEKENDE SCHRIJVER. Penningmagazijn voor de jeugd. Blz.1 77-1 79. 1838. PELINCK. E. De paardenmarkt te Valkenburg. In Leids jaarboekje nr. 6. 1958.
Zicht op oud Valkenburg.
Inhoud deel 6
Deel 6
170 Hofstede Sonnevelt 170 Sonnevelt in actie
Huis en Haard
171 Een adellijke paardensjacheraar 172 De boer van Zonneveld 173 Kraak op Zonneveld 174 Huize Torenvliet 174 De tuinman en de heer 176 Rijnvliet 176 Het Regthuys 178 De derde hofstede? 179 Drie oude huizen en een ruine
182 Gegevens 183 Boeken en bronnen 184 Naamlijst delen 1 tot en met 6
Deel 5.De paardenmarkt.
168
Caerthe ende afbeeldinge van de Landen van de Abdye van Rysborgh 11 februari 1632. Uit de kaartenverzameling van het Algemeen Rijksarchief te Den Haag
169
Zicht op oud Valkenburg.
Bewoners en/of eigenaars van Torenvliet voor zover bekend <1452 Margriete Jan Heinrixsz 1452 Jacob Bossairt 1476 Willem Claeszoon 1492 Willem Willemsz 1540 Cornelis Willemsz 1542 Chelain Zeeghers van Wassenhoven 1556 Cornelis Suys 1596 Vincent Cornelisz >1600 geslacht De Hertoge en vererfd aan de familie Studler van Zurck 1656 Wijnina van Torenvliet,
getrouwd met Gillis van Heussen >1656 Hugo Franciscus van Heussen, priester en schrijver van Batavia Sacra. 1707 Cornelis Wittert 1725 uitgeweken Franse monniken 17.. Pieter Middelland 1733 gesloopt, daarna boerderij met die naam en verscheidene kavels land 1738 Jan van Eck, major van de stad Rotterdam
gelegen was. Maar ook de plaats van Luchtenborch, daar waar later Rhijnvliet gebouwd zou worden!
Sonnevelt in actie Elias Willems durfde het aan. Hij daagde de jonker Swederick van Mierop en diens vader Pieter van Cuyck van Mierop, heer van Calslagen voor de vierschaar van Valkenburg. Slachtoffers waren Cornelis van Berendrecht, bijgenaamd het jonge kalf, en Cors Janse Vener. Beide jongemannen waren op 27 september 1653 met een bootje op de Rijn, tot hun vermaak, aan het schieten op waterhoentjes. Het was omstreeks zes uur dat jongeheer Swederik, vergezeld van een zekere Jan Schep, kwam aanvaren en de beide onverlaten betrapte. Staande in zijn schuitje trok hij een zijdgeweer en riep de anderen toe: "Nu zult gij daarvoor bloeden!" Cors Vener, angstig en geheel in de war, sprong aan wal. Hun vaartuig lag dicht bij de oever. Zijn metgezel probeerde er nog vandoor te gaan en
Hofstede Sonnevelt De "hofstede ende wooninge van Sonnevelt, mit den lande daaromme gelegen ende groot achttien mergen vier hont lands" werd in 1396 door hertog Aelbrecht, graaf van Holland, tot een onversterfelijk erfleen gegeven aan Jorgel Artwijnszoon. Voor zover is na te gaan werd het huis afgebroken omtrent 1752. Daarvoor in de plaats werd er een boerderij gebouwd, tot op heden nog met dezelfde naam. Op bijgaande kaart zijn weergegeven de "Landen van de Abdije van Rijnsborch gelegen in Valckenborch, van outs: als ten thijde van heer Willem van Alckemade Rentmeester generael der voors. Abdije; gebruyckt bij Cornelis Meessoon, begroot op acht morgens ende vijff hond en vier en dertich roeden, ende jegenwoordich gebruyckt aan de wooninge van Jonathan van Luchtenborch". Deze kaart werd begin 1632 gemaakt door de landmeter van Rijnland Jan Pieters Dou. Duidelijk is weergegeven waar Zonneveld
Deel 5.De paardenmarkt.
170
duwde met een vaarstok de boot voorwaarts, zo hard hij kon. Waarop de gebelgde jongeheer zijn vuurwapen richtte, de haan spande en op de vluchteling losbrandde. Gelukkig, door de "bestieringe des Allerhoogsten" zoals Jan Schep later verklaarde, ontbrandde slechts het kruit in de pan. Het wapen weigerde. Desondanks mislukte de ontsnapping. De beide achtervolgers stapten onder luid geschreeuw over in de boot van Cornelis Berendrecht en dwongen hem aan de oever af te meren. Daar stond de vader van de jongeheer te wachten. Toen hij goed en wel aan wal gestapt was werd hij warm ontvangen. Vader Pieter gaf hem met een "roer" een geweldige slag in de nek! Als dood stortte de jongen voorover op de grond. Zacht kermend kwam hij na enige tijd weer tot bewustzijn en richtte zich half op. De jongeheer Mierop, nog immer gebelgd, hielp hem daarbij. Met de tromp van zijn roer. Zo werd het jonge kalf, om "zijns lijfs genade" biddende, met slagen en stoten gevankelijk weggevoerd. Naar het huis Sonnevelt, Daar werd hij opgesloten in een kelder. Cornelis zat in de vochtige kelder van het zo schone huis Sonnevelt. Klagen noch bidden hielp hem, eten noch drinken werd hem verstrekt. Dat duurde de hele nacht en een groot deel van de volgende dag. De zon was alweer op zijn retour, omtrent drie uur in de middag, toen er voor het eerst naar hem werd omgezien. Met een bootje voer de oudste zoon des huizes en broer van de jongeheer Swederik tot bij het kelderraam en reikte de verslagen gevangene een plak kaas, een stuk brood en een beker bier. "Je mag er uit zodra mijn vader het roer, waarmee jullie geschoten hebben, in handen heeft!" wist hij te vertellen. Het duurde tot tien uur `s avonds. Toen pas kon Comelis Berendrecht met zijn schuitje de gracht van de ridderhofstad uitvaren. De watering op. Terug naar huis. Geen dartele streken nog bezielden het jonge kalf. Baljuw Elias Wi1lems zat in een moeilijke positie. Het was niet verstandig hoge heren aan te pakken. Zouden de welgeboren mannen het aandurven hun belangrijke plaatsgenoot te veroordelen? Ook de rechtzinnigheid van de Heren Staten van Holland hield niet zelden op als er belangrijke mensen in het geding waren en geld. Maar de affaire was algemeen bekend geworden en had het nodige stof doen opwaaien. Vader van Mierop, 171
kapitein in het Staatse leger, kreeg inderdaad vrijstelling van de verplichting voor de vierschaar te verschijnen. Tegen de zoon Swederick werd een eis opgesteld: "Alle hetwelk alzo is een publieke aantasting van de souverijniteit en het recht van de prins van de Lande, mitsgaders een notoir en publiek geweld, en als zijnde van een zeer schadelijk en pernicieus gevolg in een welgestelde republiek niet behoort te worden geleden. Zo concludeert de heer eiser dat hij, de gedaagde, daarvoor subsidiair aan den lijve zal worden gestraft, voorts gebannen uit het dorp van Valkenburg mits gaders gemuteerd van zijn goederen naar vraags van de zaak, en gecondemneerd in de kosten ende mise van justitie. En in het geval van ontkenning dat hij geordonneert zal worden te gaan bij provisie in besloten hechtenisse". Het waren flinke woorden maar de welgeboren mannen kwamen niet zo ver de eis in een vonnis om te zetten. Niet lang daarna verzocht de vader een copie van de tenlastelegging. De welgeboren mannen deden die verstrekken en ontsloegen ook deze verdachte niet lang daarna van de verplichting voor de vierschaar te verschijnen. Onder "belofte ende handtasting" tussentijds zo nodig beschikbaar te zullen zijn. Daarna staat er niets meer over geschreven, Het was de eerste zaak van Elias Willems die in dit boek werd ingeschreven. En zijn laatste.
Een adellijke paardensjacheraar Gerrit Vlasveld verwierf na Vosmaer het baljuwschap. Hij heeft het bestaan om een proces te wijden aan het doen en laten van een bezoeker aan de paardenmarkt. Overigens liet hij het afhandelen van de zaak over aan zijn procureur, Harmen van Aken. In het algemeen werd het gebeuren rondom die jaarlijkse September happening angstvallig buiten schot gehouden. De reden daartoe laat zich raden, de Valkenburgse paardenmarkt moest aantrekkelijk blijven. Er werd door velen aan verdiend en niet het minst door de baljuw. Ook de bewoners van het dorp hadden hun schnabbeltjes, reken maar. En ziedaar, wat de heer Marquish Tuarts tijdens de markt uitgehaald had, kon ineens niet door de beugel! Hij was op 12 september 1693 op de paardenmarkt geweest en had daar een paard van zichzelf "vermangeld" en daarvoor een ander in de plaats overgeno-
Zicht op oud Valkenburg.
men. Een soort ruil dus. Met dat aldus in eigendom verkregen paard is hij op diezelfde dag vertrokken buiten de palen en jurisdictie van Valkenburg. Zonder te hebben voldaan het bedrag dat daarvoor oudergewoonte en volgens de ordonnantie betaald had moeten worden. Met name had hij verzuimd een behoorlijke tolbrief af te halen. Voorts had de heer gedaagde nog dezelfde dag een tweede paard gehuurd van een zekere Pieter Claesen Bardt uit Haarlem, met het voornemen daarmee naar de baronie van Wassenaar te rijden. Onderweg was hij het spoedig over de koop eens geworden, het paard werd gekocht voor de somma van veertien gulden. Het was wel duidelijk dat onze Markies vol slinkse streken zat om de diverse heffingen te ontduiken of was het onbekendheid met de Hollandse regels? Want, hoewel het niet vermeld staat, de dader was zeer waarschijnlijk niemand minder dan de markies Frederik la Vasseur de Thouars, de man van Margarita Johanna Cuyck van Mierop, de toenmalige eigenaresse van huize Sonnevelt.
