DIGITALE LEIDRAAD “Bescherm de berm”
Titel van het document
Afdeling Tuinbouw onder afdekking
Inagro
Inhoudstabel
1.INTRODUCTIE: BELANG EN FUNCTIES VAN AKKERRANDEN EN BERMEN IN LANDBOUW 2. .................... VUISTREGELS BIJ HET BEPERKEN VAN SCHADELIJKE EFFECTEN NAAR RANDEN EN SLOTEN. .............................................................................. 6 2.1.
BEPERK EFFECTEN VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN TOT DE BETEELDE OPPERVLAKTE................................................. 6
2.2.
PLOEG NIET TOT TEGEN DE RAND. ................................................................................................................ 13
2.3.
VERMIJD MESTSTOFFEN IN DE RAND .............................................................................................................. 14
2.4.
BRAND DE BERM NIET AF! .......................................................................................................................... 19
3. ................. BEPERK SCHADELIJKE EFFECTEN NAAR GEMEENTELIJKE BERMEN. 20 4. ...................... MAAIBEHEER OM PROBLEEMONKRUIDEN TE ONDERDRUKKEN. 21 5. .................................................. DE AKKERRAND VAN DICHTERBIJ BEKEKEN. 23 5.1.
NUTTIGE INSECTEN GEBAAT MET GOED BEHEERDE AKKERRANDEN. .......................................................................... 23
5.2.
WEET WAT JE WIEDT: HERKENNEN VAN ENKELE VEEL VOORKOMENDE BERMKRUIDEN: .................................................... 24
6. ............................................................................................... BIBLIOGRAFIE: 37
Titel van het document
Afdeling Tuinbouw onder afdekking
Inagro
1.
Introductie: Belang en functies van akkerranden en bermen in landbouwgebied
In deze lesmodule willen we de landbouwkundige en ecologische meerwaarde van goed beheerde randen en bermen benadrukken. Hierbij hebben we het niet over gemeentelijke bermen die onder het bermbesluit vallen, maar willen we focussen op de randen die grenzen aan landbouwpercelen en in beheer van de landbouwer zijn. Randen zorgen samen met de kleine landschapselementen voor een natuurlijke verweving van het landbouwlandschap en dragen op die manier bij aan een ecologische structuur. Ze vormen de overgang tussen productieve landbouwgronden en andere landschapselementen (zoals bermen, grachten, waterlopen, bosranden, wandelpaden, etc...). Tal van insecten, planten en dieren zijn aangewezen op de semi-natuurlijke habitat voor hun overleving. Ze vinden er voedsel, dekking en overwinteringsgelegenheid. Maar net zo goed hebben randen een belangrijke landbouwkundige functie. Langs akkers en graslanden beperken goed beheerde randen de verspreiding van ongewenste onkruiden naar nabijgelegen percelen, vormen ze een fysische barrière naar de gracht of een ander kwetsbaar element. Op die manier kan de rand een bufferende functie vervullen voor wat betreft uitspoeling of afspoeling van meststoffen naar nabijgelegen waterlopen of grachten.
5
Figuur 1: Goed beheerde rand van ±1 m breed
Figuur 2: Beheerovereenkomst 1 perceelsrand 6m breedte.
In wat volgt krijg je een overzicht van enkele eenvoudige zaken waarmee je als landbouwer rekening kan houden om de kwaliteit van je perceelsranden te verbeteren.
1
Beheerovereenkomst: Dit is een 5-jarig vrijwillig afgesloten contract tussen de landbouwer en de Vlaamse Landmaatschappij. De landbouwer kan een keuze maken uit één of meerdere beheerpakketten. Een beheerpakket omvat maatregelen en voorschriften die gericht zijn op het behoud of de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de natuur of het landschap. In ruil voor het vrijwillig uitvoeren van de maatregelen krijgt de landbouwer een vooraf bepaalde vergoeding. (voor meer info:
www.vlm.be/landtuinbouwers/beheerovereenkomsten )
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
2.
Vuistregels bij het BEPERKEN VAN SCHADELIJKE EFFECTEN naar randen en sloten.
2.1. Beperk effecten van gewasbeschermingsmiddelen
tot de beteelde oppervlakte.
Gewasbeschermingsmiddelen in randen en bermen verstoren het ecologisch evenwicht met vaak ingrijpende gevolgen voor zowel de bermvegetatie als voor de biodiversiteit. Met de omschakeling naar geïntegreerde gewasbescherming (IPM) in 2014 wint het behoud van ecologische structuren verder aan belang. Randen herbergen immers nuttige insecten zoals natuurlijke vijanden van plaaginsecten en bestuivers. Gewasbeschermingsmiddelen kunnen ook makkelijk uitspoelen vanuit de berm naar het oppervlaktewater, waar ze een negatief effect hebben op het waterleven. Gewasbeschermingsmiddelen kunnen in de randen en bermen terechtkomen door het moedwillig bespuiten van de berm of beekrand, door puntvervuilingen, door drift en door afspoeling van het gewasbeschermingsmiddel na een bespuiting. Aan de hand van onderstaande 3 richtlijnen kan je voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen in je berm terechtkomen.
2.1.1. Spuit nooit de berm of beekrand! Het gebruik van totaalherbiciden in bermen en randen zal over het algemeen de vestiging van probleemonkruiden bevorderen. Hierdoor gaan in het eerste jaar vaak eenjarige akkeronkruiden domineren (zoals bv. vogelmuur, kleine veldkers, klein kruiskruid, paarse dovenetel, …) welke het jaar daarop verdrongen worden door onkruiden zoals zevenblad, kweekgras, ridderzuring en witte dovenetel. Door herhaaldelijk gebruik van herbiciden overleven uiteindelijk enkel de hardnekkigste wortelstokonkruiden (bv. heermoes, grote brandnetel, akkerwinde, …) 6
welke nu net niet gewenst zijn vanuit landbouwoogpunt. Gebruik daarom enkel herbiciden waar deze verantwoord zijn, want spuiten van bermen of vegetatie onder prikkeldraad geeft enkel aanleiding tot de vestiging van probleemonkruiden. Als alternatief wordt gekozen voor maaien. Voor randen waar je niet goed bij kan is bosmaaien een goed alternatief.
Figuur 3: Typisch voorbeeld van de gevolgen van gebruik van totaalherbiciden. Enkel de lastige wortelstokonkruiden als bv. Heermoes overleven en woekeren zowel in de berm als op het perceel
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Wortelstokonkruiden = zijn onkruiden die een ondergrondse, meestal horizontaal lopende al dan niet opgezwollen stengel hebben. Deze wortelstokken of rizomen fungeren als opslagorgaan voor reservevoedsel die de plant in het voorjaar kan aanspreken om zijn groei starten. De wortelstokken zijn voorzien van tal van knopen waaruit telkens een nieuwe plant kan groeien. Bij het in stukken breken van de rizomen kan bijna elk stukje zo uitgroeien tot een nieuwe plant. Wortelstokonkruiden kennen een snelle ontwikkeling vanuit de rizomen en maken het op die manier moeilijk voor andere bermkruiden en grassen om de concurrentie aan te gaan.
