Bobo. Geschiedenis van een aap Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt
bron Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1955 (tweede druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/osse002bobo02_01/colofon.php
© 2012 dbnl / erven Marie Hildebrandt
i.s.m.
3
Bobo Geschiedenis van een Aap
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
4
KUNSTEN VAN BOBO IN DE WOESTIJN.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
5
Eerste hoofdstuk Bobo's eerste jeugd
Heel ver van hier, in Afrika In de woestijn, de Sahara, Leefden met talrijk huisgezin Een zwarte aap en een apin. En op de zeventiende Mei Kwam er alweer een aapje bij. De vader sprak op droeve toon: ‘Ik weet geen naam meer voor mijn zoon, Wij hebben er nu veertien al, En 't wordt een moeielijk geval Om steeds opnieuw weer te beginnen, Met mooie namen te verzinnen.’ Maar moeder sprak: ‘Mijn lieve Jan, Hoe kun je toch zo tobben man, 'k Weet honderd naampjes voor mijn kind, Die jij ook zeker aardig vindt, Mijn snoes, mijn poes, mijn poppedijn Mijn pronkjuweel van de woestijn Mijn engel en mijn rottekop Je bent zo'n lieve moppedop Mijn lieve kleine hartedief, Wat ben je mooi, wat ben je lief Mijn lieve dot, wat ben je zwart’, En moeder drukte hem aan haar hart.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
6 Toen riep de kleine zwarte Ko, ‘Toe vader, noem hem dan Bobo, Joes, Pim en Jok verzonnen 't sââm, En 't is zo'n echte apennaam.’ Nu - zoals Kootje had gehoopt, Werd 't nieuwe kind Bobo gedoopt. Bobo werd gauw de lieveling Van d'Afrikaanse apenkring, Hij was een leuke, slimme rakker En altijd vlug en altijd wakker. Het was bij voorbeeld ongehoord Zoals hij danste op het koord; Daarvoor deed dienst een dikke slang Van 't echte ras en heerlijk lang. Doch ach, het einde van zijn jeugd Was iets dat hem nog jaren heugt. Hij werd gevangen, vastgebonden En naar Europa toegezonden; En met veel and're dieren mee Verkocht aan 't circus van Carré.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
7
Tweede hoofdstuk Begin van Bobo's lotgevallen in Europa
Bobo heeft dikwijls dagen, weken, Dat hij het liefst maar niet wil spreken, Dan denkt hij aan zijn vaderland En de woestijn, waar hij in 't zand Zo prettig spelen kon met Wim En d'andre broers en zusje Pim; En och, hij wil 't wel zeggen, ja Hij mist papa zo en mama. Maar toch - hij draagt het als een man En schikt zich maar zo goed hij kan. Hoewel de baas hem wel eens slaat, Toch heeft hij het nog niet zo kwaad.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
8
Een dag na d'aankomst van Bobo, Hoort hij op eens een stem: ‘Welzo, Ben jij daar, kleine Afrikaan!’ Bobo kijkt om en ziet daar staan De tijger Bab uit Afrika, Die wel eens schaakte met papa. Ze zijn nu beiden even blij, ‘Toevallig, dat men jou en mij,’ Zegt Bab, ‘naar 't zelfde spel moest zenden, Men ziet toch overal bekenden! De wereld is zo grappig klein, Ofschoon er stapels mensen zijn! Want - kijk eens rond, ja, lieve hemel Wat een verbazend druk gewemel, Dat's anders dan in Afrika, In onze stille Sahara; Zelfs 's Zondags op 't visite uurtje Was 't vrij wat stiller in ons buurtje!’ ‘Nu ja,’ is 't antwoord van Bobo, ‘Je hebt gelijk, dat is wel zo, Maar 't is daar toch een heerlijk land, Waar 't zonnetje zo lekker brandt; Maar laat ons daar niet over praten, Ik moet nog wassen al de vaten, De hele vloer moet 'k ook nog wrijven, 'k Zou anders graag wat bij je blijven. Dat boenen maakt mij vrees'lijk warm Het doet mij pijn in rug en arm; Soms, als ik mij zo haasten moet, Bind ik de borstel aan mijn voet En als 'k zo op de planken glijd Is 't net alsof ik schaatsen rijd.’