De boer van Zonneveld Toen Gerrit Duyndam zijn huisvrouw in de keuken van de boerenhofstede Zonneveld opsloot, een snaphaan in de hand nam en onder de ijselijkste vloeken schreeuwde: "Bliksems kind, wat weerlicht, hiermede zal ik je de kop inslaan!" was het niet de eerste keer dat hij en Jannetje van der Linden ruzie hadden. Het zou ook niet de laatste keer zijn. De meid, Magdalena Duyndam, eveneens door de razende man naar binnen gedreven, trachtte hem te weerhouden maar werd pardoes de keuken uitgewerkt. Gerrit's vrouw was intussen op haar knieën gevallen en smeekte hem, handenwringend, haar leven te sparen. Magdalena, achter de gesloten deur, hoorde haar meester schelden en tekeergaan. En haar vrouw gillen en bidden. Dat duurde zo een kwartier. Toen werd de deur opengedaan en stormde de heer des hui zes met een vertrokken gezicht naar buiten. Men schreef het jaar onzes Heeren 1796, de 12e oktober, het eerste jaar van de Bataafse Vrijheid. Dit alles gebeurde in en om de boerenhofstede Zonneveld. Staande en gelegen op de plaats van de sinds jaren gesloopte
ridderhofstad "Sonnevelt". Cornelis van Zijl was gewaarschuwd. Toen Kaatje Duyndam, de zuster van Gerrit, een kannetje warme koffie bij hem bracht was ze danig overstuur. "Cors, daar is deze morgen weer een storm geweest. Zo ik die hengel, die daar nog staat, niet met mijn arm had afgeweerd, dan zoude mijn broeder mij daarmede de hersens hebben ingeslagen!" Ze liet hem haar arm zien, vol met blauwe plekken. Het was 14 december. Cors was tarwe aan het dorsen. De tarwe was van Hendrik van Daalen, bij hem was Cors in dienst. Het dorsen geschiedde op de dorsvloer van het huis Zonneveld, met toestemming van Gerrit Duyndam, de bewoner van het huis. Cors reageerde zijn verontwaardiging af op de tarwe. Hij was daarom al uitgeraasd toen even later Gerrit opdoemde en hem met een verbeten gezicht toesnauwde: "Jij moet uitscheiden met dorsen en de werf af!" Dat alles gepaard gaande met enige krachttermen. Cors keerde zich naar Gerrit "Daar kan ik mijn huishouden niet van houden!" begon hij verontwaardigd. De heer des huizes hield voet bij stuk. De knecht gaf daarop te kennen dat Gerrit dat maar met zijn baas, Hendrik van Daalen, moest uitvechten en maakte geen aanstalten te voldoen aan de eis van de bewoner. Gerrit, die niet begreep dat iemand hem op zijn eigen erf durfde tegen te spreken, deed enige stappen opzij en greep een zwaar stuk ijzer van de wand. "Jouw bliksem, jouw donder!" barstte hij los, "Je zult de werf af!" en hief het ijzer op. Cors, sterk als een beer, zag kans het ijzer uit de handen te wringen, hetgeen de boer nog meer opwond. "Jouw bliksem, jouw donder!" herhaalde deze en stompte en sloeg de arbeider waar hij hem maar raken kon. Het haalde niet veel uit op de geharde bonk voor hem. Door het dolle heen greep de boer naar de mistvork die aan de balken hing. Dat boerenwapen, aan een touw opgehangen, liet zich echter niet zo spoedig loshaken. "Bliksem!" brieste de boer uitzinnig en leek op een idee te komen "Ik zal jou wel helpen!" en rende de schuur uit naar de keuken. Cors, bekend met het feit dat daar een geladen snaphaan stond, koos eieren voor zijn geld. "Waarop ik ben heenengegaan, om het gevaar van geschoten te worden te ontwijken" verklaarde hij later. Ook het ijzer dat hij aan de geweldadige man ontfutseld had, nam hij mee en toonde het de baljuw.
Deel 5.De paardenmarkt.
172
Johannes van Tricht woonde in het Regthuys van Valkenburg, was daar kastelein, gerechtsdienaar en bode. Hij vertelde: Het was op 17 december van dit jaar, des avonds tussen zeven en acht uur, dat Gerrit Duyndam bij mij was en een redewisseling met mij begon. Hij was kwaad over een insinuatie van Carpentier, aan zijn adres, over de verponding, iets over een paard of zo. Gerrit begon te schelden: "Carpentier (de gemeentesecretaris) is een schurk, die zal ik wel vinden". Hij wond zich steeds meer op: "Die bliksemse zwavelstok heeft mijn vrouw gedurig opgemaakt. Daar konkelt ze bij en hij heeft haar opgestookt. Zij komt mogelijk bij hem, of hij bij haar". En hij herhaalde nog eens: "Ook Swaving (de baljuw) is een schurk, die bliksem zoekt mij nog van dat halve paard te bezwaren! Maar ik zal hem narijden!" Op dat moment kwam Maarten Houwer er bij staan. Gerrit richtte zich tot hem en begon: "Pieter van Daalen is een kraaier, een bliksemse schelm!" Waarop Houwer en hij woorden kregen. Dat liep hoog op. "Jouw bliksemse schurk!" begon Gerrit daarop tegen hem te keer te gaan, "Jij! Jij ook! Een lid van de municipaliteit (gemeentebestuur)! Ik zal jou wel nazien!" Daarop, vloekend en tierend draaide hij zich om naar mij, "Is dat een municipaliteit! Ik, ik zal ze nazien, ze hebben me lang genoeg verdonderd en zoeken ten onder te brengen! Zij allen zijn schurken en schelmen!", Onder de indruk zei ik: "Dan wil ik niet langer een knecht van schurken en schelmen zijn!" De burger Houwer ging daar meteen op in: "Wat zegt gij bode? Wat hoor ik?" Ik wist niet veel meer te zeggen dan: "Hij maakt de ganse municipaliteit uit voor schurken!" Houwer keek me aan met een blik alsof hij me ieder ogenblik mijn ontslag zou geven. Draaide zich vervolgens om naar Gerrit Duyndam die al enigszins tot bedaren kwam: "Wel, Duyndam, wat doet gij? Is de ganse municipaliteit een bende schurken en schelmen?" Ook Gerrit zei niets meer. Het werd 10 januari 1796. Elisa Johannes Swaving, baljuw en warm bewonderaar van de Bataafse Vrijheid, verschoot van kleur toen Jannetje van der Linden haar verhaal deed. Helemaal overstuur was ze zijn huis binnengekomen. Gerrit Duyndam, haar man, was opnieuw als een beest tegen haar tekeer gegaan, had haar weer in de keuken willen opsluiten. Vloekend en tierend dreigde hij haar met geweld. Maar zij was, als een 173
opgejaagd hoen, het venster uitgesprongen en aan het lopen gegaan. Niet veel later gevolgd door de meid en de knecht die ook door haar man het huis uit waren geschopt. Jannetje piekerde er niet over terug te keren naar Zonneveld. Ze vreesde voor haar leven. Haar lijdensweg had lang genoeg geduurd. De baljuw, vastbesloten recht te doen, begon reeds de volgende dag aan de verhoren. Jannetje en Gerrit werden gesepareerd van tafel, bed, bij woning en goederen. De welgeboren mannen van Valkenburg gaven de baljuw toestemming om de recalcitrante boosdoener te dagvaarden. Maar dan komen de juridische problemen. Gerrit stuurt een rekwest aan `s Lands Justitie. Op 13 maart 1797 laat de baljuw in een brief aan het comité van criminele justitie van Valkenburg, bestaande uit een aantal welgeboren mannen, weten dat er eigenlijk weinig wettelijke grond is voor een bestraffing. Hij stelt voor de zaak civiel en composibel te stellen. Met het inmiddels in zwang gekomen "Heil en Broederschap! werd de brief besloten. In het criminele dingboek wordt verder niet meer van de zaak vernomen.
Kraak op Zonneveld Het was het jaar 1806 waarin het Bataafse Gemenebest vervangen werd door het Koninkrijk Holland onder de broer van Napoleon. Een commissie uit het criminele comité bracht een bezoek aan het boerenhuis Zonneveld. Met name Dirk Bol en de heer Allemande. Er was die nacht voor de tweede maal sinds korte tijd huisbraak gepleegd in de eenzaam gelegen hoeve. Weer was de knecht Huybert van Klaveren wakker geworden. Om een uur of twee `s nachts. Deze keer niet omdat hij gerucht gehoord had maar omdat hij moest wateren. Hij was in het donker naar de stal gelopen en had daar, op de plaats waar de koeien zulks plachten te doen, zijn kleine boodschap volbracht. Zijn legerstede was blijkbaar niet ver van deze plaats verwijderd want vandaar meende hij enig geschuifel te horen, een verdacht geluid. Naar hij meende afkomstig van het matje dat voor zijn bedstede op de grond lag! Teruggekeerd bukte hij zich voor het
Zicht op oud Valkenburg.
