Bruin Portengen, geschiedenis van een Vecht-kreng
Layout aangepast juli 2002
Bruin Portengen geschiedenis van een Vecht-kreng
Opgetekend en te boek gesteld door Jan Portengen 1995
Valkenburg, januari 1998. De tekening op bladzijde 19, 20, 22, 32, 30 en 32 is gemaakt door Koen Portengen, die en een aantal verhalen zijn reeds eerder verschenen in het boekje Vecht-krengen (1987). Dit boekje tenslotte is door de samensteller met eigen hand en in eigen beheer gemaakt en wordt opgedragen aan Joke Pos.
Inhoud Ouderlijk Huis . . . . . . . . . . . 7 Bruin . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Kerstkindje . . . . . . . . . . . . . . 8 Wasserij-chauffeur . . . . . . . . 9 Pieperneus . . . . . . . . . . . . . 10 Bewaarschool . . . . . . . . . . . 10 Koppetje onder . . . . . . . . . . 12 Vechtkkreng . . . . . . . . . . . . 13 Eilandbewoners . . . . . . . . . 13 Drollenvangers . . . . . . . . . 14 Bakker Tinholt . . . . . . . . . . 15 Krentenbollen . . . . . . . . . . . 16 Naar Tienhoven . . . . . . . . . 17 De plee . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Rats, kuch en bonen . . . . . . 19 Oorlog . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Evacuees . . . . . . . . . . . . . . 21 Schapenwol . . . . . . . . . . . . 22 Hongertochten . . . . . . . . . . 23 Het loon van een gids . . . . . 24 Lamzakken . . . . . . . . . . . . . 25 Duitsers in soorten . . . . . . . 26 Opnieuw Overijssel . . . . . . 26 Bij Ommen . . . . . . . . . . . . . 28 Razzia . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Opvangadres . . . . . . . . . . . 30 Bevrijding . . . . . . . . . . . . . . 31
Onrust . . . . . . . . . . . . . . . Bakkersknecht . . . . . . . . . De Pollux . . . . . . . . . . . . . De eerste reis . . . . . . . . . . Kolentremmer . . . . . . . . . . Kaas voor thuis . . . . . . . . . Een zomervakantie . . . . . . Huwelijk met hindernissen . De grote vaart . . . . . . . . . . Lagos . . . . . . . . . . . . . . . . . Strijd om het gezin . . . . . . . Overmeerseweg . . . . . . . . . Aan de wal . . . . . . . . . . . . . Terug aan boord . . . . . . . . Vatenfabriek . . . . . . . . . . . . Kippen en koeien . . . . . . . . Moederloos . . . . . . . . . . . . Weeskinderen . . . . . . . . . . . Van Seumeren transport . . Hertrouwd . . . . . . . . . . . . Kiev v.v. . . . . . . . . . . . . . . . Naar Schotland . . . . . . . . . 25 jarig trouwfeest . . . . . . . Latere jaren . . . . . . . . . . . . Eind 1997 . . . . . . . . . . . . . . Begrafenis . . . . . . . . . . . . . Data . . . . . . . . . . . . . . . . . .
32 32 33 38 39 40 40 42 44 44 46 47 47 48 49 49 50 50 51 51 53 54 55 58 59 66 72
Ouderlijk huis Het was een vrijstaand huis, tussen twee soortgelijke woningen, één ter rechterzijde, één ter linkerzijde. Ze werden begin deze eeuw gebouwd in opdracht van de adellijke heer die het kasteel Nederhorst bewoonde en waren bestemd voor het personeel. Het drietal onderscheidde zich van de overige, later daar gebouwde, arbeiderswoningen. Niet slechts door de waranda aan de voorzijde maar ook door de ramen met de kleine ruitjes en de groen-wit geschilderde luiken. Het middelste was ons huis. Nog jarenlang heb ik er van gedroomd, een nachtmerrie met een steeds terugkerend thema: ik ben op weg naar huis. Loop over de Vechtbrug en ga linksaf de Slotlaan, de Vechtdijk op. Soms gaat het daar al mis. De Slotlaan blijkt dan niet dat te zijn wat ik ervan verwachtte, de weg naar huis. Het is een doodlopende weg. Meestal echter doemen de vertrouwde beelden op, het Hoedenkastje, het Schuitenhuis voor het kasteel en tenslotte als in een flits het huis, ons veilig onderkomen. Maar dan komt de angst! Ik weet dat ik hard moet rennen om op tijd te zijn! Slechts voetje voor voetje kan je dan vooruit komen. Ten koste van veel krachtsinspanning. Opgeven? Eén ding weet ik zeker, wee mij als ik zou verzaken, als ik niet snel genoeg zou zijn! Dan kom ik binnen en verandert het huis als bij toverslag in een vreemd vijandig gebouw vol dreiging van onheil. Een hel waaruit geen ontkomen mogelijk is dan door een bitter ontwaken. Met een schreeuw word je dan bezweet wakker. Nee, je moet je uiterste best doen om tijdig binnen te gaan. Niemand helpt je, je moet het alleen opzwemmen. Als je in huis komt en het huis ontvangt je als een warme deken, dan heb je overwonnen. Dan is het ontwaken zoet! Later leerde ik min of meer de droom, al dromende, te manipuleren! Ons huis lag destijds aan de voet van de Vechtdijk. Een wit bordje A118 was op één van de warandapalen bevestigd. Tegenwoordig is het nummer 12. Voor ons huis stroomde het Vechtwater door de Reevaart. De dijk die moest voorkomen dat ons grondgebied onder water zou lopen was de Slotlaan. De Reevaart of Nieuwe Vecht was enige eeuwen tevoren gegraven om het varen door de meanderende Vecht te verkorten. Bijkomend voordeel voor de heer van Nederhorst: zijn omtrent 1200 gebouwde kasteel kreeg een directe waterverbinding. Het dorp Nederhorst den Berg werd uit een zeker isolement verlost en kwam daarmee meer direct aan een druk bevaren rivier te liggen. Wij noemden het kanaal voor ons huis gewoon de Vecht, zoals alle andere Bergers dat deden.
7
Bruin De naam Bruin komt van grootvader Bruin Portengen die in Nederhorst den Berg op de Dammerweg in 1894 een handwasserijtje begon. Die op zijn beurt was vernoemd naar zijn grootvader Bruyn Gerrits Portengen die vanaf 1870 molenaar was op de watermolen van de Kuyerpolder. De molen stond niet ver van de plaats waar toen de buitenplaats Petersburg gelegen was. Deze Bruyn droeg dezelfde naam als zijn oom Bruyn Portengen die in Vreeland woonde en daar in 1740 is overleden. Waar die naar vernoemd was is mij niet bekend. Of er een relatie is met Bruyn Peters van Portengen, die omtrent 1590 in Utrecht geboren werd als de zoon van een rijke Utrechtse lakenkoper, kon niet worden aangetoond. Deze was vernoemd naar zijn grootvader van moeders kant Bruyn Fredericks van Raephorst, studeerde rechten en werd advocaat aan het hof van Utrecht. In de Universiteitsbibliotheek van Leiden ligt nog immer een indrukwekkend boek van de hand van deze Bruno van Portengen. Mijn vader heeft nooit veel verteld over de achtergronden van de familie Portengen. Wat echter steevast terugkeerde was een vaag verhaal over de Russische kozakken die naar de molen kwamen met minder goede bedoelingen voor de molenaar. De vrouw des huizes wist hen tevreden te stellen door dikke spekpannenkoeken voor hen te bakken. Details ontbraken. Betrof het Bruyn Portengen? Hij was officieel tot 1807 watermolenaar en is in 1816 overleden. De kozakken en Baskieren waren in Nederhorst den Berg van 1 tot 15 december 1813. Mogelijk woonde hij toen nog op de molen. In Nederhorst den Berg heeft de naam Bruyn en Gerrit ook nog enige tijd in de familie Van Huysstede voortbestaan als nakomelingen van Aalt van Huysstede, zoon van Reyck Aalte van Huysstede, watermolenaar en Marretje Portengen, dochter van Bruyn Portengen, watermolenaar. Marretje en Aalt trouwden in 1811 te Weesperkarspel. Het gezin verhuisde naar Nederhorst den Berg, Aalt werd watermolenaar op de molen in de Blijkpolder. De molen werd vervangen door een stoomgemaal en later door een elektrisch aangedreven soortgelijk geval.
Kerstkindje De dag voor het kerstfeest werd Bruin geboren, op 24 december 1930. Ik zal er niets van gemerkt hebben als anderhalf jaar oud broertje. Scharrelde ik wat verloren rond op mijn door de Engelse ziekte gekromde beentjes in de 8
keukenkamer? Of in de voorkamer waarin mijn moeder voor mij onbereikbaar in bed lag? Ook Margaretha, we noemden haar gewoon Map, zal zich nauwelijks bewust geweest zijn wat er gebeurde, ze was toen drie. Dirk kon net over de rand van de wieg kijken, hij was vier en een half jaar. Cornelia was de oudste, ze was ruim zes jaar en zat al op school. Wie er voor ons zorgde weet niemand meer. Het hoofd van het gezin had de twee kerstdagen vrij. Dus zal vader Jacobus bekend als Jac. zich wel wat met ons bemoeid hebben. Waarschijnlijk was Bets de Kruik kraamhulp of een andere dorpsschoonheid. Juffrouw Nieuwenhuizen zal wel baker geweest zijn, dat moet wel. Er zijn geen verdere bijzonderheden opgetekend over die dagen, noch mondeling doorgegeven.
Wasserij-chauffeur In 1930 stond het land aan het begin van de crisisjaren, de malaise die grote werkloosheid tengevolge zou hebben. Dat spook is aan ons voorbij gegaan. De wasserijen konden aardig het hoofd boven water houden. Mijn vader, zelf een zoon van een bleker, had al vroeg het bedrijf van zijn vader Bruin vaarwel gezegd en was in loondienst gegaan bij Slokker, eigenaar van de stoomwasserij Nieuweroord. Als chauffeur-besteller. Ging het vervoer van de "wassen" in den beginne nog per beurtschip van Nederhorst den Berg naar Amsterdam, al spoedig werden de eerste vrachtauto's aangeschaft waarmee andere regio's bereikt konden worden. Pa Portengen kreeg de beschikking over een T-Ford en verwierf zich een klantenwijk in de Gooistreek. De oudste zoons, Dirk en ik, mochten wel eens een dagje mee en zaten dan naast de chauffeur in de houten cabine. Voor zover ik me herinner waren er geen richtingaanwijzers, bij het afslaan naar links werd de hand uit het raam gestoken. Naar rechts diende daartoe de slinger die altijd op de vloer van de cabine gereed lag want de motor moest daarmee worden gestart. Dat ook was een spannende gebeurtenis, de slinger werd ergens aan de voorzijde door een gat naar binnen gestoken waarna daarmee de motor kon worden gedraaid. Dirk was de taak toebedeeld op verzoek één van de beide hendels op het stuur te verschuiven. Naar ik begreep waren die voor handgas en vóórontsteking. De zijramen van de cabine konden worden neergelaten door middel van een brede leren riem. Deze dagen in de vrachtauto hebben ons al vroeg vertrouwd gemaakt met de autotechniek, het verkeer en de buitenwereld. Toen Dirk naar de lagere school moest was Bruin aan de beurt om mee te gaan. De auto was inmiddels vervangen door een A-Ford, een moderner type vrachtwagen, de cabine had echter nauwelijks veranderingen ondergaan. Er waren nu richtingaanwijzers gemonteerd die 9
met stangen bediend konden worden. Voorts was er een handchoke, een trekknop onder het dashboard waaraan wij af en toe mochten trekken als de motor begon te sputteren. De chauffeurs droegen destijds gewoonlijk een zwarte pet met een glimmende klep. De pet van mijn vader was in elkaar gedeukt, de klep verfrommeld. Hij hield niet van stijve hoofddeksels.
Pieperneus Opa Bruin Portengen herinner ik me als een ietwat voorover geknakte magere man in een zwart pak. Opoe was dood en stond als een portret op de schoorsteenmantel. Naast de portretten van haar twee nauwelijks volwassen dochters Marretje en Betje die aan de tering waren overleden. Oom Gerrit en oom Dirk woonden in een dubbelhuis op een steenworp afstands naast de wasserij. Tante Kee deed het huishouden en was bovendien strijkster in de wasserij. Zondagmorgen na de kerk was het druk op de Dammerweg. De broers kwamen dan op de koffie, in het voorhuis. Het was de eigenlijke woning maar werd zo genoemd omdat het achterhuis was ingericht en uitgebreid tot wasserij. Opa Portengen had er een groot plezier in om ons, zijn kleinkinderen, bang te maken. Als wij meegevoerd werden de kamer in stond hij verborgen achter een gordijn, een fopneus op, waarmee hij voor ons totaal onherkenbaar werd. Wij waren tevoren in de juiste stemming gebracht. “Pas maar op, straks komt Pieperneus!” Angstig keken we naar binnen, vanwaar zou het onheil komen? Met een brul kwam opa dan te voorschijn. Bruin en ik vluchtten onder de tafel en kwamen daar niet meer vandaan. Het was een goede verblijfplaats. De ouderen dronken koffie en soms een glaasje. Af en toe werd het tafelkleed opgelicht en gluurde Pieperneus naar beneden. Daarop verscheen een grote hand en werd ons wat snoep of koek toegeworpen.
Bewaarschool Terwijl ik tijdens het opgroeien een zekere braafheid nastreefde, ontpopte zich in Bruin al spoedig een vrijwel onbedwingbare neiging het gezag te tarten, uit te dagen. Uiteraard werd deze eigenschap allereerst op mij uitgeprobeerd. Vooral als hij mijn aangepaste gedrag verwarde met angst en mij, weliswaar van grote afstand, voor bangerik schold voelde ik me genoodzaakt hem te tuchtigen. Vaak na een wilde woeste achtervolging, de achterdeur uit, de tuin door en de voordeur weer in! Aangezien wij beiden in zo’n 10
toestand niet meer voor rede vatbaar waren werd besloten ons op de bewaarschool te doen. Ons dorp was in dat opzicht rijk gezegend met de dames Reeskamp! Hen was een huis beschikbaar gesteld door de diaconie van de Nederlandse Hervormde gemeente om daarin de Bergse kleuters de eerste beginselen van de beschaving bij te brengen. Het huis staat nog immer in de Kerkstraat. Volgens zeggen diende het oorspronkelijk tot onderkomen van de nonnen. Een halfronde eeuwenoude poort vormde de toegang die afgesloten was met massief houten zwaar gegrendelde deur. Juffrouw Reeskamp was gekleed in een deftige, lange jurk met kanten kraag en dito schortje. Het dorp fluisterde over een zekere verwantschap met de adel van het kasteel! Ook haar kapsel deed denken aan dat van een gouvernante volgens zeer oude prenten. Maar het meest van al trok haar spraak mijn aandacht. Deftig en lief. Arme lieve ziel, wat hebben we haar aangedaan? Ons domein was de achterkamer van het grote huis. Achter de schuifdeuren zagen we af en toe een schim bewegen. De oudere zuster van onze bewaarster was gehuld in een waas van geheimzinnigheid, niemand heeft haar ooit gezien. Moeder bracht ons weg. Voor de eerste maar ook voor de laatste keer. Wij immers kenden de weg en wisten de spraak! Auto’s vormden toen nog geen gevaar op de weg. Maar het was gedaan met onze vrijheid. Een groot deel van de dag moesten we doorbrengen op de vloer van het spookachtige huis. Tafeltjes en stoeltjes waren er niet. Slechts een lange houten bank stond terzijde. Wij moesten matjes vlechten net als de meisjes deden. En kinderachtige spelletjes doen. Vooral Bruin had er grote moeite mee.Juffrouw Reeskamp toonde grote eerbied voor al wat leefde. Haar huis was dan ook een broedplaats voor allerlei wriemelend gedierte. Vliegen, torren, kakkerlakken, spinnen. Ze moesten als kostbare relikwieën behandeld worden. En wie waren wij om aan die wens te tornen? Behalve Bruin natuurlijk. Juffrouw Reeskamp was door de schuifdeuren verdwenen. Naar “achteren” denk ik. De klas was even alleen gelaten. Toen gebeurde het onvoorstelbare: Bruin trapte een vette spin dood, krak! Demonstratief, ten aanschouwen van allen. De klas liet zien hoe deze generatie dergelijke zaken in de toekomst zou aanpakken. Op zeurderige toon werd een spreekkoor aangeheven: “Oooh... Dat zal ik zeggen.... tegen de juffrouw.... dat Bruin Portengen een spin heeft doodgetrapt!... Juffrouw Reeskamp, gealarmeerd, hoorde het verhaal aan, begreep de toedracht en barstte in snikken uit. Handenwringend kreet ze: “Oh, oh, Bruintje toch!” Beschaamd over het wangedrag van mijn broertje moest ik
11
hem naar huis brengen. We hebben het niet lang volgehouden op de bewaarschool van juffrouw Reeskamp.