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
9
Als Bab, na al Bobo's verhalen Verdwijnt, moet deze koffiemalen Hij wordt zowat gebruikt als meid En ook als knechtje op zijn tijd. Zijn baas geeft hem dan oude schoenen, Die hij als nieuw weer op moet boenen En als dit niet naar wens geschiedt Krijgt hij die dag zijn eten niet. Doch deze straf komt zelden voor Want meestal werkt hij ijv'rig door En levert wat de baas hem gaf Steeds netjes en behoorlijk af. Maar ach, nooit heeft hij recht plezier, Het is een ongelukkig dier Hij mag niet in het circus komen En daarvan ligt hij steeds te dromen, Dat is zijn liefste, grootste wens Zoals van menig kind en mens, Hij zou in 't zand dan willen spart'len En met de wilde dieren dart'len,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
10 Precies als in zijn prille jeugd, Met smart denkt hij aan al die vreugd. Och was hij weer in Afrika, Bij pa en ma in Sahara. Dat zijn voor hem de kwade dagen, Dat hij niet anders doet dan klagen, En roepen: ach! mama! mama! Was ik nog maar in Afrika. Kon ik maar in een palmboom klimmen Hi! hi! nu gaat Bobotje simmen.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
11
Derde hoofdstuk Bobo's verblijf bij de oude heer
Het einde van dit droef bestaan Breekt voor Bobo al spoedig aan. Die middag, naam'lijk, wordt gebeld, Carré komt haastig aangesneld, Hij zag door 't raam een rijk meneer En opent zelf de deur; de heer Buigt diep en zegt reeds op de stoep, ‘Ik ben ontdekker van beroep, Geen stukje land op heel de aard Blijft voor mijn scherpziend oog gespaard, Al moest ik 't ook uit alle hoeken
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
12 En gaten van de wereld zoeken. Vooral op d'Afrikaanse stranden Zag men mij menig keertje landen, Geen werelddeel, waar men ook ziet, Dat zoveel te ontdekken biedt! Mijn kamer heb ik laten vullen
Met echte Afrikaanse spullen, Tapijten - tijgers, wat niet al, En schilderijen zonder tal. Er hangt bij voorbeeld in het klein Het schoonste punt uit de woestijn, En verder bijlen, speer en schild, Waar menig leeuw voor heeft gerild...!’ Carré stuit eindelijk met moed
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
13 En groot beleid deez' woordenvloed, En leidt de vreemdeling naar binnen Om daar de zaken te beginnen. ‘Mijn kamer,’ gaat de vreemd'ling voort, ‘Kent iedereen, 't is ongehoord! Kunstkenners komen voor en na En noemen haar Klein-Afrika! Maar - nu ontbreekt me nog een aap, Ik kocht zo'n diertje aan de Kaap, Maar dat is onlangs overleden
En daarom zoek ik nu een tweede! Ik hoorde spreken van Bobo, Dat schrandere dier en dacht toen zo, Dat zou wat van mijn gading zijn Zo'n aapje in mijn zandwoestijn! Wat prijs verlangt ge voor het dier? Ge krijgt de hoogste met plezier.’ - Ze komen samen overeen, Bobo gaat met de vreemd'ling heen En vormt met Béo en Mimi Bepaald een pronk-menagerie.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
14
Pas aangekomen, maakt hij gauw Eens kennis met de huisjuffrouw; Die kijkt hem lang niet vriend'lijk aan En denkt: ‘Mijn rust is weer gedaan, Ik moet, dat spreekt, er steeds op letten, De boel uit zijn bereik te zetten! O, ja! er staat nu al een uur Een pudding op het keukenvuur, Die is wel gaar en 'k zal haar even Een plaatsje in de kelder geven. 'k Vertrouw die Afrikaanders niet!’ Ze komt de keuken in en ziet Bobo zijn staart, zo vlug hij kan, Eens duchtig roeren in de pan. Als hij de juffrouw ziet verschijnen, Vindt hij 't maar raadzaam te verdwijnen; Hij pakt zich weg in vlugge draf En likt zijn staart nog verder af. De juffrouw scheldt als een dragonder Doch Bootje blijft vrij kalm daaronder; Toch denkt hij later op de morgen, Ik mag in elk geval wel zorgen,
Niet daad'lijk vijanden te maken, Dat zijn geen aangename zaken, En peinst of hij niets kan verzinnen Om 't hart der huisjuffrouw te winnen,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
Hij ziet al gauw een lampeglas, Dat ééns misschien wel helder was, Doch nu zo zwart ziet als een neger, Bobo gebruikt zijn staart als veger En na een paar minuten al, Blinkt 't lampeglas als echt kristal. De juffrouw hierdoor aangedaan,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
15 Neemt hem weer in genade aan. Nu kijkt Bobo eens verder rond, Pakt een pistool en richt de mond Op Béo, d'oude papegaai, Die maakt een vreselijk lawaai
En vliegt maar in een cirkel voort, Van angst, dat hij daar wordt vermoord. De aap zit kalmpjes op zijn plaats En zegt: ‘Nou, nou, heb niet zo'n praats Het ergste komt pas - een, twee - drie, Daar ga je, samen met Mimi! Doch - 't eind laat heel wat anders zien,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
16 De kogel treft een soepterrien En boort onmiddellijk een gat, Zodat de soep naar buiten spat. Poes wordt van kwaadheid bijna dol, Haar hoofd raakt helemaal op hol, Ze blaast en zet een hoge rug En sist - ‘dat geef ik je terug!’ Ze sluit met Beo een verbond Op wraak te zinnen, nu terstond. 't Is ook te erg om juist een kat Te plagen met zo'n stromend bad, Want ieder weet toch, jong en oud, Dat daar geen enkle kat van houdt.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
17
Vierde hoofdstuk Bobo doet mensenkennis op
Naast onze Afrikaanse vrind, Woonde een dame met haar kind; En op zijn jaardag kreeg het ventje Van een der ooms een mooi presentje, En wel een echte poppenkast, Waar hij al lang op had gevlast. Ook moeder vond 't geschenk niet kwaad, Want - hield men haar eens aan de praat Dan was het kind wat afgeleid En had zijn eigen bezigheid En stond niet alles af te horen.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
18
Want kleine potjes - grote oren! Eens, dat ze aan het vegen gaat, Nog juist vóór 't koffieuurtje slaat, Komt onverwachts de kamer in Haar allerbeste hartsvriendin; Die zegt - ‘nee, veeg gerust maar voort, Maar 'k heb weer prachtig nieuws gehoord! En 't is aan jou nogal besteed, Omdat je graag van alles weet; Maar zeg 't vooral niet verder voort, 'k Heb 't juist als diep geheim gehoord!’