slapen gaan en taste met zijn handen het matje af. En ja hoor, daar voelde hij wat, een paar schouders, een lichaam? "Wat voor den donder doet gij hier?" bracht hij verbaasd uit. Half bang dat het misschien een dood lichaam zou zijn. De onbekende in het donker sprong haastig op en vloog weg. Later bleek dat hij ontkomen was door een venster, aan de zuidzijde van de stal waar de jonge beesten gehuisvest waren. Ook de zuster van Huybert, getrouwd met een zekere Van Hoorn, was die nacht met haar gezin in Zonneveld. Zij vertelde dat ze een essenstokje hadden gevonden met een daaraan gesneden haakje, klaarblijkelijk om het venster daarmee te openen en in de stal te komen. En bij het hek een stok met een haak die volgens zeggen toebehoorde aan Klaas van Rijn en die nacht van zijn erf was meegenomen. Zij produceerde een lijst van vermiste goederen, te weten: drie paar kousen, een zijden doek, een slaapmuts, een hemd, twee bombazijnen broeken, een blauwe hemdrok, een lovermuts, twee paarse doeken, een witte onderbroek en een lap gebloemd bedoeld voor een rok. Dit alles geschiedde op de 7e maart 1806, onder het bewind van de baljuw Adrianus Harteveld. De inbreker was en bleef spoorloos
Huize Torenvliet Oorspronkelijk werd het huis Ten Hove genoemd. Omtrent 1452 werd de naam veranderd in Torenvliet of Toornvliet zoals het ook vaak geschreven werd. Het was het belangrijkste huis van Valkenburg en werd door velen beschouwd als de hoofdhoeve van oudsher, een burcht. Nu nog wordt door oude Valkenburgers de Torenvlietslaan als Slotslaan aangeduid. Nog staat op de kaart de Slotswatering vermeld. Het huis moet gelegen hebben naast de eerste S-bocht van de Achterweg, daar waar nu nog twee huisjes en een antieke woonwagen staan opgesteld. De ridderhofstad strekte zich uit tot op het terrein van het Marine Vliegkamp. De oorspronkelijke Torenvlietslaan was de verbinding van de Rijndijk met Torenvliet en vervolgens via de Achterweg met de kerk van Valkenburg. In oude tijden was deze hele route de H. Kruisweg geheten naar de processie die jaarlijks gehouden werd op H. Kruisdag.
De heer Chelain Zeeghers van Wassenhoven, raadordinaris des keizers in Holland, was niet erg te spreken over zijn buurman Adriaen Aertszoon. Hij, als bewoner van het huis Toornvliet, maakte al jaren gebruik van de Heilige Kruisweg. Trouwens, iedereen gebruikte die weg, met paarden en wagens en te voet. En nu had zijn naaste buur Adriaan Aerts het bestaan een groot deel van de weg om te ploegen en te bezaaien. Slechts voetgangers konden nog passeren. Het rijtuig van de adellijke bewoner van Torenvliet moest maar een andere weg kiezen. "Het is mijn land!" was Adriaens commentaar, "En daarmee doe ik wat ik wil!" Wie was deze Adriaen Aerts dat hij zo'n invloedrijk persoon dorst weerstreven? Hij wordt genoemd als de gebruiker en bewoner van de woning en landen van de heer Frank Paeden (Paets). Was dat soms een lid van de familie Paets van Sonnevelt? Bewoonde en gebruikte hij het huis Zonneveld? Het zou goed kunnen. De bewoner van Torenvliet diende een klacht in bij het Floogheemraadschap van Rijnland die op 1 juni 1543 werd behandeld te Haarlem door de dijkgraaf en een drietal andere hoge heren. De dijkgraaf zette eerst de zaken op een rijtje. De H. Kruisweg was vanouds een nood- of lijtweg met een breedte van 11 tot 12 voeten. Een verbinding tussen de Rijndijk en het huis Toornvliet en vervolgens naar de kerk van Valkenburg. Een ieder had daarvan gebruik gemaakt, tien, twintig, dertig, vijf en veertig jaar, zo lang dat het menselijk geheugen tekort schoot. Kortom, het was niemand toegestaan daarop inbreuk te maken. Het vonnis was spoedig geveld: Tweemaal zeventig pond boete en zo snel mogelijk terugbrengen in de oude staat. Zodat sindsdien de H. Kruisweg weer door een ieder ongehinderd gebruikt kon worden. Honderd, tweehonderd, driehonderd, vierhonderd en vijftig jaren. Totdat er een autoweg moest komen, in 1990. Bij de opruimwerkzaamheden van de kerk in 1940 werd een onbekende grafkamer gevonden onder het koor. De grafsteen was voorzien van de wapens van George de Hertoghe van Orsmael en zijn vrouw Susanne Studler van Zurick. George de Herthoge had Valkenburg geërfd van zijn vader. Susanne stelde veel belang in de gang van zaken in Valkenburg, van haar
Deel 5.De paardenmarkt.
174
hand zijn verscheidene reglementen in het keurboek opgetekend. Haar dochter Susanna Leonora heeft waarschijnlijk in 1666 het huis "In `t Velt" (Torenvliet?) ingericht en werd in 1685 beleend met de heerlijkheid Valkenburg, vier jaar na de dood van haar vader. Desondanks bleef moeder Susanna Studler van Zurck vrouwe van Valkenburg! Na de dood van haar man werd ze onderwerp van het Haagse roddelcircuit. Ze hield er namelijk een minnaar op na, een zekere Daniël van Hulzenbeek die dan weer haar koetsier dan weer haar huisknecht genoemd werd. Voorts werd hij beschreven als een forse kerel die zich van de meest grove kazernetaal wist te bedienen. Susanne ontliep verdere schandalen door met haar minnaar naar Emmerik te vertrekken en daar met hem in het huwelijk te treden. Dat was in 1690. Op de trouwacte werd hij als kapitein vermeld. Susanne had haar huis op de Lange Voorhout in Den Haag aangehouden en keerde daarheen terug toen haar broer in 1691 overleed. De verdeling van diens erfenis ontaardde in een heftige ruzie met haar man, haar dochter en de vrouw van haar broer. Susanna overleed in 1699, volgens haar testament mocht haar dochter Valkenburg erven mits ze f 40.000 betaalde. Dochter weigerde en de weduwnaar Daniël van Hulsenbeek beschouwde sindsdien Valkenburg en het huis "In `t Velt" als zijn domein. Susanna Eleonora vocht het testament aan maar stierf op 30 maart 1701. Pas in 1705 viel de beslissing van de Hoge Raad, Daniël werd voor een derde deel eigenaar. Als u over de affaire Susanna en Daniël meer wilt lezen, Constantijn Huygens schrijft er over in zijn dagboeken. Voorts is er het oud rechterlijk archief en het notarieel archief in het gemeentearchief van Den Haag. Dat laatste met name van notaris Jacob de Vos. Tenslotte is er een artikel in de Nederlandse Leeuw van 1940 geschreven door de heer Bijleveld, waaraan deze informatie te danken is. Er bestaan veel afbeeldingen van Torenvliet dat in 1733 gesloopt moet zijn. Uit het keurboek van de gemeente Valkenburg blijkt dat Jan Van Eck, major der stad Rotterdam, in 1743 eigenaar is geworden van de landen behorende tot het gesloopte huis Thoornvliet conform een testament van Cornelis Wittert per 6 oktober 1719. Uit hetzelfde boek blijkt dat de erfgenamen van vaderszijde van Weynia van Thoornvliet, in leven huisvrouw van Gilles Steffenszoon van Heusen, van het Hoogheemraad175
schap toestemming gekregen hadden om een sloot te "schieten" van 15 voeten breed uit de Rijn tot de Rijndijk en voorts door de Heerweg en de Achterweg naar de landen gelegen bij en omtrent het huis te Thoornvliet. Bedoeld om de steenplaatsersaarde aldaar te kunnen afgraven en afvoeren. De aanleg- en onderhoudskosten, ook van de beide bruggen, kwamen ten laste van de erfgenamen. Zo is de Slotswatering ontstaan! Deze verbinding met de Rijn eindigt tegenwoordig naast het terrein van de Castellum Ruiters. De gebroeders van Leeuwen, nu bewoners van Zonneveld, de hoeve op de plaats waar het middeleeuwse kasteeltje met die naam eens stond, zijn opgegroeid op de boerderij Torenvliet, nabij de plek waar eens de gelijknamige ridderhofstad gelegen was.
De tuinman en de heer Het dorp beschouwde Daniël van Hulzenbeek als de Heer van Valkenburg. In zekere zin was hij dat ook. Hij bewooonde het Huis van Valkenburg, waarmee hoogstwaarschijnlijk het huis Torenvliet bedoeld werd, en verkeerde voor enige tijd elders. Zijn tuinman beheerde de woning en naar verondersteld mag worden het erf en de grond. Toen op 26 juli 1694 de bode Comelis Oudshoorn aanklopte bij het huis van de heer van Valkenburg was er niemand thuis. En een paar dagen daarna nog steeds niet. Cornelis hoorde bij geruchte dat de tuinman de hort op was, naar de Voorschoter paardenmarkt. Toen de Heer na enige tijd thuis kwam vond hij zijn huis onbeheerd, de tuin onverzorgd. De erwten waren al geplukt, dat wel. Boos ontbood hij op 8 september van dat jaar een aantal Valkenburgers die hem moesten vertellen wat zijn ontrouwe dienstknecht had uitgespookt. Cornelis, in gezelschap van de voorzanger Hendrik van Westen, was naar Katwijk getogen en had daar de tuinman aangetroffen. Tot zijn grote verbazing was deze reeds op de hoogte van de thuiskomst van zijn mees-
Zicht op oud Valkenburg.
ter. Schouderophalend had hij gezegd: "Zij zijn nu al thuis. Ik meen daarom niet te eerder naar huis te gaan, maar wel te langer nog te blijven!" Brutale woorden die het gezagsgetrou we tweetal met verbijstering aanhoorde, En instede van een schuidbewuste houding te demonstreren had hij hen, niet lang daarna, uitgenodigd tot een spelletje "Lanterlutje". Toen ze dat voorstel van de hand wezen had hij hen gevraagd om dan maar een partijtje "Belbruyt" te spelen. Kortom, de zondaar leek weinig onder de indruk van zijn boze daden. De bode echter maakte zich zorgen over de erwten: "Wat doe je daarmee nu de Heer ze niet consumeert? En je dan de Voorschoter markt viert en dan weer Sinte Anna?" Dat had hij niet moeten zeggen! De tuinman voelde zich op zijn teentjes getrapt: "Ik hou van zulk volk niet, die zo komen vragen wat roert in de erwten! Daar zal ik mijn Heer rekenschap van geven, waar ik die laat. Ik wou dat ik thuis geweest hadde. Ik zou u met een hand vol hagel in uw gat "gebruyt" hebben! Wat denkt u heeft de Heer met deze onwillige dienstknecht ge daan? In het boek staat daarover niets vermeld.