Koppetje onder Uit de bewaarschool, op weg naar huis, kwamen we langs de steiger. Dat was een houten, overdekte aanlegplaats voor de beurtschepen die meermalen per dag langs kwamen. Tussen die steiger en de Vechtbrug, enkele tientallen meters Voorstraat, was ons plekje om het doen en laten van de schepen gade te slaan. Daar stonden we die keer dat IJbert van Diermen door dolle drift werd beheerst! Zeker, Bruin zal het er wel naar gemaakt hebben maar dat is toch geen reden om in volle vaart aan te komen rennen en dan iemand een onverhoedse duw in de rug te geven? De Vecht in! En dan weer vlug weg te wezen, de geniepigerd! We stonden vlak aan de kant van het water te kijken, ik zag IJbert aankomen maar kon niets meer doen. Bruin ging koppetje onder. Verbaasd keek ik toe. Ineens dook een man naast me op: “Waar ligt ie?” Sprakeloos wees ik naar de plaats waar nog wat luchtbellen omhoog borrelden. De man knielde op de stenen walkant en deed een greep. Eerst aan de haren en vervolgens aan zijn hemd werd Bruin op het droge getild. En toen gebeurde er iets dat mijn werkloze ontzetting deed verkeren in diepe verontwaardiging en woede... Beurtschipper Flip Bouwer, in dienst van reder Tober, vertelde het verhaal in geuren en kleuren aan wie het maar horen wilde: “Muis van der Velde trok dat jong aan zijn haren uit het water maar wist er verder geen raad mee. Toen heb ik hem met zijn kop naar beneden over mijn knie gelegd en flink op zijn kont gegeven. Zo kwam het water uit zijn longen. Begon dat andere joch me tegen m’n poten te schoppen en te schreeuwen: Blijf van m’n broertje af!”
Vechtkreng Bruin moest naar de lagere school. Zeer tegen zijn zin. Hij was immers van nature geneigd tot ongehoorzaamheid en niet bereid te wennen aan orde en tucht. Met sommige jongens kon hij goed spelen, met anderen was hij voortdurend in strijd gewikkeld. Leo was een brave oppassende jongen en bovendien altijd in nette kleren gestoken. Anderen werd hij ten voorbeeld gesteld. Daarom had Bruin de pik op hem. Hij maakte er een gewoonte van Leo iedere dag af te ranselen. 12
Meestal naast het schoolplein, uit het zicht van de leerkrachten. Leo deed thuis zijn beklag. Diens vader werd het zat en stelde zich de volgende dag verdekt op naast het schoolplein. De bel ging, de kinderen stormden naar buiten. Om haasje-over te gaan doen of te knikkeren. Bruin kwam als laatste aanslenteren en keek om zich heen op zoek naar een willig slachtoffer. Het duurde niet lang om Leo weer te vinden. Tergend begon hij hem aan zijn matrozenkraagje te trekken: “Bangerik! Scheitert!” Maar ineens keek Leo niet bang meer maar triomfantelijk. Van achteren gaf iemand Bruin een geweldige dreun voor het hoofd. Dreigend doemde de reusachtige gestalte van “ouwe Teunis” op, de hand geheven voor een tweede klap. Bruin dook weg en wist te ontsnappen. Er klinkt nog iets van wrok door nu hij me dit vertelt, zo’n vijftig jaar later. “Het was dat hij me bij verrassing te pakken nam anders had hij me nooit gekregen!”
Eilandbewoners De Torenweg maakt scheiding tussen de Horn- en de Kuyerpolder. Tussen het Kleine- en het Grote-eiland zoals wij de polders noemden. De weg begint bij de NH kerk en eindigt op de Vechtdijk. Daar, enkele tientallen meters het Grote eiland op, stonden een aantal aaneen gebouwde kleine huisjes waarin ondermeer de families Udo en Huisstede woonden. Twee grote gezinnen die naar mijn gevoel noch minder hadden te verteren dan wij. Het stamhoofd van de familie Udo herinner ik me als de stoere bonk met verweerde kop waarvan de huidige arbeiderspartij nog slechts de gebalde vuist in het vaandel voert. Van hem was bekend dat één van zijn ribben vervangen was door een metalen exemplaar, hetgeen hem in onze ogen des te meer ontzagwekkend deed zijn. Hij heette Hannes. Zijn buurman Huisstede, we weten nu dat het verre familie van ons was, was niet minder getekend door het leven. Het waren de ruwe bolsters van weleer. Ook hun kinderen wisten het domein met harde hand te verdedigen. Op zeker moment verenigden beide gezinnen zich om de Portengens te bevechten. Wat daarvan de reden was valt moeilijk na te gaan. Mogelijk was de faam van Bruins terreurdaden tot hen doorgedrongen en voelden ze zich bedreigd. Hoe dan ook, op zeker moment verstoutten ze zich om ons op ons eigen terrein op te wachten, aan het begin van de Slotlaan. Na schooltijd. Uiteraard met een numerieke overmacht. Zeer tegen mijn zin werd ik bij de ruzie betrokken. Gelukkig kwam mijn oudste broer Dirk langs die beide legers gedragsregels oplegde. Één tegen één. Zelf nam hij geen deel aan het gevecht maar trad op als scheidsrechter. Zodoende kreeg ik als 13
waardige tegenstander Aalt Huisstede tegenover me. Na een langdurige strijd van man tegen man wisten Bruin en ik onze opeenvolgende tegenstanders te overwinnen. Het doet me nog steeds deugd daaraan te denken! De geallieerden trokken somber af en beklaagden zich bij hun oudere broers. Dirk had het gedaan! De volgende dag werd hij opgewacht en te pakken genomen door drie man van de tegenpartij. Bont en blauw geslagen kwam hij thuis.
Drollenvangers Onze kleding werd door moeder vervaardigd. Korte broeken van degelijke stof, gemaakt van oude jassen en broeken. Ook breide ze onze kniekousen en truien van uitgehaalde wol. Als er geen oude broeken meer waren moesten we met pa mee naar “het oude wijfje”. Die had een winkeltje in hartje Hilversum. Een klein en donker zaakje. Van alles hing er te koop, broeken, jassen, onderkleding en dat alles voor dames, heren en kinderen. Wij kwamen er niet graag. Het oude wijfje was klein van stuk, deed me aan een kraai denken en had zich omhangen met de kleren die geen koper konden vinden. Ik herinner me twee sluwe kraaloogjes in een groezelig gerimpeld gezicht half verborgen achter sluike stoffige haren. Wij waren haar klanten, zij was een klant van pa, het ondergoed liet ze wassen, dat wel. Die keer hadden we geluk. Er hing een prachtig hemelsblauw kamgaren pak. Een plus-four, twee pofbroeken met maar één jasje. Precies pas en voor weinig geld. Pa betaalde, het oude wijfje grijnsde. Thuis trokken we trots het kostuum aan, om het aan onze moeder te laten zien. “Drollenvangers” treiterde Dirk. Bruin en ik hadden ieder een eigen broek. Het jasje moesten we delen. Daarom konden we niet dan om de beurt naar de kerk. De één ‘s Bruin met Ko een dagje uit, hij had het jasje aan morgens, de ander des avonds. Het pak ging jaren mee.
14
Bakker Tinholt De producten van L. Tinholt waren alom bekend in Nederhorst den Berg. Niet slechts het brood, hoewel dat het fundament was waarop zijn faam gebouwd en in stand gehouden werd, ook de krentenbollen, koekjes en gebakjes mochten er zijn. Wij konden er slechts gedeeltelijk over oordelen, het brood was ons bescheiden deel; de koekjes een zeldzaamheid, wat gebakjes waren konden we slechts opmaken uit de manier en geluiden waarmee anderen daarvan genoten. Tinholt zelf was een kort breed gebouwd mannetje, gewoonlijk voorzien van een bakkersvoorschoot en een platte pet op het hoofd, waarvan de vormloze klep bijkans in het hoofddeksel verzonken was. De pet diende uiteraard om te voorkomen dat haren en dergelijke van zijn hoofd de baksels zouden verontreinigen en werd zelden van het hoofd genomen. Slechts dan als de eerbied voor onze Vader in de hemel tot uiting moest worden gebracht en om in opperste woede tegen de grond gesmeten te worden. Hetwelk in dat geval vergezeld ging van het woord "getverderrie". Straalde Tinholt een zekere gemoedelijkheid uit, zijn vrouw leek ons niet zo gemakkelijk. De verhalen van W.G. van der Hulst, bekend als de serie "In de Soete Suikerbol" waren hen op het lijf geschreven, zo leek het ons.
Krentenbollen In de tijd dat wij naast de bollenbakker en zijn vrouw in het dorp nog verscheidene andere boekenfiguren tot leven zagen komen, waren zijn zoons Jan en Kees bij hun vader in dienst en brachten de bakkerij-producten met de transportfiets het dorp rond. Het waren lange, broodmagere jongens met felle gezichten die behendig wisten te manoeuvreren met de zware broodmand boven het voorwiel van hun fiets. Naast de mand hing steevast een wit-linnen tas waarin de krentenbollen waren opgeslagen. Vele uren brachten we door in de onderkant van de Vechtdijk voor ons huis om hun dagelijkse rit over de Slotlaan te onderscheppen. Het was nooit zeker wie van beiden er komen zou. Maar als het dan zover was sprongen we overeind, zwaaiden met onze armen en schreeuwden reeds van verre: "Krentenbol! Krentenbol?" Dan, als we geluk hadden, rolden één of meer krentenbollen in het gras. Was er maar één dan werd die met grote happen naar binnen geslokt door degene die het eerst was. Delen was er slechts zelden bij. Niet dat het iedere dag raak was, meestal was het slechts op zaterdag dat het geluk ons ten deel viel. Maar dat verhinderde ons niet om het ook op 15
andere dagen te proberen. En dat moet gezegd: één van beide broeders liet wel eens een extra bol vallen. Hij deed dat als terloops, een beetje stiekem, alsof zijn moeder het niet mocht weten. Of het Kees was of Jan, wie zal het zeggen?
Naar Tienhoven Als er gezinsuitbreiding moest komen werden Bruin en ik bij anderen ondergebracht. Ik mocht bij tante Kee logeren, in het nieuwe huis aan de Dammerweg naast de wasserij. Opa was inmiddels overleden. Bruin ging meestal naar Tienhoven, bij opa en opoe Van Ee. Op de Dwarsdijk. Vandaar was het een heel eind lopen naar het dorp waar de school was. Want naar school moest er gegaan worden, hoe dan ook! Bart trof het niet. Hij was even oud als Bruin en woonde aan het begin van het pad. Een dikke jongen, haast even traag van begrip als de koeien waarmee hij was opgegroeid. Iedere dag liep hij braaf de weg naar school, zoals hij al jaren deed, zijn broodzak aan een touwtje opzij. De jongens troffen elkaar in de school. Samen slenterden ze naar huis. Het was niet het begin van een hechte vriendschap, integendeel. Bart werd voor Bruin een voortdurende uitlokking tot handtastelijkheden en getreiter. Bart, de arme hals, durfde tenslotte nauwelijks naar school te gaan. ‘s Morgens probeerde hij zijn belager te ontlopen door erg vroeg te vertrekken en als dat niet kon zich in de bosjes langs het pad te verstoppen totdat zijn belager uit de Dwarsdijk voorbij was. Pas als Bruin zich halverwege de lange weg naar het dorp bevond durfde hij te voorschijn te komen. ‘s Avonds snelde hij zo vlug zijn korte beentjes hem dragen konden uit school om hem voor te blijven en zo ongedeerd thuis te kunnen komen.
Twee maanden duurde dit voor Bart zo gespannen bestaan. Toen gebeurde dat wat niet te vermijden was. Bruin kreeg zijn slachtoffer met schijnbewegingen te pakken. Bart wist zich echter los te rukken en maakte benen, met achterlating van zijn broodzak. Bruin, nijdig omdat hij de sterke boerenzoon niet had kunnen vasthouden, wierp uit wraak brood, spek en tas het water in. Die dag zat Bart zonder eten op school. Maar Bruin was te ver gegaan, meester Tillema stuurde hem van school. Moeder haalde hem weer op, met de fiets en bracht hem weer thuis. Zo kwam er een eind aan een lange logeerpartij in Tienhoven en kon Bart weer rustig doorgaan met ademhalen!
16
17
De plee Niet zelden gingen we met het hele gezin naar Tienhoven logeren. Twee uur rijden op de fiets. Door Loenen, over de Vechtdijk tot Breukelen en dan langs de Breukeleveensevaart was de meest voor de hand liggende route. Opoe had meestal wel een plekje om te slapen, was het niet op de houten zolder in de twee ouderwetse houten ledikanten dan was er nog wel plaats in de stal. De koeien stonden op het land en er was hooi genoeg. Het boerderijtje op de Dwarsdijk was voorzien van een echte ouderwetse plee, een manshoog vierkant huisje van zwart geteerde ruwhouten planken. Het bouwsel was opgetrokken gedeeltelijk boven een in de grond gemetselde stenen put. Van binnen, tegen de achterwand, was de zitplaats getimmerd, een soort kist met een rond gat er bovenin. De zijwanden en de deur van het huisje waren voorzien van hartvormige uitsparingen om de gebruiker van de plee enig uitzicht te verschaffen. Ook het resterende deel van de put, aan de achterzijde, was keurig afgetimmerd, eveneens kistvormig maar met een deksel aan de bovenzijde. Opa kon via dat luik bij tijd en wijle de put leegscheppen. De plee oefende een bijzondere aantrekkingskracht op ons uit. Niet slechts renden we er omheen of verstopten ons erin maar vooral het luik aan de achterzijde prikkelde onze nieuwsgierigheid. Het was ons nooit met
18
zoveel woorden verboden dat we de klep mochten oplichten om te kijken wat zich daaronder bevond maar toch voelden we instinctief dat zoiets niet gepast was. Jan van oom Jan, een oudere neef van ons, wist Bruin te overreden om het deksel open te doen. Gelijk destijds de slang in het paradijs siste hij ons toe: “Maak maar gerust open, dan zul je eens wat zien!” De grendel werd er afgeschoven de klep iets geopend en voorzichtig naar binnen gekeken. In de put was het donker en het rook er heel bijzonder. Langzaam begonnen onze ogen te wennen, we hoorden iets in de diepte plompen. Bruin tilde het deksel verder omhoog boog zich voorover en keek vervolgens omhoog: “Kijk daar!” wees hij. In het huisje stommelde iets maar voor we weg konden komen stond opoe achter ons, de takkenbezem in haar hand striemde onze ruggen. “Lillekerds!” Achter de hooiberg keek onze verleider toe, een duivelse grijns op het gezicht.
Rats, kuch en bonen Nederland werd gemobiliseerd. De Hollandse waterlinie moest bemand worden, lange rijen soldaten trokken door ons dorp op weg naar hun standplaats. De meesten afkomstig uit Amsterdam. Op de Dammerweg, vlak voor de brug was een rustplaats. Daar waren de veldkeukens opgesteld en kon het voetvolk een portie eten bemachtigen. Kapucijners met spek. Vermoeid stonden de mannen in de rij met hun etensblikjes in de hand en ontvingen van de kok hun ruime rantsoen. Het scheen ze niet erg te smaken want velen keerden hun blikjes om boven het water. Dan aten ze maar wat van hun harde kuchje of lagen uit te rusten in het gras van de dijk. De puttees van de enkels afgewikkeld, de kistjes uit en de lange geweren in rotten. Daarna trokken ze weer verder, de Overmeerseweg af. Dat ging zo dagen door, wij keken onze ogen uit. Toen alles voorbij was, stak de top van een berg boven het water van de Vecht uit: een berg weggegooide kapucijners! Ook In Nederhorst den Berg werden soldaten gelegerd. Niet in de vele bunkers die her en der in aanbouw waren, die zijn nimmer gereedgekomen. Maar op een aantal inkwartieringsadressen en in het klooster "De Voorzienigheid". Daar ook, op de Voorstraat was de keuken onder gebracht. Moeder kreeg mij er met geen stok heen, maar Bruin had minder moeite om eten te halen bij de soldaten. Niet zozeer omdat we honger leden, pa verdiende een redelijk goed loon, maar omdat het nu eenmaal zonde was goed voedsel weg te gooien. De overgebleven rats, kuch of bonen. Niet zelden kwam Bruin met een ruim voor de helft gevulde emmer terug. Hij stond er niet alleen. Met hem waren er de vertegenwoordigers van andere, ons be19
kende, grote gezinnen. Op die momenten werd de strijdbijl begraven. We hadden in die dagen twee geregelde koffiedrinkers. ‘s Morgens kuierde luitenant Van Praag de Slotlaan op, klein en onmilitair maar met een open oog voor de gewone man. ‘s Avonds kwam de soldaat, groot en blozend. Hij werkte in de keuken. De vrouwen van de militairen kwamen uit de stad hun mannen bezoeken. Bij warm weer was de Slotlaan en in het bijzonder het grasveldje bij het kasteelhek een geliefd plekje. Wij kwamen langs en bekeken hun doen en laten met grote ogen. Donder op! schreeuwde een man. Alsof de Slotlaan van hem was.
