POËZIE IN DE SOOS Presenteert
“Dichterbij dan dit kom je niet” Een dichtwisseling
Joop Scholten
Frans Terken
1
Met medewerking van
Yohanna Hermans (interviews) Ko van den Bovenkamp
Freek Buné
Met dank aan
2
Alle rechten van de teksten en gedichten behoren toe aan ©Joop Scholten ©Frans Terken Meer informatie :
[email protected] http://joopscholten.blogspot.nl/
http://fransterken.blogspot.nl/ http://dichterbijdandit.blogspot.nl/ 3
De Prinsentuin Groningen
Beeckestijn Velsen 4
Joop Scholten
Frans Terken
5
Fluitsignaal Hij klopt het laatste restje tegenstand uit de steenwand veegt de zwarte schat bijeen in een kuip het gruis als hoop verzameld het is hem van hogerhand vergeven de dappere houwer houdt driftig vol hij staat en kruipt voor zijn werk zijn kerk de steen de lagen laat hij niet tot de grond toe afbreken zijn houweel een wapen in de ondergang de overall zijn huid in de strijd met de vogel fluitend in de kooi tot alle stof is neergedaald
de longen zonder lucht hoe ze als een wekker piepen
6
Zicht op de Geul Op deze plek waar Herman spreekt van zien van sterfelijkheid stap je langs zeer oude sporen in een hoger uitzicht iemand die naar het onsterfelijke taalt krast zijn naam in de mergel trekt zich boven op de heuvel terug binnen de Kluis schrijft zwijgend de dagen door een kruisweg in staties omvallen en opstaan en ’s nachts het hoofd leggen op een steen - de slaap zou eens zoet kunnen zijn het is handwerk aan eeuwigheid een harde strijd als in het leger van Gods waarnemer op zijn aarde het oog houden op een leven later tot de longen het begeven in stof van onder- en bovengrond hier als een koempel geveld (naar: Herman de Coninck, De Plek - de Gedichten, blz. 343) 7
Hier Zijn wij als vissen in het water zwemmen naar het laagste punt omdat de bodem daar vast maar ook open ligt wacht tot wij er opstaan en uit ons zilte verleden lopen aan land onze zoektocht voortzetten de eerste stappen in een ongekend bestaan waarin we natte voeten en elkaar voor lief nemen vergeten wij onze afkomst niet
8
Langs het water Neem de sprong in het diepe de aanraking met het watervlak maakt je uit winterslaap wakker breekt de spiegel van een kil seizoen huizen en bomen trekken zich op aan je verschijning je wordt verwacht zie de kringen wijder en wijder open bij de frisse blik in je voorjaarsogen neem van mij aan het is als lopen over aan de ene kant voorzichtig tastend eerst een teen dan nog een en meer gedurfd de volle voet stoutmoedig naar de overkant een hand lichtjes vast aan de wal de ander hoog boven het hoofd los in de vrije lucht 9
Zal het de zee niet zijn Handenwringend staan moeders aan de vloedlijn vaders steken ongemakkelijk polsen in de branding hardleers vechten zij tegen wegzwemmen of erger nog vliedend vertrekken en onder gaan al geven ze wetsuits en vliezen mee resoluut wijst de zee hen terecht in enkeldiepte zakken kinderen weg ebben onder de ogen vandaan om op een ander strand aan te spoelen bij landing stoten ze hardhandig het hoofd ga je in zee niet aan wreedheid ten onder als je ziet hoe hij kinderen eet
jonge borsten waarop het vissenvel samentrekt de temperatuur steekt haren op de huid ze schudden het zout uit de schubben kruipen als helmgras in duinzand voort van stroming mag je veel verwachten niet dat je droge ogen houdt laat staan vaste voeten als je bodem zoekt je gaat over schelpen naar het strand
10
Terug van zee - voor W. Zo’n dag dat je het lastig krijgt je ruikt de zee maar ook Ijmuiden vangt wind in een te dunne jurk beeft van die zilveren aanblik maar laat de kustlijn niet begaan je legt je naam in schelpen neer dat je weet dat je hier geweest bent hoeveel water je zal wassen en wil dwalen over een verlegen huid graaft een kuil maar voor een ander het zand schuurt vanbinnen de dijen gloeiend rood als een ondergaande zon hoe goed je ook voor jezelf zorgt nog zie je geen schaduw geen oorschelp die zich openvouwt alleen een leegte diep achter duin en dijk sijpelt hij langzaam vol