2.1.2. Vermijd puntvervuiling! Het morsen bij het afmeten en voorbereiden van de spuitoplossing, overlopen van de tank bij het vullen, het lozen van spuitresten, het lozen van spoel- en reinigingswater, enz… zijn voorbeelden van hoe puntvervuiling plaatsvindt. Probeer dit te vermijden en zeker in de berm! Vul uw spuittoestel daarom nooit op de oever van een waterloop of op een verhard oppervlak, waarvan water kan afspoelen naar de berm of naar de riolering. Zo vermijd je dat eventueel gemorst product op de oever of in de waterloop terechtkomt. Je spuittoestel kan veilig gevuld worden op het veld of op een onverhard terrein op een afstand van 5m van de waterloop. Wil je toch je spuittoestel vullen aan een waterloop, gebruik dan een openbare aanzuigplaats. Loos ook nooit spuitresten of spoelwater in de beek of riolering, spoel en reinig de spuitmachine op het veld of op een daartoe voorziene vul- en spoelplaats op het bedrijf met opvang van het restwater.
7
Figuur 4: Openbare aanzuigplaats in Poperinge.
2.1.3. Vermijd drift! Drift is de hoeveelheid bestrijdingsmiddel die tijdens de bespuiting van het veld onder invloed van wind buiten de bedoelde oppervlakte terecht komt, bijvoorbeeld in de berm. Door rekening te houden met onderstaande richtlijnen bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen zal het risico op drift in belangrijke mate gereduceerd worden.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Figuur 5: Op beide bovenstaande foto’s zijn de effecten van drift naar de nabijgelegen randen of percelen erg duidelijk.
Kies het juiste tijdstip in functie van de weersomstandigheden; spuit niet bij: _ windsnelheden hoger dan 15 km/u, _ te hoge temperaturen of lage relatieve vochtigheid Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gebeurt daarom bij voorkeur ’s morgens of ’s avonds wanneer het ‘windstil’ is Spuit onder de juiste druk volgens het doptype en gebruik driftreducerende spuitdoppen, De druppelgrootte speelt een zeer belangrijke rol in de hoeveelheid drift. Hoe kleiner de druppeltjes zijn, hoe meer kans op drift. Driftreducerende doppen produceren grovere, zwaardere druppels die minder onderhevig zijn aan drift. De geproduceerde druppelgroottes zijn voornamelijk afhankelijk van dopgrootte, doptype en spuitdruk. 8
Hoe hoger de spuitdruk, hoe fijner de druppels en hoe groter het driftrisico. Om die reden dient het voorgeschreven drukinterval steeds gerespecteerd te worden (standaard en driftreducerende spleetdoppen: 2-4 bar, luchtmengdoppen: 3-8 bar). Vraag na bij uw dealer. Het aanbod spuitdoppen is zeer divers. Toch gebruiken de meeste landbouwers standaard spleetdoppen. Het gebruik van voornamelijk luchtmengdoppen of driftreducerende spleetdoppen biedt echter de mogelijkheid om het driftrisico aanzienlijk te verlagen mits behoud van een goede biologische werking. Dit op voorwaarde dat de voorgeschreven dosis gerespecteerd wordt met een toepassing van correcte spuittechniek.
Figuur 6: Overzicht van de meest gebruikte soorten doppen gerangschikt volgens driftreducerend vermogen. Plaats de spuitboom niet te hoog Door het verlagen van de spuitboomhoogte verkleint de weg die druppels moeten afleggen, zodat minder druppels wegdriften. Door een correcte combinatie van dopafstand en tophoek van de spleetdoppen met een stabiele spuitboom
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
kan ondanks een gereduceerde spuiboomhoogte toch een goede bedekking bekomen worden. Raadpleeg hiervoor de technische fiche van de gebruikte spuitdop. Beperk je rijsnelheid Bij lagere rijsnelheden zal er minder drift optreden doordat er minder turbulentie wordt gecreëerd achter de spuitboom. Als algemene richtlijn wordt gesteld dat de rijsnelheid steeds ≤ 8 km/u moet zijn om drift door turbulentie te vermijden. Gebruik kantdoppen om emissie naar de rand van het perceel te vermijden. Kantdoppen beperken het spuitbeeld aan het uiteinde van de spuitboom en voorkomen op die manier dat er teveel spuitvloeistof naast het perceel terechtkomt. Een kantdop dient goed geïnstalleerd te worden zodat de laatste gewasrij nog net bespoten wordt. Door het grotere debiet van de kantdoppen krijgen we een scherpere aflijning. Op die manier krijgt ook de laatste gewasrij de volle dosis.
Let op! Kantdoppen zijn niet opgenomen in de Belgische bufferzonereglementering (zie verder). Dit betekent dat de bufferzone aangegeven op de verpakking van het spuitmiddel moet gerespecteerd worden en niet kan verkleind worden door het gebruik van kantdoppen.
9
Figuur 7 : Op bovenstaande afbeeldingen is het verschil in drift tussen een normale spleetdop (links), een luchtmengdop (midden) en een kantdop (rechts) duidelijk zichtbaar.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Respecteer steeds de wettelijke spuitvrije zone. Het is wettelijk verplicht een spuitvrije zone van 1m bij bespuitingen in het volleveld en 3m bij verticale bespuitingen te houden. Een spuitvrije zone is een niet behandelde strook gemeten vanaf de laatst bespoten rij tot de oever van het wateroppervlak (beek, vijver, plas, sloot met water, drainagekanalen,…). De vegetatie kan bestaan uit een braakliggende strook, eender welk ander type vegetatie of kan ook deel uitmaken van het veld en op dezelfde manier beteeld worden als de rest van het veld. Het instellen van een dergelijke zone heeft als doel de bescherming van waterorganismen tegen gewasbeschermingsmiddelen aangevoerd door spuitnevels te verzekeren. Lees het etiket en respecteer de opgelegde bufferzone! Naargelang het toegepast bestrijdingsmiddel, kan er ook in de nabijheid van een wateroppervlak (beek, vijver, plas, sloot met water, drainagekanalen,…) een bredere bufferzone opgelegd worden. Een bufferzone mag eveneens niet bespoten worden om het waterleven te beschermen. De vegetatie van de bufferzone is net als bij de spuitvrije zone niet van belang en kan bestaan uit een braakliggende strook of eender welk ander type vegetatie. Ze kan deel uitmaken van het veld en op dezelfde manier beteeld worden als de rest van het veld met uitzondering van de bespuiting.
10
Figuur 8: Op het etiket staat steeds te de respecteren bufferzone vermeld.