Oorlog Vroeg in de morgen werden we wakker door het geluid van vliegtuigen. Van kanongebulder in de verte en opgewonden stemmen dichtbij. Met pa liepen we naar buiten de Vechtdijk op. De buren schreeuwden geruchten naar elkaar. “Er is oorlog, de Duitsers!” riep de één. “De Engelsen zijn binnengetrokken!” wist een ander. Dat laatste bericht gaf me een gerust gevoel. Reeds lang was er oorlogsdreiging uit het Oosten. Ook wij kinderen deelden die zorg. Helaas bleken het Duitse vliegtuigen te zijn, die laag over de huizen scheerden. “Daar komt er weer één!" dansten we opgewonden. Bovenop de dijk! Veilig bij pa en buurman Hageman die groot en zwijgend 20
naast ons stonden: als waren ze onkwetsbaar. Die dag was er geen school. Voor ons was de oorlog een avontuur. We liepen bijna tot ‘s Graveland om een daar neergestort Duits vliegtuig te bekijken. Nederhorst den Berg moest geëvacueerd worden. De Horstermeerpolder werd onder water gezet. Zoals eens de Franse invasie moest nu de Duitse inval tot staan gebracht worden met de Hollandse waterlinie. De bevolking moest weg wezen. Met wasserijauto` s werden we naar een opvangkamp vervoerd, op de hei bij Crailo. Ouden van dagen, moeders met kinderen, maar ook zieken. Die lagen in een grote tent in het kamp. Nieuwsgierig kropen we onder het zeil door om te kunnen zien wat daar binnen gebeurde. In het holst van de nacht werden we in spoorwagons geladen. Voor een lange reis op harde houten banken in een trein die ontelbare keren stopte, steeds weer gerangeerd werd en angstvallig door het duister kroop, naar gelang er luchtalarm gegeven werd. Het was al dag toen we in Wognum aankwamen. We liepen door straten, doodmoe. Pa was er niet bij, hij moest rijden met de vrachtauto. Onze groep werd voorafgegaan door een politieman en een soldaat. Hier en daar werd er aangebeld; namen werden afgeroepen. We werden ingekwartierd. Moeder en Cor bij een bakker met de drie kleintjes: Rinus, Ko en Arie. Dirk en later pa vonden onderdak bij een verzekeringsman. Bruin en ik werden ondergebracht bij een rentenier; met Map, de jongste van onze twee zusters. Toen al was de oorlog geen leuk avontuur meer.
Evacuees Rentenier Willemse en zijn vrouw waren keurige mensen. Ze woonden in een keurig huisje. “Eerst onder de douche!” begreep de vrouw die ons besmuikte voorkomen zag. “Wassen!” verduidelijkte ze toen we haar niet begrepen. Ze wees ons een prachtig betegeld vierkant kamertje met een witte wasbak en allerlei glimmende kranen. We kregen elk een hagelwitte handdoek en een washandje, ze legde onze nachtkleding klaar en trok zich tactvol terug. We zouden ons zeker niet uitgekleed hebben in haar nabijheid. Daarop wasten we ons op de manier zoals we gewend waren. Even later werd er aan de deur gemorreld. Map: “Zijn jullie al klaar?” Ze kwam binnen en bewonderde onze pyama` s:“Waar komen die vandaan?” Toen zag ze de handdoeken op de vloer liggen en verschoot van kleur: “Wat hebben jullie nu gedaan?” Voordat ze kon handelen kwam onze gastvrouw binnen, raapte de twee zwart geworden doeken op en hield ze zonder wat te zeggen tussen duim en wijsvinger vast. Onschuldig keken we naar haar op. Map schaamde zich voor ons.
21
We lagen samen in een mooi kamertje, Bruin en ik, ieder in een eigen bed! Soezerig telde ik de vrolijk gekleurde vierkante ruitjes van het raam en viel in slaap. De volgende dag begon goed. We aten gedrieën aan tafel, een bord met mes en vork voor ons. Dat bord werd niet gevuld met stevige pap, maar met twee dunne sneetjes witbrood. We keken nog hongerig en kregen er een dun plakje zwart roggebrood bij. Besmeerd met een zeer dun laagje margarine. Met moeite konden we de droge kost verwerken. Zodra het maar even kon smeerden we’m de straat op. Daar zwierven we de hele dag rond. Mevrouw Willemse deed haar best maar wij pasten gewoon niet in haar keurige huishoudentje. Pa had de wasserij -auto bij zich. Wat waren we blij toen hij besloot ons thuis te brengen. Oom Gerrit en Tante Mie reden mee. De oorlog was voorbij. We kwamen door Amsterdam en zagen de Duitse troepen binnentrekken. Lange rijen Wehrmachtwagens en soldaten. Ons dorp lag er verlaten bij. De Slotlaan was nog leeg. Wij waren weer thuis.
Schapenwol Het begon allemaal met één spinnewiel, een plomp handgemaakt oorlogsprodukt, en een zak met schapenwol. Beide voor een redelijk prijsje. De wol was van slechte kwaliteit, stonk en zat vol klitten en teken. Het spinnewiel was wrak en gammel. “Op een oude fiets moet je ‘t leren!", kreeg ik als goede raad mee. De eerste productie was voor eigen gebruik. Moeder breide er sokken van en een dikke trui. Vol met knoedels maar ijzersterk. Dirk zag de betekenis van de huisvlijt al vroeg in. Als onderduiker was het goed iets om handen te hebben en daarbij nog een centje te verdienen. Van lieverlede ontstond er een druk bedrijf op de Slotlaan. Op zeker moment stonden er drie spinnewielen te draaien. Allen, met uitzondering van Ko en Arie, leerden we het vak. De schapenvachten, meestal afkomstig van de clandestiene slachtingen, werden aangekocht bij Hoed de huidenhandelaar. Compleet met huid, zogezegd, we moesten ze zelf plukken. Zonder enige voorbewerking werd de wol gesponnen, een vrij ruwe draad. Als er een erg mooi product gewenst was moest de wol eerst worden gekaard. Vooraf met een soort staalborstel, een kaar, worden gekamd. Om de klitten en teken te verwijderen. Dan kon een ragfijne losse draad worden gesponnen die vervolgens werd getwijnd. Twee of drie van die fijne draden werden dan samen gevlochten, getwijnd. Daarna werd het uiteindelijk product op een haspel tot een knot gewonden. Die knot werd in groene zeep gewassen en vervolgens opgespannen gedroogd. We leverden goed spul en hadden volop klanten. De wol was ook gewild als ruilmiddel op de hongertochten.
22
Bruin had andere aspiraties en voelde niet veel voor noeste arbeid en karige winst. Hij ging in de handel. Zelf kocht hij ruwe wol in en liet die spinnen door de gebroeders Udo die hij de kunst bijbracht. Uiteraard werd het afzetgebied gezocht binnen onze klantenkring. Die markt raakte oververzadigd. Daarbij kwam dat de kwaliteit minder goed was en het personeel van nature opstandig. Uiteindelijk moest hij toch zelf aan het werk.
Hongertochten Toen de oorlog maar bleef voortduren en de bezetter hoe langer hoe meer opeiste kwam er gebrek aan van alles en nog wat. Eten en kleding waren tenslotte de meest begeerde artikelen. Met de bakfiets werden verschillende tochten gemaakt naar de Wieringermeer, de korenschuur van Holland om daar tarwe of aardappelen te kopen. Bruin en ik als trekpaarden op de fietsen die tenslotte van ellende bijna in elkaar stortten. Een enkele keer gingen ook de meiden mee, onze zusters. Dan trokken we op van Nederhorst den Berg, dwars door Amsterdam, met de pont over het IJ en verder volgens een vaste route naar de Wieringermeerpolder. Vanaf de pont in het midden van een zwijgzame stoet hongerigen. Een zwijgen dat wel verbroken werd om elkaar de lamlendigheden toe te vertrouwen en boze geruchten over te brengen maar nimmer het adres van een goede boer. Die waren immers schaars in de polder. Bedelaars werden met honden van het erf gejaagd. Zonder ruilmiddelen kwam je nergens. Een mud tarwe bracht op de zwarte markt duizend gulden op. Waarom zou je dan voor minder verkopen? Wij hadden ruilmiddelen, zeeppoeder uit de wasserij. Nimmer zijn we met lege handen thuis gekomen. Op de terugweg was de pont een gevreesd knelpunt. Geruchten wilden dat daar af en toe gecontroleerd werd. Voedselverkoop buiten de distributie om was verboden, soms werden duur verkregen levensmiddelen in beslag genomen. Het was voor iedere voedselhaler een schrikbeeld. Tot dan toe waren we altijd de dans ontsprongen. Die ene keer leek het erop dat we tijdig gewaarschuwd werden. Twee mannen met een bakfiets reden ons tegemoet: ”Je komt er niet door, alles wordt in beslag genomen!” In paniek stopten we, vlak voor de inrit naar de pont. Pa hield hen staande en informeerde verder. Schattend werd onze lading bekeken. “Meer dan een zak aardappelen per man komt er niet door!”, klonk het beslist. Wat moesten we? Klaarblijkelijk uit medelijden boden de beide mannen aan ons teveel door de controle te smokkelen: “We zien elkaar wel weer aan de overkant!” Met beheerste gretigheid werd een aantal zakken overgeladen. Maar op de andere oever was er geen controle te zien! Langzaam begon het ons te 23
dagen. “Daar gaan ze!”, riep Bruin die het al eerder niet vertrouwde. Ver voor ons fietsten onze onzelfzuchtige helpers uit het zicht. Sindsdien vertrouw ik geen Amsterdammer meer.
Het loon van een gids Zelfs in Nederhorst den Berg begon de honger te nijpen. Steeds meer mensen volgden ons voorbeeld. Ook de heren Marinus en De Bruin besloten op hongertocht te gaan. Met de bakfiets van de wasserij. Beide mannen waren niet gewend aan gevaarvolle avonturen en zochten een gids. Bruin werd hun man. Hem werd een evenredig aandeel beloofd. Op een gunstig tijdstip vertrok het spul. De heer Marinus op de bakfiets; de beide anderen als trekpaarden op de fiets ervoor. Angstvallig manoeuvreerde hij het voertuig door het verkeer met veelvuldig gebruik van de rem. Ook als er Duitsers in zicht kwamen kroop hij met de bakfiets ver tevoren de berm van de weg in. Het was de gids helemaal niet naar de zin. Er werd van plaats gewisseld. Bruin werd bestuurder, de beide heren zwoegden in de touwen. Vlot ging het vervolgens in één ruk door tot de pont. Daar voegde het gezelschap zich in de grote stroom etenhalers noordwaarts en zagen ze anderen terug komen: bakfietsen, handkarren, allerlei rijwielen en kinderwagens. Allemaal meer of minder beladen, de bestuurders mateloos vermoeid en mistroostig: worden onze spullen straks afgepakt? Ze zagen de handkar met daarin uitgestrekt het uitgemergelde overschot van de man en vader. En het huilende kind bij de onder de zware last bezweken fiets. Ze brachten de nacht door in het onderkomen van het Rode Kruis te Ilpendam. Half zittend in het stro op de vloer omdat het zo vol was. De volgende dag dronken ze hun bakje surrogaatkoffie in een café aan de rand van het beloofde land. Daar echter werd hen verteld dat de controle verscherpt was, geen kip kwam nog voorbij de pont! Ze besloten onverrichter zake terug te keren. Bruin echter, niet zo gauw in zak en as, werd toegestaan nog drie zakken aardappelen te kopen. “Zelf weten!” Ook die keer viel het mee. Er was geen controle. Beschaamd opperde de heer Marinus dat hem voor het zware werk toch eigenlijk wel een deel van de vracht zou toekomen. Ook de heer De Bruin vond het zielig met lege handen te moeten thuiskomen. Bruin echter was onverbiddelijk. Tenslotte moest pa er aan te pas komen. Hij besliste minder eerlijk maar barmhartig.
24
Lamzakken Omdat het in de Wieringermeer steeds moeilijker werd om nog wat aardappelen of tarwe te kopen werd besloten het voorbeeld van anderen te volgen en het in Overijssel te zoeken. Op een dag gingen we met z’n vijven op stap om eten te halen! Mijn twee zusters, mijn vader, mijnbroer Bruin en ik. Mijn vader reed op de bakfiets van de wasserij. Dat was een laadbak op twee wielen en een achterwiel met zadel en trappers. De voorwielen waren van ijzer. Luchtbanden waren er niet meer. Mijn zusters Cor en Map reden achter ons aan. Bruin en ik moesten trekken. Onze fiets was met een touw aan de bak vastgemaakt. We zouden minstens tien dagen onderweg zijn en dat kon pa niet alleen volhouden, op de bakfiets. Zo waren we op weg naar Overijssel. Op hongertocht. Maar Bruin en ik kregen ruzie. Ik vond dat hij niet goed trok, zijn touw hing steeds slap. Maar hoe harder ik begon te schelden hoe slapper het touw van Bruin ging hangen. Op ‘t laatst wou hij helemaal niet meer. We reden toen op de Amersfoortse straatweg. Die weg gaat daar op zeker moment naar beneden. De hoogte af. Een heel eind. De bakfiets ging als vanzelf. Steeds harder en harder. De wielen ratelden over
de straatstenen als een op hol geslagen paardenwagen. Bruin had het te laat in de gaten. Zijn touw sleepte over de grond en werd door het wiel gegrepen. Het kwam er onder. Hij smakte tegen de grond; met fiets en al. Pa remde uit alle macht en stuurde de bakfiets naar de kant. Rakelings denderde het wiel langs Bruin en zijn rijwiel heen. Het scheelde een haartje! Pa was witheet. “Lamzakken!” schold hij. “Lamzakken! Dat komt er nou van!” Hij was niet gauw nijdig maar toen wel. Bruin werd afgehaakt. Bij toerbeurt kwamen Map en Cor zijn plaats innemen. Mokkend bleef Bruin enkele honderden meters achter ons aanrijden. Alsof we geen familie van elkaar waren. 25
Duitsers in soorten Eens waren we in Harderwijk. De straatweg naar Zwolle loopt daar recht door heen. En daar ergens, vlak bij het station steekt de trein de weg over. Een spoorwegovergang met spoorbomen. Voor die spoorbomen lagen drie Harderwijkse mannen. Zo maar op de weg. Met vreemd witte gezichten. Eerst dacht ik dat ze beschilderd waren met rode verf maar later begreep ik dat het bloedvlekken waren. Ze waren doodgeschoten door de Duitsers. Wij waren daar met een hele stoet oude mannen en vrouwen en jongens en meisjes. Bijna allemaal op weg naar Overijssel om eten te halen. Sommigen liepen dat hele eind met een kinderwagen of een karretje. Wij mochten er niet hard voorbij fietsen. De Duitsers hadden die drie dode mannen daar expres laten liggen. Iedereen moest ze kunnen zien. Iedereen moest goed begrijpen wat er zou gebeuren als we niet gehoorzaam deden wat de Duitsers wilden. Een klein eindje verderop stond een huis waar je nog een kopje koffie kon drinken. Geen echte koffie, het was namaak. Maar het was warm. We gingen naar binnen. Er zaten al een heleboel mensen. Ze praatten over wat er gebeurd was onderweg. Maar heel stilletjes want er zat ook een Duitse soldaat. Voor hem op tafel stond een kopje surrogaatkoffie. Uit z’n soldatentas haalde bij een brood te voorschijn. En een dikke worst. Dikke plakken sneed hij er af en legde die op tafel. Toen keek hij naar ons: “Kom eens hier!” wenkte hij. Ik deed net of ik niets zag maar Bruin begreep hem maar al te goed: even later kwam hij triomfantelijk terug met een dik belegde boterham. Zo deelde die Duitser al zijn brood uit. Het waren niet allemaal rot moffen!
Opnieuw Overijssel De hongerwinter werd een strenge winter. Toch kon dreiging van sneeuw en ijs ons niet thuis houden. Gewend als we waren aan barre tochten verveelden we ons bij de kachel. Daarbij moesten we tevreden zijn met ons karig
26
deel van de maaltijd met soms een in lawaaisaus uitgekookt stukje schapen vlees. Bruin en ik kregen de kriebels en trokken er weer op uit, samen op de fiets. Het weer was toen nog redelijk. We reden de beproefde route: voorbij Hilversum de Eemnesserpolder door, via Bunschoten naar Nijkerk. En daar zaten we weer volop in de lange stoet die richting Zwolle bewoog. Moeizaam tegen de gure Oostenwind in. Voor "spertijd" vonden we onderdak in een opvang centrum. We aten van onze meegenomen rantsoenen, halfbevroren pannekoeken van roggemeel en sliepen in bet stro op de vloer, zoals we gewend waren. De volgende morgen lag er een dik pak sneeuw. De hoofdweg was redelijk begaanbaar. We fietsten langs Putten en door Ermelo en Harderwijk waar we de kom soep af haalden bij de Maggifabriek. Gratis en lekker warm voor de doortrekkers! En voort ging het weer. Over de Zuiderzeestraatweg zoals we gemakshalve de weg van Nijkerk tot Zwolle noemden. Een weg die door Engelse jachtvliegers scherp in de gaten werd gehouden. Alles wat op militair transport leek werd aangevallen. In de omgeving van Heerde wilde. Bruin de boer op. De kleffe roggekoeken lagen ons als een steen op de maag. We ploeterden door de hoge sneeuw en klopten bij
27
iedere boerderij aan. De voor raden waren op de Veluwe uitgeput, wisten we. We vroegen rogge te koop maar hoopten op een gratis snee brood. Daarom liet ik Bruin het woord doen, bij had daar geen enkele moeite mee. Zo scharrelden we ons kostje op en werden goed bedacht. Zelfs leef tocht voor onderweg kregen we mee, dikke sneden boerenbrood met spek. Zorgvuldig borgen we het op in de witte linnen zak die aan het stuur van de fiets hing. We kwamen weer in de bewoonde wereld en plaatsten onze fietsen tegen een hek om ergens onderdak te zoeken. Toen we terug kwamen zagen we nog neteen mager scharminkel van een man een greep doen naar ons brood. "Smerige Amsterdammer!" schreeuwen we verontwaardigd. Hij ging er haastig vandoor. De tas was leeg.