‘Wel,’ zegt de ander, ‘dat is goed, Geef me je mantel en je hoed En zet je eens gezellig neer, Toe, drink hier koffie voor een keer!’ 't Gebabbel gaat nu aan de gang, Het duurt het zoontje wel wat lang; Al kan hij met zijn poppen spelen, Toch gaat 't gepraat hem flink vervelen.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
19 Juist kijkt zijn moeder naar hem om En zegt: ‘Ga jij je gang maar, kom, Pak jij je poppen bij elkaar En neem de kast mee, al te gaar Je zit je hier maar te vervelen Ga jij maar bij Cornelis spelen.’ Het ventje haast zich naar de straat En vindt daar gauw een kameraad. Hij liet de deur een kiertje open, Juist komt Bobo daar aangeslopen Die denkt: ik ga maar eens proberen De weg hier overal te leren Om dan meteen met goed fatsoen Wat mensenkennis op te doen. Om niet te worden opgelet Sluipt hij stil onder het servet. De dames zitten druk te babbelen Terwijl ze zoete koekjes knabbelen, Ze merken niet de zwarte aap En poes Mimi is vast in slaap.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
20 't Begint Bobo gauw te vervelen Hij wil wat met de pop gaan spelen Die zoontjelief hier achterliet En zonder dat de juffrouw 't ziet Trekt hij de pop snel naar zich toe En speelt met haar stil kiekeboe. Hij denkt weer aan zijn kleine zusjes Wat was 't in Afrika toch knusjes.
Hij streelt en aait het kleine ding En sust het als een zuigeling, Zo aardig zit hij daar te spelen Maar 't stil zijn gaat hem nu vervelen. Hij voelt opeens een bittere smart En drukt het popje aan zijn hart. Hij denkt te veel aan Pa en Ma Aan zusjes, broers in Afrika. ‘Oef,’ denkt hij, ‘'t is hier vrees'lijk duf, 't Is hier benauwd, ik word hier suf, Ik heb hier lang genoeg gelegen Ik moet mij nu eens wat bewegen.’ De koffie is juist ingeschonken De dames, zwijgend, zijn verzonken In 't stil genot bij 't geurig kopje, Daar springt opeens het dwaze popje En plaatst zich midden op de dis Alsof 't een levend schepsel is.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
21
Aai! huu! wel mens wat akelig dier! O help! het leeft! ik blijf niet hier! En juffrouw Ko en juffrouw Mien, Ze vluchten zonder goed te zien.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
22
Maar Bootje springt vlug op de tafel Hij grijpt de trommel, eet een wafel En gooit de koffiekan pardoes Met warme koffie op de poes. Dat arme dier zit met haar kop Diep in de kan en 't warme sop Loopt langs haar kop en langs haar staart, Maar vriend Bobo kijkt heel bedaard, En snoept vlug uit de suikerpot; Poes, driftig stoot de kan kapot En vlucht heel angstig mi-miauw En zoekt vergeefs naar haar juffrouw; Die is de straat op, erg verschrikt, Ze had zich eerst van angst verslikt. Haar hartsvriendin is lang verdwenen Zit in een diepe kast te wenen Och, hadden zij eerst goed gekeken Dan was het haar wel gauw gebleken Dat op de staart van aap Bobo Onschuldig zat de pop Pierrot, 't Is laf zo vrees'lijk bang te zijn
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
23 Het geeft onnodig angst en pijn. De aap drinkt koffie, hij heeft schik, Zijn tong gaat haastig, lik, lik, lik. De wafels zijn schoon opgegeten, En nu er niets meer is te eten Gaat hij de kamer uit, wel ja. Hij geeft geen zier om al de schâ Die hij hier nu heeft aangericht, Hij grijnst, trekt een geleerd gezicht, Knipt met zijn oogjes en trekt rimpels, Zijn staart wuift als de mooiste wimpels En als de juffrouw komt terug Is hij verdwenen stil en vlug.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
24
Vijfde hoofdstuk Bobo als koorddanser
Nu hij bij ieder in de buurt Zo beurt om beurt heeft rondgegluurd Wil hij zijn kennis steeds verrijken En verderop ook graag eens kijken. Manieren hoeft hij niet te leren, Hij neemt als alle grote heren Een hoge hoed, een zwart tenue En voorts een mooie paraplu.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
25
BOBO ALS KOORDDANSER
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
26
Een straathond blaft hem nijdig aan, Bobo lacht goedig onder 't gaan. Hij zegt: ‘Ik ben een groot mijnheer En zie minachtend op je neer. Je moest eens weten, kleine man Wat of Bobo voor kunsten kan!’ Van alle daken in de buurt Zoekt hij het hoogste uit en gluurt Of niemand kijkt - dan sluipt hij binnen En gaat met spoed zijn plan beginnen. Hij ziet geen mens in heel het huis En sluipt onhoorbaar als een muis Naar boven, waar hij ongemerkt Zich door het zoldervenster werkt.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
27
Hij drukt zijn hoed vast op zijn kop En steekt zijn paraplutje op; Dat doet, als hij zijn kunst verricht, Weer dienst voor 't goede evenwicht. En juist als vroeger op de slang, Danst hij hier koord een poosje lang.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
28 Een schoorsteen, die door ijzerdraad Aan 't huis daarnaast verbonden staat, Is prachtig voor dit doel geschikt En door Bobo'tje uitgepikt.