Rhynvliet anno 1729. Naar een tekening van C. Pronk (1691-1759).
weg. De naam wordt nog in ere gehouden door de boerderij ernaast, Rhijnvliet, Voorschoterweg 26.
Rhijnvliet
Het "Regthuys"
Sara Knibbe, meerderjarige ongehuwde persoon, betaalde in 1775 aan Maarten Brouwer tweeduizend gulden aan interest op een "Heere huizinge van ouds genaamd Rhijnvliet en gelegen te Valkenburg mitsgaders een huismanswoning en 24 morgen land". Aldus staat geschreven in gerechtsboek nr. 46 waarin dat soort zaken genoteerd werden. Verder is er weinig te vinden in de annalen van Valkenburg over dit huis. De plaats waar het gestaan heeft wordt nog steeds ingenomen door de voormalige boerderij Voorschoterweg 24. Gelegen op de hoek Zonneveldslaan en Voorschoter-
Gedurende lange tijd werd de herberg waar het wapen van Valkenburg uithing tevens gebruikt als rechthuis en gemeentehuis. De herbergier had gewoonlijk als bijbaantje de taak van bode en was niet zelden tevens dienaar, nachtwaker en turftonder. In 1775 werd een staat en inventaris opgemaakt van een huis en erf zijnde het Regthuys met stalling, overdekte kolfbaan en verder getimmerte staande en gelegen omtrent het kerkhof. Ten oosten woonde de weduwe van Adrianus Ravenswaay en bevond zich de nieuwe straatweg. Ten zuiden was De Straat, ten westen Jan
Deel 5.De paardenmarkt.
176
Uytensout en ten noorden Hendrik Been. Oude eigenaars waren Ary Buytendijk en Aagtje Borsboom. De inventaris werd als volgt opgemaakt: In de gijzelkamer: een hangoortafel*, twee tafels, een lessenaar, een glazenrekje, achttien wijnglazen, twee stoven, een vloervarken, een zweep, een theestoof*, negen stoelen, twee schilderstukjes, vijf aarden schotels, een porceleinen kommetje (defect), een schoorsteenval*. In de keuken: een hangklok, een schilderstuk, twee kaarten in lijsten, een stel Delfts aardewerk, een hangoortafel*, zes stoelen, twee tinnen schotels, een dito bord, een tafeltje, een schenkbakje, drie mandjes, een ijzeren aspot, drie stoven, een loden tabaksdoos, twee gordijnroeden, een draaibord*, een lantaarntje, vier tafelkransen*, een tobbetje met tabak, een wit aarden olie- en azijnkannetje, een vleesblokje*, een partij aardappelen, drie en twintig Delftse schotels, vier dito kommen, vijf en twintig dito borden, een Keulse kan, vijf aarden trekpotten*, enige wijnglazen, een uithangbord, een schutje, een houten goot, een ijsslee. In het achterkamertje: een ledikant zonder behangsel, een hangoortafel, zes stoelen, drie stoelkussens, twaalf kolven, drie vloermatjes, twee kapstokjes, drie gordijnroetjes, twee katoenen schoenmantels*. Op de rechtkamer: een gelakt kabinet, een spiegel met Zwarte lijst, vier schilderijen, vier tafels, negen stoelen, zeven stoelkussens, vier kwispedoren*, tien Japanse spoelkommetjes*, zes wijnroemers. Op de zolder: een rustbank, twee mandjes met glazen, een tafel, een leunstoel, een kleerbak, vier kleerstokken, vijf mandjes met pijpen, een mandje met lappen, een loden tabaksdoos, een haardje, vier aarden kookpannen, een blad van een tafel, een houten plaat, twee kolfpalen, een glazen raampje, een kakstoel, een stilletje, een mandje met enige boeken, enig oude matten, enige rommel. In de kelder: drie mandjes met pijpen, een mandje met kaatsballen, twee halve (halfvolle) vaten met bier, twintig flessen moezelwijn, vier en twintig flessen rode wijn, acht flessen met kruisbier, enig lege flessen. In de stal: een vatenbank met enige oude potten, een hangijzer, twee koekepannen, een ijzeren comfoor, enige potten en pannen, een treef, een sla-emmer, een kastje, twee stoelen, een kapstok, een theeblad, een kaarsenlade, zeven banken, een losse paardenkrib, twee houten vensters, enige klinkerstenen, enig houtwerk, een haverkist, een kruiwagen, twee mistvorken, een schop, een spanzaag, een tobbe, drie emmers, een partijtje turf, een konijnenhok, een 177
pols~, enige rommel. In het voorhuis: twintig Keulse bierkannen, een lessenaar, vier kaarten in lijsten, een schenktafel, vier theeblaadjes, een hoekbank, een rek met twaalf aarden schotels en borden, een rek met tien aarden schotels en borden, een rek met negen aarden schotels en veertien glazen, een eiken kast met daarop drie pullen en twee kommen van aardewerk. In de kast acht tafellakens, vijf en dertig servetten, drie en dertig beddelakens, negen en twintig kussenslopen, acht bonte kussenslopen, zes vrouwenhemden, drie borstrokken, twee roklijven*, zeventien linnen doeken, acht en dertig el linnen, zeven paar boordmouwen*, zeven paar dito bonte, zeven strijldinten, acht en dertig mopmutsen, drie en twintig kroplappen*, twee kanten kroplappen, achttien neteldoeken halsdoeken, negen schorten, tien bonte doeken, een hoepelrok, twee paar vrouwenschoenen, drie gordijnen, zeven kopjesdoeken, drie broeken, zes schoorsteenkleden, zeven paar gordijnen, twee tafeikleden, twee kastjes met enig aardewerk, een vaatbank met aardewerk, een lessenaar met tafeltje, zes stoven, zes koperen ketels met poten, twee koperen melkpannetjes. In de kelderkamer: een mandje met twee dozijn porceleinen kopjes en schoteltjes, drie bakjes met enig porcelein, drie dozijn aarden borden en schotels, twee lepelrekken met elk een dozijn tinnen lepels, een kastje met enig klein koperwerk, zeven schilderijtjes, zes tinnen lepels, twaalf vorken, vier tinnen borden, een tinnen bierkan, een koperen koffiekan, een koperen strijkijzer, drie koperen koffieketels, een spiegel, een tafel met wat rommel, twee blikken koffieketels, een beddepan, een schuimspaan, een heugel*ketting, twee stoelkussens, zeventien stoelen, vier tafels, een kleerkast, vier kommen, een aardewerken pulletje, een hangkast waarop enig Delfts aardewerk, in de kast drie vrouwenkap jes, een regenkleed, elf jakken, achttien rokken, twee mantels, drie hoeden, vier schorten, 32 el linnen. Op de zolder. vier koperen melkketels, twee dito wat kleiner, twee melkjukken, zeventien melkemmers, zeven kaasvaten, elf botervloten, vier en dertig melktesten, twee kleerzakjes met twee stokken, een schotelzak, een korenhaef*, drie wollen dekens, een beddenzak, wat rommel. In de kelder: Twee botervloten, een kuip, wat rommel. Vee en bouwgereedschappen: vier paarden, twaalf gebeterde melkkoeien, achttien ongebeterde melkkoeien, vijf dito vaarsen, acht hokkelingen, zeven herfstbiggen, elf lammeren; een kan met toebehoren, drie roomschalen, een kaaspers,
Zicht op oud Valkenburg.
een zak pens, twee melktonnen, een wringkuip, een portel*tobbe met plank en berrie, drie zoutbakken, twaalf kaasplanken, drie schragen, nog enige melktonnen, zes wateremmers; een hoge wagen met ijzerbeslag, drie basterdwagens*, een melkwagen, een marktwagen, een sjees, een gierbak, twee kruiwagens, twee ploegen, twee paar ijzertand-eggen, een houten eg, een ploegslee, twee paar wagentuigen, twee sjeestuigen, twee
Verklaring van enige woorden; Aggel inhoudsmaat Basterdwagen boerenwagen met kromme dissel Bergspil spil om de kap van een hooiberg op te takelen Boordmouwen losse mouwen gedragen tijdens vuile werkzaamheden over de mouwen van de jurk of het jak Draaibord Een bord waarop een wijzer ronddraait die te winnen prijzen aanwijst Hangoortafel tafel met neerslaande bladen Heugel de platte ijzeren greep met tanden of gaten waaraan het hangijzer of een ketel enz. naar believen hoger of lager boven het vuur gehangen kan worden Heef driehoekig schepnet aan een lange gaffelvormige stok Kroplap, een fijn linnen of katoenen lap die de boezem en een deel van de rug van een vrouw bedekt en meestal onder het jak gedragen wordt Kwispedoor een spuwbakje
Pols, polsstok lange stok om over sloten te springen Portel vocht dat bij het persen van de kaas vrijkomt Roklijf bovenste deel van een lijfrok Schakel. schakelnet driewandig visnet Schoenmantel...................... Schoorsteenval brede strook van stof of zeildoek langs de bovenzijde van de boezem van een (keuken) schoorsteen Spoelkommetje voor het wassen der vingers tijdens het eten Tafelkrans.... Theestoof test met vuur om de theepot warm te houden Trekpot pot om thee of kruiden te trekken Vleesblokje hout waarop vlees kan worden fijngesneden Windelmolen katrol Zegen groot smal visnet met een zak in het midden Zeun trog (voor varkens)
paardetuigen, een paar ploegtuigen; een windelmolen*, drie korenzeven, twee zaadzeefjes, twee wannen, een koren aggel*, een melkkop, een boterkop, enige koppen en vorken; een losse brug, een vlonder, twee hooiberries met toebehoren, een heef* met twee bergspillen*, drie ladders, een varkenszeun*; twintig eenden, tien hennen; een zes-roede--berg met ongedorst koren en met hooi, twee vijf-roedebergen met hooi, een schelf hooi; op de dorsvloer een partij paardebonen, een partij tarwe en gerst, een partij aardappelen, zeven en vijftig kazen; een praam, een schuitje, een visbon, een zegen*, drie schakels*, twee tobbes; enige losse hekken, palen en planken; een hooischaal en gewicht, een kleine balans met schalen en enige gewichten; een slaapbank, een stilletje, een kribbe, twee bedden, twee peluwen, vier kussens, vier dekens, twee kandelaars, vier lampen, een lange tafel met twee schragen; een partij hout en turf, enig oud ijzer. Goud en zilver: een gouden hoofdijzer, zes gouden ringen, enige gouden naalden, doppen, spelden en een kruis; een zilveren hoofdijzer, enige zilveren beugels, haakjes, een rijgpennetje, een eau de la reine-doosje, een snuifdoos.