Bij Ommen We waren een dag of vijf onderweg. De sneeuw lag op sommige plaatsen meters hoog opgewaaid. Ons einddoel naderde: de velden voorbij Ommen. Ik voelde me ziek en sleepte me moeizaam voort, door Bruin opgejut. We gingen een brug over, liepen langs een smal kanaal, de fiets aan de hand. Bruin klopte aan bij het eerste het beste boerderijtje. We mochten binnenkomen, kregen een plek bij de warme kachel en niet veel later zaten we aan tafel. Met een bord warme pap voor ons. Maar ik kreeg geen hap door mijn keel. Mijn maag leek wel een steen. "Mijn broer is ziek. Geelzucht!" zei Bruin. De boerin bekeek bedenkelijk mijn groengele kleur. Even later lag ik in de bedstee, volkomen uitgeteld. Bruin trok er de volgende dag alleen op uit en wist de nodige rogge te bekomen. Volgens hem heb ik de hele dag in bed gelegen. ik herinner me alleen dat we na een dag of wat afscheid namen en de boerin ons meewarig nakeek. We zwaaiden naar haar, vol goede moed en waren voorspoedig. Het laatste deel van onze zakken werd gevuld op een grote eenzaam gelegen boerderij. We moesten weer bij de kachel zitten en kregen in de keuken volop te eten. Vrijmoedig bekeken we het grote portret van Mussert dat aan de wand hing, alsof het onze bevrijder was. Toen we weg gingen stopte de vrouw des huizes een dik pak in onze broodzak. "Voor onderweg!" zei ze. We bestegen onze fietsen. Al slingerend reden we over de sneeuw op wankele wielen die bijna bezweken onder de last van meer dan vijftig kilo rogge. Terug naar huis. Vlak 28
langs de plaats waar de V-1's werden afgeschoten. De vliegende bommen kwamen laag over, maakten een rondje en verdwenen naar het westen, tenzij het gorgelende geluid van de motor stopte, dan pletterden ze ergens neer. Meestal dicht in de buurt van de lanceerinstallatie. Dan werden we pas rustig als de klap was gevallen. We kwamen ongehinderd door de Duitse wachtpost op de IJsselbrug. Op zondagmiddag reden we de Slotlaan op, een dag of twaalf na ons vertrek. Het was prachtig vriesweer. "Er is razzia geweest!" schreeuwden Ko en Rinus ons al van verre toe. Als was het een geweldig avontuur geweest.
Razzia Arie werd die dag vier jaar, het was zondag 14 januari 1945. Al vroeg in de morgen werd er op de deur gebonsd. Het was buurman Benschop van een paar huizen terug. "Er is razzia. De Duitsers komen er aan!" Giel, de onderduiker uit Amsterdam, was er niet maar Dirk werd haastig uit bed gehaald. Verdwaasd begon hij zich aan te kleden en wilde meteen daarop naar buiten rennen. "Wat doe je?", hield moeder hem tegen. "Over het ijs het land in naar het Kleine Eiland!" paniekte Dirk. "Onder de vloer, je hok in!" besliste pa. Zouden Rinus en Ko hun mond wel kunnen houden als de moffen kwamen? Zij werden de polder ingestuurd. "Gaan jullie maar schaatsen op de sloot. Denk er om niets zeggen!" Ook Arie werd de pin op de neus gezet, zou hij het snappen? Toch duurde het nog een tijd voor de Duitsers kwamen. Toen werd het huis omsingeld, één soldaat voor de achterdeur, één voor de voordeur Twee hogere ome’s gingen naar binnen en doorzochten alles. In de hangkast op de zolder vonden ze de winterjas van Dirk. "Was ist das?" blafte de mof. Pa grijnsde als een konijn dat gevild gaat worden: "Van Jan, essen halen in Overijssel!" De man leek overtuigd. Rinus en Ko, die het schaatsen zat waren maakten op hun manier een praatje met de schildwacht bij de achterdeur. Ze kwamen binnen op hetzelfde moment dat pa en de Feldwebel van de zolder kwamen. Moeder, indachtig de verhalen over kozakken die in soortgelijke omstandigheden met vetkaarsen gepaaid werden, bood de Duitsers een kop koffie aan. "Nein", schudde de één. "F r die Kinder", wees de ander. De eerste bromde wat en richtte zijn geweer op de plek waaronder Dirk lag te bibberen. "Schiessen?" maakte hij een beweging. Pa ging niet door de knieën, maar Rinus zag hem spierwit worden. "Ga je gang maar!", schokschouderde hij. Er werd niet geschoten. De mannen bolderden de deur uit. Niemand ging die morgen naar de kerk. Laat in de middag werden de slachtoffers afgevoerd. Een man of dertig onderduikers waren gegrepen en trokken voorbij aan de overkant van de Vecht. De be29
proefde jachtmethode was toegepast. Maak veel kabaal, dan worden ze bang en gaan aan het rennen. Dan kun je ze vangen. Twee jongens werden op de vlucht neergeschoten.
Opvangadres De laatste hongertocht maakte Bruin met Dirk van Tante Alie en met Theo Hageman. Zonder ongelukken bereikte het gezelschap de IJsselbrug maar daarna begon de ellende. Eerst kwamen ze midden in een beschieting terecht. Ze doken een greppel in. Bruin lag onder twee vrouwen die in wilde paniek hem na gesprongen waren. Hij lag veilig! Weer op weg maar niet lang daarna verloor hij het evenwicht en plompte met fiets en al de sloot in. Drijfnat kwam hij er uit en halfbevroren klopten ze aan bij de eerste de beste boerderij. Dat was in Gramsbergen. Laat die avond kwam boer Van der Veen terug van de kerkraadsvergadering. Tijdens de rondvraag had hij de broeders de vraag voorgelegd of één hunner misschien een opvangadres wist voor een vijftienjarige jongen uit het westen. Die was bij hem terecht gekomen en had te kennen gegeven in Overijssel te willen blijven. Daarna vertelde hij hoe alles toegegaan was. Toen Van der Veen thuiskwam, lagen Dirk, Bruin en Theo al te slapen, droog en warm in het hooi! Boer Knol had op diezelfde vergadering, net als de anderen, aandachtig geluisterd. En net als de anderen niets toegezegd. Slechts geknikt. Maar de vraag had hem niet losgelaten. ‘s Avonds in bed had hij het er over met zijn vrouw. En ‘s morgens hij het eten weer. Kunnen we wel? Het boerderijtje was klein, de opbrengst gering en het aantal kinderen groot. De kinderen luisterden toe en gaven de doorslag: we eten allemaal een hapje minder en dan kan het best! Zo werd er besloten en ging het bericht naar Bruin. Bruin moest echter eerst naar huis. Dirk en Theo waren aan zijn zorg toevertrouwd, samen uit samen thuis. Bepakt en gezakt arriveerden ze veilig in Nederhorst den Berg. Die eerste dag thuis werd hij onthaald als een vorst en kreeg net zoveel te eten als hij wilde. Maar het duurde niet lang, al gauw begon het gedonder weer: werd hij in het keurslijf van het gezin geperst. En omdat Cor, onze oudste zuster, eveneens een diensthuis aangeboden kreeg in die contreien, vertrokken ze samen. Met een "ajuus" stapten ze op de fiets en verdwenen naar het Oosten. Tot na de bevrijding.
30
Bevrijding Cor ging naar boer Kroeze. Bruin deed zijn intrede in het gezin Knol. Het klikte. Tot ieders grote blijdschap kon hij goed spinnen, schapenwol was er genoeg en een spinnewiel kwam er. Zo verdiende hij de kost. De bevrijding kwam in zicht. Pal achter de boerderij lag een doorgangsweg, onverhard maar veel gebruikt. Eerst kwamen de Duitsers. Marcherend in groepen, met paarden of soms in een auto. Op de terugtocht. Boer Knol had een schuilplaats gemaakt. Een soort plaggenhut afgedekt met aarde. Niet bepaald veilig maar het gezin had zich daarin teruggetrokken. Bruin was echter niet te houden. Op zeker moment stond hij belangstellend aan de kant van de weg toe te kijken hoe de Duitsers langs trokken. Ineens werd hij hardhandig een greppel in gesmeten. Een Duitse soldaat sprong bovenop hem. Even daarna ratelden de mitrailleurs van een jachtvliegtuig. Later kwamen de Amerikanen. Langs dezelfde weg, maar ook dwars door de velden kropen de tanks voorwaarts, een imposant gezicht. Die keer ging Bruin het land in. Argeloos stond hij te kijken hoe een tank vlak in de buurt positie koos en begon te schieten: lange lichtende sporen door de vroege morgenhemel. Ratelend reed de kolos dichterbij en stopte vlak naast het Hollandse boertje. Een gehelmd hoofd werd uitgestoken en brulde iets. Bruin liep naar voren als om het beter te verstaan. Tegen zoveel onnozelheid konden de geharde soldaten niet op, ze tilden hem binnenboord en smakten het luik dicht. Vanuit de schuilplaats keek de familie Knol toe, verstijfd van schrik: Och, die arme jongen! Maar die zat de hele dag prinsheerlijk in de tank, werd rondgereden en verwend met chocolade. Zonder een greintje angst. Laat die avond kwam hij thuis, het hele eind gelopen. Gramsbergen was bevrijd. Een maand voor de capitulatie.
Onrust De rust daalde neer over Gramsbergen. Het leven van alledag begon weer. Op 4 mei 1945 om acht uur ‘s avonds kwam het grote nieuws over Radio Oranje, de Engelse zender: Duitsland heeft gecapituleerd! De oorlog is voorbij. In heel Nederland trokken de mensen de straat op, in een massale opwelling. Maar niet alle Duitsers waren zo goed op de hoogte van het laatste nieuws als de clandestiene luisteraars en niet allemaal accepteerden ze de nederlaag. Op sommige plaatsen schoten ze hun geweren leeg: in de lucht om de verstoorde "orde" te handhaven of op de mensenmassa om hun 31
woede te koelen. In Gramsbergen niets van dat alles. Daar bleef het rustig. Bruin, heen en weer geslingerd tussen landlust en zucht naar avontuur, besloot naar de Slotlaan terug te keren. Tien dagen na de capitulatie meldde hij zich bij een opvangcentrum, waar hij werd ontluisd ( !) en op transport gesteld naar West-Nederland. Tezamen met een grote groep Hollandse ontheemden op weg terug naar huis en haard. Achterin de bak van een Canadian Truck zoals de typische militaire motorvoertuigen met een laadvermogen van 3000 Cwt van die tijd werden genoemd. In Hilversum werd hij afgezet. Tot de Horstermeerpolder kon hij lopen. Daarna moest hij verder met de boot, de polder was een groot meer geworden waarboven de daken der huizen ternauwernood uitstaken. Net als in 1940. Toch hadden de Duitsers de inundatie van de Hollandse waterlinie grondiger aangepakt dan de Nederlanders destijds. Toen Bruin de Slotlaan opliep werd hem dat duidelijk. Vanaf de dijk zag hij Rinus en Ko uit het zijraam springen. Het water in! Het was prachtig lenteweer; ze vermaakten zich met het zwemmen in de tuin en rond het huis. De Horn en Kuyerpolder was door de Duitsers onder water gezet. Met de boot voer hij van de dijk naar het huis, waarvan de vloer nog net droog bleef. Zo kwam de zwerver thuis.
Bakkersknecht Waren het de krentenbollen die Bruin op het idee brachten of was het de wijze waarop Kees en Jan Tinholt destijds hun broden aan de man brachten die hem aantrok? Kort na de oorlog werd hij knecht bij Tinholt en maakte weldra het dorp onveilig met zijn transportfiets en broodmand voorop. Stond er toen een nieuwe generatie jongetjes op de dijk te schreeuwen? Liet Bruin op zijn beurt wel eens een krentenbolletje vallen? Ik denk van niet, zo was hij niet! Jannie, de jongste dochter van de bakker en Bruin hebben toen elkaar leren kennen. Als er al sprake was van wederzijdse aantrekkingskracht bleef dat echter strikt verborgen. Jannie was een hartelijke en knappe meid en werd door menige Bergse knul al of niet openlijk bewonderd. Misschien heeft ze in die tijd Bruins heldendaden met nieuwsgierigheid bekeken. Plaats voor andere ideeën was er nauwelijks: ten eerste waren haar ouders Hervomd en die van Bruin Gereformeerd; bovendien was hij slechts de zoon van een onbemiddelde wasbesteller een chauffeur, in dienst van haar broer Kees die met z’n compagnon de wasserij Enkelloon exploiteerde. Zo is het verklaarbaar dat de wasserijauto waarmee Bruins vader z’n beroep uitoefende, op zeker moment voor de bakkerij geparkeerd stond. Bruin was van jongs af met vrachtauto’s vertrouwd geraakt en aarzelde niet toen hij de kans kreeg om achter het stuur te gaan zitten en verscheidene handelingen te 32
proberen. De motor startte en toen was het zaak om het gevaarte in beweging te brengen. Een stukje achteruit rijden. Toen weer een meter vooruit. En zo voort. Veel meer ruimte was er niet op het erf. Het lukte aardig en Bruin werd steeds brutaler. Opeens stormde de zware wagen op de bakkerij af maar toen het erop aan kwam te stoppen was Bruin’s reactie te laat of verkeerd. Het voertuig ramde de muur en reed er dwars door heen. Grote consternatie daar binnen. De dader zat met grote ogen in de cabine van de vrachtwagen, wat dat betreft hoefden ze niet ver te zoeken. De bakker greep zijn pet en wierp die ter aarde, uitte de reeds geciteerde woorden en liet duidel k van zijn ongenoegen blijken. Bruin maakte dat hij weg kwam. Wie de wagen onbeheerd voor de bakkerij had neergezet bleef onverteld. Er wordt gemompeld dat pa Portengen de schuld op zich genomen heeft, ook voor de aangerichte schade. Maar waar dat voor nodig was? Het zal wel iets met de verzekering te maken hebben.
De Pollux De hongertochten tijdens de bezetting door Bruin ondernomen hadden hem een geheel ander leven doen waarderen: zwerven door de wijde wereld. Met grote aandacht las en herlas hij in die dagen de verrichtingen van een zekere “Vreteknol" die als zodanig door het land trok. Zo vormde zich het beeld van wat hij worden wilde maar wie op het idee gekomen is Bruin naar de "Pollux" te laten gaan weet niemand precies. Het is goed mogelijk dat het zijn vader was die grote bewondering koesterde voor ieder die met schepen de zeeën bevoer en aan de wal een wel gevulde buidel kon laten rinkelen. Onze moeder ging met hem mee om hem aan te melden. Dat moet geweest zijn begin september 1946. Bruin was toen nog geen zestien jaar. De Pollux 33
lag in Amsterdam aan de Prins Hendrikkade en was een drijvend matrozeninstituut met de uiterlijke vorm van een antiek zeilschip. De gezagvoerder, A. Willemse, was een oud marineofficier die naar de regels van het instituut als commandeur te boek stond en werd aangesproken. Toen Bruin diens kajuit binnenstapte, als haantje de voorste, kreeg hij de eerste dreun op zijn hoofd: "Terug jij en laat je moeder voorgaan, zoals het hoort!" In de beschaafde grote wereld was het klaarblijkelijk gewoonte je moeder als eerste aan gevaar bloot te stellen. Overigens zag de commandeur wel iets in de jongen want hij werd aangenomen als leerling. In september begon de opleiding. Uiteraard bleef iedere leerling dag en nacht aan boord. Er waren omtrent vijftig jongens op het schip dat veel onderhoud nodig had, althans naar het oordeel van de commandeur. Iedere dag moest het houten dek geschrobd worden! De dag begon met “overal” om zeven uur. De jongens moesten zich kleden in de matrozenuniformen die hen verstrekt waren en stelden zich op aan de wal. Daar ook was de commandeur met zijn fiets, een stok in de ene hand. Op z’n teken zette de stoet zich in beweging, in de looppas om het Centraalstation heen! Wie te traag liep werd met de stok aangepord! De eerste staat van vorderingen, vlijt, gedrag en schoolverzuim werd op 1 januari 1947 voor gezien getekend door moeder Portengen. Ze tekende als J. Portengen, met de voorletters van het hoofd van het gezin. Zo ging dat in die dagen. De cijferlijst toont slechts enkele uitschieters, een acht voor het seinen met vlaggen en een zeven voor zwemmen. Voor de overige vakken haalde Bruin nauwelijks een voldoende en maar liefst zes onvoldoendes. Toch ging hij "over" met de conditie dat de onvoldoendes moesten verbeteren. Opvallend is dat hij tijdens de gehele negen maanden durende opleiding geen enkele dag de school verzuimde. Naar zijn zeggen kreeg hij daar de kans niet voor. Het aantal dagen dat hij voor straf aan boord moest blijven overtrof de vrije tijd die hij op de wal mocht doorbrengen! De tweede cijferlijst die moeder Portengen op 1 april 1947 tekende, gaf al een aanmerkelijke verbetering te zien. De derde en laatste spant de kroon: twee negens (voor aardrijkskunde en seinen met vlaggen), zes achten en slechts drie zessen. Een prachtig rapport. Op 23 juli 1947 verliet Bruin de Pollux, trots in het matrozenuniform gestoken.