Hij gilt van boven: ‘Goede mensen, Wat kun je nu nog mooiers wensen Dan deze toeren van Bobo, Kijk - een, twee drie - ik doe maar zó En altijd kom ik goed terecht, Ik dans toch wezenlijk niet slecht!’ Wel duizend mensen stromen samen De meiden hangen uit de ramen, 't Gaat als een lopend vuurtje voort: Daar danst een aapje op het koord! Doch - plots'ling een vervaarlijk leven
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
29
Dat iedereen van angst doet beven. De schoorsteen kantelt naar benêe En sleept de kunst'naar met zich mee, Bobo houdt in dit groot gevaar Zijn apenzinnen bij elkaar, En denkt: ik dood! Hoe heb ik 't nu! Mij blijft mijn trouwe paraplu -! Die dient voor regen en voor zon, Voor evenwicht en luchtballon. Ik houd hem doodeenvoudig op, Dat wordt een kostelijke mop! Hij ziet op daken, mensen, bomen De stukken schoorsteen nederkomen, Bobo zakt verder, zonder beven Hij redt met kloek beleid zijn leven. Met één der poten in zijn zij,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
30 Zweeft hij bevallig naderbij; Doch - daar hij steeds zo hemels kijkt, Ziet hij de put niet, die op straat, Nu hij de vaste grond bereikt, Juist waar hij neerkomt, openstaat.
En net als in een grote doos, Verdwijnt Bobo hier voor een poos. Nu zit de ijdeltuit gevangen, Gelukkig blijft hij nog wat hangen, De paraplu ligt uitgespreid En houdt hem tegen, maar o spijt!
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
31
Het regenscherm zakt langzaam neer En biedt op 't laatst geen weerstand meer....
Het eind is een verwoed gespat, Bobo neemt in 't riool een bad. -
Zo volgt de straf toch steeds het kwaad, Dat leert een ieder vroeg of laat.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
32
Thuis heeft men al zo iets vernomen En 't volk de straten af zien stromen. De baas staat bij de open deur Bobo treedt binnen - ‘Wat een geur...’ Roept dadelijk de huisjuffrouw, ‘Toe scheer je weg - of ik val flauw.’ Verschrokken door dit dreigement, Dat hij nu al sinds jaren kent Sleurt fluks de baas het druipend beest Dat zo ondeugend is geweest, Mee langs het scherm de kamer uit, Die dadelijk de juffrouw sluit. De flauwte wordt dus nog voorkomen En 't vuile water weggenomen. Ze doet dit als een dure plicht, Maar houdt haar neus nog stevig dicht. Bobo wordt in de schuur gebracht, En neergeworpen - vrij onzacht. De baas berispt hem om zijn schande En neemt hem duchtig onder handen, Hij zegt: ‘Ik zal je mores leren, Als jij dat nog eens gaat proberen, Je maakt nog, dat ik je ontsla Uit 't veel geroemd Klein-Afrika. Nu zal ik voor een bad gaan zorgen, Dan ben je weer fatsoenlijk, morgen.’
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
33
Als hij met baden gaat beginnen, Komt buigend poes Mimi naar binnen, Die grinnikt: ‘Ach, mijn liefste schat Nou ben je immers dubbel nat! Pas op, je niet te laten zinken, Want - stel je voor - Bobo verdrinken!! Dan had Mimi zo'n bar verdriet, Dat zij zich ook verdrinken liet!’
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
34
Zesde hoofdstuk Noodlottige ontkurking van een champagnefles
Een fles champagne en een taart Is menigeen de moeite waard. Ook apen denken zoals wij En vinden dat een lekkernij. Het bakkerszoontje, op een morgen, Moet in de buurt een taart bezorgen. Bobo ziet hem daar lezend gaan, En denkt: die taart schaf ik mij aan. Het ventje van de poppenkast, Door oom weer met een boog verrast,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
35
Legt die juist neer om een figuur Te tekenen op gindse muur. Bobo springt neer in vlugge vaart En mikt behendig op de taart. Die wordt geraakt en vliegt met stoom Met pijl en al - floep in de boom!