De derde hofstede? In het boekje "Graven bij Valkenburg III" beschrijven de archeologen Bult en Hallewas de ontdekking van een "onbekende begraven hof stad aan de Achterweg". Voor zover uit het kaartje op te maken valt op of in de nabijheid van het huidige woonwagenkamp. Tussen 1300 en 1600 moet daar een met grachten omgeven kasteeltje hebben gestaan dat nog tijdens die periode plaats moest maken voor een gewoon gebouw. Omstreeks 1413 was het bezit van de familie Van der Speck, welgeborenen die in de loop van de zestiende eeuw tot de gewone boerenstand verarmden. De vroeg middeleeuwse curtis Valkenburg werd zestien hoeven toe geschreven, met drie hoofdhoeven. Mogelijk behoorden Zonneveld en Torenvliet tot het drietal. Was het kasteeltje aan de Achterweg de derde hoofdhoeve? Het is niet waarschijnlijk. We moeten niet vergeten dat het oorspronkelijke Valkenburg de beide Katwijken omvatte.
Deel 5.De paardenmarkt.
178
Katwijk en Rijnsburg betwisten elkaar min of meer het huis `t Zand, ooit gelegen ter zijde van de Zandlaan tussen Katwijk en Rijnsburg. Wat zouden ze ervan zeggen als wij dat kasteeltje claimen als de der de hoofdhoeve van de hof van Valkenburg?!
Nog drie oude huizen en een ruine Eén van de weinige, werkelijk oude huizen die Valkenburg nog rijk is, staat aan het begin van de Middenweg. Het was een flinke boerderij die de huidige huisnummers 7, 9 en 11 omvatte en voor zover mensenheugenis reikt ooit Arie Bol behoorde. Gezien de ligging aan het oude Marktveld zal het vrijwel zeker een belangrijke rol gespeeld hebben in de vele paardenmarkten die daar gehouden werden. Als onderkomen voor paarden en als herberg voor de bezoekers. De Valkenburgers verhuurden tijdens de paardenmarkt maar al te graag hun huizen aan herbergiers, kroegbazen en soortgelijke ondernemers. Nummer 9 wordt bewoond door de familie Houwaart. De heer des huizes is al vele jaren bezig het huis te restaureren, met kennis van zaken. Ongetwijfeld het oudste deel van het huis is de kelder, een gewelfde ruimte met een klein vierkant raampje naar de straat. Twee nissen in de voorwand uitgespaard duiden de plaats waar vroeger kaarsen brandden. Ter verlichting van de ruimte maar ook om de 179
geesten te verjagen. Het benadrukt hoe oud de kelder wel moet zijn, minstens vierhonderd jaar. Daarop wijst ook de ronde waterput die in een hoek van deze onderaardse bergplaats gemetseld is, ongeveer drie meter diep en geheel door de bewoner leeggemaakt. Zoiets leidt vaak tot het vinden van allerlei oude voorwerpen maar helaas werd er weinig meer dan zand en stenen opgediept. Nu is de waterspiegel weer zichtbaar, donker en geheimzinnig.
De oude boerderij thans Middenweg 9 behorende de familie Houwaart.
Zicht op oud Valkenburg.
Aan het eind van de Middenweg ligt nog een overblijfsel van wat eens een flinke dorpsboerderij was, huisnummer 41. Naar zeggen minstens tweehonderd jaar geleden gebouwd en ooit de familie van Dijk toebehorende. Ook hier is een halfrond gewelfde kelder bewijs van ouderdom. De toegang tot deze ruimte is zo laag dat slechts kinderen er rechtop door kunnen gaan. Ook de hoogte van een nog intact zijnde deur, die eens de voordeur van het huis was, wijst er op dat de lengte van de bewoners destijds gering was. De huidige bewoners beijveren zich het huis in de
oorspronkelijke staat te bewaren en te herstellen. Het derde, nog uit de oudheid overgebleven pand, is de voormalige bakkerij en winkel die tegenwoordig gesplitst is in de huizen Hoofdstraat nr. 14 en 16. Binnen herinneren slechts de balken van de zoldering aan de indeling destijds. Buiten, aan de voorzijde, doet de gevel van het huis nog immer denken aan voorbije dagen. Evenals aan de achterzijde de schoorsteen van de bakkersoven. De leeftijd van het geheel wordt geschat op tweehonderd jaar of meer. Hoofdstraat 14 deel van het oude
Drie oude huizen in Valkenburg. Commandeurshuis? Het is alles wat nog rest van vôôr de Franse tijd. Dat er niet veel bewaard bleef is te wijten aan de verwoestingen die in de dorpskern zijn aangericht tijdens de oorlog. Maar dat is niet meer dan een halve waarheid. Er is in Valkenburg weinig behoefte om geld te steken in het bewaren van oude huizen en dergelijke. Nog nooit geweest! Overigens kent Valkenburg één pand dat onder "monumentenzorg" valt: de voormalige boerderij Welgelegen op Voorschoterweg 52. Aangezien het echter na de Franse tijd gebouwd moet zijn valt het buiten het bestek van dit boek. Tenslotte is er nog de ruïne op Hoofdstraat 17. Wie zich voor de geest wil halen hoe de huizen er in oud Valkenburg uitgezien moeten hebben kan daarvan een goede indruk krijgen door dat huisje te bekijken. In zulke huisjes woonden de Valkenburgers vroeger, en heus niet de allerarmste! Het eeuwenoude boerderijtje op Middenweg 11, thans bewoond door de familie Mieremet
De gewelfde kelder van het huis
Deel 5.De paardenmarkt.
180
GEGEVENS DEEL 6 1326 mrt 28 Heerlijkheidsarchief regestenlijst 15. Diedric, burggraaf van Leiden, ridder, geeft aan Badeloch, vrouw van Willem van Leyden zijn broeder, als lijfrente ondermeer 9 morgen land te Valkenburg genaamd de Woutersbroec en de woning op `t Zant met al het daarbij behorende land. 1356 apr 28 Heerlijkheidsarchief, regentenlijst afschrift in mv. 738. Willem, hertog (in Beierenj beleent alle rechthebbende en nakomelingen van Pieter Hughe Dirxszoone en Heygh Claesz met het goed te Valkenberghe dat deze als erfgenamen van Reygheer Hege Coverlaerszoon in leen hielden. 1452 apr 23 Heerlijkheidsarchiefnrgl afschrift. Johan, heer van Wassenaar beleent, nadat Margriet Jan Heindriksdochter en ...Pieters haar man en voogd afstand hebben gedaan, Jacob Bossairt, secretaris en griffier van de hertog van Bourgondië, met de hofstede en woning, oudtijds genaamd Ten Hove en thans Thorenvliet, met een boomgaard en het recht om een paar zwanen te houden, gelegen onder Valkenburg. 1416 mrt 16 Heerlijkheidsarchief, regestenlijst 162. In plaats van meester Jacob Bossaert van Belle wordt met de hofstede en het huis genaamd Toornvliet onder
181
Valkenburg beleent Willem Claeszoon, poorter te Leiden. 1492 jun 8 Heerlijkheidsarchief, regestenlijst 173. Johan, heer van Wassenaar, beleent Willem Willemsz, poorter te Leiden, met een huis en boomgaard te Valkenburg genaamd Toirnvliet. 1540 feb 26 Heerlijkheidsarchief, regestenlijst 234. Jacob van Ligne, man en voogd van Maria van Wassenaer, beleent meester Cornelis Willemszoon, priester kanunnik ten Hogelande te Leiden met het huis Torenvliet dat deze heeft geërfd van zijn vader Willem Willemsz. 1542 mei 26 Heerlijkheidsarchief regestenlijst 243. Jacob, baanderheer van Ligne, beleent na dat Cornelis Willemsz afstand heeft gedaan Chelain Leeghers, raad ordinaris des keizers, met een huis met boomgaard te Valkenburg. 1543 jun 1 Archief Hoogheemraadschap Rijnland mv. 514. Dijkgraaf veroordeelt Adriaen Aerts, gebruiker en bewoner van het huis van Vranck Paeden om de versmalling in de Heylige Cruysweg die hij gemaakt heeft ongedaan te maken. Daarmee werd de bewoner van Toornvliet Geleyn Zegers van Wassenhoven, raadordinaris van Holland, hersteld in zijn recht van overpad. 1743 mrt 6 Gemeente archief Valkenburg.
Zicht op oud Valkenburg.