34
35
36
37
De eerste reis Bruin monsterde op 24 juli 1947 aan op de Danea voor een reis van twee maanden naar onder meer Hamburg. Als dekjongen. Het was een kolenboot, hetgeen niet wil zeggen dat er kolen mee vervoerd werden maar dat de schroef van het schip aangedreven werd door een stoommachine die gevoed werd door een met steenkool gestookte stoomketel Die steenkool bestond uit grote brokken zogenaamde vetkolen of industriekolen die in een bunker waren opgeslagen. Aangezien de Danea was ontworpen om zoveel mogelijk nuttige lading te vervoeren was er voor de bemanning slechts de hoognodige ruimte beschikbaar. De officieren hadden wel een eigen hut maar de matrozen moesten het doen met een ruimte van iets meer dan vier vierkante meter in het vooronder en minder dan twee meter hoog! Daarin moesten vier man slapen, eten en hun spullen opbergen! Bruin kreeg het hard te verduren. Eerstens moest hij ervaren dat zijn Pollux-papieren van nul en generlei waarde geacht werden door zijn hutgenoten. Vervolgens moest hij zich schikken in de allerlaagste plaats aan boord. De oudere bemanningsleden hadden tijdens de oorlog gevaren en in die barre tijden zich aangewend met vloeken, schelden, trappen en slaan een zekere pikorde te handhaven. Met moeite konden ze af en toe nog een gewoon fatsoenlijk woord over hun lippen krijgen of op andere manier blijk geven van medemenselijkheid. Gebeurde dat onverhoopt dan schaamden ze zich al spoedig voor hun zwakheid en wisten niet hoe gauw ze een dergelijke ontsporing weer ongedaan
38
moesten maken. Wilt u een voorbeeld? Het was op een latere reis toen Bruin al geleerd had van zich af te bijten dat de oude stramme stoker waarmee hij onder meer de hut moest delen hem vroeg zijn bovenbeen te masseren. Dat was een beroepskwaal. Niet dat oudere stokers zich persé door een jongen wilden laten masseren maar omdat bepaalde spieren door het blootstellen aan de helse vuurgloed van de stoomketel verkrampten. Deze stoker lag kreunend in zijn kooi, schijnbaar niet in staat er uit te komen maar Bruin verrekte het vierkant ook maar een poot naar hem uit te steken. Hetgeen gepaard ging met de nodige krachttermen die in zulk gezelschap nodig geacht werden. De stoker was ineens zijn rugspieren vergeten, sprong met bewonderenswaardige lenigheid uit zijn nest, greep de jongen bij zijn strot en begon hem woedend te wurgen. Gelukkig kwam op dat moment toevallig een matroos de hut binnen die op zijn beurt niet lang aarzelde en met enige rake klappen de man in een hoek van de kamer deed belanden. Bruin was gered maar zijn weldoener liet hem geen tijd voor bedankjes: "Sodemieter op jij, naar de kolenbunker!" Bruin was vlug maar moest toch nog een trap onder zijn reet incasseren.
Kolentremmer De dagelijkse vraatzucht van de stoomketel eiste een onafgebroken aanvoer van steenkool, die brandstof moest destijds met kruiwagens worden aangevoerd. Het was één van de eerste baantjes waarmee Bruin werd opgescheept. De volgeladen kruiwagen moest door een smalle gang naar de stookplaats worden gereden en daar leeggestort. Geen probleem zolang het schip stil in de haven lag maar zodra de Danae de Noordzee, die berucht was om de korte golfslag, opvoer begon het schip te steigeren als een op hol geslagen paard. Bruin kampte met zeeziekte die eerste reis. Om de één of andere reden werd het goed geacht hem met het kolenvervoer te belasten. Uren lang moest hij dat zware werk doen. Meerdere keren steigerde de Danea hoog op en werd Bruin met kruiwagen en al in een hoek gesmeten. Doodmoe strompelde hij dan weer op de been, schepte de kolen weer in de bak en ging weer verder. Want wee hem als hij bij de pakken zou gaan neerliggen! Overigens tussen al deze ruwe klanten was er toch één opvarende die zich wel eens van een menselijke kant liet zien. Hij deed zich kennen als behorend tot een niet met name genoemd kerkgenootschap en placht af en toe goede raad te geven. Nu nog wordt zijn naam met zeker respect herinnerd: Den Heyer!
39
Kaas voor thuis Als we aan de wal waren trokken we altijd weer op het ouderlijk huis aan. Daar brachten we de vrije tijd door. Daar in het geboortenest kwamen we tot rust. Eens troffen Bruin en ik elkaar op het station in Weesp. Beiden op weg naar huis. Dicht in de buurt was een melkboer, in zijn winkeletalage lagen allerlei zuivelproducten. Met iets van verwondering staarden we naar deze rijkdommen die zo maar zonder bon te koop waren en telden ons zakgeld. Even later stapten we naar binnen en kochten een grote volvette kaas. Voor moeder, voor thuis.
Bruin kwam op 27 september 1947 terug van deze eerste reis en heeft mij niet meer thuis getroffen. Ik was inmiddels na een maand inschepingsverlof vertrokken naar Nederlands Indië met het motorschip Sloterdijk en zal op dat moment ergens halverwege geweest zijn. Hij maakte na drie dagen verlof met dezelfde kolenboot een soortgelijke reis van om en nabij twee maanden. Tijdens zijn vierde vaartocht werd hij aangenomen als matroos onder de gage hetgeen een zekere bevordering betekende. Na vijf maal twee maanden op de Danea monsterde hij aan op de Odysseus. Waarmee er niet veel veranderde, noch in omstandigheden noch in vaartijden. Op die schuit hield hij het drie reizen vol. Vervolgens werd aangemonsterd op de schepen Venus, Den Helder, Hecuba, Baarn en Willemstad. Daarop volgde de Haarlem waarop hij ging varen als matroos. Dat was op 24 juni 1950. Met dat schip maakte hij twee reizen waarna hij met vakantie ging.
Een zomervakantie Deze late zomervakantie van 22 september tot 14 november 1950 bracht hij door op de Slotlaan. Daar gebeurde in die tijd van alles en nog wat. Zijn oudste broer Dirk was teruggekomen uit Bandoeng, getrouwd met Yvonne Lapré. Diens taak als oorlogsvrijwilliger was beëindigd met de overdracht van het gezag aan Soekarno. Het gezin had onderdak gevonden bij buurvrouw Van der Steeghe. Naar ik meen was het op 9 oktober 1950 dat het mijn beurt was in Nederhorst den Berg terug te keren na drie jaar in Soera40
baja. Weer liep ik bepakt en gezakt de Slotlaan af, zag de ouderlijke woning vanaf de dijk en schrok: de waranda hing vol met vlaggen, de contouren van het huis waren geaccentueerd door feestelijke lampjes! Niet begrijpend vroeg ik me af wat daar wel aan de hand mocht zijn en kwam er beschroomd achter dat ikzelf het onderwerp van al dat uiterlijk vertoon was. Het was een gezellige boel thuis, iedereen was aanwezig en er werd feest gevierd alsof de verloren zoon weergekeerd was. Nog erger werd het toen op zeker moment het muziekkorps de dijk af kwam marcheren en op het erf voor het huis enige fanfares ten gehore bracht. In verlegenheid gebracht door zoveel belangstelling wist ik niet beter te doen dan hen voor hun hulde te danken en uit te nodigen voor een borrel. Het feestcomité had gelukkig van alles ruim in voorraad. Mijn tropenverlof viel dus samen met de vakantie die Bruin zich gegund had. Een advertentie in de Gooi en Eemlander bracht me op het idee een auto te kopen. Voor 500 gulden werd er een Fiat Balilla 1936 aangeboden, ergens in Amsterdam en gewend aan de hoge bedragen die voor auto's neergeteld moesten worden in de Oost, leek me dat een schijntje waaraan ik me onmogelijk een buil kon vallen. Ik kon immers zelf alles repareren! Zo
De Fiat Balilla 1934 moet tegen de dijk op gereden worden, Arie en Rinus helpen een handje
geviel het dat Bruin en ik er op uit trokken naar Amsterdam, hij wist daar beter de weg dan ik. We kwamen ergens in Oud Zuid en zagen het vehikel 41
langs het trottoir staan. Een complete auto met alles er op en er aan en dat voor slechts vijfhonderd gulden, hoe was het mogelijk! Binnen een mum van tijd was de koop gesloten. Bruin en ik in de auto en daarmee op weg naar Nederhorst den Berg. Het totaal versleten voertuig heeft de Slotlaan gehaald, dat wel. We zagen zelfs kans hem van de dijk af naar beneden op het erf van het huis te rijden. Nog geen week later was hij totaal gesloopt en lag in stukken en brokken op het grasveldje in de gang tussen ons huis en dat van de buurvrouw. Toch was, ruim voor het einde van mijn verlof de Oude Lijp, want zo hadden we het voertuig gedoopt, weer op de begane weg. We toerden er als grootvorsten mee rond door het dorp.
Een huwelijk met hindernissen Bruin moest trouwen. Tijdens een eerder verlof had hij klaarblijkelijk wat al te onstuimig toenadering gezocht tot het droommeisje van zijn jonge jaren, dat tot zijn verrassing ook van hem bleek te houden. Ze was in verwachting geraakt en nu was Leiden in last. Jannies ouders wilden eigenlijk niets van een huwelijk weten. Jannie was hun jongste dochter. Bruin was een ruwe zeeman. De zoon van een werkman. Het was een schande! Mogelijk nog zwaarder woog hen de oneer van het ongehuwde moeder zijn. Bruin en Jannie wilden trouwen en dus gaven ze tenslotte hun toestemming. Mits de voltrekking daarvan in alle stilte zou gebeuren! Er werd een afspraak gemaakt op het gemeentehuis, ‘s avonds in het donker zou het plaats vinden. Bruin verzocht mij als chauffeur op te treden en zo gebeurde het dat ik het bruidspaar naar het gemeentehuis mocht brengen met mijn nieuw verworven auto de Fiat Balilla 1932. Dat was op 14 november 1950. Bruin en Jannie verdwenen stilletjes in het raadhuis en ik bleef achter in de donkere auto. Even later kwamen ze weer naar buiten en reed ik ze naar de Slotlaan. De plechtigheid was voorbij, geen foto's werden er gemaakt. Thuis waren inmiddels alle huisgenoten verzameld, Dirk en Von en Map en Gert waren gekomen want er moest feest gevierd worden. Hoe dan ook! Toen wij terugkwamen was iedereen al in een opperbeste stemming. Er waren gebakjes gekocht, er werd koffie gedronken en een fles met jonge jenever was al halverwege door de mannen geconsumeerd. Jannie keek wat verloren rond naar al die nieuwverworven familieleden maar paste zich al spoedig aan. Veel tijd werd haar niet gelaten. Het was nog geen halfelf. Vader Tinholt zal het moment zo lang mogelijk uitgesteld hebben maar op de duur voor de aansporingen van zijn vrouw gezwicht zijn: "Je moet Jannie op gaan halen, 42
ze mag daar de nacht niet blijven!" Zijn vrouw was onverbiddelijk. Hij in het donker de Slotlaan op. Zoeken naar het huis van Portengen. De dijk af, het pad naar het huis. Door het zijraam keek hij de keukenkamer in en zag daar de familie gezellig bijeen. Hij durfde zich niet te vertonen, niet daar binnen, bonkte met zijn vuist op het raam. Jannie, misschien had ze een afspraak gemaakt om onmiddellijk na de plechtigheid thuis te komen, durfde het ouderlijk gezag niet te trotseren. Haastig nam ze afscheid, stilletjes verdween ze in het donker van de Slotlaan met haar vader. Wat wachtte haar thuis? Feest zal er niet gevierd zijn. In plaats daarvan werden stille tranen op verborgen plaatsen gestort. En Bruin? Nog diezelfde avond moest ik hem naar Weesp, naar het treinstation brengen. In Amsterdam lag zijn schip, de Bennekom, gereed om de haven te verlaten.
Na afloop van het trouwen in het ouderlijk huis. Van rechts naar links. Zittend: Bruin, Jannie, Dirk (verborgen achter de witte bloemen), Yvonne, vader en moeder Portengen. Staande: Map, Rinus, Arie en Gert.
43
De grote vaart Bruin's monsterboekje laat zien dat hij tot eind 1950 vrij onvervaard zijn plicht voor de reder vervuld heeft. Zijn schip liep op 24 december de haven van Amsterdam binnen, precies op zijn verjaardag. Het lijkt erop dat hij toen er de brui aan gegeven heeft. Maar liefst 72 dagen bleef hij aan de wal. Bruin moest vader worden! Gedurende die verlofperiode werd Freddie geboren en dat niet alleen, de vader werd van al die gebeurtenissen geweerd. Ook zijn vrouw werd ver bij hem vandaan gehouden. Jannie was bij haar ouders in huis en die hielden de deur voor hem gesloten. Na de geboorte van Freddie verdween ze ineens uit Nederhorst den Berg. Het gerucht deed de ronde dat er plannen waren de ongewilde kleinzoon aan pleegouders te geven. De jonge man en vader was woest en ging op zoek naar vrouw en kind en na allerlei naspeuringen en een tip kwam hij terecht in Nunspeet. Daar wachtte hij urenlang, liep door het dorp zonder te weten waar te zoeken en zag op zeker moment zijn vrouw uit een winkel komen. Het werd een spontaan weerzien. Bruin werd door Jannie meegenomen naar het huis van kennissen waarin ze verbleef en mocht binnenkomen. Het was een kinderloos echtpaar dat zich goed kon verplaatsen in de moeite van een vader die van zijn vrouw en kind gescheiden moest leven. Toen hij tenslotte weer ging varen werd hij teruggezet naar de stand van matroos onder de gage. Waarom? Had hij gevochten aan boord en daardoor straf opgelopen? Het zou best kunnen want er was iedere dag wel een vechtpartij. Meestal was hij er bij betrokken. Het kan ook zijn dat zijn lange afwezigheid op die manier afgestraft werd. Bruin weet er niets meer van. Hij monsterde aan op de Nigerstroom, een schip naar het verre Oosten, op de grote vaart.