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
36
Bobo springt haastig toe en stort Zich op het smaak'lijk uithangbord, Hij grijnst de bakkersjongen na En denkt - nee, zelfs in Afrika
Krijgt men op straat, wanneer men schiet Zulk vers gebakken goedje niet. Hij laat met gulzig grote happen De taart zijn mondje binnenstappen, En treft het, dat die mond daarvan Zoveel gelijk bevatten kan. Zijn daad wordt anders licht bekend Er liep daar dikwijls een agent Die kon de slimste dieven foppen En in een donkere kelder stoppen. Nu gaat hij ongedeerd terug, Naar huis toe en marcheert daar vlug De kelder in, waar massa's wijn Van allerhande merken zijn. Want door de zoute taartenkorst Kreeg hij een vreselijke dorst. Hij zoekt nu wat hem 't meest bekoort, Er is zowat van alle soort Uit Frankrijk, Portugal en Spanje En verder heerlijke champagne. Daarvan neemt hij maar gauw een fles En haalt een pas geslepen mes.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
37 Hij pakt de fles en weet heel goed Hoe men zo'n ding wel open doet. Doch vóór hij 't touwtje snijden kan, Verzint hij plots een duivels plan. Hij weet dat bij de overburen, Waar hij die zekere dag kwam gluren Om mensenkennis op te doen, Iets heel bizonders is te doen. Hij heeft er trommels in zien dragen En postpakketjes uit een wagen; En oom kwam met de ochtendtrein,
Om ook bij 't huislijk feest te zijn. Voorts zag hij Kootje binnen gaan Ook al met pakjes zwaar belâan De huisjuffrouw zei: ‘Nou gewis Dat daar de juffrouw jarig is.’ Gedachtig nu aan al die dingen, Komt Bootje vlug de trap afspringen. Hij weet waar 't zoontje juist die morgen Zijn poppenkast heeft opgeborgen En dat de mensen groot en klein Reeds dapper aan het smullen zijn. Voorzichtig sluipt hij dus naar binnen En gaat zijn guitenstreek beginnen. Halfweg de gang zet hij zijn fles En zwaait moordlustig met zijn mes. Nu komt een raampje op die plek Toevallig uit in 't eetvertrek. Bobo zet gauw de fles daarvoor En snijdt de touwtjes haastig door. Nu plaatst hij op de kurk de pop Reeds borrelt de champagne op. ‘Kom,’ zegt Bobo, ‘mijn lieve jongen,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
38 Nu maar eens flink omhoog gesprongen.’ De pop kijkt hem onnozel aan En schijnt nog niet te willen gaan. Daarbinnen is men druk aan 't eten En schijnt het praten te vergeten, Doch eind'lijk na het eerst gerecht,
Als oom de vork heeft neergelegd, Zegt hij: ‘Mijn allerliefste Toontje, (Zo heette namelijk het zoontje) Hoe is het met je poppenkast, Heeft oom je daar niet mee verrast! Ik gaf mijn kind een mooi geweer, Daar loopt hij steeds mee heen en weer, Heel deftig als een echt soldaat, Die met de troep marcheren gaat.’ ‘Hè ja,’ zegt juffrouw Mientje snel, ‘Hoe maakt die kleine schat het wel? 'k Wou dat hij in ons midden zat...’ Pang! daar verschijnt een kleine schat En zet zich in hun midden neer, Juist zoals op die eerste keer. De helden liggen alle vier Met woest getrappel en getier, Te samen onder 't tafellaken Een vreselijk kabaal te maken. Ook hond en kat verdwijnen daar En maken schandelijk misbaar. Het is zo'n oorverdovend leven, Dat 't hele huis ervan gaat beven En dat de vensterruiten trillen, En kleine kinderen buiten gillen; De mooie pop, je ziet 't misschien, Ligt midden in de soepterrien.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
39
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
40
Zijn beentjes steken juist omhoog En blijven dus gelukkig droog, Maar ach, zijn mooie rode rokje! Zijn krullebol en linker sokje, Dat door de val is uitgeschopt! Die moeten in de was gestopt! Als hij in 't laatst wordt opgevist, Zijn al zijn kleuren uitgewist En is zijn schoonheid naar de maan En 't met zijn poppenroem gedaan.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
41
Zevende hoofdstuk Bobo blust een brand
Na dit verschrik'lijk ongeval Dat zij niet licht vergeten zal, Roept moeder 's morgens vroeg haar zoon, En zegt: ‘Je laat die grappen, Toon! Moet jij je moeder altijd plagen En haar misschien de dood aanjagen! Het is nu al de tweede keer Dat ik je daarop attrapeer, En als het nog eens voorkomt, later Gooi ik je speelgoed in het water.’ En wat de jongen nu al zegt, Hem wordt het zwijgen opgelegd.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
42
Ik weet wel wie het is, denkt Toontje, Nu - boontje komt toch om zijn loontje.
Als hij Bobo voorbij ziet gaan, Steekt hij vlug een sigaartje aan
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
43
En denkt - als al die slimme knapen Zal hij mij ook wel na gaan apen; Hij legt in plaats van een sigaar
Een stukje vuurwerk voor hem klaar, En gaat weer weg, de deur blijft open.
Bobo komt daad'lijk aangeslopen En net als Toontje heeft gedaan,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
44
Steekt 't arme dier het stokje aan. Hij hoort een knetterend geluid En denkt: nu komt de rook eruit, Dat hoort zo bij een goede sigaar, Maar deze maakt wel veel misbaar. Weer houdt hij 't stokje in het licht En ziet een prachtig vuurgezicht, De vonkjes spatten lustig op ‘Kom,’ zegt Bobo, ‘genoeg nu, stop! Foei wat een vieze smaak, ik dank je!’ Pang - en hij tuimelt van zijn bankje, Het puntje van zijn staart o jé! Komt juist nog in de vlam, o wee! Hij gilt alsof hij wordt vermoord En niemand die zijn roepen hoort. Ja ja Bobo, daar ga je nou, Je voelt misschien wel wat berouw! Maar waarom alles weg te kapen En and'ren na te willen apen, Die stok behoorde toch aan Toontje. Nu, Boontje kwam wél om zijn loontje! Bobo schreeuwt steeds nog moord en brand, Nu treft een vonkje ook zijn hand En 't vuurwerk knettert steeds nog luid Dus is 't gevaar hier nog niet uit.