Keurboek ing. nr. 1 fol. 80. Jan van Eck, major der stad Rotterdam geeft uitplaatsing te kennen van zijn landerijen te Valkenburg. Registratie van de landen liggen om en nabij de gesloopte hofstede Toornvliet zoals die zijn getransporteerd volgens testament van Cornelis Wittert van 6 oktober 1719. Tevens omschrijving van de toestemming van het Hoogheemraadschap aan de erfgenamen van vaders zijde van wijlen Weynia van Thoornvliet in leven huisvrouw van Gillen van Heusen tot het graven van een sloot door de Rijndijk en de Achterweg. 1747 dec 18 Algmeen Rijksarchief Den Haag, gerechtsboek 3D. Verkoop wassende essen, iepen, wilgen en elzenbomen staande rondom en op de huize Zonneveld. Op last van George Cornelis MarquisThouars, capt. in `t regiment van de heer brigadier Elias en groot majoor der stede Geertruidenberg. 1747 apr 4 Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Gerechtsboek 30. Verkoop van een buitenplaats met tuinen en boomgaard groot 1 morgen 368 roeden. Rondom belendend de erven Hulzenbeek. Ten Oosten tevens het Marktveld. Recht van vaart over de Rijn met brug over de Broekweg. Gekocht door Willem L. Veerman voor 1800 gulden.
De ruïne op Hoofdstraat 17, inmiddels gesloopt
Deel 5.De paardenmarkt.
182
BOEKEN EN BRONNEN DEEL 6 Zie overige delen. BIJLEVELD. W.J.J.C. Een oude grafzerk te Valkenburg ZH. In de Ned. Leeuw. 1940. BIJLEVELD, W.J.J.C. Nog een Valkenburgse wapensteen. In Leids jaarboekje 1941. BIJLEVELD, W.J.J.C. Ridderhofsteden en kastelen van Rijnland en omgeving. In Leids Jaarboekje 1915. FOCKEMA-ANDREAE, S.J.EN J.G.N RENAUD EN E. PELINCK. Kastelen, Ridderhofsteden en buitenplaatsen in Rijnland. 1952. HOOGHEEMRA&DSCHI~P VAN Rij~&~r~. Dingboek 514. PARLE VLIET, D. Historische atlas van Katwijk en Valkenburg 1825. 1990 WILDEMAN, M.C. Het huis te Sonnevelt. Navorscher pgs 267-270. 1894.
183
Zicht op oud Valkenburg.
Lijst van persoonsnamen, voor zover genoemd in de verhalen en beperkt tot éénmalige vermelding per verhaal. Voor meer namen raadplege men de gegevens bij de afzonderlijke delen. Adegeest. Cors 72, 151 Adriaense. Leendert 249 Aemsz. Dirc 206 Aerts)e(zn). Arend 250 Aemsz. Adriaen 276 Aemsz. Buyster 243 Aemsz. Cornelis 250 Aetsiersz. Willem Spronc 206 Aken. Harmen van 271 Akersloot. Bathanua 217 Akersloot. Dirk 217 Akersloot. Theodorus 62, 186, 210,216 Akersloot. Wilhelmus 217 Alckemade. Willem van 269 Allamand. Frederik 131 Allamand. de heer 274 Alphen. Jan Daniëls van 47 Amdsteyn. Jan 243 Aries. Lowys 250 Aries. twijnszoon. Jorgel 268, 269 Averillis. notaris 256 Avezaad. Cornelis 150 Aylieve. Bram Jansz 144 Backer. Jan 250 Backer. Jan Dirks 250 Baern. Hendrik van 250 Baggerman. Jan de 140 Baggerman. Jacob van 245 Baggerman. Jan van 46, 256
Bardt. Pieter Claesen 271 Barends. Harmen 248 Barends. Jochem 55 Bedent. Govert Hanne 49 Beelt. Cornelis van der 98, 226 Beelt. Klaas Cornelisz van der 226 Been. Hendrik 280 Bekesteyn. Matthias van 268 Benzert. Christoffel 51 Bensem. Jan van 86 Bent. Huygh van der 46, 67, 140, 221 Bentf ort. Christiaan Reinhardt 45 Berckelbagh. de heer 97 Berckelbagh. rendrecht. Ary 89 Berckelbagh. Cornelis (van) 130, 269 Bergen. Gerrit van 155 Bergen. heer van 97 Bergen. procureur van 180 Bergh)e). Jan Barends van den 97, 214 Bergh)e). Jan Hughes van den 40 Bergh)e). Jan van den 206 Bergman. Gerrit 185 Bergman. Hermanus 185 Bergman. Maarten 151, 162 Beyl. Peter Dammeszoon van de 187 Bij. Nicolaas de 49 Bijlert. Anthonius Gerhardus 210 Binnendijk. Alida 175 Binnendijk. Arie Hendriks 96, 97
NB: De nummers verwijzen naar de bladzijden van het oorspronkelijke boek. Voor deze digitale versie lijkt me de zoekfunctie (Ctrl-F) wel voldoende. Deel 1 bladzijden 1-27 Deel 4 bladzijden 192-232 Deel 2 bladzijden 29-112 Deel 5 bladzijden 233-261 Deel 3 bladzijden 113-191 Deel 6 bladzijden 263-296
Binnendijk. Dirk 73, 130, 175 Binnendijk. Frans 72, 127 Binnendijk. Hendrick Fransz van 157 Binnendijk. Hendrik 76, 179, 199 Binnendijk. Jan 173 Binnendijk. Pieter 173 Binnendijk. Simon 156, 175 Bisschop. Jan de 238 Blom 79. Aaltje 79 Blom 79. Trijntje 79 Boer. Pancras de 131, 268 Boerhave. Jacobus 210 Boerman. Jan Willem 46 Boers. Carel Jan 93, 268 Boers. Carolus 268 Boers. Cees de 88 Boers. Jan 46, 145, 151, 165 Boers. RW. 128 Boers. Pieter 268 Boers. Pieter Willems 46, 72 Boers. Willem Cornelis 268 Bogert. Barend van den 93 Bol. Arie 143,185 Bol. Dirk 73, 189, 274 Bol. Dirk Corneliszoon 121 Bol. Jacob 56, 98, 149 Bol. Jacob Cornelisz 121, 219 Bol. Pieter 151, 162 Bol. Pieter Jacobszoon 81
Deel 5.De paardenmarkt.
Bol. Willemtje Jacobs 81 Bonnik. Jan 79 Bont. Cornelis de 46 Boog aard. Barend van den 144,167 Boon. Claes Jansz 47 Boon. Cornelia 62 Boon. de weduwe 143 Boon. Jan 87 Boon. Pieter 89 Boon de jonge. Jan 57 Boon de jonge. Jan Claesz 9] Boon de Oude. Jan 100 Boon de Oude. Jan Claesz 97 Bor(re). Jan 196 Bor(re). Johan 199, 207 Bor(re). Johannes 204 Borsboom. Aagtje 280 Borsboom. Arent Willems 9] Borsboom. de heer 75,167 Borsboom. gebroeders 42,184 Borsboom. Hendrik 224 Borsboom. Neeltje 141 Borsboom. Pieter 66, 72, 73, 91, 104, 151, 179, 189, 217, 219, 224 Borsboom. Pieter Willems 67, 219 Borsboom. Willem Cornelisz 46 Bosch. Henric Jansz van de 51 Bosch. Johan de 220 Bossairt. Jacob 275 184
Bouwens. Maartje 104 Breeroosbergen. Arie 83 Broeckeloo. Jacobus 67 Broekenhoff. Adolph 179 Bronsgeest. Jeroen Willemsz 141 Bronsgeest. Willem 104 Bronsgeest. Willem Jeroensz 142 Brouwer. Jannetje 179 Brouwer. Maarten 72, 90, 92, 279 Bruynen. Andries 248 Burgh. Rosier van der 46 Buschusen. Claes Jans van 40 Buyse. Ariaentje 98 Buytendijk. Ary 280 Caardecamp. Gerrit Jansz 53 Caardecamp. Johan) Jan) van 46 Campen. Anna Catharina van 217 Capelaensz. Coenraed 268 Carelse. Jan 185 Carpentier. Jan 73,131 Carpentier. secretaris 273 Ceuners. Claes 250 Cijfer. Jan 24] Claesen (zn). Aartje 63 Claesen (zn). Aert 122 Claesen (zn). Dirk 250 Claesen (zn). Harmen 86, 90,162, 164 Claesen (zn). Jan 250 Claesen (zn). Joost 100 Claesen (zn). Willem 275 Clements. Cornelis 76 Clock. Cornelis 46, 211 Closter. Piet 144 Cock. Anna Maria Gesina 45 Cock. Coenraadt 45 Collins. Johan 46, 53 Coop. Cornelis van der 46 Coperdraet. Gerrit 122 185
Cornelisse(zn). Cornelis 248 Cornelisse(zn). Claes 250 Cornelisse(zn). Nanning 256 Cornelisse(zn). Steyntje 65 Cornelisse(zn). Vincent 275 Couleman. Jan 247 Cronenburgh. Grietje 65 Cuersen. Jannetje 221 Cuyck van Mierop. Frederik L van 268 Cuyck van Mierop. Hugo van 268 Cuyck van Mierop. Margarita Joh. 268 Cuyck van Mierop. Pieter van 49. 269 Cys. Jacob 206 Daalen. Hendrik van 175,180, 272 Daalen. Pieter van 273 Daalen de oude. Hendrik van 155 Dammens. Pieter 56 Danicken. Philip 250 Danicken. niëls. Philip 250 Davids. Pieter 51 Deedel. Dirk 156 Del. Willem de 93 Deyten. Jan 250 Diddeboeyszoen. Heinrick 40 Diemen. Adrianus van 179 Diepring. Harmen 150 Diest. Arie van 56, 97,139 Dieu. Daniël den 47 Dijcke. Pieter Adriaens van 121 Dingst. A. 212 Dirks(zn). Jacob 207 Dirks(zn). Maarten 100 Dirks(zn). Nikolaas 208 Dirks(zn). IJsbrand 40 Does. Annetje van der 218 Does. Cornelis Corneliszn van der 51 Does. Dirk Cornelis van der 218 Dorrepaal. pannenbakkerij van 148
Douteron. Huibert 61 Dullaert. Dirk 72, 151 Duycker. Cornelis Nannings van 121 Duycker. Cornelis van 100, 123 Duycker. Jan 97 Duycker. Jan Jansz van 62 Duycker. Leendert van 72 Duyn. Abram van 156 Duyndam. Gerrit 271 Duyndam. Gerrit Comelisz 268 Duyndam. Kaatje 272 Duyndam. Magdalena 271 Duyvenvoorde. heer van 97 Eck. Jan van 275, 278 Egmond. Arend van 161 Egmond. Ary Neessen van 54 Egmond. Cornelis van 76,161 Egmond. Dirk van 172 Egmond. Gijsbert van 119,199, 202 Egmond. Giselbert van 205 Egmond. Jacob Jacobs van 123 Egmond. Jacob van 97 Egmond. Johannes van 73,128,130,131 Egmond. Kees van 144 Egmond. Mees Jansz van 46 Egmond. Willem van 98, 122, 161,172 Egmond. Willem van 218 Eick. Stijntje van 176 Eliasz. Arnout 205 Elstuyn. Cornelis Jansz 47 Endegeest. Wouter van 206, 275 Es. Wouter van 75 Esquir. Mare Ie 249 Fabian. Nicolaus 52 Fhilipsdochter. Aegte 248 Floriszoon. Dirk 40 Frederiks. Judith 249 Galenszoon. Jan Symon 40
Zicht op oud Valkenburg.