Lagos In die tijden werd de haven van Lagos in Nigeria meerdere malen aangedaan. Meestal gingen de schepen buitengaats voor anker en werden daar bevoorraad. In die wateren opereerden toen al kleine scheepjes bemand met Nigerianen die er hun beroep van maakten in het holst van de nacht aan boord van de schepen te sluipen en te roven wat van hun gading was. De bemanning moest dan ook voortdurend waakzaam zijn. Het is begrijpelijk dat er daardoor een sfeer van haat en wantrouwen ontstond tussen de zeelui enerzijds en de Nigerianen in het algemeen anderzijds. Het werd hen dan ook aangeraden nooit alleen te gaan passagieren. Nu geviel het dat Gert in
44
die tijd verbonden was aan een fabriek van de firma Van Leer die daar in de buurt allerlei verpakkingen maakte, benzinedrums, olievaten en dergelijke. Uiteraard waren zijn zwagers altijd welkom als ze in de buurt waren. Zwagers want ook Rinus was in die tijd gaan varen en voer op dezelfde routes. Bruin had de beschikking gekregen over een bajonet die hij in die tijd altijd bij zich droeg. Om Gert te bereiken moest de baai worden overgestoken hetgeen slechts kon geschieden door gebruik te maken van één der Nigeriaanse prauwen die daartoe hun diensten aanboden en waarin gewoonlijk meerdere autochtonen gezeten waren, meer dan er eigenlijk nodig waren om het scheepje voort te bewegen. Vooraf werd een prijs afgesproken, gingen beide partijen daarmee akkoord dan werd de oversteek begonnen. Halverwege echter kwamen de bezwaren, de prijs moest hoger, veel hoger zelfs. Wat moest de passagier? Hulp vanaf de wal was niet te verwachten. De dreigende gezichten van de boekaniers spraken boekdelen. Niet betalen dan overboord! Bruin aarzelde niet lang, trok zijn bajonet te voorschijn, greep de aanvoerder en zette hem zonder verdere plichtplegingen het wapen op de keel. Het was een taal die de heren begrepen. Rinus, die in een zelfde situatie kwam te verkeren loste het anders op. Hij bracht de bemanning van zijn "sloep" aan het verstand dat hij geen cent meer bij zich had dan het afgesproken bedrag. Op de plaats van bestemming wachtte echter een welgevulde buidel. Daaruit zouden ze rijkelijk tevreden worden gesteld. Ook hem lukte het ongedeerd de overkant te bereiken maar toen Gert niet aan de overzijde bleek te staan moest hij zich met een grote sprong overboord in veiligheid stellen, gelukkig was de wal wadend te bereiken. Het was geen wonder dat de zeelieden het inlands vervoer in de havens van Nigeria bij voorkeur meden. Het passagieren, ook wel stappen genoemd, was daar riskant. De zeelui zochten meestal onderdak in een aantal havenkroegjes waarin zich daarnaast allerlei geboefte ophield. Er op uit mee te profiteren van de lieden die het geld lieten rollen. Uiteraard hielden zich daar ook vrouwen op. Eens waren ze in Apen schieten in Afrika
45
zo'n gelegenheid en ontstond er ruzie. Natuurlijk om een vrouw. De Hollanders waren getalsmatig goed vertegenwoordigd maar in een mum van tijd werd de tegenpartij aangevuld. Uit alle hoeken en gaten kwamen ze aan gestroomd. De ruzie ontaardde in een grootscheepse vechtpartij waarin vijf of zes Hollandse zeelieden sneuvelden. Het aantal doodgeslagen Nigerianen is minder duidelijk. De overmacht was te groot geworden. Bruin wist te ontkomen door in de haven te springen en zwemmend het schip te bereiken. Het hoofd boven water te houden in het water was het eerste wat we ons zelf leerden in Nederhorst den Berg, zodra we konden lopen. In sloten en plassen.
Strijd om het gezin Bruin had het al met al niet naar zijn zin. Het waren lange zware reizen die hij moest maken. Na de geboorte van Freddie bijvoorbeeld was hij 119 dagen onderweg en had, terug in Holland, één dag om even naar Den Berg te wippen. Daar vroeg hij toelating tot het huis waar zijn vrouw en kind onderdak gevonden hadden, het huis van zijn schoonouders. Het werd hem niet toegestaan. Bruin maakte aanstalten om dat met geweld af te dwingen maar kon geen woord met zijn vrouw wisselen die zich angstig in een kamertje verscholen hield. De politie werd er bij gehaald en die verzekerde hem dat hij geen been had om op te staan. Het zou huisvredebreuk zijn! Toen hij 's avonds weer naar boord moest en langs het huis van zijn geliefde kwam stonden er twee politiemannen voor het huis op post! Bruin, die nooit geleerd had zulk soort zaken op legale wijze aan te pakken, achtte dat eerder een aanmoediging om te trachten Jannie nog één keer te zien en te spreken. Hij wist de weg, sloop via de achtertuin het huis binnen, de trap op naar de plaats waar hij zijn gezinnetje wist! Maar weer kwam hij niet ver. Moeder Tinholt waakte als een leeuwin en sloeg alarm, de twee politiemannen stormden naar binnen en Bruin werd met geweld uit het huis gesleurd. Het schijnt dat beide agenten het niet zonder kleerscheuren klaar speelden. De volgende dag stond de nog immer briesende zeeman weer op het dek van de Nigerstroom en zag de haven van IJmuiden achter zich in de mist verdwijnen. En daarmee het vaderland, zijn geboortedorp, zijn gezin. Een reis van 89 dagen voor de boeg.
46
Overmeerseweg Bruin's schoonvader, bakker Tinholt was overleden en had op zijn sterfbed de wens te kennen gegeven dat Jannie en haar zoon een hem toebehorend huisje aan de Overmeerseweg zouden gaan bewonen. Ze kon dan zelf beslissen of ze Bruin al dan niet als huisgenoot wilde aanvaarden. Zo kwam er een einde aan de gedwongen echtscheiding. Bruin kreeg 48 dagen vakantie, dat moet in april 1952 geweest zijn. Voordat het gezin het huisje betrekken kon moest er het één en ander opgeknapt worden. Schilderen had Bruin wel geleerd op zijn vele zeereizen. In die tijd was hij dag en nacht bezig. 's Avonds rolde hij dan dodelijk vermoeid in zijn bed op de Slotlaan. Het was een periode die ik van dichtbij kon meemaken omdat ik destijds vanwege een "hernia" enige tijd thuis mocht doorbrengen. Eindelijk was het zover, het huisje stond klaar om vrouw en kind te ontvangen, nog één nachtje slapen. We sliepen naar gewoonte op zolder, daar stonden vier ledikanten. Dirk was al vroeg in de weer en was beneden aan het praten met moeder. Ik hoorde hen door de houten zolderdelen heen. Ineens kwam hij de trap op stormen: "Bruin! Wakker worden. Je huis staat in brand!" Aan zeelieden wordt gewoonlijk niet de tijd gegund om langzaam wakker te worden: "Binnen vijf minuten naast je bed en je kooi gesjord!", dat was het motto. Bruin was dus razendsnel op en rolde bijkans de trap af. Dirk stond gereed met een fiets en nog geen vijf minuten later reed Bruin de Slotlaan af. Maar toen hij bij het dorp gekomen was en over de Vecht heen zijn huisje kon zien was er niets vreemds te bespeuren. Geen brandweerlieden noch autospuit te bekennen! Bruin de brug over, naar zijn toekomstig domein gereden, ook bij dat nadere bezien bleek er niets aan de hand. Dat er misleidende boze opzet van Dirk in het spel moest zijn begreep hij toen pas. Hij kwam er echter niet toe om bij Dirk een ruit in te gooien of iets dergelijks. Geluk maakt een mens mild. Bruin was teveel in een jubelstemming om die te laten bederven door een stiekeme streek van zijn oudste broer. Die dag sliep hij voor de eerste keer in een eigen bed naast zijn vrouw. Freddie was toen ruim twee jaar.
Aan de wal Op 3 oktober 1953 kwam hij na een aantal reizen terug in Nederhorst den Berg en toonde weinig animo om weer te gaan varen. Erger nog, hij zocht een baantje aan de wal. Naar later bekend werd was hij in september 1953 met ruzie van boord gegaan. In die tijd was Rinus als bijrijder van Bertus 47
Lodeweegs in dienst bij De Overhoek. Dat is en was een stoomwasserij op het meest noordelijke hoekje van het Grote Eiland. Eigenaar was Gerard Snel die sinds enige jaren het commando overgenomen had van zijn vader Arie die het bedrijf begonnen was. Bertus werd ontslagen, Rinus moest zijn dienstplicht gaan vervullen en Bruin werd aangenomen. Zoals zijn vader deed en gedaan had ging hij met de vrachtauto het wasgoed ophalen en weer terugbrengen bij de klanten in Amsterdam en elders. Hij werd er op staande voet ontslagen na een daverende ruzie met de meisjes die daar als strijksters en achter de pers en wals dienst deden om het gewassen strijkgoed netjes op te persen en te strijken. Vrouwen afkomstig uit de stad Utrecht die iedere dag met een auto heen en weer pendelden van en naar hun werk. Wat er precies gebeurd is weet niemand meer. Ook bij bode van Someren heeft hij in die tijd een poosje als chauffeur gereden. Dat bezorgen van vrachtjes beviel hem best, ook al omdat hij goed met de eigenaar van het bedrijf kon opschieten.
Terug aan boord Op zeker moment leek Bruin het leven in Den Berg zat te worden. Het was weinig enerverend en ook daar eisten de bazen gehoorzaamheid. Steeds maar weer diezelfde klanten, dezelfde ritjes met de auto. Na ruim twee jaar aan de wal te hebben doorgebracht koos hij weer het wijde water. Deze derde vaarperiode duurde van augustus 1955 tot mei 1956, nog geen jaar. Daarna hield hij het varen voorgoed voor gezien. Wat was er gebeurd? Er gaan geruchten dat hij tijdens die laatste reis zich niet ontzien had een officier een knal voor zijn hersens te geven. Nu mag aan boord bijna iedere collega aangevallen en gemolesteerd worden maar een officier door een mindere zeker niet. Dan is immers het gezag in het geding! In dat geval heeft bij voorbaat de ondergeschikte ongelijk. Bruin deed destijds dienst als bootsman en bracht 48
op zijn beurt de primitieve methode van gezagsuitoefening die hem geleerd was in praktijk, weinig praten, op de spierballen kwam het aan. Toen hem echter de meer verbale techniek van de officieren overkwam: "Bek houden en doen wat ik zeg!" schoot hem dat in het verkeerde keelgat. "Ram!" was het antwoord. Bruin moest voor een soort krijgsraad verschijnen en werd geschorst voor onbepaalde tijd.
Vatenfabriek Het probleem was nu een baantje aan de wal te vinden. Er was werk genoeg in die dagen waarin Nederland zich hoe langer hoe meer op de industrie richtte. Een industrie die in niet geringe mate werd gestimuleerd door sterke anti-communistische stromingen en de bewapeningswedloop die daarvan het gevolg was. De Van Leers vatenfabriek in Vreeland was reeds tijdens de bezetting tot bloei gekomen door de produktie van olievaten voor de Duitse weermacht. Na de oorlog kon de fabriek van de Joodse eigenaar gewoon doorgaan en uitgroeien tot een internationaal bedrijf. Het was in die tijd dat zwager Gerrit Kraan daarin een niet onbelangrijke functie verworven had en meende er goed aan te doen Bruin aan een baantje te helpen. Bruin was ten einde raad en accepteerde een functie aan de lopende band. Van 's morgens acht uur tot 's avonds zes uur tussen de benauwde muren van een uit de klauwen gegroeid fabriekje. Blootgesteld aan de kritiek van door hem geminachte kleinburgerlijke lieden duurde het niet lang of hij kreeg ruzie met de werkbaas, die zich vermat boos te worden en daarvan blijk te geven. Bruin wist daar niet mee om te gaan en verkocht de man een stomp in het gezicht. Hetgeen uiteraard niet gepikt werd. Bruin werd op staande voet ontslagen en Gert was een illusie armer.
Kippen en koeien Ook de pluimveevoederfabriek van Sluis in Weesp zocht mensen. De mannen waarmee hij toen moest samenwerken waren echter naarmate ze langer in dat bedrijf gewerkt hadden steeds meer op kippen gaan lijken. Niet slechts in hen doen en laten maar zelfs in hun uiterlijk. Ook zij waren geen redelijk alternatief voor de vrijgevochten kameraden van weleer. Dus ontstond binnen de kortste keren opnieuw ruzie met collega’s en bazen. Opnieuw was het: "Wegwezen!" Een volgende baan was het rijden met een melkwagen. Bruin leerde hoe de volle melkbussen in één zwaai van de grond op de vrachtauto te tillen. Hoewel het de spieren staalde vermocht het 49
werk hem niet te boeien. Het duurde niet lang of hij moest alweer omzien naar een andere baan. Toch beviel hem het chauffeur zijn nog het best. Zo kwam hij uiteindelijk, na een lange reeks teleurstellingen terecht bij het transportbedrijf van C. den Hertog in Vreeland. Daarmee werd zijn horizon weer wat verruimd, lange tochten met een grote trekker van het merk Scania Vabis met oplegger. Voornamelijk hout werd vervoerd, gezaagd of in de vorm van dikke boomstammen. Bij die baas wist hij het geruime tijd vol te houden. Bruin had zijn stekkie gevonden.
Moederloos Het was in die tijd dat Jannie of Joop zoals ze destijds genoemd werd, nadat er helaas te laat een borst van haar was weggenomen, na een korte tijd van ziekte stierf. Nalatende haar gezinnetje, man en drie jongens waarvan Dirk de jongste ruim twee jaar oud was. Ze werd begraven op de begraafplaats naast de Hervormde kerk. De rouwdienst werd geleid door ds. De Weerdt en werd gehouden in het huis op de Overmeerseweg. Daarbij waren Jannie's familieleden niet aanwezig. Ik kon de begrafenis niet bijwonen, was net een maand tevoren weer uitgezonden naar Nieuw Guinea. Tijdens de moeilijke dagen was de gezinshulp iedere dag present om de helpende hand te bieden. Ver hoefde ze daarvoor niet te lopen want ze woonde met haar ouders in de ark die aan de overkant van de Vecht, aan de Slotlaan, afgemeerd lag. Joke Pos, die als klein meisje de Portengens iedere dag zag voorbijtrekken en zich daarbij niet zelden argeloos midden op de dijk opstelde totdat haar moeder haar bij onze nadering haastig binnen riep. Zij was het die op bewonderenswaardige wijze het gezin opving in die moeilijke dagen. Maar dat kon niet duren, zo werkt de gezinshulp niet.
Weeskinderen Na de begrafenis, Jannetje Cornelia Tinholt werd begraven op de Berg, moest het gezin voorlopig onderdak vinden. Freddie vond dat aan de Slotlaan, Bert bij de dominee van de Nederlandse Hervormde gemeente De Weerdt en Dirk bij Den Hertog, Bruin's baas. Zoals reeds gezegd de jongen was nog geen twee en een half jaar oud. Het echtpaar had veel met hem te stellen, de kleuter was lang niet zo gehoorzaam als zij wel wensten. Dat bleek maar al te duidelijk tijdens het eten. Eerst moest er gebeden worden. Maar wat ze ook probeerden, Dirk verdomde het gewoonweg een zegen te vragen voor zijn bordje pap. Niet omdat hij het voedsel versmaadde maar 50
louter omdat hij dat niet wou. En aangezien de Bijbel duidelijke taal spreekt voor hen die dat woord verstaan was de heer des huizes gedwongen de knaap de roede niet te sparen. Dirk kreeg een draai om de oren met één van de knoestige knuisten van de transportbaas. Helaas zag Bruin dat gebeuren. Hij was op weg naar zijn werk even aangegaan om te kijken hoe het er mee ging. Via de achtertuin. Dus werd de geestelijke opvoeding van Dirk grondig verstoord, Bruin vloog Den Hertog naar de keel en Dirk kreeg een ander onderkomen. Het muisje had nog een staartje. Toen Bruin de volgende morgen het transportbedrijf met de vrachtauto zou verlaten wilde zijn baas hem nog het één en ander zeggen en maande hem tot stoppen. Het schoot Bruin in het verkeerde keelgat en hij gaf gas zodat de man opzij moest springen om het vege lijf te redden. Het was voor de rechtzinnige ondernemer een hard gelag te bemerken dat zijn goede bedoelingen zo miskend werden, Bruin werd op staande voet ontslagen. Er kwam een kort geding. Het ontslag bleef gehandhaafd.
Van Seumeren transport Bruin was ten einde raad. Een sollicitatie bij het alom bekende transportbedrijf Van Seumeren dreigde in het honderd te lopen. De man aan de andere kant van de tafel was bepaald niet geneigd iemand met een dergelijke staat van dienst aan te nemen. Maar er waren dringend flinke kerels nodig voor de grote plannen die het bedrijf had. Op zeker moment werd de baas zelf erbij gehaald, een reeds wat oudere man. De twee overlegden met elkaar. De baas bekeek de sollicitant eens goed. "Doe het maar!" besliste hij tenslotte. Bruin had een nieuwe baan. Zwaar transport, dat op het punt stond tot extreem zwaar transport uit te groeien! En een baas die vanaf dat moment geen kwaad meer bij hem kon doen. Maar ook van Seumeren had precies in de roos geschoten. Bruin was geknipt voor dat werk. Dat zou spoedig blijken.
Hertrouwd Hoe het precies aangekomen is weten we niet. Zoals reeds gezegd, ik zat in Hollandia. Joke wil slechts kwijt dat zij bij Rinus op kraamvisite was in Driemond en dat Bruin daar toen ook kwam oplopen. Geheel toevallig. Hij vroeg haar, toen de tijd daarvoor rijp was, met hem mee terug te rijden naar Nederhorst den Berg. Op de terugrit besloten beiden met elkaar te gaan 51
verkeren. Bruin beschikte toen over de auto die hij met veel zorg had geschilderd en opgeknapt een Ford Prefect met het kenteken UP 1082. Er stonden in die dagen niet zelden drie of meer Fords van dat type op de Slotlaan geparkeerd. Dirk, Rinus, Bruin en ik hadden er ieder één. We schilderden de conservatief gebouwde Engelse Volkswagens van destijds met de kwast en repareerden alles zelf.