Door bepaalde driftreducerende technieken toe te passen is het mogelijk deze bufferzone te reduceren. Dit kan door het gebruik van een aangepast doptype (bijv. driftreducerende spleetdoppen, luchtmengdoppen) of een aangepast spuittoestel (bijv. luchtondersteuning, afgeschermde spuitboom, rijenspuit).
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Tabel 1: Onderstaande tabel illustreert (zie rode kader) dat enkel door het aanpassen van het doptype in combinatie met een standaard spuittoestel reeds 50% tot 90 % driftreductie bekomen kan worden. (Bron: Fytoweb.be) Uit het rode kader in onderstaande tabel blijkt vervolgens dat de bufferzone van 10m vermeld op het etiket tot 5m, 2m of zelfs de wettelijk spuitvrije zone van 1m verlaagd kan worden bij het gebruik van respectievelijk 50%, 75% en 90% drift reducerende maatregelen.
11
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Uit het rode kader in onderstaande tabel blijkt vervolgens dat de bufferzone van 10m vermeld op het etiket tot 5m, 2m of zelfs de wettelijk spuitvrije zone van 1m verlaagd kan worden bij het gebruik van respectievelijk 50%, 75% en 90% drift reducerende maatregelen. Tabel 2: Onderstaande tabel geeft een overzicht van de te respecteren bufferzones bij toepassing van verschillende percentages driftreductie. (Bron: fytoweb.be)
12
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
2.2. Ploeg niet tot tegen de rand. Mechanische verstoring veroorzaakt oevererosie met het dichtslibben van waterlopen als gevolg. Dit belemmert hun goede werking en betekent een grote kost voor de waterbeherende overheid en dus voor de maatschappij. Ook op andere plaatsen moet het ploegen van de randen vermeden worden om verlanden van de gracht en overlast door modder op de rijweg tegen te gaan. Bovendien veroorzaakt erosie verlies aan vruchtbare bodem en heb je er als landbouwer alle belang bij om voorzorgsmaatregelen te nemen. Bovendien is het ploegen van randen bij wet verboden: Zo bepaalt het decreet Integraal Waterbeleid (art. 10; §1, 4°) dat grondbewerkingen binnen één meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van een oppervlaktewaterlichaam verboden zijn. Vermijd in eerste plaats verstoring van de bodem en laat onbewerkte grond langs de rand niet bloot liggen. Het is net op die verstoorde bodems dat heermoes de kans krijgt zich te ontwikkelen. Indien toch beschadiging van de vegetatie zou ontstaan, zorg er dan voor dat de bodem zo snel mogelijk opnieuw bedekt wordt met grassen of gras/kruidenmengsel.
13
Figuur 9 : Illustratie van de effecten van te ver ploegen Bovenstaande foto’s illustreren wat er gebeurt als de akkerrand meegeploegd wordt tot in de gracht. Op de linker foto zie je duidelijk dat de oevers invallen en er erosie naar de beek is. Omdat er gedurende gans de winter geen begroeiing op de oever staat hebben water en wind vrij spel. Het daaropvolgend jaar (zie rechter en bovenstaande foto) wordt de verstoorde rand gekoloniseerd door eenjarige akkeronkruiden (bv. klein kruiskruid, akkermelkdistel, melganzenvoet, varkensgras, zwaluwtong, kleine veldkers, herik, duivenkervel, …). Bijna steeds geeft de verstoorde bodem ook aanleiding tot de vestiging van probleemonkruiden. Dit
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
blijkt duidelijk uit bovenstaande foto. Verschillende van deze ongewenste onkruiden zijn wortelstokonkruiden (bv. akkerdistel, heermoes, akkerdistel, kweek,…) die erg moeilijk te bestrijden zijn en andere zijn storend omwille van hun dominante groei (kleefkruid, kruipende boterbloem,…). De wortelstokonkruiden hebben de eigenschap om elk jaar opnieuw via hun wortelstokken snel uit te groeien en andere planten te beconcurreren. Ze gaan andere soorten verdrukken en op termijn blijven enkel deze dominante onkruiden over. In het najaar sterven alle éénjarigen en ook het bovengrondse deel van de wortelstokonkruiden waardoor de oever opnieuw onbegroeid de winter in gaat. Een goed ontwikkelde vegetatie langs waterlopen houdt de oever vast en beperkt erosie gedurende gans het jaar. Ook tijdens de winter wanneer de akkers er grotendeels kaal bij liggen.
2.3. Vermijd meststoffen in de rand De nutriëntenrijke toestand leidt tot meer biomassaproductie en kan lokaal brandnetelwoekering veroorzaken. Door het maaien wordt biomassa afgevoerd waardoor de voedselrijkdom in de bodem gestaag zal afnemen. Een minder voedselrijke toestand zal een grotere diversiteit aan planten en kruiden toelaten. Omdat de randen en bermen nu net door hun ligging doorgaans minder bemest worden dan de nabijgelegen akker is het makkelijker én logischer om net daar naar een dergelijke situatie te streven en zo dus sneller een kruidenrijke rand te bekomen.
14
Figuur 10: Geploegde en bemeste rand waar de bermvegetatie nagenoeg volledig is vervangen door mos Het decreet Integraal Waterbeleid (art.10; §1, 1°) bepaalt dat elke vorm van bemesting langs oppervlaktewaterlichamen verboden is binnen vijf meter vanaf de bovenste rand van het talud. Om als landbouwer kwetsbare elementen zoals waterlopen, bosranden, holle wegen, etc. beter te beschermen kan een beheerovereenkomst perceelsrandenbeheer afgesloten worden met de Vlaamse Landmaatschappij. Meer info vind je op de website van VLM: www.vlm.be/landtuinbouwers/beheerovereenkomsten
2.3.1. Vermijd afspoeling van bodemdeeltjes, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen van het veld in de berm Na een hevige regenbui kan water en sediment (erosie) afstromen van de akkers. Wanneer die velden werden bespoten of bemest net voor de regenbui kunnen gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten mee afgespoeld worden met het water of met het sediment en in de berm of de waterloop terechtkomen. Houd steeds rekening met het weer en vermijdt bespuitingen vlak voor een regenbui en op verslempte bodems.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Ook erosiebeperkende maatregelen helpen om de afspoeling van bodemdeeltjes en daaraan gebonden gewasbeschermingsmiddelen of nutriënten naar de bermen, grachten en waterlopen te vermijden. Hiervoor kan enerzijds de infiltratiecapaciteit op het perceel verhoogd worden (preventieve maatregelen) of kan het afstromende water afgeremd worden (remediërende maatregelen ).
Verhogen van de infiltratiecapaciteit Aardappeldrempeltjes Aardappeldrempeltjes zijn kleine verhogingen van ongeveer 10 cm die tussen de aardappelruggen worden aangelegd. Ze hebben tot doel de afstroom van het water te beperken en zo erosie te verminderen
Figuur 11: Na het frezen van de aardappelruggen worden door ronddraaiende tanden met een tussenafstand van ongeveer 90 cm telkens kleine drempeltjes gemaakt om de afstroom van water te beperken en zo erosie te verminderen.