verlangen naar een tweede stem
11
Afslag Oost / Vadergedachten VII Binnen de ring is dit de straat waar je dochters huisvest je klopt raam aan raam voor een kamer slaagt erin naast een groenteman
met hem spreek je onderhands af dat hij gave waar te eten geeft zelfs van hun laatste centen op dagen dat het wintert je draagt elke maand breekbrood aan voor een goedgevulde maag past hij er naadloos een granaatappel bij drukt de gratiën op het hart doe behoedzaam met schil en pitten dat je je niet in happen verslikt wacht dan tot de wangen kraken van kleur vlamt er even een blos binnenin barst het van leven voor Stichting Granate/gedicht vd maand maart ’15) 12
Met de jaren “I've been ten thousand miles in the mouth of a graveyard” Bob Dylan, “A Hard Rain’s A-Gonna Fall”
Ja Bob het wordt er met de jaren niet makkelijker op de een na de ander dragen we weg samen met onze geliefden met zonen en dochters trekken we een stemmig pak een knap kleed aan en gaan we in rijen zoals zij daar liggen in de koude en natte grond horen ze niet eens mee je raspende stem de woorden hees gemompeld maar wij zijn er nog zingen met klem op de borst onze levensliederen dat het een lieve lust is naast de last van alle ellende het harde verdriet in ons en om ons heen met gebroken tong soms maar we zingen de honger van vroeger die we luidkeels deelden wandelend door het diepste zwarte woud weg van alle sores en door de liefde geraakt de liederen waarin jij al jong van het leven zong © Frans Terken 2015
13
Na het poseren
Je vroeg me of ik komen wilde voor jou zitten en laten zien wie ik ben doorzichtig in mijn witte huid zo licht dat ik vanbinnen nog koud lijk kort hang je het korset om m’n schouders ze huiveren van de blik die onderzoekt komen bij van de kleur die je geeft aan mij aan mijn hemd mijn kousen hoe ik hier in eigenheid geborgen wil je vasthouden voor later vastleggen noem je het bewaren in je schildershoofd als muziek die je hoort in het kijken je stemt je viool en speelt een serenade, iets van Grieg, de ‘Morgenstemming’ waarin ik kwam
Bij: Richard Berg, After the Pose
14
Het verlangen III, de man
Denk niet aan koffie wijn een sigaret de laatste adem je blaast hem ooit toch uit denk aan dingen nog te doen de stapel boeken sluimerend gedicht het schilderen van dat ene doek een bezoek aan haar muze wankele geliefde zij wacht al naast haar waakse reu die jou niet zo vertrouwt indringende blik als zij zich roert zich openvouwt terwijl je toekijkt is het genoeg haar hand te nemen het hart te ontkleden met de ogen proef je haar buitenkant verkrampt tot vlees 15
maar geen klacht over de lippen ze windt je langzaam om haar vinger een hoger plan een groter leven dat je in haar leest jij in je zwijgen beschouwt kans en last een blinde gang in haar hemel palm de hond in zijn grommen het drijft de zwarte vogel van haar af de engel laat hem in zijn lach gevallen jij de man die haar boven alles uittilt twijfelende dichter jij voedt haar dag haar nacht het heet verlangen de donkere hoop dat het zo blijft
(bij: Yvan Theys, Het verlangen III, de man (1975) 16
Joop Scholten Dichter
uit
Solanum tuberosum
en andere gedichten
© Joop Scholten 2013-2014
i In de nacht verlaat hij zijn huis. Hij haast zich naar de akker, onverlicht, Nergens een maan, zelfs de sterren Ontbreken hem. Hij buigt zich Voorover, zijn zintuigen wijd open, Herkent de geur van de Solanum Tuberosum, Een onaanzienlijk knolgewas. Diep in het donker vreet het zich vol, Het knaagt, het graaft, het knort er wellustig. Hier worden de eeuwen verteerd, wat overbleef Van dierlijk leven, mensen, dode dingen, Alles dat weerloos werd en verging. Hij zal zijn God dankzeggen voor de oogst. Maar in de nacht, alleen Met zijn gedachten, huivert hij.
Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
d De meeste dingen zwijgen Uit zichzelf. Ze waren er Ook zonder ons, ze hebben er Geen moeite mee als wij Ze laten. Waarom ons mengen in hun woordeloos bestaan? Laat de stenen de stenen Laat vallen de sterren Laat stralen en sterven laat de doden Hun doden begraven hun goden Laat zwijgen Wat zonder stem is Laat zwijgen De stilte. Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
e Er is daar niets. Alleen een lege zolderkamer. Ik kom er al jaren niet meer, De deur ernaartoe Heb ik dichtgespijkerd. En nog altijd slaap ik onrustig. Was mijn jeugd dan zoveel beroerder dan de jouwe? Zijn mijn herinneringen zoveel gruwelijker? Waartegen moet ik mij verdedigen? Ja, ik schrik wakker van ieder geluid, Het eerste begin van een geluid, misschien Een traptrede, een vreemde geur, iets dat sijpelt. Ik weet het. Er is daar niets. Alleen de nacht. Alleen wat in het donker, als een Moordzuchtige minnaar, Verraderlijk de trap afsluipt. Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
h Het begint in de bomen. De wind wil Wat ritselen tussen de takken, Bladert door blaadjes. Het begint met een vogel. In een boom Op een tak zingt hij iets, fluit hij wat. Klinkt het dapper? Of vrolijk? Welke hemel bestormt hij? Het begint met de wind, zijn tong Langs je oorschelpen, schaamteloos Trillend je trommelvlies. Dan laat diep in je oren de vogel zich horen. Hij zet in beweging je kleinste Mechaniekjes, Je hamer, je aambeeld. Zo gretig als jij er op ingaat. Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
h
Het jachtluipaard. Men heeft hem Opgesloten in een kooi, verzorgt hem goed, Voorziet hem dagelijks van stukken Vlees, zoveel zijn spijsvertering aankan. Toch blijft hij honger houden. Er zijn deskundigen die tot de laatste gram Berekenen hoeveel hij nodig heeft Aan eiwitten, aan vetten, Koolhydraten, vezels, vitamines, Zelfs sporenelementen, af en toe een snuifje, Het luistert nauw. Toch blijft hij honger houden, Het jachtluipaard.
Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
h Hier is een trap. Afhankelijk Van waar je staat is het De trap naar boven Of de trap naar beneden. Voor de trap zelf maakt dit geen verschil. Je zou verwachten dat het aantal mensen Dat op een doordeweekse dag de trap opklimt Niet afwijkt van het aantal mensen Dat de trap afdaalt. De trap heeft daar geen enkele gedachte over. Wel kraakt hij, als er iemand opklimt, Net iets luider dan wanneer Er iemand afdaalt.
Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
j Jij zegt dat dit een kleine droefheid is Die overgaat.
Ik kijk naar buiten. Er zouden Nu naar ergens anders Wolken weg moeten drijven, het licht Valt op de druppels die hangen Aan de takken van de meidoorn. Want alles is zoals het hoort te zijn, De meidoorn bloeit, druppels glinsteren Als binnenpretjes in het zonlicht. Alleen nog deze kleine droefheid. En jij die zegt Dat het al overgaat. uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
k Kijk, lichtgevende vissen, ze zwemmen Diep onder water, daar Waar het altijd donker is, ze dragen Kleine lantaarntjes mee, vlak voor hun bek. Waarom zou je er bang voor zijn? Ze komen nooit aan land, bedelen niet Om aandacht, hengelen niet Met bedrieglijke praatjes Naar je stem. Ze zien er alleen wat vreemd uit, met die rare Stekels, die allesverslindende Ogen, hun bek die ineens Wijd open gaat.
Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
Laat leeg zijn, onbeschreven deze dag, Zolang hij duurt. Verdwalen zal hij tussen alle dagen Die er toe doen, ver buiten de annalen Raakt hij zoek, een dag Zonder een naam, en zonder helden Dat wij hen bezingen, zonder geliefde doden Dat zij bij ons blijven. Achteraf moet er iets zijn geweest, Maar als een slaap gleed het voorbij, Als minder dan een herinnering.
Uit: Solanum Tuberosum en andere gedichten, © Joop Scholten 2013/2014
Jan Sluijters, Stadsgezicht bij avond
Zal ooit de stad bij dag en dan het klaterende licht zo hoog zo mediterraan over de daken vallen over de naakte straten de in zichzelf gekeerde huizen dat het breekt dat het bij nacht alleen het donkerst blauw nog overhoudt alleen de zwartste kleuren van wegvloeiend bloed de avond opent zich de stad is een bouwput is een blootgelegd graf de zielen die zich bij daglicht verdronken klimmen omhoog alsof ze uit een slaap ontwaakten ergens in een steeg crepeert in stilte een hond
daarboven achter onpeilbare ramen wordt de rekening opgemaakt maar wat weet een hond van rekeningen die nog openstaan als hij dood is –
de nacht droogt op als uitgestreken verf niemand komt hier voorbij hooguit een dichter die de slaap niet heeft gevonden hij ziet van de verlichte kamers de lege vensters hij zegt: de huizen kijken in mijn ogen
maar wat weet een dichter van het licht van de nacht en dan zo vlak langs het water -
© Joop Scholten 2012
33 Baken
Van hier zie je een klankbord dat de galm uit onze woorden haalt hoe donker de aarde waarop ik stond zo doorzichtig de ramen achter mij
zomergeur in een eerder leven je hing in je haar om niet gezien maar kappers maakten meteen korte metten en hoe daar als een schaap tegen aan te kijken er is geen ander baken dan levenslust je keilt steentjes over het water om te weten hoever in je overmoed duik je er achteraan wrijft boven de waterspiegel de wasem van je glazen tot je helder ziet beheerst uitdrijven in rugslag rugslag onder de schittering die op je voorhoofd drukt zo breekt het aarden masker van je jongensverdriet hol moet het zijn voor het kan vollopen voel het ingehouden verlangen naar meer
Frans Terken, 26 augustus 2009
34 Dichterbij
Hij werd mij vreemd, deze jongen even vreemd als ik voor hem zou zijn als hij mij hier kon zien starend over hetzelfde water dat hij aan zich voorbij liet stromen zoals het leven zelf zo nam hij het in zich op zo aarzelde hij zich onder te dompelen.
Ik herinner me mijn vader in zichzelf verzonken zat hij ’s avonds in zijn stoel en las ik keek naar hem ik wist op dat moment hoe hij zich voelde het was toen dat ik begon na te denken over graden van verwantschap. Als hij, de jongen die ik was alleen in flarden met mij samenvallend zoals hij naar mijn vader keek nu mij kon zien zou hij dan iets in mij herkennen of zou ik hem alleen maar vreemder worden hoe meer hij dichterbij komt.