Jan en Bruin op de Slotlaan bezig met de UP 1082
Het was 19 september 1962. De belangstelling bij het huwelijk van Joke en Bruin was groot. De bruid werd opgehaald door Bruin zelf die voor die gelegenheid de luxe wagen van dominee De Weerdt mocht gebruiken. De drie jongens zaten achterin. "Moet je nou eens zien, hij rijdt zelf!" zeiden de toegestroomde Bergers tegen elkaar. Het mocht het bruidspaar niet deren. De bruiloft werd uitbundig gevierd in het jeugdgebouw in de Kerkstraat. Het gezin van Bruin Portengen had een nieuwe moeder.
52
iev v.v. In 1966 werd een monster-transport op touw gezet, een konvooi van vijftien zware vrachtauto’s met aanhanger. Met materiaal voor de World’s Poultry Exhibition in Kiev. Vijf van de transportvoertuigen waren van Van Seumeren en bemand met zes chauffeurs waarvan er twee de weg als hun broekzak kenden. Zoals zich raden laat was Bruin er één van. De rit werd meegemaakt door minstens één reporter en een fotograaf die tot taak hadden de belevenissen van het konvooi op papier te zetten en te vereeuwigen. Bruin wordt geciteerd in het contactblad Muller’s Meridiaan van oktober 1966: Bruin (vroeger gevaren) zegt: “...natuurlijk, het onbekende blijft trekken, anders was je vroeger ook niet naar zee gegaan. Het prettige van een chauffeursbaan is, dat je in het algemeen toch twee van de vier weekends thuis bent en dat is goed voor het gezin. Ook met Kerstmis ben je thuis want of je nu toevallig tegen 25 december in Rome zit of ergens anders in Europa, je mag van de baas naar huis vliegen en de wagen plaats rust zetten. Dat is een mooie regeling...” De journalist vervolgt elders: “De
chauffeur is niet alleen stuurman/machinist, hij is ook klerk, die een tas vol papieren heeft en op een zeker moment geacht wordt naast een paspoort/visum/inklaringsbewijs het juiste papier voor auto en vracht te overleggen.” Hij rept er overigens niet van dat niet slechts papieren maar ook een tersluiks overhandigd bankbiljet in dat opzicht wonderen kan doen.
53
De wegen in de landen achter het ijzeren gordijn waren niet best. Ook, en vooral in Polen, werd er veel gestolen. De voormelde reporter beschreef de reis uitgebreid. Na de snelle autobaan in de beide Duitslanden viel hem de onafgebroken hobbel op de wegen van Polen en Rusland hard tegen. Het bleef daar niet bij. De hobbels werden schokken, schokken werden klappen. Er knapte een spatbord van één der trailers af, een brandstoftank brak uit de ophangbeugels. Het rijden werd een bezoeking, de slaapplaats achter de stoel een verlossing. In het donker voeren boerenkarren en fietsen geen licht. In de Oekraïne is het normaal dat de helft van de weg voor het drogen van graan in beslag genomen wordt. De chauffeurs moeten oppassen voor de mannen, vrouwen en kinderen die in het donker op de weg het graan spreiden en weer inzamelen. Het konvooi liep bij een opgebroken weg vast in de berm. Het kostte uren om de karavaan weer op gang te krijgen. Maar het uiteindelijke doel Kiev werd bereikt. De vracht kon worden afgeleverd.
Naar Schotland Ook Engeland werd meermalen aangedaan. Één van de transporten werd
54
met de plaatselijke “pipe band” binnengehaald. De Dumfries & Galloway Standard van zaterdag 2 mei beschrijft de intocht uitvoerig. De “£200,000 press” was bedoeld voor de nieuw opgerichte Century Aluminium factory en afkomstig uit Dusseldorf. Het leek de “provost” van Sanquhar en Kirkconnel goed voor de werkgelegenheid van de plaatselijke bevolking en dus sprak hij lovende woorden aan het adres van de maatschappij. Kortom het was een groot feest voor iedereen, op “press day” dinsdag 28 april 1970.
Gedicht bij het 25-jarig trouwfeest van Bruin en Joke op 12 september 1989 1
2
Een foto uit de oude tijd laat zien hoe Bruintje paardje rijdt gezeten op zijn vaders knie. Een kuiltje met een blijde lach, hij stal het hart van wie hem zag. Van vrouw Versteeg en tante Mie.
Maar ach, het brave ventje klein wou liever niet zo aardig zijn, in plaats van 't goede koos hij 't slecht. Dus zag hij naarstig om zich heen naar grote kei of kiezelsteen en keilde die toen in de Vecht.
3
4
Een Roomse man uit 't Rode Dorp vroeg nijdig wie zijn ruit in worp. Welk duivelsjong had dat gedaan? Hij zocht en vroeg dat keer op keer vanaf Den Berg tot Overmeer, maar dacht geen tel aan de Slotlaan!
Bruin vocht met Harrie en met Jan, met Ton en Theo Hageman. Dan klonk op school en in de straat “Ha scheitebroek, he bange knurft, kom op jij jochie als je durft!” Van smorgens vroeg tot savonds laat
5
6
Zo voerde Bruin van de Slotlaan al vroeg de strijd om het bestaan. Naar adem snakkend, tijd en wijl. Dan werd de ketel opgezet, moest 't briesend jong meteen naar bed met stoom en damp en onder zeil.
Heer Hitler met zijn waanidee kwam in ons land, wou overzee. Hij bracht hier honger, leed en dood. Maar Bruintje onze jonge vrind trok er op uit door weer en wind voor aard’pelen en roggebrood.
55
7
8
Niet lang na de bevrijding meer ging onze held weer in de leer. Het werd voorwaar een zware trip! Hij leerde, zo wil 't goed gerucht, gehoorzaamheid en strenge tucht! Op Pollux, het matrozenschip.
Zo als matroosje vlug en net heeft hij toen voet aan boord gezet. De grote vaart, dat was zijn wens. Van leerling op de Hondewacht tot Bootsman heeft hij 't nog gebracht. Maar voelde zich meer beest dan mens.
9
10
Na vele weken kwam hij thuis met plunjezak en blauwe buis, een volle beurs, de tijd is mij! Zo maakte hij met lang verlof de bakkersdochter fier het hof. Die tijd ging wel wat snel voorbij!
Ze trouwden met gering vertoon en spoedig kwam de eerste zoon. Bruin zocht een baantje aan de wal. Hij werkte hard, hoor wat ik zeg, in 't huis aan d'Overmeerseweg. Wat ieder lang nog heugen zal.
11
12
Dat huis, voor Jannie en voor Fred, werd netjes in de verf gezet, voorzien van tafel, bed incluis. De jonge vader, meer en meer, was dag en nacht zo in de weer en sliep zolang bij moeder thuis.
‘t Was in die tijd dat Dirk hem, vroeg voor dag en dauw het bed uitjoeg: “Brand in je huis! Gauw, pak de fiets!” Bruin half in slaap dacht aan geen grap en rolde haastig van de trap door naar het dorp, en dat voor niets!
13
14
Toen werd het feest, het huis was klaar, 't gezin kon eind'lijk bij elkaar. Een nieuw begin voor alledrie. Niet lang daarna, met weinig praats, kwam nummer twee alweer voorgaats Bert in de wieg, Fred op de knie.
Het kon niet op en Dirk verscheen, alweer een zoon, waar moest dat heen? Wat was dat ventje toen nog klein! Wie dacht er dat dat jong geluk zo kort daarna verstoord en stuk en moedertje niet meer zou zijn.
15
16
Maar in dat moeilijk jaar van rouw stak Joke d'handen uit de mouw Verzorgster van het huisgezin. Ze raakte aan het stel gehecht, trok na verloop van tij geëcht, als tweede moeder 't huis weer in.
De bruiloft in het jeugdgebouw werd vijf en twintig jaren trouw. En op dat feest, dat nieuw begin danst' vader Pos nog honderduit en vrolijk met de jonge bruid en had een ieder 't naar de zin.
17
18
Bruin vond zijn draai en zwenkte kort van koopvaardij naar zwaar transport. Zoals weleer, voor dag en nacht. Ook Joke thuis, al net als toen had met de jongens zat te doen. En.. dochter Anja werd verwacht!
De buren kwamen op bezoek voorzien van 't duivels prentenboek! Als Appie op 't verkeerde bood en door verlies woest in het nauw zijn kop verloor, dan kreet zijn vrouw: o buurman ‘t wordt nog eens zijn dood!
56
57
19 Zo huisde 't stel nog menig dag vóór Appie en naast Reitenbach. De polder achter, vóór de Vecht. Hun huis was wrak, de Vecht zou dicht daar moest een dienderhuis gesticht dus werd het hele spul geslecht.
20
21
Bruin, afgekeurd voor 't zware werk ontplooide zich naar eigen merk. Eerst kocht hij toen een spinnewiel en ging met Dirk zijn oudste broer voor schapenvachten naar de boer en deed zo dat wat hem beviel.
22 Daarbij werd menig uur gewijd aan verf en timmernijverheid. Ook bridgen vulde het bestaan. Zijn vrouw, als partner heus niet slecht, kreeg na het spel steeds uitgelegd dat zij 't verkeerde had gedaan!
23
24
Zij werd 't gekanker meer dan zat en zocht haar heil op 't kerkepad. In 't jeugdwerk en als ouderling. En Bruin van oorsprong g'reformeerd werd tot d'hervormde kerk bekeerd, bestrijdt nu de hereniging!
Nu speelt de doerak van weleer braaf orgelspel uit Joh. de Heer, en schildert huisjes van de kerk. Als opa nu doet hij het best hoewel hij o zo graag nog pest, het blijft nu eenmaal mensenwerk.
Zo vond de zwerver toch nog vlug na jaren zijn bewaarschool terug. Vol weemoed stapte hij er rond. Toen er op los, hij schraapte verf, lei grint en tegel op het erf groef diepe gaten in de grond.
25
Het vijf-en-twintigste couplet van het verhaal is ingezet dus past het ons om op te staan! Wij wensen nu het zilv'ren paar nog veel geluk en menig jaar met heil en zegen bovenaan!
Latere jaren Bruin, die in zijn jonge jaren een enerverend bestaan leidde, is bijna 67 jaar geworden. Joke en hij hebben nog tien jaar op de Overmeerseweg gewoond. Daarna zijn ze verhuisd naar de bewaarschool van weleer, Kerkstraat 2. Het huis, eigendom van de diaconie, is door hen van binnen en van buiten opgeknapt. Het is een bezienswaardigheid geworden, welhaast een museum waarin, volgens zeggen, somtijds de schim van één der juffrouwen Reeskamp nog ronddwaalt. Nadat Bruin nog enige tijd de oude Van Seumeren diende als particuliere schipper op diens jacht, kwam hij op ongeveer vijftigjarige leeftijd in de WAO terecht. Hij had de ziekte van Crohn opgelopen en moest sindsdien 58
uiterst voorzichtig zijn met eten, constant pillen slikken en onder doktersbehandeling blijven. Het zware transport was voor hem afgelopen. Bruin hield zich onledig met van alles en nog wat, vooral schilderen deed hij graag. Met trots liet hij me verscheidene huisjes van de diaconie zien die hij opnieuw in de verf had gezet. Ook de houtbewerking had zijn liefde. Samen hebben we een aantal weken doorgebracht in het huis van broer Arie in Hoek van Holland, betimmerden er de nieuw opgerichte zolder en het trappenhuis en dat alles zonder noemenswaardige ruzie te maken! Het was vele jaren later, in 1993. Bruin zou komen schilderen. Hij zou vroeg komen maar kwam niet opdagen. Laat in de morgen zag ik hem in de straat lopen, als verloren om zich heen kijkend. Ik deed de deur van het huis open en wenkte hem. Zichtbaar opgelucht kwam hij naar binnen. Onder het genot van een kopje koffie kwam hij op verhaal en vertelde dat hij de afslag naar Valkenburg niet had kunnen vinden. Het was hem geweest alsof hij in een wereld rondreed waar hij nog nooit eerder was. We lachten erom en ik vertelde hem dat het mij ook wel eens overkwam als ik diep in gedachten reed. “Desoriëntatie. Een weggedeelte, een kruispunt of dergelijke dat je door en door kent is dan ineens vreemd, onwerkelijk. Onbekend terrein. Moet ik naar links of naar rechts? Gelukkig komt er dan ineens weer licht. Alles valt weer op zijn plaats. Het overkomt iedereen wel eens als je ouder wordt!” zei ik nog. Bruin knikte opgelucht. Gedeelde smart is halve smart. Wisten wij veel! Het was de laatste keer dat hij op eigen gelegenheid naar ons toe kwam.
Eind 1997 Geslachten gaan, geslachten komen. Freddie werd als zijn vader vrachtauto-chauffeur en kreeg enkele jaren nadat hij getrouwd en vader geworden was van een dochter Miranda, onderweg naar zijn werk een auto-ongeluk. Hij raakte daarbij geheel verlamd. Als door een wonder en dank zij deskundige hulp kreeg hij de beschikking terug over zijn armen maar dat neemt niet weg dat hij zich sindsdien moet verplaatsen in een rolstoel. Hij en zijn vrouw Ans hebben twee kinderen geadopteerd, Mourad en Nalini en wonen in Overmeer. Bert trouwde in 1977, twee zoons werden aan de stamboom toegevoegd: Maurice en Alain. Het huwelijk van hun ouders werd ontbonden in 1992. Zij en hun moeder Ina bleven in Nederhorst den Berg wonen tot grote vreugde van Bruin en Joke. Bert is, nadat hij in de brandstoffenhandel ondernemend bezig geweest was, vrachtauto-chauffeur geworden en heeft Almere als verblijfplaats. Ook Dirk is weer vrijgezel. Zijn in 1988 ontbonden kortstondige huwelijk met Alie van Ruitenbeek bleef kinderloos. Na een aantal jaren bij de gemeentepolitie van Amsterdam te hebben gediend is hij tenslotte in 59
Loenen terechtgekomen. Daar schrijft hij nu zijn bonnen! Hij woont echter nog steeds in Nederhorst den Berg. De jongste van het gezin, dochter Anja, is verpleegkundige geworden en met de arts Ger van der Tempel getrouwd. Zij wonen thans in Almere en hebben drie kinderen: Jolien, Jasper en Jeroen.
60
61
62
63
64
65
Toespraken tijdens de begrafenisdienst Dirk Allereerst moet ik jullie mededelen dat ik een probleem heb. Ik had voor deze dienst het één en ander op papier gezet maar omdat ik mijn eigen handschrift niet meer kon lezen zal ik hier en daar wat moeten improviseren! De rest dus maar met de typemachine gedaan zodat er toch nog iets uitkwam. Zoals jullie weten zijn we hier om Pa de laatste eer te bewijzen. Het gekke was, hoe langer ik hierover nadacht, des te meer kwam ik tot de conclusie dat daartoe zelfs een uur nog te kort is. Zoals jullie zien staan er nog meer familieleden klaar om ook nog wat te zeggen. Ik zal dus maar een poging wagen. Ineens was pa er, zo rond 1930, vermoedelijk geruisloos en zonder te veel poespas! Op eigenlijk al zeer jonge leeftijd haalde hij dit gemis in en deed veel dingen die niet voor het daglicht waren bestemd. Met onder anderen zijn broers maakte hij het dorp onveilig. Een ieder die één van deze Vechtkrengen te grazen nam werd dubbel en dwars teruggepakt. Misschien proeft men bij mij een zekere romantiek danwel nostalgie. Persoonlijk vind ik dat deze generatie de krachten moet bundelen zodat de oude traditie kan voortleven! Ik herinner me zijn getreiter, daarin was hij onbetwist nummer één, zelfs op oudere leeftijd. Vissen wil ik niet meer. Hij zocht altijd wel een plek waar veel stenen voor het oprapen lagen. Een vis vangen was uit de boze. Beet krijgen een zware beproeving. En hij maar bulderen van het lachen nadat de zoveelste kei bij je dobber in het water verdwenen was. Wel eens gehoord van Callantsoog? Wij plachten er onze jaarlijkse vakantie door te brengen. Pa zag ineens, tijdens het voetballen, het licht en maakte het doel kleiner. Tot grote consternatie uiteraard van de tegenpartij die dus bij voorbaat kansloos was. Maar ik zat met de gebakken peren omdat ik als klein jochie moest slapen met één van de tegenstanders en dat in een beangstigend groot bed. In zijn slaap reageerde hij al de frustraties van die dag op mij af. Voetballen doe ik dus ook niet meer. Naar mate de jaren vorderden probeerde Pa in een goed blaadje te komen bij de kerk, door de in hun bezit zijnde huizen te schilderen. Vaak had hij het toen over de Luizenbos (oom Dirk) waarmee hij samen schapenwol spon. Hij was bang dat zijn broer hem zou verraden bij de hemelpoort zodat pa niet zou worden toegelaten. Hij verzon van alles om Petrus om de tuin te leiden. Het zal wel gelukt zijn, neem ik aan! Veel tijd had pa niet om 66
daarover na te denken. Hij had het te druk met zijn kleinkinderen, de speeltuin en het bridgen, tezamen met ma die af en toe uit haar vel sprong als pa weer wat te ijverig was. Toen ik pa in 1979 naar de schaakclub toe trok bleek ook hier enige arrogantie. Keer op keer liet hij merken dat hij er geen zin in had om mij en andere sukkels les te geven. Jammer genoeg kon hij deze sport, evenals vele andere dingen, niet meer vol houden. Na ongeveer 14 jaar samen met mij de 64 velden bestiert te hebbben gaf hij er de brui aan. Zijn laatste woorden daarover waren: “Mijn niveau is te hoog, het heeft geen zin lid te blijven!” Op deze wijze en vele andere trachtte jij pa, jouw ziekte te verbloemen. Vaak lukte dit en zette je menigeen nog voor joker, maar altijd op een goede manier. Ik zal je missen, Vechtkreng! Freddie Ik heb mijn vader meegemaakt als vader, collega en m’n beste vriend. We waren collega’s bij Van Seumeren en voor ons was dat een hele mooie tijd. Zo samen op de auto heb ik hem heel goed leren kennen en waarderen. Hij heeft veel meegemaakt zoals iedereen wel weet maar was voor mij en mijn gezin altijd een echte vader en een echte opa voor alle drie mijn kinderen. Ik kon altijd op hem rekenen. Aan de keukentafel met Ans en mij werden alle wereldproblemen besproken van vroeger en nu. Samen de polder in met de hond is waar hij tot vlak voor zijn opname en ondanks zijn moeheid nog van genoot. Zes en zestig jaar is nog te jong. Ik had gehoopt nog veel meer met hem te doen. De laatste jaren van zijn leven was hij ondanks zijn ziekte nog steeds een vader waar ik veel steun aan had, in voor- en tegenspoed. Ik zal ook altijd aan hem blijven denken als vader, collega en beste vriend. Bedankt Pa voor alles. Ina Aangetrouwd is aangedouwd wordt er nogal eens gezegd in de familie Portengen. Toch heb ik daar een totaal andere ervaring mee. Ongeveer 6½ jaar geleden ging het niet zo goed met mij en had ik echt iemand nodig die mij opving. Pa en ma aarzelden geen moment en namen mij zeer liefdevol bij hun in huis. Ik ben maar liefst drie maanden gebleven en het was een hele fijne tijd. Ook toen ik officieel niet meer aangetrouwd was bleef ik echt een lid van het gezin. Pa en ma hebben dit altijd heel gewoon gevonden maar ik vind het nog steeds heel bijzonder. Pa en ma, heel erg bedankt.