15
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Uit heel wat onderzoeken blijkt dat de drempels een zeer doeltreffende oplossing zijn om de afspoeling te verminderen. Ze houden het water tegen en maken dat het langzaam in de grond dringt in plaats van af te spoelen. Op die manier zorgen ze voor een sterke reductie van de water- en sedimentafvoer en wordt voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen in de randen, grachten of in het water terecht komen. Op percelen zonder dergelijke drempels worden in sommige gevallen verliezen van bijna 2% van de toegepaste producten gemeten, terwijl de verliezen op percelen met drempeltjes nagenoeg verwaarloosbaar waren.
Figuur 12: Op de linkerhelft is te zien dat de kleine drempeltjes het afspoelend water tegenhouden, terwijl op de rechterhelft duidelijk de afspoeling te zien is Niet-kerende bodembewerking Bij een niet-kerende bodembewerking of minimale bodembewerking wordt de bodem niet gekeerd zoals bij het ploegen maar worden er tanden door de grond getrokken die de bodem losmaken. De bodem verscheurt en verkruimelt hierdoor maar wordt niet verplaatst. Bovendien blijven meer gewasresten op het bodemoppervlak aanwezig waardoor de bodem beter beschermd is tegen erosie. De bodemstructuur en het bodemleven worden niet verstoord. Op die manier komen over het algemeen meer 16
regenwormen voor wat gunstig is voor de omzetting van organisch materiaal. Het hoger organische stofgehalte zorgt op die manier voor een beter wateropnemend vermogen, terwijl de wormgangen het indringen van regenwater in de bodem verbetert.
Figuur 13: Niet kerende bodembewerking zorgt ervoor dat door organisch materiaal aan de oppervlakte blijft en zo de bodem tijdens de winter beschermt tegen erosie.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Groenbedekker Een groenbedekker inzaaien na de oogst komt de bodemstructuur ten goede en zal de voedingselementen beter vasthouden. Zo zal de groenbedekker door zijn groei tijdens de herfst de overtollige stikstof opnemen om uitspoeling ervan te beperken. De groenbedekker zorgt ervoor dat de bodem bedekt is gedurende de maanden dat er geen gewassen op de akkers staan en beperkt op die manier erosie. De wortels doordringen het bodemprofiel wat de infiltratie van water naar de onderliggende lagen verbetert. De aanvoer van gewasresten afkomstig van de groenbedekkers draagt daarnaast ook bij aan de stabiliteit van de bodem en houdt het organisch stofgehalte op peil. De meest courante groenbedekkers zijn gele mosterd, bladrammenas, phacelia en raaigrassen.
17
Figuur 14: van links naar rechts phacelia, bladrammenas en gele mosterd.
In 2012 en 2013 wordt specifieke steun verleend aan landbouwers die na hun hoofdteelt een groenbedekker inzaaien. Meer info omtrent de voorwaarden, subsidiebedrag en de lijst van groenbedekkers die in aanmerking komen als nateelt kan je vinden op de website van het Agentschap Landbouw en Visserij www.lv.vlaanderen.be.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Afremmen van het afstromende water Wilgenteendam Watererosie treft voornamelijk bewerkte percelen. Ondanks de inspanningen die gedaan worden om de bodem heel het jaar rond bedekt te houden, zijn er nog altijd periodes dat de percelen gevoeliger zijn. Dit is het geval tussen twee teelten in, maar ook in het begin van een teeltcyclus (vooral bij rijenteelten zoals aardappelen, bieten, maïs, wortelen,...). Tijdens deze kwetsbare periodes kan neerslag modderstromen veroorzaken die zich onderaan het perceel verzamelen. Door het aanleggen van een wilgenteendam worden bodemdeeltjes tegengehouden terwijl het water doorheen de takkenbundels kan vloeien. Op die manier fungeert de wilgenteendam als een vegetatieve filter.
Figuur 15: Wilgenteendam om erosie naar nabijgelegen percelen te voorkomen.
18
Grasbufferstroken Grasbufferstroken worden meestal onderaan of in een landbouwperceel aangelegd op de voor erosiebestrijding meest nuttige perceelsrand en volgens de hoogtelijnen. Hierdoor remmen ze het afstromend water af, bevorderen ze de infiltratie en fungeren ze als sedimentopvang. De breedte van de grasbufferstroken is afhankelijk van de te verwachten hoeveelheid op te vangen sediment.
Figuur 16: Onderaan de helling is een grasbuffertstrook te zien om erosie naar de waterloop te voorkomen.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Erosiepoel Een erosiepoel is een tijdelijke waterbuffer van variabele grootte en geringe diepte. Dit element zorgt voor een lokale aanpak van afstromend water en fungeert als een sedimentvang. De oevers van een dergelijke poel moeten ingericht zijn met een zwakke helling en om oevererosie te vermijden moeten ze begroeid zijn met gras.
Figuur 17: Een erosiepoel als tijdelijke opvang voor hemelwater. (bron; VLM)
Voor de aanleg van erosiebestrijdende maatregelen zoals grasbufferstroken, grasgangen en erosiepoelen alsook voor brongerichte maatregelen als niet-kerende bodembewerking of directe inzaai kunnen beheerovereenkomsten worden afgesloten via de Vlaamse Landmaatschappij. Een overzicht hiervan vind je op de website van de VLM: www.vlm.be/landtuinbouwers/beheerovereenkomsten Voor meer info kan je ook steeds terecht bij de provinciale erosiecoördinator
19
[email protected]
2.4. Brand de berm niet af! Het branden verstoort de bodem doordat een versnelde omzetting van de biomassa tot mineralen plaatsvindt. Deze aanrijking van nutriënten leidt tot uitbreiding van dominante plantensoorten, waardoor de berm gaat verruigen of vergrassen. Het zijn namelijk vooral de wortelstokonkruiden die branden overleven en zich gaan ontwikkelen ten koste van andere soorten. Behalve de grote verarming van de flora is ook het verlies aan fauna een groot nadeel.
Figuur 18: Afgebrande bermen zijn nadelig voor de biodiversiteit, ontsieren het landschap en zijn nadelig voor het imago van de landbouw.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
3.
Beperk schadelijke effecten naar gemeentelijke bermen.
Het bermbesluit van 27 juni 1984 regelt het beheer van bermen op een natuurvriendelijke wijze. In de omzendbrief van 1987 worden de bermen omschreven als alle terreinen die bestaan uit zowel vlakke als hellende overgangszones tussen de eigenlijke weginfrastructuur en andere gebruiksterreinen.