Pang - boem! een nieuwe lading weer, Bobo valt nu voor dood terneer, Hij denkt nog steeds aan Afrika, Aan 't huisje in de Sahara; Moet dit mijn droevig einde zijn Zo peinst hij, - ach, wat helse pijn!
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
Mijn neus staat helemaal in brand En dan mijn staart nog en mijn hand!
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
45 Hij ligt daar op de grond te tollen En laat maar verder met zich sollen, Het leven is hem niets meer waard Zo - met die halfverbrande staart -
Bobo is wel de ergste fat, Die rondloopt in de hele stad En spreidt zijn uiterlijke schoon Graag overal met trots ten toon. Daarom is 't duid'lijk te verstaan, Dat 't hem wel erg aan 't hart moet gaan
Zijn schoonheid zo te zien verdwijnen, Gepaard met duldeloze pijnen. Pang, Boem - een vreselijke knal, Die wel de laatste wezen zal. Het vuurwerk dooft nu langzaam uit, Maar - weg vliegt onze ijdeltuit.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
46
In rook gehuld blijft nog het bankje, Het stokje en een viezig stankje. De kaars ligt brandend op haar zij,
Toon's moeder fladdert naderbij.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
47
De vlam der kaars grijpt het gordijn En vindt nu ook het raamkozijn, Van alle kanten stroomt men uit En ook de brandklok wordt geluid. De mensen vliegen aan en gillen Alsof ze allen helpen willen, Maar als men voor de vuurgloed staat, Geeft elk alleen maar goede raad. Nu - dat is heel wat waard, gewis, Want ieder weet hoe duur die is. De hele stad is eensgezind ‘Brand, brand,’ roept zelfs het kleinste kind.
Daar gilt een juffrouw uit de kring: ‘Hierboven ligt een zuigeling De derde trap aan deze kant De deur juist aan de linkerhand, Ach 't arme kind, zo vrolijk pas Is nu misschien een hoopje as. Wie uwer redt dit kostbaar leven, Zal 'k dadelijk een goudtientje geven; En is dit niet genoeg betaald, Dan later nog maar meer gehaald! Ik woon hierboven, nummer zes, Ge weet nu allen mijn adres.’
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
48
Bobo komt juist daar aangestapt, Hij is alweer wat opgeknapt En na een lekker maaltje eten Zijn al zijn kwalen haast vergeten. Hij springt weer vrolijk voort, hop, hop, Doch - d'arme, kleine apekop Toont groot berouw, wanneer hij merkt, Wàt zijn gedrag heeft uitgewerkt. Dat komt nu door die dolle wens Om net te roken als een mens. Wees nuttig in je eigen kring En zoek niet naar een gouden ring, Want - wat je al voor menselijks doet, Je blijft een aapje, kort en goed Nu hoort men weder plotsling
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
49
Het gillen van de zuigeling. Bobo krijgt vrees'lijk medelijden, Hij zag het kindje wel eens rijden Voorbij 't beroemd Klein-Afrika En keek het vol bewond'ring na Het was zo'n aardig levend popje Met een gezellig krullekopje Neen, 't mag in geen geval verbrand! Hij holt naar voor en bij de hand, Werkt hij zich langs een pijp naar boven En werpt zich moedig in de oven. Nog is het kleine mensenleven Gelukkig ongedeerd gebleven En pakt Bobo, zo gauw hij kan, Het haastig uit de hete pan. Hij wikkelt om het kind zijn staart Dan is 't het veiligste bewaard. Hij kan zijn armen nu gebruiken Om neer te glijden langs de luiken.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
50
Beneden was het even stil, Maar nu begint weer 't woest gegil, Er worden mensen weggedragen, Die roerloos op de stenen lagen Van schrik dat Bootje plotseling Uit 't raam klom zonder zuigeling. Die laat zich hierdoor niet verschrikken, Klimt langs de ladder zonder kikken En legt met ongekend plezier En met een meesterlijke zwier Het kind in moeders armen neer En deed het kind volstrekt geen zeer.