67
Anja Als jongste telg mag ik als laatste spreken. Dat je een geweldige vader en opa was, dat is nu wel bekend. Helaas zijn mijn kinderen nog klein en hebben niet lang van hun opa mogen genieten. Tekenend is wel dat Jeroen’s eerste woordje “opa” was. Ger en ik zullen er voor zorgen dat ze hun opa blijven kennen. Vijf jaar geleden werd bekend dat je “Alzheimer” had. Een vreemde ziekte met een slopend karakter. Samen met ma ben je een moeilijke tijd tegemoet gegaan. In deze tijd is des te meer gebleken hoe goed jullie het samen hadden. Hierdoor heeft ma dan ook de kracht gehad om je met veel liefde te verzorgen. Het laatste half jaar had de ziekte je goed in zijn greep. Vaak heb je me gevraagd of ik er niet voor kon zorgen dat het niet zo leeg werd in je hoofd. Je vond het zo moeilijk dat alles je ontglipte. Je hebt geprobeerd er tegen te vechten maar werd zo moe. Uiteindelijk heb je je lichaam en geest moeten prijs geven en ben je omringd door je kinderen en in de armen van ma rustig ingeslapen. Een fantastische man, vader en opa is er niet meer. Ma blijft nu alleen achter maar mam, we zullen er altijd voor je zijn. Jan Portengen Meer dan tweehonderd jaar geleden, trouwde hier in deze kerk een zekere Bruyn Portengen met Grietje Buys. Het was Bruyn’s tweede huwelijk. Grietje nam haar intrek op de watermolen van de Kuyerpolder. Die molen stond op de plek waar nu het gemaal staat. Niet ver van de buitenplaats Petersburg. Grietje bracht zes meisjes ter wereld en twee jongens. De jongste daarvan was Gerrit die net als zijn vader watermolenaar werd. Deze Gerrit Portengen werd in 1829 ingeschreven als huurder van bank nummer 81 in de 8e laag van deze kerk. De banken werden toen nog verhuurd. Geslachten gaan, geslachten komen. Toen Gerrits jongste zoon Dirk groot geworden was en een eigen gezin gesticht had schreef de dominee achter diens naam: dolerend, overgegaan naar de gereformeerde kerk. Sindsdien waren deze Portengens gereformeerd. Bruin werd genoemd naar zijn grootvader Bruin Portengen Dirkszoon die op de Dammerweg een handwasserij begon en die later uitbouwde tot stoomwasserij Veldzicht. Als zoon van Jacobus Portengen en Catharina van Ee werd hij geboren in het ouderlijk huis op de Slotlaan. Het gezin telde toen 5 kinderen. Er werden na hem nog vier jongens geboren. Zijn eerste kennismaking met de wereld van de anderen was de bewaarschool van juffrouw Reeskamp. Tegenwoordig genummerd Kerkstraat 2. We gingen door een poort en een donkere gang de school binnen. Ik herinner me een schimmige ruimte waarin we zittend op de plavuizen vloer onledig gehouden werden met het vlechten van matjes en het doen van 68
kinderachtige spelletjes. Dat moet geweest zijn rond 1934. Toen al begon Bruin een hekel te krijgen aan alles wat school was of daarop leek. De oorlog kwam, de evacuatie naar Wognum, daarna de bezetting die vijf jaar zou duren. De lagere school werd doorlopen, zij het met de nodige strubbelingen. Aan intelligentie ontbrak het Bruin niet, het probleem was de uitoefening van het gezag. Er werd een soort kadaverdiscipline geëist van de leerlingen. Ongehoorzame jongetjes werden desnoods hardhandig tot de orde geroepen. Het werd een nimmer aflatende strijd. Na “dolle dinsdag” kwam de hongerwinter. Het grote gezin, vermeerdert met een onderduiker, had meer voedsel nodig dan er verstrekt werd. De hongertochten begonnen. Eerst naar de Wieringermeer en later naar Overijssel. Eerst met de bakfiets. Later met de gammele fietsen op massieve banden die toen nog beschikbaar waren. Daarmee werden soms meer dan 50 kilo rogge en aardappelen vervoerd. Samen baggerden we urenlang door het barre winterland, sneeuw en ijs. Soms belaagd door Engelse jachtvliegtuigen op zoek naar Duitsers die de Zuiderzeestraatweg gebruikten. Dan weer opgeschrikt door V1's die in de buurt van Hardenberg omhoog geschoten werden. Die gorgelend op lage hoogte rondjes draaiden aleer richting Engeland te koersen. En niet zelden met een knal neerstortten als de start mislukte. Bruin leek op zeker moment zijn stekkie gevonden te hebben en ging in de kost bij de familie Knol op een boerderij in de omgeving van Ommen. Hij bleef daar tot de bevrijding. Na de oorlog ging hij in opleiding op het matrozeninstituut De Pollux te Amsterdam. Weer werd getracht hem discipline bij te brengen. En kennis omtrent de streken van het kompas, splitsen en knopen, het varen met een sloep en alles wat er nodig geacht werd om een goede zeeman te worden. Als dekjongen monsterde hij tenslotte aan voor een eerste reis op de Danea. Het schip vertrok op 24 juli 1947 voor een reis die 45 dagen zou duren. Er volgden nog vele soortgelijke reizen. Eind 1950 trouwde hij met Jannetje Cornelia Tinholt, een huwelijk dat met zorg door de ouders van de bruid werd aangezien, de oudste zoon werd geboren maar pas in 1952 kon het gezin een huis betrekken op de Overmeerseweg. Nog twee zoons werden geboren. Het varen beviel hem niet meer, Bruin kreeg slaande ruzie met een meerdere in rang en werd geschorst, half 1956, na negen jaren varen, moest de zeeman een baantje aan de wal gaan zoeken. Dat werd natuurlijk niets. Bruin aan de lopende band bij Van Leer? Bruin in de kippenvoerfabriek Van Sluys in Weesp? Bruin als melkrijder, iedere dag hetzelfde ritje? Hij probeerde van alles, maar hield het nergens lang vol. Tenslotte werd hij chauffeur bij het transport bedrijf van Den Hertog in Vreeland. Dat lag meer in zijn aard. Alles leek goed te gaan, totdat.... Jannie werd ziek en kwam te overlijden. De kinderen werden tijdelijk ondergebracht. Fred, de oudste zoon, bij zijn grootouders op de Slotlaan. Bert bij dominee De Weerdt. Dirk bij Den Hertog. Maar die laatste con69
structie hield geen stand. Bruin kreeg ruzie met Den Hertog en werd ontslagen. Er moest een nieuwe baan gezocht worden. Een gelukkig toeval deed hem bij de firma Van Seumeren belanden. Dat ging niet zo maar. De man die de mensen moest aannemen zag weinig heil in een chauffeur met zo’n staat van dienst. Hij begon al nee te zeggen, maar keek vragend de baas van het bedrijf aan die toen net het kantoor binnen kwam stappen. Van Seumeren bekeek de sollicitant eens goed: Neem hem maar! Bruin had een nieuwe baan, zwaar transport dat op het punt stond tot extreem zwaar transport uit te groeien. Ook van Seumeren had in de roos geschoten, Bruin was geknipt voor dat werk, niets was hem teveel en zijn baas kon geen kwaad bij hem doen. Temidden van deze roerige tijden, op 19 september 1962 trouwde hij met Johanna Post. Op die dag, 180 jaar na het huwelijk van zijn betovergrootvader, stond er weer een Bruin Portengen in dit oeroude kerkje op de Berg, voor een nieuw begin. Bruin deed belijdenis en werd hervormd. Na een jaar of tien verhuisde het gezin, toen vermeerderd met dochter Anja naar Kerkstraat 2. Zo keerde de ongedurige zwerver van weleer, terug tot zijn uitgangspunt, de bewaarschool van juffrouw Reeskamp. Hij en Joke maakten er een paleisje van. Een huis dat altijd openstond voor de vier kinderen en later de aangetrouwden en kleinkinderen. Een happy end? Nee, daarvoor is en was er teveel gebeurd. De helft is u nog niet aangezegd van alle moeite en verdriet die deze man heeft moeten verstouwen. Was het een grimmige God die hem die vele rampen deed ondergaan? Of was God aanwezig in de liefde die zijn vrouw hem betoonde. Het vertrouwen dat Van Seumeren in hem stelde. De vriendschap van de leden van de bridgeclub. De steun en toewijding die hij ondervond van zijn kinderen. Het plezier dat hij beleefde aan zijn kleinkinderen. De band die wij als zijn broers en zusters met hem hadden. Tot ver in het najaar placht hij dagelijks enige uren te zwemmen in de Spiegelpolder. De Ballast zoals wij die plas vroeger noemden. Hij was er trots op dat wijde gat met gemak heen en weer te kunnen oversteken. Eenzaam en alleen zwom hij daar. Vorige week heeft Bruin de laatste oversteek gemaakt. En geloof het of niet, aan de overkant stond zijn vader al naar hem uit te kijken. En zag hem van verre aankomen.
70
71
Het monsterboekje en enige andere data. vertrek
schip
nr
kwaliteit vaartijd
terug
thuis
24 juli 1947 22 sep. 1947 8 nov. 1947 29 dec. 1947 23 feb. 1948 29 apr. 1948 28 juni 1948 7 juli 1948 18 aug. 1948 25 sep. 1948 22 nov. 1948 24 dec. 1948 4 mrt. 1949 31 mei 1949 12 sep. 1949 7 apr. 1950 24 juni 1950 12 juli 1950
Danea idem idem idem idem Odysseus idem idem Venus idem Helder Hecuba idem idem Baarn Willemstad Haarlem idem
291 386 476 548 81 410 303 323 396 469 582
dekjongen idem idem matr. o/g idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem idem matroos idem
17 sep. 1947 1 nov. 1947 ± 23 dec. 1947 20 feb. 1948 5 apr. 1948 27 jun. 1948 5 sep. 1948 6 aug. 1948 25 sep. 1948 19 nov. 1948 23 dec. 1948 26 febr. 1949 14 mei 1949 17 aug. 1949 25 dec. 1949 9 juni 1950 12 juli 1950 22 sep. 1950
5 dagen 7 dagen ± 6 dagen 3 dagen 24 dagen 1 dag 2 dagen 12 dagen geen 3 dagen 1 dag 7 dagen 17 dagen 26 dagen 102 dagen 15 dagen geen 53 dagen
99 228 409 176 145a 362
45 dagen 40 dagen ±43 dagen 53 dagen 41 dagen 59 dagen 7 dagen 30 dagen 38 dagen 55 dagen 31 dagen 64 dagen 69 dagen 78 dagen 98 dagen 66 dagen 18 dagen 82 dagen
14 nov. 1950 te Nederhorst den Berg getrouwd met Jannetje Cornelia Tinholt dochter van Lambert Tinholt en Annetje Maria van Ekeris. 14 nov. 1950 2 dec. 1950
Bennekom Boschfontein
404b 613
idem idem
22 dagen 22 dagen
28 nov. 1950 24 dec. 1950
4 dagen 72 dagen
matr. o\g matroos
119 dagen 89 dagen
3 juli 1951 1 okt. 1951
1 dag 2 dagen
idem idem idem idem
14 dagen 13 dagen 77 dagen 77 dagen
17 okt. 1951 7 nov. 1951 24 jan. 1952 24 mrt 1952
8 dagen 1 dag 2 dagen 47 dagen
8 feb. 1951 geboorte van Fredddie te Weesp 6 mrt. 1951 4 juli 1951
Nigerstroom idem
123 328
5 juli 1951 Overlijden van L. Tinholt 3 okt. 1951 25 okt. 1951 8 nov. 1951 26 jan. 1952
IJstroom Tesselstroom idem .....stroom
284f 306 561 366
april 1952 Het huis op Overmeerseweg 12 betrokken 10 mei 1952 Spaarnstroom 181a idem 8 dagen 18 mei 1952 8 dagen 26 mei 1952 Congostroom 252 idem 85 dagen 19 aug. 1952 21 dagen 9 sep. 1952 idem 467 idem 83 dagen 1 dec. 1952 1 dag 2 dec. 1952 idem 637 idem 113 dagen 25 mrt 1953 55 dagen 19 mei 1953 Nigerstroom 279 idem 83 dagen 9 aug. 1953 41 dagen 19 sep. 1953 .....stroom 549 idem 14 dagen 3 okt. 1953 691 dagen 30 aug. 1955 Eos 281d idem 4 dagen 28 aug. 1955 2 dagen 30 aug. 1955 Hecuba 513 idem 80 dagen 18 nov. 1955 3 dagen 21 nov. 1955 Willemstad 783 idem 56 dagen 16 jan. 1956 11 dagen 27 jan. 1956 Gordias 588p idem 10 dagen 6 febr. 1956 15 dagen 21 feb. 1956 Nestor 106 idem 78 dagen 10 mei 1956 ontslag Waarschijnlijk geschorst wegens het gebruik van geweld tegen een stuurman. Vanaf dat moment aan de wal gebleven. 17 mrt 1957 Lambert Jan geboren. 2 december 1959 Dirk geboren. 21 februari 1962 overlijden van Jannetje Cornelia Tinholt
72
19 september 1962 getrouwd met Johanna Pos, geboren 19 augustus 1939, dochter van Jacob Pos en Johanna Maria Bouwer 7 juli 1963 geboorte van Johanna Maria Catharina 2 juli 1973 geboorte van Mascha die dezelfde dag is overleden, in het ziekenhuis te Hilversum. 20 juli 1973 Freddie getrouwd te Utrecht met Anna Maria Woudenberg geboren 16 oktober 1951 te Utrecht. 23 juni 1975 geboren te Hilversum Miranda Wilhelmina 30 september 1977 Lambert Jan te Nederhorst den Berg getrouwd met Remmerdina Everts geboren 29 juni 1958 te Hilversum, het huwelijk is in 1992 ontbonden. Januari 1978 Bruin afgekeurd wegens de ziekte van Crohn januari 1979 in de WAO 23 juni 1981 geboren te Hilversum Maurice 12 april 1984 geboren te Nederhorst den Berg Alain. 20 juni 1986 Anja gehuwd te Nederhorst den Berg met Gerhardus Jan van der Tempel geboren 14 december 1953 te Amsterdam. 1986 Dirk getrouwd met Alida van Ruitenbeek, het huwelijk is in 1988 ontbonden 27 maart 1990 geboren te Amsterdam Johanna Elisabeth van der Tempel 15 juli 1993 geboren te Almere Jacob Bruin van der Tempel 3 juli 1996 geboren te Almere Jan Roeland 11 september 1997 Bruin opgenomen in Hogewey 3 oktober 1997 Bruin overleden om 11.05 uur.
73