Het bermbesluit legt volgende voorwaarden aan de bermbeheerder op: _ Het gebruik van biociden op bermen is verboden; _ (Begraasde) bermen mogen niet vóór 15 juni gemaaid worden. Een eventuele tweede maaibeurt mag slechts uitgevoerd worden na 15 september. Het maaisel dient binnen de 10 dagen na het maaien verwijderd te worden; _ Bij het bermbeheer mogen de ondergrondse plantendelen en de houtige gewassen niet worden beschadigd. Een omzendbrief verduidelijkt dat de maaimachine voor het bermonderhoud niet lager dan 10 cm mag worden ingesteld. De publiekrechtelijke rechtspersonen zijn belast met de uitvoering van het bermbesluit en zijn op die manier dus verantwoordelijk voor het goede beheer van de bermen. Onder publiekrechterlijke rechtspersonen worden onder andere volgende verstaan: staat, gewest, provincies, gemeenten, agglomeraties, federaties en verenigingen van gemeenten, NMBS, etc…
Als landbouwer moet je dus ook ten allen tijde schade, zij het mechanisch of door gebruik van 20
gewasbeschermingsmiddelen, aan deze bermen voorkomen om zo de natuurwaarde ervan te beschermen.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
4.
Maaibeheer om probleemonkruiden te onderdrukken.
Door herhaaldelijk maaien ontstaat een stabielere vegetatie die bestaat uit meerjarige grassen en eventueel bloeiende kruiden. Randen die gedomineerd worden door hardnekkige probleemonkruiden kunnen door periodiek maaien terug omgezet worden naar een goed ontwikkelde rand. De meeste van deze lastige wortelstokonkruiden verdragen maaien slecht en worden op deze manier weggeconcurreerd. Door steeds opnieuw te maaien worden hun ondergrondse voedselreserves uitgeput en wordt bovendien de verspreiding van onkruidzaden vermeden. Na enkele jaren volgehouden maaibeheer zal ook de productie van de rand merkbaar afnemen, waardoor op termijn minder frequent moet gemaaid worden en er minder maaisel moet worden afgevoerd. Om de vicieuze cirkel te doorbreken, waarbij jaarlijks bermen worden geploegd of doodgespoten om van de probleemonkruiden verlost te raken, kan je als volgt te werk gaan. De oevers en randen die beschadigd zijn of gedomineerd worden door probleemonkruiden kunnen in het najaar met Italiaans raaigras ingezaaid worden om dan vervolgens één of meerdere keren te maaien en het maaisel af te voeren in de volgende jaren. Op die manier beperk je niet alleen overlast van ongewenste onkruiden op je perceel, maar bevorder je ook de biodiversiteit en verbeter je de milieukwaliteit door een verminderd gebruik van herbiciden. Op voedselrijke gronden en randen die werkelijk gedomineerd worden door probleemonkruiden kan het resultaat iets langer op zich laten wachten, maar op termijn wordt de inspanning beloond. Onderstaande foto’s illustreren het resultaat van een jaarlijks gemaaide oever. Er ontstaat een dichte en goed ontwikkelde vegetatie, gedomineerd door grasachtige planten. Deze grazige vegetatie houdt niet alleen de oevers vast 21
maar voorkomt ook dat probleemonkruiden zich kunnen vestigen.
Figuur 19: Een goed ontwikkelde grazige berm vervult het jaar rond zijn functie om de oever vast te houden
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Let op! Pleksgewijze distelbestrijding kan wel steeds Op grond van artikel 43 en 44 van het KB van 19 november 1987 moet in Vlaanderen de bloei, de zaadvorming en het uitzaaien van de akkerdistel belet worden. Vanuit landbouwstandpunt is een algemene bestrijding van de akkerdistel te rechtvaardigen. Het is de enige doorlevende soort uit de lijst van distels. Door eenvoudig maaien verdwijnt akkerdistel moeilijk. Akkerdistel komt van nature enkel voor in voedselrijke, verstoorde (bijv. omgewoelde of kale) bodems en vinden in het overgrote deel van het landbouwgebied een potentieel geschikte leefplaats. Pleksgewijze bestrijding van deze distels met herbiciden is toegestaan zowel in natuurgebieden als in de landbouw. Ook in wegbermen wordt ondanks het bermbesluit nog steeds pleksgewijze bestrijding van distels toegepast
Voorbeeld uit de praktijk. De Oostvlaamse agrarische natuurvereniging ‘SVAL vzw’ experimenteerde met verschillende types maaiers voor het randenbeheer. Na enkele jaren experimenteren bleek de driepunts-klepelmaaier met zijdelingse uitvoer voor het maaisel de beste optie
22
Figuur 20: Op bovenstaande foto’s is te zien hoe de klepelmaaier met zijdelingse uitvoer perfect in staat is om de perceelsranden te maaien en daarbij het maaisel af te voeren.
De vereniging verhuurt deze specifieke maaier sinds 2010 aan een voordelige prijs aan lokale landbouwers. Dankzij de vijzel (te zien op onderstaande foto, links) en de zijuitworp (hieronder rechts) wordt het maaisel van de berm afgevoerd en op de akker gebracht. Daar kan het verhakselde maaisel nadien makkelijk worden ondergewerkt of droogt het gewoon op. De grote interesse in deze maaier bewijst dat dit een haalbaar alternatief is. Op dit moment maaien in Oost-Vlaanderen 12 verschillende landbouwers samen jaarlijks ongeveer 40km randen.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
5.
De akkerrand van dichterbij bekeken.
5.1. Nuttige insecten gebaat met goed beheerde akkerranden. Akkerranden en bermen zijn eveneens belangrijk voor de biodiversiteit. Ze herbergen levensgemeenschappen die sterk in de verdrukking zijn geraakt door de intensieve landbouw. Vele van de teelten hebben voor deze natuurlijke soorten weinig te bieden, waardoor ze dus steeds meer aangewezen zijn op de resterende onbeteelde oppervlakte, bestaande uit akkerranden, grachten en sloten samen met de her en der verspreidde kleine landschapselementen. We denken hierbij aan verschillende soorten akkervogels als de veldleeuwerik, patrijs samen met tal van andere soorten zoals weidevogels, hazen of kleine zoogdieren die van nature in het landbouwgebied voorkomen en hier hun voedsel en/of nestgelegenheid vinden. Voor de overleving van de ongewervelden (waaronder ook natuurlijke vijanden en bestuivers) is het belangrijk dat er alternatief voedsel aanwezig is en dat er overwinteringsmogelijkheden zijn. Akkerranden kunnen aan deze vereisten voldoen. Ze bieden immers het jaar rond schuilgelegenheden aan en veelal zijn er nectar, stuifmeel of prooien aanwezig voor hun instandhouding. ’s Winters bieden ze een schuilplaats voor bodemdieren die in de kale akkers weinig voedsel en beschutting vinden. Onder deze bodemdieren zitten belangrijke natuurlijke vijanden van plaagsoorten die een enorme opruiming kunnen houden in plagen zoals slakken, bladluizen en rupsen. De meeste rovers zijn ’s nachts actief, waardoor ze niet opvallen. De belangrijkste hulp die we deze nuttige rovers kunnen bieden, is ervoor te zorgen dat de akkerranden niet te kort de winter in gaan zodat deze ongewervelden er steeds voldoende beschutting vinden. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat hoe ouder de akkerrand is, des te groter de diversiteit aan ongewervelden is. Onderstaande figuur illustreert dit.