De moeder gaat de zuigling sussen, De mannen houden op met blussen, De brand en alles is vergeten En overal weerklinken kreten Bij 't zien van zulk een wonderdaad
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
En zo maar op de open straat! De moeder staat daar diep bewogen En volgt Bobo steeds met de ogen. Haar hand daalt in haar rokzak neer En zoekt het tientje: ‘Later meer,’ Zo zegt ze tot het edele dier, Maar Bootje weigert en spreekt fier: ‘Behoud uw geld, o, schone vrouw, Ik deed deez' weldaad uit berouw,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
51
Maar nu is 't dan ook uit met klagen En kan 'k weer eens een grapje wagen, Atjuus - het ga je allen goed -
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
52 En als 'k soms weer eens helpen moet, Dan geef ik net als nommer zes, Hierbij mijn allerlaatst adres: Bobotje uit de Sahara, Nu wonend in Klein-Afrika. -’ Bobo is plotseling beroemd, Zijn naam wordt overal genoemd, Men ziet in winkels en in kramen Een massa kiekjes voor de ramen: Bobo, wel in een vijftien standen, Eén, met de zuigeling in de handen! Maar om dit alles geeft ons diertje Nu eenmaal hoegenaamd geen ziertje, En van de feiten, die wij weten, Heeft hij slechts één ding nooit vergeten En wel: de brandweercommandant Gaf hem een hartelijke hand! Dat had voor Bootje veel meer waarde Dan alle tientjes hier op aarde.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
53
BOBO ALS REDDER BOBO VALT EEN GROTE EER TE BEURT
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
54
Achtste hoofdstuk Treurig einde van een naäperij
Nu was vriend Toon niets in zijn schik, - Dat spreekt vanzelf wel - dat de strik, Die hij voor Bootje had gespannen, Tot eind had, dat de brandweermannen En 't volk - kortom de hele stad Bobo met eer beladen had. En daarom zit hij te verzinnen Wat nieuws hij nu weer kan beginnen. Hij denkt en peinst en na een tijdje Weet hij alweer een aardigheidje. Zijn vingers gaan al aan het jeuken,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
55 Hij pakt een mesje uit de keuken En zonder zich nog te bezinnen Rent hij een slagerswinkel binnen.
Hij denkt - daarnaast, dat dom gezicht Heeft toch zijn ogen stevig dicht En ziet me niet, dus - vlug gesneden, Men moet zijn tijd met nut besteden!
En zonder enig zelfverwijt Snijdt hij de rookworst door en glijdt Onhoorbaar als de kleinste muis De winkel uit en weer naar huis.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
56 Daar bindt hij spoedig aan zijn jasje De worst en laat het vette kwastje Heel zwierig glijden langs de grond,
Zo loopt hij dan een poosje rond En 't duurt niet lang of uit een deur Verschijnt een heerschap, zwart van kleur. Die kijkt en kijkt al wat hij kan Maar snapt natuurlijk niets ervan. Een poos daarna ziet Toontje pas Eens om, alsof het toeval was En zegt al wandelend, heel leep:
‘'t Is lastig, hè, zo 'n lange sleep! Oom moet mij maar weer eens bedenken En mij een slepedrager schenken!
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
57
Nou, dag Bobo, ik groet je zeer, Kom maar eens spoedig, spoedig weer! Mijn moeder ziet je ook zo graag, Dat zei ze tegen me, vandaag!’ Toon weet heel goed dat d'aap niet gaat En ginds nog om het hoekje staat, Maar dat is juist iets naar zijn zin, Hij gaat de kamerdeur weer in En haalt daar uit de huishoudkast Een tweede hakmes maar alvast; Ons Toontje weet maar al te goed Hoe hij met Bootje hand'len moet,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
58 Want na zijn vorig ongeval Bleef deze steeds nog even mal, En aapt als eerst in Afrika, Hier steeds nog mens en dieren na. Nu grijpt vriend Toon het scherpe mes En geeft Bobo zijn eerste les; Nooit deed een leerling zo getrouw Wat hem zijn meester leren wou,
Als hier Bobo doet met zijn staart; 't Is werklijk wel een kijkje waard. ‘Kom,’ zegt nu Toon, zo half terzij, Als was er niemand anders bij, ‘Ik snijd er maar een stukje af, Dat is terwijl een goede straf En sleept ze niet zo over straat Als ik haar even hangen laat.’ Hij geeft ineens een flinke jaap En kijkt tersluiks eens naar de aap. Die staat er lang niet vrolijk bij
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
59 Na 't einde van de snijpartij, En nu zijn leerlust is bekoeld
Brult hij van woede als hij voelt Hoe, net als eerst bij de sigaar,
Hij weer gelokt werd in gevaar; Zijn arme staartje gloeit en brandt
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
60 Hij heeft verschrikkelijk het land, Het bloed loopt er met straaltjes uit En Bootje gilt en jammert luid. Zodra hij thuis komt, loopt hij gauw Naar 't kamertje der huisjuffrouw; Die goede ziel is erg ontdaan Als zij het arme dier ziet staan, Zo bloedend en met halve staart. Ze haalt in vreselijke vaart Verbanddoos, water en een schaar En zoekt wat watten bij elkaar En na het zuiv'ren van zijn wonden Wordt 't staartje keurig net verbonden.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
61
Negende hoofdstuk Arme Bobo
Eens dat Bobo te slapen ligt, Kijkt om de deur een vals gezicht; Het is een kerel uit de buurt, Die dikwijls al heeft rondgegluurd, Of van die Afrikaanse zaken Hij niet een weinig buit kan maken. Hij duwt de deur wat verder open En wil de kamer binnenlopen, Maar daar het slot zo vreeslijk kraakt,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