Garette. Jan 51 Geenders. Albert 73 Gerrits. Bernt Pauwel 250 Gherytsz. Dirc 206 Gherytsz. bon Jacobszoon. Petrus Jacobus 202 Gijzen. Jan 105 Gijzen. Pieter 56 Glasbergen. Meyndert 90 Goeswijns. Dirk Zayen 40 Goeyen. Anna van 61 Gooyer. Meyndert de 46 Goseri (zie ook Zeist). Jan 161 Gozenzoen. Andries Aemt Jan 40 Graft. Manus van der 83 Gravendijk. Jan Pieters 132 Gravenkamp. Duifje, 139 Gravenkamp. Marijtje 139 Gravenkamp. Willem 97, 106, 139, 220 Grijp. Floris 40 Groeninck. Arent 40 Groot. Jan de 252 Guilmaer. Jan 56, 96 Gysteren. Jan van 93 Haas. Abraham Anthonisz de 46,75 Haas. Abraham de 76, 82, 88, 171 Haastert. Pieter van 155 Hainjer. Dirk 185 Hainjer. timmerman 105 Halder. Dirk 210 Hallingh. Johan 97 Handfoort. wachtmeester 143 Hardeveld. Samuel van 144, 210 Hades. Aernt Wouterse van 40 Harmens. Adriaen 49 Harmenszoon. Cornelis Jans 121 Harteveld. Adrianus 46, 73, 274 Harteveld. Sjakie 156
Hartsprong. Cornelis 86 Haye. Elhart 46, 61, 88, 182 Hazebroek. Jan Pieterszoon 81 Hazens. Jacob Dircks 206 Heemeren. procureur van 180 Heemstede. Annetje van 227 Heerman. Giselbert 205 Heerman. Jan 40 Hees. Machteld van 248 Heinrixsz. Margriete Jan 275 Hellinckhuysen. Geertruid 62 Hendriks. Lijsbeth 52 Hertoghe. familie de 275 Hertoghe. George de 45 Hertoghe. Johan de 43, 45, 69, 252 Hertoghe. Susanna Leonora de 45, 227 Hertoghe. Susanna Leonora de 228 Hertoghe van Orsmael. Georgede 277 Heusen. Gillis Steffenszoon van 278 Heusen. Gillis van 275 Heusen. heer van 97 Heusen. Hugo Franciscus van 275 Heyerman. Hendrik 61 Heyningen. Jacob van 145 Hoepeling. Johannes 46, 73, 179 Hofstede. Johan van der 46 Hogervorst. Frans 91 Hogeveen. weduwe 150 Hogewoning. Piet 156 Hollebeek. Petrus 210 Holte. Janten 97 Hombout. Tydeman 205 Hoorn. Ariaentje Jansdochter van 173 Hoorn. Hermijntje van 164 Hoorn. Jan Paulus van 172 Hoorn. Jan van 140 Hoorn. Paulus van 140 Hoorne. Pieter van 46,54
Horst. Jan van de 85 Hout. Jan van 211 Houten. de heer van 91,174 Houten. Jacobus van 72 Houwer. Maarten 130, 131, 273 Hulsenbeeck. Daniël van 45, 56, 277 Hulsenbeeck. Daniël van 278 Huyberts. Erckje 139 Huygelbosch. Abraham 46 Huygen. Huyg 250 Huygen. Pieter 246, 250 Huyten. smid 165 IJssel. Doris van 135 Isselmuden. Johanna Judith van 45 Jacobs. Cornelis 248 Jacobs. David 211 Jacobs. Jacob 40, 253 Jacobs. Leentje 252 Jacobs. Louris Willems 250 Jans)zn). Heertgen 196, 207 Jans)zn). Jan 245, 250 Jans)zn). Jacob 248 Jans)zn). Maartje 49, 137, 253 Jans)zn). Mees 250 Jans)zn). Pieter 248 Jans)zn). Pietertje 51 Jans)zn). Trijntje 162 Javels. Christiaen 249 Jawels. Pieter 249 Jolle. Daniël 134 Jolte. lsaak de 159 Joppe. Marretje 249 Joppe. Willem 255 Jorgelszn. Pieter 268 Kaa. heer Van der 79 Lalteman. Pieter 165 Lammens. Pieter 149 Lange. Claes de 186
Lange. Dirk de 155 Lange. Jan de 186 Langeveld. Arie Pieters 217 Langeveld. Ary 66, 67, 226 Langeveld. Jan van 180, 221 Leeuwen. Boudewijn van 97 Leeuwen. Cornelis van 139 Leeuwen. Jacob Juten van 122 Leeuwen. Jannetje van 173 Leeuwen. Joost Pieters van 63 Leeuwen. Joost van 139 Leeuwen. Pieter van 63, 97,139,217,219 Leeuwen. van 50 Leiden. Cornelis van 253 Lely. Jacob van de 128 Lelyveld. bosje van de heer 179 Lelyveld. de heer 145,173,185 Lelyveld. Jan Cente 170 Lelyveld. weitje van 155 Lelyveld. Paulus Pieters van 220 Lens. Gerhardes Johannes 210 Lichtenberg. Jacob van 203 Lichtenturff. Lenaert Lenaerts 249 Ligne. Jacob van 43 Ligne. Jaques de 42 Ligne. La moraal de 41,43 Ligne. Philips de 41,43 Linden. Jannetje van der 271 Linden. Marytje van der 68 Loosecaat. Frederik van 46, 252 Lourio. Jan 250 Luchtenborch. Jonathan van 269 Luyt (Let). Maryke van der 127 Luyt. Pieter Dammese van der 159 Luyt (Let). Pieter van der 56, 97 Luyt. Pietertje Pieterse van der 159 Luyt (Let). Teuntje van der 92
Deel 5.De paardenmarkt.