23
Figuur 21: Het gemiddelde aantal gevonden groepen van ongewervelden in relatie tot de leeftijd van de akkerrand. In de grafiek is het aantal bemonsterde randen (n) per leeftijd gegeven. (Bron; Noordijk J. et al 2010) Tegelijkertijd bleek ook dat het aantal predatoren afnam in ouder wordende randen. Voor de landbouw kunnen deze predatoren net van belang zijn, omdat die een rol spelen bij de natuurlijke plaagregulatie van bijvoorbeeld bladluizen. Veel predatoren, en in elk geval deze die ook de akker op gaan (bv loopkevers) houden ervan als zonlicht de bodem kan bereiken, hetgeen niet het geval is in de oudere randen waar het maaisel nooit wordt verwijderd. Daarom is het aangewezen een maaibeheer uit te voeren op de perceelsranden. Door één- of tweemaal per jaar te maaien (met afvoeren van het maaisel) wordt plantenmateriaal afgevoerd wat leidt tot een hogere plantendiversiteit, een toename van bodembewonende insecten en een simultane afname van detrivoren en ruigteplanten.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
5.2. Weet wat je wiedt: herkennen van
enkel veel voorkomende bermkruiden:
5.2.1. De meest voorkomende probleemonkruiden. Heermoes of paardenstaart (Equisetum arvense) _ Familie: paardestaartenfamilie _ Levensduur: doorlevend _ Sporen : april en mei _ Voorkomen: algemeen _ Voortplanting: : via wortelstokken en via sporen op kale grond _ Hoogte: 10 tot 40 cm Heermoes verdraagt chemicaliën die vaak andere planten schaden. Na toepassing van herbiciden schieten ze dan ook dikwijls als enige plant over. Heermoes is dan ook gekend als een typische soort die voorkomt op naakte en verstoorde grond.
24
Figuur 22 : Door de hardnekkigheid is Heermoes vaak het enige wat overblijft in randen die regelmatig worden behandeld met herbiciden. Bron: (Links) Bioweb KUL – Kortrijk, (rechts) RL Meetjesland)
Beheer Het wieden van heermoes is onbegonnen werk. Als bestrijding wordt herhaaldelijk ploegen en frezen aangeraden. Op die manier kunnen de wortelstokken zich niet verder ontwikkelen en wordt de plant tenslotte uitgeput. Deze methode is enkel mogelijk in vlakke randen, maar is in de meeste gevallen dus moeilijk toepasbaar op beekranden of hellende randen. Op hellende beekranden en akkerranden kan een frequent maaibeheer hetzelfde resultaat opleveren. Hierdoor wordt de voedselvoorraad aanwezig in de wortelstokken uitgeput en zal de Heermoes het dus door concurrentie met andere planten niet lang uithouden. Eenmaal de situatie onder controle is, volstaat minimaal 1x maaien om de berm te onderhouden.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Brandnetel (Utica dioica) _ Familie: Brandnetelfamilie _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni tot oktober _ Voorkomen: zeer algemeen _ Voortplanting: : door verspreiding van zaden en een uitgebreid ondergronds netwerk van wortelstokken. _ Hoogte: 30 -130 cm
Figuur 23: Brandnetel komt vaak voor in verruigde akkerranden. (Bron: Bioweb KUL – Kortrijk, Inagro)
Brandnetel is een stikstofminnende plant. Dit betekent dat hoe meer nitraat en fosfaat de grond bevat, hoe groter zijn concurrentievermogen wordt en hoe sterker de plant zich uitbreidt ten koste van andere planten. Net deze voorwaarden zijn vaak vervuld in en rond akkers en graslanden, wat maakt dat de brandnetel een veelvoorkomend probleemonkruid is in landbouwgebied.
Beheer Om de brandnetel te weren komt het er dus in de eerste plaats op aan de stikstofbron zoveel mogelijk te voorkomen door bv. afspoeling van nutriënten te vermijden en het maaisel steeds af te voeren. Zijn er toch brandnetels aanwezig in de randen of bermen, dan kunnen die worden teruggedrongen door meermaals per jaar te maaien. In kort grasland krijgen brandnetels door het intensief maaibeheer geen kans.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
25
Haag- en akkerwinde (Convulvulus sepium, Convulvulus arvensis) _ Familie: Windefamilie _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni tot september _ Voorkomen: algemeen _ Voortplanting: : in hoofdzaak vegetatief door uitlopers en wortelstokken. _ Hoogte: 20 -100 cm
Figuur 24 : Akkerwinde is erg herkenbaar door de witte trompetvormige bloemen en veroorzaakt aan de rand van het perceel vaak overlast. (Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
26
Zowel haag- als akkerwinde vormen ondergrondse wortelstokken. Windes zijn uitstekende bodembedekkers die zich snel uitbreiden en alle beschikbare ruimte inpalmen. Kruidachtige concurrenten worden verstikt en zijn gedoemd om te verdwijnen waardoor op termijn enkel nog winde overblijft. Vaak zien we windes langs percelen met maïs of graan waar ze het gewas in de rand overgroeien en daar schade veroorzaken.
Beheer Het komt er in eerste instantie op aan om windes te voorkomen door blote grond in de bermen te vermijden. Op deze manier kan dit lastige onkruid zich niet vestigen. Waar reeds windes aanwezig zijn kan deze enkel door uitputting verwijderd worden, dit kan door herhaaldelijk schoffelen of maaien. Als de woekering massaal is, wordt de rand of berm best opnieuw ingezaaid met grassen, gevolgd door een intensief maaibeheer het jaar daarop. In regelmatig gemaaid grasland krijgen windes immers geen kans.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Kweekgrassen of pemen (Elymus repens) _ Familie: grassenfamilie _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni tot augustus _ Voorkomen: zeer algemeen _ Voortplanting: via wortelstokken _ Hoogte: 30 - 140cm
Figuur 25: (Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
Kweekgrassen zijn vrij forse, overblijvende zomerbloeiers. Kweekgrassen zijn vooral bekend om hun lange, taaie, witachtige wortelstokken. Hiermee kunnen ze grote matten vormen. Behalve bloeistengels kunnen hier ook niet-
27
bloeiende stengels uit ontstaan. ‘s Winters sterven de bovengrondse delen af. Kweek (Elymus repens) is wellicht het lastigste kweekgras. De wortelstokken kunnen in een hoog tempo groeien en zich vertakken. Afgebroken stukjes kunnen in hoofdzaak tot nieuwe planten en vervolgens haarden uitgroeien.