© Joop Scholten, 30 augustus 2009
35 Ontvreemden Wat mij vreemd is wil ik grondig leren kennen liefst nog terstond met het geduld van vandaag hoe het al ritselt in het avondblad de ogen achter de brillenglazen vochtig van herinnering aan een stukgelezen jongensboek korte pijpen geven een kleine held bloot verhaal en avontuur dat hij wegsleept uit andermans ervaringen wat er speels en levendig in iemand stroomt en wie daarvoor met een dankwoord toe te spreken dat je nog niet weet wat je zelf hebt gedaan je zoekt de spiegel in het glas waar je dwars doorheen kijkt doet strompelend stappen na die door een schaduw zijn gezet om dichterbij te raken moet je ver terug je onderdompelen in het water van de oude rivier het huis aan de dijk uitmesten tegen wegspoelen beschermen
beklim de zomerkade om voorouders uit te zwaaien het is de opgelegde wet van ontvreemden op eigen houtje doe je een ongekende ontdekking hoe zwierig de eerste handtekening een oefening in scheren haalt het dons van de kin de lijn die er dan verschijnt Frans Terken, 16 september 2009
36 Waar het diep is Waar ik ook naar het water ga het is altijd toen altijd dit niet te grijpen tussen geweest en je kunt niet weten nu weet je dat je ogen groen zijn in alle kleuren van het jaargetij dat ze grijs zijn als de rivier blauw als de hemel wanneer eindelijk de wolken uiteenwaaiden dat je ogen veelkleurig spreken je wacht af wat er zal gebeuren en er gebeurt niets zolang je niet je arm uitstrekt zolang er niet een sterke oostenwind opsteekt zolang niet uit zichzelf de muren overeind gaan staan het is tijd om te wagen hier op een plek waar het water kalm is als een kuil in het water met spaden te graven een schacht die tot op de bodem reikt je daalt af waar het diep is en op te delven en verborgen altijd toen altijd dit niet te grijpen nu. © Joop Scholten, 24 september 2009
37 Te water Ontkleed te water gaan is het duiken naar een uitweg nu nog de hete adem van vroeger voelen de diepte omwoelen tot in de bodem spelen dat verderop overleven is je zwom slagen in de rondte dook naar afgelegen kuilen en hoe je worstelde voor je proestend bovenkwam op de oever zongen al Sirenen een troubadour sloeg toon en ritme in zijn snarenspel zo liet je je vervoeren deinde zonder dralen mee hoorde je soms wat je wilde horen oude deuntjes vanaf de kant klonken ze als van kerktorenklokken want anders wist je niet en dreef je niet nog in zeeën van tijd ach, de dagen van nu met de oren open tegen doofheid je weet nooit of je alles hebt gehoord ogen meer en meer kleurenblind nu ze verjaren ze vagen nog niet elke tint uit het watervlak tussen de veelheid in het hoofd de hevigheid van diep te gaan gaten graven naar een heden doorgronde vermoedens onthullen hoe het was hoe het nu kan zijn zoals je jezelf hebt hervonden Frans Terken, 30 september 2009
38 Alsof het al went Als ik nu maar dichtbij kan blijven niet met iedere uitvlucht mij verwijder van wat ik zal noemen mijzelf alsof het al went. Als ik mij kan bewegen op de adem van het voorbijgaan. Het zijn mijn eigen ogen die ik open waarin ik zal wonen en overal staat wel een tafel een paar stoelen hangen gordijnen die het zicht filteren. En overal loopt wel een weg. Ga met een armzwaai tegemoet zeg opgewekt hallo tegen vroeger later dag tijden onbereikbaar dag voorouders ingesloten in een vreemd verleden zeg ook ik kom hier vandaan.
De tijd is een ouderwets bootje dat langsvaart terwijl ik sta te kijken terwijl ik nog denk en altijd achteraf denk over misschien aan boord de tijd is een geliefde die zich niet laat aanraken. Kijk en streel de kleuren met je ogen de nuances van kleuren streel het grijze licht iedere schittering die over het water een ogenblik schittert streel de oppervlakte van het water het al wegdrijven de rimpelingen die de wind er in blaast streel je ogen je vingers. Dichterbij dan dit kom je niet.
© Joop Scholten, 5 oktober 2009