62 Is Bootje in die tijd ontwaakt. Hij gaapt eens duchtig wat hij kan En ziet al gauw daarop de man. ‘Wel drommel,’ denkt hij, ‘wat is dat 'k Dacht dat de baas gesloten had! Maar ja, 't is waar, dat soort van heren Is niet gemakkelijk te weren,
Al gaat het lastig in 't begin, Toch komen zij er altijd in.’ Fluks heeft Bobo de man gefopt En in een hoekje zich verstopt, Daar ziet hij 't zaakje eerst eens aan Doch denkt al gauw - wat nu gedaan! De dief haalt sleutels uit zijn zak En past die nu op zijn gemak; Hij legt de anderen op de grond En kijkt nog eens voorzichtig rond, Terwijl hij luistert of daarboven Geen venster open wordt geschoven Of stappen op 't portaal gehoord,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
63 Doch niemand, die de stilte stoort. Ze slapen allen veel te vast, Dan dat het kraken van de kast Het oor bereiken kon, helaas, Van huisjuffrouw of meid of baas. Voorzichtig richt Bobo zich op En schudt zijn zwarte apekop. Hij denkt wat moet ik toch beginnen Kon 'k maar een middeltje verzinnen Om iemand in het huis te wekken, En toch de aandacht niet te trekken Van die gemene zwarte dief! Ik heb mijn meester veel te lief Om hem misschien te zien vermoorden, Want - als die kerel leven hoorde,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
64
Dan zou hij zonder complimenten Met al die ijz'ren instrumenten De mensen wel eens lelijk raken En gauw zich uit de voeten maken. Terwijl hij daar zo over denkt En aan de dief zijn aandacht schenkt, Is 't deze eindelijk gelukt Het slot te breken en hij bukt Om d'andre sleutels op te rapen En dan wat zaakjes weg te kapen. Hier maakt Bobo nu van gebruik, Springt toe en pakt hem bij zijn pruik, Hij knijpt de kerel zo terdege Dat die zijn hoofd niet kan bewegen En niet begrijpt wat voor een klit Toch bovenop zijn schouders zit. Hij schudt en zwaait, maar wat hij doet, Bobo blijft zitten, kort en goed. Hij schreeuwt en gilt en plaagt zijn vangst En maakt die bijna dol van angst. Er is bepaald iets koddigs aan, Dat spelletje eens na te gaan: Een paard en ruiter in galop, De ruiter op de paardenkop En 't paard, al steig'rend, met zijn buit Het scherm langs en de kamer uit.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
65 In dolle woede rent de man Naar boven toe, zo hard hij kan, En bij het zolderraam gekomen, Heeft ijlings hij een sprong genomen En komt hij na een kort gevecht Met Bootje in de goot terecht. Die is zijn hoofd kwijt door de val
En rolt de goot langs als een bal! Als nu de dief ten laatste ziet Wie hem zo vrees'lijk schrikken liet, Is 't met zijn dolle angst gedaan En valt hij zijn belager aan, Hij kruipt naar voren, pakt hem gauw En slaat hem bijna bont en blauw.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
66
Bobo wordt eindlijk duchtig bang, Het grapje duurt dan ook te lang En niemand, die het voorval weet En hem kan helpen in zijn leed. Zelfs 't kamertje der huisjuffrouw Wordt niet ontsloten, doch al gauw Hoort hij dat 't venster van zijn baas Geopend wordt met veel geraas. ‘Help!’ schreeuwt Bobo nu keer op keer, De dief schudt hem maar heen en weer En eindlijk gooit hij met een smak Het arme dier, pardoes van 't dak.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
67 Bobo valt op de harde straat, Hij gilt van pijn en weet geen raad. De buurt is dadelijk in touw En ook de brave huisjuffrouw Is wakker nu en jammert luid Bij 't zien van d'arme kleine guit. Vergeten zijn de dolle streken,
Waarmee hij soms haar hart kon breken, Ze mag hem toch zo vrees'lijk graag, Die kleine Afrikaanse plaag. En ook Bobootjes boezemvrind, Het zwart en witte hondekind Komt klagend blaffend bij hem staan En kijkt hem maar meewarig aan. Maar ach - het arme zieke dier Bemerkt van alles toch geen zier,
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
68
Zijn kopje doet hem toch zo zeer, En als hij opstaat, valt hij weer.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
69 Nu komt de baas ook bij hem staan, Bobo kijkt hem nog even aan, Doch daarna zakt zijn kop weer neer En is het arme dier niet meer. De huisjuffrouw heeft zo'n verdriet Als zij dit treurig einde ziet, Dat niets in 't eerst haar troosten kan En ook de baas, die arme man, Huilt tranenstromen bij het gaan Van d'arme trouwe Afrikaan.
Hij laat het weten bij de buren, Toon's moeder laat een kransje sturen En Toontje zelf komt even vragen, Hoe alles zich heeft toegedragen, Hij voelt zich vreselijk bezwaard Door 't grapje der verbrande staart, Want - was hij soms een erge plaag, Toch mocht hij Bootje heus wel graag.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
70 Men delft een grafje dicht bij 't huis En op dat grafje komt een kruis En op dat kruisje staat geschreven: - Hier eindigde Bobo zijn leven, Hij werd de zeventiende Mei Geboren in de woestenij,
En stierf een jaar of vier daarna In 't wel bekend ‘Klein-Afrika’.
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap
72
Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en Marie Hildebrandt, Bobo. Geschiedenis van een aap