Beheer Kweek is één van de lastigste onkruiden. Door de enorme uitbreiding via de wortelstokken is kweek moeilijk te bestrijden. Voorkomen is ook hier de boodschap en dit doe je door steeds te zorgen voor een begroeide berm en het vermijden van schade aan de vegetatie. Is er toch reeds kweek aanwezig in randen en bermen dan biedt maaien een oplossing. Kweek houdt niet van veelvuldig maaien en verdwijnt dan ook snel.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Akkerdistel (Cirsium arvense) _ Familie: composietenfamilie _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni tot september _ Voorkomen: zeer algemeen _ Voortplanting: via zaden en vegetatief via uitlopers. _ Hoogte: 60 – 150cm
Figuur 26: Akkerdistel in bloei. (Bron: Bioweb KUL – Kortrijk) Akkerdistel is een doorlevende plant met een stevige penwortel die ook nog eens uitlopers maakt. Hij vermeerdert zich via zaad én vegetatief via zijn uitlopers. De zaden van de meeste distels verkiezen een verstoord milieu om te kiemen. 28
Beheer Ook hier moet in eerste instantie de vestiging van dit lastige onkruid vermeden worden. Aangezien ze voor hun kieming verstoorde grond te verkiezen komt het erop aan om verstoring van de vegetatie in randen en bermen te voorkomen. Indien distels zich reeds gevestigd hebben is het aangeraden ze te maaien net vóór de bloei, wanneer de bloemknoppen nog gesloten zijn (eind juni-begin juli). Te vroeg maaien heeft geen zin want dan vormt de plant nog een tweede keer bloemknoppen in augustus/september. Een tweede reden om te maaien net voor de plant in bloei komt, is het feit dat de planten het zwakst zijn voor en tijdens de bloei. Op dat moment zijn er weinig voedselreserves opgeslagen in de wortels en bevinden de meeste voedingsstoffen zich in de bovengrondse delen van de plant. Om de aanwezige akkerdistels te onderdrukken, kan je gedurende de eerste jaren best meermaals maaien, eventueel een tweede maal in augustus en een derde maal net voor de winter. Het is noodzakelijk om intensieve maaibeheer gedurende enkele jaren vol te houden om de distels volledig te verwijderen. Alleen zo kan je de uitputting van de wortels bekomen. Door te weinig te maaien, wordt de bloeiwijze wel weggehaald maar wordt de plant blijkbaar geprikkeld om zich vegetatief uit te breiden. Het kan echter lang duren voordat de distels verdwijnen indien enkel mechanische bestrijding wordt uitgevoerd. Voor akkerdistels is het daarom steeds toegelaten om pleksgewijze chemische distelbestrijding uit te voeren. Tracht steeds te voorkomen dat distels in bloei komen. Daarom kan het nodig zijn de pleksgewijze chemische bestrijding te combineren met maaien.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Zevenblad (Aegopodium podagraria) _ Familie: schermbloemenfamilie _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni en juli _ Voorkomen: algemeen _ Voortplanting: via ondergrondse uitlopers _ Hoogte: 60 – 90 cm
Figuur 27: Zevenblad heeft een sterk bodembedekkend effect. (Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
Zevenblad heeft een voorkeur voor heel stikstofrijke plaatsen. Met zijn ondergrondse uitlopers breidt hij zich sterk in de breedte uit. Reeds vanaf de vroege zomer tot de late herfst vormt hij een dicht bladerdak.
29
Beheer In eerste instantie moet de vestiging van dit lastige onkruid trachten vermeden te worden. Aangezien het voor zijn kieming verstoorde grond verkiest komt het erop aan om verstoring van de vegetatie in randen en bermen te voorkomen. Zevenblad is niet te bestrijden door het verwijderen van de wortels en uitlopers. Schoffelen en spitten zijn dus zinloos. In beheerde akkerranden en bermen zorgt het maaibeheer ervoor dat zevenblad zich niet verder uitbreidt en bij intensief maaien na verloop van tijd zelfs verdwijnt.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Ridderzuring (Rumex obtusifolius) _ Familie: Duizendknoopfamilie _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni tot en met oktober _ Voorkomen: zeer algemeen _ Voortplanting: via zaden _ Hoogte: 70 – 150cm
Figuur 28: Ridderzuring herkenbaar aan de grote bladen en typische rood bruinachtige bloemen en zaden zaden.(Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
30
Ridderzuring (Rumex obtusifolius) is een hoge forse meerjarige plant die in het begin van de zomer en in de herfst bloeit. Ze heeft een stevige, zeer lange en taaie, sterk vertakte penwortel. Ridderzuring komt voor op omwoelde, voedselrijke of bemeste grond op alle bodemsoorten. Voor een succesvolle kieming hebben de zaden licht en een onbedekte bodem nodig.
Beheer Omdat ridderzuring een ruigteplant is, zal je ze zelden aantreffen in schralere graslanden die regelmatig gemaaid worden. Opnieuw moet in eerste instantie de vestiging van dit lastige onkruid trachten vermeden te worden. Aangezien ridderzuring voor kieming verstoorde grond te verkiest komt het erop aan om verstoring van de vegetatie in randen en bermen te voorkomen. Indien je toch een kale bodem of beschadigde akkerrand hebt is het inzaaien van een dichte grasmat in het najaar is een goede preventieve maatregel. Zaden van ridderzuring krijgen zo geen kans tot kieming. Hebben zich toch enkele ridderzuringplanten gevestigd op plekken die kaal bleven, dan volstaat het om het bovenste stuk van de wortel te beschadigen. ‘Onthoofde’ wortelstelsels sterven af. Bij massale vestiging van ridderzuring is regelmatig maaien en afvoeren de boodschap.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
5.2.2. Enkele veel voorkomende kruiden die goed zijn voor bijen en andere insecten. Zoals reeds eerder aangehaald, vormen randen en bermen een belangrijke leefomgeving voor tal van planten en dieren. Ze zijn aangewezen op deze randen om voedsel en dekking te vinden. Naast de probleemsoorten die hierboven vermeld worden, zijn er ook tal van andere kruidensoorten die van betekenis kunnen zijn voor insecten en andere dieren zonder dat ze hinder en overlast veroorzaken voor de landbouwer. Hieronder vindt u er enkele op een rijtje:
Smeerwortel (Symphytum officinale) _ Familie: ruwbladigen _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juni tot en met september _ Voorkomen: zeer algemeen _ Voortplanting: voornamelijk door de verspreiding van zaden. _ Hoogte: 30 – 100 cm
31
(Bron: Bioweb KUL – Kortrijk) Smeerwortel is een overblijvende plant van de familie van de ruwbladigen. De plant heeft rood/blauwpaarse tot witte bloemen en groeit op natte tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke bodems; in graslanden, ruigten, bossen, bermen, dijken en langs oevers en struwelen. De plant is vooral erg geliefd door hommels.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Duizendblad (Achillea millefolium) _ Familie: Composieten _ Levensduur: Doorlevend _ Bloeitijd : juni tot oktober _ Voorkomen: Algemeen _ Voortplanting: via zaden _ Hoogte: 15 – 70cm
(Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
Duizenblad groeit op vochtige tot droge, vrij schrale tot matig voedselrijke zandige tot kleiige bodems, in allerlei grazige 32
vegetaties zoals graslanden, bermen, gazons, op dijken, langs sloot en vijverkanten, etc… De bloemen van deze plant worden vooral door verschillende vlindersoorten, solitaire bijen en honingbijen bezocht.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Fluitekruid (Anthriscus sylvestris) _ Familie: Schermbloemigen _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : mei tot augustus _ Voorkomen: zeer algemeen _ Voortplanting: via zaden _ Hoogte: 60 – 170cm
(Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
Fluitekruid groeit op vrijwel alle vochtige, voesdelrijke bodems en vrijwel in alle types bermen, dijken en waterkanten, op braakliggende terreinen, in stadsplantsoenen en ruige grasvelden.