Luyt (Let). Thomas van der 92, 151 Maagdelijn. Anna 180 Maagdelijn. Jan Keesz 149 Maagdelijn. Marytje 160 Maagdelijn. Marytje Gerrits 92 Marchant. Dina 217 Marchant. Gilles 97, 217 Marck. Gijsbert Jacobsz van der 54 Marck. Jacob Jacobsz van der 47, 53 Marck. Jacobus van der 139 Marck. Pieter van der 76,150 Marck. Teunis van der 150 Martin. Jean George de Rancurel de St. 45 Mattheuse. Pancras 56 Meer. Jan van der 76 Meer. Johannes van der 140 Meeszoon. Cornelis 269 Meeszoon. Theunis 52 Meinderts. Marretje 47 Merck. Jacob Arents van der 97 Meulen. Jan van der 143 Meulenbelt. Maartje Jans 186 Meynderts. Cornelis 165 Michels. Cornelis 250 Middelland. Pieter 275 Mierop. Cornelis van 49, 268 Mierop. Pieter van 268 Mierop (zie ook Cuyck van). Swederick van 269 Moer. Gerrit Willems 119,199, 202 Moer. Gerrit Willems 205 Moer. Jacob 206 Moerkerke. Aagje, de meid van 166 Moerkerke. Jan Corneliszoon 139 Molkenboer. architect 230 Mose. Jan 253 Mouring. Willem 245 186
Mouw. Ary van der 179 Mulder. Maarten 155 Muller. Piet 154 Musch. Maria 61 Naaldhout. Jacob 97 Nagel. Cornelis van der 72, 106,151 Nagel. Pietertje van der 137 Nagtegaal. Ary 153 Nagtegaal. Cornelis 153 Nagtegaal. Teun 156 Nees. Dirck 256 Nes. Wouter Pieterszoon van 84 Nes. Wouter van 89, 106 Nicolai. Isaac 211 Nierop. Pieter van 86 Nonnekes. Jan 179 Noorde. Jacob van 40 Noordermeer. Cornelis 160 Noordermeer. Jacob Neesz 51 Noordermeer. Jan 97 Obdam. Gijs 85 Obdam. Gijsbert 66 Ockers. Anneke Leenderts 122 Ockers. Leendert 122 Onderwater. Jan 220 Onderwater. Jan Willebrords 226 Oosten. Bartel van 170 Oosten. Bouwe van 58 Oosten. Bouwen van 220 Oosten. Cornelis van 142 Oosten. Maartie Boudewijns van 142 Oosten. Piet van 58 Oudshoorn. bode 218 Oudshoorn. Cornelis van) 56, 63, 76, 97, 164, 220, 278 Oudshoorn. Jannetje 218 Oudshoorn. huis van 89 Oudshoorn. Jacob 93 187
Ouwersloot. Ariaantje 156 Ouwersloot. Dirk 173 Ouwersloot. Jan 176 Overgeest. Cornelis 105 Paeden. Frank 276 Paetsen. Floris 268 Paridon. Maartje 62,65 Paridon. Samuel 61, 110 Pasop. Pieter 90 Pau. Huybrecht 255 Peet. Abraham 155 Peet. Gijs van der 152 Peet. Willem 155, 179 Pelletier. Jan 104 Persoon. Hendrik Willems 49 Pieters)en). Anna 97 Pieters)en). Cornelis 249 Pieters)en). Florys 40 Pieters)en). Jacob 40, 250 Pieters)en). Jan 56 Pieters)en). Joost 56 Pieters)en). Leuntje 139 Pieters)en). Maria Helena 161 Pieters)en). Pleuntje 61 Plancke. Carel van) de 152, 180 Plas. Gerrit van der 127 Poelgeest. Aleida van 41 Poelgeest. ndirius. Valerius 53 Portier. Engel 106 Pot. Anthony van der 61, 66 Pot. Hester van der 137 Pot. zaak van der 66 Pot. Pieter van der 46, 60, 131, 139, 221, 226 Pothoven. Alida 54 Pouw. dragonder 143 Pronk. Cornelis 238 Putten. Willem van 131
Ouakenbos. Willem 100 Quick. Maarten Gerrebrands v. der 219 Raephorst. Steyntje Cornelisse van 63 Ravenhorst. Cornelis 76 Ravensbergen. Frans Willems van 46 Ravensbergen. Gijsbert 93 Ravensbergen. Willem 156 Ravenswaay. Adrianus 280 Rencurel. A!exi Jozephus de 228 Reverset. David Jacobs 210 Reverset. J.D. 213 Reyers. Dirk 40 Rhijnens. Rhijn 144 Rhijnsburger. Lourens 153 Richter. Gerrit 86, 153 Rijn. Klaas van 274 Rijn. monsieur van 182 Roddee. Andries 172 Roddee. Jan 112 Roo. Gerrit de 83 Roode. Willem de 155 Rosenberg. Marijtje 79 Rosenburg. Gerrit 19 Rosenburg. Hadewij, huisvrouw van Gerrit 79 Schaap. Dorothea 61, 69, 137 Schaap. Geertruy 69 Schaap. Helena 131 Schaap. Hendrik 69, 137 Scharpenbrand. Jacob van 210 Schep. Jan 269 Scherpenbrand. Cornelis van 48 Schipper. Wouter Jacobs 250 Scholburg. Elsje 129 Schuurman. juffrouw 112 Senepaert. Jaques 253 Sevenhoven. dominee 219 Simons (Symons). Florentina 84
Zicht op oud Valkenburg.
Simons (Symons). Huyg 250 Simons (Symons). Louris 246, 250 Simons (Symons). Symon 206 Simons (Symons). Pieter 241250 Simons (Symons). Willem 207 Slachter. Levi de 145 Slachter. it. Pauwel 250 Snaphaan. Jacob 100 Snaphaan. Jacob Thomas 98 Soetens. Anna 98 Sonnevelt. Andries Willems van 268 Sonnevelt. Geertruyd Pieters van 268 Sonnevelt. Gerrit van 268 Sonnevelt. heer van 100 Sonnevelt. Hester van 268 Sonnevelt. Jacob van 268 Sonnevelt. Jan van 40 Sonnevelt. Pieter Willems van 268 Sonnevelt. Willem Andriesz van 268 Speck. Comelis van der 143 Speck. Gerrit van der 141 Speck. Jacob 250 Speck. Pieter van der 84, 168 Speck. Pleuntje Pieters van der 63 Speck. Pieter van der 168 Spierenburg. Cornelis 137, 139 Spierenburg. Jacob 128,130 Spierenburg. Jannetje 224 Spierenburg. Maarten 86 Spitsbergen. Pietertje 156 Starcke. Hans 253 Starreblom. Dirk Wollebrant 221 Starrenburg. Alida van 130 Starrevelt. Cornelis Reyne 98 Starrevelt. Pieter Reynen van 54 Starrevelt. Wouter Reyne van 121, 157 Steckhoven. Willemijntje Jans 168 Steenbergen. Cornelis 135
Stevens. Anna 53 Stevens. Maartje 97 Stockert. Ary 9] Storm. Jan 144 Struyf. Dirk 144 Studler van Zurick(Zurck). familie 275 Studler van Zurick(Zurck). Susanna 45, 56, 88, 95, 100,170, 228, Studler van Zurick(Zurck). 277 Suys. Cornelis 275 Swaeger, Daniël Claes 250 Swalmius (Amoldi). ds. 52 Swalmius (Amoldi). Johannes 210 Swaving. baljuw 213, 273 Swaving. Elisa Johannes 46, 177, 189 Taerlingh. Lodewijk Aernst 98 Ten Ham. de heer 186 Tenckinck. Johannes 210 Tetrode. Marretje Willems van 246 Teunisse. Harmen 122 Teunisse. Pieter Jans 250 Theuniszoon. Adriaen 121 Thiel. Hendrik van 184 Thomson. Michiel 243 Tol. Cornelis Dirksz van 54 Tol. Louise van 65 Torenvliet (Thoornvliet). Wijnina van 215, 278 Tright. Johannes van 153,155, 272 Tuarts. Marquis 271 Uenen. Alida van 177 Uytensout. Jan 280 Valk. Lucas van der 156 Vasseur. George Cornelis le 268 Vasseur. Louis le 268 Vasseur de Thouars. Frederik le 268 Veen. Laurens van de 150 Veenman,. Willem Jarisz 53
Veerman. Theodora 107 Veerman. Willem 45,103 Velde. Jannetje van de 130 Vink. Wilhelmus 210 Vinkesteyn. Leen 148 Visserman. ouderling 223 Vlasveld. Gerardus 72, 179 Vlasveld. Gerrit 46, 88, 216, 271 Vlasveld. Hendrik 73, 76, 80 Vlasveld. Jacobus 103 Vlasveld. Pieter 145, 164, 187 Vlieland. Pietertje, de weduwe 77 Vlugt. Pieter van der 133 Volmans. Dirk 149 Vonquarts. Adriaen 248 Vos. Jacob de 278 Vos. Johan de 46 Vosmaer. baljuw 170 Vosmaer. Justinus Valerius ( van) 46, 54, 57, 98, 124. 221 Vosmaer. Radbout van 209 Vouch. Pieter Maertens 253 Vries. Hanne de 154 Vvoerden. D.I. 236 Vvoerden. ernes. Jan 250 Walchren. Theodora van 45 Warnaers. Jan 255 Wassenaar. Dirk III van 41 Wassenaar. Frederik Hendrik van 45, 72 Wassenaar. Hendrik van 41, 199, 203 Wassenaar. Jacob van 41 Wassenaar. Jan I van 41 Wassenaar. Jan II van 41,42 Wassenaar. Jan van 93 Wassenaar. Juriaan van 46 Wassenaar. Maria van 41,43 Wassenaar. Maria van 45
Wassenaar. Philips III van 40 Wassenaar. Philips IV van 41 Wassenaar. Philips van 41 Wassenaar. Willem Frederik Hendrik van 45 Wassenaar. Willem Lodewijk van 45, 72 Wassenburg. Klaas 180 Wassenhoven. Chelain Zeeghers van 275, 276 Weenen. Claas Jans van 9] Werckel. Pieter 121 Werff. Hendrik van der 243 Werk. Claes 129 Werk. Eisje 130 Werk. Fhilippus 129 Werk. Geertrui 129 Werk. Geertruy 130 Werk. Klaas 130 Werk. Lammert 129 Werk. Pieternella 129 Werk. Stefy 129 Werk. Steven 130 Werk. Stijntje 130 Werndly. Johann~ AG.C.C. 45 West(en). Annetje van 85 West(en). Hendrik van 56, 159, 214, 219, 278 West(en). Hendrik van de 65 Westerman. Dirk 105 Westerwout. Arend 63 Westerwout. Arent Dirkse 57 Weys. Herman 12] Wijngaarden. Johannes van 210 Willebroordis. Jan 66, 88, 97 Willems(zn). Annetje 47 Willems(zn). Cornelis 248, 275 Willems(zn). Dirkje 153
Deel 5.De paardenmarkt.
Willems(zn). Elias 46, 49, 269 Willems(zn). Fijtje 47 Willems(zn). Gerrit 207 Willems(zn). Louris 250 Willems(zn). Mercely 206 Willems(zn). Simon 207 Willems(zn). Willem 196, 207, 275 Wisse. Hermanus 150 Wit. Gerrit de 175 Wit. Jan de 85, 87 Wit. Leendert de 87 Wittert. Cornelis 45, 275, 278 Woert. Ary van der 57 Worms. Francois 196, 207, 213 Worms. Gerardus Albertus 46, 72, 90 Worms. Gerardus Albertus 167 Wouters. Dirk 250 Wyers. Jan 246 Zandvliet. Arie 173 Zegwaart. Bruyn 219 Zegwaart. Bruyn Leenderts 214 Zeist. Grietje van 164,167 Zeist. Hendrik van 167 Zeist. Marytje van 161, 174 Zeist. Teunis van 165, 16] Zeist. Willem van 167 Zeist. Willemijntje van 161 Zijl. Cornelis van 272 Zoeterwoude. Aaltje Neesens van 256 Zwanenburg. Pieter 186 Zwart. Jan de 155 Zwart. Jan van der 180 Zwart. Klaas van der 180
188