33
Schermbloemigen vormen een belangrijke nectar en stuifmeelbron voor korttongige insecten. Zo zullen verschillende soorten zweefvliegen, vlinders, solitaire bijen en ook honingbijen vaak op de bloemen te zien zijn.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Wilde peen (Daucus carota) _ Familie: Schermbloemigen _ Levensduur: tweejarig _ Bloeitijd : juni tot september _ Voorkomen: vrij algemeen _ Voortplanting: via zaden _ Hoogte: 30 – 150cm
(Bron: Bioweb KUL – Kortrijk)
Wilde peen groeit op droge tot licht vochtige, matig voedselrijke, en vaak kalkhoudende, zandige tot kleiige bodems, op dijken en taluds, in bermen en graslanden, op braakliggende terreinen en spoorwegbermen. De plant bloeit met witte tot lichtroze bloemen die zowel vlinders als hommels, solitaire bijen en hommels aantrekken. De zaden die vrij lang in de bloemhoofden blijven zitten, zijn erg geliefd door tal van vogelsoorten en vormen op die manier een belangrijke bron van wintervoedsel. 34
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Groot kaasjeskruid (Malva sylvestris) _ Familie: Kaasjeskruidfamilie _ Levensduur: tweejarig _ Bloeitijd : juli tot oktober _ Voorkomen: vrij algemeen _ Voortplanting: via zaden _ Hoogte: 30 – 120cm
(Bron; Bioweb KUL – Kortrijk)
Groot kaasjeskruid heeft een roze bloem die veel bezocht wordt door zowel hommels, honingbijen als solitaire bijen. De plant groeit op vochtige, voedselrijke, lemige tot kleiige bodems op overhoeken, rivierdijken, bermen en braakliggende terreinen. De plant wordt ook vaak bewust ingezaaid omwille van zijn waarde als pollen- en nectarbron voor insecten of omwille van zijn esthetische waarde.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
35
Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) _ Familie: Asterachtigen _ Levensduur: doorlevend _ Bloeitijd : juli tot september _ Voorkomen: vrij algemeen _ Voortplanting: via zaden _ Hoogte: 80cm – 200 cm
(Bron; Bioweb KUL – Kortrijk)
Koninginnekruid groeit op natte tot vochtige, voedselrijke, humusrijke bodems zoals bv. in ruigten, zomen van bossen, 36
struwelen, langs oevers en verruigde rietkragen, etc… De plant heeft hele kleine lichtrode bloemen, verzameld in 2 tot 5mm lange pluimen die vervolgens verzameld zijn in grotere bloemhoofdjes. De plant is erg geliefd bij tal van insecten en wordt in het bijzonder veel bezocht door hommels, honingbijen en vlinders.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
6.
Bibliografie: _ Anoniem. Maatregelen ter beperking van de verontreiniging van oppervlaktewater door gewasbeschermingsmiddelen. (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, http://www.fytoweb.be/NL/doc/water%20sept%202006.htm _ Anoniem. Gewasbeschermingsmiddelen in water; fictie of realiteit? Departement Landbouw en Visserij. _ Crémer S., KnodenD., Stilmant D., Luxen P. 2008. Le contrôle des populations indésirables de rumex, chardons et orties dans les prairies permanentes. Les Livrets d’agriculture. N°17 _ Dankaert F., Yserbyt G., Beeckman A., Delanote L. (2009). Akkerdistel succesvol beheersen in de biologische landbouw. Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt vzw. (brochure vertaald uit het Duits; Dierauer H., Ebert U., Jorek B. Ackerkratzdistel Erfolgreich regulieren im ökoloischen Landbau) _ Dankaert F, Beeckman A., Delanote L. 2009. Beheersing van (ridder)zuring. Beschikbare maatregelen onderzocht. (brochure vertaald uit het Duits; Hermle M., Schaller A., Thalmann H., Dierauer H. Ampferregulierung Vorbeugende Möglichkeiten ausschopfen.) _ Koster A. 2007 Plantenvademecum voor tuin, park en landschap. Fontaine uitgevers. S’ Graveland _ Rymen J., Verdonckt P. (2010) Leren beheren. Module 3 :Akkers _ Noordijk J., Musters K., de Snoo G. 2010. De ongewervelde fauna in akkerranden van verschillende ouderdom. De Levende Natuur. Pag 148-151 37 _ Marshell E.J.P. and Moonen A.C. (2002). Field margins in northern Europe: their functions and interactions with agriculture.Ecosystemsand Environment 89: 5-21 _ Velt vzw i.s.m. het Laboratorium voor Fytofarmacie van de UG en IGO-Leuven. 2002. Draaiboek voor de afbouw van bestrijdingsmiddelen door openbare diensten zonder is gezonder. AMINAL afdeling Water. _ Vlaamse overheid. 2007 Code van goede landbouwpraktijken; Gewasbescherming. _ Vlaamse overheid. Code van goede landbouwpraktijken; Natuur. _ Zwaenepoel A. (1998). Werk aan de berm. Stichting Leefmilieu vzw, Antwerpen.
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Geraadpleegde websites: _ www.wildeplanten.nl _ www.phytofar.be _ www.fytoweb.be _ www.bodembreed.eu _ http://codex.vlaanderen.be _ www.wildebijen.nl
38
Digitale Leidraad ‘Bescherm de berm’
Afdeling Landbouw en Leefomgeving
Inagro
Dit initiatief kadert binnen een overkoepelend project 'Draagvlakverbreding Landbouw & Milieu' van de Vlaamse overheid. Met steun van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, het Departement Landbouw en Visserij, de Vlaamse Landmaatschappij en het Agentschap voor Natuur en Bos.
Inagro vzw Ieperseweg 87 8800 Rumbeke T 051 27 32 00 F 051 24 00 20 E
[email protected] www.inagro.be